SAMENVATTING UITSPRAAK

Commissie van Beroep
BVE
SAMENVATTING
106427 - Beroep tegen ontslag op staande voet; BVE
Werknemer behoorde tot de docenten aan wie nogmaals de mogelijkheid werd geboden een volledig
portfolio-assessment af te leggen om een onderwijsbevoegdheid te verkrijgen. De werkgever heeft het
portfolio ingezien en geconcludeerd dat een 360 graden feedback niet door een collega was opgesteld
en tevens dat het beoordelingsformulier van de leidinggevende niet het formulier betrof dat deze recent
ten behoeve van de portfolio had opgesteld. De werkgever ontslaat de werknemer op staande voet
wegens bedrog als gevolg van fraude en valsheid in geschrifte.
Weliswaar had ook de werknemer moeten begrijpen dat de meest recente verklaring van zijn
leidinggevende in het portfolio had moeten worden opgenomen, maar het feit dat hij een eerdere, voor
hem gunstiger, verklaring - ongewijzigd - in zijn portfolio heeft opgenomen, is niet aan te merken als
fraude. Wat betreft de in het portfolio opgenomen 360 graden feedback staan de verklaringen van de
werknemer en de werkgever lijnrecht tegenover elkaar en is niet komen vast te staan dat de
werknemer de 360 graden feedback valselijk heeft opgemaakt. De werkgever heeft deze redenen dan
ook niet in redelijkheid als dringende reden aan het ontslag ten grondslag kunnen leggen.
Beroep gegrond.
UITSPRAAK
in het geding tussen:
de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A
gemachtigde: mevrouw mr. C
en
het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever
gemachtigde: de heer mr. F
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 11 augustus 2014, ingekomen op 12 augustus 2014, heeft A beroep
ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 2 juli 2014 om hem op staande voet te ontslaan.
De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 19 september 2014,
aangevuld op 1 oktober 2014.
De Voorzitter van de Commissie heeft een verzoek van A tot het treffen van een voorlopige
voorziening bij uitspraak van 29 september 2014 afgewezen.
De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 8 oktober 2014 te Utrecht.
A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De werkgever werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw H, adjunct-directeur Domein Welzijn,
en mevrouw mr. G, als jurist werkzaam bij de werkgever, bijgestaan door de gemachtigde.
De gemachtigde van A heeft een pleitnotitie overgelegd.
106427/uitspraak d.d. 11 november 2014
Pagina 1 van 4
Commissie van Beroep
BVE
2.
DE FEITEN
A, is sinds 1 januari 1998 werkzaam bij het ROC D in een vast dienstverband met een
betrekkingsomvang van 1 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao bve. A was eerst
werkzaam als technisch onderwijsassistent en per 1 augustus 2011 als docent rekenen. Naar
aanleiding van een onderzoek naar onderwijstijd heeft het D eind 2012 afspraken met de
Onderwijsinspectie gemaakt over de inzet van onbevoegde docenten. In het kader daarvan is door de
werkgever een notitie “Behalen HBO kwalificatie en PDA (pedagogisch didactische aantekening” d.d.
