Gehoorzaam uw leiders

P1415
Terneuzen, 25/5/14
Bevestiging ambtsdragers
Thema: Gehoorzaam uw leiders
Liturgie
Votum en groet
Psalm 133 : 1,2,3
De Tien Woorden – gevolgd door 1 Petrus 5,6-7
Psalm 71 : 8,9,14
Dankzegging en voorbede
Schriftlezing door zr. Bets Bakker-van Bendegem
 Hebreeën 13,7-21
Lied 320 : 1,2,3,4 LvK
Preek over Hebreeën 13,17
Psalm 63 : 2,3
Bevestiging van ambtsdragers
 Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen
 Psalm 135 : 1 – na de zegen
 Psalm 135 : 2 – vóór het gebed
 Gebed
Collecte
Gezang 116 – in twee groepen
Zegen
Gehoorzaam uw leiders
Gemeente van Jezus Christus,
Hoe kun je vandaag de dag ambtsdrager zijn?
En misschien nog wel meer: hoe kun je als ambtsdrager goed functioneren?
Want ambtsdrager-zijn is één.
Maar je taak uitvoeren als ambtsdrager – dat is wat er van je gevraagd wordt.
Hoe doe je dat??
Dat geldt niet alleen voor nieuwe mensen die klaar staan hun ambt als ouderling en
diaken te aanvaarden. Het geldt minstens even sterk voor mensen die al in het ambt
staan, of dat nou het ambt van ouderling, diaken of predikant is.
Hoe doe je dat?
Hoe doe je dat – op een manier die past bij je roeping?
Je kunt – wat vroeger misschien wel eens gebeurde – het een beetje doen uit de
hoogte: ik ben je ambtsdrager en jij ben mijn ondergeschikte. Lijkt me geen goede
basis.
Je kunt – en dat is meer van onze tijd – het ook doen op basis van gelijkwaardigheid:
jij hebt een mening, ik heb er een, misschien komen die meningen met elkaar
overeen, misschien krijgen we ze niet bij elkaar… Maar ook dat lijkt – hoezeer het
misschien hoort bij de tijd van nu – geen goed uitgangspunt.
Maar hoe doe je het dan wel?
1
Gehoorzaam uw leiders – zo staat het in de brief die geschreven is door iemand van
wie we nog steeds niet weten wie het geweest is en die we daarom maar de schrijver
van de brief aan de Hebreeën noemen. Die onbekendheid van de schrijver laat
trouwens gelijk zien dat het niet gaat om wie het schrijft, maar om wat er geschreven
staat. En dat is heerlijk!
En daar heb je dan ook gelijk het begin – toegegeven: meer dan een begin is het
niet, maar wel een belangrijk begin – van antwoord op de vraag hoe je de dienst
waartoe je geroepen wordt vervult: belangrijker dan wie jij bent is wat jij te zeggen
hebt.
Gehoorzaam uw leiders…
Als je zoiets tot je laat doordringen – dan lijkt het misschien niet gelijk te gaan over
de ambtsdrager zelf, maar over de mensen bij wie de ambtsdrager thuis komt of met
wie hij in gesprek is. Zij zijn het immers die gehoor moeten geven, hun hart open
moeten stellen voor de woorden waarmee zij komen.
Dat blijkt ook wat er volgt – als er staat: schik u naar hen, wat zoveel inhoudt dat er je
je onderwerpt aan hun boodschap en doet wat zij zeggen in naam van hun zender.
Maar besef dan dat het open stellen van het hart door de leden niet los staat van wat
je als ambtsdrager te zeggen hebt. Dat begon al – en daar begonnen we ook de
Schriftlezing – in vers 7 van het laatste hoofdstuk van de brief aan de Hebreeën:
Denk aan uw leiders. Daar kom je dezelfde leiders tegen, de voorgangers van de
gemeente, tegenwoordig zouden we ze misschien ambtsdragers noemen.
