Actiekrant Tentamen 3 en 4 Klas 3

Actiekrant
Tentamen 3 en 4
Klas 3
1
Beste ouders en leerlingen klas 3
Voor u ligt de Actiekrant 2014. We schieten nu heel snel naar het derde tentamen en eind juni het 4e tentamen.
Er moet nog heel veel gebeuren. Om te zorgen dat iedereen op de hoogte is van wat allemaal mogelijk is, geven wij
deze krant uit. In deze krant veel lees-en leertips en aanwijzingen per vak.
In de inhoudsopgave hieronder kunt u vinden wat er in de krant staat opgenomen.
Veel leesplezier en actie voor de Delta-finale
Jan van der Kolk
Coördinator Onderwijs
-Lees- en leertips om tentamens en examen voor te bereiden
pag. 3
-Vaktips op chronologische volgorde:
Aardrijkskunde
pag. 17
Nask 1
pag. 30
Biologie
pag. 18
Nask 2 (scheikunde)
pag. 31
Duits
pag. 20
Nederlands
pag. 32
Economie
pag. 21
Wiskunde
pag. 34
Engels
pag. 22
Frans
pag. 24
Geschiedenis
pag. 26
Maatschappijleer
pag. 27
2
1) Hoe lees ik een tekst?
Een tekst lezen is iets anders dan een tekst leren. Deze vaardigheid behandelt het zogenaamde
oriënterend lezen. Dit noemt men ook wel verkennend of extensief lezen. Je leest een tekst alleen maar
oriënterend als je bijvoorbeeld: een les gaat voorbereiden; voor een werkstuk of onderzoek wilt weten
wat de hoofdzaken van een tekst zijn.
a) Wat is het doel waarvoor ik een tekst ga lezen?
Vraag je af wat precies de opdracht of je doel is.
b) Bekijk eerst globaal de gehele tekst
Daarbij let je alleen op:
- titel;
- kopjes;
- onderstreepte, schuin- of vetgedrukte tekst;
- illustraties;
- puntsgewijze onderverdeling (1, 2, 3, ...
c) Maak een startschema
De titel schrijf je in het midden, daaromheen de kopjes of de belangrijkste woorden en
begrippen.
d) Wat weet ik hier al van?
Schrijf dat in een paar woorden even op.
e) Lees nu pas de tekst door
Let altijd op woorden die snel de weg wijzen. Bijvoorbeeld: ten eerste, ten tweede, ten slotte, in het
bijzonder, daaruit volgt, maar, echter en bovendien.
f) Weet ik nu waar deze tekst over gaat?
Bij oriënterend lezen gaat het erom dat je weet wat de hoofdzaken van een tekst zijn. Stel jezelf
eventueel nog de 5 'W' vragen: wie, wat, waar, wanneer en waarom.
g) Houd je aandacht erbij
Als je je niet kunt concentreren: vaardigheid 12 geeft een stappenplan om daar iets aan te doen.
3
2) Hoe leer ik een tekst?
Een tekst leer je niet door die een paar keer door te lezen. Teksten leer je pas goed door er op
verschillende manieren mee te werken. Deze stappen kun je bij iedere tekst die je gaat leren, gebruiken.
a) Wat moet je straks kennen en kunnen?
Als je een tekst gaat leren, bekijk je eerst wat voor soort taak je op hebt gekregen. Wat moet je precies
kennen? Moet je vragen kunnen beantwoorden? Moet je het zó goed begrijpen en onthouden dat je het
in de les kan gebruiken? Wat voor soort vragen zal je leraar stellen? Moet je het kunnen toepassen?
Moet je verbanden kunnen leggen?
b) Waarin ben je juist goed of nog niet zo goed?
Wat voor cijfer haalde je de vorige keer voor een toets over teksten leren? Wat waren toen je zwakke
plekken?
c) Denk aan je planning
Met een planning weet je wat je nog moet doen en hoeveel tijd dat kost.
d) Bekijk eerst globaal de gehele tekst
Daarbij let je alleen op: titel; kopjes; onderstreepte of schuin- of vetgedrukte te kst;
illustraties; puntsgewijze onderverdeling (1, 2, 3, ...
e) Maak een startschema
De titel schrijf je in het midden, daaromheen de kopjes of de belangrijkste woorden en
begrippen.
f) Wat weet je hier al van?
Schrijf dat in een paar woorden even op en koppel dat aan je startschema.
g) Waar gaat het over, denk je?
Stel jezelf de 5 'W' vragen: wie, wat, waar, wanneer en waarom.
h) Lees nu pas de tekst goed door
Een goede manier is de eerste en de laatste zin van iedere alinea te lezen en te voorspellen wat er in de
tussenliggende zinnen staat. Kijk of je voorspelling klopt door daarna de hele alinea te lezen. Let vooral
op signaalwoorden. Signaalwoorden vertellen je wat voor soort tekst er
staat. Als je dat weet, kun je makkelijker belangrijke informatie vinden. Er zijn drie soorten tekst met
daarbij horende signaalwoorden.
1.opsomming 2. iets belangrijks 3. oorzaak en gevolg met
uitleg
signaalwoorden:
signaalwoorden:
signaalwoorden:
ten eerste
want omdat
ten tweede
daarom
doordat en ook
daardoor
daardoor bovendien
dus
dan
tot slot
omdat daarop
uiteindelijk om
voorts
doordat aangezien
bijvoorbeeld
4
i) Haal het belangrijkste uit de alinea's en maak hiervan per alinea een schemaatje
Let daarbij altijd op kernwoorden. Vertel jezelf waarom je iets belangrijk vindt.
Voeg alle schemaatjes samen tot een groot schema, je zult zien dat je dan verbanden kunt leggen.
j) Begrijp je de stof?
Tijdens het leren bekijk je of je snapt waar het over gaat. Probeer steeds kort, in je eigen woorden,
samen te vatten wat je per alinea hebt gelezen. Bekijk dus wat je wel of niet snapt en of het klopt met
wat je zelf al wist (stap f).
k) Vertel de tekst na, aan de hand van je tekstschema
Dit doe je dus zonder de tekst! Als het goed is, kun je nu uitleggen aan iemand die de tekst niet kent:
waar het over gaat en wat de belangrijkste zaken uit de tekst zijn
l) Overhoor jezelf
Wat voor soort vragen zou je docent bedenken? Kun je die vragen ook beantwoorden? Stel jezelf drie
soorten vragen: kennisvragen, inzichtsvragen en toepassingsvragen. Zie vaardigheid 13.
m) Ken je nog niet alles?
Maak een lijstje van de dingen die je nog niet snapt. Besteed daar extra aandacht aan door: aan iemand
exact te vertellen wat je niet begrijpt, daardoor wordt je probleem helderder; die stukken tekst nog
eens goed door te lezen; aan een klasgenoot te vragen hoe het zit; aan je docent uitleg te vragen.
n) Wat kun je leren van een toets of proefwerk?
Van je (leer)fouten kun je veel leren. Heb je goed gescoord, dan kun je daarvan ook leren. Hoe
kwam dat?
5
3) Hoe maak ik een samenvatting?
Je kunt een samenvatting maken voor het leren van een toets of omdat je de leerstof later nog nodig
hebt. Een samenvatting kun je ook voor anderen maken, bijvoorbeeld als je samen een project uitvoert.
Hieronder staan de stappen waaruit deze vaardigheid bestaat. Deze stappen kun je uiteraard bij iedere
tekst die je gaat samenvatten, gebruiken.
a) Wat moet je straks kennen en kunnen?
Bijvoorbeeld: je wilt voor jezelf een samenvatting maken die je later nog nodig hebt.
b) Wat zijn ie zwakke kanten bij deze taak?
