Klik hier - Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de

NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
INHOUD
1.
2.
3.
4.
Inleiding ________________________________________________________ 4
1.1
Korte toelichting van het project _____________________________________________4
1.2
Toetsing aan de MER-plicht_________________________________________________4
Beschrijving van het voorgenomen project ______________________________ 6
2.1
Verantwoording van het project _____________________________________________6
2.2
Beschrijving van het project ________________________________________________6
2.3
Alternatieven ___________________________________________________________ 15
Bestaande toestand en belangrijkste milieueffecten ______________________ 17
3.1
Discipline Bodem ________________________________________________________17
3.2
Discipline Water_________________________________________________________23
3.3
Discipline Fauna & Flora __________________________________________________32
3.4
Discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie _______________________42
3.5
Discipline Geluid ________________________________________________________49
3.6
Discipline Mens _________________________________________________________51
Overblijvende effecten_____________________________________________ 54
4.1
Monitoring _____________________________________________________________54
4.2
Leemten in de kennis ____________________________________________________54
5.
Conclusie _______________________________________________________ 57
6.
Samenstelling van het team van deskundigen ___________________________ 61
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 1
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1
Deeltracés .............................................................................................................. 8
Figuur 2
Schematische voorstelling van de fasering ............................................................... 10
Figuur 3
Leiding ten noorden van Weelde ............................................................................. 11
Figuur 4
Leidingen tussen Weelde en Oud-Turnhout .............................................................. 12
Figuur 5
Schematische voorstelling horizontaal gestuurde boring............................................. 13
Figuur 6
Bodemgebruik ...................................................................................................... 19
Figuur 7
Waterlopen .......................................................................................................... 26
Figuur 8
Situering Natura2000-gebieden............................................................................... 35
Figuur 9
VEN-gebieden ....................................................................................................... 36
Figuur 10
Landschapsatlas .................................................................................................... 45
Figuur 11
Overzicht project na mildering ................................................................................ 60
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 2
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1
Uitvoeringstechniek en werkstrookbreedte per deeltracé............................................ 14
Tabel 2
Overzicht van de waterlopen die door het tracé gekruist worden met vermelding
van de kwaliteitsdoelstelling. .................................................................................. 24
Tabel 3
Vergunde grondwaterwinningen in het studiegebied.................................................. 28
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 3
1.
INLEIDING
Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte
samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en
belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de
milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat
planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project
een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening
houdt met het milieueffectrapport (het is een adviesondersteunend document).
De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de
relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en
hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de
uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen.
1.1
Korte toelichting van het project
Het project van Fluxys Belgium (hierna Fluxys genaamd), waarvoor een milieueffectrapport
wordt opgemaakt, betreft het vernieuwen van de bestaande ondergrondse
aardgasvervoerleidingen met diameter 900 mm (genaamd dorsale-leidingen) voor aardgas
tussen Ravels en Oud-Turnhout. Tussen station Poppel en station Weelde bevinden zich 3
leidingen. Hiervan zal de meest westelijke leiding over een lengte van 400 m ten noorden
van het station van Weelde vernieuwd worden. Ten zuiden van het station Weelde bevinden
er zich 2 leidingen met diameter 900 mm. Van beide leidingen wordt het deel Weelde – OudTurnhout vernieuwd, telkens met een lengte van ±10,6 km.
De te vernieuwen parallelle leidingen bevinden zich op het grondgebied van Ravels
(tracélengte 8,2 km) en op het grondgebied van Oud-Turnhout (tracélengte 2,8 km). Binnen
de bestaande stations dienen geen vernieuwingen te gebeuren1.
1.2
Toetsing aan de MER-plicht
Verschillende wetgevende teksten regelen de opmaak van milieueffectenrapporten (MER’s)
in Vlaanderen. Er is het decreet van 18 december 2002, het daarop volgende
uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering over de categorieën van projecten waarvoor (al
dan niet) een milieueffectrapport moet worden opgemaakt van 10 december 2004
(gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 17 februari 2005) en een ministriële omzendbrief
van 2011 (Omzendbrief LNE 2011/1).
Volgens deze wetgeving valt het voorliggende project onder de zogenaamde bijlage II, wat
inhoudt dat er een ontheffing van de MER-plicht aangevraagd kan worden als kan
aangetoond worden dat er redelijkerwijze geen aanzienlijke gevolgen verwacht kunnen
worden ten gevolge van het project.
Fluxys Belgium opteert ervoor om een project-MER op te maken.
1
Bij het vervangen van de leidingdelen ter hoogte van de bestaande stations, wordt er tijdelijk afgeweken van de
normale exploitatie van deze stations. Er wijzigt echter niets aan de exploitatie van deze stations zelf (gezien
het een vervanging betreft)
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 4
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 5
2.
BESCHRIJVING VAN HET VOORGENOMEN PROJECT
2.1
Verantwoording van het project
2.1.1
Doel en duurzaamheid van het project
Het vernieuwen van de bestaande aardgasvervoerleidingen kadert in het programma van
Fluxys Belgium om het geheel van de infrastructuur in een langetermijnoptiek te doen
blijven beantwoorden aan hoge veiligheids- en kwaliteitsstandaarden.
2.1.2
Aardgas blijft centrale factor in de energiemix van morgen
In het primaire energieverbruik van België is aardgas goed voor ruim 25%, staan
olieproducten in voor 39%, kernenergie voor ruim 21%, vaste fossiele brandstoffen voor 8%
en hernieuwbare energiebronnen voor 5%. De regering heeft zich in het kader van het
energie-klimaatpakket geëngageerd om de Europese verbintenissen na te komen waarbij
Europa tegen 2020 streeft naar 20% minder broeikasgassen dan in 1990, een aandeel van
20% voor de hernieuwbare energiebronnen en een energieverbruik dat 20% lager ligt dan
het verbruik bij ongewijzigd beleid. In de optiek om de uitstoot van broeikasgassen tegen
een aanvaardbare prijs terug te dringen, zal aardgas dankzij zijn milieutroeven ook in de
toekomst een centrale factor in de energiemix blijven. Zo is aardgas de fossiele brandstof
met de laagste uitstoot van broeikasgassen en aardgastechnologie heeft belangrijke
voordelen qua energie-efficiëntie. Bovendien heeft aardgas bijzondere troeven voor
huishoudelijke verwarming, als brandstof voor voertuigen en als energiebron voor
elektriciteitsproductie die als back-up moet dienen voor stroomopwekking met hernieuwbare
energiebronnen zoals wind of zon, die niet constant beschikbaar zijn.
