NIET TECHNISCHE SAMENVATTING INHOUD 1. 2. 3. 4. Inleiding ________________________________________________________ 4 1.1 Korte toelichting van het project _____________________________________________4 1.2 Toetsing aan de MER-plicht_________________________________________________4 Beschrijving van het voorgenomen project ______________________________ 6 2.1 Verantwoording van het project _____________________________________________6 2.2 Beschrijving van het project ________________________________________________6 2.3 Alternatieven ___________________________________________________________ 15 Bestaande toestand en belangrijkste milieueffecten ______________________ 17 3.1 Discipline Bodem ________________________________________________________17 3.2 Discipline Water_________________________________________________________23 3.3 Discipline Fauna & Flora __________________________________________________32 3.4 Discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie _______________________42 3.5 Discipline Geluid ________________________________________________________49 3.6 Discipline Mens _________________________________________________________51 Overblijvende effecten_____________________________________________ 54 4.1 Monitoring _____________________________________________________________54 4.2 Leemten in de kennis ____________________________________________________54 5. Conclusie _______________________________________________________ 57 6. Samenstelling van het team van deskundigen ___________________________ 61 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 1 LIJST VAN FIGUREN Figuur 1 Deeltracés .............................................................................................................. 8 Figuur 2 Schematische voorstelling van de fasering ............................................................... 10 Figuur 3 Leiding ten noorden van Weelde ............................................................................. 11 Figuur 4 Leidingen tussen Weelde en Oud-Turnhout .............................................................. 12 Figuur 5 Schematische voorstelling horizontaal gestuurde boring............................................. 13 Figuur 6 Bodemgebruik ...................................................................................................... 19 Figuur 7 Waterlopen .......................................................................................................... 26 Figuur 8 Situering Natura2000-gebieden............................................................................... 35 Figuur 9 VEN-gebieden ....................................................................................................... 36 Figuur 10 Landschapsatlas .................................................................................................... 45 Figuur 11 Overzicht project na mildering ................................................................................ 60 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 2 LIJST VAN TABELLEN Tabel 1 Uitvoeringstechniek en werkstrookbreedte per deeltracé............................................ 14 Tabel 2 Overzicht van de waterlopen die door het tracé gekruist worden met vermelding van de kwaliteitsdoelstelling. .................................................................................. 24 Tabel 3 Vergunde grondwaterwinningen in het studiegebied.................................................. 28 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 3 1. INLEIDING Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met het milieueffectrapport (het is een adviesondersteunend document). De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen. 1.1 Korte toelichting van het project Het project van Fluxys Belgium (hierna Fluxys genaamd), waarvoor een milieueffectrapport wordt opgemaakt, betreft het vernieuwen van de bestaande ondergrondse aardgasvervoerleidingen met diameter 900 mm (genaamd dorsale-leidingen) voor aardgas tussen Ravels en Oud-Turnhout. Tussen station Poppel en station Weelde bevinden zich 3 leidingen. Hiervan zal de meest westelijke leiding over een lengte van 400 m ten noorden van het station van Weelde vernieuwd worden. Ten zuiden van het station Weelde bevinden er zich 2 leidingen met diameter 900 mm. Van beide leidingen wordt het deel Weelde – OudTurnhout vernieuwd, telkens met een lengte van ±10,6 km. De te vernieuwen parallelle leidingen bevinden zich op het grondgebied van Ravels (tracélengte 8,2 km) en op het grondgebied van Oud-Turnhout (tracélengte 2,8 km). Binnen de bestaande stations dienen geen vernieuwingen te gebeuren1. 1.2 Toetsing aan de MER-plicht Verschillende wetgevende teksten regelen de opmaak van milieueffectenrapporten (MER’s) in Vlaanderen. Er is het decreet van 18 december 2002, het daarop volgende uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering over de categorieën van projecten waarvoor (al dan niet) een milieueffectrapport moet worden opgemaakt van 10 december 2004 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 17 februari 2005) en een ministriële omzendbrief van 2011 (Omzendbrief LNE 2011/1). Volgens deze wetgeving valt het voorliggende project onder de zogenaamde bijlage II, wat inhoudt dat er een ontheffing van de MER-plicht aangevraagd kan worden als kan aangetoond worden dat er redelijkerwijze geen aanzienlijke gevolgen verwacht kunnen worden ten gevolge van het project. Fluxys Belgium opteert ervoor om een project-MER op te maken. 1 Bij het vervangen van de leidingdelen ter hoogte van de bestaande stations, wordt er tijdelijk afgeweken van de normale exploitatie van deze stations. Er wijzigt echter niets aan de exploitatie van deze stations zelf (gezien het een vervanging betreft) TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 4 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 5 2. BESCHRIJVING VAN HET VOORGENOMEN PROJECT 2.1 Verantwoording van het project 2.1.1 Doel en duurzaamheid van het project Het vernieuwen van de bestaande aardgasvervoerleidingen kadert in het programma van Fluxys Belgium om het geheel van de infrastructuur in een langetermijnoptiek te doen blijven beantwoorden aan hoge veiligheids- en kwaliteitsstandaarden. 2.1.2 Aardgas blijft centrale factor in de energiemix van morgen In het primaire energieverbruik van België is aardgas goed voor ruim 25%, staan olieproducten in voor 39%, kernenergie voor ruim 21%, vaste fossiele brandstoffen voor 8% en hernieuwbare energiebronnen voor 5%. De regering heeft zich in het kader van het energie-klimaatpakket geëngageerd om de Europese verbintenissen na te komen waarbij Europa tegen 2020 streeft naar 20% minder broeikasgassen dan in 1990, een aandeel van 20% voor de hernieuwbare energiebronnen en een energieverbruik dat 20% lager ligt dan het verbruik bij ongewijzigd beleid. In de optiek om de uitstoot van broeikasgassen tegen een aanvaardbare prijs terug te dringen, zal aardgas dankzij zijn milieutroeven ook in de toekomst een centrale factor in de energiemix blijven. Zo is aardgas de fossiele brandstof met de laagste uitstoot van broeikasgassen en aardgastechnologie heeft belangrijke voordelen qua energie-efficiëntie. Bovendien heeft aardgas bijzondere troeven voor huishoudelijke verwarming, als brandstof voor voertuigen en als energiebron voor elektriciteitsproductie die als back-up moet dienen voor stroomopwekking met hernieuwbare energiebronnen zoals wind of zon, die niet constant beschikbaar zijn. 2.1.3 Vervoer per pijpleiding: meest milieuverantwoorde manier van transport Van alle vervoersmodi vertegenwoordigen pijpleidingen verder de laagste kost voor de maatschappij. Pijpleidingen dragen bij tot het ontlasten van het verkeer en zijn veel veiliger dan welk ander vervoersmiddel ook. Het aantal ongevallen met een pijpleiding is zeer klein, in schril contrast met het aantal verkeersongelukken. Een ander voordeel is het efficiënte ruimtegebruik: pijpleidingen zijn zo goed als onzichtbaar in het landschap. Ze veroorzaken ook geen geluidsoverlast of luchtvervuiling in tegenstelling tot vrachtvervoer op de weg, via de lucht of met het spoor. Alleen de aanleg van leidingen brengt soms wat lawaai mee, maar dat is beperkt. Pijpleidingen zijn bovendien erg energiezuinig: het vervoer via pijpleidingen kost weinig energie en pijpleidingen brengen geen lege terugritten of lege kilometers mee, terwijl traditionele vervoerswijzen zoals vrachtwagens en schepen niet altijd hun volledige capaciteit benutten. 2.2 Beschrijving van het project 2.2.1 Tracé van de aardgasvervoerleiding Een deel van de bestaande aardgasvervoersleidingen gelegen tussen Ravels en OudTurnhout worden vernieuwd door nieuwe aardgasvervoerleidingen met dezelfde diameter van 900 mm. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 6 De aardgasvervoerleidingen worden aangelegd volgens hetzelfde tracé als de bestaande aardgasvervoerleidingen en situeren zich bijgevolg binnen de zone aangeduid als ‘enkelvoudige leiding’2 op het gewestplan en ‘reservatiestrook’ in het RUP ‘Aardgasvervoerleiding Weelde-Zandhoven’ ter hoogte van het compressiestation Weelde. Om de bespreking per discipline (In hoofdstuk 3, Bestaande toestand en belangrijkste milieueffecten) helder te brengen, werd het tracé ingedeeld in een aantal deeltracés, zoals weergegeven in Figuur 1. De indeling in deeltracés gebeurde zowel op basis van de uitvoeringstechniek voor aanleg van de nieuwe leiding (open sleuf of sleufloze methode, zie paragraaf 0) als op basis van de werkstrookbreedte (meer uitleg in paragraaf 2.2.3). Een nieuw deeltracé begint indien hetzij de uitvoeringstechniek, hetzij de werkstrookbreedte wijzigt. Voor de delen die aangelegd worden met een sleufloze techniek, worden de boorstrengen eerst uitgelegd langsheen het (niet geboorde) tracé. Deze zones worden eveneens apart genummerd. 2 De horizontaal gestuurde boringen kunnen juridische en beleidsmatige situering’. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. hier plaatselijk beperkt afwijken. Zie hiervoor deel 2 ‘Ruimtelijke, Niet technische samenvatting – NTS 7 Figuur 1 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Deeltracés Niet technische samenvatting – NTS 8 2.2.2 Algemene projectinformatie De uitvoering van de werken, op voorwaarde dat de vereiste vergunningen tijdig bekomen worden, is voorzien voor 2014-20153. Het project bestaat uit een werffase, waartoe zowel het ontmantelen van de bestaande aardgasvervoerleidingen als het aanleggen van de nieuwe aardgasvervoerleidingen behoren, en een exploitatiefase. Gezien het project het vernieuwen van bestaande aardgasvervoerleidingen betreft, is de exploitatiefase gelijk aan de actuele toestand. In 2014 zal de 400 m leiding ten noorden van Weelde en 1 leiding tussen Weelde en OudTurnhout vernieuwd worden en worden alle horizontaal gestuurde boringen uitgevoerd. In 2015 wordt de tweede leiding tussen Weelde en Oud-Turnhout vernieuwd. Het buiten dienst stellen van telkens 1 van de bestaande te vernieuwen leidingen, kan enkel gebeuren in de periode 15 mei tot 15 september. Er zal echter gestart worden met voorbereidende werken (werfinstallatie, werkpiste uitzetten, maaiveld afgraven, sonderingen uitvoeren, eventueel zandbaan aanleggen) vanaf de tweede helft van maart, dit betekent dat de periode van werken zich situeert van maart tot november. 3 Het betreft hier een indicatie. De werken zullen in ieder geval 2 jaar na elkaar plaatsvinden, maar de start van de werkzaamheden is afhankelijk van het bekomen van vergunningen. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 9 Figuur 2 2.2.3 Schematische voorstelling van de fasering Algemeen verloop van een werf Vanaf de tweede helft van maart zal gestart worden met de voorbereiding van het project: plaatsen werfinstallatie, werkpiste uitzetten, maaiveld afgraven, sonderingen uitvoeren, waar nodig een zandbaan aanleggen…. 2.2.3.1 Ontmantelen bestaande leiding Zodra de leiding buiten dienst kan (15 mei), begint de ontmanteling. Nadat de leiding gasvrij gemaakt is, wordt de grond aan de bovenzijde ervan weggegraven. De verschillende bodemlagen worden afzonderlijk gestockeerd. Met behulp van een kraan wordt de leiding opgetild en vervolgens versneden in stukken van maximaal 18m lengte. Deze worden op vrachtwagens geladen en afgevoerd. Waar de nieuwe leiding aangelegd wordt door middel van een horizontaal gestuurde boring, wordt deze techniek niet gevolgd, maar blijven de oude leidingen in de bodem zitten. De TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 10 leidingen worden na de uitdienstname afgesloten en gevuld met stikstofgas. Alle beschermingen die voor de aardgasleiding golden, blijven voor de afgesloten segmenten van tel om te vermijden dat ze bij doorroesten lokale verzakkingen en drainage van het terrein zouden veroorzaken. 2.2.3.2 Aanleg nieuwe leiding 2.2.3.2.1 Open sleuf Na het verwijderen van de bestaande aardgasvervoerleidingen wordt de sleuf terug geëgaliseerd en gebeurt de aanleg van de nieuwe leiding. De wettelijke grondbedekking van de leiding bedraagt 80 cm, maar Fluxys opteert voor 110 cm grondbedekking boven de nieuwe leidingen. Na het verwijderen van de bestaande aardgasvervoerleiding wordt de sleuf waar nodig iets dieper uitgegraven aangezien de nieuwe leidingen plaatselijk dieper zullen liggen dan de huidige diepte (het wettelijk minimum)4. De standaarddiepte van de uitgegraven sleuf bedraagt dan ook 2,20 m (1,10 m dekking + 0,90 m leiding + 0,20 m technische marge tijdens de werken). De verschillende delen van de leiding worden aan elkaar gelast en met behulp van kranen in de sleuf neergelaten. Daarna wordt de sleuf terug opgevuld, waarbij aandacht wordt besteed aan het herstellen van het bodemprofiel. De verschillende bodemlagen worden in de juiste volgorde teruggeplaatst en telkens ook voldoende verdicht. Standaard wordt gewerkt met een werkstrookbreedte van 32 m. Aangezien twee opeenvolgende jaren gewerkt wordt en een deel van de werkstrook overlapt, wordt in totaal een breedte van 47 m gebruikt voor de werken (zie figuur). Ten noorden van station Weelde wordt enkel de meest westelijk gelegen dorsale vervangen; de totale breedte van de werkstrook bedraagt daar dan ook 32 meter. Figuur 3 4 Leiding ten noorden van Weelde Uit metingen op het terrein blijkt dat de huidige ligging van de leidingen (vooral de meest westelijk gelegen leiding) op vele plaatsen reeds een grondbedekking van 110 cm heeft. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 11 In de Gewestbossen van Ravels wordt de werkstrook zo veel mogelijk in breedte beperkt. Door de beide leidingen te vervangen vanop dezelfde piste en het gebruik van speciale machines kan de totale beïnvloede breedte voor de twee jaren beperkt worden tot 22 m. Dit komt overeen met de aanwezige voorbehouden zone zonder diepwortelende vegetatie. Voor de stockage van de uitgegraven grond moet bijkomend nog plaats gezocht worden buiten de werkzone. Figuur 4 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Leidingen tussen Weelde en Oud-Turnhout Niet technische samenvatting - 12 2.2.3.2.2 Sleufloos: horizontaal gestuurde boring of persing Voor de kruising van belangrijke infrastructuren en locaties (wegen, waterlopen, zeer kwetsbare natuurgebieden,…) kan worden gebruik gemaakt van de aanlegtechniek ‘horizontaal gestuurde boring’. Bij het horizontaal gestuurd boren wordt tussen de in- en de uittredeput eerst over de totale lengte een gat geboord en voldoende geruimd, waarna de productbuis door dit gat kan worden getrokken. Zo moeten er geen hinder veroorzakende bovengrondse werken gebeuren ter hoogte van deze infrastructuren. Bij een horizontaal gestuurde boring wordt enkel een in- en uittredepunt vrijgemaakt grenzend aan de kwetsbare gebieden, met respectievelijke maximale afmetingen van 5.500 m² en 2.500 m². Figuur 5 Schematische voorstelling horizontaal gestuurde boring Bij de techniek van de horizontaal gestuurde boring is het noodzakelijk dat de streng op voorhand wordt voorbereid. Deze moet zo worden aangelegd dat hij over de volledige lengte van de horizontaal gestuurde boring klaar ligt voor het boorgat waardoor hij zal worden getrokken. Deze leiding moet klaar liggen in de richting van de uit te voeren boring. Bijgevolg kan deze streng deels buiten de normale werkzone van het tracé komen te liggen. Tot slot wordt de gelaste streng in het boorgat getrokken..Om compactatie van de bodem ter hoogte van de strengzone te voorkomen, wordt standaard de teelaarde afgegraven en (waar nodig) een zandpiste aangelegd om de passage van zwaar materieel toe te laten. Samen met de werkstrook waar de pijpleiding zelf ligt, is ongeveer 15 meter breedte nodig. Tot slot wordt de gelaste streng in het boorgat getrokken. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 13 Volgende boringen worden voorzien voor het voorliggende project:Natuurgebied Kijkverdriet (ten zuiden van het station ‘Kijkverdriet’) en het Kanaal Dessel-Schoten Natuurgebied Liereman Onderstaande tabel geeft, per deeltracé, een samenvatting van de gehanteerde uitvoeringstechniek en de bijhorende werkstrookbreedte. Tabel 1 Uitvoeringstechniek en werkstrookbreedte per deeltracé Deeltracé 2.2.4 Werkstrookbreedte5 (m) Uitvoeringstechniek 1 Open sleuf 32 2 Open sleuf 47 3 Open sleuf 22 4a Open sleuf 47 4b Boorstreng 17 5 Horizontaal gestuurde boring 0 6a Open sleuf 47 6b Boorstreng 17 7 Horizontaal gestuurde boring 0 8 Open sleuf 47 Interferentie met andere plannen en projecten Het projectgebied loopt doorheen het projectgebied van het Raamakkoord ‘Landschap de Liereman en omgeving'. De uitvoering van het raamakkoord start met het maken van gebiedsgerichte analyses. Op basis daarvan kan daarna werk gemaakt worden van o.a. het verwerven en ruilen van gronden, het zoeken van concrete oplossingen voor individuele landbouwbedrijven en het realiseren van maatregelen op het terrein voor landbouw, natuur, erfgoed, recreanten en gebruikers. De Vlaamse overheid heeft hiervoor een korf aan instrumenten ter beschikking zoals natuurinrichting, beheerovereenkomsten met landbouwers, lokale grondenbank, …. Hierbij wordt gestreefd naar een bundeling van Europese, Vlaamse en lokale middelen. De partners in het raamakkoord willen hierbij alle actoren in het buitengebied betrekken door hen te informeren en te laten participeren. Er loopt een module 13-dossier, aanleg van fietspaden, langs de N118 (Arendonksesteenweg). De werken aan het fietspad zullen vermoedelijk plaatsvinden in 2014-2015. In hoofdstuk 3, ‘Bestaande toestand en belangrijkste milieueffecten’, van deze niet technische samenvatting zal de interferentie van het raamakkoord en het fietspadenproject met voorliggend project worden nagegaan. 5 Er wordt de totale werkstrookbreedte beschouwd van de 2 op elkaar volgende jaren. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 14 2.3 Alternatieven 2.3.1 Doelstellingsalternatieven Vergeleken met andere fossiele brandstoffen kan aardgas beschouwd worden als één van de minst milieuvervuilende brandstoffen binnen het huidige aanbod. Als doelstellingsalternatief kan het gebruik van hernieuwbare energie beschouwd worden. Het toepasbare aandeel aan hernieuwbare energiebronnen in het totaal van de energieproductie is op het hogere beleidsniveau onderzocht en als beleidsdoelstelling ingeschreven. Van de huidig beschikbare fossiele brandstoffen valt het flexibele aardgas als één van de meest geschikte te beschouwen om de variabiliteit van de hernieuwbare bronen op te vangen. Daarnaast kunnen ook alternatieve transportmodi bekeken worden om het aardgas te vervoeren. Gasvervoer per pijpleiding is echter de meest duurzame methode; na de aanleg van de leiding zijn er, behoudens calamiteiten, haast geen effecten op de omgeving en ook de energie-efficiëntie ervan is erg hoog. 2.3.2 Locatiealternatieven Gezien het project het vernieuwen van de bestaande dorsales betreft, blijft het actuele tracé behouden en worden geen locatiealternatieven onderzocht6. 2.3.3 Nulalternatief Fluxys Belgium waakt voortdurend over de toepassing van hoge veiligheids- en kwaliteitstandaarden. Opdat deze leidingen in een lange termijn optiek hieraan zouden blijven beantwoorden, vernieuwt Fluxys Belgium de bestaande leidingen. Het nulalternatief, waarbij geen actie ondernomen wordt, is dan ook geen realistische situatie en wordt niet bestudeerd. 2.3.4 Uitvoeringsalternatieven Als alternatieve uitvoeringsmethode kan een persing of een horizontaal gestuurde boring overwogen worden (zie deel 4 ‘Projectbeschrijving’). Met betrekking tot het voorliggende project zijn reeds volgende horizontaal gestuurde boringen en persingen opgenomen; Horizontaal gestuurde boringen Natuurgebied Kijkverdriet (ten zuiden van het station ‘Kijkverdriet’) en het Kanaal Dessel-Schoten Natuurgebied Liereman Persingen Arendonksesteenweg 6 De horizontaal gestuurde boringen wijken hier echter plaatselijk beperkt van af door de beperkingen qua bochtstraal die een dergelijke aanleg kan maken. Hieraan wordt verder nog aandacht besteed. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 15 Voor het overige deel van het projectgebied wordt de aanleg in open sleuf beschouwd. In het licht van de mildering van eventuele negatieve milieueffecten kunnen echter uitvoeringsalternatieven beschouwd worden onder de vorm van milderende maatregelen. Deze uitvoeringsalternatieven hebben hier betrekking op enerzijds een eventuele versmalling van de werkstrook bij de aanleg in open sleuf of anderzijds de keuze van een alternatieve uitvoeringsmethode. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 16 3. BESTAANDE TOESTAND EN BELANGRIJKSTE MILIEUEFFECTEN 3.1 Discipline Bodem 3.1.1 Methodologie Voor de beschrijving van de milieueffecten ten gevolge van de vervanging en de exploitatie van de aardgasvervoerleiding wordt steeds vergeleken met de toestand van het milieu in de referentiesituatie. Deze wordt gelijkgesteld aan de huidige toestand van het studiegebied, waarmee in principe de situatie in 2012 bedoeld wordt. Waar er nog geen basisgegevens beschikbaar zijn voor 2012, wordt met zo recent mogelijke gegevens gewerkt. Het onderzoek naar de referentiesituatie bestaat uit twee delen: enerzijds werden gegevens verzameld over het bodemgebruik, de geologische opbouw van het studiegebied en de bodemkundige eigenschappen ervan, anderzijds werd de bodemkwaliteit onderzocht door op zoek te gaan naar gekende verontreinigingen in de omgeving van het projectgebied. De potentiële effecten van het ontmantelen, het vervangen en de exploitatie van de aardgasvervoerleidingen op de bodem worden besproken. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat de bodem door de aanwezigheid van de bestaande leidingen reeds verstoord is in de huidige situatie. Wijzigingen van de bodem worden meestal negatief beoordeeld omdat ze een verlies of verslechtering van de structuur inhouden. Het aanleggen van een ondergrondse leiding gaat gepaard met vergraving en het gebruik van zware machines, die verdichting van de bodem kunnen veroorzaken. Speciale aandacht zal besteed worden aan mogelijke veranderingen in bodemeigenschappen welke van invloed zijn op het huidige en op het potentiële (of geplande) gebruik van de bodem. In het bijzonder denken we hierbij aan de potentiële verdichting van de bodem in de transport- en stockagezone, profielverstoring bij het uitgraven en terug aanvullen van de sleuf en de effecten van deze werken op de waterhuishouding van de bodem (vochtleverend vermogen, drainagetoestand, enz…). Effecten op de diepere ondergrond worden gezien de geringe aanlegdiepte bij aanleg in open sleuf of persing niet verwacht en zullen bijgevolg ook niet verder behandeld worden in de effectbespreking. Bij gestuurde boring kan, door de aanwezigheid en werking van de leiding wel enig effect optreden op de diepere ondergrond. Telkens worden de effecten beschreven van het basisscenario, waarna milderende maatregelen beschreven zullen worden om eventuele negatieve effecten van de ingreep te voorkomen of te minimaliseren. Het studiegebied voor de discipline Bodem wordt vastgelegd als een zone van 200 meter aan weerszijden van de leiding. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 17 3.1.2 Beschrijving van de bestaande toestand 3.1.2.1 Huidig bodemgebruik Figuur 6 illustreert dat het projectgebied volledig gelegen is in agrarische percelen (akker- of weiland) of bos- en natuurgebied. Gezien de aanwezigheid van de aardgasleidingen moet de voorbehouden zone boven de leidingen vrij zijn van diepwortelende vegetatie. Het tracé kruist twee belangrijke infrastructuren, namelijk de Arendonksesteenweg en het kanaal Dessel-Schoten. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 18 Figuur 6 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Bodemgebruik Niet technische samenvatting – NTS 19 3.1.2.2 Bodemkundige kenmerken Het studiegebied is gelegen in de Zandstreek. De bodems bestaan voornamelijk (2/3e) uit vochtige zandbodems. In de valleigebieden komen nattere bodemprofielen voor. Gezien actueel reeds ondergrondse aardgasvervoerleidingen aanwezig zijn, zijn de bodemprofielen al verstoord in de referentiesituatie ten gevolge van eerdere aanlegwerkzaamheden. Ook komen in de bodem lokaal klei-, leem en veenlenzen voor op geringe diepte, die voor lokaal erg natte bodems of vennetjes kunnen zorgen. Om een beter inzicht te krijgen in de concrete opbouw van de bodem langsheen het traject, werden in maart en april 2013 boringen uitgevoerd op verschillende kritische zones langsheen het tracé. Hieruit bleken (micro-)kleilagen aanwezig op ongeveer 2 à 3 m diepte aan het Standaartsven en het Kijkverdriet, en dieper in het zuidelijk deel van de Ravelse bossen. In het Landschap De Liereman komt op verschillende plaatsen erg oppervlakkige klei voor (in de eerste meter bodem), meestal in dunne laagjes. Nagenoeg alle onderzochte boorprofielen geven een dikke kleilaag aan op ongeveer vijf meter diepte. 3.1.2.3 Bodemkwaliteit In de databanken van OVAM kwamen geen gegevens voor die er op wijzen dat er zich verontreinigde bodems in het project- of studiegebied bevinden. Hiermee wordt verder dan ook geen rekening gehouden. 3.1.3 Beoordeling van de milieueffecten 3.1.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase Het vervangen van de aardgasleidingen kan een effect hebben op verschillende aspecten van de bodem. Voor zowel het basisscenario als de alternatieven worden deze kort besproken. Over de ganse lengte van het in open sleuf aangelegde tracé worden beperkt negatieve effecten verwacht op vlak van structuurwijziging van de bodem. Er zal door de zware machines en de bemaling immers een zekere verdichting van de bodem veroorzaakt worden. Deze blijft echter beperkt door het, waar nodig, deskundig aanleggen van een zandbaan, die de impact vermindert. In de zones in de Ravelse bossen die gebruikt zullen worden voor tijdelijke stockage van de uitgegraven grond, is ook een beperkt negatief effect te verwachten. Bij een horizontaal gestuurde boring is er enkel structuurverlies te verwachten ter hoogte van de in- en uittredepunten, een effect dat als verwaarloosbaar beschouwd wordt. Het uitgraven en weer opvullen van de open sleuf veroorzaakt slechts een beperkte profielwijziging, Fluxys voorziet immers steeds in haar Technisch Bestek om de bodem in de juiste gelaagdheid terug te plaatsen,. Bij vroegere aanleg van de te vervangen leidingen werd het profiel al verstoord. De nieuwe profielwijziging ten gevolge van het huidige project zal dus beperkt blijven tot een maximaal 30cm diepere verstoring dan tevoren, gezien de gemiddeld iets diepere aanleg van de nieuwe leidingen. Het effect wordt als gering negatief beschouwd. Waar er gewerkt wordt met een horizontaal gestuurde boring beperkt de profielwijziging tot de in- en uittredeputten, waardoor het effect verwaarloosbaar tot gering is. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 20 Tijdens de ontmanteling van de oude en de aanleg van de nieuwe leiding, wordt het huidige bodemgebruik tijdelijk gewijzigd door aanwezigheid van de werf. Aangezien over het grootste gedeelte van het traject dat in open sleuf aangelegd zal worden de werf twee achtereenvolgende jaren aanwezig zal zijn, wordt dit als matig negatief aanzien. De horizontaal gestuurde boringen veroorzaken enkel een ruimte-inname aan de in- en uittredeput. Door de geringe oppervlakte wordt dit effect als beperkt negatief beschouwd. De effecten op bodemkwaliteit worden als verwaarloosbaar beschouwd: de sleuf of werkputten worden opgevuld met het gebiedseigen uitgegraven materiaal, wat verstoringen uitsluit. Wel is er steeds een risico op het voorkomen van calamiteiten waarbij olie, brandstoffen of chemicaliën kunnen morsen of lekken, wat een matig negatief effect heeft. Fluxys N.V. legt echter hoge kwaliteitseisen op voor de uitvoering van de werken, waardoor deze calamiteiten maximaal voorkomen en eventuele toch optredende vervuilingen meteen gesaneerd worden. Het bodemvochtregime wordt voornamelijk beïnvloed door de bemaling tijdens de aanleg, maar ook het verwijderen van de vegetatie en teelaarde en verdichting door de machines kunnen een rol spelen. Aangezien het projectgebied gelegen is in zandige bodems, kan er hierdoor een verdroging verwacht worden van de bovenste bodemlagen. Zolang er echter geen ondoordringbare klei/leem/veenlagen vergraven worden, zal dit effect lokaal, tijdelijk en omkeerbaar zijn. Het project voorziet in maatregelen om dit te voorkomen, waardoor het effect van de aanleg in open sleuf gering negatief beschouwd kan worden. Aangezien er slechts een beperkte bijkomende diepte zal bereikt worden, is deze kans echter klein. Bovendien zal bij het weer opvullen van de sleuf rekening gehouden worden met de originele bodemopbouw, waarbij eventuele ondoordringbare kleilagen weer aangebracht zullen worden (zie ook milderende maatregelen). In enkele specifieke zones komen er moeilijk te herstellen dunne ondoordringbare klei/veen/leemlagen voor die zorgen voor hangwatertafels en kwelstromen. Deze zones (meer bepaald ter hoogte van het Standaartsven en het zuidelijike gedeelte van de Ravelse bossen) worden gekenmerkt door typische grondwater- en kwelwaterafhankelijke vegetatie. Het effect van het potentiëel beschadigen van deze ondoordringbare lagen hier wordt als matig negatief beschouwd. Aangezien de aanleg door een horizontaal gestuurde boring (Liereman en Kijkverdriet) enkel effecten in de omgeving van de boorputten met zich meebrengt, zijn de effecten hier globaal minder groot. 3.1.