Bijvoorbeeld: je schrijft te veel op of je kunt moeilijk de hoofd- en bijzaken er uit halen.
c) Neem je schemaatjes van iedere alinea
In vaardigheid nr. 2 'Hoe leer ik een tekst?' stap i, heb je gezien dat je per alinea een
schemaatje maakt. Die schemaatjes kun je nu prima gebruiken.
d) Verander ieder schemaatje in een paar zinnen
Het centrale begrip van ieder schema is het kopje boven iedere alinea. Schrijf de verschillende
kernwoorden in een logische volgorde, zodat de samenhang goed duidelijk wordt. Gebruik daarbij
verbindingswoorden als: omdat, immers, daardoor, want, het gevolg is....
e) Geef de samenvatting een titel en vermeld de bron en de datum f)
Controleer de samenvatting
Staan alle kernbegrippen uit de schema's in de samenvatting? Lees je samenvatting hardop
aan jezelf voor. Weet je zeker dat de samenvatting duidelijk genoeg is en dat je deze later nog begrijpt?
g) Wat kun ie leren van een toets?
Van je (leer)fouten kun je veel leren. Heb ]e goed gescoord, dan kun je daarvan ook leren. Hoe
kwam dat
6
4) Hoe leer ik begrippen?
Deze vaardigheid gebruik je als je een moeilijk woord wilt onthouden of begrijpen. Kijk naar het
voorbeeld op de pagina hiernaast. Hieronder staan de stappen waaruit deze vaardigheid bestaat. Deze
stappen kun je uiteraard altijd bij het leren van begrippen toepassen.
a) Wat moet ie straks kennen en kunnen?
Wat word je precies gevraagd? Moet je de definitie kennen, globaal of precies zoals in het boek? Of
moet je het begrip ook (in een groter verband) kunnen toepassen?
b) Wat zijn je zwakke kanten bij deze taak?
Bijvoorbeeld: je hebt moeite een definitie in je hoofd te stampen.
c) Neem deze leertaak in ie planning op
Door een planning te maken, krijg je overzicht over wat je nog moet doen en hoeveel tijd dat kost.
d) Verdeel het begrip in lettergrepen
Een moeilijk woord kun je makkelijker begrijpen door het in onderdelen te bekijken. Bijvoorbeeld
'broeikaseffect'. Dit is het opwarmen van de aarde doordat een koolzuurgaslaag om de aarde als een
soort broeikas gaat werken. Zie je het voor je?
e) Wat weet ie er al van? Maak er een klein begrippennet van
Oftewel: je voorkennis activeren. Hierdoor laat je nieuwe kennis aansluiten op oude kennis. Daardoor
onthoud je beter.
f) Zoek de definitie van het begrip op
De definitie van een woord maakt al meer duidelijk. Probeer die in je eigen woorden uit te leggen. Wat
is de definitie van 'klimaat'? Dat is de toestand van het weer op langere termijn. Dat betekent dus niet
het weer van vandaag of deze zomer.
g) Vul je begrippennet nu verder aan
Pak je schema van stap e erbij en:
- kijk of je een verband kunt leggen met begrippen die je al kent; vul het schema dus aan;
- bedenk een plaatje: probeer bij het begrip in gedachten een plaatje te maken. Of maak er een
tekeningetje van. Beelden kun je namelijk makkelijk onthouden;
- gebruik je zintuigen:
soms kun je bij begrippen een voorstelling maken hoe iets ruikt, voelt of
smaakt;
- gevoelens: stel je voor welke gevoelens bij een begrip kunnen passen.
h) Ken je alles goed?
Het is altijd van belang om te controleren wat je hebt geleerd. Dus: ken je het letterlijk? Ken je het
globaal? Kun je het toepassen?
Een krachtige manier om te controleren of je begrippen kent, is het definiëren van het begrip aan de
hand van het gemaakte begrippennet.
7
5) Hoe leer ik woordjes?
Deze vaardigheid gaat over het leren van woordjes in of uit een vreemde taal. Hieronder staan de
stappen waaruit deze vaardigheid bestaat. Deze stappen kun je uiteraard altijd bij het leren van woordjes
in of uit alle talen toepassen.
a) Wat moet je straks kennen en kunnen?
Wat word je precies gevraagd? Moet je de uitspraak kennen, de schrijf-wijze, Engels
-Nederlands of Nederlands -Engels, of allebei? Moet je de woorden kunnen gebruiken in een zin?
b) Wat zijn je zwakke kanten bij deze taak?
Bijvoorbeeld: je denkt al gauw dat je het aardig kent, maar je contro-leert jezelf niet.
c) Verdeel de woordjes in groepjes
Probeer groepjes te maken van woorden die met elkaar te maken hebben.
d) Maak indien nodig een planning
Probeer niet teveel woordjes tegelijk te leren. Bijvoorbeeld maximaal10 per keer.
e) Spreek het woord eerst hardop uit
Luister kritisch naar je uitspraak.
f) Ken je de betekenis van het woord?
Als je de betekenis niet kent, zet je een van de volgende stappen:
- Probeer het woord te raden aan de hand van de tekst waarin het staat.
Stop niet met lezen als je een moeilijk woord tegenkomt. Je zult zien dat er andere woorden volgen
die je helpen het onbekende woord te herkennen.
- Herken je het woord of delen van het woord in een andere taal? 'Expliquer' kun je
afleiden van het Engelse 'to explain'. Delicious in het Engels, lijkt op delicieux in het Frans en op
delicatesse in het Nederlands.
- Maak met het woord een begrippennet. Het onthouden van een woord gebeurt het beste door het te
verbinden met andere woorden.
- Gebruik de klank-beeld-methode.
Bijvoorbeeld het Engelse woord 'tenant' = huurder. De klank van het woord tenant lijkt op
'tent'. Een tent biedt je een dak boven het hoofd (beeld), je woont er als het ware in, net als in het huis
dat je huurt. Je probeert dus aan de klank van het vreemde woord een woord te verbinden dat je kent en
daarmee maak je een beeld dat je kunt koppelen aan de Nederlandse vertaling.
g) Pas als je de betekenis goed kent, leer je de spelling
- Bedek de woorden die je gaat leren. Spreek het Nederlandse woord uit en schrijf daarna het te leren
woord op. Spreek het woord uit nadat je het opgeschreven hebt.
- Controleer het geschreven woord en onderstreep eventuele foutjes.
- Probeer een ezelsbruggetje te verzinnen bij een fout. De Franse uitgang 'eau' onthoud je
bijvoorbeeld door: 'een akelige uitgang.'
h) Ken je alles goed?
Overhoor de woordjes in een wisselende volgorde. Kijk de dag erna of je de woordjes nog kent.
8
6) Hoe maak ik een verhaaltjessom?
Een verhaaltjessom los je het beste stap voor stap op. Je moet dus niet direct de uitkomst willen
geven.
a) Lees het verhaaltje tot aan de vraag
Lees alleen het verhaaltje en nog niet de vraag. Sta stil bij elke zin. Zie je de situatie in gedachten
voor je?
b) Maak een schets (indien mogelijk) en schrijf de belangrijkste gegevens op
Zet de gegevens puntsgewijs op een rijtje. Kun je er een schets bij maken?
c) Ga na of je de situatie begrijpt
Vertel het verhaal in eigen woorden na (in gedachten of hardop). Leg de begrippen uit.
d) Voorspel de vraag en jouw aanpak
Wat zal de vraag zijn? Vraag je af wat de hoofdpersoon wil weten. Of: wat kan je met deze gegevens
uitrekenen? Bedenk ook een globale aanpak. Heb je zo'n probleem al eens eerder opgelost?
e) Lees nu pas de vraag en schrijf hem op
Lees nu pas de vraag. Noteer in een paar woorden wat er wordt gevraagd. Had je de vraag goed
voorspeld? Moet je jouw aanpak veranderen?
f) Wat is je eerste stap?
Bij verhaaltjessommen overzie je soms niet de hele oplossing van te voren. Ga dan op zoek naar een
zinvolle eerste stap. Wat kan je met de gegevens uitrekenen? Durf aan de slag te gaan, ook al weet je
niet zeker of je op de goede weg bent.
g) Werk stapsgewijs
Zet de verschillende stappen uit jouw berekening duidelijk onder elkaar op papier. Het helpt je het
overzicht te bewaren en logisch na te denken. De verschillende stappen zijn ook eenvoudig na te
kijken. Bovendien begrijpt je docent wat je hebt gedaan.
h) Wat betekent dat getal?
