Sluis UDC 626.4 Sluice RVblad 01-1 Sluizen en stuwen in Nederland tot 1940 Sluices, locks and weirs in The Netherlands bef ore 1940 ir. G.J. Arends l. Inleiding Nederland — waterland. Deze bekende uitdrukking maakt duidelijk dat het water in ons land een belangrijke plaats inneemt. Ons land wordt doorsneden door tientallen rivieren, beken en kanalen. Een groot deel 1. Valkenburg (ZH). Reconstructietekening van een de Romeinse sluis met klepdeur, a = duiker, b = klep ligt in de delta van enkele grote bij Leiden. Een drietal daarvan, rivieren. Wanneer er geen dijken zouden liggen, zou ongeveer de helft van Nederland permanent of die te Valkenburg, één in Schiedam-Kethel en één in Vlaardingen, was voorzien van een houten klep die scharnierend aan de bovenzijde van de uitmonding was bevestigd afb. 1. Bij hoog buitenwater werd deze door het water zelf gesloten en bij laag buitenwater door de druk van het binnenwater weer geopend. Uitwateringssluizen zijn de belangrijkste sluizen voor de waterhuishouding. Daarnaast zijn er ook sluizen ten dienste van de scheepvaart. De bekendste en tevens meest voorkomende scheepvaartsluizen zijn de schut- twee maal per dag onder water staan. Ook de rivieren zouden zonder dijken regelmatig buiten hun oevers treden. Om een laag gelegen gebied te beschermen tegen hoog buitenwater wordt dit gebied omringd door dijken en ontstaat een polder. De dijken verhinderen echter niet alleen het binnenstromen van het buitenwater, maar houden ook het overtollige binnenwater tegen. Het water in de polder wordt regelmatig aangevuld door neerslag en door kwelwater. Deze aanvulling is in ons land gewoonlijk groter dan het verlies door verdamping. Tegenwoordig zorgen gemalen voor de afvoer van overtollig water. Vroeger werden hiervoor windmolens gebruikt. Als de polder niet al te laag en in een getijgebied ligt, kan men volstaan met een afsluitbare opening in de vaste waterkering. Bij laag water wordt de afsluiting weggenomen en kan het water uit de polder stromen, terwijl bij vloed de opening weer moet worden gesloten. Een dergelijke constructie met afsluitbare opening wordt een uitwateringssluis genoemd. In de Romeinse tijd komen al uitwateringssluizen voor. In ZuidHolland is een aantal duikers blootgelegd, in de vorm van een uitgeholde boomstam, onder meer in het Maasmondgebied RDMZ RV 1995/37 -81 rond Rotterdam en in Valkenburg In deze bijdrage zullen eerst de diverse typen sluizen worden behandeld, die in Nederland voor 1940 zijn gebouwd (2.). Vervolgens komen de in sluizen gebruikte afsluitmiddelen aan de orde (3.). Daarna wordt aandacht geschonken aan de stuwen (4.). Als laatste worden in deze bijdrage een aantal problemen genoemd die de instandhouding van sluizen en stuwen bedreigen (5.). Nader onderzoek zal nodig zijn om oplossingen daarvoor te vinden. De constructies zullen slechts globaal worden beschreven, voorzover dit nodig is om de werking te begrijpen. Voor een meer gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar het boek Sluizen en Stuwen van dezelfde auteur. Dit boek is voorzien van bronverwijzingen en bevat een uitgebreide literatuurlijst. 2. Sluistypen Sluizen worden gewoonlijk ingedeeld naar hun functie. Daarbij zijn drie hoofdgroepen te onderscheiden, namelijk sluizen ten behoeve van de waterhuishouding, sluizen voor de scheepvaart en sluizen met een militaire sluizen. Deze maken scheepvaartfunctie. verkeer mogelijk tussen twee Een andere meer op de vorm en waterwegen met verschillend de constructie gerichte indeling is waterniveau. De eerste schutdie in stroomsluizen en schutsluizen dateren uit de middeleeusluizen. Stroomsluizen kunnen wen. Rond 1200 wordt, zij het in met één kering volstaan, terwijl vage bewoordingen melding schutsluizen minstens twee gemaakt van scheepvaartsluizen keringen nodig hebben. Deze bij Damme in West-Vlaanderen laatste bezitten daartoe twee of en bij Spaarndam (NB). Rond 1400 meer sluishoofden, onderling werden op diverse plaatsen gescheiden door één of meer schutsluizen gebouwd, zoals te schutkolken. Het sluishoofd is de Delfshaven (ZH), Brielle, Schiedam, constructie, waarin het afsluitGouda en Vreeswijk (U). middel beweegt. Stroomsluizen Nauw verwant aan de sluizen zijn bezitten geen schutkolk en de beweegbare stuwen. Stuwen bestaan als het ware uit één worden gewoonlijk in rivieren en sluishoofd. Hiertoe behoren alle beken gebouwd, dus in waterwesluistypen met uitzondering van gen met stromend water. Zij de schutsluizen. Schutsluizen moeten er voor zorgen dat achter hebben vrijwel uitsluitend een de stuw een minimum-waterstand scheepvaartfunctie, terwijl wordt gehandhaafd. Echte stuwen stroomsluizen elk van de drie werden in ons land pas in de hiervoor genoemde functies kan 19de eeuw voor het eerst toegehebben. past. Sluis RVblad 01-2 a. Stroomsluizen Tot de stroomsluizen die een functie hebben in de regulering van de waterhuishouding behoren de uitwateringssluizen, de ontiastsluizen, de inlaatsluizen, de irrigatiesluizen en sommige keersluizen. De andere keersluizen staan ten dienste van de scheepvaart, evenals de doksluizen en de spuisluizen. Al deze sluizen hebben een civiel doel. Daarnaast zijn er militaire sluizen, onderverdeeld in inundatiesluizen en damsluizen. Uitwateringssluizen Uitwateringssluizen, ook wel suatiesluizen genoemd, voeren het overtollige water uit een polder of een boezem af. Deze sluizen kunnen alleen functioneren wanneer de waterstand achter de sluis (het binnenwater) hoger is dan de waterstand voor de sluis (het buitenwater). Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij polders die op een benedenrivier, een zeearm of op zee lozen. Tijdens eb is het buitenwater lager dan het binnen- uitwateringssluizen zijn ook nu nog uitgevoerd als kokersluizen. Open sluizen zijn in tegenstelling tot de duikersluizen aan de bovenzijde open. Vooral wanneer door de sluis ook scheepvaart moet plaatsvinden, ligt de toepassing van een open sluis voor de hand. De schepen kunnen bij gelijke waterstand in- en uitvaren. Een dergelijke uitwateringssluis wordt wel tijsluis genoemd. De schepen moeten een gunstig tij afwachten voordat ze de sluis kunnen passeren. Het kenmerkende van een uitwateringssluis is dus dat die overtollig binnenwater moet afvoeren, terwijl daarnaast hoog buitenwater moet worden gekeerd. Uitwateringssluizen zijn voor de waterhuishouding verreweg het belangrijkste sluistype, hoewel het merendeel vrij klein van omvang is. Oude benamingen voor een uitwateringssluis zijn speye of spoye en zijl. Kokersluisjes werden in Friesland wel pomp genoemd. opnieuw geïntroduceerd. Ook deze werden als houten koker- of duikersluizen uitgevoerd, die in een dijk of dam lagen. Deze sluizen waren opgebouwd uit een aantal achter elkaar geplaatste gebinten, waar overheen zowel aan de onderzijde als aan de beide zijkanten en de bovenzijde een beplanking was aangebracht. Voorbeelden hiervan zijn onder meer blootgelegd te Rotterdam afb. 4. Aan het eind van de 14de eeuw verschijnen de gemetselde duikersluizen. Deze werden gebouwd op een houten fundering en bezaten een houten vloer. Naast baksteen werd ook natuursteen veel toegepast, met name voor de slagstijlen waar de gesloten afsluitmiddelen tegen de sluiswanden drukken. Toen in de 18de eeuw plotseling de paalworm toesloeg, was men genoodzaakt de houten vloer en de fundering te beschermen. De vloer werd daarom voorzien van een aantal lagen metselwerk. In het begin van de 19de eeuw Uitwateringssluizen zijn zoals werd het ongewapend beton in mend tij moeten deze weer worden gesloten. Uitwateringssluizen kunnen worden onderscheiden in open reeds vermeld al in de Romeinse tijd toegepast, zij het nog erg primitief en klein van afmetingen. Met de val van het Romeinse rijk verdwenen ook de sluizen. Pas in de sluisbouw geïntroduceerd, als eerste bij sluizen in de Zuid-Willemsvaart bij Maastricht. Nieuwe mogelijkheden ontstonden er met de komst van het sluizen afb. 2 en in koker- of de middeleeuwen, na het jaar gewapend beton. De eerste duikersluizen afb. 3. De meeste 1000, werd de uitwateringssluis duikersluis waarin men dit water in de polder, zodat de sluisdeuren openstaan. Bij opko- 2. Open uitwateringssluis. a = dijklichaam als vaste 3. Duikersluis. a = dijklichaam, b = duikersluis, waterkering, b = sluis, c = uitwateringskanaal, d = buitenwater. c = uitwateringskanaal, d = buitenwater. a Sluis RVblad 01-3 4. Rotterdam. Blootgelegde, middeleeuwse van de spoortunnel in 1991 . nieuwe materiaal toepaste, werd gebouwd in 1893 in de noordelijke Maasdijk bij Nederhemert (Gld) afb. 5. In de 20ste eeuw werden steen en hout langzamerhand vrijwel geheel verdrongen door het gewapend beton. /--- Uitwateringssluizen kan men onderverdelen in sluizen met een directe afwatering van een polder en sluizen die het water van een boezem afvoeren. Sluizen met een directe afwatering, soms wel poldersluizen genoemd, lozen het overtollige polderwater rechtstreeks op zee, op een rivierarm of op een rivier. De achter de sluis 5. De gewapende betonnen de sluis bij Nederhemert-Zuid 1893. RDMZ RV 1995137 - 82 duiker van (Gld) uit sluis bij de bouw 6. Katwijk aan Zee. De uitwateringssluizen gelegen polders liggen hoog genoeg om het overtollige water bij lage buitenwaterstanden te kunnen kwijtraken. Deze uitwateringssluizen zijn meestal klein. De tweede groep is te vinden bij de lager gelegen polders. Daar wordt het polderwater eerst op de boezem gemalen. Een boezem omvat de gezamenlijke vaarten met alle aanwezige meren en plassen, die als tijdelijke bergplaats voor het overtollige water van een polder dienen. Als het boezempeil hoog genoeg is, kan er op natuurlijke wijze worden geloosd met uitwateringssluizen. De sluizen die tot deze groep behoren zijn vaak groot van afmetingen. Bekende voorbeelden hiervan zijn de uitwateringssluizen te Katwijk aan Zee uit 1807 afb. 6 en die in de Afsluitdijk uit circa 1930. De sluiswijdte wordt bepaald door de eisen die aan een natuurlijke lozing worden gesteld. Hierbij is niet alleen de grootte van het gebied en de hoeveelheid neerslag van belang, maar ook de sluisgang. Dit is de tijd dat de sluis werkt, met andere woorden: de tijd dat het buitenwater lager staat dan het binnenwater. Bij het openen van een sluis in een getijdegebied zal de intensiteit van de uitstroming toenemen totdat het hoogteverschil het grootst is en daarna weer afnemen. uit 1807. Kokersluizen werden voor 1940 bij voorkeur niet breder gebouwd dan 5 m. Als een grotere breedte was vereist, werden enkele kokers naast elkaar gelegd. De uitwateringssluizen in de Afsluitdijk, met een kokerbreedte van 12 m, zijn hierop een uitzondering. Toepassing van meer dan een koker geeft het voordeel dat ook uitwatering kan plaatsvinden als één van de sluizen gecontroleerd of hersteld moet worden. Bij open uitwateringssluizen worden vrijwel altijd puntdeuren toegepast. Bij kokersluizen komen naast puntdeuren ook enkele draaideuren, klepdeuren en schuiven (hefdeuren) voor. Puntdeuren, enkele draaideuren en klepdeuren in uitwateringssluizen worden, als ze door de eb- en vloedbeweging van het water zelf worden bediend, wachtdeuren genoemd. Bij toepassing van wachtdeuren bezitten kokersluizen altijd een schuif als noodvoorziening. Aan zee gelegen open sluizen moesten, naast de gewone vloeddeuren, om veiligheidsredenen zijn voorzien van een extra stel deuren, stormvloeddeuren genoemd. On tlastsluizen Ontlastsluizen afb. 7 dienen om water, dat ten gevolge van een overstroming een gebied is binnengekomen, af te voeren. Sluis RVblad 01-4 7. Ontlastsluis. Ze kunnen als een bijzonder type van de uitwateringssluizen worden beschouwd, maar doen alleen in noodgevallen dienst. Pas in de 20ste eeuw wordt van dit sluistype melding gemaakt. Ze zijn onder meer toegepast in zomerkaden langs rivieren. Bij grote rivierafvoeren stroomt het water over de kaden en over de sluis de uiterwaarden binnen. Nadat het rivierpeil voldoende is gezakt, worden de sluizen geopend, zodat het water kan wegstromen. Ontlastsluizen zijn klein van afmetingen en hoeven niet persé in een waterweg te liggen. De constructie komt overeen met die van een eenvoudige uitwateringssluis. Een schuif die er voor moet zorgen dat het buitenwater niet naar binnen stroomt, is in de meeste gevallen voldoende, maar ook puntdeuren komen voor zie afb. 6. Soms wordt zelfs volstaan met schotbalken, die worden verwijderd als het water moet worden afgevoerd. Ontlastsluizen komen maar weinig voor. Inlaatsluizen Inlaatsluizen afb. 8 dienen om op gewenste tijden water in te laten, dus een tegenovergestelde functie aan die van de uitwateringssluizen. De inlaatsluizen worden toegepast in polders waar het polderpeil, en daarmee de grondwaterstand, na een droge periode 8. Inlaatsluis. te laag zou worden en de bodem dus zou uitdrogen. Om ook bij lage rivierstanden water in te kunnen laten, moet de sluisdrempel voldoende laag liggen. Onder normale omstandigheden is de sluis gesloten om het buitenwater te keren. Van het inlaten van water gedurende een droge periode wordt al in de eerste helft van de 15de eeuw melding gemaakt. Aanvankelijk zal men hiervoor de aanwezige uitwateringssluizen hebben gebruikt. Ook nu wordt vaak nog volstaan met de afsluitmiddelen van de uitwateringssluis te voorzien van schuiven of wordt bij dit sluistype een omloopriool aangelegd om water in te laten. Bij een uitwateringssluis voorzien van schuiven en wachtdeuren, moeten deze laatste kunnen worden vastgezet. Wanneer echter grote hoeveelheden water nodig zijn, is dit niet meer voldoende, maar moet men een inlaatsluis bouwen. Pas in de 19de eeuw wordt, voor zover bekend, voor het eerst melding gemaakt van dit sluistype. Soms moest de inlaatsluis juist