Wankelen tussen medelijden en afkeuring

Wankelen tussen medelijden en afkeuring
Over het Inferno van Dante Alighieri
Je hoort toch hoe erbarmelijk hij klaagt,
je ziet de dood toch oorlog met hem voeren:
de wilde stroom die rust vindt in geen zee.
Dante Alighieri, (1265 – 1321)
Bram Zoon
Inleiding
Bijna twintig jaar heeft het Inferno van de dichter Dante Alighieri ongelezen in mijn boekenkast
gestaan voordat ik eraan toe ben gekomen. Het is frappant dat Dante’s Inferno – geschreven in het
begin van de veertiende eeuw – nog steeds zoveel mensen aanspreekt. Een kleine zoektocht op
het internet leert dat overal ter wereld cursussen worden aangeboden over zijn visie op de plek
waar de nog levende schimmen zouden verblijven.1
De hel is een onderdeel van ‘de goddelijke komedie’, de beschrijving van een denkbeeldige
tocht door het hiernamaals, bestaande uit drie delen: Inferno, Purgatorio en Paradiso (hel, vagevuur
en paradijs). Als voornaamste bron van alle zonden ziet Dante de hebzucht, die hij scherp hekelt.
Onder leiding van Prof. Dr. F. Jacobs vond in het eerste kwartaal 2014 de bestudering van het Inferno plaats. Het
ging hier om een negental hoorcolleges. Frans Jacobs studeerde wijsbegeerte in Leuven en is emeritus-hoogleraar
wijsgerige ethiek aan de Universiteit van Amsterdam.
1
Deze ondeugd kan beteugeld worden door een goede ordening van de samenleving; een
maatschappij onderworpen aan het geestelijk gezag van de paus van Rome en aan de wereldlijke
macht van de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Beiden ontvangen hun macht en gezag van
God.
Dante wil ons met zijn symbolische voorstellingen een onvervalst verhaal vertellen, maar
steeds met een morele boodschap en ondertoon. Zo moet de hel volgens de dichter worden
gezien als een product van Gods rechtvaardigheid.
Dante heeft tijdens zijn leven meerdere krenkingen moeten ondergaan, die uiteindelijk
resulteerden in deze driedelige en intellectuele zoektocht naar het ware geluk.2 Dit avontuur
voerde hem langs kennis, wetenschap, politieke filosofie en uiteindelijk bracht het hem bij God
en een door God geïnspireerde poëzie.
In het drieluik treffen we op tekstueel vlak een vermenging van stijlen aan, met verheven en
alledaagse elementen door elkaar, zonder dat deze elkaar verstoren. Ook inhoudelijk bevat het
werk verheven en dagelijkse elementen.
Vragen die opkomen terwijl je Dante leest zijn: hoe kwam hij aan zijn kennis en wat waren zijn
bronnen? In de eerste plaats was dat Brunetto Latini, Dante’s leermeester. Van 1275 tot 1283 was
Dante in de leer bij deze Florentijnse schrijver, filosoof, humanist en staatsman. Latini onderwees
hem in de letteren en natuurwetenschappen. Vervolgens gaat Dante tot en met 1293 studeren bij
de franciscanen en dominicanen. Dante was goed bekend met het werk van de theoloog Thomas
van Aquino. Die wordt gezien als een van de meest invloedrijke denkers uit de middeleeuwen.
Daarnaast putte de dichter uit de Bijbel en was hij goed bekend met het werk van Aristoteles en
Plato. Vertaler Rob Brouwer wijst tevens op verschillende Romeinse en Latijnse dichters,
schrijvers, filosofen, politici en redenaars die Dante las of raadpleegde.
De dichter wisselt in het Inferno geregeld van perspectief: dan beschrijft hij van buitenaf, dan
weer van binnenuit, waarna hij de verteller is en vanuit een hoger standpunt zijn ervaringen en
indrukken beschrijft. Hij maakt regelmatig gebruik van de dialoog. De andere keer is hij lijdend
voorwerp, waardoor de scheiding tussen subject en object is opgelost; hij is niet langer
toeschouwer, maar deelnemer. Dat brengt nogal eens verwarring met zich mee, omdat Dante de
ene keer vol mededogen met personages is en ze de andere keer bekritiseert, beschimpt of
veroordeelt.