2.1.3
Vervoer per pijpleiding: meest milieuverantwoorde manier van transport
Van alle vervoersmodi vertegenwoordigen pijpleidingen verder de laagste kost voor de
maatschappij. Pijpleidingen dragen bij tot het ontlasten van het verkeer en zijn veel veiliger
dan welk ander vervoersmiddel ook. Het aantal ongevallen met een pijpleiding is zeer klein,
in schril contrast met het aantal verkeersongelukken. Een ander voordeel is het efficiënte
ruimtegebruik: pijpleidingen zijn zo goed als onzichtbaar in het landschap. Ze veroorzaken
ook geen geluidsoverlast of luchtvervuiling in tegenstelling tot vrachtvervoer op de weg, via
de lucht of met het spoor. Alleen de aanleg van leidingen brengt soms wat lawaai mee,
maar dat is beperkt. Pijpleidingen zijn bovendien erg energiezuinig: het vervoer via
pijpleidingen kost weinig energie en pijpleidingen brengen geen lege terugritten of lege
kilometers mee, terwijl traditionele vervoerswijzen zoals vrachtwagens en schepen niet altijd
hun volledige capaciteit benutten.
2.2
Beschrijving van het project
2.2.1
Tracé van de aardgasvervoerleiding
Een deel van de bestaande aardgasvervoersleidingen gelegen tussen Ravels en OudTurnhout worden vernieuwd door nieuwe aardgasvervoerleidingen met dezelfde diameter
van 900 mm.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 6
De aardgasvervoerleidingen worden aangelegd volgens hetzelfde tracé als de bestaande
aardgasvervoerleidingen en situeren zich bijgevolg binnen de zone aangeduid als
‘enkelvoudige leiding’2 op het gewestplan en ‘reservatiestrook’ in het RUP
‘Aardgasvervoerleiding Weelde-Zandhoven’ ter hoogte van het compressiestation Weelde.
Om de bespreking per discipline (In hoofdstuk 3, Bestaande toestand en belangrijkste
milieueffecten) helder te brengen, werd het tracé ingedeeld in een aantal deeltracés, zoals
weergegeven in Figuur 1. De indeling in deeltracés gebeurde zowel op basis van de
uitvoeringstechniek voor aanleg van de nieuwe leiding (open sleuf of sleufloze methode, zie
paragraaf 0) als op basis van de werkstrookbreedte (meer uitleg in paragraaf 2.2.3). Een
nieuw deeltracé begint indien hetzij de uitvoeringstechniek, hetzij de werkstrookbreedte
wijzigt. Voor de delen die aangelegd worden met een sleufloze techniek, worden de
boorstrengen eerst uitgelegd langsheen het (niet geboorde) tracé. Deze zones worden
eveneens apart genummerd.
2
De horizontaal gestuurde boringen kunnen
juridische en beleidsmatige situering’.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
hier plaatselijk beperkt afwijken. Zie hiervoor deel 2 ‘Ruimtelijke,
Niet technische samenvatting – NTS 7
Figuur 1
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Deeltracés
Niet technische samenvatting – NTS 8
2.2.2
Algemene projectinformatie
De uitvoering van de werken, op voorwaarde dat de vereiste vergunningen tijdig bekomen
worden, is voorzien voor 2014-20153.
Het project bestaat uit een werffase, waartoe zowel het ontmantelen van de bestaande
aardgasvervoerleidingen als het aanleggen van de nieuwe aardgasvervoerleidingen behoren,
en een exploitatiefase. Gezien het project het vernieuwen van bestaande
aardgasvervoerleidingen betreft, is de exploitatiefase gelijk aan de actuele toestand.
In 2014 zal de 400 m leiding ten noorden van Weelde en 1 leiding tussen Weelde en OudTurnhout vernieuwd worden en worden alle horizontaal gestuurde boringen uitgevoerd. In
2015 wordt de tweede leiding tussen Weelde en Oud-Turnhout vernieuwd.
Het buiten dienst stellen van telkens 1 van de bestaande te vernieuwen leidingen, kan enkel
gebeuren in de periode 15 mei tot 15 september. Er zal echter gestart worden met
voorbereidende werken (werfinstallatie, werkpiste uitzetten, maaiveld afgraven, sonderingen
uitvoeren, eventueel zandbaan aanleggen) vanaf de tweede helft van maart, dit betekent
dat de periode van werken zich situeert van maart tot november.
3
Het betreft hier een indicatie. De werken zullen in ieder geval 2 jaar na elkaar plaatsvinden, maar de start van de
werkzaamheden is afhankelijk van het bekomen van vergunningen.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 9
Figuur 2
2.2.3
Schematische voorstelling van de fasering
Algemeen verloop van een werf
Vanaf de tweede helft van maart zal gestart worden met de voorbereiding van het project:
plaatsen werfinstallatie, werkpiste uitzetten, maaiveld afgraven, sonderingen uitvoeren, waar
nodig een zandbaan aanleggen….
2.2.3.1 Ontmantelen bestaande leiding
Zodra de leiding buiten dienst kan (15 mei), begint de ontmanteling. Nadat de leiding gasvrij
gemaakt is, wordt de grond aan de bovenzijde ervan weggegraven. De verschillende
bodemlagen worden afzonderlijk gestockeerd. Met behulp van een kraan wordt de leiding
opgetild en vervolgens versneden in stukken van maximaal 18m lengte. Deze worden op
vrachtwagens geladen en afgevoerd.
Waar de nieuwe leiding aangelegd wordt door middel van een horizontaal gestuurde boring,
wordt deze techniek niet gevolgd, maar blijven de oude leidingen in de bodem zitten. De
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 10
leidingen worden na de uitdienstname afgesloten en gevuld met stikstofgas. Alle
beschermingen die voor de aardgasleiding golden, blijven voor de afgesloten segmenten van
tel om te vermijden dat ze bij doorroesten lokale verzakkingen en drainage van het terrein
zouden veroorzaken.
2.2.3.2 Aanleg nieuwe leiding
2.2.3.2.1 Open sleuf
Na het verwijderen van de bestaande aardgasvervoerleidingen wordt de sleuf terug
geëgaliseerd en gebeurt de aanleg van de nieuwe leiding.
De wettelijke grondbedekking van de leiding bedraagt 80 cm, maar Fluxys opteert voor 110
cm grondbedekking boven de nieuwe leidingen. Na het verwijderen van de bestaande
aardgasvervoerleiding wordt de sleuf waar nodig iets dieper uitgegraven aangezien de
nieuwe leidingen plaatselijk dieper zullen liggen dan de huidige diepte (het wettelijk
minimum)4. De standaarddiepte van de uitgegraven sleuf bedraagt dan ook 2,20 m (1,10 m
dekking + 0,90 m leiding + 0,20 m technische marge tijdens de werken).
De verschillende delen van de leiding worden aan elkaar gelast en met behulp van kranen in
de sleuf neergelaten. Daarna wordt de sleuf terug opgevuld, waarbij aandacht wordt
besteed aan het herstellen van het bodemprofiel. De verschillende bodemlagen worden in de
juiste volgorde teruggeplaatst en telkens ook voldoende verdicht.
Standaard wordt gewerkt met een werkstrookbreedte van 32 m. Aangezien twee
opeenvolgende jaren gewerkt wordt en een deel van de werkstrook overlapt, wordt in totaal
een breedte van 47 m gebruikt voor de werken (zie figuur).
Ten noorden van station Weelde wordt enkel de meest westelijk gelegen dorsale vervangen;
de totale breedte van de werkstrook bedraagt daar dan ook 32 meter.