in de winter haar werk doen ten dienste van de zogeheten winterbevloeiingen, die het land vruchtbaar moesten maken. Inlaatsluizen worden ook gebruikt voor het verversen van gracht- water in steden of van polderwater. Een ander toepassingsgebied van de inlaatsluis is het (in droge perioden) doorlaten van water op een kanaal om de vaardiepte op peil te houden. Sluizen met deze functie worden ten onrechte ook wel spuisluizen genoemd. Inlaatsluizen moeten bij ongelijke waterstand kunnen worden geopend en bij stromend water gesloten. Een schuif is dan ook het aangewezen middel om dit te doen. Gewoonlijk wordt de sluis uitgevoerd als een koker- of duikersluis. De constructie daarvan komt vrijwel overeen met een kokersluis voor de uitwatering, met schuiven als afsluitmiddel. Alleen de wachtdeuren, die in uitwateringssluizen voorkomen ontbreken, omdat men juist zelf moet bepalen wanneer de sluis moet worden geopend. De grootte van een inlaatsluis wordt bepaald door de hoeveelheid water die men wil inlaten. Meestal wordt aan een aantal naast elkaar gelegen kleine kokers de voorkeur gegeven boven één grote. Bij meer dan een koker kan de in te laten hoeveelheid water beter worden geregeld. Irriga tiesluizen Irrigatiesluizen dienen om water bewust over landerijen te laten Sluis RVblad 01-5 9a. Keersluis met vloeddeuren. lopen voor bevloeiing. Als het buitenwater hoger ligt dan het maaiveld achter de sluis kan het water via de irrigatiesluis over het land worden verdeeld. Irrigatiesluizen zijn nauw verwant aan de inlaatsluizen. Vaak werd het water eerst via een inlaatsluis van een hoger gelegen water afgetapt naar een tussenreservoir. Van daaruit werd het dan via irrigatiesluizen over de landerijen verdeeld. Het met het water meegevoerde slib bezonk op het land en zorgde voor een goede bemesting. De constructie van een irrigatiesluis komt overeen met die van een inlaatsluis. Als afsluitmiddel werd gewoonlijk een schuif gebruikt. De naam irrigatiesluizen komt alleen voor in handboeken uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Vermoedelijk werden echter ook al in de 19de eeuw sluizen voor een dergelijk doel gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog verloren de irrigatiesluizen in Nederland hun functie. Het onder water zetten van landerijen voor bemesting is niet meer rendabel en het slib is vaak verontreinigd. Dit sluistype komt in ons land dan ook voor zover bekend niet meer voor. Keersluizen Keersluizen afb. 9a en 9b moeten voorkomen dat er achter de sluis RDMZRV 1995/37-83 9b. Keersluis met vloed- fa) en ebdeuren (b). een te hoge waterstand of juist een te lage waterstand ontstaat. Keersluizen zijn veel toegepast bij zeehavens en langs rivieren en bijna altijd uitgevoerd als open sluizen. Qua vorm en constructie komen deze sluizen vrijwel overeen met uitwateringssluizen zie afb. 2. Er zijn zowel keersluizen ten behoeve van de waterhuishouding als voor de scheepvaart. Vaak hebben deze sluizen een gemengde functie. Keersluizen zijn al in de 12de eeuw toegepast en kunnen als de voorlopers van de schutsluizen worden beschouwd. Soms werd een keersluis later voorzien van een tweede sluishoofd en daarmee omgebouwd tot schutsluis. De eerste keersluizen waren waarschijnlijk voorzien van schotdeuren (hefdeuren). Later werden vooral puntdeuren gebruikt en in de 19de en 20ste eeuw soms hefdeuren of zelfs een schipdeur. Hoeft de sluis slechts zeer sporadisch te worden gesloten, bij voorbeeld bij overstromingen, dan wordt wel volstaan met een kering door schotbalken of vloedschotten. Sluizen die het achterliggende gebied moeten beschermen tegen overstromingen zijn voorzien van vloeddeuren die alleen worden gesloten bij extreem hoge buiten- waterstanden afb. 9a. Het tegenovergestelde hiervan is het voorkomen van een te lage waterstand achter de sluis, waardoor scheepvaart onmogelijk wordt. Door extreem lage waterstanden zou de achter de sluis gelegen waterweg zelfs droog kunnen komen te staan. Een keersluis voorzien van ebdeuren, die bij lage waterstanden worden gesloten, moet dit voorkomen. Vaak moet een keersluis naar twee zijden keren. Een dergelijke dubbelkerende sluis met punt- deuren heeft zowel eb- als vloeddeuren nodig afb. 9b. Een andere toepassing van een keersluis is die als reservesluis achter een uitwateringssluis. Zo'n sluis, die op ruime afstand van de uitwateringssluis wordt gebouwd, wordt ook wel wachtsluis genoemd. De sluis treedt op als hoofdwaterkering wanneer de uitwateringssluis zou bezwijken bij een hoge buitenwaterstand. Een dergelijke combinatie werd vaak toegepast wanneer achter de uitwateringssluis een groot en economisch belangrijk gebied lag. De meeste keersluizen staan bijna altijd open en worden slechts in extreme gevallen gesloten. Voorwaarde is dat extreme waterstanden slechts weinig voorkomen, anders wordt de voorkeur gegeven aan een schutsluis. Er zijn ook Sluis I 10. Coupure in de Beusichemse RVblad 01-6 Dijk bij Culemborg keersluizen die slechts enkele keren worden geopend om een schip door te laten. Dit is bij voorbeeld het geval als de sluis een scheepswerf met het buitenwater verbindt, waarbij het buitenwater aan eb en vloed onderhevig is. Als de sluis slechts enkele keren een schip hoeft door te laten, kan in plaats van een dure schutsluis worden volstaan met een keersluis, die bij gelijke waterstand wordt geopend. Een bijzonder type keersluis is de coupure afb. 10. Een coupure is een doorgraving van een dijk of een kade, waarmee wordt voorkomen dat het verkeer dat de waterkering moet kruisen over de dijk heen zou moeten gaan, wat lange opritten of steile hellingen vereist. De zijwanden van de doorgraving worden voorzien van een stenen of betonnen wand. In deze wand worden sponningen uitgespaard, waarin schotbalken of vloedschotten kunnen worden geplaatst. Soms zijn in plaats van schotbalken een enkele draaideur, puntdeuren of een roldeur aangebracht. Toepassing van een coupure is alleen zinvol als dergelijke hoge waterstanden niet zo vaak voorkomen. Doksluizen Doksluizen zouden als een bijzonder type van de keersluizen (Gld). ll. Vlissingen. Het droogdok kunnen worden beschouwd. Zij komen voor bij droogdokken. Het grootste verschil ligt in het feit dat de sluis in gesloten stand vaak over de gehele hoogte water moet keren. Het er achter gelegen dok wordt, nadat het schip is binnengevaren, geheel drooggepompt, zodat aan de dokzijde geen water meer tegen de deuren staat. Voor 1800 werd ook een keersluis die een haven met de open zee verbond gewoonlijk een doksluis genoemd. De doksluis werd in Nederland voor het eerst toegepast in het begin van de 18de eeuw voor het droogdok in Vlissingen afb. 11. Een ander vroeg voorbeeld is te vinden in het nog steeds bestaande droogdok te Hellevoetsluis uit 1802. Als afsluitmiddellen voor doksluizen werden vooral puntdeuren en schipdeuren toegepast. Spuisluizen Spuisluizen afb. 12 hebben als doel het dichtslibben van waterwegen te voorkomen en deze zodoende op voldoende diepte te houden. Zij waren vooral te vinden aan het einde van kleine zeehavens. De sluis heeft daar een functie ten dienste van de scheepvaart, namelijk een baggerfunctie, hoewel zij zelf meestal geen schepen doorlaat. Al in de 14de eeuw wordt melding gemaakt van uit 1753. een spuisluis te Middelburg. Achter de spuisluis bevond zich gewoonlijk een spuikom, zoals nog is te zien bij de sluis te Termunterzijl (Gr) uit 1907. Bij opkomend tij werd de sluisdeur geopend en stroomde het buitenwater de spuikom binnen. Wanneer het water de hoogste stand had bereikt, sloot men de sluis en pas als het buitenwater voldoende was gedaald, werd de sluis zo snel mogelijk geopend. Het met grote snelheid naar buiten stromende water woelde het bezonken vuil op en voerde dit met het water af. Als afsluitmiddelen werden schotdeuren (hefdeuren), toldeuren, puntdeuren voorzien van toldeuren, kruisende deuren en waaierdeuren toegepast. De toldeuren en de kruisende deuren werden speciaal voor dit doel ontwikkeld. Door de ontwikkeling van modern baggermaterieel raakten de spuisluizen in de 20ste eeuw buiten gebruik. Spuisluizen met spuikom zijn vrijwel allemaal verdwenen of buiten gebruik, zoals die te Goedereede (ZH) en die bij Termunterzijl. Een ander gebruik van spuisluizen is het op gezette tijden schoonspoelen en verversen van stedelijke waterlopen. Met name in Amsterdam wordt voor het verversen van grachtwater nog steeds gebruik gemaakt van diverse sluizen. Sluis - RVblad 01-7 12. Spuisluis. Eigenlijk zijn dit geen echte spuisluizen maar inlaatsluizen. De snelheid waarmee het water door de sluis stroomt, is veel kleiner dan bij de traditionele spuisluizen het geval was. Tegenwoordig worden ook uitwateringssluizen wel spuisluizen genoemd. Inundatiesluizen r‘ - Inundatiesluizen afb. 13 dienen om ten tijde van oorlog of oorlogsdreiging snel te kunnen worden geopend om water door te laten en op deze wijze grote stukken land onder water te zetten of te inunderen. In normale gevallen is de sluis gesloten. Inundatiesluizen hebben dus een soortgelijke werking als de inlaatsluizen. Somsworden zij ook wel met deze naam aangeduid of doorlaatsluizen genoemd. Het inunderen houdt in dat het terrein dras wordt gezet. De waterhoogte moet voldoende zijn om het verder trekken van de vijand te verhinderen. Wegen, maar ook greppels en sloten, moeten vrijwel onzichtbaar zijn. Het water mag echter ook niet zo hoog staan, dat de tegenstander van boten gebruik kan maken. Het benodigde water wordt onttrokken aan rivieren, boezems of poldervaarten. Daartoe wordt op de meest gunstige plaatsen in dijken of kaden een sluis gebouwd. RDMZ RV 1995137 - 84 13. Inundatiesluis. De eerste inundatiesluizen werden gebouwd bij de verbetering van de oude Hollandse Waterlinie na 1672. Daarvoor geschiedde het inunderen nog door het doorsteken van dijken of het vernielen van sluizen. Als afsluitmiddel paste men gewoonlijk schotbalken, schuiven of schotdeuren, toldeuren en waaierdeuren toe. Met de komst van het moderne oorlogstuig, zoals vliegmachines, verloor de inundatie haar betekenis. Er zijn echter nog diverse inundatiesluizen aanwezig, zij het buiten gebruik. Voorbeelden hiervan zijn twee sluizen bij Asperen (Gld), een sluis te Hedikhuizen (NB) en één aan de Bakkerskil bij Werkendam (NB) afb. 14. Damsluizen Damsluizen afb. 15 moeten in oorlogstijd voorkomen dat het inundatiewater het inundatiegebied uitstroomt, of juist een te groot gebied onder water zet. De eerste damsluizen werden gebouwd bij de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de 19de eeuw. Met deze sluizen kon het inundatiepeil beter worden beheerst en tevens de grootte van de linie worden begrensd. Damsluizen bestaan meestal uit een sluishoofd, waarin twee rijen schotbalken kunnen worden geplaatst, waarom dit sluistype ook wel schotbalksluis wordt genoemd. In normale gevallen staat de sluis open en kan er bijvoorbeeld onbelemmerde scheepvaart plaatsvinden. Alleen bij oorlogsgevaar werd de sluis gesloten. De ruimte tussen de beide rijen schotbalken vulde men met zand en klei, zodat er een dam in de waterweg ontstond. Wanneer daarna de inundatiesluis werd geopend, kon het inundatiewater niet meer worden afgevoerd. Het water werd daardoor opgestuwd en stroomde over het inundatiegebied. 74. Inundatiesluis aan de Bakkerskil Werkendam (NB) uit ca. 1815. bij Sluis RVblad 01-8 Een bijzonder type damsluis is de plofsluis in het Amsterdam-Rijnkanaal bij Nieuwegein afb. 16. Daarbij kon de vaarweg worden afgesloten door het laten exploderen van de bodem van een (bijvoorbeeld met puin en zand gevuld) reservoir dat boven de vaarweg is gebouwd. Om dezelfde redenen als de inundatiesluizen, raakten ook de damsluizen hun functie kwijt. Er is echter nog een aantal sluizen bewaard gebleven, onder meer in de liniedijk in de Wijkermeerpolder bij Beverwijk en in de Ringvaart van de Haarlemmermeer bij Vijfhuizen. Kan een stroomsluis geopend of gesloten zijn, bij schutsluizen is vrijwel altijd ten minste één afsluitmiddel gesloten. Alleen als de waterstand voor en achter de sluis gedurende enige tijd gelijk is, kunnen alle deuren openstaan. