werkmap Instructief en Actief Leren

Alles wat wij uit handen nemen is voor de persoon
met een beperking verloren competentie
Werkmap
INSTRUCTIEF en ACTIEF LEREN
19 september 2014
Dr. Martha van Biene mld
Drs. Mariëtte van Hees
1
INSTRUCTIEF LEREN
Het onderwerp:
1. Een klant vraagt of de appeltaart notenvrij is. De assistent medewerker
gaat naar de medewerker en vraagt dit na.
Sleutelbegrippen instructief leren:
 Kennis overdragen i.p.v. kennis opbouwen a.d.h.v. het opdoen van ervaringen
 Sturen en instrueren
 Leerstof/taken/context voorspelbaar maken, logisch, ordelijk
 Je zegt tegen de ander wat deze moet doen
 Je gaat uit van jouw normen en waarden
 Je toetst het leerresultaat met jouw normen en waarden
Oefening 1 instructief leren: 25 minuten:
1. We werken in drietallen: een assistent medewerker, een coach/medewerker
en een observant
2. Je biedt als coach de informatie aan vanuit instructief leren (houdt het kort,
zodat een ieder aan de beurt komt).
3. Je neemt een instructieve houding aan, je instrueert de ass. medewerker.
4. Je voorkomt dat de ass. medewerker fouten maakt, je geeft dus de juiste
instructie.
5. Jij bepaalt wat jij belangrijk vindt dat de ass. medewerker doet, jij bepaalt wat
hij leert. Je maakt dingen voorspelbaar, je biedt het logisch en ordelijk aan.
6. Jij hanteert je normen en waarden en toetst met jouw criteria hoe de
instructies worden uitgevoerd.
7. Hoe pak je dit aan?
8. Bespreek iedere situatie kort na: reflecteer en geef feedback (gebruik het
frame hieronder).
9. Rollen wisselen, ieder komt aan de beurt.
Wat valt je op bij
Situatie 1
INSTRUCTIEF LEREN
Situatie 2
Situatie 3
Als je klaar bent ga je direct door naar oefening 2
2
ACTIEF LEREN
Het onderwerp:
1. Een klant vraagt of de appeltaart notenvrij is. De assistent medewerker
gaat naar de medewerker en vraagt dit na.
Sleutelbegrippen bij actief leren:
 zelfstandig leren leren
 toestaan van tijd en ruimte
 aanvullen i.p.v. invullen
 direct in de actie ervaring opdoen, actief omgaan met de
taak/opdracht/leerstof in plaats van passief
 begrijpen, integreren, toepassen (BIT)
 onthouden
Oefening 1 actief leren:
1. We werken in drietallen: een ass. medewerker, een coach en een observant
2. Biedt de situatie aan vanuit actief leren (houdt het kort, zodat een ieder aan de
beurt komt).
3. Je neemt een coachende houding aan
4. Je doet een beroep op het zelfstandig denken en doen van de persoon en zijn al
aanwezige voorkennis/vaardigheden
5. Hoe pak je dit aan?
6. Bespreek ieder situatie kort na: reflecteer en geef feedback (gebruik het frame
hieronder
7. Rollen wisselen, ieder komt aan de beurt
Wat valt je op bij
Situatie 1
ACTIEF LEREN
Situatie 2
Situatie 3
3
Reader Theorie en methode
Nieuwe visies op leren
Wat is leren?
Instructief leren en chuncken
Actief leren
Coachen actief leren
Wederkerig leren
Sociaal leren
Contextgebonden leren
Leer- en ontwikkeldoel
Aandacht
Leren reflecteren
Literatuurlijst
4
Nieuwe visies op leren
Nieuwe visies op leren voor mensen met beperkingen
De succesfactoren binnen educatie en vormingsactiviteiten bij integratie en
participatie van mensen met beperkingen zijn:
1
2
3
4