Bij het oplossen van een verhaaltjessom leveren de verschillende stappen antwoorden op waarmee je
vaak verder moet rekenen. Door met een paar woorden op te schrijven wat de betekenis van het getal is,
help je jezelf bij het vinden van de volgende stap. Laat na het uitrekenen van de som een regel wit open.
Geef antwoord in een zin. Lees nogmaals de vraag. Is jouw antwoord een passende oplossing op het
probleem?
i) Reken de oplossing na
Controleer je berekening op rekenfouten. Reken elke stap na.
j) Gebruik bij het nakijken geen gum of correctiepen
Bij het nakijken (met bijvoorbeeld het antwoordenboek) is het verstandig door het foute antwoord
slechts een streep te halen. Zo kun je nog nagaan wat je verkeerd hebt gedaan. Noteer
verbeteringen en aanvullingen daarom met een afwijkende kleur.
k) Verbeter eerst zelf de som
Probeer een fout of onvolledig antwoord zelf te verbeteren voordat je hulp vraagt. Waar ging het mis?
Maak de opgave (gedeeltelijk) opnieuw.
l) Onderzoek wat je hebt geleerd
Zijn er nog andere manieren om deze som op te lossen? Noteer deze alternatieven. Lees nogmaals de
vraag en de oplossing(en). Wat heb je bij het maken van deze opgave geleerd? Weet je hoe je dit soort
sommen voortaan aan moet pakken?
9
7) Hoe maak ik een toets?
Een toets, proefwerk of s.o. maken vereist een goede voorbereiding. Ook is het nodig dat je je zwakke
plekken bij de leerstof kent. Deze vaardigheid bevat alle stappen die nodig zijn om je te helpen met de
voorbereiding, het leren en het maken van een toets.
a) Maak een planning
Schat de tijd die je nodig hebt voor het leren, zo goed mogelijk in. Plan ook je pauzes en de
herhaaltijd. Zie vaardigheid 10.
b) Probeer ook je cijfer in te schatten
c) Houd je huiswerk bij
Dat is logisch, zul je zeggen. Toch is het goed bijhouden van je huiswerk noodzakelijk om de opbouw
in de leerstof te kunnen volgen.
d) Noteer wat je echt moeilijk vindt
Er zijn altijd wel onderdelen in een les of hoofdstuk die moeilijk voor je zullen blijven. Noteer die en
vraag om uitleg aan je docent of een klasgenoot.
e) Oriënteer je op de toets
Vóór je begint met het leren van een toets, stel je jezelf vragen om overzicht over de leerstof te krijgen.
Bijvoorbeeld:
- Welke stof moet ik precies kennen?
- Wat moet ik ermee kunnen doen?
- Moet ik verbanden kunnen leggen?
- Wat vindt mijn leraar belangrijk?
- Worden er meerkeuze- of open vragen gesteld?
f) Overhoor jezelf
Controleer altijd of je alles wel kent. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld vaardigheid 10.
g) Pak je toets effectief aan
- Stel vast hoeveel tijd je hebt voor het maken van de vragen en opdrachten.
- Stel ook vast hoeveel tijd je nodig hebt voor controle.
- Lees alle vragen en opdrachten globaal door.
- Begin met de opdrachten die je in ieder geval goed kunt maken.
10
h) Beantwoord meerkeuzevragen systematisch
Ga als volgt te werk:
Lees alleen de vragen en dek de antwoorden af. Werk
volgens het ronde-systeem:
- Vul in de eerste ronde alleen de makkelijke vragen in. Sla over wat je niet weet en zet een streepje voor deze vragen.
- In de tweede ronde vul je de moeilijke vragen in. Maak van het - een +. Sla de zeer moeilijke
vragen over.
- Vul in de derde ronde de zeer moeilijke vragen in.
i) Open vragen behandel je als volgt
- Houd er rekening mee als de vragen punten opleveren.
- Onderstreep in de vragen wat je gevraagd wordt. Bijvoorbeeld: beschrijf, verklaar, reken uit, geeft het
verband aan tussen, enzovoort.
- Begin niet meteen met schrijven, maar schrijf in klad een schema met je antwoorden.
- Noteer de kernbegrippen die je in je antwoord gaat gebruiken. Schrijf daarna je antwoord uit en bepaal
de volgorde waarin je de kernbegrippen gaat gebruiken.
- Laat bij je antwoord altijd een paar regels open als je er later nog iets bij wilt schrijven.
- Kom je in tijdnood, lever dan in ieder geval de antwoordschema's in van de vragen die je niet in het
net hebt geschreven.
j) Probeer te leren van je toets
Als je je proefwerk terug krijgt, kijk je natuurlijk welke fouten je hebt gemaakt. Bekijk ook hoe je
hebt geleerd. Houd je cijferplanner bij door je behaalde cijfer in te vullen en erbij te schrijven waar je
in het vervolg op moet letten.
Bijvoorbeeld: 'Ik kon de stof niet in nieuwe situaties toepassen', 'Volgende keer beter plannen',
'Woordjes ook goed leren opschrijven'.
11
8) Hoe maak ik een planning voor de korte termijn?
Kom je vaak tijd tekort? Heb ]e je huiswerk vaak te laat af? Heb je het idee dat je te weinig vrije tijd
hebt? Zit je weleens te luieren terwijl je weet: 'Ik moet m'n huiswerk doen?' Vind je het moeilijk om
aan je huiswerk te beginnen? Ken je het gevoel van een heleboel te moeten doen en niet weten waar je
moet beginnen? Met het maken van een planning los je die problemen op.
a) Zet alle activiteiten op een rij
Kijk in je agenda. Voor welke vakken heb je deze en volgende dagen huiswerk? Let op: verwar een
planning niet met je agenda. In een agenda schrijf je alleen je huiswerk dat op die dag af moet zijn. In je
planning staat op welke dagen je eraan werkt. Vergeet je privé- activiteiten niet.
b) Geef aan welke tijdstippen vast staan c) Geef
aan hoe lang alles gaat duren
Plan altijd wat meer tijd in plaats van te weinig; het geeft een lekker gevoel als je eerder klaar
bent. Neem ook je vrije tijd in je planning op. Hoef je niet meer onrustig aan je huiswerk te zitten of
kun je relaxed tv kijken.
d) Zet alles in een logische volgorde
Gebruik een weekschema. Maak zo'n schema niet te klein; neem minimaal een A4-vel. Als het nodig
is, maak je een overzicht per dag. Houd altijd rekening met:
- het belangrijkste eerst: dat zijn de proefwerken en s.o.'s;
- denk altijd aan het herhalen van de leerstof;
- leer- en maakwerk afwisselen. Door afwisseling wordt je huiswerk minder saai;
- talen niet na elkaar maken of leren;
- denk aan het nemen van pauzes. Ieder half uur 5 minuten, ieder uur 10 minuten.
e) Streep weg wat teveel is
12
9) Hoe maak ik een planning voor de lange termijn?
Deze planning kun je gebruiken voor een project, werkstuk, onderzoek, het lezen van boeken of voor de
lange-termijnplanning voor een aantal vakken.
a) Wat wordt er van je verwacht?
Bekijk precies de opdracht of je doel. Schrijf dat in een schema.
b) Verdeel de taak in hanteerbare onderdelen
Hierdoor krijg je een beter overzicht en kun je beter plannen. Probeer per vak of project de
onderdelen in je schema te zetten.
c) Schat de benodigde tijd voor ieder onderdeel
Vul je schema aan met een schatting van de tijd.
d) Maak een tijdbalkplanning
- Dit is een planning waarin je verticaal de tijd zet. je noteert bijvoorbeeld de nummers van de weken, of
de datum van de maandagen van iedere week, onder elkaar.
- Daarna noteer je de taken die voor die week vastliggen en die veel tijd kosten. Dat kunnen natuurlijk
ook privé- bezigheden zijn.
- Vervolgens noteer je per vak of project alle momenten die vastliggen. Bijvoorbeeld:
inleverdata en toetsen. Onderstreep die.
- Per week noteer je hoeveel uur je hebt voor zelfstudie.