Denk aan uw leiders – ook dat is een oproep aan het adres van de gemeente. Maar
in die oproep blijkt dat van hen verwacht wordt dat ze komen met het woord: denk
aan uw leiders, die het woord van God aan u hebben verkondigd.
Het woord van God – bóven de persoon van de leider in de gemeente uit gaat het
woord waarmee hij komt. Niet een woord dat hij kracht bijzet met eigen gezag, eigen
positie, eigen verstand – maar met een woord van boven, de woorden van de Heer,
zoals ze eerder in de brief worden genoemd (2,3).
Hoe kun je vandaag dus ambtsdrager zijn?
Dat betekent dat je uit het model van de dialoog stapt, zo van: jouw mening tegen
over die van de ander. Je voert als ambtsdrager niet een gesprek in de stijl van het
inmiddels voorbije Pauw & Witteman, het is ook geen gesprek à la het RTL Late
Night van Umberto Tan. Als geroepen leider ben je onderworpen aan wat God zegt,
aan dat woord van de Heer.
Wat betekent dat nu?
In de eerste plaats dit: dat het gaat om een gehoorzaamheid om wat die leiders te
vertellen hebben. Dat is het eerste.
- om wat ze te vertellen hebben
Het is mooi te ontdekken hoe dat destijds zat. De schrijver van de Hebreeënbrief
heeft heel veel verteld over Jezus Christus, de grote Hogepriester. Als je zijn brief
leest, dan merk je hoe vertrouwd hij is met het eerste deel van de Bijbel. Geen
nieuwtestamentisch geschrift laat zo sterk het Oude Testament – zo las ik ergens –
spreken als juist deze brief. De auteur voert ruim dertig oudtestamentische plaatsen
aan, waarvan enkele in hun geheel of voor een deel meer dan eens, tweeëntwintig
2
met name genoemde oudtestamentische figuren komen samen zestigmaal ter
sprake; bij herhaling wijst de auteur voorts op oudtestamentische gebeurtenissen,
instellingen en andere bijzonderheden (Van de Kamp).
Als er één z’n Bijbel dus kende – dan was hij het dus wel.
Als er één naar boven had gekeken – dan was hij het wel.
Niets geen persoonlijke mening, al dan niet geconfronteerd met de mening van een
ander, maar de blik omhoog, naar de redding die er is door Hem die de hemel is
doorgegaan.
En behalve de blik omhoog kende de schrijver ook zijn – zeg maar – ‘klassieken’.
Een heel hoofdstuk lang – het beroemde hoofdstuk 11 over de geloofsgetuigen –
heeft hij het gehad over de groten in Israël: over Abel en Abraham, over Isaak en
Jakob, over Mozes en Jozua – en nog zoveel mensen meer. Heerlijk hoe dat erop
uitloopt dat hij zegt dat de tijd hem ontbreekt om het nog over andere grootheden van
de geschiedenis te hebben (11,32).
Hier klinkt niet zomaar een bevel: mensen, luisteren.
Hier staat niet een sergeant voor z’n peloton om z’n mannen te exerceren.
Als er staat gehoorzaam uw leiders – dan veronderstelt dat op z’n minst dat die
leiders zelf woorden van boven spreken, weten wat ze te vertellen hebben.
Ze hebben omhoog gekeken – naar Christus.
Ze hebben achterom gekeken – naar de geloofshelden uit hun geschiedenis.
En dat niet om het verleden te verheerlijken, maar om er voor het heden uit te leren.
Wie omhoog en achterom heeft gekeken – die kijkt ook verder, zeker als je geroepen
bent als leider van de gemeente. Die kijkt om zich heen.
Daar gaat het om in dat laatste hoofdstuk, waar de leiders (een nadere omschrijving
van hun taak ontbreekt) worden aangesproken: wie omhoog heeft gekeken, wie weet
waar hij vandaan komt – die mag ook weten dat je dit kun toepassen in eigen tijd.