Ondersteuners werken gezamenlijk vanuit nieuwe vormen van leren met
mensen met beperkingen.
Ondersteuners garanderen in hun aanpak competentie-ontwikkeling van
mensen met beperkingen.
Ondersteuners gaan uit van wederkerig leren: de persoon leert van andere
deelnemers. Het samen leren wordt geactiveerd.
Ondersteuners boeken succes door samen projecten op te zetten te midden
van anderen, in de samenleving.
Hoe en waarmee bereiden wij mensen met beperkingen voor op een zo zelfstandig
mogelijk functioneren, te midden van de anderen, in de samenleving. Er wordt steeds
meer uitgegaan van samen leren en ontwikkelen in gewone leef- , werk- en
dagbestedings-, recreatie- en cultuursituaties.
Typen ervaringsleren:
 Wederkerig leren
 Sociaal leren
 Actief leren
 Instructief leren
 Contextgebonden leren
 Noodgedwongen leren
 Kritisch leren
 Alledaags leren
 Leren in botsende culturen
Zie voor meer informatie literatuurlijst o.a. Van Biene (Wederkerig leren) en Bolhuis
(Leren en veranderen bij volwassenen. Een nieuwe benadering)
5
Wat is leren?
Verdiepingsniveau I
We spreken van leren wanneer iemand meer kennis heeft verworven, iets van buiten
heeft geleerd, een regel heeft leren toepassen, een vaardigheid heeft verworven,
vooruitgang heeft geboekt, een andere houding heeft aangenomen.
Bijvoorbeeld:
 Hanneke kan woordjes schrijven
 Karel denkt eerst na alvorens te antwoorden
 Evert is harder gaan spreken
 Annemie kan cirkels tekenen
We nemen een verandering waar en concluderen dat iemand iets geleerd heeft.
Wanneer we eenmaal iets geleerd hebben, verleren we dat niet zo gauw. Als een
kind heeft leren zwemmen, dan zal hij dat heel lang kunnen.
Verdiepingsniveau II
We zeggen dat iemand iets heeft geleerd, wanneer we een relatief stabiele
verandering in zijn of haar gedrag constateren, die het gevolg is van leeractiviteiten.
Leren is een complex proces dat zich manifesteert als een relatief stabiele
verandering in iemands gedrag. Niet elke verandering in gedrag schrijven we toe aan
leren. Denk maar aan veranderingen die te maken hebben met vermoeidheid of een
toeval. De veranderingen die we leren noemen worden meestal opgemerkt nadat
iemand heeft deelgenomen aan een bepaalde leeractiviteit of een bepaalde ervaring
heeft opgedaan. Leren is dus altijd een actief proces.
Verdiepingsniveau III
Leren is een actief koppelingsproces, waarbij alle mogelijke soorten van voorkennis
worden betrokken bij het construeren van een nieuwe interne representatie. Het
opdoen van verschillende leerervaringen maakt het mogelijk samenhang te leren
zien tussen de dingen in het gewone leven.
Het aanbrengen van dynamische interactie tussen de deelnemers en de vakdocent,
maakt het mogelijk intelligentie en competentie te ontwikkelen. Dit wordt ook wel
aangeduid met gemediëerd leren, er is dan een krachtige en duidelijke relatie
(verbinding) tussen de persoon met een beperking en de ondersteuner. Verbale en
non-verbale communicatie staan hierin centraal.
6
Instructief leren en chuncken
Instructief leren
De rol van de ondersteuner is sturend en instructief. De ondersteuner heeft bij instructief
leren een specifieke rol. Hij geeft namelijk al sturend instructies en draagt kennis over: ‘knijp