Vraagstelling, eerste indrukken
Het laatmiddeleeuwse leerdicht wordt beschouwd als een van de absolute hoogtepunten in de
wereldliteratuur. Hoe heeft iemand zo’n wonderlijk mooie tekst kunnen schrijven? Wat is het
achterliggende kensysteem waarop Dante zich baseert? Wat zijn de kwetsbaarheden in zijn
‘betoog’? Waar en wanneer doorbreekt hij zijn eigen visie en systeem? Wat waren zijn
bedoelingen met de hel en hoe komt dat tot uiting in het Inferno? Dit zijn enkele vragen die hier
de revue zullen passeren.
Ik citeer – om de zinnen wat te prikkelen – de eerste strofe (van canto 1):
‘Op ’t midden van ons levenspad gekomen
trof ik mijzelf in ’n donker woud; ik had
Dante werd bijvoorbeeld door zijn politieke tegenstanders verbannen uit Florence. Deze straf werd later in
levenslang omgezet. Deze ballingschap viel hem zwaar. Hij moest door armoede gedreven een baan als hoveling
aannemen. Een betrekking die voor hem, van adellijke afkomst, als vernederend ervaren werd. Bron: Instituut Dante
- Kunst en cultuur.
2
de rechte weg geheel uit ’t oog verloren.’
Dante is doodsbang, hij weet zich geen raad. Toch maakt die angst plaats voor inkeer en rust als
hij omkijkt naar wat er allemaal is gebeurd in zijn leven. Er zit zowel trek- als stuwkracht in het
leerdicht, we worden door de allegorische voorstellingen en gebeeldhouwde taal direct de diepte
ingezogen.
Dan verschijnt Dante’s leidsman Vergilius die hem via het Vagevuur en de Hel begeleidt naar het
Paradijs. Vergilius is zijn literaire voorbeeld van uitnemendheid (canto 1, vers 61 – 63, 85 – 87 en
136):
‘U bent mijn meester, mijn geëerde schrijver,
U bent alleen degeen aan wie ’k ontleen
de schone stijl die mij ook eer bezorgde.’
Sleutelfiguren
Welke betekenis kent Dante aan Vergilius toe? Vergilius is het symbool van de menselijke
wijsheid en waardigheid. Dante associeert hem met het Romeinse Rijk en met diens Aeneïs.3
Naast Vergilius is Beatrice, een Florijnse vrouw, van groot belang voor Dante. Zij is voor hem de
ideale vrouwenfiguur, die hij in de traditie van de dichters in zijn dagen vereerde en bezong; het
verheven zinnebeeld van de liefde en van een diep inzicht in mens en natuur.
Wanneer Dante Beatrice als negenjarig jongetje voor het eerst ontmoet, is hij meteen tot over
zijn oren verliefd op haar. Zij zal de rode draad vormen in zijn leven en oeuvre. De liefde van
Dante voor Beatrice vond niet haar bekroning in een huwelijk. Zij trouwde in 1287 met Simone
de’ Bardi en stierf reeds spoedig daarna, in 1290. Enige jaren later trad Dante in het huwelijk met
Gemma Donati. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren.
Beschrijving van de hel
Na deze inleiding ga ik over tot de beschrijving van een aantal van de drieëndertig verzen (canti).
Enkele malen onderbreek ik deze schets om bepaalde aspecten te thematiseren of nader toe te
lichten.
Op een gegeven moment komen Dante en Vergilius aan bij Hellepoort. Dante wil wijken,
maar Vergilius spoort hem aan om verder te gaan. Ze bevinden zich in een voorportaal of
voorgeborchte, waar zich de schimmen van mensen ophouden die vanwege een laffe weigering
nooit hebben gekozen in hun leven. Het is een verachtelijk soort, slappelingen, verdoemden, die
bovendien niet gedoopt zijn. Ze zijn gestorven zonder te hebben geleefd, waarna ze in het Limbo
terecht zijn gekomen, de rand van de hel. Veelbetekenend laat Dante de schimmen achter een
leeg vaandel lopen; ze hebben werkelijk niets om trots of fier op te kunnen zijn.