Figuur 3
4
Leiding ten noorden van Weelde
Uit metingen op het terrein blijkt dat de huidige ligging van de leidingen (vooral de meest westelijk gelegen
leiding) op vele plaatsen reeds een grondbedekking van 110 cm heeft.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 11
In de Gewestbossen van Ravels wordt de werkstrook zo veel mogelijk in breedte beperkt. Door de beide leidingen te vervangen vanop dezelfde piste en het
gebruik van speciale machines kan de totale beïnvloede breedte voor de twee jaren beperkt worden tot 22 m. Dit komt overeen met de aanwezige
voorbehouden zone zonder diepwortelende vegetatie. Voor de stockage van de uitgegraven grond moet bijkomend nog plaats gezocht worden buiten de
werkzone.
Figuur 4
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Leidingen tussen Weelde en Oud-Turnhout
Niet technische samenvatting - 12
2.2.3.2.2 Sleufloos: horizontaal gestuurde boring of persing
Voor de kruising van belangrijke infrastructuren en locaties (wegen, waterlopen, zeer
kwetsbare natuurgebieden,…) kan worden gebruik gemaakt van de aanlegtechniek
‘horizontaal gestuurde boring’. Bij het horizontaal gestuurd boren wordt tussen de in- en
de uittredeput eerst over de totale lengte een gat geboord en voldoende geruimd, waarna
de productbuis door dit gat kan worden getrokken. Zo moeten er geen hinder veroorzakende
bovengrondse werken gebeuren ter hoogte van deze infrastructuren. Bij een horizontaal
gestuurde boring wordt enkel een in- en uittredepunt vrijgemaakt grenzend aan de
kwetsbare gebieden, met respectievelijke maximale afmetingen van 5.500 m² en 2.500 m².
Figuur 5
Schematische voorstelling horizontaal gestuurde boring
Bij de techniek van de horizontaal gestuurde boring is het noodzakelijk dat de streng op
voorhand wordt voorbereid. Deze moet zo worden aangelegd dat hij over de volledige lengte
van de horizontaal gestuurde boring klaar ligt voor het boorgat waardoor hij zal worden
getrokken. Deze leiding moet klaar liggen in de richting van de uit te voeren boring.
Bijgevolg kan deze streng deels buiten de normale werkzone van het tracé komen te liggen.
Tot slot wordt de gelaste streng in het boorgat getrokken..Om compactatie van de bodem
ter hoogte van de strengzone te voorkomen, wordt standaard de teelaarde afgegraven en
(waar nodig) een zandpiste aangelegd om de passage van zwaar materieel toe te laten.
Samen met de werkstrook waar de pijpleiding zelf ligt, is ongeveer 15 meter breedte nodig.
Tot slot wordt de gelaste streng in het boorgat getrokken.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 13
Volgende boringen worden voorzien voor het voorliggende project:Natuurgebied
Kijkverdriet (ten zuiden van het station ‘Kijkverdriet’) en het Kanaal Dessel-Schoten
Natuurgebied Liereman
Onderstaande tabel geeft, per deeltracé, een samenvatting van de gehanteerde
uitvoeringstechniek en de bijhorende werkstrookbreedte.
Tabel 1
Uitvoeringstechniek en werkstrookbreedte per deeltracé
Deeltracé
2.2.4
Werkstrookbreedte5 (m)
Uitvoeringstechniek
1
Open sleuf
32
2
Open sleuf
47
3
Open sleuf
22
4a
Open sleuf
47
4b
Boorstreng
17
5
Horizontaal gestuurde boring
0
6a
Open sleuf
47
6b
Boorstreng
17
7
Horizontaal gestuurde boring
0
8
Open sleuf
47
Interferentie met andere plannen en projecten
Het projectgebied loopt doorheen het projectgebied van het Raamakkoord ‘Landschap de
Liereman en omgeving'. De uitvoering van het raamakkoord start met het maken van
gebiedsgerichte analyses. Op basis daarvan kan daarna werk gemaakt worden van o.a. het
verwerven en ruilen van gronden, het zoeken van concrete oplossingen voor individuele
landbouwbedrijven en het realiseren van maatregelen op het terrein voor landbouw, natuur,
erfgoed, recreanten en gebruikers. De Vlaamse overheid heeft hiervoor een korf aan
instrumenten ter beschikking zoals natuurinrichting, beheerovereenkomsten met
landbouwers, lokale grondenbank, …. Hierbij wordt gestreefd naar een bundeling van
Europese, Vlaamse en lokale middelen. De partners in het raamakkoord willen hierbij alle
actoren in het buitengebied betrekken door hen te informeren en te laten participeren.
Er loopt een module 13-dossier, aanleg van fietspaden, langs de N118
(Arendonksesteenweg). De werken aan het fietspad zullen vermoedelijk plaatsvinden in
2014-2015.
In hoofdstuk 3, ‘Bestaande toestand en belangrijkste milieueffecten’, van deze niet
technische samenvatting zal de interferentie van het raamakkoord en het fietspadenproject
met voorliggend project worden nagegaan.
5
Er wordt de totale werkstrookbreedte beschouwd van de 2 op elkaar volgende jaren.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 14
2.3
Alternatieven
2.3.1
Doelstellingsalternatieven
Vergeleken met andere fossiele brandstoffen kan aardgas beschouwd worden als één van de
minst milieuvervuilende brandstoffen binnen het huidige aanbod. Als doelstellingsalternatief
kan het gebruik van hernieuwbare energie beschouwd worden. Het toepasbare aandeel aan
hernieuwbare energiebronnen in het totaal van de energieproductie is op het hogere
beleidsniveau onderzocht en als beleidsdoelstelling ingeschreven. Van de huidig beschikbare
fossiele brandstoffen valt het flexibele aardgas als één van de meest geschikte te
beschouwen om de variabiliteit van de hernieuwbare bronen op te vangen.
Daarnaast kunnen ook alternatieve transportmodi bekeken worden om het aardgas te
vervoeren. Gasvervoer per pijpleiding is echter de meest duurzame methode; na de aanleg
van de leiding zijn er, behoudens calamiteiten, haast geen effecten op de omgeving en ook
de energie-efficiëntie ervan is erg hoog.
2.3.2
Locatiealternatieven
Gezien het project het vernieuwen van de bestaande dorsales betreft, blijft het actuele tracé
behouden en worden geen locatiealternatieven onderzocht6.
2.3.3
Nulalternatief
Fluxys Belgium waakt voortdurend over de toepassing van hoge veiligheids- en
kwaliteitstandaarden.
Opdat deze leidingen in een lange termijn optiek hieraan zouden blijven beantwoorden,
vernieuwt Fluxys Belgium de bestaande leidingen. Het nulalternatief, waarbij geen actie
ondernomen wordt, is dan ook geen realistische situatie en wordt niet bestudeerd.