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij sluizen in getijdegebieden of bij sluizen in of langs rivieren. Schutsluizen in of langs rivieren, die alleen bij extreem hoge of lage rivierstanden worden gesloten, heten keer-schutsluizen. Voorbeelden hiervan zijn de tweelingsluis in het Julianakanaal te Limmel (L) en de sluis in het Maas-Waalkanaal te Heumen (Gld). b. Schutsluizen Schutsluizen maken scheepvaart mogelijk tussen twee verschillende waterwegen of panden met een verschillend waterpeil. Daartoe bestaat een schutsluis gewoonlijk uit ten minste twee sluishoofden, die onderling zijn verbonden door een schutkolk afb. 17. Door het water in de schutkolk beurtelings de hoogte van het boven- of het benedenwater te geven, kan het afsluitmiddel tussen de kolk en respectievelijk het boven- of het benedenwater worden geopend en een schip naar binnen of naar buiten varen. Schutsluizen zijn de belangrijkste scheepvaartsluizen en gewoonlijk ook de meest in het oog springende sluizen. Vermoedelijk ontwikkelde zich de schutsluis in de 13de eeuw uit de keersluis. Gedurende die eeuw werden diverse waterlopen door een dam van het buitenwater afgesloten om het achter gelegen gebied tegen overstromingen te beschermen. Voor de scheepvaart was een dam echter een grote hindernis. Aanvankelijk moesten de schepen gebruik maken van uitwateringssluizen of keersluizen. Deze 15. Damsluis. a = schotbalksponning, b = schotbalken, c = klei, d = niet te inunderen gebied, e = inundatiegebied. b a c d konden alleen worden geopend als de waterstand voor en achter de sluis gelijk was. Daarbij mocht de snelheid van het uitstromende water niet te groot zijn, omdat dit de schepen te veel hinderde. Doorvaart was daardoor slechts gedurende korte tijd mogelijk. Door toepassing van schutsluizen werd de doorvaarttijd aanmerkelijk vergroot. Ook de eerste schutsluizen waren geheel van hout, een materiaal dat ook later nog wel werd toegepast voor minder belangrijker sluizen afb. 18. De eerste stenen schutsluis werd kort voor 1400 gebouwd, overigens nog met een houten vloer. In het begin van de 19de eeuw werd voor het eerst ongewapend beton voor de sluisvloer toegepast. Een voordeel van dit materiaal was dat dit onder water kon worden gestort, zodat er geen droge sluisput meer nodig was. In de 20ste eeuw werd het gewapend beton voor de bouw van schutsluizen geïntroduceerd. Stenen schutsluizen werden daarna steeds minder gemaakt. Schutsluizen nemen in Nederland niet alleen belangrijke plaats in, maar zijn ook lange tijd toonaangevend geweest in de wereld. De Amstelsluizen te Amsterdam 16. De plofsluis bij Nieuweqein uit 1940. - Sluis _- RVblad 17. Schutsluis uitgevoerd als kanaalsluis. P afb. 19 en de Zeesluizen te Muiden (NH) staken wat betreft grootte en veelheid van functies ver uit bij datgene dat in die tijd gebruikelijk was. Beide sluizen werden gebouwd rond het Rampjaar 1672, toen Nederland in oorlog was met vier andere landen. De Noordersluis te IJmuiden uit 1930 was lange tijd de grootste schutsluis ter wereld, terwijl de schutsluis te Wijk bij Duurstede (U) uit 1938 de binnenvaartsluis met de langste schutkolk was. Oude benamingen voor een schutsluis zijn: verlaat, sas of sassluis, en kolksluis. In de middeleeuwen werd de naam speie of spoye ook wel voor een schutsluis gebruikt. 18. Het Boterdorpsche Verlaat bij Rotterdam. andere deuren zijn hiervoor schuiven in de deuren of omloopriolen nodig. De schutkolk kan op diverse manieren worden begrensd. Het meest eenvoudig is de zogeheten groene kolk, waarbij de wanden, al of niet bekleed, onder een helling lopen. Om te voorkomen dat de schepen bij de wand aan de grond lopen, wordt in de kolk vaak een remmingwerk aangebracht. Oudere sluizen zijn vaak voorzien van een gemetselde sluiswand van baksteen of basaltblokken, met aan de bovenzijde natuurstenen dekzerken. Bij kleine schutsluizen komen soms houten beschoeiingen voor. Bij de 20ste-eeuwse sluizen zijn gewoonlijk stalen of betonnen damwanden geslagen of heeft men wanden van gewapend beton gestort. Voor het op hun plaats houden van de schepen in de schutkolk zijn meestal haalijzers, haalkommen, haalpennen of bolders aangebracht. Op het sluiscomplex bevinden zich gewoonlijk één of meer bedieningshuisjes, soms met een zeer fraaie vormgeving. Een enkele maal zijn op de sluishoofden schuilhuisjes voor de sluiswachters geplaatst, zoals bij 19. Amsterdam. De Amstelsluizen uit 1673. ! Bij de eerste schutsluizen werden schotdeuren en waarschijnlijk ook enkele draaideuren als afsluitmiddel toegepast. De puntdeuren verschenen pas veel later. Rond 1600 werden in scheepvaartsluizen de schotdeuren langzamerhand vervangen door puntdeuren. In de 19de eeuw werd de eerste roldeur toegepast, die pas in de 20ste eeuw navolging kreeg. In laatstgenoemde eeuw verschenen ook de moderne hefdeuren, klepdeuren en de segmentdeur. De hefdeuren en de segmentdeuren kunnen tevens gebruikt worden voor het vullen en ledigen van de schutkolk. Bij de RDMZRV1995/37-85 01-9 Sluis RVblad 01-10 f 20. Lemmer (F). De Lemstersluis met peilschaalhuisje en het huisje dat als slaapvertrek voor de sluiswachtersknecht diende. de schutsluis te Vianen (ZH). Deze bestaan uit twee elkaar kruisende, houten wanden met een puntdak. Bij aan zee gelegen sluizen komen wel peilschaalhuisjes voor. Fraaie voorbeelden daarvan zijn de sluiscomplexen te Hansweert (Z) - nu verdwenen - en Wemeldinge (Z) en de Lemstersluis te Lemmer (F) afb. 20. Bij de laatstgenoemde sluis bevindt zich tegenover het peilschaalhuisje, aan de andere zijde van het buitensluishoofd, een eenzelfde gebouwtje dat als slaapvertrek diende voor de sluiswachtersknecht. In de nabije omgeving van de sluis zijn, afhankelijk van de belangrijkheid van de sluis, vaak één of meer sluiswachterswoningen gesitueerd. Ook komen bij belangrijke sluizen dikwijls deurenbergplaatsen (voor onder meer puntdeuren) of deurdokken (voor roldeuren) voor. Schutsluizen zijn er in allerlei vormen. Een aantal daarvan hangt af van de plaats waar de sluis zich bevindt. Andere typen zijn weer afgeleid van de kwantiteit en de kwaliteit van de scheepvaart. Daaruit blijkt reeds dat de verschillende typen ook in combinatie kunnen voorkomen. Omdat de c dea 21. Dubbelkerende schutsluis met stormvloeddeuren. a = binnenwater, b = buitenwater, c = schutkolk, d = ebdeuren, e = vloeddeuren, f = stormvloeddeuren. puntdeuren het meest zijn toegepast, zal van dit afsluitmiddel worden uitgegaan, tenzij een ander type meer voor de hand ligt. Gewone of enkelkerende sluis kanaal- Bij sluizen in kanalen hoeft het water gewoonlijk slechts in één richting te worden gekeerd, waardoor kan worden volstaan met in elk sluishoofd één stel puntdeuren zie afb. 1. Het sluishoofd aan de zijde met de hoge waterstand wordt het bovensluishoofd en dat aan de kant van het lage water het benedensluishoofd genoemd. Enkelkerende kanaalsluizen komen onder meer voor tussen twee kanaalpanden en in gekanaliseerde rivieren, parallel aan een stuw. Het pand met de hoogste waterstand wordt het bovenpand genoemd en het andere het benedenpand. Ook een sluis die de vaarwegen van twee polders met een ongelijk polderpeil verbindt, waarbij de waterstand van de ene polder altijd hoger is dan die van de andere, wordt als kanaalsluis uitgevoerd. De schuthoogte in deze sluizen is vrijwel constant, met uitzondering van die in en langs rivieren. Dubbelkerende sluis Deze komt voor in de uitmonding van een kanaal of een haven in een rivier of in zee. De waterstand van een rivier kan zowel hoger als lager zijn dan die van het kanaal. Het water zal dus naar twee zijden gekeerd moeten kunnen worden. In dat geval zijn bij toepassing van bijvoorbeeld puntdeuren in elk sluishoofd minimaal twee stel deuren nodig afb. 21. Bij deze sluizen wordt het sluishoofd aan de rivierzijde het buitenhoofd en dat aan de kanaalzijde het binnenhoofd genoemd. Ook bij zeesluizen zal het water, ten gevolge van eb en vloed, meestal naar twee zijden gekeerd moeten kunnen worden. De stroom- en keerrichting verandert hier met eb en vloed mee, dus ongeveer vier maal per dag. Bij toepassing van puntdeuren moeten de sluishoofden daarom zijn voorzien van eb- en vloeddeuren. Bij zeesluizen onderscheidt men eveneens een buitenhoofd (aan de zeezijde) en een binnenhoofd. De binnendeuren werden vroeger ook wel verse of zoete deuren genoemd en de buitendeuren zoute deuren. Gewoonlijk bezit het buitenhoofd voor de veilig- Sluis F-- RVblad 01-11 P heid een extra stel stormvloeddeuren afb. 21f. Deze zijn bij storm en extreem hoge waterstanden gesloten, zodat in die situatie geen scheepvaart kan plaatsvinden. Door de ontwikkeling van de bouwtechniek waardoor de deuren sterker en meer bedrijfszeker werden, paste men na 1945 nauwelijks meer stormvloeddeuren toe. Om financiële redenen werd de schutsluis soms zo gebouwd, dat er onder extreem hoge of lage waterstanden niet geschut kon worden. De hoogste waterstand waarbij nog geschut kan worden, wordt het schutpeil genoemd. Schutsluis met tussenhoofd 0 Moest een sluis dienst doen voor schepen met verschillende lengte, dan werd de lengte van de schutkolk gebaseerd op die van het langste schip. Om kleine schepen snel en met weinig waterverlies te schutten, werd de kolk voorzien van een tussenhoofd afb. 22. Dit tussenhoofd verdeelde de sluiskolk in twee gewoonlijk ongelijke delen. Al naar gelang de grootte van het te schutten schip of het aantal schepen werd de kleine of de grote kolk of werden beide kolken gezamenlijk gebruikt. De sluis met tussenhoofd vond met name toepassing in lange sleepvaartsluizen. Vormt de sluis de verbinding met een rivier, dan kan men bij extreem hoge of extreem lage waterstanden de sluis als gekoppelde sluis gebruiken. De meeste schepen kunnen nu altijd de sluis gebruiken, alleen grote schepen moeten wachten op normale waterstanden. Gekoppelde sluis Een gekoppelde sluis wordt ook wel getrapte sluis genoemd. De eenvoudigste gekoppelde sluis lijkt op een kanaalsluis met een tussenhoofd afb. 23. Het verschil hiermee is echter dat het niveauverschil tussen de waterweg voor en achter de sluis over beide sluiskolken moet worden verdeeld. Een dergelijke gekoppelde sluis RDMZ RV 1995137 86 22. Broek op Langedijk (NH). Schutsluis met tussenhoofd. wordt tweetrapssluis genoemd. In Nederland werd voor 1900 vanwege de bodemgesteldheid een schuthoogte van 3 m als het maximum beschouwd. Bij grotere schuthoogten was men namelijk bang voor onderloopsheid (kwel) en voor het uitwijken van de sluiswanden bij toepassing van puntdeuren. Moest op korte afstand een groter niveauverschil worden overwonnen, dan koos men voor een gekoppelde sluis. Op plaatsen waar de schuthoogte grote variaties vertoonde, kon afhankelijk van de grootte van het 23. De gekoppelde Dubbele niveauverschil met één of meer kolken worden geschut. Gekoppelde sluizen komen voor in de uitmonding van een kanaal in een rivier, waarbij het verval groot kan worden, en in sterk oplopende gebieden. Ook wanneer men het schutverlies zo beperkt mogelijk wil houden, wordt wel voor een getrapte sluis gekozen. Alle sluizen en sluiskolken worden dan even groot gemaakt en krijgen eenzelfde schuthoogte. In Nederland is naast een aantal tweetrapssluizen ook een drie- Sluis bij Reutum (0) in het Kanaal Almelo-Nordhorn uit RVblad 01-12 a b l ’ a b 24. Schutsluis met verbrede kolk: eenzijdige verbreding (links) en bajonetsluis (rechts). a = eerst binnenvarende schip, b = laatst binnenvarende schip. trapssluis gebouwd in het Apeldoornsch Kanaal bij Dieren, die echter reeds verdwenen is zie afb. 67. Soms bouwde men twee kanaalsluizen direct achter elkaar. Het tussenliggende korte kanaalpand deed dan dienst als derde schutkolk. Met de komst van nieuwe materialen en nieuwe bouwtechnieken kon men sluizen bouwen die in één keer een grote schuthoogte kunnen overwinnen. Bajonetsluis Vroeger was de kolkbreedte vaak veel groter dan de doorvaartbreedte tussen de sluishoofden. Bij de moderne sluizen is de kolk meestal even breed als de doorvaartbreedte. Rond 1900 bouwde men echter nog veel sluizen, waarvan de kolkbreedte groter was. De breedte werd dan zodanig gekozen, dat twee of drie grote schepen naast elkaar konden liggen. Moesten in de sluis twee schepen gelijktijdig kunnen worden geschut, dan kon men de verbreding aan één zijde maken afb. 24, links. De beide sluishoofden bevonden zich daarbij aan één kant van de sluisas. Een nadeel van deze uitvoering is dat het eerst aankomende schip het laatst de sluis verlaat. In de 20ste eeuw werd daarom gekozen voor een andere oplossing, waarbij de beide sluishoofden niet in elkaars verlengde maar ten opzicht van elkaar verschoven zijn geplaatst afb. 24, rechts. Het schip dat nu het eerst de sluis binnenvaart, komt recht voor het andere sluishoofd te liggen en zal de kolk ook weer als eerste verlaten. Een dergelijke sluis wordt bajonetsluis genoemd. Zij zijn onder meer toegepast in de Zuid-Willemsvaart en in het Wilhelminakanaal. Dubbele sluis Een dubbele sluis bestaat uit twee naast elkaar gelegen sluizen met verschillende afmetingen. Een voorbeeld van een dubbele sluis zijn de Katerveersluizen bij Zwolle. Het toenemen van de afmetingen van de schepen kon er de oorzaak van zijn dat de bestaande sluis niet meer voldeed. Soms werd dan naast deze sluis een grotere gebouwd, waarbij de oude sluis nog voor kleine schepen werd gebruikt. Soms wil men echter grote en kleine schepen bewust scheiden en worden al bij de aanleg twee sluizen gebouwd. Naast dubbele sluizen zijn ook enkele driedubbele sluizen gebouwd. Voorbeelden daarvan zijn de sluiscomplexen te Hansweert afb. 25 en te IJmuiden. Tweelingsluis In kanalen waarin men veel 25. Hansweert (Z). Het voormalige sluizencomplex. Sluis RVblad 01-13 /- scheepvaartverkeer verwacht, worden vaak twee gelijke sluizen naast elkaar gebouwd afb. 26. Op deze wijze kan separaat in beide richtingen worden geschut en zal de op- en neergaande scheepvaart elkaar niet hinderen. Een dergelijke sluis wordt tweelingsluis genoemd. Een voorbeeld hiervan is de Beatrixsluis in het Lekkanaal bij Nieuwegein. Ook als later een tweede sluis van dezelfde omvang wordt toegevoegd, spreekt men van een tweelingsluis. Drie gelijke en naast elkaar gelegen sluizen noemt men een drielingsluis. Schach Huis - 26. Tweelingsluis Door de invoering van de nieuwe bouwmaterialen staal en gewapend beton en van nieuwe technieken was men in staat veel grotere vervallen in één keer te overwinnen. Een gekoppelde sluis was niet meer nodig en raakte buiten gebruik. Een grote schuthoogte hield echter ook in, dat in het benedenhoofd zeer hoge deuren nodig waren. Daarom werd dit sluishoofd vaak als koker of schacht uitgevoerd, zodat de deur tevens een bovenaanslag kreeg afb. 27. De bovenkant van de deuren ligt daarbij meestal onder de waterspiegel van het bovenpand. Een dergelijke sluis wordt schachtsluis genoemd. Schachtsluizen komen voor in het Julianakanaal te Born en in het Twenthekanaal te Hengelo. Drie wegsl uis Meestal verbindt een schutsluis twee waterwegen of twee kanaalpanden met elkaar. Soms moet een sluis echter drie vaarwegen met een verschillend waterpeil verbinden. Men bouwt dan een sluis met drie openingen, een driewegsluis genoemd afb. 28. Bij een dergelijke sluis moet minstens één sluishoofd dubbelkerend worden uitgevoerd. Dit is het 27. Schachtsluis. a = bovenpand van het kanaal, b = benedenpand, c = sluiskolk, d = sluisdeuren benedenpand (schacht), e = sluisdeuren bovenpand. d b RDMZRV 1995/37-87 C l (Beatrixsluis) in het Lekkanaal bij Nieuwegein. e a sluishoofd naar de vaarweg, waarvan de waterstand tussen die van de beide andere in ligt. Soms is meer dan één sluishoofd dubbelkerend, bijvoorbeeld bij variërende waterstanden. Driewegsluizen zijn toegepast op de kruising van de Linde met de Helomavaart bij Nijetrijne (F) en in het Damsterdiep te Groningen. Schutsluis met spaarkommen Tijdens het schutten verdwijnt er water van het bovenpand naar het benedenpand. Wanneer geen water aan het bovenpand zou worden toegevoegd, komt het 28. Plattegrond van een driewegsluis metpuntdeuren. K = schutkolk, H = vaarweg met hoogste waterstand, L = vaarweg met laagste waterstand, M = vaarweg met tussenliggende waterstand. Sluis RVblad 01-14 29. Panheel (L). De schutsluis met spaarkommen waterpeil daarvan steeds lager te staan en zou uiteindelijk dit pand droogvallen. Bij het schutverlies komt nog het verlies door verdamping, dat vaak veel groter is. Het verlies kan worden beperkt door het aanleggen van spaarkommen. De spaarkommen bestaan uit een aantal reservoirs, waarvan de bodems op verschillende hoogten liggen. Bij het legen van de kolk wordt een deel van het water in de kommen ingelaten (te beginnen bij de bovenste). Dit water wordt bij het vullen weer gebruikt (te beginnen bij de onderste kom). Het enige voorbeeld in Nederland is de sluis te Panheel (L) met drie spaarkommen, waarvan één in de sluiswanden, waardoor het schutverlies met circa 60% werd verminderd afb. 29. Wel is na 1945 een aantal zeesluizen met waterbekkens gebouwd om verzilting van het binnenwater door het schutten tegen te gaan. In de loop van de loste eeuw ging men er toe over om, waar nodig, naast de sluis een gemaal te bouwen, waarmee het bovenpand op peil werd gehouden. Een voorbeeld daarvan zijn de sluizen in het Twenthekanaal. 