- Daarna ga je de onderdelen verdelen over de tijdbalk. Per vak of onderdeel noteer je van boven naar
beneden: wat je die week wilt gaan doen en hoeveel uur je daaraan wilt besteden.
- Per week controleer je nu of het aantal geplande uren overeenkomt met de eraan bestede uren.
13
10) Hoe kan ik mezelf overhoren?
Na het leren controleer je of je alles kent en begrijpt. De handigste manier om dat te doen, is het stellen
van vragen. je overhoort jezelf dan. Houd er ook rekening mee welke vragen je docent graag stelt.
Hieronder staan drie soorten vragen. Besteed vooral aandacht aan de tweede en derde groep vragen.
De tabel hiernaast kun je kopiëren en gebruiken bij het overhoren.
a) Kennisvragen Hoeveel is ... ?
Wat is ... ?
Wat betekent ... ? Wie ... ?
Wanneer ... ? Waar ... ?
Noem een eigenschap van ... Wat zijn de
kenmerken van ... ? Geef de definitie van
...
b) Inzichtsvragen
Hoe komt het dat ... ?
Wat is het gevolg van ... ? Wat is de
oorzaak van ... ?
Wat gaat meestal vooraf aan ... ? Wat
gebeurt er als ... ?
Wat volgt er meestal op ... ? Hoe
verklaar je dat ... ?
Wat is het verband tussen ... en ... ? Waarom ... ? Wat is het
verschil tussen ... en ... ?
Wat is de overeenkomst tussen ... en ... ?
c) Toepassingsvragen
Waarmee moet je rekening houden als ... ? Waar
moet je op letten bij ... ?
Hoe kun je voorkomen dat ... ? Hoe kun
je bereiken dat ... ?
Is .... belangrijk voor ... ?
- Zo ja, waarom?
- Zo nee, waarom niet?
Gebruik deze regel bij de volgende zinnen ... Laat zien
dat ...
Bereken ...
14
11) Leer ik wel op de goede manier?
Als je klaar bent met een leertaak, stel je jezelf een aantal vragen. je leert van je ervaring waardoor je
een volgende keer zo'n taak beter kunt uitvoeren. Met deze vaardigheid controleer je dus niet of je iets
kent of begrijpt, maar of je manier van leren goed is geweest.
a) Wat wilde je bereiken?
Wat moest je kennen of kunnen?
b) Hoe wilde je dat bereiken?
Je hebt bedacht wat je al wist en wat je sterke en zwakke kanten waren.
c) Wat ging goed?
De manier van leren die goed ging, zul je de volgende keer weer gebruiken. Door jezelf te overhoren
weet je of je iets kent of niet.
d) Welk onderdeel lukt niet zo goed en waarom?
Stel, iets lukt niet zo goed. Probeer dan onder woorden te brengen wat er precies niet goed ging. De
stappen van de leervaardigheden kun je gebruiken om na te gaan wat er mis ging. Bijvoorbeeld:
- Kende je je woordjes wel maar maakte je schrijffouten?
- Kende je bij geschiedenis wel de definities maar kon je toch de vragen niet
beantwoorden?
Een goede manier is ook:
- Leg de moeilijkheid eens aan een ander uit.
- Zeg hardop tegen jezelf wat je niet begrijpt.
e) Klopte mijn tijdsplanning?
Voordat je met werken begint, maak je een tijdsplanning. Plan daarbij ook je pauzes en privébezigheden in. Bijvoorbeeld ieder halfuur vijf minuten pauze. Zo'n planning zal nooit precies kloppen.
Alleen als je er helemaal naast zit, kijk je wat daarvan de oorzaak is. Langzamerhand zul je vanzelf beter
leren plannen.
f) Had je er zin in?
Als je weet waarvoor je leert, gaat leren makkelijker.
g) Kon je je aandacht erbij houden?
Is het je gelukt je aandacht bij je werk te houden? Van welke afleiders heb je last gehad?
h) Wat leer je daarvan voor de volgende keer?
Probeer te bedenken wat een betere aanpak is voor de volgende keer. Kom je er niet uit? Vraag het
aan je leraar.
15
12) Hoe houd ik mijn aandacht erbij?
Soms is het moeilijk je aandacht bij je werk te houden. Heb je er weleens aan gedacht dat jij jezelf
misschien nog het meest afleidt van je werk? Je kunt afgeleid worden door dingen in jezelf of buiten
jezelf.
a) Sluit afleiders in je hoofd buiten
De meeste afleidende gedachten maak je zelf. Je denkt aan wat je allemaal nog wilt doen of wat er
gebeurd is. Een handige tip voor als je toch steeds aan hetzelfde moet denken: schrijf dat onderwerp
op een blaadje papier en leg het omgekeerd op de hoek van je bureau. Als je klaar bent met je
huiswerk, draai je het weer om.
b) Sluit je af voor afleiders van buiten
Geluiden die van buiten komen, kun je nu eenmaal niet afzetten. Ste je vingers in je oren of doe het
alleen maar in gedachten. Vaak is het voldoende om te denken: 'Ik hoor het niet, ik houd mijn
aandacht bij m'n werk.' Sommigen kunnen prima leren met bekende achtergrondmuziek.
c) Stel precies vast wat je wilt doen
Een goede tijdsplanning zorgt er ook voor dat je minder aan andere dingen gaat denken: tv kijken,
sporten, je hebt het allemaal in je planning opgenomen. Door met jezelf af te spreken dat je gedurende
een bepaalde tijd alléén met je huiswerk bezig bent, kun je je beter concentreren.
16
Aardrijkskunde 2014 Klas 3
Aardrijkskunde
e
Het 3 tentamen van klas 3 gaat over het onderwerp Bronnen van energie.
Dit is module 2, hoofdstuk 4,5 en 6.
Hieronder volgen een aantal tips voor een goede voorbereiding op je tentamen.
-
Oefen met de e-pack in Magister
Bestudeer ook goed alle bronnen in je handboek, bedenk voor jezelf vragen bij deze bronnen en beantwoord
deze vragen
Bekijk je gemaakte huiswerk, wat vond je hiervan moeilijk?
Begin op tijd met leren
Leer niet te lang achter elkaar
Verdeel de leerstof in stukken
Probeer iets te doen met de leerstof; maak een mindmap of geef je broer, zus, vader of moeder eens een
lesje om te laten zien wat je hebt geleerd over een bepaald onderwerp
Op de website http://www.schooltv.nl/beeldbank/ kun je over veel onderwerpen korte filmpjes vinden die je
kunnen helpen bij het begrijpen van aardrijkskundige zaken
Heb je nog vragen? Loop dan gerust nog eens langs bij je docent.
De docenten aardrijkskunde wensen iedereen veel succes met de afronding van het schooljaar.
17
Biologie 2014 Klas 3
1) Zorg dat je ALTIJD je biologieboeken en aantekeningen schrift bij je hebt, zowel op
school in de klas als thuis. Jouw huiswerk schrijf je op in je agenda.
Voor nood, bijvoorbeeld als je ziek bent, staat het huiswerk ook in Magister.
2) Tijdens de uitleg in de lessen biologie maak jij op je eigen manier aantekeningen, een
schema, samenvatting, een mind-map, een woordspin, een tekening, een berekening of
wat dan ook bij jou werkt. Passief zitten luisteren en denken dat je het snapt, is een grote valkuil bij veel leerlingen.
3) De dikgedrukte woorden in de teksten zijn belangrijk. Hiervan moet je de betekenis, in je eigen woorden, weten.
Niet uit je hoofd leren. Kun je uitleggen wat er staat.
4) Bekijk afbeeldingen in je (werk)boek goed. Veel afbeeldingen maken duidelijk wat in de tekst staat. In de Epack en
op internet staan ook bewegende animaties. Leg in eigen woorden uit wat je op een afbeelding/animatie ziet en
controleer dat met je boek. Bij het leren van de verschillende onderdelen van een afbeelding, bedek de namen van de
onderdelen en oefen.
5) Wanneer je alleen de samenvatting & afbeeldingen leert, is dat NIET voldoende.