de zeem nog maar een keer uit, want anders krijg je strepen op het raam’. Er kan gewerkt
worden vanuit een instructiemodel en dit model bestaat uit een zestal hoofdonderdelen
(Veenman, Lem en Nijssen, 1990).
Instructiemodel
Dagelijkse terugblik
De cursus/leeractiviteit begint met een terugblik op de voorgaande
leersituatie
Presentatie
Vervolgens wordt nieuwe leerinformatie gepresenteerd door de
ondersteuner
Vervolgens zegt de ondersteuner wat de deelnemer gaat doen en
laat de deelnemer(s) oefenen
De ondersteuner zorgt ervoor dat alle deelnemers betrokken zijn,
geeft korte en duidelijk (individuele) opdrachten: de individuele
deelnemer gaat aan het werk.
De ondersteuner geeft regelmatig feedback aan de deelnemer,
corrigeert fouten onmiddellijk en geeft veel aanmoediging.
(In)oefening
Individuele verwerking
Terugkoppeling
Periodieke terugblik
Ondersteuner toetst voortdurend of de deelnemer de
opdracht/taak/leerinhoud begrijpt.
De ondersteuner oefent veel controle uit over het leren van de
deelnemer, zeker in de beginfase.
De effectiviteit van het instructiemodel is in verschillende studies bevestigd (Walberg, 1991). Met name geldt het
instructiemodel voor mensen die niet beschikken over zelf-regulatievaardigheden. De verantwoordelijkheid van
het leerproces ligt sterk bij de ondersteuner.
Bij huiswerk is de deelnemer verantwoordelijk. Huiswerk ‘meegeven’, is dan ook een goede oefening om bij de
terugkoppeling te kunnen toetsen of de leerstof is begrepen. Er wordt een beroep gedaan op de zelfregulatievaardigheden en de verantwoordelijkheid van de deelnemer.
Bij gunstige ontwikkeling wordt de stap gezet naar actief (zelfstandig) leren.
Chuncken is het weghalen van abstractieniveaus
‘Leren’ doen we door informatie of vaardigheden die zijn verwerkt eerst op te slaan in het
korte termijn geheugen en later in het lange termijn geheugen, zodat we deze kennis of
vaardigheden later kunnen gebruiken. Dat willen we in ons werk ook bereiken voor mensen
met een verstandelijke beperking.
Actief verwerken van instructies (lees verwerken van informatie) houdt altijd in dat relevante
visuele en verbale informatie geselecteerd moeten worden.
Het is mogelijk meer informatie op te nemen door grotere groepen informatie op te delen in
kleinere betekenisvolle elementen, de zogenaamde chunks. Je kunt ‘ik bel mijn moeder
iedere week’ beschouwen als een groep van zes woorden die we samenvatten door een
plaatje van een telefoon uit het beeldboek te gebruiken (we kiezen dan voor een bepaald
abstractieniveau). Ook kunnen we betekenisvolle elementen verbinden door een mentale
representatie van een foto te laten zien. Voorbeeld: een foto van ‘de deelnemer die aan het
telefoneren is met zijn moeder’. Dit bedenken en ontwerpen wordt ‘chunken’ genoemd.
7
Actief leren
Kenmerken van actief leren
De deelnemer wordt tijdens het leerproces actief gecoacht, steeds met de bedoeling
zijn talenten aan te spreken (empowerment).
De deelnemer werkt aan competentie-ontwikkeling waarmee hij zich nog beter
toerust ten behoeve van het dagelijkse functioneren, of het werk, de dagbesteding