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase Aangezien de situatie na uitvoering van het project overeenkomt met de referentietoestand (de leidingen zijn immers actueel al in exploitatie), zijn er geen bijkomende effecten op de bodem in normale exploitatie te verwachten. 3.1.4 Milderende maatregelen 3.1.4.1 Structuurwijziging Ter hoogte van de Ravelse bossen dienen, gezien de beperkte werkstrookbreedte van 22 m in dit deeltracé, alternatieve locaties voor tijdelijke stockage van gronden (met aandacht voor het scheiden van de verschillende lagen) aangeduid te worden. Stockage van gronden in de brandgangen is op een aantal locaties mogelijk, indien de toegang voor de brandweer langs een alternatieve weg steeds kan gegarandeerd worden (te bespreken met de brandweer). In overleg met de terreinbeheerder werden verschillende van de kruisende TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 21 dreven geselecteerd die gebruikt kunnen worden voor de tijdelijke stockage van de verschillende bodemlagen. In sommige dient bovendien een doorgang vrijgelaten te worden voor passage van wandelaars, fietsers of ruiters, of zal een alternatieve route uitgewerkt worden. Deze locaties volstaan echter niet om alle grond te stockeren op een veilige manier, met aandacht voor een voldoende scheiding van de verschillende lagen en een minimale compactatie. Er dienen dan ook nog bijkomende stockagezones voorzien te worden, met een oppervlakte van 2 x 0,5 ha. De exacte locatie van deze zones wordt bekeken in samenspraak met de terreinbeheerder, opdat dit optimaal ingepast zou kunnen worden in het bosbeheersplan. Er werden in overleg met de beheerder twee ruimere zones gevonden die in aanmerking komen om deze bijkomende stockagezones in te richten. 3.1.4.2 Profielwijziging Er zijn in het Technisch Bestek van Fluxys reeds verschillende maatregelen opgenomen om profielverstoring te vermijden. Zo zullen de strooisellaag en de teelaarde apart afgegraven en gestockeerd worden. Gezien het bodemprofiel bovendien reeds verstoord is over de lengte van het volledige tracé en er slechts erg beperkte bijkomende vergravingen zullen gebeuren, zijn geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk. Ter hoogte van het Standaartsven en Landschap De Liereman zijn er ondergrondse kleilenzen op minder dan de sleufdiepte van 2,20 m aanwezig, wat een risico inhoudt op het verstoren van de hydrologie van de omgeving. Zoals echter blijkt uit de sonderingen die gebeurd zijn voor de aanleg van signaalkabels enkele jaren geleden, liggen de leidingen reeds dieper dan de toentertijd geldende norm en eerder op de huidige gewenste diepte van 1,10 m –MV. De bijkomende vergraving van het bodemprofiel (en de klei/leem/veenlenzen) zal dan ook minimaal zijn, wat het risico op een hydrologische verstoring van het gebied beperkt. Bovendien zal bij het weer opvullen van de sleuven de nodige aandacht besteed worden aan het herstellen van ondoorlaatbare lagen waar deze aangetroffen worden. In de Ravelse Bossen ten zuiden van de Arendonkse Steenweg, is de abiotische uitgangssituatie bijzonder complex. Er worden hier namelijk niet enkel duidelijk herkenbare (en te herstellen) ondoordringbare kleilagen aangetroffen, maar ook lokaal dunne minder of niet doorlaatbare leem- en veenlaagjes. Ze zorgen voor een gedifferentiëerde hydrogeologische situatie die een specifieke en zeldzame vegetatie toelaat (zie Fauna & Flora). Ter hoogte van de te vergraven zone bij aanleg in open sleuf, zijn deze bodemlagen in het verleden al eens verstoord (bij aanleg van de leidingen eind jaren ’60), echter niet overal tot op de in het huidige project voorziene diepte van 2,20 m. De bodem en hiermee samenhangend de hydrologische toestand heeft bovendien in de loop van de tijd een nieuw evenwicht gevonden die tot deze waardevolle biotische toestand leidt. Om deze moeilijk te herstellen situatie niet te verstoren, is het aanbevolen in de zone ten zuiden van de Arendonkse Steenweg te werken met een horizontaal gestuurde boring. Zo worden de bovenste bodemlagen niet verstoord en blijft het hydrogeologische systeem intact. De boorstreng wordt uitgelegd ten noorden van de Arendonkse Steenweg. Er dienen bomen gekapt te worden om deze strengen te kunnen bouwen. 3.1.4.3 Wijziging van het bodemgebruik, bodemgeschiktheid en bodemvochtregime Er zijn in het Technisch Bestek van Fluxys reeds verschillende maatregelen opgenomen: opvulling met de uitgegraven aarde gebeurt met behoud van de oorspronkelijke gelaagdheid; TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 22 de opvulling gebeurt zodanig dat de oorspronkelijke dichtheid van de grond wordt bekomen, met specifieke aandacht voor de minder doordringbare kleilagen die op geringe diepte voorkomen in de bodem; voordat de teelaarde wordt teruggeplaatst, wordt de ondergrond ter hoogte van de rijstrook losgewoeld om de natuurlijke waterdoorlatendheid van de bodem te herstellen; terugplaatsen teelaarde. Om de risico’s met betrekking tot het doorbreken van een ondiepe ondoordringbare laag zo veel als mogelijk te beperken, is het aangeraden om de uittredeput (noorden) van de horizontaal gestuurde boring ter hoogte van De Liereman meer naar het noorden te verschuiven, dit om de waterhuishouding van het natuurgebied niet te verstoren. Deze milderende maatregel wordt meer in detail besproken in de discipline Water. Verder zijn geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk. De VLM en ANB werken aan een natuurinrichtingsproject voor De Liereman. In dit kader zullen enkele percelen 30 of 50 cm afgegraven worden (zie discipline Fauna & Flora). Ook dienen sommige grachten uitgediept te worden. Bij de aanleg van de leiding wordt hiermee reeds rekening gehouden, voor zover de informatie tijdig ter beschikking is; er wordt voorzien dat er ook in de nieuwe toestand voldoende gronddekking aanwezig is. Verdere afstemming met VLM en ANB omtrent de mogelijke maatregelen die Fluxys kan nemen in het kader van het natuurinrichtingsproject zal nog gebeuren in het kader van de stedenbouwkundige vergunning. 3.1.4.4 Bodemkwaliteit Het gebruikte zand voor de zandbaan heeft een voldoende laag chloridegehalte waardoor de chlorideconcentratie na de werken in het ondiepe grondwater niet hoger dan 70 mg/l zal zijn. Zeezand mag niet worden toegepast (ook niet na ontzilting). Bij het optreden van calamiteiten worden alle mogelijke maatregelen genomen om de vervuiling onmiddellijk te verwijderen. 3.2 Discipline Water 3.2.1 Methodologie Voor de beschrijving van de milieueffecten ten gevolge van de vervanging en de exploitatie van de aardgasvervoerleiding wordt steeds vergeleken met de toestand van het milieu in de referentiesituatie. Deze wordt gelijkgesteld aan de huidige toestand van het studiegebied, waarmee in principe de situatie in 2012 bedoeld wordt. Waar er nog geen basisgegevens beschikbaar zijn voor 2012, wordt met zo recent mogelijke gegevens gewerkt. Voor de beschrijving van de waterlopen in het studiegebied worden de hydrografie en de waterkwaliteit besproken. Deze zijn afkomstig van de meetdatabank van de VMM. Wat het grondwater betreft worden gegevens verzameld in verband met de hydrogeologische opbouw, grondwaterstroming, grondwaterkwetsbaarheid en grondwaterwinningen in het studiegebied. De kwaliteit wordt vervolgens onderzocht op basis van een bespreking van de gekende knelpunten op vlak van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. De effecten van het project worden opgedeeld in effecten op het oppervlaktewater (poelen, vennen, grachten, beken en rivieren) en het grondwater. Voor beide worden zowel TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 23 kwalitatieve als kwantitatieve parameters onderzocht. Het studiegebied voor de discipline Water wordt vastgelegd als een zone van 200 meter aan weerszijden van de leiding. Waterlopen waarin mogelijk geloosd wordt en invloedszones van ondiepe bemalingen zijn hier dan in voldoende mate inbegrepen. 3.2.2 Beschrijving van de bestaande toestand 3.2.2.1 Oppervlaktewater Het projectgebied doorkruist de waterscheidingskam tussen de bekkens van de Maas en de Schelde, waardoor het noorden van het gebied (deelgebieden 1, 2 en het noordelijke gedeelte van deelgebied 3) afwatert via de Maas en de rest naar de Schelde. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de waterlopen die gekruist worden door de te vervangen aardgasvervoerleidingen en geeft eveneens een overzicht van de beheerders en kwaliteitsdoelstellingen (zie ook Figuur 7). Tabel 2 Overzicht van de waterlopen die door het tracé gekruist worden met vermelding van de kwaliteitsdoelstelling. Naam Categorie Kwaliteitsdoelstelling Beheerder Staakse rijt 37885 Niet geklasseerd Basiskwaliteit (100) Aangelanden Witvenloop 15964 Categorie 2 Basiskwaliteit (100) Gemeente Ravels Marelse loop 14016 Niet geklasseerd Basiskwaliteit (100) Aangelanden Kempisch kanaal/ Kanaal van Dessel naar Schoten 21682 Categorie 0 Waterlopen bestemd voor de productie van vis- en drinkwater (131) NV De Scheepvaart Lieremansloop 17982 Categorie 2 Basiskwaliteit (100) Prov. Antwerpen Er worden daarnaast nog enkele niet-benoemde grachten gekruist. De opmaak van een ‘watertoets’ is in het kader van dit vergunningsplichtig project verplicht. Dit is een onderzoek waarin nagegaan wordt wat de effecten van de geplande ingreep zijn op het watersysteem. Zo wordt schade door overstromingen en dergelijke meer zo veel mogelijk voorkomen. Deze watertoets is gebaseerd op verschillende factoren, die we hier kort bespreken: Overstromingsgevoelige gebieden; de valleigebieden van de Witvenloop en Liermansloop zijn overstromingsgevoelig, de rest van het projectgebied is niet effectief overstromingsgevoelig. Aangezien er gewerkt zal worden met een horizontaal gestuurde boring ter hoogte van de Liereman, zijn er enkel bovengrondse werken gepland in het overstromingsgebied van de Witvenloop. De totale oppervlakte aangesneden overstromingsgevoelig gebied bedraagt ongeveer 20 are op een totale werkzone van om en bij de 34 hectare. Infiltratiegevoelige bodems; het projectgebied doorkruist een belangrijk aandeel infiltratiegevoelige gebieden. In totaal gaat het om ongeveer 2/3e van het totale projectgebied, of zo’n 21 ha. De beide uitlegpistes voor de boorstrengen van de horizontale boringen bevinden zich haast volledig in infiltratiegevoelig gebied. Grondwaterstromingsgevoelige gebieden; ter hoogte van de natuurgebieden “Kijkverdriet” en “De Liereman” komen zones voor die zeer gevoelig zijn voor grondwaterstroming. Aangezien er in deze zones gewerkt zal worden met een horizontaal gestuurde boring, wordt de impact hiervan geminimaliseerd. De rest van het projectgebied is matig gevoelig voor grondwaterstroming. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 24 Winterbedkaart; het studiegebied bevindt zich niet in het winterbed van een grote rivier. Hellingenkaart; de hellingen binnen het studiegebied zijn steeds <0,5 %. Erosiegevoelige gebieden; er komen geen erosiegevoelige gebieden voor in het studiegebied. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 25 Figuur 7 Waterlopen In het studiegebied zijn enkele vennen en relicten van vennen aanwezig. Het betreft veelal regenwatervennen, waarvan het voorkomen samenhangt met de langzame oppervlakkige drainage (afvoer van water) t.g.v. het vlakke reliëf met ondiepe depressies en het ondiep TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 26 voorkomen van kleilenzen, kleilagen of dunne weinig doorlaatbare leem- of veenlaagjes. Het neerslagwater infiltreert niet of hooguit een paar meter in de bodem omdat het stagneert op deze lagen. Waar lokale depressies voorkomen, ontstaan vennen. De vennen in dit gebied lijken ook gevoed te worden door grondwaterstromingen (kwel), die ontstaan uit het op de zandrug infiltrerende water dat door de ondoordringbare kleilagen aan het oppervlak gedwongen wordt. Enkel van de Witvenloop-Kruisbergloop en van de Kijkverdrietloop zijn recente gegevens beschikbaar omtrent de waterkwaliteit. De Witvenloop-Kruisbergloop blijkt matig vervuild, net als de Kijkverdrietloop, waarbij deze laatste iets beter scoort. 3.2.2.2 Grondwater Wat grondwater betreft, werden gegevens verzameld inzake de hydrogeologische opbouw, de grondwaterkwetsbaarheid en grondwaterwinningen in het studiegebied. Ook wordt onderzoek verricht naar de grondwaterkwaliteit van het studiegebied. Dit gebeurt aan de hand van een bespreking van de huidige knelpunten met betrekking tot bodem- en grondwaterkwaliteit en een overzicht van de verontreinigde sites in de omgeving van het geplande tracé. 3.2.2.2.1 Hydrogeologie Gezien de geringe diepte van de ondergrondse aardgasleidingen volstaat een beknopte weergave van de hydrogeologische karakteristieken van de bovenste bodemlagen. De bodem bestaat overwegend uit zandig Kwartair substraat, waarin kleilenzen voorkomen van wisseldende afmetingen en diepte (zie discipline Bodem). Dit zorgt voor een afwisseling van doordringbare en weinig doordringbare bodems, waardoor het grondwater op vele plekken ondiep opgehouden wordt en er soms ook vennetjes ontstaan. Voorbeelden van dit soort gebieden zijn de Liereman en het natuurgebied Kijkverdriet. 3.2.2.2.2 Grondwaterkwetsbaarheid De grondwaterkwetsbaarheid van een gebied wordt voorgesteld door een code die het risico op verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag aangeeft, en is gebaseerd op de doorlaatbaarheid en de diepte van de watertafel. Aangezien de zandbodems in het projectgebied door de band genomen goed doorlaatbaar zijn en de grondwatertafel vrij hoog staat, loopt bijna het volledige tracé door zeer kwetsbaar gebied. De zuidelijke helft van het projectgebied bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbaar en weinig kwetsbaar gebied (door de aanwezigheid van ondoordringbare kleilenzen). 3.2.2.2.3 Grondwaterpeil In het noordelijke gedeelte van de Ravelse Bossen bevindt zich de grondwaterwinning “Ravels” van Pidpa. Zij beschikken over een uitgebreid netwerk van peilbuizen waarmee het grondwaterpeil opgevolgd wordt. Hieruit blijkt een gemiddeld winter/lentegrondwaterpeil van ongeveer 1,0 m – MV. In de zomer/herfst daalt het grondwaterpeil in de Ravelse Bossen tot ongeveer een 2,0 m – MV. Hierbij wordt gebruikgemaakt van halfjaarlijkse peilbuismetingen voor de meeste peilputten. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 27 Ter hoogte van het Zwartgoor blijkt de grondwatertafel hoger te liggen, met winterwaterstanden van om en bij de 50 cm onder het maaiveld en zomerwaterstanden die iets minder dan een meter onder het maaiveld liggen. 3.2.2.2.4 Grondwaterwinningen In de Gewestbossen van Ravels is het waterwingebied “Ravels” gelegen, waar drinkwater geproduceerd wordt door Pidpa. Het projectgebied situeert zich dicht bij de meest strikte beschermingszones van het waterwingebied, maar loopt er niet doorheen. De aanwezigheid van de aardgasleiding is dan ook niet in conflict met de waterwinning. De aardgasleiding ligt in een beschermingszone type III, waar minder strenge voorwaarden gelden. In de omgeving van het projectgebied zijn verschillende grondwaterwinningen actief. Binnen een gebied van 500 m rond de as van de werken gaat het om volgende vergunningen: Tabel 3 Nr Vergunde grondwaterwinningen in het studiegebied Installatie -ID Adres Dagdebiet (m³) Jaardebiet (m³) Aquifer -code Diepte (m) Klasse Nacebelcode 1 45649 Kastanjedreef 1 150 10000 0231 68 1 2 93246 Schootseweg 300 25000 0230 ? 