Dat was ook wel nodig ook. Want de mensen uit die tijd dreigden terug te vallen in
oude patronen. Dat is – denk ik – wel vaker een valkuil voor gelovigen. Als Joodse
gemeenschap was men opgegroeid bij de tempel, zoals velen van ons hier vandaag
al jaren in de kerk zitten en daar hun plaats innemen. Dan ben je vertrouwd geraakt
met wat er gebeurt, met de gewoontes en gebruiken die we ons eigen hebben
gemaakt. En wat is het dan moeilijk om daar verandering in aan te brengen.
Maar er is méér.
Want als je Jezus Christus kent, de grote Hogepriester – dan kan het niet anders of
je volgt Hem. Dat is de grote verandering waar het in heel de brief over gaat: van het
jodendom naar het christendom.
Twee dingen vallen dan op. Dat is in de eerste plaats de oproep om het kamp te
verlaten: Laten we dus het kamp verlaten (13,13). Wat dat betekent? De mensen aan
wie de brief gericht was dreigden terug te willen naar de oude en vertrouwde rituelen
en gebruiken in de tempel. Die waren toch door God voorgeschreven? Die waren
toch jaar en dag, eeuw in eeuw uit in praktijk gebracht? Maar terug naar de rituelen
naar de tempel – zo maakt de schrijver duidelijk – betekent dat je treden terug doet
op de ladder van Gods geschiedenis.
In dat kader wijst hij op het offer van de Grote Verzoendag. Ik kan daar nu niet alles
over vertellen, maar belangrijk is dat er een bok werd geslacht, dat het bloed van die
bok op de ark die in het allerheiligste deel van de tempel stond werd gesprenkeld.
Als u er meer over wilt weten kunt u het nalezen in Leviticus 16.
3
Maar dan komt waar het de schrijver om gaat: het kadaver van zo’n beest werd
buiten het kamp verbrand. Dat was heel uitzonderlijk – omdat andere offerdieren
ofwel helemaal op het brandofferaltaar in rook opgingen ofwel door de priesters
mochten worden gebruikt als maaltijd. Een dier dat werd geofferd bleef dus altijd
binnen de tempel: òf het werd verbrand òf het werd gegeven. Maar het kadaver van
de bok die op Grote Verzoendag geslacht was moest buiten het kamp worden
verbrand.
En dan maakt de schrijver de toepassing – en die ligt in het feit dat Jezus Christus de
vervulling is van Grote Verzoendag, dat Hij buiten de stadspoort heeft geleden. En
de boodschap daarvan is: mensen, willen jullie achter Christus aan, dan moet je met
Hem het kamp verlaten. Dan moet je het durven – je oude patronen los te laten. Dan
vraagt het de moed – om achter Hem aan te gaan.
Gehoorzaam uw leiders – maar dan wel die leiders die jullie de weg wijzen die je
buiten het kamp brengt, die je dus volgeling van de grote Leider Christus maakt.
Dat is één: het kamp uit, achter Christus aan.
Het andere dat opvalt is dat er gewezen wordt op de stad: Onze stad is immers niet
blijvend, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt (13,14).
In het Jodendom draait alles om de stad Jeruzalem, om de tempel die daar staat, om
de dienst die daar wordt verricht. Zo dus ook bij de eerste lezers van de brief.
Lezers – die gepokt waren in het Jodendom.
Maar als je dan christen wordt – dan kijk je verder, dan kijk je hoger.
Christenen in het Jeruzalem waar de tempel staat en christenen vandaag – ze
hebben leiders nodig die hun de weg omhoog wijzen – naar dat andere Jeruzalem
dat neerdaalt uit de hemel, naar het nieuwe hemelse heiligdom waar Jezus Christus
zijn dienst als Hogepriesters verricht.
De stad beneden is geen blijvende stad – wat maar al te waar is gebleken toen in het
jaar 70 niet alleen de stad maar ook de tempel werd verwoest door de Romeinen.
Er is een andere stad, de stad waar Abraham al naar uitzag (11,10), de stad van de
levende God, het hemelse Jeruzalem, waarover een hoofdstuk eerder (het is in
12,22) indrukwekkende dingen zijn gezegd.