enz. Wat hij/zij wil en kan leren, hoe hij/zij het beste leert wordt gaandeweg steeds
duidelijker.
Ondersteuners bieden actieve ondersteuning bij het zelfstandig leren leren.
Ondersteuners weten wanneer het gaat om coachen of trainen en de combinatie van
deze twee. De kunst van de ondersteuner is niet één stijl te gebruiken maar –
afhankelijk van de mate van zelfstandig leren - te coachen en te trainen.
Het verschil kunnen we in onderstaande tabel lezen:
Coachen
Trainen
De deelnemer leert zelfstandig te denken
door eerst uit te vinden hoe iets kan en
moet.
De deelnemer leert door herhaling: voor een
bepaalde tijd worden dezelfde vaardigheden
aangesproken, worden dezelfde taken
gedaan.
De noodzakelijke interventie van de
ondersteuner volgt pas daarna.
De noodzakelijke interventies zijn
herhaaldelijk voordoen, overdoen en laten
nadoen.
Ondersteuner stelt coachende vragen aan
de persoon:
 vraagt naar ervaringen met open vragen;
 doet een beroep op de voorkennis van
de deelnemer;
 laat eerst de deelnemer iets zeggen of
doen en vult aan in plaats van vult in.
Ondersteuner geeft instructie en maakt
situaties overzichtelijk. Ondersteuner biedt
voorspelbaarheid, duidelijkheid: verbaal of
non-verbaal, maakt dingen visueel enz.
Ondersteuner zegt bij aanvang vooral wat de
deelnemer moet doen. Ondersteuner
‘onderzoekt’ bij op welk moment minder
instructie nodig is, zodat het zelfstandig
denken en leren op zo’n moment kans krijgt.
Sommige deelnemers zullen altijd behoefte
hebben aan leren door herhaling.
8
Verdiepingsniveau I
Actief Leren betekent: dat de persoon steeds meer leert verantwoordelijk te zijn voor
het eigen leren. Dit is voor die persoon veelal niet eenvoudig en hij heeft daarbij jouw
ondersteuning nodig.
Eenvoudigweg kunnen we zeggen dat je iemand uitsluit van leren, als je iemand iets
uit handen neemt wat hij zelf kan (uitzoeken).
Ondersteunen bij Actief Leren richt zich op:
 enthousiasmeren en stimuleren
 verhelderen
 vragen stellen en doorvragen
 waarderen
 adviseren
 ordenen en inventariseren
 inschatten wat kan en niet kan
We zeggen wel eens, mensen met een beperking worden zelfstandiger als wij helpen
met de handen op de rug.
Verdiepingsniveau II
Typen leeractiviteiten:
 Onthouden
 Begrijpen
 Integreren
 Toepassen
De vier typen leeractiviteiten zouden in alle activiteiten aanwezig moeten zijn. Elke
leertaak zou zich moeten richten op het onthouden van feiten, op het begrijpen van
belangrijke dingen, op elders kunnen toepassen van de informatie en kennis. Als een
persoon deze vier typen leeractiviteiten goed onder de knie heeft, dan zal het leren
voorspoedig verlopen. Mensen met een beperking kunnen doorgaans niet volgens
die vier typen leeractiviteiten leren. Voor jou als ondersteuner is het van belang te
ontdekken waar het vooral wel tot leren komt en op welk onderdeel dit problemen
geeft.
Van belang is steeds de afweging te maken:
 gaan we hem/haar extra stimuleren
 of richten we ons op wat wel mogelijk is
 en onderhouden we het leren dat reeds is ontwikkeld
Het ontdekken van zijn leerbereidheid maakt het mogelijk hierin een (professionele)
keuze te maken.
9
Coachen ACTIEF LEREN
Waardering 1