2 01.10 3 49160 Schootseweg 50 19 6700 0254 238 2 01.22 4 85311 Schootseweg 51 9 3160 0254 237 2 01.21 5 74082 Wilderstraat – CBB van hoofdwinning WPC Oud-Turnhout 10000 1850000 0250 210 1 41 6 47800 Lage Mierdse weg 20 7100 0254 220 1 01.10 7 88807 Lage Mierdse Weg 29 20 6400 0250 220 1 01.24 8 45028 Lage Mierdse weg 21 10 1500 0250 225 2 01.22 3.2.2.2.5 Grondwaterkwaliteit Langsheen het tracé van de aardgasleidingen bevinden zich verschillende meetpunten van het grondwatermeetnet van de DOV. Drie ervan worden halfjaarlijks gemonitord op waterkwaliteit en kunnen gebruikt worden om een inschatting te maken van de kwaliteit van het grondwater in het projectgebied. Samenvattend kan gesteld worden dat uit de analyse van de meetreeksen een zuur, mineraalarm milieu blijkt, dat in het noorden van het projectgebied hoge kationconcentraties (Al3+ en K+) vertoont en aangerijkt is met nitraat. Ten noorden van het kanaal lijkt er ook een scheiding te zijn tussen de bovenste en de dieper gelegen grondwaterlagen, wat zich uit in andere concentraties en normoverschrijdingen van de verschillende gemeten elementen. Zo blijkt het diepere grondwater (dieper dan 6 m) veel ijzer te bevatten, wat veel minder voorkomt in de ondiepe lagen. 3.2.3 Beoordeling van de milieueffecten 3.2.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase Door de hoge natuurlijke grondwatertafel in het projectgebied, zal er bemaling geïnstalleerd moeten worden om de werken aan de leiding te kunnen uitvoeren. Dit heeft rechtstreeks TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 28 effect op de grondwaterkwantiteit, die lokaal zal afnemen. Door het onttrekken van grondwater ter hoogte van de open sleuf, zal de grondwatertafel in een zone eromheen lager komen te liggen. De reikwijdte van dit effect kan berekend worden op basis van de diepte van de bemaling, de oorspronkelijke grondwatertafel en de aard van de bodem. Er werd uitgegaan van een absolute worst-casebenadering voor de bepaling van deze effecten. Hieruit blijkt dat voor een aanleg in open sleuf de effecten tot 60 m van de leidingen merkbaar zouden zijn. Een meer realistische benadering, die rekening houdt met de zomergrondwaterstand, houdt rekening met een beïnvloed gebied van 40 m langs weerszijden van de leiding. Voor de gedeelten die aangelegd worden via een horizontaal gestuurde boring, waarvoor aan het begin- en eindpunt een diepere bouwput (en dus bemaling) nodig is, reikt de invloedsstraal in deze benadering ongeveer 123m ver (het effect is echter veel lokaler, namelijk enkel ter hoogte van de in- en uittredeput). Globaal genomen is het effect van de bemalingen matig negatief. Aangezien het Standaartsven (in deeltracé 2) en de Kleine Poeierling (in deeltracé 3, net ten noorden van de Arendonksesteenweg) op minder dan dertig meter van de werkstrook liggen en de hoogte van de grondwatertafel en de waterstand in een ven in nauw contact staan, zal een bemaling hier het (gedeeltelijk) droogvallen van het ven tot gevolg hebben, dit wordt als een negatief effect beschouwd. De overige vennen (waaronder de Grote Poeierling) liggen verder van het tracé en buiten de invloedssfeer van de sleufbemalingen, waardoor de effecten hierop verwaarloosbaar zijn. Aangezien de te vervangen leidingen en dus de open sleuf noord-zuid-geörienteerd zijn, parallel aan de voornaamste grondwaterstromingen, worden geen significante effecten verwacht op de kwelstromen op meso-schaal. Op microschaal kunnen echter plaatselijke ondoordringbare lagen doorbroken worden gezien de beperkt diepere aanleg, met een negatieve impact op lokale kwelsystemen en de hiervan afhankelijke vegetaties. Voor de boorputbemaling voor de horizontale boringen reikt de tijdelijke bemalingskegel tot buiten de werkstrookbreedte. Dit effect is echter lokaler en bij een horizontaal gestuurde boring zijn er over de lengte van de boring zelf geen negatieve effecten te verwachten. Globaal is het effect beperkt negatief. In het gebied komen, door de ondiepe aanwezigheid van ondoordringbare kleilagen, hangwatertafels voor, waarop regenwater tijdelijk blijft staan en wat voor lokaal vochtige of natte bodems zorgt. Op basis van de boringen komen zowel in de omgeving van het Standaartsven (deeltracé 2) als in het gewestbos ten zuiden van de Arendonkse steenweg (deeltracé 3) ondiepe kleilenzen voor die bij aanleg in open sleuf vergraven kunnen worden. Het effect wordt als matig negatief beoordeeld. Zoals aangehaald, is het ganse gebied qua grondwaterkwetsbaarheid gecatalogeerd als (zeer) kwetsbaar. Bij calamiteiten bij de heraanleg van de leidingen kunnen de effecten dan ook groot zijn. Het dient benadrukt dat Fluxys N.V. hoge kwaliteitseisen oplegt aan de uitvoering van de werken en hierbij zoveel mogelijk maatregelen treft om calamiteiten te voorkomen. Indien er zich een calamiteit voordoet worden onmiddellijk de nodige saneringsmaatgregelen getroffen (bvb. afgraving). De segmenten die als horizontaal gestuurde boring uitgevoerd worden, genereren enkel dergelijk risico aan de in- en uittredeputten aangezien de boring zelf geen gevaarlijke stoffen gebruikt, maar enkel het natuurlijke en inerte bentoniet. Het installeren van de bemalingsinstallaties zal, bij lozing op waterlopen, ook een invloed hebben op de oppervlaktewaterkwantiteit. Op basis van de bodemeigenschappen en de TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 29 te bemalen diepte kan een schatting gemaakt worden van het volume water dat bemaald dient te worden. Dit bleek voor de sleuf maximaal 24m³/u per 100 meter sleuf te bedragen, en voor een in- of uittredeput van een horizontaal gestuurde boring maximaal 22 m³/u. Voor de sleufbemaling dienen lange segmenten tegelijkertijd bemalen te worden, wat het volume bemalingswater opdrijft. Wanneer uitgegaan wordt van de lozing van het bemalingswater van een sleuflengte van 1000m per waterloop, blijkt dit volume een groot aandeel te vormen van het geschatte debiet van de waterlopen in de omgeving, met een significant negatief effect als gevolg. Een doorgedreven spreiding van het lozen van het water, waarbij bovendien zo veel mogelijk geloosd wordt in het kanaal Dessel-Schoten, kan dit effect verminderen. Door het graven van de open sleuf ter hoogte van de kruisende waterlopen, kan lokaal een vermindering van de oppervlaktewaterkwaliteit veroorzaakt worden, voornamelijk door vertroebeling. Het geloosde water zal getest worden op zijn geschiktheid voor lozen in waterlopen en waar nodig voorbehandeld worden (bijvoorbeeld beluchten om ijzergehalte te verlagen). Ook het lekken of morsen van chemicaliën of olieën kunnen een effect veroorzaken. Ook hier dient weer benadrukt te worden dat Fluxys strenge eisen stelt aan de uitvoering van de werken en zo veel mogelijk maatregelen neemt om calamiteiten te voorkomen of, in geval deze toch voor zouden komen, onmiddellijk de nodige saneringen uit te voeren. Voor de zones die met een horizontaal gestuurde boring worden uitgevoerd is het effect kleiner. Het projectgebied kruist slechts één waterloop die niet ingekokerd werd bij de aanleg van de huidig aanwezige gasleidingen, namelijk de Witvenloop; de overige beken en grachten zijn ingebuisd. Tijdens de werken zullen de waterlopen allemaal tijdelijk via een kleine omleiding van voldoende diameter geleid worden om de afwatering niet te hypotekeren. Nadien wordt de huidige situatie weer hersteld. Door de aanleg worden dus geen negatieve effecten verwacht op de structuurkwaliteit van de waterlopen. In de Ravelse Bossen is er zelfs de mogelijkheid om enkele beken en grachten die ingekokerd waren, terug open te leggen na aanleg van de (dieper gelegen) pijpleidingen. Er kan hier dan ook een positief effect verwacht worden op de structuurkwaliteit van de waterlopen. 3.2.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase De situatie na uitvoering van de werken is vergelijkbaar met de huidige, aangezien er enkel leidingen vervangen zullen worden. Door het zorgvuldig herstellen van de momenteel ingekokerde waterlopen die gekruist worden, is het echter wel mogelijk om op enkele plaatsen een positief effect te veroorzaken op de structuurkwaliteit van de waterlopen. Bij een eventueel gaslek zijn er slechts weinig effecten te verwachten, aangezien het getransporteerde aardgas niet oplosbaar is in water. Wel zal de gashuishouding van de bodem plaatselijk wijzigen. De leidingen voldoen echter aan alle geldende normen en worden beschermd door beschermfilmen en een waarschuwingslint, om de kans op dit soort calamiteiten te minimaliseren. De kleine diameter van de leidingen (ten opzichte van de grondwatertafel) maakt dat de aanwezigheid ervan in de bodem geen significante effecten zal hebben op de kwelstromen in het gebied. Ter hoogte van de horizontaal gestuurde boring (aan De Liereman en zone Kijkverdriet, deeltracés 7 en 5) worden de huidige aardgasleidingen niet uit de bodem verwijderd om zo min mogelijk verstoring te veroorzaken. Ze worden wel afgesloten en opgevuld met 1 bar stikstofgas om doorroesten en verzakkingen van het terrein op lange termijn te vermijden. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 30 3.2.4 Milderende maatregelen 3.2.4.1 Grondwaterkwantiteit Doorbreken ondoorlaatbare lagen; Heraanleg van het bodemprofiel, met specifieke aandacht voor ondoorlaatbare lagen; Op deze manier kunnen eventuele stuwwatergronden na aanleg van de leidingen terug hersteld worden. Verplaatsen uittredepunt boring De Liereman: Het uittredepunt van de horizontaal gestuurde boring aan de Liereman dient in noordoostelijke richting (in het akkerland) te verschuiven om het effect van het doorbreken van kwellagen en mogelijke impact op kwelstromen te vermijden. Uitvoeren van een bijkomende horizontaal gestuurde boring, in het zuidelijke gedeelte van de Ravelse Bossen (vanaf de Arendonksesteenweg). Het gedeelte van het tracé net ten zuiden van de Arendonksesteenweg is hydrologisch erg complex door de aanwezigheid van fragmentaire weinig doorlaatbare bodemlaagjes (veen, leem en klei), waarboven zich een waardevolle en zeldzame vegetatie gevormd heeft (zie discipline Fauna & Flora). Om deze systemen te beschermen, is het aan te raden een horizontaal gestuurde boring uit te voeren in dit gedeelte.. De voorgestelde boring loopt van net ten noorden van de Arendonksesteenweg tot het einde van de boszone. De boorstreng die hiervoor ten noorden van de Arendonkse Steenweg uitgelegd dient te worden, heeft geen significante invloed op de discipline Water. Verdroging door bemaling; Retourbevloeiing instellen ter hoogte van alle sleuf- en boorputbemalingen waar deze in gevoelig gebied liggen. In akkergebieden, die veelal door de landbouwers gedraineerd worden, is er geen negatief effect te verwachten van de bemaling en is retourbevloeiing dan ook niet aan de orde. Verzakkingen door doorroesten oude leidingen; De horizontaal gestuurde boringen vervangen de huidige leidingen die aanwezig blijven in de ondergrond. Om te vermijden dat na een ruimer tijdsverloop, na doorroesten van deze achtergelaten leidingdelen, verzakkingen van het terrein zouden optreden, wordt voorgesteld bij alle horizontaal gestuurde boringen de leidingdelen die in de ondergrond blijven zitten aan beide zijden af te dichten en op te vullen met stikstofgas op 1 bar en alle beschermingsmaatregelen te behouden die van kracht zijn voor de bescherming van een aardgasleiding in bedrijf (kathodische bescherming, signaalkabel, voorbehouden zone,…). 3.2.4.2 Grondwaterkwaliteit Strikt volgen van veiligheidsvoorschriften; De veiligheidsvoorschriften m.b.t. bodem- en grondwaterverontreiniging (opgenomen in het technisch bestek) moeten strikt opgevolgd worden gezien de kwetsbaarheid van het grondwater over het gehele traject. Bij kritische manipulaties met diesel, benzine en olie zoals vuloperaties en verwisselen van oliefilters is het gebruik van lekbakken verplicht. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 31 3.2.4.3 Oppervlaktewaterkwantiteit Maximaal toepassen van retourbevloeiing (uitgezonderd in akker- en weilanden) om het te lozen debiet zo veel mogelijk te beperken. Waar dit technisch niet mogelijk is, bijvoorbeeld in zones met zeer hoge grondwaterstanden of in vochtgevoelige landbouwgebieden, wordt het bemalingswater zo veel mogelijk geloosd in het Kanaal Dessel-Schoten, waar de debieten geen significante effecten zullen genereren. 3.2.4.4 Oppervlaktewaterkwaliteit Lozen van bemalingswater; In het algemeen kan aangenomen worden dat de kwaliteit van het bemalingswater zal voldoen aan de normen voor lozing in het oppervlaktewater. Indien door ijzeraanrijking of andere bronnen dit niet het geval zou zijn, moet het bemalingswater gezuiverd worden (bvb. ontijzering door oxidatie en afscheiding) vooraleer te worden geloosd. Er wordt een monitoring van de waterkwaliteit van het bemalingswater ingesteld. Indien het ijzergehalte 10 maal hoger ligt dan het ijzergehalte van de ontvangende waterloop zal overgegaan worden tot ontijzering. Indien het ijzergehalte van de ontvangende waterloop niet gekend is, zal rekening gehouden worden met de immissienorm van VLAREM (200 µg/l). Voor de mogelijke debieten die geloosd worden op het Kanaal Dessel-Schoten, dat een waterloop is die bestemd is voor de productie van vis- en drinkwater, zal overlegd worden met de waterloopbeheerder, NV De Scheepvaart om te bepalen of lozing op het kanaal toegestaan is en welke de randvoorwaarden zijn. In geval van retourbevloeiing (verplicht toepassen waar dit technisch mogelijk is) uitgezonderd in akker- en weilanden: ontijzering toepassen cfr. supra 3.2.4.5 Structuurkwaliteit waterlopen Ecologische (her)profilering van de waterwegen; Om de invloed van de inkokering op de structuurkwaliteit van de waterlopen te minimaliseren, zullen deze na afloop van de werken (ecologisch) ge(her)profileerd worden. Er dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de wederinstaatstelling van de oevers. In een aantal gevallen zal dit project het mogelijk maken een vroeger ingekokerde waterloop weer open te maken en van een ecologisch waardevol dwarsprofiel te voorzien, wat een verbetering van de (structuur)kwaliteit met zich meebrengt. 3.3 Discipline Fauna & Flora 3.3.1 Methodologie De bestaande toestand voor de discipline Fauna & Flora zal beschreven worden aan de hand van een evaluatie van de in het projectgebied voorkomende ecologische structuur. Hiervoor wordt een beroep gedaan op verschillende bronnen: karteringsgegevens als de Biologische Waarderingskaart versie 2 (BWK), de habitatkaart en afbakeningen van beschermde gebieden (VEN, Natuura2000, natuurreservaten), maar ook waarnemingsgegevens. Steeds worden zo recent mogelijke gegevens gebruikt, wat in de praktijk leidt tot een beschrijving van de situatie tot 2012. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 32 De impact van de verschillende ingrepen op de ecologisch waardevolle of potentieel waardevolle zones van het studiegebied wordt nagegaan. Mogelijke effecten op de globale ecologische structuur en de aantasting van de biotopen worden onderzocht. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen rechtstreekse (directe) en onrechtstreekse (indirecte) effecten en effecten van tijdelijke of permanente aard. Permanente effecten kunnen zijn het direct biotoopverlies ten gevolge van het ontmantelen van de bestaande aardgasvervoerleidingen en de leidingaanleg of het indirect biotoopverlies ten gevolge van stockeren van de uit te graven grond. Tijdelijke effecten zijn bijvoorbeeld het instellen van een tijdelijke bemaling, het tijdelijk verwijderen van vegetatie voor werfzones of werfwegen,…. Eenmalige en tijdelijke ingrepen in kwetsbare ecotopen kunnen echter ook permanente gevolgen hebben. Bodemverstoring en wijzigingen in waterhuishouding en waterkwaliteit worden via indirecte effecten vertaald naar invloeden op vegetaties en verder naar de impact op populaties van vogels en/of andere diersoorten. Het projectgebied is volledig gelegen binnen Natura2000-gebied (zowel Vogel- als Habitatrichtlijngebied)..Een passende beoordeling moet worden opgemaakt om na te gaan of het project al dan niet een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied zal veroorzaken. Gezien het projectgebied ook VEN-gebied (Vlaams Ecologisch Netwerk) doorkruist, dient tevens in een verscherpte natuurtoets nagegaan te worden of het project onvermijdbare en onherstelbare schade geeft. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald op 500 m aan weerszijden van de te vervangen leidingen. 3.3.2 Beschrijving van de bestaande toestand 3.3.2.1 Globale ecologische structuur van het hele studiegebied Het projectgebied overlapt met 2 Speciale Beschermingszones (SBZ) van het Natura2000-netwerk (zie Figuur 8); Vogelrichtlijngebied “Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout” (BE2101538). Dit bestaat uit zeven deelzones, waarvan er twee overlappen met de projectzone. Hierin blijken vooral droge bossen en mozaïekrijk weidevogelgebied met kleine landschapselementen en graslanden voor te komen. In deze zones komen verschillende doelsoorten voor, zowel als trek- als broedvogel. Habitatrichtlijngebied “Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout” (BE2100024). Het studiegebiedt snijdt zeven deelgebieden van het habitatrichtlijngebied aan en de belangrijkste natuurclusters zijn heidelandschap, moeraslandschap en droge bossen. Het projectgebied doorkruist 2 VEN-gebieden (Figuur 9): Turnhouts vennengebied De Liereman – Korhaan Deze overlappen nagenoeg volledig met het Habitatrichtlijngebied. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 33 Het projectgebied doorkruist 2 natuurreservaten: Kijkverdriet en Landschap De Liereman. Wat betreft gewestplanbestemmingen bevindt het studiegebied zich voor een groot deel in bosgebied, ongeveer 6 km van het tracé loopt door bestemming bosgebied, voornamelijk relatief jonge naaldhoutaanplanten. In realiteit is echter reeds een voorbehouden zone boven de leidingen aanwezig. Ongeveer een kilometer van het tracé loopt door natuurgebied volgens het gewestplan. Het gaat hier dan voornamelijk om het doorkruisen van de Liereman, al is er ook aan het kanaal een dunne strook als natuurgebied ingekleurd op het gewestplan. De rest van het tracé doorkruist agrarisch gebied, het grootste deel ervan is landschappelijk waardevol – enkel tussen de Ravelse bossen en het Kanaal Dessel-Schoten (over ongeveer 1,25 km) – is deze overdruk niet aanwezig. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 34 Figuur 8 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Situering Natura2000-gebieden Niet technische samenvatting – NTS 35 Figuur 9 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. VEN-gebieden Niet technische samenvatting – NTS 36 3.3.2.2 Vegetatie Volgens de Biologische Waarderingskaart versie 2 (BWK), opgesteld door INBO, bestaat bijna 60% van het projectgebied uit biologisch minder waardevol gebied. De overige 40% is biologisch (zeer) waardevol of bestaat uit een mosaïek van minder waardevol en (zeer) waardevol gebied. Er blijken in het projectgebied ook verschillende Europees beschermde habitats voor te komen, zij het niet altijd in goede staat van instandhouding. Samen gaat het om iets minder dan 10 ha. 3.3.2.3 Fauna Gezien de grote natuurwaarde van het gebied, is ook de voorkomende fauna zeer divers. Er komen een belangrijk aantal Annex I-soorten van de Vogelrichtlijn voor, alsook Bijlage II en III soorten van de Habitatrichtlijn. Naast de Europees beschermde soorten, komen ook een groot aantal regionaal belangrijke soorten voor. 3.3.3 Beoordeling van de milieueffecten 3.3.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase Als gevolg van de heraanleg van de leidingen in open sleuf zal ter hoogte van de werfzone een direct eco- en biotoopverlies optreden op de vegetatie. Volgende effecten treden op; Kappingen bomen; hoogopgaande en diepwortelende vegetatie is niet aanwezig in de voorbehouden zone boven de leidingen. Eventueel te kappen bomen buiten de voorbehouden zone worden na aanleg opnieuw geplant. Het effect is bijgevolg beperkt. Overige vegetatie; Niet-diepwortelende vegetatie zal tijdelijk verwijderd worden in de volledige werkstrook. Het aandeel van de voorkomende biologisch minder waardevolle vegetatietypes zal zich na het vervangen van de leidingen kunnen herstellen vanuit de zaadbank (veel kensoorten van bijvoorbeeld de vegetatietypes droge en natte heide hebben een lang levende zaadbank), zodat geen permanent effect optreedt. Enkele specifieke gebieden vormen hierop een uitzondering, er treden wel belangrijke effecten op ter hoogte van; o Standaartsven (vochtige heide) o Zuidelijk deel Ravelse bossen (vochtig heischraal grasland) o Enkele percelen (bosgebiedje Grove den, dotterbloemgrasland en perceel met vennen) net ten noorden van het natuurreservaat de Liereman Er wordt slechts een erg beperkt effect verwacht van indirect eco- en biotoopverlies door bodemverdichting, aangezien de bodems reeds verstoord werden bij de oorspronkelijke aanleg van de leidingen en voor het periodiek onderhoud van de TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 37 voorbehouden zone nog frequent betreden worden. Ook worden er verschilende maatregelen genomen om bodemverdichting tegen te gaan. Verdroging zal echter een niet verwaarloosbaar indirect biotoopverlies veroorzaken, aangezien het volledige studiegebied gekenmerkt wordt door een complexe waterhuishouding, met het voorkomen van grondwaterafhankelijke vegetatietypes binnen de invloedsstraal van de bemaling. De meest gevoelige zone bevindt zich ter hoogte van het Standaartsven, waar een ven en (gedegradeerde) natte heide voorkomt. Beide vegetatietypes zijn weliswaar eningszins bestand tegen flucturerende grondwaterstanden, maar gezien de bijzonderheid en de kwetsbaarheid van de vegetaties wordt dit effect toch als matig negatief beoordeeld. De segmenten die als horizontaal gestuurde boring uitgevoerd worden, zullen slechts ter hoogte van de in- en uittredeputten enig effect veroorzaken door de benodigde bemaling. Wanneer deze zones goed gekozen worden, is het effect minimaal, zeker in vergelijking met een aanleg in open sleuf. Uit de disciplines Bodem en Water blijkt dat het doorbreken van ondiep gelegen klei/veen/leemlagen via open sleuf ter hoogte van het zuidelijk deel van de Ravelse bossen, een sterk negatieve invloed kan hebben op de lokale kwelstromen, aangezien de sleuven (iets) dieper uitgegraven zullen worden dan bij de vorige aanleg. Bij de deeltracés die worden aangelegd via een horizontaal gestuurde boring (Liereman en Kijkverdriet) treedt enkel een mogelijk doorbreken van ondiep gelegen kleilagen op ter hoogte van de in- en uittredepunten van de gestuurde boringen. Indien deze punten goed gekozen worden kan het effect minimaal zijn. Enkel ter hoogte van het uittredepunt van de boring in de Liereman wordt een effect verwacht van doorbreken van kleilagen.. Barrièrewerking Als gevolg van de ontmanteling en aanleg kunnen biologisch waardevolle structuren die een belangrijke verbindingsfunctie hebben, tijdelijk worden doorbroken. Na de aanlegfase wordt de werfzone hersteld in zijn huidige toestand. Zelfs indien de vegetatie tijdelijk verwijderd of beschadigd is, zal er op korte termijn geen fysieke barrière meer aanwezig zijn door de natuurlijke (her)kolonisatie uit de omgeving en de zaadbank. Bovendien is een eventuele gradiënt in de voorkomende vegetatie in de huidige situatie reeds aanwezig als gevolg van de wettelijke verplichtingen binnen de voorbehouden zone voor de aardgasleidingen. Rustverstoring De impact van de rustverstoring door geluid- en lichthinder, is verschillend naar gelang het biotoop dat doorkruist wordt. Voor zeer verstoringsgevoelige gebieden (Natura 2000, VEN, natuurreservaten…) kan de geluidsproductie ten gevolge van de aanleg een effect hebben op de aanwezige fauna-soorten. Het is een tijdelijk effect, dat zich beperkt tot de ontmantelings- en aanlegfase Het effect beperkt zich tot de lokale en tijdelijke geluidsverstoring ten gevolge van de gebruikte machines. Doordat de werken echter geheel gelegen zijn binnen verstoringsgevoelige gebieden (Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied, bos- en natuurgebied) en er bovendien tijdens het broedseizoen gewerkt zal worden (de leidingen kunnen maar vervangen worden tussen half mei en augustus, met voordien nog voorbereidende werken vanaf half maart), wordt er toch een matig negatief effect verwacht ten gevolge van rustverstoring. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 38 3.3.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase Er worden geen bijkomende effecten verwacht door de exploitatie- en onderhoudsfase, die immers een voortzetting is van de huidige situatie. 3.3.4 Milderende maatregelen 3.3.4.1 Direct eco- en biotoopverlies Ter hoogte van het Standaartsven kan het mogelijk permanente (als gevolg van de gewijzigde abiotische situatie bij vergraving van klei/leem/veenlaagjes op een diepte tussen 1,90 en 2,20 m, dit is de zone die bij de vorige aanleg niet vergraven werd) verlies van natte heidevegetatie gemilderd worden door; 1. een werkstrookversmalling tot 37 m door te voeren 2. plaggen van een oppervlakte buiten de werkstrookbreedte, op plaatsen waar het habitattype actueel niet of slecht (vergrast) ontwikkeld is. De plagwerken dienen te gebeuren onder volgende randvoorwaarden (afspraak met ANB, Fluxys en grondeigenaar dd. 04/09/2013); De plagwerken kunnen gebeuren in de zone aansluitend aan de werken, maar enkel ten oosten van de leidingen. De te plaggen oppervlakte bedraagt 0,6 ha (2 x de oppervlakte van de werkstrook). De plagwerken zullen worden uitgevoerd in samenwerking met en volgens de richtlijnen van ANB. Fluxys staat door het uitvoeren van deze milderende maatregel in voor het creëren van de geschikte omstandigheden voor het habitattype, nazorg (beheer en onderhoud) behoren niet tot de taak van Fluxys. 3. Tot slot dient de oorspronkelijke gelaagdheid (eventueel met aanwezigheid klei/leem/veenlagen) in de sleuf opnieuw aangebracht te worden. Deze is verloren gegaan bij aanleg einde jaren ’60, gezien er geen rekening gehouden bij het terug plaatsen van de bodem. Op die manier wordt de abiotische toestand hersteld en verbeterd ten opzichte van de huidige situatie. Uiteraard is het terugplaatsen van de lagen in de goede volgorde slechts één (niet onbelangrijk) deelaspect van de lokale abiotiek. In deeltracé 3 dienen maatregelen genomen te worden om het vegetatietype 6230 te vrijwaren; 1. In het gedeelte ten noorden van de steenweg is het habitattype zeer fragmentair en minder goed ontwikkeld aanwezig. Deze zone is gelegen buiten Habitatrichtlijngebied. De nodige maatregelen worden genomen opdat het habitat na aanleg in open sleuf kan herstellen; De oorspronkelijke gelaagdheid (eventueel met aanwezigheid kleilagen) wordt in de sleuf opnieuw aangebracht. Deze is deels verloren gegaan bij aanleg einde jaren ’60, gezien er mogelijk geen TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 39 rekening gehouden werd met de gelaagdheid bij het terug plaatsen van de bodem. Op die manier wordt de abiotische toestand hersteld ten opzichte van de huidige situatie. De vegetatielaag (inclusief de aanwezige permanente zaadbank, in totaal een 20-tal cm) wordt apart gestockeerd en na de werken terug geplaatst zodat de vegetatie optimaal kan herstellen. Na herstel van de bodemprofielen dient naast de vegetatielaag ook kwaliteitsvol maaisel typisch voor habitat 6230_hmo uitgespreid te worden. In de omgeving zijn gebieden voorhanden die als bron hiervoor kunnen dienen (bijvoorbeeld natuurreservaat Landschap De Liereman). 2. In het zuidelijk deel van de Ravelse bossen (ten zuiden van de Arendonksesteenweg) is het habitattype 6230 bijna gebiedsdekkend en goed ontwikkeld aanwezig. Om het effect van aanleg in open sleuf, waarbij het habitattype niet of slechts op zeer lange termijn zou kunnen herstellen (in het bijzonder gezien de aanwezigheid van Gevlekte orchis, die over een erg beperkt levende zaadbank beschikt én gezien er een mogelijke impact is op de abiotische omstandigheden), te milderen wordt een horizontaal gestuurde boring voorgesteld van net ten noorden van de Arendonkse steenweg tot het einde van het bosgebied voorgesteld. De strengzone situeert zich in het noordelijk deel van de Ravelse bossen, ten noorden van de Arendonkse steenweg. De streng kan in de voorbehouden zone van de huidige leidingen gelegd worden, zodat eventueel bijkomende kappingen tot een minimum beperkt blijven. Gezien het zuidelijk deel van de Ravelse bossen via een horizontaal gestuurde boring gekruist moet worden, zal het vegetatietype 6230 hier over de volledige oppervlakte behouden kunnen blijven. In het basisproject wordt echter voorzien om de streng voor de horizontaal gestuurde boring onder het Kijkverdrijt uit te leggen in het zuidelijk deel van de Ravelse bossen (zie deeltracé 4b op de figuren). Indien de booropstelling op die manier plaatsvindt, zal alsnog schade aan het vegetatietype optreden. Er wordt daarom voorgesteld de boring omgekeerd uit te voeren en de boorstreng ten zuiden van het kanaal uit te leggen. Hierbij wordt een bosje van Grove den (zie ook deeltracé 6a) gekruist (de werkstrook bedraagt hier 15 m voor uitleggen van de strengen). De waarde van het beboste perceel is beperkt en kan, hetzij na de werken opnieuw aangeplant worden met inheems loofhout, hetzij ontwikkelen tot een droge heidevegetatie. Een voorkeursscenario wordt met Natuurpunt en ANB verder afgestemd. Ter hoogte van deeltracé 6a; 1. Ter hoogte van het bosje met aanplant van Grove den, ten zuiden van de Lage Mierdse weg, dient een aandeel bos gekapt te worden binnen de werkstrookbreedte (buiten de voorbehouden zone, waar Struikheidevegetatie zich heeft ontwikkeld). Er dient in overleg met Natuurpunt, die dit perceel beheert, afgestemd te worden of het bos buiten de voorbehouden zone heraangeplant dient te worden (met inheems loofhout), dan wel of deze zone dient ingericht te worden met het oog op ontwikkeling van heidevegetatie. De strooisellaag dient in ieder geval niet teruggeplaatst te worden. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 40 2. Ter hoogte van het perceel met voorkomen van Struisgras-verbond en Dotterbloemgrasland-verbond, wordt voorgesteld de werkstrook lokaal maximaal te versmallen (tot 37 m), om op die manier het aandeel te herstellen vegetatie tot een minimum te beperken. De naast gelegen akker kan gebruikt worden om bijkomend grond op te stockeren. 