...omdat hun plaats niet was in de herberg... Lucas

...omdat hun plaats niet was in de herberg...
Lucas 2: 7
De aangewezen plaats
Een kerstverhaal in een andere vertaling dan
we gewend zijn doet veel met ons. Toen de
herberg en de kribbe niet terug waren te
vinden in de NBV - Ze wikkelde hem in een
doek en legde hem in een voederbak, omdat
er voor hen geen plaats was in het
nachtverblijf - moesten we daar behoorlijk
aan wennen.
Vertrouwde woorden roepen immers vertrouwde beelden op. Het van oudsher
bekende omdat er voor hen geen plaats was in de herberg spreekt onze verbeelding
aan. We kunnen bijna al onze vertrouwde kerstbeelden en -gevoelens in kwijt in die
vertaling: van herbergier tot os en ezel, van de drukte in de straat en de opluchting
over ‘toch nog een dak boven het hoofd’ voor arme mensen. Allerlei zaken waarover
de schrift zwijgt, vervlechten we op grond van die woorden tot duizenden
kerstspelen. Een voederbak voelt toch anders aan...
De hierboven aangehaalde vreemde vertaling - omdat hun plaats niet was in de
herberg1 - gooit op een andere manier ons beeld op zijn kop.
Het kind komt niet door de drukte in de stal terecht, maar hoort niet in het
gastenverblijf. Daar wil hij niet thuis raken. Zij aangewezen plaats is elders.
Op die manier vertaald bevatten deze woorden meer evangelie dan de vertrouwde
vertalingen kunnen weergeven.
Het evangelie maakt in het vervolg op allerlei manieren duidelijk dat het kind,
eenmaal volwassen geworden, zich bewust begeeft naar onverwachte plaatsen. We
treffen Jezus keer op keer aan op plaatsen die velen het liefst mijden.
De gemeden plaats, de ontweken plaats, de vervreemding - daar is Jezus
verrassend vaak te vinden. Het kerstevangelie zegt het hier al: hij is thuis op plaatsen
die niet populair zijn.
Dit oud-bekende verhaal houdt zo mijn geloof gaande. Juist op dagen waarop ik me
bij mezelf niet thuis voel, vervreemd raak van mijn ziel, komt deze zin mij te binnen.
En dan weet ik weer: het kind is niet op zoek naar mijn populaire kant. Nee: het zoekt
de zelfkant in mijn leven op.
Het verhaal houdt mij gaande in mijn dagelijkse roeping. Als ik geroepen wordt om
het uit te houden met de verscheurdheid van het leven, dan komt deze zin mij te
binnen. En als ik weg wil vluchten voor tranen, machteloosheid of gefrustreerde
woede dan komt de plaats van het kind mij te binnen. Als de vuist wordt geheven
tegen de hemel dan herinner ik mij waar het kind moest zijn. Daar is de plaats van
het kind. En door het kind houd ook ik het soms uit op die plaats. Weet ook ik me
daar geroepen.
Het verhaal houdt de gemeente gaande in haar missie. Zij heeft een vertrouwde
plaats nodig in de liturgie om te kunnen ópademen. Dat is beslist waar. Tegelijk heeft
zij erop uit te gaan naar vreemde plaatsen. De zelfkant van de samenleving is de
aangewezen plaats van de gemeente, genoemd naar de naam van dit kind.
Ds. Nico de Lange
1
Vertaling van Rochus Zuurmond in Jos de Heer, Lucas/Acta I, p. 175