2.3.4
Uitvoeringsalternatieven
Als alternatieve uitvoeringsmethode kan een persing of een horizontaal gestuurde boring
overwogen worden (zie deel 4 ‘Projectbeschrijving’). Met betrekking tot het voorliggende
project zijn reeds volgende horizontaal gestuurde boringen en persingen opgenomen;
Horizontaal gestuurde boringen
Natuurgebied Kijkverdriet (ten zuiden van het station ‘Kijkverdriet’) en het Kanaal
Dessel-Schoten
Natuurgebied Liereman
Persingen
Arendonksesteenweg
6
De horizontaal gestuurde boringen wijken hier echter plaatselijk beperkt van af door de beperkingen qua
bochtstraal die een dergelijke aanleg kan maken. Hieraan wordt verder nog aandacht besteed.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 15
Voor het overige deel van het projectgebied wordt de aanleg in open sleuf beschouwd. In
het licht van de mildering van eventuele negatieve milieueffecten kunnen echter
uitvoeringsalternatieven beschouwd worden onder de vorm van milderende maatregelen.
Deze uitvoeringsalternatieven hebben hier betrekking op enerzijds een eventuele versmalling
van de werkstrook bij de aanleg in open sleuf of anderzijds de keuze van een alternatieve
uitvoeringsmethode.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 16
3.
BESTAANDE TOESTAND EN BELANGRIJKSTE MILIEUEFFECTEN
3.1
Discipline Bodem
3.1.1
Methodologie
Voor de beschrijving van de milieueffecten ten gevolge van de vervanging en de exploitatie
van de aardgasvervoerleiding wordt steeds vergeleken met de toestand van het milieu in de
referentiesituatie. Deze wordt gelijkgesteld aan de huidige toestand van het studiegebied,
waarmee in principe de situatie in 2012 bedoeld wordt. Waar er nog geen basisgegevens
beschikbaar zijn voor 2012, wordt met zo recent mogelijke gegevens gewerkt.
Het onderzoek naar de referentiesituatie bestaat uit twee delen: enerzijds werden gegevens
verzameld over het bodemgebruik, de geologische opbouw van het studiegebied en de
bodemkundige eigenschappen ervan, anderzijds werd de bodemkwaliteit onderzocht door op
zoek te gaan naar gekende verontreinigingen in de omgeving van het projectgebied.
De potentiële effecten van het ontmantelen, het vervangen en de exploitatie van de
aardgasvervoerleidingen op de bodem worden besproken. Hierbij wordt rekening gehouden
met het feit dat de bodem door de aanwezigheid van de bestaande leidingen reeds verstoord
is in de huidige situatie. Wijzigingen van de bodem worden meestal negatief beoordeeld
omdat ze een verlies of verslechtering van de structuur inhouden. Het aanleggen van een
ondergrondse leiding gaat gepaard met vergraving en het gebruik van zware machines, die
verdichting van de bodem kunnen veroorzaken.
Speciale aandacht zal besteed worden aan mogelijke veranderingen in bodemeigenschappen
welke van invloed zijn op het huidige en op het potentiële (of geplande) gebruik van de
bodem. In het bijzonder denken we hierbij aan de potentiële verdichting van de bodem in de
transport- en stockagezone, profielverstoring bij het uitgraven en terug aanvullen van de
sleuf en de effecten van deze werken op de waterhuishouding van de bodem (vochtleverend
vermogen, drainagetoestand, enz…).
Effecten op de diepere ondergrond worden gezien de geringe aanlegdiepte bij aanleg in
open sleuf of persing niet verwacht en zullen bijgevolg ook niet verder behandeld worden in
de effectbespreking. Bij gestuurde boring kan, door de aanwezigheid en werking van de
leiding wel enig effect optreden op de diepere ondergrond.
Telkens worden de effecten beschreven van het basisscenario, waarna milderende
maatregelen beschreven zullen worden om eventuele negatieve effecten van de ingreep te
voorkomen of te minimaliseren.
Het studiegebied voor de discipline Bodem wordt vastgelegd als een zone van 200 meter
aan weerszijden van de leiding.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 17
3.1.2
Beschrijving van de bestaande toestand
3.1.2.1 Huidig bodemgebruik
Figuur 6 illustreert dat het projectgebied volledig gelegen is in agrarische percelen (akker- of
weiland) of bos- en natuurgebied. Gezien de aanwezigheid van de aardgasleidingen moet de
voorbehouden zone boven de leidingen vrij zijn van diepwortelende vegetatie.
Het tracé kruist twee belangrijke infrastructuren, namelijk de Arendonksesteenweg en het
kanaal Dessel-Schoten.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 18
Figuur 6
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Bodemgebruik
Niet technische samenvatting – NTS 19
3.1.2.2 Bodemkundige kenmerken
Het studiegebied is gelegen in de Zandstreek. De bodems bestaan voornamelijk (2/3e) uit
vochtige zandbodems. In de valleigebieden komen nattere bodemprofielen voor.
Gezien actueel reeds ondergrondse aardgasvervoerleidingen aanwezig zijn, zijn de
bodemprofielen al verstoord in de referentiesituatie ten gevolge van eerdere
aanlegwerkzaamheden. Ook komen in de bodem lokaal klei-, leem en veenlenzen voor op
geringe diepte, die voor lokaal erg natte bodems of vennetjes kunnen zorgen. Om een beter
inzicht te krijgen in de concrete opbouw van de bodem langsheen het traject, werden in
maart en april 2013 boringen uitgevoerd op verschillende kritische zones langsheen het
tracé. Hieruit bleken (micro-)kleilagen aanwezig op ongeveer 2 à 3 m diepte aan het
Standaartsven en het Kijkverdriet, en dieper in het zuidelijk deel van de Ravelse bossen. In
het Landschap De Liereman komt op verschillende plaatsen erg oppervlakkige klei voor (in
de eerste meter bodem), meestal in dunne laagjes. Nagenoeg alle onderzochte boorprofielen
geven een dikke kleilaag aan op ongeveer vijf meter diepte.
3.1.2.3 Bodemkwaliteit
In de databanken van OVAM kwamen geen gegevens voor die er op wijzen dat er zich
verontreinigde bodems in het project- of studiegebied bevinden. Hiermee wordt verder dan
ook geen rekening gehouden.
3.1.3
Beoordeling van de milieueffecten
3.1.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase
Het vervangen van de aardgasleidingen kan een effect hebben op verschillende aspecten
van de bodem. Voor zowel het basisscenario als de alternatieven worden deze kort
besproken.
Over de ganse lengte van het in open sleuf aangelegde tracé worden beperkt negatieve
effecten verwacht op vlak van structuurwijziging van de bodem. Er zal door de zware
machines en de bemaling immers een zekere verdichting van de bodem veroorzaakt worden.
Deze blijft echter beperkt door het, waar nodig, deskundig aanleggen van een zandbaan, die
de impact vermindert. In de zones in de Ravelse bossen die gebruikt zullen worden voor
tijdelijke stockage van de uitgegraven grond, is ook een beperkt negatief effect te
verwachten. Bij een horizontaal gestuurde boring is er enkel structuurverlies te verwachten
ter hoogte van de in- en uittredepunten, een effect dat als verwaarloosbaar beschouwd
wordt.