3. Ter hoogte van het perceel met kadastraal nummer 248B, waarin 2 poelen voorkomen, wordt voorgesteld lokaal de werkstrook maximaal te versmallen, om geen directe effecten op deze poelen en hun vegetatie te veroorzaken. De naast gelegen akker kan gebruikt worden om bijkomend grond op te stockeren. Voor/achter de vennen kan de werkstrook opnieuw een normale breedte aannemen. Ter hoogte van de gekruiste waterlopen; Om een negatief effect van lozing van bemalingswater op de gekruiste waterlopen te vermijden, wordt voorgesteld om in het volledige project een retourbevloeiing te voorzien. Heraanplanten kleine landschapselementen; Gelet op de ecologische en landschappelijke waarde van alle kleinschalige landschapselementen binnen het voorliggende projectgebied, wordt voorgesteld om de kappingen welke voortvloeien uit de aanleg, effectief te herstellen door middel van nieuw inheems en autochtoon plantsoen. Binnen de voorbehouden zone kan gebruik gemaakt worden van struikplantsoen en binnen de rest van de werkzone van een aanplanting van boomplantsoen (aansluitend op de reeds aanwezige bomenrijen). Fluxys engageert zich ertoe de kleinschalige landschapselementen terug in hun oorspronkelijke toestand te herstellen. 3.3.4.2 Indirect eco- en biotoopverlies Voorzien van retourbevloeiing bij bemalingen in het volledige projectgebied, met uitzondering van die zones waar de werkstrook akkerland kruist. Over de volledige lengte die in open sleuf wordt aangelegd, dient de oorspronkelijke gelaagdheid van de bodemlagen (in het bijzonder de micro klei/leem/veenlagen) hersteld te worden. Het uittredepunt van de horizontaal gestuurde boring aan de Liereman dient in noordoostelijke richting (in het akkerland) te verschuiven om het effect van het doorbreken van kwellagen en mogelijke impact op kwelstromen te vermijden. Hierbij wordt tevens ingegaan op de vraag van Natuurpunt om het uittredepunt noordelijker te plaatsen, gezien het recent verwerven van het perceel waar de horizontaal gestuurde boring boven komt. In aandachtsgebied 3 zijn de voorgestelde maatregelen voor het vermijden van direct eco- en biotoopverlies ook van toepassing op het indirecte verlies. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 41 3.3.4.3 Barrièrewerking Er zijn geen specifieke milderende maatregelen vereist in functie van het beperken van de tijdelijke versnippering of barrièrewerking. 3.3.4.4 Rustverstoring Indien de werken voor de vervanging van de leiding starten tijdens het broedseizoen (15-3 tot 15-7), dien voorafgaandelijk het broedseizoen het tracé ongeschikt gemaakt te worden voor broedvogels (afschrapen en apart stockeren van de vegetatie van weilanden, kappen van bomen), uitgezonderd zones die zich in akkerland bevinden. Indien de werken starten buiten het broedseizoen, dan dient dit niet voorafgaandelijke te gebeuren. 3.4 Discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie 3.4.1 Methodologie De referentiesituatie wordt in kaart gebracht door een grondige inventarisatie van het studiegebied, op basis van terreininventarisaties, een analyse van bestaand kaart- en fotomateriaal en een analyse van de nodige (historische) naslagwerken… Op deze manier wordt een algemene landschapskartering uitgevoerd op verschillende schaalniveaus (macro, meso, micro). Ook erfgoed komt hierbij aan bod, zowel het bouwkundig erfgoed als een beschrijving van de erfgoedwaarde van het landschap. Ook de perceptieve kenmerken van het landschap (landschapsbeeld) worden geanalyseerd in deze fase. Voor wat betreft het archeologisch erfgoed wordt de inventaris geraadpleegd van de gekende archeologische waarden (de CAI of Centrale Archeologische Inventaris, die gegevens uit allerhande bronnen samenbrengt). Deze gegevens zijn echter niet volledig, en worden aangevuld met een inschatting van de potentieële aanwezigheid van sites. Voor wat betreft de discipline landschap verschilt de exploitatiefase niet van de actuele toestand. Een volledig herstel van het landschap zoals in de actuele toestand is mogelijk. In de effectbeschrijving zal dan ook enkel de ontmantelings- en aanlegfase besproken worden. De effecten van het project worden ingeschat door middel van drie effectgroepen. Een eerste effectgroep beslaat structuur- en relatiewijzigingen, en behandelt ingrepen met een effect op de structuur van en de relaties binnen het landschap. Hieronder valt onder anderen het verwijderen of verstoren van geomorfologische elementen, het verstoren van landschapsecologische relaties (meer in detail behandeld in de discipline Fauna & Flora) of het veroorzaken van functionele versnippering van het huidige gebruik. Een tweede effectgroep betreft het verlies van erfgoedwaarde. Op basis van een beschrijving van de bekende elementen met erfgoedwaarde wordt het verlies ervan door het project ingeschat. Ook van niet gekende of niet bestudeerde erfgoedelementen wordt een potentiëel waardeverlies in rekening gebracht. De derde effectgroep gaat de wijziging van perceptieve kenmerken in het landschap na. Een eerste factor binnen deze effectgroep wordt gevormd door absolute visueel- TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 42 ruimtelijke effecten, bijvoorbeeld het verwijderen of toevoegen van elementen. Ook veranderingen in de schaal van het landschap worden in rekening gebracht. Hierbij wordt telkens rekening gehouden met de visuele kwetsbaarheid van het landschap. De tweede factor waarmee rekening gehouden wordt binnen deze effectgroep is de visuele invloedssfeer van ingrepen, met andere woorden de reikweidte van de visuele impact. Het studiegebied zal bijgevolg grotendeels bepaald worden door de zone waar een visuele impact ten gevolge van het project verwacht kan worden. Concreet wordt een zone van 500 m genomen. 3.4.2 Beschrijving van de bestaande toestand De te vervangen aardgasvervoerleidingen doorkruisen de provincie Antwerpen tussen Ravels en Oud-Turnhout in zuidwestelijke richting. Op macroschaal bevindt het studiegebied zich in het traditioneel landschap “Noorderkempen”. Deze traditionele landschappen bakenen een karakteristiek landschapstype af en worden gegroepeerd tot landschappelijke streken. De Noorderkempen worden gekaracteriseerd door een vlakke topografie en blokvormige patronen van vegetatiemassas en open ruimten, met wisseldende grootte. In deze blokken komt geïsoleerde bebouwing voor die deel uitmaakt van de open ruimte. Verkavelingen en lintbebouwing zijn storende, maar niet-bepalende elementen. Voor de toekomstige ontwikkeling is het behoud van de verscheidenheid en de grote aaneengesloten blokken natuurgebied die aanwezig zijn in het gebied, een belangrijke focus. De aanwezigheid van een Quartair kleisubstraat afgedekt door dekzanden vormt op mesoschaal een erg belangrijke factor in het landschap, aangezien dit fysisch systeem zowel het reliëf als de waterhuishouding sterk beïnvloedt. De noord-zuid gerichte Ravelse Bossen worden doorsneden door een oost-west geörienteerde microcuesta, met een steile zuidhelling die kwelstromen veroorzaakt in de nattere, meer zuidelijk gelegen delen van het studiegebied. Voor een beschrijving van het landschap op microschaal wordt verwezen naar de paragrafen in verband met het bouwkundig erfgoed, het archeologisch erfgoed en de beeldkwaliteit. Los van elke vorm van bescherming kan op basis van terreininventarisaties en op basis van de gegevens uit voorgaande paragrafen, gesteld worden dat het landschap als waardevol beschouwd kan worden. De nog aanwezige boscomplexen met sporadisch nog vennen en heiderelicten leunen aan bij het historische landgebruik, en er komen verspreid over het gebied verschillende percelen historisch permanent grasland voor, met zowel erfgoed- als ecologische waarde. De landschapsatlas geeft aan waar de historisch gegroeide landschapsstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ankerplaatsen, relictzones, lijnrelicten en puntrelicten. Deze elementen worden weergegeven in Figuur 10. Ankerplaatsen zijn gebieden of plaatsen waar complexen bewaard zijn van verschillende erfgoedelementen die een genetische samenhang vertonen. Ze hoeven daarom niet typisch de kenmerken te vertonen van het traditionele landschap waartoe ze behoren, maar ze bezitten een uitgesproken identiteit. Ankerplaatsen komen dan ook soms buiten relictzones voor. De verschillende samenstellende delen vormen een bijzonder geheel en worden soms als een ensemble aangeduid. Het zijn plaatsen met een duidelijk verhaal, die daarom een TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 43 structurerend element in de ruimte kunnen vormen. Het studiegebied doorkruist enkele ankerplaatsen. Het betreft hierbij twee ankerplaatsen als voorstel vanuit de landschapsatlas7 (‘Staatsbossen van Ravels’ en ‘Liereman’) en een definitief vastgestelde ankerplaats (‘Het natuur- en cultuurlandschap tussen de dorpscentra van Oosthoven, Oud-Turnhout en Arendonk’, ministerieel besluit van 18 juli 2011) die grotendeels overlapt met een van de twee voorstellen uit de landschapsatlas. Een relictzone is een gebied met een grote dichtheid aan punt- of lijnrelicten, zichten en ankerplaatsen en zones waarin de connectiviteit tussen de waardevolle landschapselementen belangrijk is voor de gehele landschappelijke waardering. De te vervangen leidingen zijn integraal gelegen in de relictzone ‘Bos- en akkercomplex Molenheide, Staatsbossen, Kwade Putten, Hoge Mierdse Heide’ (R10059). Het betreft een groot aaneengesloten gebied bestaand uit systematische boscomplexen afgewisseld met open stukken akkerland waarvan de ontginningsstructuur nog waarneembaar is. Dit geeft het landschap een gecompartimenteerd uitzicht. De omgeving rond Kijkverdriet wordt gekenmerkt door kleine niveauverschillen in het landschap en afwisseling van agrarisch gebied met bossen in het noorden (Staatsbossen) en (broek)bossen in het westen. 7 De aanduiding van ankerplaatsen heeft tot doel de landschappelijke waarden en landschappelijke kenmerken van deze landschappen mee te laten spelen in het afwegingskader bij het opstellen van die ruimtelijke uitvoeringsplannen die geheel of gedeeltelijk in ankerplaatsen gelegen zijn. Bij de opmaak van een dergelijk RUP, worden de landschapswaarden en –kenmerken doorvertaald in stedenbouwkundige voorschriften. Vanaf de opname in de ruimtelijke uitvoeringsplannen worden de ankerplaatsen erfgoedlandschappen genoemd. Drie categorieën van ankerplaatsen worden onderscheiden, met name definitief vastegestelde, voorlopig vastgestelde en voorstellen uit de landschapsatlas. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 44 Figuur 10 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Landschapsatlas Niet technische samenvatting – NTS 45 Figuur 11: Ankerplaats "De Liereman"(groen ingekleurd) en de definitief aangeduide ankerplaats "Het natuur- en cultuurlandschap tussen de dorpscentra van Oosthoven, Oud-Turnhout en Arendonk” (rood omrand) Er zijn ook twee beschermde landschappen gelegen in de omgeving van het projectgebied: ‘Het Kijkverdriet’ en ‘De Liereman – fase I’, beide afgebakend omwille van historische en (natuur)wetenschappelijke en esthetische waarde. Binnen het studiegebied bevinden zich geen elementen van het beschermd bouwkundig erfgoed. Het niet-beschermd bouwkundig erfgoed ‘Hoeve met losstaande bestanddelen’ situeert zich binnen het studiegebied. Gezien het project het vernieuwen van bestaande leidingen betreft, is de bodem reeds verstoord en worden potenties voor aanwezigheid van archeologisch erfgoed klein geacht. Op vlak van landschapsperceptie blijkt het studiegebied in de huidige situatie voornamelijk uit vrij open landbouwgebied te bestaan, afgewisseld met dichte boskernen. Het landbouwgebied wordt gestructureerd door bomenrijen en houtkanten, gezien de openheid van het landschap liggen de zichtgrenzen veelal op grote afstand. Het projectgebied bezit sterke lansdchappelijke kwaliteiten. 3.4.3 Beoordeling van de milieueffecten 3.4.3.1 Structuur- en relatiewijzigingen Bij het vervangen van de aardgasleidingen worden op microniveau de huidige landschapsstructuur en de verschillende landschapselementen slechts zeer beperkt gewijzigd (er zijn momenteel immers reeds verschillende leidingen aanwezig die bij hun TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 46 aanleg en exploitatie -gezien de voorbehouden zone- een effect hebben op de landschapsstructuur). Er is geen impact door het project op het microreliëf zowel bij aanleg via open sleuf als via een horizontaal gestuurde boring. De kenmerkende hoogopgaande vegetatie (kleine landschapselementen onder vorm van houtkanten en bomenrijen, bossen) is actueel ter hoogte van de voorbehouden zone reeds afwezig. Tijdens de werffase in open sleuf zal tijdelijk echter in een bredere zone (de werfzone) de vegetatie moeten verdwijnen. Voor het structurerende domeinbos Ravels (deeltracé 3), voorziet Fluxys een werkstrookbreedte van 22 m, zodat geen bijkomende kappingen noodzakelijk zijn. Op overige plaatsen is er beperkt een impact op kleine landschapselementen en bosjes mogelijk buiten de voorbehouden zone. De opgaande vegetatie wordt echter na vervangen van de leidingen buiten de voorbehouden zone volledig hersteld. Het effect is gering negatief en tijdelijk. De landschapsecologische waarde van het studiegebied is zeer groot. Het vervangen van de aardgasleidingen in open sleuf veroorzaakt tijdelijk een verstoring van ecologisch waardevolle zones. Het project zal tijdens de aanlegfase tijdelijk een barrière in het natuurlandschap creëren. Een volledig herstel zoals de actuele situatie is echter mogelijk. Bovendien biedt het project de mogelijkheid een aantal ingrepen uit het verleden milieuvriendelijker te herstellen. Zo zullen waar mogelijk de destijds in functie van het project ingebuisde grachten opnieuw worden opgemaakt en ecologisch ingericht. Globaal wordt het effect bijgevolg als verwaarloosbaar beoordeeld. 3.4.3.2 Verlies of wijzigen van erfgoedwaarden Gezien het project het vervangen van bestaande leidingen betreft, zal ten opzichte van de actuele situatie geen permanent verlies of wijziging van het landschappelijk erfgoed optreden. Tijdens de aanleg- en ontmantelingsfase kan bij aanleg tijdelijk een beperkte impact optreden op de kenmerken van de relictzone ‘Bos- en akkercomplex Molenheide, Staatsbossen, Kwade Putten, Hoge Mierdse Heide’, de definitief aangeduide ankerplaats (MB 18 juli 2011) ‘Het natuur- en cultuurlandschap tussen de dorpscentra van Oosthoven, OudTurnhout en Arendonk’ en de ankerplaatsen ‘Staatsbossen van Ravels’ en ‘Liereman’. Het effect is echter tijdelijk en de intrinsieke waarde van de landschappen wordt tijdens de werffase niet of slechts zeer beperkt aangetast. De gedeelten die als horizontaal gestuurde boring aangelegd worden, beperken deze impact nog verder, aangezien enkel de in- en uittredeputten enige invloed zullen ondervinden. Er zijn enkele gekende archeologische sites of vindplaatsen aanwezig in het projectgebied, maar de vroegere verstoring door de aanleg van de gasleidingen maakt de archeologische potentie ter hoogte van het projectgebied klein. De in- en uittredeputten voor de horizontaal gestuurde boringen echter veroorzaken bijkomende verstoring in ongerepte bodems, waardoor hier wel een negatief effect op de archeologische potenties optreedt. De beschermde archeologische zone ‘Het finaalpaleolithisch en mesolithisch sitecomplex in het Landschap De Liereman’ (MB 4 juni 2013) bevindt zich bovendien ten zuiden van het projectgebied en legt dus geen bijkomende randvoorwaarden op voor het project. 