3. Afsluitmiddelen Een sluis kenmerkt zich door een beweegbare waterkering, die uit ca. 1925. 30. Enkele draaideur. geopend en gesloten kan worden. Het meest eenvoudige afsluitmiddel bestaat uit een aantal balken, die in de waterweg op elkaar worden gestapeld en op deze wijze het water keren. Deze waterkering voldoet echter alleen maar in situaties waarbij het afsluitmiddel slechts sporadisch behoeft te worden geopend of gesloten. Wanneer dit niet het geval is, zijn andere afsluitmiddelen nodig. Hiervan zijn in de loop der tijd verschillende typen ontwikkeld. Enkele draaideur De enkele draaideur is een sluisdeur die in haar geheel de sluisopening afsluit. Zij is draaibaar om een verticale as aan één van de uiteinden afb. 30. Geopend bevindt de deur zich in een uitsparing in de wand van het sluishoofd (de deurkas), evenwijdig aan de sluisas. In gesloten stand is de deur naar een in de wand aan de overzijde aangebrachte uitsparing gedraaid. De enkele draaideur is een relatief eenvoudig afsluitmiddel, dat al vroeg in de sluisbouw werd toegepast. Ze werd rond 1600 ook wel slagdeur of staande deur genoemd. Een enkele draaideur heeft vrijwel dezelfde constructie als een puntdeur zie afb. 32. De scharnieren bevinden zich bij de achterhar. De houten enkele draaideur komt vooral voor in sluizen met een breedte tot circa 4 m. IJzeren deuren zijn toegepast tot een breedte van 7 m. Het afsluitmiddel kan slechts naar één zijde water keren, zodat als tweezijdige kering is vereist er twee deuren nodig zijn. De enkele draaideur wordt vooral toegepast in uitwateringssluizen, maar ook wel in kleine schutsluizen. De doorvaarthoogte is onbeperkt, tenzij de deur in een gebint of in een kokersluis is geplaatst. Een voordeel van de enkele sluisdeur is dat deze op eenvoudige wijze van één zijde op het sluishoofd met de hand is te bedienen. Meestal gebeurde dit met behulp van een bootshaak. Soms was op de bovenkant van de deur een houten balk bevestigd die over de sluiswand stak. Deze fungeerde als een draaiboom waarmee de deur kon worden bewogen. Pun tdeuren Puntdeuren bestaan uit twee draaideuren met een verticale draaias, die in gesloten stand onder een hoek tegen elkaar steunen en zo een stompe punt vormen afb. 31. Geopend bevinden de deuren zich in deurkassen, die in de zijwanden van het sluishoofd zijn uitgespaard. Bij uitwateringssluizen bevinden de puntdeuren zich vaak in of voor een koker. Sluis 0 RVblad 01-15 r T--- Puntdeuren zijn het bekendste en in schutsluizen ook het meest toegepaste afsluitmiddel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vloed- en ebdeuren. De eerste zijn met de punt naar het buitenwater gericht en keren de vloed, terwijl de andere naar binnen zijn gericht en bij eb het binnenwater tegenhouden. De deuren in het buitensluishoofd noemt men buitendeuren (vroeger zoute deuren) en die in het binnenhoofd binnendeuren (vroeger verse of zoete deuren). Het merendeel van de puntdeuren is van hout gemaakt. Brede deuren zijn gewoonlijk van ijzer of staal vervaardigd. Wanneer puntdeuren voor het eerst zijn toegepast is niet bekend. De oudste bestekken van sluizen met draaideuren zijn hierover zeer vaag. Wel kan worden vastgesteld dat de puntdeuren een logisch vervolg op de enkele draaideur zijn. Vermoedelijk werden de eerste puntdeuren in de 15de eeuw gemaakt, hoewel duidelijke beschrijvingen pas uit de tweede helft van de 16de eeuw dateren. De deuren werden in die tijd ook wel ‘steekdeuren’ of ‘zwaaideuren’ genoemd. Rond 1600 is bij scheepvaartsluizen ook een omslag te zien in de toepassing van schotdeuren (hefdeuren) naar puntdeuren. Zeilschepen moesten bij schut31. Puntdeuren. RDMZ RV 1995137 88 sluizen met schotdeuren eerst hun masten strijken, voordat zij de sluis konden passeren. Daar dit een snelle doorvaart belemmerde, werden deze langzamerhand vervangen door puntdeuren. Bij uitwateringssluizen verdrongen de puntdeuren de klepdeuren en de enkele draaideuren. De eerste puntdeuren werden van hout gemaakt. Pas in 1860 verschenen de eerste geklonken puntdeuren van smeedijzer. Puntdeuren komen voor in sluizen tot een breedte van circa 35 m. De puntdeur is evenals de enkele deur ongeschikt voor sluizen waar de breedte van de sluisdeur belangrijk groter is dan de hoogte. Ook is bij toepassing van puntdeuren de doorvaarthoogte onbeperkt. Wanneer waterkering naar twee zijden noodzakelijk is, zijn gewoonlijk minimaal twee stel puntdeuren nodig. Slechts bij een gering waterverschil, waarbij absolute waterdichtheid geen vereiste was, kon met een extra voorziening, ook waterkering in tegengestelde richting worden verkregen. Op elk der beide voorharren werden dan stalen ogen gemonteerd, waardoor een stalen staaf kon worden gestoken. Een puntdeur bestaat uit een voor- en een achterhar, een onder- en een bovenregel, een schrankschoor en een aantal tussenregels, waaroverheen een beplanking is aangebracht afb. 32. Bij de achterhar bevinden zich de draaipunten. Het bovenste draaipunt van de puntdeur bestaat uit een cilindervormige verlenging van de achterhar, prop of hals genoemd, die in een halsbeugel of halsring draait. De halsbeugel is in de wand van het sluishoofd verankerd. Aan de onderzijde draaien de deuren met een taats in een keus- of taatspot. Aanvankelijk werd de keuspot in de sluisvloer aangebracht en de taats aan de onderzijde van de achterhar. Omdat er op deze wijze gemakkelijk vuil in de pot terecht I c e a d 9 1 32. De constructie van een puntdeur. a = voorhar, b = achterhar, c = bovenregel, d = onderregel, e = tussenregel, f = schrankschoor, g = trekstang, h = beplanking, i = hals met halsbeugel, j = taats met taatspot, k = beugel, 1 = winkelhaak, m = dubbele winkelkaak, n = kruk, o = wartel. kwam, werd na circa 1860 de taats op de sluisvloer bevestigd en de kom in de achterhar uitgespaard. Voor het openen en sluiten van de deuren zijn in de loop der tijd diverse bewegingsmechanismen ontwikkeld. De meest eenvoudige manier van bewegen is die met behulp van een bootshaak die om een op de voorhar bevestigde haalpen grijpt. Dit is alleen mogelijk bij kleine deuren. Voor grotere deuren werd aan de voorhar scharnierend een duwboom bevestigd. Daarnaast werd aan de voorhar en aan het andere uiteinde van de duwboom een ketting vastgemaakt. De ketting werd enige keren om de spil van een op het sluishoofd geplaatste kaapstander gewonden afb. 33. Kaapstanders werden al in de 16de eeuw toegepast. Door de spil te draaien werd tevens de ketting Sluis RVblad 01-16 33. Spaarndam (NH). Bewegingsmechanisme met kaapstander en duwboom in de Kolksluis. op- of afgewonden en kon de deur worden geopend of via de duwboom gesloten. In plaats van een ketting werd vroeger ook wel een touw gebruikt, terwijl in de 20ste eeuw vaak een kabel werd toegepast. Soms ontbreekt een ketting of een kabel en is de duwboom tevens trekstang. De kaapstanders zijn evenals de duwboom meestal van hout. Vanaf de 19de eeuw werden ook wel ijzeren kaapstanders en duwbomen toegepast. Voor niet al te grote deuren werd later vaak het gebogen kwadrant of de cremaillière toegepast. Dit is een gebogen smeedijzeren staaf met een rechthoekige doorsnede, die aan de buitenzijde is voorzien van tanden afb. 34. De tanden grijpen in een rondsel en worden met behulp van een windwerk bewogen. Naast gebogen staven komen ook rechte heugelstangen voor, die met het ene uiteinde scharnierend aan de deur zijn bevestigd. Voor grote deuren voldoen bovengenoemde bewegingsmechanismen niet. Na 1900 worden bewegingsinrichtingen toegepast, waarbij de deuren door middel van een zogeheten 34. Utrecht. Een geland kwadrant in de Weertsluis. Panamawiel of een daarvan afgeleid mechanisme worden geopend en gesloten. Het wiel is door middel van een duwpers met de deur verbonden. Het Panamawiel werd voor het eerst bij de sluizen in het Panamakanaal toegepast. Voordeel van dit systeem is dat bij een eventueel doordraaien van het wiel de deur niet door de uiterste stand geduwd kan worden, omdat in dat geval de stang weer wordt teruggetrokken. 35. Maassluis. Het verbeterde Panamawiel In Nederland werd het zogenoemde verbeterde of halve Panamawiel ontwikkeld afb. 35. De duwstang kan hier in het vlak van het wiel worden geplaatst. Bij te ver doordraaien loopt het halve wiel uit de tanden van het rondsel (klein tandrad) waardoor de beweging wordt gestopt. Met name het verbeterde Panamawiel is veel gebruikt. Bij uitwateringssluizen langs de kust of de benedenrivieren in de Monstersesluis. Sluis 36. De constructie en vergrendeling van een toldeur. a = bovenwater (spuikom), b = benedenwa ter, c = balk voor fixatie bovendraaipunt, d = aanslagdrempel, e = midden- of koningsstijl, f = draaias, g = eindstijl, h = onderregel, i = bovenregel, j = tussenregel (gestippeld), k = schrankschoor, 1 = beplanking, m = klink; beneden de tussenregel een horizontale doorsnede over de toldeur. r‘ P worden de deuren vaak door het stromende water zelf geopend of gesloten. Deze deuren worden wachtdeuren genoemd. Om het stromende water vat op de deur te laten krijgen is deze voorzien van een waker, een inrichting die de deur in open stand uit de sluiskas duwt. Ook wordt wel de draaias iets uit het lood geplaatst, zodat de deuren zich in ruststand sluiten. Toldeur Een toldeur draait, evenals een enkele draaideur, om een verticale as. Deze as bevindt zich echter niet bij één van de uiteinden van de deur, maar iets uit het midden daarvan afb. 36f. De breedten van de beide delen van de deur aan weerszijden van deze as verhouden zich ongeveer als 3 : 4. Het onderste draaipunt is in de sluisbodem verankerd, terwijl bij kokersluizen het bovenste draaipunt in de zoldering van de koker is bevestigd. Bij open sluizen is meestal tussen de beide wanden van het sluishoofd een balk geplaatst, waaraan het bovendraaipunt is verankerd. De toldeur is een oude, typisch Nederlandse constructie, die aanvankelijk spildeur werd genoemd. De eerste toldeur werd rond 1500 in Brielle gemaakt. Deze deur werd op primitieve wijze geopend. Adriaen Jansz., aan het einde van de 16de eeuw ‘Stadtmeester’ van Rotterdam, kwam met een nieuw ontwerp. Het bovendraaipunt was via twee balken met een van de sluiswanden verbonden, zodat bij open stand de doorvaarthoogte aan de andere zijde onbeperkt was. Als vergrendeling gebruikte RDMZ RV 1995/37 89 cf a h b d hij een verticale balk, die in een sponning van de sluiswand was geplaatst. Adriaen Diericxsz, rond 1600 werkzaam als timmerman in Delft, bracht enkele verbeteringen aan de toldeur aan. Hij stelde voor puntdeuren te gebruiken en in de deuren een toldeur aan te brengen. In de 19de eeuw is de toldeur verscheidene malen gebruikt, 37. Goedereede (ZH). Toldeur in de spuisluis. zowel zelfstandig als opgenomen in puntdeuren. Toen werden naast houten ook ijzeren en later stalen deuren toegepast. In de 20ste eeuw, toen de spuisluizen hun betekenis verloren, verdwenen vrijwel alle toldeuren. In Goedereede is nog een oude toldeur aanwezig afb. 37, terwijl in Amsterdam behalve die in de Amstelsluizen ook nog enkele nieuwe toldeuren zijn toegepast. Sluis RVblad 01-18 De toldeur kan naar twee zijden water keren: het buitenwater doordat de waterdruk op het grootste deurdeel de deur gesloten houdt en het binnenwater door een vergrendeling afb. 36. De toldeur wordt dan bij de hoogste waterstand (vloed) gesloten en vergrendeld. Deze vergrendeling maakt het mogelijk de sluis als spuisluis te gebruiken. Nadat het buitenwater is gezakt, wordt de vergrendeling weggenomen zodat de deur zich opent. De toldeur is opgebouwd uit een raamwerk van stijlen en regels, waaroverheen een beplanking is aangebracht zie afb. 361. De stijl ter plaatse van de draaipunten wordt koningsstijl