Het uitgraven en weer opvullen van de open sleuf veroorzaakt slechts een beperkte
profielwijziging, Fluxys voorziet immers steeds in haar Technisch Bestek om de bodem in
de juiste gelaagdheid terug te plaatsen,. Bij vroegere aanleg van de te vervangen leidingen
werd het profiel al verstoord. De nieuwe profielwijziging ten gevolge van het huidige project
zal dus beperkt blijven tot een maximaal 30cm diepere verstoring dan tevoren, gezien de
gemiddeld iets diepere aanleg van de nieuwe leidingen. Het effect wordt als gering negatief
beschouwd. Waar er gewerkt wordt met een horizontaal gestuurde boring beperkt de
profielwijziging tot de in- en uittredeputten, waardoor het effect verwaarloosbaar tot gering
is.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 20
Tijdens de ontmanteling van de oude en de aanleg van de nieuwe leiding, wordt het huidige
bodemgebruik tijdelijk gewijzigd door aanwezigheid van de werf. Aangezien over het
grootste gedeelte van het traject dat in open sleuf aangelegd zal worden de werf twee
achtereenvolgende jaren aanwezig zal zijn, wordt dit als matig negatief aanzien. De
horizontaal gestuurde boringen veroorzaken enkel een ruimte-inname aan de in- en
uittredeput. Door de geringe oppervlakte wordt dit effect als beperkt negatief beschouwd.
De effecten op bodemkwaliteit worden als verwaarloosbaar beschouwd: de sleuf of
werkputten worden opgevuld met het gebiedseigen uitgegraven materiaal, wat verstoringen
uitsluit. Wel is er steeds een risico op het voorkomen van calamiteiten waarbij olie,
brandstoffen of chemicaliën kunnen morsen of lekken, wat een matig negatief effect heeft.
Fluxys N.V. legt echter hoge kwaliteitseisen op voor de uitvoering van de werken, waardoor
deze calamiteiten maximaal voorkomen en eventuele toch optredende vervuilingen meteen
gesaneerd worden.
Het bodemvochtregime wordt voornamelijk beïnvloed door de bemaling tijdens de aanleg,
maar ook het verwijderen van de vegetatie en teelaarde en verdichting door de machines
kunnen een rol spelen. Aangezien het projectgebied gelegen is in zandige bodems, kan er
hierdoor een verdroging verwacht worden van de bovenste bodemlagen. Zolang er echter
geen ondoordringbare klei/leem/veenlagen vergraven worden, zal dit effect lokaal, tijdelijk
en omkeerbaar zijn. Het project voorziet in maatregelen om dit te voorkomen, waardoor het
effect van de aanleg in open sleuf gering negatief beschouwd kan worden. Aangezien er
slechts een beperkte bijkomende diepte zal bereikt worden, is deze kans echter klein.
Bovendien zal bij het weer opvullen van de sleuf rekening gehouden worden met de
originele bodemopbouw, waarbij eventuele ondoordringbare kleilagen weer aangebracht
zullen worden (zie ook milderende maatregelen). In enkele specifieke zones komen er
moeilijk te herstellen dunne ondoordringbare klei/veen/leemlagen voor die zorgen voor
hangwatertafels en kwelstromen. Deze zones (meer bepaald ter hoogte van het
Standaartsven en het zuidelijike gedeelte van de Ravelse bossen) worden gekenmerkt door
typische grondwater- en kwelwaterafhankelijke vegetatie. Het effect van het potentiëel
beschadigen van deze ondoordringbare lagen hier wordt als matig negatief beschouwd.
Aangezien de aanleg door een horizontaal gestuurde boring (Liereman en Kijkverdriet) enkel
effecten in de omgeving van de boorputten met zich meebrengt, zijn de effecten hier globaal
minder groot.
3.1.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase
Aangezien de situatie na uitvoering van het project overeenkomt met de referentietoestand
(de leidingen zijn immers actueel al in exploitatie), zijn er geen bijkomende effecten op de
bodem in normale exploitatie te verwachten.
3.1.4
Milderende maatregelen
3.1.4.1 Structuurwijziging
Ter hoogte van de Ravelse bossen dienen, gezien de beperkte werkstrookbreedte van
22 m in dit deeltracé, alternatieve locaties voor tijdelijke stockage van gronden (met
aandacht voor het scheiden van de verschillende lagen) aangeduid te worden. Stockage van
gronden in de brandgangen is op een aantal locaties mogelijk, indien de toegang voor de
brandweer langs een alternatieve weg steeds kan gegarandeerd worden (te bespreken met
de brandweer). In overleg met de terreinbeheerder werden verschillende van de kruisende
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 21
dreven geselecteerd die gebruikt kunnen worden voor de tijdelijke stockage van de
verschillende bodemlagen. In sommige dient bovendien een doorgang vrijgelaten te worden
voor passage van wandelaars, fietsers of ruiters, of zal een alternatieve route uitgewerkt
worden.
Deze locaties volstaan echter niet om alle grond te stockeren op een veilige manier, met
aandacht voor een voldoende scheiding van de verschillende lagen en een minimale
compactatie. Er dienen dan ook nog bijkomende stockagezones voorzien te worden, met een
oppervlakte van 2 x 0,5 ha. De exacte locatie van deze zones wordt bekeken in
samenspraak met de terreinbeheerder, opdat dit optimaal ingepast zou kunnen worden
in het bosbeheersplan. Er werden in overleg met de beheerder twee ruimere zones
gevonden die in aanmerking komen om deze bijkomende stockagezones in te richten.
3.1.4.2 Profielwijziging
Er zijn in het Technisch Bestek van Fluxys reeds verschillende maatregelen opgenomen om
profielverstoring te vermijden. Zo zullen de strooisellaag en de teelaarde apart
afgegraven en gestockeerd worden. Gezien het bodemprofiel bovendien reeds verstoord
is over de lengte van het volledige tracé en er slechts erg beperkte bijkomende vergravingen
zullen gebeuren, zijn geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk.
Ter hoogte van het Standaartsven en Landschap De Liereman zijn er ondergrondse
kleilenzen op minder dan de sleufdiepte van 2,20 m aanwezig, wat een risico inhoudt op het
verstoren van de hydrologie van de omgeving. Zoals echter blijkt uit de sonderingen die
gebeurd zijn voor de aanleg van signaalkabels enkele jaren geleden, liggen de leidingen
reeds dieper dan de toentertijd geldende norm en eerder op de huidige gewenste diepte van
1,10 m –MV. De bijkomende vergraving van het bodemprofiel (en de klei/leem/veenlenzen)
zal dan ook minimaal zijn, wat het risico op een hydrologische verstoring van het gebied
beperkt. Bovendien zal bij het weer opvullen van de sleuven de nodige aandacht besteed
worden aan het herstellen van ondoorlaatbare lagen waar deze aangetroffen worden.