Dante en Vergilius worden omgeven door deze spookachtige verschijnselen die zich naar de
rivier Acheron reppen voor de oversteek in de boot van Caron. Deze man herkent Dante als
iemand die hier niet hoort. Zijn werk is het overvaren van de door spijt en zelfbeklag geplaagde
lieden. Hun lot, zo verklaart Vergilius, is dat ze verlangen naar datgene wat ze zouden moeten
vrezen; alles drukt (de god-)verlatenheid uit.
Dit is het wereldberoemde epische werk van Vergilius. De Aeneïs verhaalt de zwerftocht van de Trojaan Aeneas en
zijn zoon Ascanius na de ondergang van zijn geboortestad, Troje. Hij zwerft jarenlang rond en belandt na talrijke
tussenstops in Rome. Eén van die tussenstops is Carthago, de Noord-Afrikaanse stad gesticht door Dido. Aeneas
wordt op bevel van de goden stamvader van het Romeinse volk.
3
Dante’s voorstelling van de hel
De hel wordt voorgesteld als een systeem van negen concentrische, zich steeds verder
vernauwende cirkels of kringen, een soort geringde trechter, die tenslotte in het middelpunt van
de aarde eindigt. Daar zit Lucifer (Satan) in het ijs. Dante en Vergilius bevinden zich inmiddels in
de eerste ring, het Limbo, een domein waar geen pijn maar treurigheid heerst. Hier dolen de
ongedoopten, veroordeeld tot een bestaan zonder hoop. Op de vraag hoe je schuldig aan iets kan
zijn zonder er weet van te hebben, kom ik later terug onder ‘schuld en boete’. Even later komen
ze aan bij een illuster gezelschap, dat met la bella scola wordt aangeduid. Het is een grote schare
schimmen: mythische, legendarische en historische personages uit de Griekse en Romeinse
Oudheid. Enkele voorbeelden zijn: Homerus, Horatius, Ovidus, en Lucanus (de dichters). Dante
noemt ook de filosofen Plato en Socrates. Hij schaarde zich zelf en Vergilius overigens ook tot
deze bijzondere groep vooraanstaande mensen; zelfbewustzijn en eigendunk waren hem niet
vreemd.
Dante en Vergilius dalen af in de tweede cirkel van de helletrechter. Hier heersen duisternis en
storm, de schimmen hebben zich mateloos overgegeven aan passie en zingenot. Dante ziet de
overspelige geliefden Paolo Malatesta en Francesca da Rimini, wiens straf is dat zij voor eeuwig
bij elkaar moeten zijn. Zij staan model voor mensen die hun begeertes niet hebben weten in te
tomen. Dante gebruikt ter illustratie het beeld van een storm die pas gaat liggen als het
nietsontziende liefdesverlangen is uitgewoed. God heeft, aldus Dante, ons deze uitdagingen
gegeven met het doel om ons hiervoor te behoeden.
Hoofse , onbereikbare liefde
Dante wendt zich tot Francesca de Rimini. Hij wil erachter komen wat hen in zulke penibele
omstandigheden heeft gebracht en wat de achtergrond van hun ongelukkige liefde is. Zij verwijst
hierop naar het verhaal van Lancelot en Guinevere; dit moet als de drijfveer voor hun handelen
worden gezien. Gedoeld wordt op de ‘hoofse liefde’, die uitsluitend voorkwam in de hogere
standen en de bewondering behelsde van een edelman of ridder voor een onbereikbare, meestal
gehuwde, vrouw. In de meeste gevallen ging het om een platonische relatie. In het verhaal van
Lancelot komen de lichamelijke aspecten van zo’n liefde wel ter sprake, maar alleen om de
onmogelijkheid ervan te benadrukken. De passie die in de hoofse liefde werd uitgedrukt, werd
geacht een zuiverend effect te hebben op de beoefenaar. Paolo en Francesca hebben dit echter
niet kunnen bereiken. Maar wat is er nu zo verwijtbaar, wat hebben ze misdaan? Francesca kon
als getrouwde vrouw afvalligheid worden verweten; zowel zij als Paolo wisten geen weerstand te
bieden aan hun wellust. Die onbeheersbaarheid neemt Dante het paar kwalijk. De lust is pas
gerechtvaardigd als zij bijdraagt aan de instandhouding van de soort.