genoemd. De constructie van de draaipunten komt vrijwel overeen met die van een puntdeur. Bij open sluizen wordt vaak door de balk boven het draaipunt een ijzeren pin gestoken. Deze pin steekt met de onderzijde in de koningsstijl. Waaierdeuren Een waaierdeur draait om een verticale as en bestaat uit twee delen die onder een hoek aan 38. Waaierdeuren met rioolstelsel en schuiven, a = schuiven in de riolen naar het buitenfront (c), b = de schuiven in de riolen naar het binnenfront (d). waaiersluizen genoemd. Er komen zowel houten als ijzeren en stalen waaierdeuren voor. Jan ten Holt, stadsarchitect te Kampen, kwam in 1777 als eerste met een ontwerp van waaierdeuren, dat echter geen toepassing vond. De eerste waaier- waaierdeuren ligt dit iets anders. Deze zijn op relatief eenvoudige wijze als stijve constructie uit te voeren. De waaierkom vereist een omvangrijk sluishoofd dat veel breder is dan bij gewone puntdeuren het geval is. Zowel de grote deuren als de grote sluis- hoofden maken de waaierdeur relatief duur. komt gewoonlijk dubbel voor. Zij vormen dan twee puntdeuren, elk deuren werden in 1808 gebouwd door Jan Blanken, inspecteurgeneraal van de Rijkswaterstaat, die hierover ook publiceerde. voorzien van een waaier. De enkele waaierdeur is slechts Daarna kwamen er diverse sluizen met waaierdeuren, met name als de waterstand voor en achter de sluis ongelijk is. In het sluis- zelden toegepast. Het waterkerende deel van een waaierdeur is vrijwel identiek aan een enkele draaideur of aan een puntdeur. Dit deel wordt als de eigenlijke deur beschouwd en ook wel met de naam puntdeur (of kortweg deur) aangeduid. Het andere deel, dat zich in de waaierkas in het sluishoofd bevindt, wordt de waaier genoemd. De waaier is circa 20% breder dan de deur en vormt hiermee een hoek van ongeveer 80°. In gesloten stand staat de waaier bijna evenwijdig aan de waterweg. De waaierkas heeft ongeveer de vorm van een kwart cilinder, waarin de waaier kan draaien. Sluizen voorzien van waaierdeuren worden vaak militaire sluizen en spuisluizen. In hoofd bevindt zich een omloopriool dat vanaf de waaierkas aan weerszijden van de waaierdeur een uitmonding naar de waterweg heeft zie afb. 38d. De beide uitmondingen naar de waterweg zijn door schuiven afzonderlijk afsluitbaar. Door het openen en sluiten van de schuiven kan de waaierkom worden gevuld of geleegd. Als gevolg daarvan zal elkaar zijn gekoppeld tot één stijf geheel afb. 38. De waaierdeur de 20ste eeuw werd het afsluitmiddel echter nog maar weinig toegepast. Het afsluitmiddel is universeel toepasbaar in alle sluistypen. Vaak heeft een sluis met waaierdeuren een gemengde functie, zowel voor de scheepvaart als voor de waterhuishouding. Het belangrijkste voordeel van dit De waaierdeur kan door het water zelf geopend en gesloten worden, afsluitmiddel is, dat het onder de deur door de waterdruk vrijwel alle omstandigheden te openen en te sluiten is, zelfs tegen de stroom of de waterdruk in. Ook kan de deur naar beide zijden water keren. Er zijn echter ook nadelen. De constructie van een houten waaierdeur is nogal ingewikkeld en omvangrijk. Voor ijzeren worden gesloten of geopend. Wanneer het water aan beide zijden ongeveer gelijk staat, gaat bovengenoemde werking niet op. De deuren zullen dan met de hand, bij voorbeeld met behulp van een schippershaak, moeten worden bewogen. Ten Holt had zijn deuren voorzien van een RVblad 01-19 Dircksz. Muys, die aan het eind van de 16de eeuw ‘stadtmeester’ (of stadstimmerman) te Delft was. Het afsluitmiddel was bedoeld om te worden toegepast in spuisluizen. Voor 1617 waren deze deuren in een drietal sluizen toegepast. In 1778 werd de Donkere Sluis te Gouda voorzien van kruisende deuren afb. 41. De bijna 5 m brede sluis is de enige nog bestaande sluis met kruisende deuren, maar doet geen dienst meer. 39. Andel (NB). De waaierdeuren in de Wilhelminasluis getande ijzeren boog, die in een rondsel liep. De deuren konden via een windwerk worden bewogen. Een dergelijk bewegingsmechanisme is toegepast bij de ijzeren waaierdeuren in de Wilhelminasluis bij Andel (NB) uit 1897 afb. 39. Kruisende deuren - Kruisende deuren bestaan uit twee paren puntdeuren, die in gesloten stand met de voorharren uit 1897. tegen elkaar steunen. In een horizontale doorsnede vormen zij daarbij een kruis afb. 40. Op deze wijze kan het afsluitmiddel naar twee zijden water keren. Geopend liggen de deuren aan weerszijden van de sluisdoorgang in de deurkas, waarbij zij elkaar gedeeltelijk overlappen. De deurkassen zijn in de wanden uitgespaard. Er zijn alleen houten kruisende deuren gemaakt. De kruisende deuren zijn een uitvinding van Cornelis 40. Kruisende deuren. a = binnendeuren, b = buitendeuren, c = ruimten tussen de deuren en de deurkas, d = omloopriolen, e = schuiven. RDMZ RV 1995/37- PO De voordelen van kruisende deuren boven een toldeur in een scheepvaartsluis zijn in de eerste plaats de vrije doorvaarthoogte en het feit dat de gehele sluisbreedte bij geopende deuren beschikbaar is. De constructie is echter veel ingewikkelder dan van een toldeur. Vergeleken met de waaierdeuren vereist de sluis veel minder ruimte, omdat de deurkassen veel kleiner zijn. In tegenstelling daarmee kunnen de kruisende puntdeuren echter pas worden gesloten als het water niet meer stroomt. Om te kunnen spuien, worden de deuren met een schippershaak gesloten als het water de hoogste of laagste stand heeft bereikt. Daarna zakt de waterstand achter 41. Gouda. De kruisende deuren in de Donkere Sluis uit 1778. Sluis . \ RVblad 01-20 de buitendeuren of stijgt het water achter de binnendeuren, zodat er een verval over de sluis ontstaat. De beide driehoekige ruimten staan in open verbinding met het hoogste waterniveau, zodat de deuren gesloten blijven. Als het lage water ver genoeg is gezakt of het hoge water ver genoeg is gestegen, worden de beide ruimten in verbinding met het lage water gebracht. De deuren worden daardoor door het hoge water open gedrukt, waarna het water met grote snelheid door de sluis stroomt. Gekoppelde deuren Gekoppelde deuren bestaan uit twee paar puntdeuren, die achter elkaar zijn geplaatst, en in dezelfde richting draaien afb. 42. De voorharren van de overeenkomstige deuren zijn met elkaar verbonden via een koppeldeur. De punt van de deuren is gericht naar het buitenwater, waar de hoogste waterstand voorkomt. De deuren bewegen ongeveer volgens een parallellogram, waarvan de hoekpunten worden gevormd door de scharnierpunten. De plattegrond van de deuren zelf wijkt iets van af van een parallellogram, omdat zij anders niet geheel zouden kunnen worden geopend. Gekoppelde deuren zijn alleen in hout gemaakt en een vinding van de kapitein-ingenieur C. Alewijn. Deze ontwierp dit afsluitmiddel als alternatief voor de waaierdeuren en kwam in 1823 met een publikatie. De constructie is slechts weinig toegepast, voor het eerst in 1825 te Maastricht in de keersluis bij de uitmonding van de Zuid-Willemsvaart in de Maas. Alle toepassingen waren echter reeds spoedig verdwenen en een model van de sluis te Terneuzen, waarin deze deuren ook waren toegepast, is het enige wat nog rest van dit type afsluitmiddel. Gekoppelde deuren bezitten een onbeperkte doorvaarthoogte, kunnen naar twee zijden water keren en zijn bij alle waterstanden en onder elk verval te openen en te sluiten. Gekoppelde deuren kunnen bij een plotseling opkomende hoge vloed in stromend water zonder veel problemen en met weinig risico worden gesloten. Bij stormvloed kan de waterdruk tevens over de buiten- en de binnendeuren worden verdeeld, door het water in de beide omslo- 42. Gekoppelde deuren; maquette van een sluis te Terneuzen. ten ruimten iets lager te houden dan het buitenwater. In de beide sluiswanden bevindt zich een omloopriool, dat de beide, parallellogram-vormige ruimten verbindt met het binnenen het buitenwater. Door de beide ruimten in verbinding te brengen met het buiten- of het binnenwater, kunnen de deuren worden gesloten of geopend. Klepdeur Een klepdeur draait om een horizontale as aan de onderzijde of de bovenzijde van de deur. Bij een draaias op de bodem ligt de geopende deur in een inkassing in de sluisvloer en wel zodanig dat er geen delen boven de vloer uitsteken afb. 43. In gesloten stand neigt de deur enigszins naar de zijde met de hoogste waterstand. Klepdeuren met een draaias aan de bovenzijde hangen in open stand tegen de onderzijde van een brug of tegen de bovenkant van een sluiskoker. Bij kleine duikersluizen kan de klep ook vrijhangen zie afb. 1. De klep wordt in dat geval alleen door het uitstromende water open gedrukt. Er zijn zowel houten als stalen klepdeuren gemaakt. Klepdeuren zijn het oudst toegepaste afsluitmiddel in Nederland. Al in de Romeinse tijd kwamen klepdeuren voor met een bovengelegen draaias, als afsluiting van een houten duiker. In de middeleeuwen kwamen klepdeuren voor met de draaias aan de onderzijde. Rond 1600 raakte de deur buiten gebruik. In de 19de eeuw werd de klepdeur met benedenas toegepast als dokdeur. Bij de aanleg van het Julianakanaal kregen de sluizen te Maasbracht en Roosteren uit circa 1934 een stalen klepdeur in het bovensluishoofd. Puntdeuren waren daar vanwege de grote breedte-hoogteverhouding minder gunstig. Beide sluizen zijn gesloopt, nadat te Maasbracht een nieuwe sluis was gebouwd, die het verval in één keer overbrugde. Daarmee zijn tevens de f--l Sluis RVblad 01-21 43. Klepdeur, zoals toegepast in de voormalige schutsluis te Maasbracht en die te Roosteren, a = hoofdregels, b = eindstijl, c = luchtkisten, d = beplating, e = scharnier. laatste klepdeuren met een draaias aan de onderzijde verdwenen. Alleen klepdeuren met een bovengelegen draaias komen nog voor, zowel in keersluizen als in uitwateringssluizen. Ook komen zij voor als waterkering bij molens en gemalen. Een voordeel van klepdeuren met de draaias op de bodem is de onbeperkte doorvaarthoogte. Ook zou het afsluitmiddel goed toegepast kunnen worden in brede sluizen, waarbij de te keren waterhoogte gering is, zoals bij het Julianakanaal. Nadelen zijn dat de draaipunten zich in dat geval constant onder water bevinden en er gemakkelijk grove stukken vuil onder de klepdeur terecht kunnen komen, die een goede werking tegengaan. Gewoonlijk keren klepdeuren slechts naar één zijde, maar met extra voorzieningen kunnen zij ook naar twee zijden keren. De deuren kunnen door de waterdruk of door een bewegingsmechanisme worden bewogen. Segmentdeur Een segmentdeur bestaat uit een stalen frame waarover een geboRDMZRV 1995/37-91 44. Rotterdam. Segmentdeur zoals toegepast in de kleine Parksluis uit 1933. a = deur, b = contragewicht, c = draaias, d = bewegingswerk, e = gebouw met aandrijfmechanisme. gen plaat is aangebracht, die om een horizontale as draait afb. 44c. In verticale doorsnede heeft de plaat de vorm van een cirkelboog met de draaias als middelpunt. Het waterkerende deel is door twee stalen armen met de beide draaipunten verbonden. Deze draaipunten (scharnieren) bevinden zich aan weerszijden van de sluis ter plaatse van de sluiswanden. Meestal zijn de draaipunten aan de zijde met de laagste waterstand geplaatst, zodat zij onder normale omstandigheden droog staan. Bij toepassing in een getijdegebied bevinden zij zich aan de landzijde. Gesloten rust de segmentdeur met de onderrand op de sluisbodem. Het afsluitmiddel wordt geopend door deze om de beide scharnierpunten naar boven te draaien. In geheel open stand bevinden de onder- en de bovenrand van de segmentvormige plaat zich op gelijke hoogte. De deur ligt dan horizontaal, zodat de schepen er onderdoor kunnen varen. De segmentdeur is een 20ste-eeuwse uitvinding, die voor het eerst in Duitsland werd toegepast. In Nederland is deze deur voor 1940 slechts één keer gebruikt en wel in 1933 in de Kleine Parksluis, een schutsluis te Rotterdam. Eén van de redenen waarom voor segmentdeuren werd gekozen, was dat deze ten opzichte van de hefdeuren geen hoge torens vereisen. Deze torens zouden het uitzicht belemmeren en werden ook om esthetische redenen onaanvaardbaar geacht. Segmentdeuren kunnen in principe in elk sluistype worden toegepast, zowel in sluizen ten behoeve van de waterhuishouding als in scheepvaartsluizen. De segmentdeur heeft verschillende voordelen. De belangrijkste is wel dat de deur naar twee zijden kan keren. Wanneer een tweezijdige waterkering is vereist, kan ten opzichte van de toepassing van puntdeuren de sluislengte beperkt blijven. Bij puntdeuren zouden in elk sluishoofd twee paar tegengesteld gerichte puntdeuren nodig zijn, terwijl bij segmentdeuren één deur voldoende is. Ook zijn er geen omloopriolen of schuiven nodig, omdat een segmentdeur ook bij een ongelijke waterstand voor en achter de deur kan worden geopend. Een nadeel is dat de deuren bij het omhoog- Sluis RVblad 01-22 Bij de roldeur bestaan er twee hoofdtypen: deuren met laaggelegen rol- of rijbaan en deuren met een hooggelegen rijbaan. Bij deuren met een laaggelegen rijbaan is de deur op rollen of wielen geplaatst. Deze lopen over een rail die op de sluisvloer is gemonteerd. Bij deuren met een hooggelegen rijbaan hangt de deur met wielen aan een rail. 45. IJmuiden. Roldeur met laaggelegen rolbaan in de Noordersluis uit 1930. halen nog enige tijd nadruppelen. Een segmentdeur wordt door middel van een bewegingswerk geopend en gesloten. Ten einde dit bewegingswerk zo licht mogelijk (en daarmee dus goedkoop) te houden, is de deur uitgebalanceerd. Aan weerszijden van de sluisdoorgang bevindt zich een kelder, waarin een tegengewicht (contragewicht) beweegt dat stijf met de draaias is verbonden afb. 44b. Roldeur Een roldeur is een vlakke deur, die bij het openen en sluiten een horizontale beweging maakt, loodrecht op de sluisas afb. 45. De deur wordt bij het openen zijwaarts getrokken, meestal in een in het sluishoofd aangebrachte sleuf, de deurkas genoemd. Soms, bijvoorbeeld bij bajonetsluizen, wordt de deur langs de voor- of achterzijde van het sluishoofd gerold. 