In de Ravelse Bossen ten zuiden van de Arendonkse Steenweg, is de abiotische
uitgangssituatie bijzonder complex. Er worden hier namelijk niet enkel duidelijk herkenbare
(en te herstellen) ondoordringbare kleilagen aangetroffen, maar ook lokaal dunne minder of
niet doorlaatbare leem- en veenlaagjes. Ze zorgen voor een gedifferentiëerde
hydrogeologische situatie die een specifieke en zeldzame vegetatie toelaat (zie Fauna &
Flora). Ter hoogte van de te vergraven zone bij aanleg in open sleuf, zijn deze bodemlagen
in het verleden al eens verstoord (bij aanleg van de leidingen eind jaren ’60), echter niet
overal tot op de in het huidige project voorziene diepte van 2,20 m. De bodem en hiermee
samenhangend de hydrologische toestand heeft bovendien in de loop van de tijd een nieuw
evenwicht gevonden die tot deze waardevolle biotische toestand leidt. Om deze moeilijk te
herstellen situatie niet te verstoren, is het aanbevolen in de zone ten zuiden van de
Arendonkse Steenweg te werken met een horizontaal gestuurde boring. Zo worden de
bovenste bodemlagen niet verstoord en blijft het hydrogeologische systeem intact. De
boorstreng wordt uitgelegd ten noorden van de Arendonkse Steenweg. Er dienen bomen
gekapt te worden om deze strengen te kunnen bouwen.
3.1.4.3 Wijziging van het bodemgebruik, bodemgeschiktheid en bodemvochtregime
Er zijn in het Technisch Bestek van Fluxys reeds verschillende maatregelen opgenomen:
opvulling met de uitgegraven aarde gebeurt met behoud van de oorspronkelijke
gelaagdheid;
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 22
de opvulling gebeurt zodanig dat de oorspronkelijke dichtheid van de grond wordt
bekomen, met specifieke aandacht voor de minder doordringbare kleilagen die op
geringe diepte voorkomen in de bodem;
voordat de teelaarde wordt teruggeplaatst, wordt de ondergrond ter hoogte van de
rijstrook losgewoeld om de natuurlijke waterdoorlatendheid van de bodem te
herstellen;
terugplaatsen teelaarde.
Om de risico’s met betrekking tot het doorbreken van een ondiepe ondoordringbare laag zo
veel als mogelijk te beperken, is het aangeraden om de uittredeput (noorden) van de
horizontaal gestuurde boring ter hoogte van De Liereman meer naar het noorden
te verschuiven, dit om de waterhuishouding van het natuurgebied niet te verstoren. Deze
milderende maatregel wordt meer in detail besproken in de discipline Water. Verder zijn
geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk.
De VLM en ANB werken aan een natuurinrichtingsproject voor De Liereman. In dit
kader zullen enkele percelen 30 of 50 cm afgegraven worden (zie discipline Fauna & Flora).
Ook dienen sommige grachten uitgediept te worden. Bij de aanleg van de leiding wordt
hiermee reeds rekening gehouden, voor zover de informatie tijdig ter beschikking is; er
wordt voorzien dat er ook in de nieuwe toestand voldoende gronddekking aanwezig is.
Verdere afstemming met VLM en ANB omtrent de mogelijke maatregelen die Fluxys kan
nemen in het kader van het natuurinrichtingsproject zal nog gebeuren in het kader van de
stedenbouwkundige vergunning.
3.1.4.4 Bodemkwaliteit
Het gebruikte zand voor de zandbaan heeft een voldoende laag chloridegehalte
waardoor de chlorideconcentratie na de werken in het ondiepe grondwater niet
hoger dan 70 mg/l zal zijn. Zeezand mag niet worden toegepast (ook niet na
ontzilting).
Bij het optreden van calamiteiten worden alle mogelijke maatregelen genomen om
de vervuiling onmiddellijk te verwijderen.
3.2
Discipline Water
3.2.1
Methodologie
Voor de beschrijving van de milieueffecten ten gevolge van de vervanging en de exploitatie
van de aardgasvervoerleiding wordt steeds vergeleken met de toestand van het milieu in de
referentiesituatie. Deze wordt gelijkgesteld aan de huidige toestand van het studiegebied,
waarmee in principe de situatie in 2012 bedoeld wordt. Waar er nog geen basisgegevens
beschikbaar zijn voor 2012, wordt met zo recent mogelijke gegevens gewerkt.
Voor de beschrijving van de waterlopen in het studiegebied worden de hydrografie en de
waterkwaliteit besproken. Deze zijn afkomstig van de meetdatabank van de VMM. Wat het
grondwater betreft worden gegevens verzameld in verband met de hydrogeologische
opbouw, grondwaterstroming, grondwaterkwetsbaarheid en grondwaterwinningen in het
studiegebied. De kwaliteit wordt vervolgens onderzocht op basis van een bespreking van de
gekende knelpunten op vlak van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.
De effecten van het project worden opgedeeld in effecten op het oppervlaktewater (poelen,
vennen, grachten, beken en rivieren) en het grondwater. Voor beide worden zowel
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 23
kwalitatieve als kwantitatieve parameters onderzocht. Het studiegebied voor de discipline
Water wordt vastgelegd als een zone van 200 meter aan weerszijden van de leiding.
Waterlopen waarin mogelijk geloosd wordt en invloedszones van ondiepe bemalingen zijn
hier dan in voldoende mate inbegrepen.
3.2.2
Beschrijving van de bestaande toestand
3.2.2.1 Oppervlaktewater
Het projectgebied doorkruist de waterscheidingskam tussen de bekkens van de Maas en de
Schelde, waardoor het noorden van het gebied (deelgebieden 1, 2 en het noordelijke
gedeelte van deelgebied 3) afwatert via de Maas en de rest naar de Schelde.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de waterlopen die gekruist worden door de te
vervangen aardgasvervoerleidingen en geeft eveneens een overzicht van de beheerders en
kwaliteitsdoelstellingen (zie ook Figuur 7).
Tabel 2
Overzicht van de waterlopen die door het tracé gekruist worden met vermelding van de
kwaliteitsdoelstelling.
Naam
Categorie
Kwaliteitsdoelstelling
Beheerder
Staakse rijt
37885
Niet geklasseerd
Basiskwaliteit (100)
Aangelanden
Witvenloop
15964
Categorie 2
Basiskwaliteit (100)
Gemeente Ravels
Marelse loop
14016
Niet geklasseerd
Basiskwaliteit (100)
Aangelanden
Kempisch
kanaal/
Kanaal van Dessel
naar Schoten
21682
Categorie 0
Waterlopen
bestemd
voor de productie van
vis- en drinkwater (131)
NV De Scheepvaart
Lieremansloop
17982
Categorie 2
Basiskwaliteit (100)
Prov. Antwerpen
Er worden daarnaast nog enkele niet-benoemde grachten gekruist.
De opmaak van een ‘watertoets’ is in het kader van dit vergunningsplichtig project verplicht.
Dit is een onderzoek waarin nagegaan wordt wat de effecten van de geplande ingreep zijn
op het watersysteem. Zo wordt schade door overstromingen en dergelijke meer zo veel
mogelijk voorkomen. Deze watertoets is gebaseerd op verschillende factoren, die we hier
kort bespreken:
Overstromingsgevoelige gebieden; de valleigebieden van de Witvenloop en
Liermansloop zijn overstromingsgevoelig, de rest van het projectgebied is niet
effectief overstromingsgevoelig. Aangezien er gewerkt zal worden met een
horizontaal gestuurde boring ter hoogte van de Liereman, zijn er enkel
bovengrondse werken gepland in het overstromingsgebied van de Witvenloop. De
totale oppervlakte aangesneden overstromingsgevoelig gebied bedraagt ongeveer
20 are op een totale werkzone van om en bij de 34 hectare.