Wilsvrijheid
Dante gaat uit van de idee dat wij wilsvrijheid hebben en ons beperkingen kunnen opleggen.
Hierdoor weten of leren we te ‘handelen tegen de natuur’, zoals tegen de liefde die ‘de zon
beweegt en de andere sterren’. Zo bezien beschouwde hij het ‘verkeerde’ als het ‘goede’; langs de
weg van de zonde of de ondergang komt de mens tot verheffing. Dat is een (christelijke)
kerngedachte in Dante’s Inferno.
Onderwijl is Dante – ogenschijnlijk een man van twee gezichten – soms vol afgrijzen en dan weer
geroerd door het tragische verhaal: hij ‘viel neer gelijk een dood ding valt’. Deze paradox kan
verklaard worden door zijn gebruik van het meervoudige perspectief. Anders gesteld zou je
kunnen zeggen dat Dante doorlopend op zowel inhouds- als betrekkingsniveau intervenieert, wat
voor de lezer niet zonder verwarring is.
In Canto 6 regent, hagelt en sneeuwt het onophoudelijk. Het is de boeteplaats voor de onmatigen
waar de schimmen in de kring van de vraatzuchtigen verblijven. We zien er Cerberus, de
driekoppige Hellehond van de onderwereld. Vergilius gooit de muilen van het monster vol aarde.
Dante vraagt aan zijn leidsman of het martelen van de hier aanwezige verdoemden schimmen afof toeneemt na het laatste oordeel. Vergilius antwoordt dat hij over deze kwestie zijn
‘wetenschap’ maar moet raadplegen. De vraag is hoe we de schimmen moeten duiden en welke
rol de tijd in dit verband speelt.
Figuur en vervulling
Frans Jacobs stelt: ‘Dante’s schimmen hebben een soort lichaam en kunnen zich daardoor uiten
en leed ondervinden. Het beeld dat ze in de hel vertonen is een uitvergroting van de essentie van
hun aardse leven. Ze hebben hun aardse natuur definitief geactualiseerd, meer nog dan op aarde
het geval was. Maar een wezenlijk aspect ervan, de tijd, ontbreekt: ze leiden een ‘afwisselingsloos
bestaan’, waarin toch ieders finale individualiteit tot uitdrukking komt. Ze worden geheel bepaald
door hun hartstochten, die ze niet meer in handelingen kunnen ontladen. In het éne gesprek dat
ze met Dante mogen voeren, komt het dan toch in een eenmalig quasi-historisch gebeuren tot
een dramatische expressie. Hiervoor kunnen de begrippen ‘figuur’ en ‘vervulling’ worden gebruikt
(ontleend aan Erich Auerbach [1892-1957]): wat die mensen op aarde deden is een soort figuur,
een prefiguratie, van wat ze nu in de hel (maar ook op de louteringsberg en in de hemel) blijken
te zijn: die aardse figuur wordt vervuld in het beeld dat ze nu vertonen.
In canto 7, de vierde kring van de helletrechter waar het tweetal de regio van Pluto bereikt,
duwen de hebzuchtigen en de verkwisters zware lasten zinloos heen en weer. Het zijn de
gierigaards, spilzuchtigen en driftigen die zich mateloos vervelen. Dit doet denken aan Sisyphos,
een figuur uit de Griekse mythologie. Hij was de stichter en koning van Korinthe en een sluw
man, maar hij beging de vergissing de goden uit te dagen. Hij wist telkens te ontsnappen aan hun
wrok, maar verergerde hiermee zijn uiteindelijke straf. Die luidde dat hij tot het einde der tijden
een rotsblok tegen een berg op moest duwen. Een soortgelijke nutteloze verveling (akedia, ook
wel de ‘demon van de middag’ genoemd) bedreigde ook de kloosterlingen. In de twintigste eeuw
werd Sisyphus door Albert Camus in De mythe van Sisyphus (1942) opgevoerd als exemplarisch voor
de ‘absurde mens’. Deze ziet in dat de wereld irrationeel is en uiteindelijk geen zin heeft, maar
geeft hier niet aan toe en schept zijn eigen zingeving.