46. Kampen. De snepdeur in de Cellesluis uit 1868. Roldeuren zijn reeds rond 1600 toegepast. De eerste die dit deurtype presenteerde, was Andries Vierlingh. Hij stelde houten deuren voor met een laaggelegen rolbaan. De deuren voldeden blijkbaar niet, want zij raakten reeds spoedig buiten gebruik. Pas aan het eind van de 18de eeuw werden nieuwe pogingen ondernomen om roldeuren toe te passen. Cornelis Redelijkheid kwam met een ontwerp van in- en uitschuivende deuren, terwijl in de eerste helft van de 19de eeuw J.C.Singels en B.P.G.van Diggelen met ontwerpen voor ‘spoordeuren’ (roldeuren) kwamen. De eerste roldeur sinds eeuwen werd in 1868 toegepast en wel in het binnenhoofd van een uitwateringsschutsluis. J. Swets ontwierp deze ijzeren deur voor de 6 m brede nieuwe Cellesluis te Kampen afb. 46. Hoewel de deur voldeed kreeg deze geen directe navolging. Pas in 1911 werd besloten de derde schutsluis te Hansweert in het kanaal door Zuid-Beveland, de Oostsluis, te voorzien van roldeuren. De roldeuren met laaggelegen rijbaan werden elektrisch aangedreven. Er volgden daarna in korte tijd meer sluizen met roldeuren. De grootste deuren kwamen in 1930 gereed als afsluitmiddel voor de Noordersluis te IJmuiden met een doorvaartbreedte van 50 m en een diepte van 15 m afb. 45. Houten en stalen deuren met hooggelegen rijbaan werden onder meer toegepast in Groningen afb. 47 en Noord-Holland. Het benedenhoofd van de schutsluis Sluis /-- RVblad 01-23 in het Twenthekanaal te Hengelo uit 1935 kreeg dubbele roldeuren met bovenliggende rolbaan, ook wel porte brisée genoemd afb. 48. Roldeuren hebben enkele voordelen boven puntdeuren. Zij kunnen zonder beperkingen naar twee zijden water keren. Daarmee kan één roldeur, op plaatsen waar eb en vloed heersen, vier puntdeuren vervangen. De sluishoofden worden daardoor in de lengterichting belangrijk kleiner. Het schadelijke kolkgedeelte, dat wil zeggen het deel dat niet voor het schutten is te gebruiken, is bij roldeuren niet of nauwelijks aanwezig. Daardoor geven sluizen met roldeuren ook minder waterverlies dan sluizen met puntdeuren. Ook het aantal reservedeuren kan beperkt blijven. Vaak is één reservedeur voor de hele sluis voldoende. Roldeuren kunnen in veel bredere sluizen worden toegepast dan puntdeuren. Met name lenen zij zich goed voor toepassing in (brede) zeesluizen. Zij vereisen een eenvoudiger bewegingsmechanisme dan bij toepassing van vier puntdeuren (eb- en vloeddeuren) en kunnen gemakkelijk van één zijde worden bediend. Ook zijn roldeuren in gesloten stand vrijwel ongevoelig voor deining, zodat bij bijna gelijke waterstand geen gevaar voor klapperen bestaat. Evenals bij puntdeuren geeft de toepassing van roldeuren gewoonlijk een onbeperkte doorvaarthoogte. In brede sluizen met een gering verval, waar puntdeuren minder goed bruikbaar zijn en men toch een onbeperkte doorvaarthoogte wil hebben, voldoen roldeuren dan ook uitstekend. Brede roldeuren met laaggelegen rolbaan kunnen worden gebruikt voor de overbrugging van de sluis door het wegverkeer, waardoor de bouw van een brug kan vervallen. Zo wordt het verkeer bij de Noordersluis te IJmuiden over de 7 m brede roldeuren geleid. Hetzelfde gebeurde bij de voormalige Oostersluis te RDMZ RV 1995/37 - 92 47. Jipsingboermussel (Gr). Houten roldeur met hooggelegen rolbaan in het Ter Apelerverlaa t uit 1925. Hansweert en die Wemeldinge. Het meest in het oog vallende nadeel is wel het brede en gewoonlijk asymmetrisch uitgevoerde sluishoofd. Bij bajonetsluizen, waar de sluishoofden ten opzichte van de sluisas verschoven liggen, kan dit echter eenvoudig worden opgevangen. Door de deur langs één der kopwanden van de sluiskolk te schuiven. vervalt een relatief dure sluiskas. Voor de deur wordt daarvoor in de plaats ter bescherming een remmingwerk geplaatst. Deuren met een laaggelegen rijbaan hebben nog als nadeel, dat de bewegende delen (de rollen) zich onder water bevinden. Hierdoor is controle relatief moeilijk, terwijl de slijtage vaak groot is. 48. Hengelo. Porte brisée in het benedenhoofd van de schutsluis in het Twen thekanaal uit 1935. Sluis RVblad 01-24 Roldeuren met een hooggelegen rijbaan zijn toegepast tot een doorvaartbreedte van 16 m. Deze komen zowel in hout als in staal voor. Bij grotere breedten worden roldeuren met een laaggelegen rolbaan gebruikt, waarvan alleen stalen exemplaren bestaan. Voor het in beweging brengen van de roldeur zijn in de loop der tijd diverse bewegingsinrichtingen ontwikkeld. De in ons land meest toegepaste zijn die met kabels of kettingen zonder einde en die met heugelstangen. De eerste worden via trommels bewogen, de laatste door middel van een rondsel. 49. Afbeelding van een valschut met hefof schotdeur in Drenthe. 50. Schuif met heugelstang in een uifwateringssluis bij Heukelum (Gld) eveneens houten gebint was geplaatst en door middel van een spil (windas) kon worden opengedraaid zie afb. 49. Aan het einde van de 16de eeuw was de schotdeur nog een normaal en veel gebruikt afsluitmiddel voor scheepvaartsluizen. De beperkte doorvaarthoogte werd echter steeds meer als een belemmering gezien. De schotdeuren werden dan ook langzamerhand vervangen door puntdeuren. Wel werd de hefdeur als schuif veel toegepast in uitwaterings- en inlaatsluizen. Met name voor laatstgenoemd sluistype is het afsluitmiddel zeer geschikt. Als hoofdkering in uitwateringssluizen voldoet de hefdeur alleen in gebieden waar geen getijwerking aanwezig is. In aan zee gelegen uitwateringssluizen is de hefdeur vaak toegepast als noodkering. In de 19de en 20ste eeuw werden veel houten en ijzeren of stalen schuiven gebruikt die via een heugelstang met behulp van een tandwielkast werden geheven en neergelaten. Hefdeur en schuif Een hefdeur is een vlakke deur, die bij het openen en sluiten een verticale beweging maakt afb. 49. Kleine hefdeuren in kokersluizen noemt men gewoonlijk schuiven afb. 50. Deze bewegen in een boven de koker gemetselde of gestorte verticale schacht of in een houten of stalen geleiding die voor de sluisopening is gemonteerd. De moderne hefdeuren in schutsluizen bevinden zich tussen twee heftorens of in een hefportaal afb. 51. In de beide torens of de beide stijlen van het portaal is daarbij vaak een contragewicht aangebracht. Kleine hefdeuren van hout worden vaak schotdeuren genoemd. Schuiven in uitwateringssluizen komen zowel in hout als in ijzer en staal voor. Houten schotdeuren werden in het begin van de ZOste eeuw nog wel toegepast in keersluisjes die slechts sporadisch voor scheepvaart worden gebruikt en valschutten werden genoemd. Er zijn echter ook schutsluizen met houten schotdeuren toegepast. De hefdeuren in de moderne schutsluizen zijn uitsluitend in staal uitgevoerd. De hefdeur als schotdeur is een oud, middeleeuws afsluitmiddel. Het bestond oorspronkelijk uit een houten schot dat in een 51. De hefdeur in de schutsluis in het Bosscheveld bij Maastricht uit 1937. Sluis >- RVblad 01-25 P A - Aan het einde van de 19de eeuw verschijnen er hefdeuren voorzien van rollen. De bekendste daarvan is de Stoney-schuif, uitgevonden door een Engelse firma. Tussen de schuif en de beide verticale aanslagen is aan weerszijden een rolwagen gehangen. Hiermee is een zuiver rollende beweging verkregen, die vrijwel zonder wrijving is. De Stoney-schuiven zijn meestal via kabels verbonden met een contragewicht, zodat deze gemakkelijk met de hand via een tandwielstelsel kan worden bewogen zie afb. 58. De eerste grote moderne hefdeuren voor scheepvaartsluizen werden in 1931 toegepast in de schutsluis in het Bosscheveld te Maastricht zie afb. 51. Elke deur beweegt tussen twee heftorens, onderling verbonden door een verbindingsbrug, ook wel hefportalen genoemd. Daarna volgden in korte tijd diverse toepassingen van hefdeuren, die allen door elektromotoren bewogen, omdat handbediening hierbij is uitgesloten. Ook de moderne hefdeuren zijn gewoonlijk met contragewichten uitgebalanceerd. In tegenstelling tot de Stoneyschuiven zijn bij hefdeuren de wielen vast met de deur verbonden. Hefdeuren met wielen en Stoney-schuiven vereisen speciale voorzieningen voor de waterdichtheid. Ook wordt de waterdruk alleen ter plaatse van de wielen overgebracht, waardoor de aanslag op de sluiswand plaatselijk zwaar wordt belast. Daarom ontwikkelde de waterbouwkundige J.P.Josephus Jitta een systeem, waarbij de wielen alleen voor het bewegen worden gebruikt. De waterdruk bij het keren wordt via houten aanslaglijsten op de aanslagen overgebracht. Hefdeuren kunnen, evenals segmentdeuren, ook worden gebruikt om een schutkolk te vullen of juist water af te voeren. Om grote deining in de kolk te voorkomen, wordt de deur bij het openen in het begin zeer langRDMZRV 1995/37-93 - zaam geheven. Pas als het water het water aan beide zijden bijna gelijk staat, wordt de snelheid opgevoerd. Grote deuren met een afdrukmechanisme kunnen alleen in gelijk water worden geheven, anders zouden de krachten te groot worden. Daarom zijn deze deuren voorzien van schuiven of moet men gebruik maken van omloopriolen. Voordelen van de hefdeur of schuif zijn de eenvoudige constructie, de gemakkelijke bediening, de korte sluishoofden en het feit dat alle bewegende delen in open stand zich boven water bevinden. Verder kan met een hefdeur naar twee zijden water worden gekeerd, zodat bij dubbelkerende sluizen slechts één deur per opening of sluishoofd nodig is. Bij schutsluizen kan een hefdeur vaak tevens worden gebruikt om de schutkolk te vullen of juist water af te laten lopen. Riolen of schuiven zijn in dat geval niet nodig. Ook is geen schadelijke kolklengte aanwezig, zodat de schepen over de hele kolklengte kunnen beschikken. Een nadeel van een hefdeur in scheepvaartsluizen is naast de beperkte doorvaarhoogte ook het nadruppelen van de deuren. Ook 52. Hellevoetsluis. Schipdeur in het droogdok. kost het heffen van de deur meer energie dan het bewegen van de meeste andere afsluitmiddelen. In uitwateringssluizen hebben schotdeuren en schuiven het nadeel dat zij niet door het water zelf kunnen worden geopend en gesloten. Schipdeur Een schipdeur is een drijvende deur, die als een schip tussen de beide wanden van het sluishoofd kan worden gevaren en ter plaatse worden afgezonken afb. 52. De eerste Nederlandse schipdeur werd in 1802 gebouwd in het droogdok te Hellevoetsluis, naar een ontwerp van P. Glavimans. A.F. Goudriaan ontwierp enkele jaren later een schipdeur voorzien van puntdeuren voor een dok te Medemblik. Kleine schepen konden daarbij gebruik maken van de puntdeuren, zodat een tijdrovende verplaatsing van de schipdeur niet nodig was. De eerste ijzeren schipdeuren werden rond 1860 gebouwd voor een tweetal droogdokken van de marine in Den Helder. Van de houten schipdeuren resten alleen nog enkele maquettes. Er is nog wel een tweetal stalen schipdeuren aanwezig: één te Hellevoetsluis als vervanger van de Sluis RVblad 01-26 oorspronkelijke houten deur en één in een keersluis te Vlissingen. Een schipdeur is een bedrijfszeker afsluitmiddel, dat zich leent voor brede sluizen. Zij geeft de sluis een onbeperkte doorvaarthoogte, en kan naar twee zijden keren. Omdat het verwijderen en het inbrengen van de deur een tijdrovende bezigheid is, was deze alleen interessant voor sluizen die slechts sporadisch open hoefden. Schipdeuren werden dan ook weinig toegepast en vrijwel altijd bij scheepsdokken. In Nederland zijn alleen schipdeuren toegepast, die zelf stabiel zijn. Om deze deuren te verwijderen wordt het water aan beide zijden van de deur op gelijke hoogte gebracht. Het in de schipdeur ingelaten water wordt met een aantal pompen eruit gepompt, waardoor de deur opdrijft. Doordat de wanden van het sluishoofd onder een helling zijn aangelegd, komt de deur vrij van de sponningen. Zij wordt daarna weggevaren, bijvoorbeeld met behulp van vaarbomen of vanaf de wal met scheepstrossen. Bij het sluiten van de sluis wordt de schipdeur weer tussen de sluishoofdwanden gevaren. Door water in de deur in te laten, zakt deze tussen de sponningen in het sluishoofd, waarmee de sluis weer is gesloten. 