6) In je werkboek (niet klas 1) staan veel belangrijke (soorten) vragen.
Het is van belang dat je hiermee regelmatig geoefend/getraind hebt.
el, reken iets uit.
leren. Dit oefen je enkel door actief mee te doen in de les en regelmatig te oefenen met examenvragen op de diverse
sites en/of een examenbundel. Jij moet iets moeilijks, in je eigen woorden, aan anderen kunnen uitleggen. De
tentamens en het examen bestaan het grootste gedeelte uit deze inzichtvragen.
7) Elke thema heeft VOORAF een proeftoets. Deze Diagnostische toets (D-toets) is een oefenrepetitie. De echte
biologierepetitie heeft altijd dezelfde soort en type vragen als deze D-toets. De D-toets maak je zonder te spieken, dus
echt uit je hoofd. Op deze manier weet je nog voor het maken van de echte repetitie wat je wel en nog niet zo goed
snapt en kun je nog vooraf actie ondernemen. Je komt nu niet meer voor verassingen te staan en jij scoort vanaf nu
altijd een voldoende.
8) Voor het vak biologie is er op internet een schat aan digitaal oefenmateriaal, o.a. :
klas op en klik verder op juiste boek/thema : klas 1 = brugklas ; klas 2 = 2 e/3e klas ; klas 3 = 3/4 Vmbo en klas 4 = 3/4
Vmbo
lessen gebruikt.
50 uitstekende korte filmpjes met uitleg en erg handig
gesproken tekst (hoef je niet te lezen).
18
9) TIP !!!! De 3de en 4de klassen kunnen via de ELO terecht in de EPACK van Malmberg. Nog steeds niet
aangemeld! ; Klik in je eigen magister, links op DIGITALE MATERIALEN. ; Kies het vak BIOLOGIE (LET OP, het is je
al 1000 keer verteld, je hebt GEEN eigen activeringscode want het gaat automatisch via SJM magister); Je ziet nu je
eigen naam verschijnen en zit in het Malmberg Epack biologie. De afwisselende interactieve lessen (binnen 5 minuten
leer je een lastige basisstof) van het Epack staan vol animaties, filmpjes, teksten, activerende computeropdrachtjes en
zijn enorm goed. Na elke computerles zie je je score. Hier maak je ook de ADVIESTOEST. De computer kijkt deze
direct voor je na. De naam zegt het al, na het maken en je score krijgt jij een advies op maat. De computer zet een
herhalingsdeel voor je klaar waarin je nogmaals uitleg krijgt over die dingen die je nog niet goed wist.
10) GOUDEN TIP !!!! Speciaal voor de 3de, maar helemaal voor de 4de klas biologie staat onze Elektronische Leer
Omgeving (ELO) http://elo.sjm.nl/ helemaal barstensvol met extra uitleg, PowerPoints, oefeningen, digitale lessen,
samenvattingen, spelletjes, puzzels, begrippenlijsten, biologiegames & heel erg belangrijk de EXAMENVRAGEN om
de tentamens en het examen perfect voor te kunnen bereiden. Op je eindexamen mag je gebruiken: een
woordenboek en een rekenmachine.
Tippex is verboden Je hebt nodig: blauwe pen, een potlood +gum, een rekenmachine, een geo-driehoek/liniaal.
11) Als je deze tips echt allemaal doet, dan sta jij straks zeker weten een mooie voldoende voor het vak biologie.
Wellicht scoor je een keer een echte
19
Duits 2014 klas 3
Tentamen 3 en 4
Tekstverklaring
Je maakt je zorgen? Niet nodig met de juiste voorbereiding!
Kijk heel goed naar de tekst:
e
1 Stap --------- Wat zie je?
Titel, inleiding, plaatjes, alinea’s, vet of schuin gedrukte tekst,
Bronvermelding
e
2 Stap ---------- Wat weet je? Waar gaat de tekst over?
Heb je iets gehoord of gelezen over het onderwerp?
Geen idee?
Lees de eerste en de laatste alinea.
Lees de vragen nauwkeurig, dan weet je meestal waar het over gaat.
Korte teksten (1 of 2 vragen)
 Stap 1
 Stap 2
 vraag (en bij meerkeuzevragen de antwoorden) lezen.
Wat wordt er gevraagd? (Waar moet je op letten bij de antwoorden?)
 Tekst lezen
 Vraag beantwoorden
Lange teksten ( meerdere vragen)
 Stap 1
 Stap 2
 De éérste vraag (en bij meerkeuzevragen de antwoorden) lezen.
Wat wordt er gevraagd? (Waar moet je op letten bij de antwoorden?)
 Het bij de vraag behorende stukje tekst (alinea = Absatz) lezen.
 De vraag beantwoorden.
 De volgende vraag lezen………
Open vragen altijd in het Nederlands beantwoorden!
Open vragen in het Duits beantwoorden, alléén als er om gevraagd wordt!
Vergeet niet, een woordenboek mee te nemen voor het tentamen.
Hier zijn nog enkele sites waar je examens (teksten) kan oefenen, met uitwerking :
www.examen.kennisnet.nl
www.eindexamen.nu
www.cito.nl
Enkele sites voor luister-, spreek- en leesvaardigheid en grammatica:
www.duits.de
www.tivi.de
www.goethe.de
www.juma.de
Succes!
20
Economie 2014 klas 3
Voor het 3
de
tentamen economie moet je de hoofdstukken 5 en 6 leren! Veel succes met jouw 3
de
tentamen economie!
De laatste periode staat bij economie in het teken van de hoofdstukken 7 (overheid) en 8 (buitenlandse handel).
Tijdens de lessen wordt de bijbehorende theorie besproken en worden er verschillende opdrachten gemaakt. Over
beide hoofdstukken zul je nog een po gaan maken en over hoofdstuk 7 krijg je nog een repetitie! Voor het laatste
tentamen (eind juni/ begin juli) moet je de hoofdstukken 7 en 8 leren. Hoe bereid jij je daar nu allemaal verder nog
goed op voor?
Bekijk jouw aantekeningen nogmaals!
Herhaal de besproken opdrachten, die je zelf fout had gemaakt. Je hebt nu het goede antwoord met rood in jouw
schrift staan, dus leer van jouw eerdere fouten!
Maak de test in het boek. Bij elk hoofdstuk staat een nuttige test!
Wil je nog meer oefenen? Maak dan de extra opgaven in het boek. Je vindt ze na de herhalingsopgaven!
Bij ons economieboek hoort een epack. Ga naar magister en oefen daar met de epack. Bekijk o.a. de powerpoints en
maak de verschillende (reken)toetsen!
In de elo vind je onder economie leerjaar 3 per hoofdstuk afvinklijsten. Handig om te checken of je van beide
hoofdstukken de belangrijkste zaken in jouw hoofd hebt zitten!
Handige sites bij hoofdstuk 7:
Ga naar www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/prinsjesdag/lesmateriaal-prinsjesdag. Kijk daar bij vmbo naar o.a. de
miljoenennotaposter, bekijk de video “Wat is Prinsjesdag?” en doe de cliptoets!.
Ga ook naar www.destaatsschuldmeter.nl voor nuttige uitleg over o.a. belastingen.
Handige sites bij hoofdstuk 8:
Ga naar www.schooltv.nl/beeldbank. Hier vind je heel veel nuttige filmpjes bij hoofdstuk 8. Zoek maar eens op EU en
de handelsconflicten, voordelen van de Europese Unie en de geschiedenis van de Europese Unie. Kijk daar ook eens
naar de filmpjes over microkrediet en fair trade.
Tijdens de toetsen:
Neem jouw rekenmachine mee!
Zet de berekeningen erbij!
Lees de vragen goed!
Geef in hele zinnen antwoord!
Werk netjes!
Let op: De po bij hoofdstuk 7 moet uiterlijk aan het begin van het lesuur waarin je de
repetitie over hoofdstuk 7 moet maken bij jouw economiedocent zijn ingeleverd!
Let op: De po bij hoofdstuk 8 moet uiterlijk op 6 juni voor 13.00 uur bij jouw
economiedocent zijn ingeleverd!