Persoon met een verstandelijke beperking (P) legt geen verband tussen
kennis/inzicht, vaardigheden en houding: wat weet ik, wat ervaar ik, wat doe ik en
hoe doe ik.

Leertaken worden niet zelfstandig uitgevoerd

Permanente gerichte coaching maakt onderdeel uit van de
leerondersteuning.
Waardering 2

P. legt in zeer geringe mate verband tussen kennis/inzicht, vaardigheden en
houding: maakt in geringe mate associaties.

Leertaken worden gedeeltelijk zelfstandig uitgevoerd

Coaching op deelaspecten maakt onderdeel uit van de leerondersteuning
Waardering 3

P. legt in beperkte mate verband tussen kennis/inzicht, vaardigheden en houding

Werkt zelfstandig met van tevoren afgesproken leertaken, welke om aandacht
vragen

Coaching vindt vooral vooraf en achteraf plaats
Waardering 4

P. legt in hoge mate verband tussen kennis/inzicht, vaardigheden en houding.

Werkt zelfstandig volgens de afgesproken leertaak

Coaching vindt vooral achteraf plaats – op reflectieniveau.
Waardering 5

P. legt uit eigen beweging verband tussen kennis/inzicht, vaardigheden en
houding.

Werkt zelfstandig aan leertaken

Coaching vindt vooral plaats door het toevoegen van nieuwe acties en
leertaken en het verbreden van de leertaken.
10
Wederkerig leren
Verdiepingsniveau I
Wederkerig leren is een insluitingproces
‘Leren van de persoon met een verstandelijke beperking’ heeft een tweeledige betekenis.
We gaan ervan uit dat:
 Mensen met een verstandelijke beperking leerbaar zijn en leren van elkaar (cognitief
en/of emotioneel en/of zintuiglijk enz).
 De ondersteuners hun competenties afleiden van de leervraag van de deelnemers.
De clou is….
als je als ondersteuner de juiste competenties inzet is de kans groter dat het leervermogen
(= het zich kunnen handhaven) van de deelnemer toeneemt.
Mensen met een verstandelijke beperking kunnen doorgaans niet op eigen houtje een
wederkerige leersituatie opgang brengen met een ander. De persoonlijke inzet van de
ondersteuner bepaalt veelal of er een wederkerig leerproces opgang wordt gebracht. Het
blijkt dat mensen met een verstandelijke beperking veel van elkaar kunnen leren en daar
sociaal sterker van worden. Het falen is doorgaans het effect van aanpak, organisatie van de
taak en niet stimulerende en omgevingen.
Verdiepingsniveau II
Wederkerig leren vatten we op als onderling leren. Wederzijds - van beide kanten - wordt
ervaring ingebracht, er worden vragen gesteld, emoties gedeeld, er wordt naar elkaar
geluisterd, er wordt samengevat en waar nodig worden onduidelijkheden opgehelderd. Er is
een sociale context en deze is in beginsel de ondersteuner zelf, die vanuit zijn
professionaliteit situaties creëert voor of met de deelnemer(s) waarin de ondersteuner en de
deelnemer(s) met een verstandelijke beperking ervaring opdoen.
Deze benadering komt overeen met de benadering: leren van mensen met een
verstandelijke beperking is in hoge mate afhankelijk van de sociale context of ondersteuners.
Inzicht in ontwikkeling van eigen leervermogen van professionals (zelfreflectie) of de
situationele inbedding van leren is voorwaarde voor het ontwikkelen van leervermogen van
mensen met een verstandelijke beperking.
Verdiepingsniveau III
Professionals dienen de informatie voor mensen met een verstandelijke beperking zo te
ordenen en samen te vatten dat die voor laatstgenoemden relevant en bruikbaar is. Het
aandeel van de professional dient te bestaan uit het scheppen van optimale omstandigheden
voor sociale acties met anderen. De professional toetst, biedt een heldere structuur en gaat
na of de persoon met een verstandelijke beperking de aangeboden informatie ook werkelijk
ervaart. De persoon met een verstandelijke beperking moet in staat worden gesteld zijn
belevingen te construeren. Een reactie van de persoon met een verstandelijke beperking kan
het aanknopingspunt zijn voor wederkerig leren.
Bovenstaande benadering beschouwen we als een theoretische constructie voor het
toepassingsleerconcept wederkerig leren.
11
Sociaal leren