Dante en Vergilius dalen dieper af, langs een geul waardoor zich kokend water naar beneden
stort, het drassige Styx-moeras in. Ook daar dolen schimmen die elkaar tot in de eeuwigheid te lijf
gaan, door woede en drift overmand. De wrokkigen liggen onder water. Vergilius identificeert
hen als mensen die in hun leven aan verbittering en lusteloosheid leden. Voor en met die zonde
worden ze gestraft. De reizigers zien vuursignalen op de toren die zij naderen. In de verte over de
Styx verschijnt een bootje met Flegias als stuurman. Ze schepen in en tijdens de vaart komt het
tot een woordenwisseling tussen Dante en een schim. Intussen vaart het bootje de slotgracht in
die rond ‘De stad van Dis’ ligt. Vanuit de lucht regent het demonen die Vergilius en Dante willen
tegenhouden.
Nadat een engel de poort heeft geopend (canto 9), komen ze aan in de stad van Dis, waar de
geweldplegers worden gestraft. Het eerste deel van Dis, de zesde kring van de hel, is een grafveld
met brandende open graven waarin de ketters liggen (o.a. Epicurus in canto 10).
Schuld en boete bij Dante
Dante heeft medelijden met de schimmen, zijn hart breekt diverse malen als hij hun ellende ziet.
Er zit echter iets merkwaardigs in zijn mededogen. Als de schimmen hem vragen om herziening
van de opgelegde straffen, wijst hij dat bars van de hand. Er lijkt sprake van een selectief,
willekeurig medelijden. Dante blijkt ongevoelig voor berouwvolle schimmen die spijt hebben van
hun gepleegde daden. Dat maakt hem als personage arrogant en roept de vraag op wat de
bedoeling van de auteur Dante is met het Inferno.
Het leerdicht heeft als hoofddoel te laten zien hoe wij stervelingen de fout in kunnen gaan.
Dante wil ons duidelijk maken wat het is om te zondigen en wat ervoor nodig is om de zonde te
vermijden. Aan de hand van zijn vertelling wil de dichter ons waarschuwen, vermanen. We
kunnen daarom bij vlagen beter spreken van een schimpdicht (of hekelend gedicht) dan van een
leerdicht. Omdat zijn houding dubbelzinnig is heeft hij ook iets van een charlatan, een
kwakzalver. Het is natuurlijk al snel de vraag of hij dat zelf ook (enigszins) in de gaten heeft
gehad. Het heeft er vooralsnog schijn van dat dit niet het geval is. We moeten hierbij wel een
duidelijk onderscheid blijven maken tussen de auteur en de door Dante gecreëerde personages.
De volgende vraag komt op de voorgrond: hoe is bij Dante de straf geënt op het vergrijp? Het
'oog om oog, tand om tand' principe zegt dat alles wat we iemand aandoen ook onszelf ten deel
moet vallen. Daarnaast kennen we de vertaling naar een andere straf, zoals onvrijwillige opsluiting
of verzachting. De straf kan ook zwaarder uitpakken als de rechtsorde en samenleving geschokt
is. Hoe zit dat nu in het Inferno? Waarom wordt bijvoorbeeld Epicurus, die de onsterfelijkheid van
de ziel van de hand wees, zo zwaar gestraft? Waarom mogen de andere filosofen en dichters
rustig wandelen in het Limbo? En waarom worden de zelfmoordenaars buitensporig zwaar
gestraft?
Straffen vindt in zijn algemeenheid plaats langs drie richtlijnen: in de eerste plaats waarvoor, in de
tweede plaats hoe en in de derde plaats waartoe wordt er gestraft? Vooral het laatste criterium is bij
Dante onduidelijk en wordt onrechtvaardig toegepast, waardoor hij in feite afbreuk doet aan de
strekking van zijn verhaal.