29 oktober 2012) opgesteld. Hierin is vastgelegd dat een onbevoegde docent twee jaar de tijd krijgt om
het benodigde hbo kwalificatieniveau aan te tonen. De werkgever heeft aan deze onbevoegde
docenten een geschiktheidsverklaring afgegeven voor een periode van maximaal 2 jaar. Het hboniveau kan worden aangetoond middels een capaciteitentest, bestaande uit een online test
(assessment). Wanneer een docent hier niet voor slaagt, wordt hem de mogelijkheid geboden om
middels een portfolio-assessment en een criteriumgericht interview, afgenomen door de Transfergroep,
het hbo-niveau aan te tonen. Het hbo-niveau is aangetoond als 9 van de 10 indicatoren als aanwezig
zijn beoordeeld. Omdat een aantal docenten noch voor de capaciteitentest noch voor het portfolioassessment was geslaagd, is hen de mogelijkheid geboden nog een keer een volledig portfolioassessment af te leggen. A behoorde tot deze docenten. De werkgever heeft hem bij brief van 31
oktober 2013 de mogelijkheid geboden om nog een keer een volledig portfolio-assessment af te
leggen om zijn hbo-niveau aan te tonen. In het kader daarvan is een scholings- en begeleidingsplan
opgesteld. Op 15 juni 2014 heeft A zijn portfolio ingeleverd. Op 1 juli 2014 is de werkgever ter ore
gekomen dat in het portfolio van A een 360 graden feedback van een collega, I, was opgenomen dat
niet door de betreffende collega zou zijn opgesteld. Daarop heeft de werkgever een onderzoek
ingesteld en het portfolio bij de Transfergroep opgevraagd. De werkgever heeft op basis daarvan
geconcludeerd dat de 360 graden feedback niet door I zelf was opgesteld en tevens dat het
beoordelingsformulier waarop de leidinggevende, J, de hbo-kernkwalificaties van A heeft beoordeeld
(hierna: beoordelingsformulier) niet het formulier betrof dat de leidinggevende begin juni 2014 ten
behoeve van de portfolio had opgesteld. De werkgever heeft A op 2 juli 2014 geconfronteerd met het
feedbackformulier en het beoordelingsformulier. In hetzelfde gesprek heeft de werkgever A op staande
voet ontslagen. Dit is bij brief van 2 juli 2014 aan A bevestigd. In de brief schrijft de werkgever dat het
door A ingeleverde beoordelingsformulier van de leidinggevende en de 360 graden feedback van zijn
collega niet door hen waren ingevuld en ondertekend, dan wel door A op meerdere essentiële
onderdelen waren aangepast. De werkgever schrijft dat de documenten valselijk zijn opgemaakt en/of
na het opmaken vervalst. De brief bevat verder de mededeling dat A zich schuldig heeft gemaakt aan
bedrog als gevolg van valsheid in geschrifte, waardoor de werkgever elk vertrouwen in A heeft
verloren. Tegen de beslissing hem op staande voet te ontslaan is het beroep van A gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A weerspreekt dat hij fraude heeft gepleegd door zelf ingevulde of gewijzigde verklaringen in zijn
portfolio op te nemen. Aangaande het beoordelingsformulier van zijn leidinggevende stelt A dat J dit
formulier in september 2013 heeft ingevuld. Er was ook een recenter formulier, maar door het
gewijzigde format versprongen er steeds kolommen en kon A dit niet in zijn portfolio voegen. A wijst er
op dat uit het formulier blijkt dat het niet verplicht is een dergelijk beoordelingsformulier in het portfolio
op te nemen. Tijdens het gesprek met de assessoren heeft A van de gang van zaken rondom dit
formulier melding gemaakt. A begrijpt verder niets van de verklaringen van zijn collega I. De 360gradenfeedback is in samenspraak met I opgesteld; A heeft de opmerkingen van I ingevuld op het
formulier, dus van fraude is geen sprake. I heeft bovendien het formulier gelezen voordat A het in zijn
106427/uitspraak d.d. 11 november 2014
Pagina 2 van 4
Commissie van Beroep
BVE
portfolio opnam. Sinds het ontslag wordt A ernstig belemmerd in zijn mogelijkheden om zich tegen het
ontslag te verweren. I wordt door de werkgever zodanig afgeschermd dat het voor A niet mogelijk is
om hem te vragen naar de reden voor het afleggen van zijn verklaring. De suggestie van de Voorzitter
van de Commissie bij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening om I bij de
mondelinge behandeling van het beroep als getuige mee te brengen, heeft de werkgever niet gevolgd.
Ook de assessoren zijn voor A en zijn gemachtigde onbereikbaar. Zo kan A aan de betrokkenen geen
bevestiging vragen van zijn versie van de gang van zaken over de totstandkoming van het portfolio.
Ten slotte brengt A naar voren dat het portfolio een zaak is tussen hem en het opleidingsinstituut en
niet bij de werkgever terecht had mogen komen. Al met al is er geen sprake van een dringende reden
voor een ontslag op staande voet, aldus A.
De werkgever stelt dat hij het ontslag op staande voet terecht heeft verleend omdat A gefraudeerd
heeft bij het opstellen van zijn portfolio. Zijn collega I heeft geen 360-graden feedback opgesteld en
was zeer ontdaan toen A hem vertelde dat die niettemin een feedbackformulier op naam van I in zijn
portfolio had opgenomen. Volgens de werkgever staat vast dat A deze verklaring zelf heeft opgesteld.