Sociaal leren heeft in eerste instantie te maken met pogingen om problemen op te
lossen die zich in de sociale context voordoen. Het leren van deelnemers met een
verstandelijke beperking is gericht op het oplossen van onvoorziene
contextproblemen, waarbij zij gebruik moeten kunnen maken van allerlei oplossingen
die mensen om hen heen aandragen of doorgeven, oplossingen die zij vanuit eigen
inzicht kunnen kopiëren en nadoen enz.
Voor het verwerven van burgerschapscompetenties zijn creatieve leerprocessen
nodig, die de vicieuze cirkel van het traditionele overdrachtsleren doorbreken. Het
begrip ‘sociaal leren’ vormt hiervoor het centrale kader. Sociaal leren betekent
groepsgericht en omgevingsgericht leren in nieuwe, onverwachte, onzekere en
moeilijk te voorspellen omstandigheden.
Het verwerven van burgerschapscompetenties is dan ook gebonden aan specifieke
contexten. Een deelnemer moet hierbij gebruik kunnen maken van zijn
weerbaarheid, assertiviteit en op tal van situaties durven afstappen. Dat is vaak een
groot probleem voor mensen met een verstandelijke beperking.
Als we in visieconforme termen zeggen: ‘mensen met een verstandelijke beperking
willen we toerusten om zich in tal van situaties te kunnen handhaven’ dan spreken
we van een echt sociaal leerproces dat zich afspeelt tussen en met anderen.
12
Contextgebonden leren
Verdiepingsniveau I
De directe leefomgeving van de persoon met een verstandelijke beperking kunnen
wij gebruiken als zijn leeromgeving. Bijvoorbeeld een ijsje kopen op de markt kan als
leeromgeving gebruikt worden, zo ook zelf het gezicht wassen of het spelletje
opruimen. Leren vindt dan plaats in zo normaal mogelijke situaties. De persoon met
een beperking zal vooral in die omgeving leren, waarin hij zich veilig en prettig voelt,
met die mensen om zich heen die vertrouwen hebben in zijn of haar mogelijkheden.
Het heeft de voorkeur aansluiting te zoeken bij gewone, dagelijkse en herkenbare
situaties. Met de bedoeling dat de persoon met een beperking thuis of elders het
geleerde kan toepassen. Het leren vertellen van verhalen over wat hij gedaan heeft
op een dag, het vertellen voer zijn dagelijkse bezigheden kan veel informatie geven
over zijn leefomgeving . Met die informatie kun je direct aansluiten en herkenbare
leersituaties creëren. Als de persoon met een beperking niet kan praten, zul je
anderen moeten vragen naar wat hem of haar bezighoudt.
Verdiepingsniveau II
Ieder mens is ontwikkelbaar, ook een mens met een beperking’. Om hier aan te
kunnen bijdragen is het van belang dat professionals contexten (leeromgevingen)
aanbieden waarin wisselwerking tot stand kan komen (interactie).
De diepgang die een persoon aangaat houdt verband met de mate waarin de
persoon met een beperking contact met de ‘wereld’ om hem heen kan maken. En of
hij in staat is te leren van gebeurtenissen, incidenten en problemen die hij ervaart.
Verdiepingsniveau III
De constructivistische leertheorie maakt duidelijk dat opgedane ervaringen en kennis
sterk gebonden zijn aan situaties waarin ze zijn opgedaan. Leren is altijd ‘gesitueerd’.
Contextualiseren wil zeggen: het leerproces plaatsen in de context (omgeving)
waarin de betreffende houding, kennis en vaardigheden moeten worden gebruikt.
Een te beperkte contextbinding van leren heeft het bezwaar dat er geen transfer
(overdracht) van het geleerde kan plaatsvinden.
Contextvrij leren is een goede vorm voor mensen die in staat zijn te abstraheren en
voor hen die een goed voorstellingsvermogen hebben van situaties. We zien inde
praktijk dat contextvrij aanbieden van materiaal veel gebeurt. Bij mensen met een
verstandelijke beperking doen wij dan steeds een beroep op datgene waar zij nu juist
moeilijk toe in staat zijn: abstract denken. De kans dat het geleerde opnieuw wordt
toegepast in een nieuwe situaties is zeer gering.
Contextvrij leren is minder geschikt voor hen.
13
Leer- en ontwikkeldoel
Vraag je steeds af………………….
Welke ervaring doet de deelnemer op?
Waar en hoe kan hij/zij die ervaring nog meer gebruiken?