4. Stuwen Een stuw is een waterbouwkundige constructie, die in de doorstroomopening van een rivier, beek of sloot wordt geplaatst. Hierdoor wordt de doorstroming van water belemmerd, zodat de waterspiegel achter de stuw wordt verhoogd. Naar functie wordt onderscheid gemaakt tussen debiet-beheersende stuwen en waterspiegelbeheersende stuwen. Bij het eerste stuwtype kan worden gedacht aan stuwen bij watermolens en aan stuwdammen voor de opwekking van elektriciteit. Ook worden deze stuwen toegepast voor drinkwatervoorziening en irrigatie of voor de voeding van kanalen. Waterspiegel-beheersende stuwen hebben vooral tot doel een gewenste minimum vaardiepte te handhaven. Ook kunnen ze dienen tot het op peil houden van de grondwaterstand bovenstrooms van de stuw. Door opstuwing van het water in de waterloop achter de stuw zal ook de grondwaterspiegel van het belendende gebied stijgen. Een tweede indeling is die tussen vaste en beweegbare stuwen. Vaste stuwen bestaan gewoonlijk uit een aarden dam of, bij grote werken, uit een dam van gewapend beton. In kleine waterwegen als sloten, waar men een bepaald peil wil handhaven, komen vaak houten vaste stuwen voor in de vorm van een damwand. In het navolgende zullen alleen de beweegbare of wegneembare stuwen worden behandeld. Zij bestaan uit schotbalken of een houten of stalen schot, dat indien nodig geheel of gedeeltelijk kan worden weggenomen. Dit wegnemen geschiedt bijna altijd door neerklappen of omhoog hijsen. Bij een geringe waterafvoer is de stuw gesloten en wordt het water zoveel mogelijk vastgehouden. Neemt de afvoer toe, dan zal de kering langzamerhand worden verwijderd, totdat de afvoer zo groot is dat de gehele stuw kan of zelfs moet worden geopend. De waterweg heeft dan het volledige doorstroomprofiel herkregen. Tot de eerste, in Nederland ten behoeve van de scheepvaart toegepaste stuwen kunnen de verlaten in de vaarweg van Meppel naar de Smildervenen worden gerekend. In deze vaarweg was tussen 1614 en 1625 een dertiental verlaten gebouwd, die ervoor moesten zorgen dat er op deze vaarweg voldoende waterdiepte voor de schepen aanwezig was. Om financiële redenen bestonden deze uit een enkele kering voorzien van een valdeur (hefdeur), die met behulp van een windwerk omhoog kon worden gehesen zie afb. 49. Tijdens het 'schutten' stroomde het water door de sluis. De sluizen waren in feite stuwen, die werden opengezet als er een schip moest passeren. Op voorstel van Jan Adriaansz Leeghwater en de landmeter Cornelis Dankerts werd in 1634 het grootste deel van deze sluizen omgebouwd tot schutsluizen. Aan het bevaarbaar maken van rivieren was men in die tijd nog niet toe. Volstaan werd met het aanleggen van overlaten om dijkdoorbraken bij extreem hoge waterafvoeren tegen te gaan. Aan maatregelen om ook bij kleine afvoeren scheepvaart mogelijk te maken, werd pas in de 19de eeuw meer serieus gedacht. In 1831 bouwde de Provinciale Waterstaat in Overijssel een stuw in de Regge, die door een slechte fundering al spoedig verdween. Schotbalkstuw Het meest primitieve type beweegbare stuw is die met schotbalken afb. 53. Het afsluitmiddel bestaat daarbij uit houten balken, met een vierkante of rechthoekige doorsnede, die bovenop elkaar worden gestapeld. Zij rusten met de beide uiteinden in verticale sponningen in de beide landhoofden en de eventuele tussenpijlers. Schotbalken konden slechts worden gebruikt tot een lengte van 7 a 8 m. Bij grotere lengte worden zij onhandelbaar. Zonder extra voorzieningen is een schotbalklengte van 3 m zelfs het maximaal mogelijke. Niet alleen het wegnemen, maar ook het plaatsen van de schotbalken om de stuw te sluiten, kostte veel moeite. De balken hebben de neiging om door de stroom omhoog te worden gedrukt. Er was dan ook veel kracht nodig om de balken op hun plaats te brengen. De bovenste balk werd met houten klossen vastgezet in de sponningen. Vanwege de moeilijke en tijdrovende plaatsing en verwijdering werden schotbalkstuwen slechts weinig toegepast en vrijwel alleen voor smalle beekjes. Sluis RVblad 01-27 53. Schotbalkstuw. a = schotbalken. 54. Naaldstuw. a = naalden, b = juk, c = bovensteunregel voor de naaiden. Naaldstuw Naast horizontale schotbalken werden ook verticale balken of naalden toegepast. Deze naalden waren gewoonlijk van hout en hadden een vierkante of rechthoekige doorsnede. Beneden rustten zij tegen een drempel en met de bovenzijde tegen een vaste brug of een horizontale balk afb. 54. De toepassing van naalden is een vinding van de Fransman Poirée. Wanneer een vaste brug ontbreekt, rusten de naalden met de bovenzijde tegen horizontale staven die worden ondersteund door ijzeren jukken. Deze constructie is zodanig uitgevoerd dat deze snel kan worden geopend. Klepstuw Doordat de naaldstuw in gesloten stand gewoonlijk veel water doorlaat, wat in droge perioden bezwaarlijk kan zijn, werd deze vaak gecombineerd met een klepstuw. De klepstuw bestaat uit een houten of ijzeren klep die om een horizontale as op de bodem draait afb. 55. Dit type stuw werd voor het eerst toegepast door de Fransman Thénard. In geheven stand (bij gesloten stuw) wordt de klep ondersteund door een schoorbalk, die scharnierend aan de klep is verbonden en aan de onderzijde een aanslag op de bodem heeft. RDMZRV 1995/37-94 Door de schoor van deze aanslag weg te duwen, zakt de klep naar beneden en is de stuw geopend. Bij een sterke stroming zal het vrijwel onmogelijk zijn de klepstuw weer te sluiten. Vandaar de combinatie met stuwnaalden, die na plaatsing de stroom breken. Deze combinatie, de PoréeThénard-stuw genoemd, werd kort na 1850 toegepast in de Vecht en de Regge voor de voeding van de Overijsselsche Kanalen en de Dedemsvaart afb. 56. Schuif stuw Schuiven zijn veel toegepast in stuwen. Hiervan zijn diverse typen te onderscheiden, de glijschuif, de Stoney-schuif en de wielschuif. In tegenstelling tot Stoney-schuiven en hefdeuren in sluizen, zijn schuiven in stuwen meestal niet uitgebalanceerd. 55. Klepstuw. a = bovenstroomse klep, b = benedenstroomse klep, c = verankering bovenstroomse klep, d = schoorbalken benedenstroomse klep. Sluis RVblad 01-28 56. De naald-klepstuw in de Vecht bij Ane (0) uit 1853 met dwars-doorsnede. 57. Stuw met glijschuiven in de Overijsselsche Vecht bij Vilsteren uit ca. 1910. 58. Stoney-schuiven in de stuw in de Dinkel bij de kruising met het Kanaal Almelo-Nordhorn uit 1904 - glijschuif De glijschuif werkt in principe op dezelfde mannier als de schuiven, die veel voorkomen in sluizen ten behoeve van de waterhuishouding. Ze zijn zowel in hout als in ijzer en staal uitgevoerd. De schuiven glijden in sponningen in de beide landhoofden. Bij meer dan een opening worden tussenpijlers geplaatst afb. 57. Dit kan een gemetselde pijler zijn maar er komen ook ijzeren staven voor die aan de onderzijde tegen een drempel steunen en aan de bovenzijde tegen een vaste brug. De waterdichtheid van glijschuiven is over het algemeen groot. Bij het bewegen van glijschuiven onder verval treden echter grote wrijvingskrachten op. De schuiven kunnen dus niet te groot worden en zijn daarom slechts bruikbaar voor kleine stuwen. Gewoonlijk wordt een aantal schuiven boven elkaar geplaatst, zodat door het wegnemen van één of meer schuiven het stuwpeil nauwkeurig kan worden geregeld. Glijschuiven zijn aan het begin van de 20ste eeuw onder meer toegepast in de stuwen in de Overijsselse Vecht. - Stoney-schuif Voor grotere stuwopeningen werden vaak Stoney-schuiven gebruikt afb. 58. De constructie daarvan komt overeen met die in sluizen. Stoney-schuiven zijn toegepast tot een breedte van 17 m. De schuiven drukken tegen losse wielwagens, die tussen de deur en de aanslagen zijn geplaatst. Bij het bewegen gaan deze met halve snelheid mee omhoog of omlaag, zodat een zuivere rollende beweging plaatsvindt. De Stoney-schuif werd in 1904 toegepast in de stuw in de Dinkel voor de voeding van het Kanaal Almelo-Nordhorn. Om de waterstand met een enkele schuif te regelen, moet de stuw worden geheven, zodat het water er onderdoor stroomt. Dit heeft verschillende nadelen, waarom meestal bij grote stuwen wordt gekozen voor een dubbele schuif Sluis /--- RVblad 01-29 59. Dubbele Stoney-schuif zoals toegepast in de Maasstuwen tussen Linne en Sambeek. a = bovenste schuif, b = benedenste schuif, c = losse rolwagens, d = ophangkabels schuiven en rolwagens, e = toren met bewegingsinrfchting. n afb. 59. De beide schuiven bevinden zich daarbij zowel boven als achter elkaar, waarbij de bovenste wordt gebruikt voor de regulering van het stuwpeil. Pas als de watertoevoer zo groot is dat er geen opstuwing meer nodig is, worden beide schuiven geheven. Stuwen met dubbele schuiven zijn gebruikt in de afvoeropeningen van de Maasstuwen tussen Maastricht en Grave uit de jaren 1920 tot 1930. 60. Wielschuiven ondersteund door jukken. a = schuif, b = juk, c = losse stijl, d = loopwiel, e = nok als onderaanslag voor de stijl. andere oplossing gekozen. De jukken kunnen onder de gelijktijdig gebouwde verkeersbrug worden gedraaid, waarmee de hele constructie zich boven water bevindt. In tegenstelling tot de zijwaarts neerklapbare jukken, staan deze jukken dwars op het rivierbed. Aan de onderzijde haken ze achter stalen aanslagstukken op de vloer, terwijl de bovenzijde van de jukken tegen de verkeersbrug steunt afb. 61. Bij toepassing van jukken mogen de schuiven niet te groot worden. Meestal worden twee of drie schuiven boven elkaar geplaatst, wat als bijkomend voordeel heeft, dat de waterafvoer fijner kan worden geregeld. De schuiven sluiten de opening niet volledig af. Tussen twee naast elkaar geplaatste schuiven bevindt zich een opening van enkele centime- 61. De bouw van de stuw met opklapbare jukken onder de verkeersbrug in Grave. - wielschuif Ook wielschuiven zijn veel toegepast, en wel in een breedte variërend van 4 tot bijna 40 m. Wielschuiven zijn met name veel gebruikt in de scheepvaartopening van een stuw. Voor deze opening werd bij de Limburgse Maas een breedte vereist van meer dan 60 m. Een dergelijke breedte was in die tijd niet meer door één schuif af te sluiten. Daarom is daar voor een andere oplossing gekozen. De opening wordt door een groot aantal naast elkaar geplaatste schuiven afgesloten, die worden ondersteund door jukken, die zijwaarts konden worden neergeklapt afb. 60. Bij de stuw te Grave is voor een RDMZ RV 1995/37 95 Sluis RVblad 01-30 rotten en moeten soms na enkele decennia al worden vernieuwd. Ook het metselwerk wordt in de loop der tijd aangetast, zodat herstel noodzakelijk is. IJzeren deuren zullen gaan roesten, zodat regelmatig onderhoud is vereist. Hierdoor zullen sluizen en stuwen vrijwel nooit in hun oorspronkelijke staat bewaard zijn gebleven. Het karakter van het object hoeft hierdoor echter niet of nauwelijks te veranderen. 62. Lith (NB). Wielschuif stuw uit 1936. met klep in de ters, opdat de schuiven bij het bewegen elkaar niet hinderen. In extreem droge perioden kunnen deze kieren worden afgedekt met naalden. Naast deze relatief kleine wielschuiven zijn er ook grotere toegepast, tot een breedte van 38 m. Deze bewegen tussen heftorens en zijn opgehangen aan zware kettingen. De schuiven zijn aan beide uiteinden voorzien van twee rolwagens, elk met twee loopwielen. Voor de fijnregeling van de waterafvoer wordt op de schuif vaak een klep geplaatst, die scharnierend daarmee is verbonden. Dit stuwtype is toegepast in Borgharen (L) en Lith (NB) afb. 62. 5. Instandhoudingsproblemen Sluizen en stuwen zijn evenals bruggen veel sterker aan veroudering onderhevig dan bijvoorbeeld gebouwen. Doordat de sluis zich in het water bevindt en aan allerlei weersomstandigheden is blootgesteld, zullen diverse onderdelen worden aangetast. Met name het materiaal rond het grensvlak tussen het water en de lucht is hiervoor zeer gevoelig. Houten sluizen en afsluitmiddelen zullen op dit grensvlak gaan Een zeer grote bedreiging vormt de economische veroudering. Uitwateringssluizen kunnen hun functie verliezen door een verandering van de waterhuishouding in een gebied. Een bestaande sluis kan daardoor te klein of overbodig worden. Bevindt een buiten gebruik gestelde sluis zich in een hoofdwaterkering, dan wordt deze als een zwakke plek in de dijk beschouwd. Somswordt een sluis dan gesloopt, zoals de uitwateringssluizen te Katwijk aan Zee die plaats moesten maken voor een nieuwe sluis omdat de bestaande sluizen niet meer voldeden. Vaak ook wordt de sluis afgedamd of blijft de sluis liggen met geopende of zonder afsluitmiddelen. Voorbeelden daarvan zijn de uitwateringssluis te Dalem bij Gorinchem (ZH) en de inundatiesluis aan de Bakkerskil bij Werkendam zie afb. 14. Wanneer een sluis zijn functie heeft verlo63. Kinderdijk (ZH). Voormalige ren, blijft onderhoud gewoonlijk achterwege. Dit heeft tot gevolg dat spoedig verval optreedt en de sluis alsnog verdwijnt. Een andere bedreiging voor sluizen vormen verscherpte veiligheidseisen zoals de Deltanorm. Sluizen moeten dan een hogere waterstand kunnen keren, waartoe zij vaak niet in staat zijn. Ingrijpende aanpassingen of vervanging is dan het gevolg. Zo zijn de vele uitwateringssluizen te Kinderdijk (ZH) alle gesloopt afb. 63. Soms wordt om de bestaande sluis een nieuwe dijk aangelegd, waarmee de sluis zijn functie verliest. Een voorbeeld daarvan is de sluis bij Noordpolderzijl in Noord-Groningen. De sluis is fraai gerestaureerd maar heeft geen functie meer. Een niet minder ernstige bedreiging vormt de eis tot automatisering, waardoor de sluisdeuren door een druk op de knop of zelfs automatisch door de hoogte van de waterstand kunnen worden geopend. Personeelskosten zijn hoog, terwijl door automatisering vaak veel sneller op een situatie kan worden ingespeeld. Sluizen, maar ook stuwen, kunnen hierdoor ingrijpend veranderen. Zo zijn de stuwen in de Overijsselse Vecht geautomatiseerd, waarbij de glijschuiven werden vervangen door stuwkleppen. Het karakter van de stuwen is hierdoor echter duidelijk gewijzigd. uitwateringssluis. Sluis RVblad 01-31 - - Ook schutsluizen worden bedreigd. Veel kleine sluisjes zijn verdwenen, doordat met de komst van de vrachtwagens de vaarwegen in de land- en tuinbouwgebieden hun functie verloren. Andere werden afgedamd en liggen vaak te vergaan omdat er geen onderhoud meer plaatsvindt. Bij de Utrechtse Gemeenteschutsluis en de Rijkshulpschutsluis, beide te Vreeswijk, zijn de buitensluishoofden vervangen door een dam. De Stolwijkersluis bij Gouda is door een stalen damwand van de Hollandsche IJssel afgesloten. De gekoppelde Dubbele Sluis bij Reutum (0) in het Kanaal Almelo-Nordhorn is fraai gerestaureerd, maar kan niei meer worden gebruikt omdat het kanaal op diverse plaatsen is gedempt. Anders dan bij de meeste andere bouwwerken is hergebruik van een sluis bijna niet mogelijk. Waar dat wel gebeurt, wordt het aanzien van de sluis vaak ingrijpend gewijzigd. Het minst ver gaat nog de verandering van de scheepvaartfunctie in een functie voor de waterhuishouding. Soms bouwt men in één van de sluishoofden een betonnen wand met daarin een stuw. Nog ingrijpender is de bouw van een gemaal in het sluishoofd, zoals bijvoorbeeld in het bovensluishoofd