Veel succes,
Mevrouw Destanovic, meneer Lassooij en mevrouw Van Franeker
21
Engels 2014 Klas 3
Tentamen 3: Leesvaardigheid
Wat?
Leesvaardigheid= tekstverklaring
Hoe moet je jezelf voorbereiden?
-
Woordenboek En/Ne + Ne/En meenemen, je mag dit gebruiken tijdens je examen
Zelf je woordenboek meenemen!!
In de klas oefenen met teksten
Waar kan je extra oefenmateriaal vinden?
www.digischool.nl
elo.sjm.nl (ELO Sint Jozef MAVO)
www.examen.nl
www.examenbundel.nl (Doe hier ook eens de quick scan!)
TIPS VOOR HET LEZEN VAN TEKSTEN
Structuur van de tekst.
- titel
= vaak een mini samenvatting
- introductie = vaak voorbeeld, anecdote, citaat
- middenstuk
= uitleg, voor- en tegenargumenten, voorbeelden
- afronding = samenvatting, conclusie
1. De Meerkeuzevraag
- 2 antwoorden zijn meestal onzin, vaak staan er woorden in die wel in de tekst staan, maar die weinig te maken
hebben met de vraag, STREEP die weg!
- 1 antwoord is vaak net eventjes anders geformuleerd dan wat er in de tekst staat
- een paar keer achter elkaar het antwoord AAAA is niet altijd fout, kan gewoon zo zijn.
2.
-
De open vraag.
antwoord altijd in het Nederlands, tenzij het heel duidelijk wordt gevraagd dat je in het Engels moet antwoorden.
3.
-
Leesstrategieen.
orienteer je: lees titel, tussenkopjes, foto’s, schrijver, bron van de tekst
skimmen: lees de titel, voorstukje (introductie) en tussenkopjes
gebruik je eigen voorkennis
tijdens het lezen: scan de tekst (wat zoek je?), lees selectief (zoek je een telefoonnummer?), lees gedetailleerd
(wat wordt er over het tel.nr gezegd, en wat wordt er gevraagd?)
4.
-
Studietips.
antwoord kort en krachtig, veel tekst geeft kans op veel fouten, geef antwoord op de vraag en niet meer dan dat!
Als je iets moet citeren, geef dan de eerste woorden van de zin …. de laatste woorden van de zin. NIET de hele
zin, tenzij dat wordt gevraagd.
lees Engelse artikelen
leer veelgebruikte woorden
leer signaalwoorden, structuur woorden (however, though, as …)
kijk Engelstalige tv
22
5. Aanpak.
Een tekst eerst helemaal lezen kost tijd. Ben je niet zo een vlotte lezer, doe dan het volgende:
- orienteer je, ga dan skimmen, gebruik je voorkennis
e
e
- lees de 1 en 2 alinea altijd helemaal
- lees de vraag (en begrijp die!)
- lees de bijbehorende alinea helemaal
- formuleer je eigen antwoord (vaak de kernzin)
- streep 2 antwoorden weg (die zijn vaak onzin)
- welke van de overgebleven antwoorden komen qua inhoud overeen met wat jij zelf als antwoord had gedacht?
- Kun je het niet vinden in die alinea? Lees dan een stukje ervoor en/of erna
- Moet je een conclusie trekken, samenvatting of hoofdgedachte weergeven? Meestal is dit de kernzin.
- Moeilijk woord? Meestal is dat niet zo belangrijk als je denkt, lees verder. Vaak wordt het later in de tekst op
een andere manier uitgelegd.
Tentamen 4: Spreekvaardigheid
Wat moeten de leerlingen leren:
De expressions van units 1 t/m 5 en de daarmee gemaakte gesprekjes. Deze gesprekjes maak je gedeeltelijk in de
les en gedeeltelijk thuis.
WAT:
In tweetallen 5 gesprekjes die gebasseerd zijn op de units 1 t/m 5 uit het tekstboek. Je moet daarbij gebruik maken
van de expressions (zinnetjes uit studybox). Tijdens het tentamen kiest de docent 2 v.d. 5 gesprekjes uit die
beoordeeld zullen worden. Deze gesprekjes worden individueel beoordeeld en op band opgenomen. Er mag geen
gebruik worden gemaakt van prompt cards (spiekbriefjes), maar er mogen wel spullen meegenomen worden om het
geheel levendig te maken.
Thema’s:
Unit 1 Hotel
Unit 2 Date
Unit 3 Match (Competition) and the weather.
Unit 4 Shopping
Unit 5 Believe it or not!
HOE LANG:
De duur van het tentamen is 10 minuten per tweetal. Dit houdt in dat per tweetal 2 gesprekjes worden gedaan.
BEOORDELING:
Voor het mondeling Engels wordt je beoordeeld op Proces (voorbereiding en werkhouding in de lessen) en Product
(de uitvoering tijdens het tentamen). Hierbij wordt gelet op het gebruik van de expressions en de interactie en
samenwerking, en de uitspraak.
23
Frans 2014 klas 3
Het laatste tentamen is een mondeling!
De leerlingen houden een gesprek van ongeveer +/- 8 min
Daarbij moeten ze ook een stukje tekst lezen.
Ze kunnen zich voorbereiden door het volgende te leren en / of te oefenen:
 Idioom les Expressions Pratiques hoofdstuk 20
 De volgende oefeningen uit het werkboek:
Parler:

















Oef. 13 wb.
Oef. 14 wb.
Oef. 15 wb.
Oef. 16 wb.
Oef. 17 wb.
Air oef. 2 wb.
Oef. 10 wb.
Oef. 11,12 & 13 wb.
Oef. 16 wb.
Oef. 17 wb.
Oef. 8 wb.
Oef. 9 wb.
Oef. 12 wb.
Oef. 13 wb.
Oef. 14 wb.
Oef. 15 wb.
Oef. 16 wb.
blz 12&13
blz 13
blz 13
blz 14
blz 14
blz 23
blz 31
blz 32
blz 86
blz 87
blz 46&47
blz 47
blz 48&49
blz 49
blz 50
blz 50
blz 50
Grammaire étape 1,2&3:















Werkwoord tijden:
Le prèsent
Le passé-composé
Le Futur
L’imparfait
Oef. 11 wb. blz 11
Oef. 12 wb. blz 12
Oef. 4 wb. blz 26&27
Oef. 6 wb. blz 30&31
Oef. 7 wb. blz 46
Grammaire divers:
Oef. 6 wb. blz 8&9
Oef. 7 wb. blz 9&10
Oef. 6 wb. blz 45
Aire oef. 24 wb. blz 56
Taalregel 31 tb. blz 94&95
Taalregel 33 tb. blz 95&96
Taalregel 34 tb. blz 96&97
Taalregel 32 tb. blz 95
Taalregel 58 tb. blz 105 (werkwoord savoir)
Taalregel 32 tb. blz 95 (l’imparfait)
Taalregel 19 tb.blz 87&88 (de persoonlijke voornaamwoorden)
Taalregel 22 tb. blz 89&90 (het bezittelijk voornaamwoord)
24
Getallen van 0 t/m 1000
Een stukje lezen uit je tekstboek
-
Blz. 52
Blz. 54
Blz. 66
Blz. 68
Blz. 69
De woordjes van étape 1,2 en 3




Extra leertips:
Lire: tekstboek blz 72 & 73
Parler: tekstboek blz 74 & 75
Grammaire: tekstboek blz 76
25
Geschiedenis 2014 klas 3
Het 3e tentamen van klas 3 gaat over het onderwerp Nederland en Indonesië.
Dit is hoofdstuk 3 in je handboek.
De leerlingen moeten paragraaf 3.1 t/m 3.5 leren.
Hieronder volgen een aantal tips voor een goede voorbereiding op je tentamen.

Op bladzijde 78 en 79 van je handboek staan alle samenvattingen, begrippen en personen
uit hoofdstuk 3. Leer goed alle begrippen en personen.