Heeft Dante er zelf wel wat van begrepen en veroorzaakt dat mogelijke onbegrip niet zijn
merkwaardige medelijden en die opvallende vergeldingen? Dante’s oordeel is eerder afstotend
dan begrijpelijk en overtuigend. Wat matigt hij zich – met zijn morele superioriteit – wel niet aan?
Hij roept met zijn ethische overdrijvingen eerder afkeuring dan instemming over zich af. Zijn
interpretatie van de hel doet in dat opzicht vreemd en raadselachtig aan.
Maar wat doet Dante eigenlijk in zijn hel? Wil hij misschien aan zijn eigen bestraffing
ontkomen door het beste jongetje van de klas te spelen? In al zijn onvolkomenheid roept hij ons
op om – zoals gezegd – niet te zondigen en dan is zijn medelijden ook weer sympathiek en drukt
deze toch ook diepe verbondenheid met de schimmen uit. Of kunnen wij stervelingen de gangen
van God niet begrijpen of volgen en moeten we dat ook niet willen? Zou dat een verklaring
kunnen zijn voor zijn duistere en onlogische hel? Dante als spreekbuis van God? Het lijkt er
alleszins op dat hij ervan uit is gegaan dat hij in de hemel zal komen.
Ondanks deze kanttekeningen hoeft de bewondering voor Dante’s vertelling niet aan kracht in
te boeten. Zijn schilderingen en vergelijkingen blijven overtuigend en verrassend mooi. Datzelfde
geldt ook voor zijn dialogen, die zijn – zonder uitzondering – raak, bondig en onnavolgbaar fraai.
Dante en Vergilius bevinden zich intussen in de zevende kring (canto 11) en Vergilius begint een
uiteenzetting over de inrichting van de hel. Hij legt uit dat de achtste kring die van de bedriegers
is en de negende die van het allerdiepste helleleed; daar worden de bedriegers en de verraders
gestraft. De zevende kring, die van het geweld, is weer onderverdeeld in drie ringen en
afhankelijk van degene op wie zich het geweld heeft gericht: de naaste, zichzelf of God. Dante
begrijpt niet waarom degenen van kring vijf een principieel minder zware straf krijgen dan zij die
in dieper gelegen kringen verkeren. Vergilius betoogt dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen
enerzijds onmatigheid voortkomend uit geneigdheid en anderzijds geweld dat opzettelijk wordt
veroorzaakt. Het lijkt alsof Dante onze eerder geuite kritiek over zijn ongenuanceerde
stellingname – over de eeuwige straffen – heeft gehoord. We moeten er, gelet op het
voorafgaande, rekening mee houden dat hij zijn verlangen om zich als het morele baken van de
mensheid op te werpen maar moeilijk kan beteugelen.
De reizigers bevinden zich vervolgens in het bos van de zelfmoordenaars (canto 13). Als Dante
een takje van het struikgewas afbreekt, hoort hij een stem die hem gebrek aan compassie verwijt.
De stem blijkt afkomstig van een voormalig mens. Dante is vol ontzetting. De stem grijpt de
gelegenheid aan om van zijn onschuld te getuigen. Het is voor de zelfmoordenaars tot in
eeuwigheid onmogelijk om met hun lichaam te worden herenigd. Beide dichters zijn geroerd.
Nog steeds zijn ze in de derde ring van de zevende kring. Dante ontmoet daar zijn vroegere
leermeester Brunetto Latini die daar blijkbaar is vanwege sodomie (canto 15).
Giovanni Boccaccio
Boccaccio (1313 – 1375) was een Florentijnse dichter, schrijver en humanist. Hij is vooral bekend
geworden door zijn Decamerone, een raamvertelling bestaande uit honderd verhalen. Het is
onmiskenbaar dat Boccaccio door Dante is beïnvloed. Daarbij heeft hij de nodige kritiek op
Dante. Zo steekt hij de draak met Dante omdat hij met grote morele stelligheid mensen toewijst
aan hun plaats in de hel. Hoe komt de dichter van het Inferno aan zulke zekerheden? Op welke
basis zijn Dante’s overtuigingen gestoeld? Dante doet het voorkomen alsof hij de waarheid
betreffende de lotsbestemming van de mens in pacht heeft, ondanks zijn suggestie dat hij
willekeurige verhalen vertelt. Dit alles neemt niet weg dat Boccaccio Dante als taalkunstenaar zeer
blijft waarderen.