Waarin wordt de deelnemer zelfstandiger?
Waardeer de beginsituatie regelmatig opnieuw (reflecteren en evalueren)
Sluit het leerdoel aan bij zijn voorkennis (wat hij al weet, kan en doet?)
Bij competentie gaat het om…….
de combinatie van kennis (wat hij moet weten/kennen), vaardigheid (wat hij doet),
houding/gedrag ( hoe hij doet?)
zich competent voelen? (zelfwaardering, besef hebben dat je ergens goed in bent)
het bevorderen van zijn leervermogen? (leren leren)
14
‘Aandacht’
Verdiepingsniveau I
Bij aandacht geven in en om leersituaties gaat vooral om ‘aandacht richten’. Als de
persoon zijn aandacht niet ‘gericht kan aanwenden’ op zijn bezigheden/taken zal het
resultaat minder zijn.
De ondersteuner kan de persoon helpen de aandacht specifiek te richten op zichzelf,
door vragen te stellen b.v. over wat hij/zij aan het doen is en of het vordert enz. Of
door bijvoorbeeld op bepaalde momenten even om stilte te vragen tijdens zijn
activiteiten, of door bepaalde spullen/materialen even weg te leggen, zodat dit niet
afleid.
Een goede manier om de aandacht te richten is het even stilstaan bij het moment
van de dag. Ook het aandacht hebben voor het feit dat ook mensen met een
arbeidsbeperking op hun eigen manier in de weer zijn, misschien al meerdere malen
op de dag in de bus hebben gezeten kan bijdragen aan het ‘even’ opnieuw de
aandacht richten.
Verdiepingsniveau II
Selectieve aandacht is nodig wanneer de informatie uit de omgeving hoog is. Elk
mens heeft zijn eigen manier van verwerken van informatie uit zijn omgeving. Voor
de persoon met een beperking is het verwerken van informatie veelal een probleem.
Sommige mensen zijn er bij gebaat als het personeel ondersteunt bij het ordenen
van de informatie en daarin de persoon alle aandacht geeft. Selectief de aandacht
richten op een taak of situatie wijst op een bewuste keuze voor het verwerken van
een bepaalde input en het negeren van een andere input.
Verdiepingsniveau III
Gebleken is dat:
Ondersteuners die een hoge mate van zelfreflectie hebben ontwikkeld en gericht zijn
op feedback, mensen met een beperking om zich heen hadden die beter
presteerden. Daarom zou het van belang zijn dat ondersteuners zelf overtuigd zijn
van het feit dat leren en ontwikkelen vooral in de dagelijkse woonsituatie kan
plaatsvinden en dat daar allerlei vaardigheden ontwikkeld kunnen worden. Het zou
vooral een attitude en vaardigheidszaak van ondersteuners zelf zijn en veel minder
een systeemprobleem.
15
Leren reflecteren
Verdiepingsniveau I
Ieder mens doet wel aan reflectie: ‘ Zelfs een ezel stoot zich niet tweemaal aan de
zelfde steen’. Ieder mens overdenkt de dingen, denkt na, maakt beschouwingen en
spiegelt zich aan anderen. Reflectie betekent nadenken, bijvoorbeeld over een
probleem, over eigen handelen, over het optreden van anderen of over aangeboden
informatie (TV kijken ). Reflecteren of nadenken werkt bij leren altijd productief, levert
‘iets’ op. Het in gesprek zijn met de persoon met een verstandelijke beperking en zijn
ervaringen laten vertellen en het onderzoeken van wat hem zelf bezighoudt, maakt
dat hij opnieuw geïnspireerd kan raken en dit kan een aanzet zijn tot een volgende
actie (handeling). Wij kunnen de persoon ondersteunen door zijn verhaal samen te
vatten, de rode draad weer te geven, waarmee wij laten blijken dat wij hem begrijpen.
Het is onze kunst om zijn gedachtegang, zijn zoekproces niet te verstoren met
commentaar. Dat maakt de persoon direct tot toeschouwer en de valkuil is aanwezig
dat je het gesprek overneemt.
Verdiepingsniveau II
Reflectie is een van de leervaardigheden die voor het verwerken van abstracte
informatie noodzakelijk is. Reflectie kan individueel plaatsvinden, maar ook door
interactie in de deelnemersgroep. De uitwisseling bevordert het beter expliciteren
(naar buiten brengen) en verder ontwikkelen van gedachten, het overwegen van
meer ideeën en argumenten, het scherper verwoorden van die overwegingen.
Conclusies en handelingsvoornemens die door gezamenlijke reflectie zijn ontstaan