Een groot deel van het tentamen bestaat uit bronnen. Bestudeer goed alle bronnen in je
handboek. Gebruik hiervoor de afbeeldingenwijzer op bladzijde 174 van je handboek.

Begin op tijd met leren!

Een goede manier om te leren is door het maken van een mindmap of een samenvatting.

Laat je thuis overhoren of overhoor een klasgenoot. Help elkaar en probeer de leerstof in je
eigen woorden aan elkaar uit te leggen.

Heb je nog vragen? Kom gerust eens langs bij je geschiedenisdocent.
26
ACTIEKRANT
2013/2014
MAATSCHAPPIJLEER
Tentamen 3:
Leerstof:
Alle aantekeningen over het onderwerp
politiek
De PowerPoint op de website over het
onderwerp politiek.
Actualiteiten
Begrip
Parlement
Eerste en Tweede kamer, (Staten generaal,
Regering
volksvertegenwoordiging)
Hierin zitten de koning en de ministers. Dit
Kabinet
is de groep mensen die de staat besturen.
Bestaat uit ministers en staatssecretarissen.
Tip:
Oefen via de links op de website.
Geef het op tijd aan als je iets moeilijk
vindt. Beschrijf dan wel wat je moeilijk
vindt. Het is moeilijk om te helpen bij de
opmerking “Ik snap er helemaal niks van”.
Helpen gaat beter bij een opmerking “Ik
snap het verschil tussen links en rechts
niet”. Stel dus een duidelijke hulpvraag!
Tentamen 4:
Leerstof:
Alle aantekeningen over de
onderwerpen:
Vormt het dagelijkse bestuur van Nederland
Progressief
Conservatie
Behoudend. Een conservatief iemand streeft
f
Liberalisme
ernaar om alles te houden zoals het was.
Partijen die tot deze stroming behoren,
Sociaal-
vinden vrijheid heel belangrijk.
Partijen die bij de sociaal-democratische
democratie
stroming horen vinden de waarde gelijkheid
heel belangrijk. Deze partijen vinden het
daarom niet goed als er hele grote
Criminaliteit en Recht
Links
Politiek
Alle PowerPoint op de website.
Actualiteiten
Tip:
Vooruitstrevend. Openstaan voor nieuwe
waarden en leefstijlen.
Burgerschap
Media
Betekenis
Rechts
verschillen
bestaan
tussenvinden
arm engelijkheid
rijk. Zij
Linkse politieke
partijen
vinden
daarom dat
devinden
overheid
moet
erg belangrijk.
Zij
datervoor
de overheid
zorgen
datrol
geld,
maar
ook kansen
een grote
moet
hebben
en veelen
Rechtse politieke partijen vinden vrijheid
mogelijkheden
verdeeld
voorzieningen eerlijk
moet hebben
voor zijn.
mensen die dat
(eigen verantwoordelijkheid) erg belangrijk.
nodig hebben
Zij vinden dat de rol van de overheid klein
moet zijn.
Let goed op tijdens de herhalingslessen.
Zoek je ‘oude’ aantekeningen op tijd op.
De begrippen hierboven ken je na het leren natuurlijk uit je hoofd. Vind je ze toch
nog moeilijk? Nog even doorleren dan! Kom je er niet uit? Volg een van de
onderstaande tips op.
Tip: Kijk elke dag naar het journaal. Zo blijf je
op de hoogte van wat er speelt in de wereld
en haal je meer punten voor je tentamen,
omdat je alle nieuwsvragen goed hebt.
TIP: Op Facebook en Twitter kun je vragen
stellen over de stof. Op de avond voor het
tentamen kun je al je vragen stellen, en krijg
je meteen antwoord!
TIP: Op de maatschappijleersite staan alle
aantekeningen van het afgelopen schooljaar. Heb
je een les gemist, soms een onleesbaar
handschrift of wil je ze nog eens terugkijken:
maatschappijleersjm.wordpress.com
27
Politieke kruiswoordpuzzel
LEERLING X
Naam: Anoniem
Leeftijd: 16
Status: Geslaagd
Cijferlijst:
Nederlands
Engels
Biologie
Geschiedenis
Aardrijkskunde
Muziek
Maatschappijleer
LO
CKV
Rekentoets
Sectorwerkstuk
-6
-6
-5
-6
-6
-5
-7
-V
-V
-G
-V
Leerling X: “ Ik heb het
niet zo goed gedaan tijdens
het biologie- en
muziekexamen. Gelukkig
heb ik in de derde klas een 7
voor maatschappijleer
gehaald. Zo ben ik toch nog
geslaagd!”
Maatschappijleer wordt in klas 3
afgesloten, maar komt wel op je
eindexamenlijst.
Horizontaal
4. Hoe oud moet je zijn om te mogen
stemmen voor de Tweede Kamer?
5. Hoe noem je een stoel in de Tweede
Kamer?
6. Hoe noem je een land waarin het volk
mag stemmen op een
volksvertegenwoordiging?
9. Hoe heet de werkkamer van de
minister-president?
11. Hoeveel politieke partijen zitten er
momenteel in de Tweede Kamer
Verticaal
Als je maatschappijleer met een zeven of
hoger afsluit, kun je deze zeven als
compensatiepunt gebruiken.
Het kan dus zo zijn dat als je een vier, óf
twee vijven haalt voor je eindexamen, je
toch slaagt, dankzij maatschappijleer!
Het goed doen bij maatschappijleer
betekent dus dat de kans groter is dat je
slaagt!
1. Op welke dag leest de koning de
troonrede voor?
2. Hoe heet het gebouw waarin de
koning de troonrede voorleest?
3. Hoe noemen we de Eerste en
Tweede kamer samen?
7. Wie is de baas op een ministerie?
8. Hoe noem je de regels in een land?
10. Wat is de achternaam van onze
minister-president?
Aantal zetels
Tweede Kamer
150
+
75
=
225
Aantal zetels
Eerste Kamer
Aantal zetels Parlement
28
Oefenvragen voor het eindtentamen
Taakstraffen kun je verdelen in twee soorten. Welke
twee taakstraffen zijn er te onderscheiden?
Uit hoeveel leden bestaat het Nederlandse
parlement?
A 75
B 150
C 225
D 250
Hierboven zie je een spotprent. In de spotprent is een groot kruis
door het woord subsidies getekend. In werkelijkheid wil Rutte
(VVD) niet alle overheidssubsidies (geld van de overheid) afschaffen.
Wel wil de VVD minder subsidies.
a. Kies het juiste antwoord uit de twee schuingedrukte woorden.:
Hieronder staan uitgangspunten van verschillende politieke
stromingen:
1 eigen verantwoordelijkheid
2 grote rol van de overheid
Kijkcijfers zijn belangrijker voor publieke / commerciële omroepen.
b. Leg uit waarom kijkcijfers juist voor deze omroep belangrijker
zijn.
3 individuele vrijheid
4 kleine rol van de overheid
5 naastenliefde
6 rentmeesterschap
7 solidariteit
8 verkleinen van verschillen in inkomen
Welke twee uitgangspunten van het liberalisme zijn te herkennen
in de spotprent? Kies twee nummers uit bovenstaand rijtje.
Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat waarden en
normen door de tijd heen kunnen veranderen.
Teken het communicatieschema en zet de woorden op de
a. In deze speelgoedadvertentie zie je alleen maar meisjes die
goede plaats:
met de huishoudelijke speelgoedartikelen spelen. Welk begrip
past hierbij?
ontvanger - boodschap - zender - medium - feedback
b. Welk stereotype wordt er op de bladzijde weergegeven?
29
Nask-1 Natuurkunde 2014 leerjaar 3
In de ELO vind je bij “Natuur/scheikunde”, “Natuurkunde 3” en dan “Periode 2 Pulsar 3Na” de oefenstof om
je tentamen tot een goed einde te brengen.
Het tentamen bestaat uit vragen die uit het werkboek, de extra oefenstof en de oefentoetsen komen,
eventueel aangevuld met enkele nieuwe vragen. De extra oefenstof en de oefentoetsen staan in de ELO.
Dus als je de vragen uit het werkboek, de extra oefenstof en de oefentoetsen veel oefent, moet je wel een
goed cijfer scoren voor het tentamen.