3.4.3.3 Wijzigen van perceptieve kenmerken De tijdelijke verstoring van de landschappelijke beeldkwaliteit tijdens de aanlegfase via open sleuf wordt veroorzaakt door het klaarmaken van de werkstrook (afgraven teelaarde, verwijderen vegetatie en constructies) en door de aanwezigheid van machines en TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 47 werfmateriaal. Na het beëindigen van de werkzaamheden wordt het landschapsbeeld echter volledig hersteld. De beoordeling van de tijdelijke verstoring tijdens de aanlegfase is afhankelijk van het gebied waarin de aanleg gebeurt: in agrarische gebieden is het effect gering negatief, voornamelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van zware machines in landschappelijk waardevolle gebieden. In natuur- en bosgebieden is de impact relatief groot, zeker waar de opstaande vegetatie buiten de voorbehouden zone tijdelijk verwijderd moet worden. De Ravelse bossen (deeltracé 3) vormen hierop een uitzondering, aangezien de werfzone hier beperkt gehouden kan worden, waardoor geen bijomende kappingen noodzakelijk zijn. De horizontaal gestuurde boringen veroorzaken enkel effecten ter hoogte van de in- en uittredeputten, deze zijn verwaarloosbaar ten opzichte van het voordeel van het nietgestoorde gebied waarlangs de boring zelf verloopt. 3.4.4 Milderende maatregelen 3.4.4.1 Structuur- en relatiewijzigingen Natuurlijk oeverherstel; Om de effecten op het structuurbepalend karakter van de doorsneden waterlopen te herstellen, wordt voorgesteld de oevers telkens over de volledige breedte van de passage op een natuurlijke wijze in te richten. Dit zal gebeuren in samenspraak met de beheerder van de waterloop. Ingebuisde waterlopen worden waar mogelijk open gemaakt. Dit zal gebeuren in samenspraak met de beheerder van de waterloop. Heraanplanten kleine landschapselementen; Gelet op de ecologische en landschappelijke waarde van alle kleinschalige landschapselementen binnen het voorliggende projectgebied, wordt voorgesteld om de kappingen welke voortvloeien uit de aanleg, effectief te herstellen door middel van nieuw inheems en autochtoon plantsoen. Binnen de voorbehouden zone kan gebruik gemaakt worden van struikplantsoen en binnen de rest van de werkzone van een aanplanting van boomplantsoen (aansluitend op de reeds aanwezige bomenrijen). Fluxys engageert zich ertoe de kleinschalige landschapselementen terug in hun oorspronkelijke toestand te herstellen. 3.4.4.2 Verlies of wijziging van archeologisch erfgoed De afspraken tussen Fluxys en het Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend erfgoed Brussel met betrekking tot de archeologische opvolging van de werken zullen gevolgd worden ter mildering van de mogelijke effecten op het archeologische erfgoed. De bepalingen zullen van het archeologiedecreet nageleefd worden. In artikel 5 van het Europese verdrag ter bescherming van het archeologisch patrimonium opgemaakt te La Valetta (Malta) op 16 januari 1992 wordt het algemeen principe TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 48 onderschreven om tijdig het noodzakelijke onderzoek te verrichten. Dit onderzoek omvat in eerste instantie een terreinverkenning. Op basis van deze terreinverkenning worden aanbevelingen geformuleerd naar verder onderzoek toe. Op basis van deze bepalingen kunnen volgende stappen als eventuele milderende maatregelen opgelegd worden: prospectie en inventarisatie voor de aanleg (terreinbezoek); de afgraving van de teelaarde moet gebeuren onder toezicht van een archeoloog; de afgraving moet gebeuren met een rupskraan met platte bak; tussen het afgraven van de teelaarde en de overige werfactiviteiten moet een periode voorzien worden voor een grondige prospectie, tijdens dewelke het terrein niet betreden mag worden met zwaar materieel; indien deze prospectie positief is, moet de bouwheer de noodzakelijke tijd voorzien voor een noodopgraving waarvoor de bouwheer de nodige faciliteiten moet leveren; het VIOE of zijn gemandateerde moet betrokken worden bij de werkplanning en uitgenodigd worden voor de coördinatie- en werfvergaderingen, zodat het archeologisch onderzoek kan ingepast worden in de werken. 3.5 Discipline Geluid 3.5.1 Methodologie Vanwege de aard van het project (ontmanteling, aanleg en exploitatie van een ondergrondse leiding die geen geluid produceert) kan de impact op het geluidsklimaat als relatief beperkt worden beschouwd. De discipline Geluid & Trillingen wordt behandeld aan de hand van bestaande gegevens en geluidsmetingen voor gelijkaardige projecten. Aangezien de geluidsimpact van het project zich beperkt tot de korte periode van de werfactiviteiten, zal dit aspect enkel kwalitatief worden benaderd. Er worden geen bijkomende geluidsmetingen of berekeningen voorzien. De evaluatie van de mogelijke impact van het geluid heeft enkel betrekking op de ontmantelings- en aanlegfase van de leiding. Tijdens de exploitatie treedt geen effect van geluidsverstoring op. Teneinde de geluidsimpact die gepaard gaat met de aanleg van een leiding te kunnen inschatten, worden de geluidsvermogens van de relevante werffasen voor de aanleg van een leiding berekend op basis van een analyse van de geluidsvermogens van de individuele bronnen die gepaard gaan met elke werffase; en dit in functie van het type en aantal bronnen en hun werkingsfrequentie. De geluidsmetingen ter bepaling van het geluidsvermogenniveau van de individuele geluidsbronnen zijn uitgevoerd door Vinçotte Environment op de Fluxys-werven Brakel– Haaltert, Zandhoven–Ranst en Ranst–Lier in de periode augustus 2008 – april 2009. De bronnen werden op een zo representatief mogelijke wijze belast. Aan de hand van de bepaalde geluidsvermogenniveaus voor de individuele bronnen wordt het gemiddeld geluidsvermogenniveau van de verschillende werffasen berekend. Hierbij dient men rekening te houden met het aantal bronnen per werffase en de tijd dat de verschillende geluidsbronnen in werking zijn per werffase. Op basis van de berekende geluidsvermogenniveaus per werffase werd vervolgens met behulp van een akoestisch TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 49 overdrachtsmodel het uurgemiddeld specifiek geluid en het daggemiddeld specifiek geluid van de werffasen berekend voor immissiepunten op een afstand van 50 m, 100 m, 200 m, 400 m en 800 m. De aldus berekende geluidsniveaus worden indicatief getoetst aan de menshindercriteria en natuurhindercriteria. Het studiegebied is de zone waarin geluidsimpact voor de verschillende receptoren (mens en fauna) te verwachten is. Er wordt hiervoor een contour van 800 m rond het projectgebied afgebakend. 3.5.2 Beschrijving van de bestaande toestand Doordat de discipline Geluid & Trillingen wordt behandeld als nevendiscipline zijn er geen metingen uitgevoerd om de actuele geluidstoestand van het studiegebied te achterhalen. Er wordt echter vanuit gegaan, wat de actuele geluidstoestand betreft, dat de geluidsnormen die momenteel gelden binnen de gewestplanbestemmingen gerespecteerd worden. 3.5.3 Beoordeling van de milieueffecten De exploitatie van een ondergrondse gasleiding heeft geen effecten op geluid en trillingen. In dit hoofdstuk worden dan ook enkel de effecten van de ontmantelings- en aanlegfase bestudeerd. De aanleg van een leiding in een open sleuf geeft voor een bepaald punt 14 hinderdagen voor mens en gevoelige fauna (geluidsdrukniveau 45dB(A)) op 50 m; 14 hinderdagen op 100 m en 8 hinderdagen op 200 m. Voor afstanden groter dan 400 m wordt er geen hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht. Voor de aanleg van een persing zijn er 10 hinderdagen tot op 100 m. Voor afstanden groter dan 200 m wordt er geen hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht. Voor de aanleg van een horizontaal gestuurde boring zijn er 26 hinderdagen tot op 200 m. Voor afstanden groter dan 400 m wordt er, gedurende de dagperiode, geen hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht. In tegenstelling tot de aanleg in open sleuf gelden deze stralen echter enkel voor de afstand tot de boorputten, en niet over de ganse lengte van het tracé. Er wordt geen hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht van de bemalingspompen gedurende de dagperiode. Voor de maximale geluidsdrukniveaus (discontinu geluid) geeft dit een overschrijding van het hindercriterium tot op 800 m voor het intrillen van damplanken gedurende hoogstens 1 dag. De maximale geluidsdrukniveaus die gepaard gaan met het lassen in lijn en vervolgens bekleden in lijn kunnen, per activiteit, gedurende hooguit 1 dag een overschrijding van het hindercriterium veroorzaken tot op 400 m. 3.5.4 Milderende maatregelen Voor de milderende maatregelen word verwezen naar de disciplines Fauna & Flora en Mens. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 50 3.6 Discipline Mens 3.6.1 Methodologie Voor de beschrijving van de referentiesituatie met betrekking tot de discipline mens wordt gefocust op de functionele structuur in het studigebied en de veiligheidsaspecten. De geplande toestand onderzoekt de effecten van het project op de menselijke samenleving en vooral op haar functionele aspecten. Naast de effecten op de verschillende functies werken, verkeer, wonen, recreatie,… vormen de onderdelen communicatie over de ontmanteling en aanleg (met gemeentes, buurtbewoners, met natuurverenigingen) en veiligheidsaspecten belangrijke thema’s die binnen deze discipline besproken worden. Voor de evaluatie van de effectvoorspelling wordt de focus gelegd op een aantal relevante onderzoeksfacetten. Volgende facetten zullen op hun impact op de mens beoordeeld worden: Tijdens de ontmantelings- en aanlegfase: Hinder veroorzaakt door effecten op mobiliteit (verkeersdrukte, toegankelijkheid…), geluidsoverlast voor omwonenden en recreanten,... . Voor het bepalen van dit effect zal een inschatting gemaakt worden van het aantal menshinderdagen. Impact op de functies binnen het projectgebied: tijdelijke verstoring van het landgebruik Veiligheid. Tijdens de exploitatiefase: Veiligheid. Het betreft hier de externe veiligheid, m.a.w. de impact op de directe omgeving van een mogelijk ongeval op een leiding in de leidingstraat. Impact op de functies binnen het projectgebied: tijdelijke verstoring van het landgebruik Wijziging landschapsperceptie. Er wordt een studiegebied van 800 m aan weerszijden van de aardgasvervoerleidingen als studiegebied gehanteerd (op basis van de hinderaspecten geluid), specifiek voor de inschatting van de veiligheidsaspecten wordt een studiegebied van 200 m gebruikt. 3.6.2 Beschrijving van de bestaande toestand Functionele structuur: Het studiegebied vervult geen woon- en/of werkfunctie. Het grootste deel van het studiegebied wordt ingenomen door landbouw-, natuur en groengebied. Het tracé kruist slechts 1 grote weginfrastructuur, namelijk de Arendonksesteenweg (N118), en 1 grote waterweg, namelijk het kanaal DesselSchoten. Het landschap en de natuurgebieden die doorkruist worden door het geplande tracé hebben een grote recreatieve waarde. Deze gebieden zijn voorzien van talrijke wandelwegen en fietspaden die intensief gebruikt worden. Veiligheidsaspecten: studiegebied. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Er zijn geen aandachtsgebieden gelegen binnen het Niet technische samenvatting – NTS 51 3.6.3 Beoordeling van de milieueffecten 3.6.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase 3.6.3.1.1 Hinderaspecten Algemene hinderaspecten; o Er is nagenoeg geen bewoning aanwezig binnen het studiegebied. Het effect op bewoners (algemene en geluidshinder) is dan ook verwaarloosbaar. o Er zijn geen bedrijven gesitueerd binnen het studiegebied. Het mogelijk effect van hinder is verwaarloosbaar. o Een aantal landbouwzones worden gekruist. Fluxys voorziet in het Technisch Bestek standaard maatregelen om het tijdelijk effect te beperken. o Tijdelijk verhoogde verkeersdrukte blijft beperkt en wordt als gering negatief beoordeeld. De belangrijkste weg (Arendonksesteenweg) wordt via een sleufloze techniek gekruist. De overige wegen zijn niet druk bereden. o Een groot deel van het studiegebied bestaat uit bos- en natuurgebieden met een hoge recreatieve waarde. Het project kan mogelijk tijdelijk een barrièrewerking hebben op de toegankelijkheid van bepaalde gebieden. Communicatie; Bij de aanleg van een aardgasleiding werkt Fluxys steeds een communicatieplan uit waarbij de betrokken actoren, waaronder buurtbewoners, overheden, brandweer en politie, aan bod komen. Fluxys streeft ernaar om alle betrokkenen op een transparante manier te informeren, al vanaf de voorbereidende fases. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar het openbaar belang van de Fluxysaardgasinfrastructuur en naar de veiligheidsaanpak van de onderneming. 3.6.3.1.2 Veiligheid Door Fluxys worden voldoende maatregelen genomen om eventuele calamiteiten te voorkomen en te beperken. Zo wordt het gehele trace in de exploitatiefase op regelmatige tijdstippen gecontroleerd, zowel te voet, per wagen als per helikopter. Er is tevens een permanent toezicht op bepaalde procesparameters van alle gasleidingen aanwezig op de centrale dispatching en er staat steeds een interventieteam paraat. Ook tijdens de aanleg van de leiding wordt veel aandacht besteed aan de veiligheidsaspecten. Door Fluxys worden verschillende folders en brochures verspreid om de omwonenden en mogelijke bedrijven op de hoogte te houden van de veiligheidseisen. De maatregelen inzake veiligheid tijdens de exploitatiefase en bijhorende folders en brochures worden gebundeld in bijlage 6. Bij omwonenden kan het onveiligheidsgevoel toenemen. Door correcte informatieverlening inzake de genomen veiligheidsmaatregelen kan deze indruk worden weggenomen. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 52 3.6.3.1.3 Landschapsperceptie Tijdens de ontmantelings- en aanlegfase kan de aanwezigheid van grote machines een zekere invloed hebben op de landschapsperceptie. 3.6.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase De exploitatiefase is identiek aan de huidige situatie (het betreft immers het vervangen van bestaande leidingen en de voorbehouden zone is reeds aanwezig in de actuele situatie) en heeft dan ook geen effecten. 3.6.4 Milderende maatregelen Voor de hinderaspecten wordt in functie van het aspect ‘recreatie’ voorgesteld om, bij stockage van grond in de dreven in de Ravelse bossen, rekening te houden met de recreatieve functie van deze dreven en steeds voldoende ruimte open te laten voor voetgangers, fietsers, ruiters,... op de hiervoor voorziene paden. Er dient in het algemeen bijzondere aandacht besteed te worden aan fiets- en voetgangersverkeer door een minimale omrij/loopfactor te voorzien. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 53 4. OVERBLIJVENDE EFFECTEN 4.1 Monitoring 4.1.1 Water Tenzij een retourbevloeiing wordt ingesteld, dient er nauwkeurig te worden opgevolgd dat het geloosde bemalings- en/of afvalwater voldoende gezuiverd is. Indien door ijzeraanrijking of andere bronnen het bemalingswater verontreinigd of aangerijkt (hoger dan lozingsnormen) zou zijn, moet het bemalingswater gezuiverd (bvb. ontijzering door oxidatie en afscheiding) worden vooraleer te worden geloosd. De afgesloten gedeelten van de aardgasleidingen die ter hoogte van de horizontaal gestuurde boringen achterblijven in de bodem zullen voorzien worden van een monitoringssysteem om eventuele lekken te detecteren. Op deze manier wordt voorkomen dat na verloop van tijd de afgesloten leiding toch zou doorroesten en als drainagepijp zou kunnen gaan dienen in de erg gevoelige gebieden. 4.2 Leemten in de kennis 4.2.1 Bodem De studie van de bodemgesteldheid werd uitgevoerd op basis van de bodemkaarten van België. De waarnemingen en staalnamen voor het opmaken van deze bodemkaarten zijn uitgevoerd met een dichtheid van 1 tot 2 per hectare. Ondanks deze relatief grote dichtheid kunnen zich met betrekking tot bepaalde bodemkarakteristieken, toch onnauwkeurigheden ten gevolge van extrapolaties voordoen. De beschikbare gegevens van de bodemkwaliteit vertegenwoordigen slechts een momentopname en kunnen een beperkt beeld van de realiteit opleveren. Er werden geen leemten in de voorspellingsmethode of leemten in inzicht vastgesteld voor de discipline ‘Bodem’. 4.2.2 Water Van de watervoerende lagen is de effectieve doorlatendheid niet exact gekend. Hierdoor is de berekening van de effecten van de wijziging van de grondwatertafel steeds een benadering van de realiteit. In de studie wordt rekening gehouden met een “slechtste geval” situatie. De beschikbare gegevens van de grondwaterkwaliteit vertegenwoordigen slechts een momentopname en kunnen een beperkt beeld van de realiteit opleveren. De exacte loop en volumes van de in het studiegebied voorkomende kwelstromen zijn niet bekend. Een kwantificering van de effecten is dan ook niet mogelijk, maar op basis van de aanwezige kwelafhankelijke vegetatietypes in een aantal deelgebieden (Standaartsven, zuidelijk deel Ravelse Bossen, Kijkverdriet) kan met relatief grote zekerheid verondersteld worden dat hier licht gebufferde kwel aanwezig is. Om deze kwetsbare vegetaties te beschermen, werd het TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 54 voorzorgsprincipe gehanteerd en werden er milderende maatregelen uitgewerkt voor deze locaties. Voor de waterlopen in het projectgebied zijn er grotendeels geen gegevens beschikbaar i.v.m. kwaliteit en kwantiteit doordat ze niet zijn geïnventariseerd. Debietsgegevens van de beken in dewelke de bijkomende lozingen plaatsvinden waren niet beschikbaar en werden aan de hand van vuistregels ingeschat. 4.2.3 Fauna & Flora De inventarisatie van de aandachtsgebieden werd uitgevoerd in juli en augustus 2012. Uiteraard kan op basis van dergelijke geringe inventarisaties geen volledig beeld van de flora worden opgemaakt. Toch laten de veldgegevens, aangevuld met de bestaande literatuur en contacten met de natuurbeheerders toe om de biologische waarde van het gebied te evalueren. Ook voor de bespreking van de faunistische gegevens werd voortgegaan op bestaande inventarisaties, aangevuld met gegevens uit de literatuur en terreinwerk. Het ligt voor de hand dat het binnen het tijdsbestek van dit MER niet mogelijk is om een volledige inventaris van de fauna en flora op te stellen. Het studiegebied kent een complexe grondwatersituatie, die een specifieke natuur meebrengt. Gezien het (niet volledig gekende) gevoelige evenwicht tussen de abiotische situatie en de hieraan gekoppelde natuurwaarden, werd op een aantal locaties het voorzorgsprincipe gehanteerd door een horizontaal gestuurde boring te voorzien (Kijkverdriet en Liereman). 4.2.4 Landschap Aangezien het landschap gevormd en beïnvloed wordt door de overige disciplines, gelden de ontbrekende gegevens voor deze disciplines ook als leemten voor het onderdeel landschap. Voor de discipline landschap zijn er, met uitzondering over de aanwezigheid van archeologische sporen, op dit moment nog geen leemten in de kennis aan te geven. Wat betreft het archeologisch erfgoed is steeds het grootste deel van dit erfgoed niet bekend en slechts in potentie uit te drukken. Enerzijds is er de leemte van het ontbreken van basisgegevens, anderzijds het ontbreken van een waarderingskader, waardoor de effectbeoordeling noodgedwongen een kwalitatief karakter zal hebben. Ten aanzien van de effectbeoordeling kan geconstateerd worden dat geen toetsingskader voorhanden is door middel waarvan effecten kwantitatief beoordeeld kunnen worden. Binnen deze effectgroep werd echter op zodanige wijze omgegaan met de vastgestelde leemten, dat een onderschatting van de effecten uitgesloten mag worden. 4.2.5 Geluid & Trillingen De geluidsstudie is gebaseerd op de aanleg van een nieuwe leiding. Voor het onderdeel ontmantelingsfase zijn geen gegevens ter beschikking. Er wordt echter aangenomen dat de effecten van geluidsverstoring analoog zijn aan deze van de aanlegfase. Het aantal hinderweken zal echter langer zijn (14 hinderweken in plaats van 11 bij enkel aanleg). TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 55 4.2.6 Mens Het opstellen van een kwantitatieve risicoanalyse voor een gastransportleiding vereist het beschikbaar zijn van faalkansgegevens van dergelijk type van installaties. Generieke faalkanscijfers voor ondergrondse leidingen zijn beschikbaar (cf. www.egig.nl) maar (nog) niet door de Vlaamse overheid aanvaard. Een kwantitatieve risicoanalyse voor een gastransportleiding gebaseerd op de beschikbare generieke faalkansgegevens (casuïstiek) zou echter een onrealistisch en niet correct beeld geven van het huidige risiconiveau, indien niet systematisch8 en voor specifieke locaties rekening gehouden kan worden met de aanwezige risicoreducerende maatregelen, zoals betondallen, grotere gronddekking van de leiding, frequentere patrouilles, welke de laatste jaren een algemene praktijk zijn geworden binnen Fluxys en beheerders van transportleidingen in het algemeen. Het ontbreken van éénduidige risicoreductiefactoren van preventieve maatregelen kan als een leemte in de kennis worden beschouwd. Ervaringsgegevens van Fluxys vormen een te kleine statistische basis om hieruit conclusies te kunnen trekken over de grootte van de reductiefactoren. We kunnen nog vermelden dat het gebruik van de generieke faalkanscijfers in het kader van het opstellen van een omgevingsveiligheidsrapport van een hogedrempelinrichting niet in contradictie is met bovenstaande. Binnen dergelijke inrichtingen zijn de risicoreducerende maatregelen met betrekking tot ondergrondse leidingen beperkter en is het aandeel in het totale risicobeeld van deze inrichtingen meestal verwaarloosbaar. Een kwantitatieve risico-analyse is niet mogelijk, omwille van de eerder aangehaalde leemten in de kennis. Een kwalitatieve risico-analyse zoals deze werd opgenomen in de discipline Mens, is hiervoor echter een volwaardig alternatief 8 In de huidige QRA methodiek voor hogedrempelinrichtingen zijn faalkansreducties enkel toegelaten na overleg met en akkoord van de Dienst Veiligheidsrapportering en dient dit geval per geval bekeken te worden. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 56 5. CONCLUSIE Uit de analyse in het MER blijkt dat de belangrijkste milieueffecten ten gevolge van het project optreden tijdens de ontmantelings- en aanlegfase. Deze effecten zijn tijdelijk (ca. 14 weken) en zijn beperkt tot de locatie van de werkstrook (voor het vervangen van de 2 leidingen is deze standaard, zonder versmallingen, 47 m breed). De effecten die optreden tijdens de exploitatiefase zijn nagenoeg afwezig, gezien de exploitatiefase gelijk is aan de actuele toestand. De leidingen en bijbehorende voorbehouden zone die vrij moet blijven van diepwortelende vegetatie, zijn immers in de actuele toestand al aanwezig. Daarnaast dient in overweging genomen te worden dat Fluxys een ruime ervaring heeft met het aanleggen van aardgasvervoerleidingen en het samenwerken met MER-deskundigen. De ervaring uit voorgaande MER’s heeft ertoe geleid dat een groot aantal preventieve maatregelen reeds standaard in het Technisch Bestek werden opgenomen om de impact van de werken op het milieu te beperken. Een aantal van deze maatregelen wordt hier weergegeven: maximaal gebruik van bestaande toegangswegen; maximaal gebruik van rupsvoertuigen; toepassen bodembewerking na de aanleg (openbreken van de bovenste laag van de bodem); gescheiden houden van teelaarde en ondergrond om oorspronkelijke opeenvolging van de bodemlagen te kunnen herstellen; beperken van bemaling in tijd en omvang; optimale benutting van de werkstrook om de verstoorde oppervlakte zo klein mogelijk te houden; beperken van een inkokering van een waterloop in de tijd en opstuwing voorkomen; geluidsarme bemalingspompen in de nabijheid van woningen; doorsnijden van natuurgebieden en woongebieden maximaal vermijden; microreliëf herstellen; vergoeding landbouwers; vergoeding aan eigenaars voor heraanplant bomen; overeenkomst Fluxys en RWO (Ruimte Vlaanderen); … Gezien de ligging van het projectgebied in bijzonder waardevol natuur- en bosgebied9, waarbij de complexe abiotiek zich in een kwetsbaar evenwicht bevindt dat rechtstreeks in relatie staat tot de bijzondere natuur die aanwezig is, werden de milieueffecten die een wijziging van het bodem- en watersysteem of een directe vernietiging van biologisch waardevolle habitats tot gevolg hebben als negatief beoordeeld. Om iedere impact op het waardevolle gebied te vermijden of te herstellen, werden in het MER in dit opzicht bijkomende milderende maatregelen voorgesteld. Door het toepassen van deze maatregelen kan de milieu-impact beperkt worden tot een aanvaardbaar niveau. In Figuur 12 worden de milderende maatregelen betreffende uitvoeringsalternatieven op kaart gesitueerd. 9 het volledige projectgebied situeert zich binnen Vogelrichtlijngebied “Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout” (BE2101538), er worden 4 deelgebieden van Habitatrichtlijngebied “Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout” (BE2100024), er worden 2 VEN-gebieden (Turnhouts Vennengebied en De Lieremand-Korhaan), delen van het Kijkverdriet en De Liereman zijn erkend als natuurreservaat,... TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 57 Specifiek betreffende de toe te passen uitvoeringstechniek, werden door het ANB de zones ‘Standaartsven’ (onderdeel van deeltracé 2) en ‘Domeinbos Ravels’ (deeltracé 3) als bijzonder kwetsbaar voor het kruisen in open sleuf aangehaald. Er diende in het MER te worden onderzocht of een andere uitvoeringstechniek (horizontaal gestuurde boring) vanuit het oogpunt van het volledig herstel van deze waardevolle vegetaties, noodzakelijk geacht werd. Uit de analyse in het MER komt naar voor dat; De effecten op het Standaartsven kunnen voldoende gemilderd worden door het beperken van de breedte van de werkstrook, het herstel van de originele bodemgelaagdheid, het herstel van de heidevegetatie in de werkstrook en het uitbreiden van het habitattype buiten de werkstrook (Fluxys staat in voor het creëren van de geschikte omstandigheden voor het habitattype, niet voor de nazorg). Gezien heidevegetatie een langlevende zaadbank heeft en de abiotische uitgangssituatie hier gemilderd en verbeterd kan worden, kan een volledig herstel van de habitats optreden Indien voor deze maatregelen niet tijdig een sluitende overeenkomst gesloten kan worden met de eigenaar van de percelen, zullen de kwetsbare percelen vermeden worden door een beperkte afwijking van het tracé. Deze opties kunnen de optredende effecten milderen, er is geen mildering in de vorm van een horizontaal gestuurde boring nodig. Voor de zuidelijke zone van het domeinbos Ravels (ten zuiden van de Arendonksesteenweg) kan echter na aanleg in open sleuf een onvoldoende garantie geboden worden voor het herstel van de bijzondere abiotische factoren en de hiermee samenhangende waardevolle biotopen (goed ontwikkelde vochtige en droge heischrale graslanden). Om deze reden wordt de uitvoeringstechniek van een horizontaal gestuurde boring voorgesteld voor het zuidelijk deel van de Ravelse bossen. De boorstreng van deze boring situeert zich in de boszone ten noorden van de Arendonkse Steenweg, in de voorbehouden zone van de (reeds aanwezige) leidingen. Mogelijke bijkomende kappingen zijn bijgevolg tot een minimum beperkt. Als gevolg hiervan dient de opstelling van de horizontaal gestuurde boring ter hoogte van het Kijkverdriet te worden omgekeerd (omwisselen van in- en uittredepunt). In het basistracé is immers voorzien om de boorstreng uit te leggen op de voorbehouden zone in het zuidelijk deel van de Ravelse bossen, vermits deze zone bij aanleg van de Ravelse bossen in open sleuf toch reeds verstoord zou zijn. Vermits na analyse in het MER echter geopteerd wordt voor een milderende maatregel via horizontaal gestuurde boring en de zone met heischraal grasland in het zuidelijk deel van de Ravelse bossen als gevolg van deze milderende maatregel bijgevolg intact blijft, werd in samenspraak met ANB beslist om de booropstelling om te keren, waardoor de boorstreng voor de boring van het Kijkverdriet ten zuiden van het kanaal komt te liggen en de machineopstelling ter hoogte van het akkerland in het noordwestelijk deel van het Kijkverdriet gesitueerd wordt. Indien de voorgestelde milderende maatregelen mee in overweging genomen worden, kan besloten worden dat het vervangen van de leidingen afhankelijk van de specifieke locaties geen tot weinig negatieve effecten heeft. De effecten die verwacht worden tijdens de werffase worden voor het overgrote deel van het tracé als tijdelijk beschouwd waardoor op vrij korte termijn de impact zal verdwijnen of sterk verminderen. Tijdens de exploitatiefase wordt bijzonder aandacht besteed aan de veiligheidsaspecten. Enkel in het uitzonderlijke geval van zeer ernstige calamiteit zijn effecten te verwachten voor personen aanwezig in de nabijheid van de transportleiding. In dit kader wordt verwezen TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 58 naar de door Fluxys gevoerde veiligheidspolitiek die erop gericht is de calamiteiten tot een absoluut minimum te beperken. TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 59 Figuur 12 TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Overzicht project na mildering Niet technische samenvatting – NTS 60 6. SAMENSTELLING VAN HET TEAM VAN DESKUNDIGEN Volgende deskundigen zullen het milieueffectrapport (MER) voor het geplande project, opmaken: Erkende MER-deskundigen: Coördinator, deskundige Fauna-Flora en Monumenten en Landschappen Mevrouw Nele Aerts – Technum (Tractebel Engineering N.V.) MB/MER/EDA/681 geldig tot 11/06/2015 Deskundige Bodem en Water De heer Francis Vansina – Technum (Tractebel Engineering N.V.) MB/MER/EDA/118/V-3 geldig tot 15/04/2014 De disciplines Geluid & Trillingen en Mens worden op gepaste wijze door de coördinator behandeld. Medewerkers erkende MER-deskundigen: Peter Corens Fien De Buysere De opmaak van het MER wordt vanwege de initiatiefnemer door volgende personen begeleid: Environment Manager De heer Xavier Laurent Studies Pipelines Manager De heer Paul Van Es TRACTEBEL ENGINEERING N.V. Niet technische samenvatting – NTS 61
© Copyright 2024 ExpyDoc