maken meer kans te worden gerealiseerd, doordat deelnemers er gezamenlijk bij
waren betrokken. Een handelingsvoornemen houdt in dat reflectie heeft geleid tot het
aanpakken van een bepaald iets. Het reflecteren, nadenken heeft geleid tot
alternatieven1 om het anders aan te pakken. Met dit laatste sluit reflectie aan bij het
gebruik kunnen maken van experimenteerruimte. Voor de persoon is het van belang
dat zij tijd krijgen voor reflectie: bij aanvang, tussendoor en op het einde van de dag.
Het leren vertellen van de opgedane ervaringen op die dag, verhoogt de kans dat de
persoon het geleerde elders gaat toepassen.
Verdiepingsniveau III
Reflecteren is een meta-cognitieve vaardigheid gericht op het verloop van de leer- en
informatieverwerkingsprocessen. Met het oog op later tijdstip de informatie te
verwerken. Bij reflectie gaat het om het integreren van informatie. Als er gezamenlijk
gereflecteerd wordt kan kennis en inzichten waarover partijen elk voor zich
beschikken worden ingebracht. Om dit te bereiken zullen alle belanghebbenden hun
informatie aan elkaar moeten willen aanbieden, zonder dat de ene bron als
belangrijker wordt beschouwd dan de andere. We kunnen elkaar vragen om nadere
toelichting.
1
Alternatieven: de keuze tussen twee of meer mogelijkheden.
16
Literatuurlijst
Biene, van (M) (2005). Wederkerig leren. Onderzoek naar georganiseerde leerondersteuning voor mensen met
een verstandelijke beperking en professionals. Eburon, Delft.
Boekaerts, M. en Simons, P.R.J. (1995). Leren en instructie. Psychologie van de leerling en het leerproces.
Assen: van Gorcum
Bolhuis, S. (1995). Leren en veranderen bij volwassenen. Een nieuwe benadering. Coutinho, Bussum.
Bolhuis, S., Simons, P.R.J. (1999). Leren en werken. Kluwer, Deventer.
Dewey, J., Betley, A.F. (1949). Knowing and the Known. Boston: Beacon Press.
Dijk, Piet van en Emiel van Doorn (2005). Ontwikkelingsgericht begeleiden in alledaagse situaties
ISBN: 90244 16671
Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2000). Actief leren. Bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor hun
eigen leerproces. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Elshout-Mohr, M.E., & Moerkamp, T. (1998). Een theoretische verkenning van leren leren. ’s Hertogenbosch:
CINOP.
Freire, P. (1978), Ervarend leren. De Horstink, Amersfoort
Homan, T. (2001). Teamleren. Theorie en facilitatie. Academie Service, Schoonhoven
Houtepen. J. (2004). Op weg naar een educatieve biotoop. Sociaal beleid en educatie. Prisma Brabant, Tilburg.
Krogt, F.J. van der (1995). Leren in netwerken. Veelzijdig organiseren van leernetwerken met het oog op
humaniteit en arbeidsrelevantie. Utrecht: Lemma BV.
Kunneman, H. e.a. (2005) Ontmoeting, dialoog en educatie. Vormingswerk in een multiculturele samenleving.
Forum, Instituut voor Multiculturele ontwikkeling, Utrecht.
Limpt, Walter van en Simon Schutte. (2006), “Coachen van Cliënten, vraaggerichte zorg in de praktijk”
Onstenk, J., (1997). Lerend leren werken. Brede vakbekwaamheid en de integratie van leren, werken en
innoveren. Eburon, Delft.
Schalock, R.L. & Begab, M.J. (Eds.) (1990). Quality of life: perspectives and issues. Washington, DC: American
Association on Mental Retardation.
Schalock, R.L. (1996). Quality of life. Conceptualization and measurement [Volume I]. Washington: American
Association on Mental Retardation.
Schalock, R.L. (1997). Quality of life. Application to persons with disabilities [Volume II]. Washington: American
Association on Mental Retardation.
Schalock, R.L. et al. (2002). Handbook of quality of life for human service practioners. Washington: American
Association on mental Retardation.
Schön, D. S. (1983). The Reflective Practitioner. Basic Books, New York.
Veenman, S., Lem, P., & Nijssen V. (1990). Omgaan met combinatieklassen. ’s Gravenhage, Staatsuitgeverij.
Walberg, H.J. (1991). Productive teaching and instruction: Assessing the knowledge base. In Waxman& Walberg
(Eds.). Effective teaching: Current research (pp.33-62). Berkely: McCutchan.
17