Voor leiders van toen en voor leiders van nu is het zo belangrijk dat we mensen de
weg naar die stad wijzen, dat we mensen buiten het kamp van eigenwillige en
eigenmachtige godsdienst voeren.
Als je als leider van de kerk – dat geldt ook voor leiders vandaag – met die
boodschap komt, dan mag er van je verwacht worden dat mensen naar je luisteren.
Dat ze naar je luisteren – om wat je te vertellen hebt.
En als je Christus kent – dan heb je heel wat te vertellen!
Gehoorzaam dus uw leiders.
Doe dat ook om de verantwoordelijkheid die ze hebben. Dat is het volgende.
- om wat ze te verantwoorden hebben
De kracht van het ambt zit in de boodschap waarmee je komt.
Dat geldt de leiders, de voorgangers die hier worden aangesproken – mensen van
wie we nu niet meer zoveel weten.
4
Dat geldt niet minder de leiders van nu, de ambtsdragers die vandaag bevestigd
worden in hun ambt: zoek de kracht niet in jezelf, maar in de roeping van je God: de
roeping om de gemeente achter Christus aan te leiden, de roeping om een gids voor
de gemeente die op weg is naar het hemelse Jeruzalem te zijn, zowel in het toezicht
op de gemeente als in de taak van de liefdadigheid.
Dat is de kracht van het ambt.
Dat bepaalt ook de ernst van de taak waartoe God roept – ook vandaag.
Eerst iets over de ernst – als het gaat om de leiders zelf.
En dan nog iets over de ernst voor de gemeente.
Die leiders zijn namelijk verantwoording schuldig.
Er wordt niet alleen verwacht dat gemeenteleden luisteren naar en zich onderwerpen
aan hun leiders. Minstens zo belangrijk is het dat de leider luistert naar Christus en
zich onderwerpt aan Hem.
Zo gemakkelijk kan het – een toegeeflijke houding als ambtsdrager.
Zo gemakkelijk kan het – dat je mensen naar de mond praat.
Zo gemakkelijk kan het – dat je je jezelf als hulpverlener beschouwt. Vooropgesteld
dat er niets tegen is op hulpverleners en al helemaal niet tegen het verlenen van
hulp, is het toch zo dat je méér dan dat bent, méér dan dat wat er in onze
samenleving (ik weet niet hoe het destijds zat bij de Hebreeën) van hulpverleners
wordt verwacht. Je bent méér – in die zin dat je mensen buiten het kamp voert, dat je
mensen durft te zeggen: de andere kant op. Je bent méér – omdat het leven méér is
dan dat wat we hier beneden meemaken. Ook wij hebben hier geen blijvende stad.
Dat is het machtige van de boodschap waar je mee op stap gaat.
Dat is tegelijk ook de ernst ervan: je bent verantwoording schuldig.
Ze zullen daar rekenschap van moeten afleggen – maar bedenk dan wel dat die
rekenschap niet een rekenschap is aan de mensen die het betreft, maar dat de
rekenschap waar het hier over gaat een rekenschap is aan Christus, de machtige
herder van de schapen (13,20). Je bent geen rekenschap verschuldigd aan de
gemeente of aan gemeenteleden, maar aan de Heer van de kerk (Van Bruggen).
Hij zal het ooit vragen: met welke boodschap kwam je?
Was het je eigen boodschap – of was het mijn boodschap?
Met welk verhaal ging je naar de mensen toe?
Het verhaal dat zij graag wilden horen òf het verhaal dat Ik graag wilde laten horen?
Dat spreekt temeer, als je hoort hoe de leiders te waken hebben over uw leven.
Zij zijn het, die waken over uw zielen – zo stond er vroeger (vert. ’51). Dat is in die zin
meer trefzeker getypeerd dat het vooral gaat om wie Christus is.
Wie is Christus in jouw leven?
Dat is de vraag die je als ouderling mag stellen.
Wie is Christus in jouw leven?
Dat is de vraag waar je als diaken mee op pad kunt.