Een en ander blijkt uit de verklaringen die I op verzoek van de werkgever heeft opgesteld. Aan deze
verklaringen zou I ter zitting niets hebben toe te voegen, zodat er geen noodzaak bestond hem als
getuige te laten optreden. De werkgever schermt I niet af, maar deze is zo verontwaardigd over de
handelwijze van A dat hij niets meer met hem te maken wil hebben. Over de verklaring van de
leidinggevende merkt de werkgever op dat het anderen dan A geen moeite kost om het format op te
slaan in een ander document. Feit is dat het beoordelingsformulier dat de leidinggevende in juni 2014
opstelde, minder positief is over het niveau van A dan het formulier uit september 2013. Door niet de
meest recente verklaring van zijn leidinggevende in het portfolio op te nemen heeft A de assessoren
op het verkeerde been proberen te zetten. Volgens de assessoren heeft A ten tijde van het
assessment niets gezegd over de onregelmatige totstandkoming van het portfolio. Een en ander is aan
te merken als het plegen van (examen)fraude, hetgeen in een onderwijsomgeving, waar de docent een
voorbeeldfunctie dient te vervullen, volstrekt onacceptabel is. Dit leidt er toe dat van de werkgever in
redelijkheid niet meer kon worden verlangd dat hij A nog werkzaamheden zou laten verrichten, hoe
ernstig de gevolgen van het ontslag voor hem ook zijn, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen een van de
beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5 lid 1 Wet educatie en beroepsonderwijs en binnen de daartoe
geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het
beroep ontvankelijk.
Het ontslag
De Commissie zal eerst vaststellen of de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten vaststaan en zo
ja, of deze gekwalificeerd kunnen worden als een dringende reden.
De werkgever heeft A ervan beschuldigd twee verklaringen in zijn portfolio te hebben opgenomen die
A valselijk heeft opgemaakt en/of na het opmaken heeft vervalst. Wat betreft de het
beoordelingsformulier van de leidinggevende staat vast dat de in het portfolio van A opgenomen
verklaring daadwerkelijk in september 2013 door zijn leidinggevende is opgesteld. Van vervalsing of
wijziging is bij deze verklaring geen sprake. Weliswaar had ook A moeten begrijpen dat de meest
recente verklaring van zijn leidinggevende in het portfolio had moeten worden opgenomen, maar het
106427/uitspraak d.d. 11 november 2014
Pagina 3 van 4
Commissie van Beroep
BVE
feit dat hij een eerdere, voor hem gunstiger, verklaring – ongewijzigd – in zijn portfolio heeft
opgenomen, is naar het oordeel van de Commissie niet aan te merken als fraude of valsheid in
geschrifte.
Wat betreft de in het portfolio opgenomen 360 graden feedback staan de verklaringen van A en de
werkgever lijnrecht tegenover elkaar. De werkgever beroept zich daarbij op I, die verklaart van geen
feedback te weten, terwijl A bij hoog en bij laag volhoudt dat hij het ingevulde feedbackformulier aan I
heeft laten zien alvorens het in zijn portfolio op te nemen. De Commissie acht geen van beide
verklaringen zo veel overtuigender dan de andere dat zij aan een van beide verklaringen
doorslaggevende betekenis kan toedichten. Het komt voor risico van de werkgever dat hij I uitsluitend
op papier heeft laten verklaren in plaats van hem, zoals gesuggereerd door de Voorzitter van de
Commissie ten tijde van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, als getuige
mee te brengen naar de zitting van de Commissie zodat hem aanvullende vragen gesteld hadden
kunnen worden. Aldus is voor de Commissie niet vast komen te staan dat A met het opnemen van het
360 graden feedbackformulier in zijn portfolio fraude of valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
Naar het oordeel van de Commissie is derhalve het opnemen van het beoordelingsformulier niet aan te
merken als fraude en is niet komen vast te staan dat A de 360 graden feedback valselijk heeft
opgemaakt. De werkgever heeft deze redenen dan ook niet in redelijkheid als dringende reden aan het
ontslag ten grondslag kunnen leggen. Het beroep van A is daarom gegrond.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 11 november 2014 door mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter,
drs. K.A. Kool, mr. K.P. Piena, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid
van mr. M. Smulders, secretaris.
mr. L.C.J. Sprengers
voorzitter
106427/uitspraak d.d. 11 november 2014
Pagina 4 van 4
mr. M. Smulders
secretaris