In canto 20 staat het medelijden van Dante met de schimmen centraal. Dante en Vergilius
naderen het domein van de tovenaars, waarzeggers en zieners. Dante is vol mededogen met de
schimmen, waarop Vergilius hem vermaant door te stellen dat hij zich niet zo door zijn gevoelens
moet laten meeslepen. Omdat Dante geconfronteerd wordt met zoveel bestrafte waarzeggers
vervloekt hij Vergilius’ ingreep.
Thymos en Eros
Voor het eerst verzet Dante zich tegenover Vergilius; hij accepteert het niet langer dat deze hem
in zijn oprechte medelijden met de schimmen terechtwijst. Wat verklaart zo’n omslag in
opstelling, zonder dat we meteen allerlei behoeften gaan toeschrijven aan de hoofdpersonen? In
zijn algemeenheid kunnen we stellen dat trots en begeerte belangrijke beweegredenen in ons
leven zijn. Bezonnenheid is de verbindende schakel tussen deze twee tegenpolen. Begeerte drijft
Dante en Vergilius naar elkaar, echter op verschillende wijze. Dante heeft Vergilius nodig
vanwege zijn bezonnenheid en Vergilius heeft Dante nodig om te kunnen gloriëren. We moeten
bedenken dat begeerte een levenskracht is die eerder neigt naar zintuiglijk en intellectueel genot,
meer naar zelfbehoud en autonomie dan naar het erotische. Dit aspect komt ruimschoots in het
leerdicht aan de orde. Trots daarentegen drijft de mannen uit elkaar. De gevoelens die hierbij naar
voren komen zijn: geldingsdrang, eerzucht, woede, drift en strijdbaarheid. Vergilius zou wel eens
de trots van Dante kunnen onderschatten. Anders gezegd zou gesteld kunnen worden dat de
machtsbasis tussen de twee aan het verschuiven is. Het lijkt erop dat Dante gaandeweg
emancipeert en op zijn eigen oordeel begint te vertrouwen, wat Vergilius nog niet goed in de
gaten heeft. Dat maakt Dante, op deze wijze bezien, onverwacht sympathiek en opnieuw
‘aantrekkelijk’ en Vergilius op termijn ‘overbodig’. Kan worden verondersteld dat een
buitengewoon en behendig schrijver als Dante zichzelf op deze wijze opnieuw positioneert in zijn
eigen verhaal?
In canto 22 raken de duivels onderling slaags, wat dit vers tot een van de meest parodiërende en
groteske onderdelen maakt. De boosaardige geest Baardaap, die de leiding heeft, houdt contact
met Vergilius en Dante. De satans bevinden zich al vechtend in kokende pek. De onderlinge
verhoudingen tussen de duivels lopen uit de hand, twee komen muurvast in het pek te zitten.
Uiteindelijk moet er een reddingspoging worden ondernomen. Dante noemt een tiental
boosaardigen bij naam: de al genoemde Baardaap, Spiesma, Roskaak, Slagtand, Slokop, Draakgebroed,
Fladderbeen, Hondsvot, Vlerkmans en Flitsvoet. Dante en Vergilius gaan verder: ‘Wij lieten hen maar
in hun eigen brouwsel koken.’
Dante en Vergilius zijn in de negende en diepste cirkel van de hel aangekomen, canto 34. De
helletocht heeft tot nu toe precies 24 uur geduurd, het is paaszaterdag ongeveer 18.00 uur. Wat
aanvankelijk een molen lijkt is bij nader inzien de reusachtige torso van de Keizer van het rijk der
Smarten (Lucifer) die boven het ijs uitsteekt. Hij is de gevallen engel, de oorzaak van alle kwaad.
Een drietal muilen aan zijn hoofd vermalen de drie aartsverraders: Judas, Brutus en Cassius.