Infiltratiegevoelige bodems; het projectgebied doorkruist een belangrijk aandeel
infiltratiegevoelige gebieden. In totaal gaat het om ongeveer 2/3e van het totale
projectgebied, of zo’n 21 ha. De beide uitlegpistes voor de boorstrengen van de
horizontale boringen bevinden zich haast volledig in infiltratiegevoelig gebied.
Grondwaterstromingsgevoelige gebieden; ter hoogte van de natuurgebieden
“Kijkverdriet” en “De Liereman” komen zones voor die zeer gevoelig zijn voor
grondwaterstroming. Aangezien er in deze zones gewerkt zal worden met een
horizontaal gestuurde boring, wordt de impact hiervan geminimaliseerd. De rest van
het projectgebied is matig gevoelig voor grondwaterstroming.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 24
Winterbedkaart; het studiegebied bevindt zich niet in het winterbed van een grote
rivier.
Hellingenkaart; de hellingen binnen het studiegebied zijn steeds <0,5 %.
Erosiegevoelige gebieden; er komen geen erosiegevoelige gebieden voor in het
studiegebied.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 25
Figuur 7
Waterlopen
In het studiegebied zijn enkele vennen en relicten van vennen aanwezig. Het betreft veelal
regenwatervennen, waarvan het voorkomen samenhangt met de langzame oppervlakkige
drainage (afvoer van water) t.g.v. het vlakke reliëf met ondiepe depressies en het ondiep
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 26
voorkomen van kleilenzen, kleilagen of dunne weinig doorlaatbare leem- of veenlaagjes. Het
neerslagwater infiltreert niet of hooguit een paar meter in de bodem omdat het stagneert op
deze lagen. Waar lokale depressies voorkomen, ontstaan vennen. De vennen in dit gebied
lijken ook gevoed te worden door grondwaterstromingen (kwel), die ontstaan uit het op de
zandrug infiltrerende water dat door de ondoordringbare kleilagen aan het oppervlak
gedwongen wordt.
Enkel van de Witvenloop-Kruisbergloop en van de Kijkverdrietloop zijn recente gegevens
beschikbaar omtrent de waterkwaliteit. De Witvenloop-Kruisbergloop blijkt matig vervuild,
net als de Kijkverdrietloop, waarbij deze laatste iets beter scoort.
3.2.2.2 Grondwater
Wat grondwater betreft, werden gegevens verzameld inzake de hydrogeologische opbouw,
de grondwaterkwetsbaarheid en grondwaterwinningen in het studiegebied. Ook wordt
onderzoek verricht naar de grondwaterkwaliteit van het studiegebied. Dit gebeurt aan de
hand van een bespreking van de huidige knelpunten met betrekking tot bodem- en
grondwaterkwaliteit en een overzicht van de verontreinigde sites in de omgeving van het
geplande tracé.
3.2.2.2.1 Hydrogeologie
Gezien de geringe diepte van de ondergrondse aardgasleidingen volstaat een beknopte
weergave van de hydrogeologische karakteristieken van de bovenste bodemlagen.
De bodem bestaat overwegend uit zandig Kwartair substraat, waarin kleilenzen voorkomen
van wisseldende afmetingen en diepte (zie discipline Bodem). Dit zorgt voor een afwisseling
van doordringbare en weinig doordringbare bodems, waardoor het grondwater op vele
plekken ondiep opgehouden wordt en er soms ook vennetjes ontstaan. Voorbeelden van dit
soort gebieden zijn de Liereman en het natuurgebied Kijkverdriet.
3.2.2.2.2 Grondwaterkwetsbaarheid
De grondwaterkwetsbaarheid van een gebied wordt voorgesteld door een code die het risico
op verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag aangeeft, en is
gebaseerd op de doorlaatbaarheid en de diepte van de watertafel. Aangezien de
zandbodems in het projectgebied door de band genomen goed doorlaatbaar zijn en de
grondwatertafel vrij hoog staat, loopt bijna het volledige tracé door zeer kwetsbaar gebied.
De zuidelijke helft van het projectgebied bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbaar en
weinig kwetsbaar gebied (door de aanwezigheid van ondoordringbare kleilenzen).
3.2.2.2.3 Grondwaterpeil
In het noordelijke gedeelte van de Ravelse Bossen bevindt zich de grondwaterwinning
“Ravels” van Pidpa. Zij beschikken over een uitgebreid netwerk van peilbuizen waarmee het
grondwaterpeil opgevolgd wordt. Hieruit blijkt een gemiddeld winter/lentegrondwaterpeil
van ongeveer 1,0 m – MV. In de zomer/herfst daalt het grondwaterpeil in de Ravelse Bossen
tot ongeveer een 2,0 m – MV. Hierbij wordt gebruikgemaakt van halfjaarlijkse
peilbuismetingen voor de meeste peilputten.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 27
Ter hoogte van het Zwartgoor blijkt de grondwatertafel hoger te liggen, met
winterwaterstanden van om en bij de 50 cm onder het maaiveld en zomerwaterstanden die
iets minder dan een meter onder het maaiveld liggen.
3.2.2.2.4 Grondwaterwinningen
In de Gewestbossen van Ravels is het waterwingebied “Ravels” gelegen, waar drinkwater
geproduceerd wordt door Pidpa. Het projectgebied situeert zich dicht bij de meest strikte
beschermingszones van het waterwingebied, maar loopt er niet doorheen. De aanwezigheid
van de aardgasleiding is dan ook niet in conflict met de waterwinning. De aardgasleiding ligt
in een beschermingszone type III, waar minder strenge voorwaarden gelden.
In de omgeving van het projectgebied zijn verschillende grondwaterwinningen actief. Binnen
een gebied van 500 m rond de as van de werken gaat het om volgende vergunningen:
Tabel 3
Nr
Vergunde grondwaterwinningen in het studiegebied
Installatie
-ID
Adres
Dagdebiet
(m³)
Jaardebiet
(m³)
Aquifer
-code
Diepte
(m)
Klasse
Nacebelcode
1
45649
Kastanjedreef 1
150
10000
0231
68
1
2
93246
Schootseweg
300
25000
0230
?
2
01.10
3
49160
Schootseweg 50
19
6700
0254
238
2
01.22
4
85311
Schootseweg 51
9
3160
0254
237
2
01.21
5
74082
Wilderstraat – CBB van
hoofdwinning
WPC
Oud-Turnhout
10000
1850000
0250
210
1
41
6
47800
Lage Mierdse weg
20
7100
0254
220
1
01.10
7
88807
Lage Mierdse Weg 29
20
6400
0250
220
1
01.24
8
45028
Lage Mierdse weg 21
10
1500
0250
225
2
01.22
3.2.2.2.5 Grondwaterkwaliteit
Langsheen het tracé van de aardgasleidingen bevinden zich verschillende meetpunten van
het grondwatermeetnet van de DOV. Drie ervan worden halfjaarlijks gemonitord op
waterkwaliteit en kunnen gebruikt worden om een inschatting te maken van de kwaliteit van
het grondwater in het projectgebied.