De antwoorden op de vragen in het werkboek staan natuurlijk goed in je werkboek, maar staan ook in de
ELO, evenals de antwoorden van de oefentoetsen en de extra oefenstof.
Het tentamen gaat over de hoofdstukken 2 en 9.
Benodigdheden: pen, potlood, gum, rekenmachine, binas (mag niets in geschreven zijn), geo-driehoek
(geen liniaal !)
Oud natuurkundig spreekwoord:
Met een schriftelijke cursus zwemmen, zult gij uw zwemdiploma niet behalen,
Dus heel veel plezier bij het oefenen (schrijven en dus niet lezen) en veel succes in de komende periode.
De sectie natuurkunde.
Let op:
De werkboeken van klas 3 worden weer gebruikt in klas 4, dus
bewaren voor volgend jaar.
30
Nask-2 Scheikunde 2014 Leerjaar 3:
Lesstof:
 Lesstof H4 (verbranden) en H5 (productieprocessen)
 en de bijbehorende stencils voor reacties, elementen bv (Cl2),
moleculen bv (CO2)
 denk ook aan verschillen tussen volledige en onvolledige
verbranding
 ken de branddriehoek, ken je blusmiddelen
 ken de milieu problemen bij verbrandingen.
Week van te voren:
 Leer eerst de samenvattingen een week van te voren.
 Ken de formules van de stoffen.
 Neem aantekeningen en stencils goed door
 Stel vragen in de voorliggende lessen
 Oefen met de stappenplannen:
1. Beginstoffen in woorden
en
in formules
2. Reactieproducten/ Eindstoffen
en
in woorden en formules
3. Reactieschema in woorden
4. Reactievergelijking
5. Reactievergelijking kloppend maken
beginstoffen
Reactieproducten/ Eindstoffen
in woorden en formules
Vlak voor de toets
Vooral opdrachten oefenen en lees de teksten begrijpend door, stel vragen
als:
Hoe komt dat dan?
Waarom ontstaat dat
Wat is de oorzaak?
Aantekeningen nogmaals doornemen
oefenen met de eindexamenopdrachten bij H4 en H5
succes !
31
Nederlands 2014 leerjaar 3
Tentamen 3: de geleide samenvatting
Bij een geleide samenvatting worden er aandachtspunten opgesomd die in de samenvatting verwerkt
moeten worden. Deze schrijfopdracht is een verplicht onderdeel van het Centraal Schriftelijk Eindexamen.
Volg dit stappenplan ↓
Start
Lees de tekst goed door.
Stap 1
Zet die aanwijzingen / aandachtspunten om in vragen.
Nummer de vragen en houd je aan volgorde van de
aanwijzingen. Dat voorkomt dat je iets vergeet.
Stap 2
Lees de tekst en markeer met een marker of pen de
antwoorden op de vragen en nummer ze.
Let daarbij op signaalwoorden in de tekst.
Beperk je tot de vragen. Neem geen andere zaken op!
Dus: markeer geen details, markeer geen voorbeelden en vergeet ze niet te
nummeren!
Stap 3
Combineer vragen en antwoorden tot zinnen.
Schrijf de aandachtspunten over op een kladblaadje en vul ze
aan met de gemarkeerde tekstgedeelten.
Nogmaals: noem geen details, noem geen voorbeelden.
Zet de nummers van de ‘vragen’ er voorlopig even voor,
zodat je niets vergeet.
Stap 4
Controleer of de zinnen een goedlopende tekst vormen.
Sluiten de zinnen wel logisch op elkaar aan? Heb je verwijswoorden en
signaalwoorden gebruikt? Zo niet, voeg
dan hier en daar verbindende
woorden of korte zinnen toe.
Stap 5
Tel het aantal woorden. Beperk je tot het gestelde aantal
woorden. Je mag maximaal 10 woorden meer hebben,
anders volgt er puntenaftrek. Dit is natuurlijk zonde!
Heb je wel woorden te veel, formuleer de zinnen dan korter: vervang lange
constructies door kortere, laat onbelangrijke woorden weg en let er goed op dat je
niets dubbel zegt, verval dus niet in herhaling. Gebruik verwijswoorden en
signaalwoorden!
Stap 6
Controleer zinsbouw en spelling.
Lees de zinnen goed door. Zijn ze correct geformuleerd?
Zitten er geen spelfouten in?
Heb je aan alle hoofdletters en leestekens gedacht?
Stap 7
Schrijf je samenvatting over in het net.
Laat de vraagnummers weg.
Breek geen woorden af; schrijf het hele woord op de
volgende regel.
Stap 8
Noteer de titel en zet het aantal woorden eronder.
Noteer boven je samenvatting de titel van de oorspronkelijke tekst. Tel alle
woorden zorgvuldig en noteer het aantal woorden onderaan de tekst.
Leer de volgende theorie uit jouw boek:
Onderwerp
Signaalwoorden
Verwijswoorden
Leren
Blz. 236
Blz. 238
Advies: bekijk de door jou gemaakte samenvattingen nog eens goed!
32
Na het derde tentamen…………………………
Werken aan het fictiedossier! Dus
snel naar de bieb om een geschikt
boek te halen! Dit keer moet het een
boek zijn van een Nederlandse
schrijver, dus het mag geen vertaling
zijn.
Eind mei wordt er een boektoets
afgenomen over de twee boeken die jij
dit jaar zelfstandig gelezen hebt.
De toets zal ingaan op de inhoud van
het boek. Ook moet je de begrippen
van ‘verhaalanalyse’ toe kunnen
passen.
Advies: begin zo snel mogelijk met het
lezen, maar laat het boek wel eerst
goedkeuren door de docent.
Filmpje pakken?
Ook tijdens de les gaan we aan de slag met de opbouw van het fictiedossier. Gezamenlijk bekijken we een
boekverfilming en daarnaast wordt er gewerkt aan verschillende opdrachten die met de film
samenhangen. De gemaakte opdrachten vormen samen 1 handelingsdeel.
Gruwen of genieten van grammatica en spelling?
Natuurlijk wordt het bij dit onderdeel genieten! Gedurende een paar opfrislessen worden de belangrijkste
begrippen herhaald. De toets (weging 1) over dit onderdeel zal plaatsvinden eind april.
Tentamen 4: de eindtoets (weging 2)
De eindtoets bestaat uit een aantal behandelde onderdelen van het afgelopen leerjaar.
33
Wiskunde 2014 Klas 3
Leerstof Tentamen 3
H7 Formules gebruiken en H9 Oplossingen zoeken
De beste voorbereiding op het tentamen begint tijdens de lessen. Je moet jezelf elke les afvragen wat je
ervan geleerd hebt. Probeer de stappenplannen, tips, manier van noteren direct te onthouden en af en toe
te herhalen. Vraag je af wat de verschillende begrippen met elkaar te maken hebben. Als je iets niet snapt:
Vraag je docent hoe het zit!!!
Als je alle sommen die je in de lessen en als huiswerk moest maken ook hebt gemaakt heb je al een prima
voorbereiding. Oefen nog eens opnieuw de sommen die niet zo goed waren gemaakt.
De samenvatting lezen is een klein onderdeel om je tentamen voorbereiden. Alleen de samenvatting
doorlezen is zeker niet voldoende.
De ‘Test jezelf’ van elk hoofdstuk is een goede oefening om met verse sommen te kijken of je de leerstof
nog beheerst. Je controleert pas na het maken of je op de goede antwoorden had. De berekeningen die je
moet maken staan er vaak niet bij, dus heb je meer genoteerd dan bij de antwoorden staat (vanaf bladzijde
175).
Er zijn nog ‘Toetsvragen’ (bladzijde 32 en 84) die je kunt oefenen. Deze vragen zijn van het juiste niveau.
Je kunt op het tentamen vragen verwachten die op dezelfde manier gaan.
Tip: Kom je gekke tekens tegen kijk dan op bladzijde 195 wat het teken betekent.
Benodigheden: pen, potlood, gum, kleurpotlood, rekenapparaat, geodriehoek (passer mag).
34