Wie is Christus in jouw leven?
Dat staat centraal in de verkondiging van de Hebreeënbrief (er is wel eens gezegd
dat het meer een preek dan een brief is). Dat staat niet minder centraal in de
verkondiging vandaag: wie is Christus voor jou?
5
Alleen in verbondenheid met Hem, achter Hem aan, is er leven – leven dat de grens
van het lichamelijke bestaan overstijgt, leven dat meer is dan je gezondheid, meer is
dan je welbevinden, meer dan een goede baan, een goede relatie.
Mensen, we zijn in leven en sterven zijn eigendom.
Alleen door dat vast te houden is er hoop. Het is die hoop waarvan de schrijver heeft
gezegd dat we haar hebben als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt
tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan
(6,19-20, vert. ’51).
Broeders, waak over de zielen van ons als gemeente en gemeenteleden.
Waak – en weet: eens zal u er verantwoording van worden gevraagd
Als de koning terugkomt.
Als Hij de slaaf met de vijf talenten vraagt: wat heb jij ermee gedaan?
Als Hij hetzelfde vraagt aan hem aan wie hij twee talenten heeft gegeven.
Als Hij ook degene met maar één talent (wat overigens nog een enorm kapitaal is,
vergis je daarin niet) vraagt: wat heb jij ermee gedaan??
En dan betekent de ernst voor de leiders tegelijk – ik had het al aangegeven – de
ernst voor de gemeente.
Luister naar mannen die zo bij u komen.
Schik u naar hen – zo staat er. Dat betekent zoveel als: geef u aan hen gewonnen.
En dan niet omdat het zulke toffe kerels zijn, niet omdat ze je zo goed naar de mond
weten te praten (en ook dat gebeurt), maar schik u naar hen vanwege de boodschap
die ze brengen.
Het gaat niet om wat ik vind.
Het gaat niet om wat jij vindt.
Het gaat om God, om Christus, om zijn Geest.
Het gaat erom dat we ons gewonnen geven aan zijn Woord.
Dat is de uitdaging waar we voor staan.
Dat is de verantwoordelijkheid die we aangaan.
Die leiders aangaan.
Die de gemeente aangaat.
Eens zal het aan ons – aan ons allemaal! – gevraagd worden: wat heb jij ermee
gedaan?
Gehoorzaam uw leiders
Nog kort iets over wat het brengt aan de gemeente
- om wat het de gemeente brengt
Een gemeente achter Christus is een gemeente met toekomst.
Dat zie je misschien niet altijd even duidelijk.
Dat lijkt er aan de buitenkant ook niet altijd op.
En zo voelt het misschien ook niet altijd aan.
Alleen al de moeite die het kost om de ambten vervuld te krijgen, invulling te geven
aan de ambtsdienst, zorgen het hoofd te bieden bewijst dat.
We begonnen niet voor niets met de vraag: hoe kun je vandaag ambtsdrager zijn –
en vooral: als ambtsdrager functioneren?
6
Let dan – en daarmee wil ik ook eindigen – op de grote Ambtsdrager Jezus Christus.
Hij die het lijden op zich nam.
Hij die bespot en vernederd werd.
Hij die werd veroordeeld tot de dood.
Hij is het door wie er vrede is.
Hij spreekt woorden van redding, van leven, van hoop, van uitzicht.
Hij…
Hij staat om ons heen – met zijn Woord en door zijn Geest.
Laten wij dan ook om elkaar heen staan.
Om elkaar – de ambtsdragers om de gemeente, als leiders die gehoorzaamheid
mogen vragen.
Maar dan ook andersom – als gemeente om de ambtsdragers heen, wetend dat hun
woorden van Christus komen en ons ten goede komen, wetend dat hun woorden de
vrede met God en zo de vrede met elkaar dienen, wetend dat zij woorden van
redding spreken.
Amen.
Adriaan Bareman
Jacob Kolbeek
Willem Bottinga
Adrianus Loosman
Jan Frederik de Ruijter
7