van de Oude Schutsluis in de Merwede te Utrecht en het buitensluishoofd van de grote schutsluis te Katerveer bij Zwolle. De sluizen zijn daarbij behouden, maar het karakter van de sluis is in sterke mate aangetast. Schutsluizen in vaarwegen die nog wel worden gebruikt, raken verouderd of worden te klein doordat het scheepvaartverkeer toeneemt of dat de schepen groter worden. Soms besluit men tot het bouwen van een tweede sluis en blijft de oude gehandhaafd, hetzij voor de kleinere schepen, hetzij als reservesluis. Voorbeelden hiervan zijn de Prinses Irenesluis te Wijk bij Duurstede en de schutsluis met RDMZ RV 1995/37 - 96 64. Maasbracht. De klepdeur voormalige sluis uit 1934. in de spaarkommen in het Kanaal Wessem-Nederweert bij Panheel (L). Ook kan men na de bouw van de tweede sluis de beide richtingen van de scheepvaart splitsen, zodat die elkaar niet hinderen. Het komt echter ook regelmatig voor dat de oude sluis wordt afgebroken. De sluizen bij Maasbracht afb. 64 en Roosteren werden vervangen door één nieuwe (tweeling)sluis die het totale verval in één keer kan overbruggen. Daarmee verdwenen de enige schutsluizen met een klepdeur. De schutsluis te Sint Pieter bij Maastricht afb. 65 65. De voormalige schutsluis met drijvende roldeuren raakte buiten functie na de bouw van een nieuwe sluis bij Ternaaien (België) en werd gedempt. Bij Stompwijk (ZH) is een schutsluis met fraaie houten gebinten gesloopt omdat de sluis geen functie meer had en het onderhoud te duur werd. Het fraaie sluizencomplex te Hansweert in het Kanaal door Zuid-Beveland werd na de bouw van een tweelingsluis afgebroken. Vanwege een verdrag met België mochten er zich op de route van de Westerschelde naar Rotterdam maar drie sluizen bevinden. Dit aantal werd overschreden doordat ten gevolge van de open kering in de Oosterschelde de Philipsdam moest worden aangelegd met daarin de Krammersluizen. De sluizen bij Wemeldinge moesten daardoor vervallen, terwijl die te Hansweert aan de nieuwe situatie moesten worden aangepast. Oude sluizen werden gewoonlijk met de hand bediend, zoals de Amstelsluizen in de Amstel te Amsterdam zie afb. 19 en de schutsluis te Woerdense Verlaat. De eerste wordt met behulp van kaapstanders bediend en de andere met een bootshaak. Hiervoor is enige mankracht nodig, wat volgens de huidige arbeidswet zoveel mogelijk moet worden vermeden. Bij schutsluizen met veel scheepvaart- te St. Pieter bij Maastricht uit 1929. Sluis ; RVblad 01-32 66. Geautomatiseerd bewegingsmechanisme verkeer vergt een handbediende sluis met puntdeuren gewoonlijk ten minste twee sluiswachters voor de bediening van de afsluitmiddelen en de schuiven. Automatisering van het openen en sluiten van de deuren en de schuiven is in dat geval vaak veel goedkoper. De sluis kan dan door één personeelslid worden bediend door een druk op de knop, of zelfs een aantal sluizen op afstand. Bovendien zal het schutten van de schepen veel sneller plaatsvinden. Zelfs kan men bij minder belang67. Dieren. De drietrapssluis in een schutsluis bij Edam. rijke sluizen door automatisering veel gemakkelijker de schippers zelf de sluis laten bedienen, zodat geen sluiswachter meer nodig is. De aanpassing van de bewegingsmechanismen van de afsluitmiddelen en de schuiven kan ingrijpend zijn. Er zijn echter ook voorbeelden waarbij de geautomatiseerde aandrijving goed is weggewerkt, zoals bij de schutsluis in de haven van Edam afb. 66. In de houten kaapstanders is bijna onopvallend een elektromotor geplaatst. in het Apeldoornsch Kanaal uit 1869. De lijst van verdwenen sluizen en stuwen zou met veel meer voorbeelden kunnen worden aangevuld. Vele interessante, ja zelfs unieke objecten zijn gedurende de laatste decennia gesloopt. Andere zijn zo ingrijpend gewijzigd dat er van de oude sluis of stuw weinig meer over is. Het zal duidelijk zijn dat niet alles bewaard kan blijven, maar een goede afweging zal nodig zijn. De drietrapssluis te Dieren afb. 67 moest plaats maken voor een sluis met tussenhoofd, die het verval in één keer kon overbruggen. Ironisch is het dat deze nieuwe sluis nauwelijks 10 jaar later buiten gebruik werd gesteld. Bij een zorgvuldiger beleid zou de drietrapssluis misschien bewaard zijn gebleven. Anderzijds zijn er ook voorbeelden van sluizen die, nadat zij lange tijd buiten gebruik zijn geweest, weer opnieuw in bedrijf worden genomen. Zo is de Driewegsluis op de kruising van de Linde met de Helomavaart bij Nijetrijne gerestaureerd om door de recreatievaart te worden gebruikt. Ook als besloten kan worden om een (monumentale) sluis te behouden, zijn er diverse mogelijkheden. Restaureren is een kostbare zaak en het instandhouden van monumenten kost veel geld. Er zullen dus keuzen moeten worden gemaakt en men zal zich moeten afvragen op welke wijze een verantwoorde restauratie kan plaatsvinden. Zo kan men besluiten de oorspronkelijke toestand te herstellen of later aangebrachte wijzigingen handhaven. Later aangebrachte wijzigingen geven ook een deel van de historie van de sluis weer. Bovendien zal het wegrestaureren van aanpassingen die de levensduur van een constructie verlengen al spoedig weer voor problemen zorgen als de oorspronkelijke onderhoudsgevoeliger constructie weer wordt teruggebracht. Een andere vraag is of het noodzakelijk is om niet zichtbare delen van een te restaureren object Sluis RVblad 01-33 weer in de oude staat terug te brengen of dat met een goedkopere constructie kan worden volstaan. Zo werden bij voorbeeld de sluiswanden van het Berkelsche Verlaat in de Zweth bij de restauratie in beton uitgevoerd, bekleed met baksteen metselwerk. Aan de buitenzijde is daar echter niets van te zien. Hetzelfde geldt voor de ankers van de hals van de puntdeuren van de genoemde sluis. In plaats van gesmede ijzeren ankers met 'schieters' werden stalen ankers met bouten toegepast. Een ander voorbeeld is een sluis met aan de binnendijkse zijde een interessant sluisfront bij het voormalige gemaal te Spijk bij Gorinchem. In de dijk ligt een voor het oog onzichtbare gemetselde koker. Restauratie daarvan is kostbaar en vervanging door een betonnen buis is veel goedkoper. Is het verantwoord om aan een niet zichtbare constructie extra geld uit te geven, waardoor andere objecten niet kunnen worden gerestaureerd? Heeft het object als men alleen het zichtbare metselwerk van de sluisfronten in de originele staat restaureert en de huidige duiker vervangt door betonnen buizen nog monumentale waarde? Hierop zal een antwoord gegeven dienen te worden. Hout is zoals gezegd een vergankelijk materiaal, waardoor houten sluisdeuren regelmatig moeten worden vervangen. Ook hier kan men de vraag stellen of men in plaats van het oorspronkelijke eikehout niet beter een minder vergankelijke (tropische daarmee corrosiegevoelig. Met lassen is vaak een eenvoudiger verbinding te maken, laswerk is bovendien veel goedkoper. Een geklonken ijzeren sluisdeur heeft echter een ander aanzien dan een gelaste deur. Meestal lijkt het dan beter om met de huidige staalprofielen de oorspronkelijke ijzerconstructie zoveel mogelijk te benaderen en de verbindingen weer in klinkwerk uit te voeren. Getracht moet worden om bij automatiserings- of restauratieprojecten het karakter van de sluis of stuw zo min mogelijk aan te tasten. Wanneer het om welke reden dan ook niet mogelijk is een sluis of stuw te behouden of deze door noodzakelijke technische verbeteringen ingrijpend worden aangetast, dan zou er een goede documentatie moeten plaatsvinden door middel van opmetingen, foto's en tekeningen. Bij historisch belangrijke objecten, kan men tevens denken aan het maken van video-opnamen of het maken van een schaalmodel. De uitgave van een rijk geïllustreerd boekje, waarin de geschiedenis en interessante technische details van de te Herkomst afbeeldingen dr. MDA. Arch G. Vasquez de Velasco: l t/m 3, 7 t/m 9b, 12, 13, 15, 7, 21, 24, 27, 28, 30, 32, 36, 38, 40, 43, 44, 53 t/m 55, 59 en 60 G.J. Arends: 4, 10, 14, 16, 22, 23, 33, 34, 39, 41, 45, 47, 58, 66 TU Delft, Fotografische dienst Bouwkunde: 5, 19, 26, 35, 42, 48, 50, 52, 62 Hoogheemraadschap van Rijnland: 6 Rijksmuseum-Stichting Amsterdam: 11 Rijksdienst voor de Monumentenzorg: 20,31,63 Rijkswaterstaat: 25 Foto-archief Gemeente Dalfsen: 57 Gemeentearchief Maasbracht: 64 Rijkswaterstaat Maastricht: 65 Ansicht D. Vreugdenhil, Velp: 67 Uit: A. Loosjes, Zuid Holland in Beeld, Amsterdam z.j.: 18 H.A.M.C. Dibbits, Nederland-Waterland. Een historisch-technisch overzicht, Utrecht 1950: 29 J. Swets, Nieuw uitgedachte schuivende sluisdeur en ml-wipbrug te Kampen, Zwolle 1873: 46 G.A. Coert, Stromen en schutten, vaarten en voorden. Geschiedenis van de natte waterstaat in Drenthe (1400 - 1985), Meppel 1991:49 H.P. Berlage e.a. (red.), Moderne slopen sluis of stuw worden Bouwkunst in Nederland no. 19. beschreven, is daarbij ten zeerste aan te bevelen. Meestal zijn de kosten voor het documenteren gering ten opzichte van de sloopof renovatiekosten. Als de sluis of de stuw verdwijnt zonder dat een verantwoorde documentatie heeft plaatsgevonden, verdwijnt er tevens definitief een stuk geschiedenis van deze voor Nederland zo kenmerkende kunstwerken! Bruggen, viaducten en sluiswerken, Rotterdam 1935: 51 L.F. Teixeira de Mattos, De Dedemsvaart, Zwolle 1903: 56 De Ingenieur43 (1928) p. B15 - B26: 61 Summary Sluices and locks play an important role in The Netherlands. As far back as Roman times, outlet sluices were used in the form of a Literatuur hollowed out tree trunk with a shutter on one side. In the Middle Ages, the outlet sluice was re-introduced. After that, over the course of time, several other kinds of sluices and locks appeared and door het lassen. G.]. Arends, Sluizen en stuwen. De ontwikkeling van de sluis- en many types of sluice and lock gates were developed in The Netherlands and implemented for Bij geklonken sluisdeuren zijn soms verbindingen aanwezig die stuwbouw in Nederland tot 1940, [Bouwtechniek in Nederland 5], moeilijk te onderhouden zijn en Delft 1994. hardjhoutsoort kan toepassen. Bij ijzeren sluisdeuren doet zich het probleem voor dat smeedijzer niet meer verkrijgbaar is. Bovendien zijn in de loop der jaren de vormen van profielen gewijzigd. Ook is het klinken na de Tweede Wereldoorlog geheel verdrongen RDMZRV 1995/37-97 the first time. The sluices were divided by function into three main categories: sluices for water Sluis RVblad 01-34 management, locks and military sluices. Of the sluices for water management, outlet sluices were the ones used the most. Other representatives of this group are the intake sluice, the discharge sluice (for draining water from a flooded area) and some of the floodgates, including the cut-ditch. Most floodgates belong to the category of locks, as do chamber locks. Scouring sluices can also be included .in this group, which serve to maintain the proper depth of waterways. Inundation sluices and dam sluices are military sluices. With the exception of locks, all these sluices belong to one group consisting of a single sluice head. Locks consist of a minimum of gate. The ones used by far the most are the miter gates. The spinning gate, the intersecting gate and the rolling gate were developed in The Netherlands around 1600, the fan-shaped gate and the coupled gates at the beginning of the 19th century. The rolling gate was introduced again in the 19th century. Weirs are closely related to sluices. In contrast to sluices, these are mainly developed abroad. It was not until the 19th century that movable weirs were built in The Netherlands, too. They are classified by the type of closure. Bef ore 1940, the stop log dam or barrage, the needie dam, the dam with lifting gates and the wicket dam are used. two lock heads (or lock gates) is the ordinary, single chamber lock. lts counterpart is the lock with doublé opposed gates. In some locks, the chamber is essential construction in the making of The Netherlands and are therefore an important cultural heritage. It would seem obvious that a significant number of them should be preserved as monuments for future generations. In the process of this preservation, however, great with a lock chamber or bay in between. Chamber locks are classified by their form. The most simple form Sluices and locks represent an divided into two generally uneven problems are often encountered. parts. This is called a lock with intermediate gates. If a large drop in level has to be bridged, then a flight of locks (two or more consecutive locks with common Many sluices no longer measure up to present-day safety requirements, the required capacity or ease of operation. In addition, because sluices are intermediate lock heads) was built partially under water, they are and af ter 1920, a shaft lock with high lift. If the capacity of one lock was insufficient, then a doublé lock was built. If they are identical, then they are referred extremely vulnerable to erosion. Repair and restoration is often very costly. With the limited financial means available, it is necessary to make a to as a twin lock. A doublé lock responsible selection from the could also be added on later. A special kind of lock is the threeway lock which connects three waterways that have different levels. The most characteristic part of the remaining examples of sluices and locks, as well as to carry out the restoration correctly. A balance will have to be found between the financial limitations on the one hand and the stringent requirements of monument restoration on the other. Further research on the question is necessary. sluices are the means of closure. The oldest means of closure are the hinged falling gate, the single revolving gate and the vertical lift
© Copyright 2024 ExpyDoc