In het ijs bevinden zich de zondaars, soms enkele meters diep, verwrongen in verschillende
posities. Dit zijn de zielen van de meest kwaadaardigste van alle gestraften. Hun aanblik is
afschrikwekkend. Vergilius kondigt het einde van de reis aan. Dante slaat zijn armen om zijn
leidsman en deze klampt zich, met hem, aan de flanken van Lucifer vast. Dante is angstig, hij
vermoedt dat ze opnieuw de hel zullen ingaan. Het is verwarrend en mysterieus tegelijkertijd en
moeilijk te volgen wat zich dan precies voltrekt. Ik laat de vertaler bij wijze van slot aan het
woord: ‘Dat de reizigers ten slotte aan de belichaming van het Kwaad vastklampen om uit de Hel
te kunnen ontkomen is een gedurfde vondst van de dichter […] het lijkt haast de verbeelding van
de gedachte dat als de nood het hoogst is, de redding nabij is.’
Tot slot
Terugkijkend op het Inferno zou je kunnen stellen dat wij op onze hoede moeten zijn om geen al
te grote fouten te maken in ons leven die een onomkeerbaar karakter hebben. Het gaat om
vermaningen van een relatief oudere man aan het eind van zijn leven, tegen de achtergrond van
een laatmiddeleeuwse oriëntatie. Het paradijs, de hemel bereiken is het hoogste goed. Een
negatief – schuldbewust – wereldbeeld staat centraal, waarin waarschuwingen de boventoon
voeren.
Als ik zou moeten zeggen wat de essentie van Dante’s Inferno is, dan gaat het om de aloude
vraag of en hoe wij onze angst voor de dood kunnen overwinnen. Zolang wij niet ‘begrijpen’ wat
onze rol in het leven is, blijven we angstig voor de dood. Het begrijpen behelst niet altijd en
noodzakelijk het ‘verklaren’, maar ook een intuïtief aanvoelen van onszelf, de ons omringende
wereld en onze eigen eindigheid.
‘Hoe beter iemand de vergankelijkheid, nietigheid en droomachtige gesteldheid van alle dingen
doorziet, des te klaarder wordt hij zich ook van de eeuwigheid van zijn innerlijk wezen bewust,’
zegt Arthur Schopenhauer beloftevol en troostrijk in deel 2 van De wereld als wil en voorstelling. De
epicurist Lucretius zou dat niet met hem eens zijn, omdat deze de onsterfelijkheid van de ziel
afwijst. Als we Schopenhauer echter volgen, komt om deze reden naast angst ook een verlangen
naar de dood in ons voor. Zo bezien zal ons ene deel bij de dood daadwerkelijk vernietigd
worden en hebben we dus alle reden om het einde te vrezen en ons andere deel kan met onze
dood terugkeren naar de toestand waarnaar het heimwee heeft.
Misschien moeten wij ons door de veel te vroeg gestorven Patricia de Martelaere (1957-2009)
laten inspireren in onze de omgang met de dood. Zij stelt dat we met de stroom mee moeten
gaan, of het nu de stroom van het leven of die van de dood is. We moeten leren los te laten. De
positieve effecten daarvan zijn, aldus De Martelaere, zowel op het psychische als op het fysieke
vlak overduidelijk aanwezig.
Als kunst volgens hedendaagse opvattingen twijfel en verwarring moet veroorzaken, dan is Dante
daar met zijn Inferno op bewonderenswaardige wijze in geslaagd. Dat verklaart wellicht ook de
bijzondere aantrekkingskracht en houdbaarheid die zelfs nu– zeven eeuwen later – nog van zijn
tekst uitgaat.
Bronnen:
Dante Alighieri – De Goddelijke Komedie, I: INFERNO. Vertaald door Rob Brouwer, 2005.
Dante Alighieri – De goddelijke komedie, Wereldbibliotheek, 1995.
Negen hoorcolleges en (samenvattingen van) diverse uiteenzettingen over ‘De Hel’ door prof. dr.
Frans Jacobs, januari – april, Rotterdam, 2014.
Wikepedia: http://en.wikipedia.org/wiki/Inferno_(Dante)
©Bram Zoon 2014