Samenvattend kan gesteld worden dat uit de analyse van de meetreeksen een zuur,
mineraalarm milieu blijkt, dat in het noorden van het projectgebied hoge kationconcentraties
(Al3+ en K+) vertoont en aangerijkt is met nitraat. Ten noorden van het kanaal lijkt er ook
een scheiding te zijn tussen de bovenste en de dieper gelegen grondwaterlagen, wat zich uit
in andere concentraties en normoverschrijdingen van de verschillende gemeten elementen.
Zo blijkt het diepere grondwater (dieper dan 6 m) veel ijzer te bevatten, wat veel minder
voorkomt in de ondiepe lagen.
3.2.3
Beoordeling van de milieueffecten
3.2.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase
Door de hoge natuurlijke grondwatertafel in het projectgebied, zal er bemaling geïnstalleerd
moeten worden om de werken aan de leiding te kunnen uitvoeren. Dit heeft rechtstreeks
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 28
effect op de grondwaterkwantiteit, die lokaal zal afnemen. Door het onttrekken van
grondwater ter hoogte van de open sleuf, zal de grondwatertafel in een zone eromheen
lager komen te liggen. De reikwijdte van dit effect kan berekend worden op basis van de
diepte van de bemaling, de oorspronkelijke grondwatertafel en de aard van de bodem.
Er werd uitgegaan van een absolute worst-casebenadering voor de bepaling van deze
effecten. Hieruit blijkt dat voor een aanleg in open sleuf de effecten tot 60 m van de
leidingen merkbaar zouden zijn. Een meer realistische benadering, die rekening houdt met
de zomergrondwaterstand, houdt rekening met een beïnvloed gebied van 40 m langs
weerszijden van de leiding. Voor de gedeelten die aangelegd worden via een horizontaal
gestuurde boring, waarvoor aan het begin- en eindpunt een diepere bouwput (en dus
bemaling) nodig is, reikt de invloedsstraal in deze benadering ongeveer 123m ver (het effect
is echter veel lokaler, namelijk enkel ter hoogte van de in- en uittredeput).
Globaal genomen is het effect van de bemalingen matig negatief. Aangezien het
Standaartsven (in deeltracé 2) en de Kleine Poeierling (in deeltracé 3, net ten noorden van
de Arendonksesteenweg) op minder dan dertig meter van de werkstrook liggen en de
hoogte van de grondwatertafel en de waterstand in een ven in nauw contact staan, zal een
bemaling hier het (gedeeltelijk) droogvallen van het ven tot gevolg hebben, dit wordt als een
negatief effect beschouwd. De overige vennen (waaronder de Grote Poeierling) liggen
verder van het tracé en buiten de invloedssfeer van de sleufbemalingen, waardoor de
effecten hierop verwaarloosbaar zijn.
Aangezien de te vervangen leidingen en dus de open sleuf noord-zuid-geörienteerd zijn,
parallel aan de voornaamste grondwaterstromingen, worden geen significante effecten
verwacht op de kwelstromen op meso-schaal. Op microschaal kunnen echter plaatselijke
ondoordringbare lagen doorbroken worden gezien de beperkt diepere aanleg, met een
negatieve impact op lokale kwelsystemen en de hiervan afhankelijke vegetaties.
Voor de boorputbemaling voor de horizontale boringen reikt de tijdelijke bemalingskegel tot
buiten de werkstrookbreedte. Dit effect is echter lokaler en bij een horizontaal gestuurde
boring zijn er over de lengte van de boring zelf geen negatieve effecten te verwachten.
Globaal is het effect beperkt negatief.
In het gebied komen, door de ondiepe aanwezigheid van ondoordringbare kleilagen,
hangwatertafels voor, waarop regenwater tijdelijk blijft staan en wat voor lokaal vochtige
of natte bodems zorgt. Op basis van de boringen komen zowel in de omgeving van het
Standaartsven (deeltracé 2) als in het gewestbos ten zuiden van de Arendonkse steenweg
(deeltracé 3) ondiepe kleilenzen voor die bij aanleg in open sleuf vergraven kunnen worden.
Het effect wordt als matig negatief beoordeeld.
Zoals aangehaald, is het ganse gebied qua grondwaterkwetsbaarheid gecatalogeerd als
(zeer) kwetsbaar. Bij calamiteiten bij de heraanleg van de leidingen kunnen de effecten dan
ook groot zijn. Het dient benadrukt dat Fluxys N.V. hoge kwaliteitseisen oplegt aan de
uitvoering van de werken en hierbij zoveel mogelijk maatregelen treft om calamiteiten te
voorkomen. Indien er zich een calamiteit voordoet worden onmiddellijk de nodige
saneringsmaatgregelen getroffen (bvb. afgraving). De segmenten die als horizontaal
gestuurde boring uitgevoerd worden, genereren enkel dergelijk risico aan de in- en
uittredeputten aangezien de boring zelf geen gevaarlijke stoffen gebruikt, maar enkel het
natuurlijke en inerte bentoniet.
Het installeren van de bemalingsinstallaties zal, bij lozing op waterlopen, ook een invloed
hebben op de oppervlaktewaterkwantiteit. Op basis van de bodemeigenschappen en de
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 29
te bemalen diepte kan een schatting gemaakt worden van het volume water dat bemaald
dient te worden. Dit bleek voor de sleuf maximaal 24m³/u per 100 meter sleuf te bedragen,
en voor een in- of uittredeput van een horizontaal gestuurde boring maximaal 22 m³/u. Voor
de sleufbemaling dienen lange segmenten tegelijkertijd bemalen te worden, wat het volume
bemalingswater opdrijft. Wanneer uitgegaan wordt van de lozing van het bemalingswater
van een sleuflengte van 1000m per waterloop, blijkt dit volume een groot aandeel te vormen
van het geschatte debiet van de waterlopen in de omgeving, met een significant negatief
effect als gevolg. Een doorgedreven spreiding van het lozen van het water, waarbij
bovendien zo veel mogelijk geloosd wordt in het kanaal Dessel-Schoten, kan dit effect
verminderen.
Door het graven van de open sleuf ter hoogte van de kruisende waterlopen, kan lokaal een
vermindering van de oppervlaktewaterkwaliteit veroorzaakt worden, voornamelijk door
vertroebeling. Het geloosde water zal getest worden op zijn geschiktheid voor lozen in
waterlopen en waar nodig voorbehandeld worden (bijvoorbeeld beluchten om ijzergehalte te
verlagen). Ook het lekken of morsen van chemicaliën of olieën kunnen een effect
veroorzaken. Ook hier dient weer benadrukt te worden dat Fluxys strenge eisen stelt aan de
uitvoering van de werken en zo veel mogelijk maatregelen neemt om calamiteiten te
voorkomen of, in geval deze toch voor zouden komen, onmiddellijk de nodige saneringen uit
te voeren. Voor de zones die met een horizontaal gestuurde boring worden uitgevoerd is het
effect kleiner.
Het projectgebied kruist slechts één waterloop die niet ingekokerd werd bij de aanleg van de
huidig aanwezige gasleidingen, namelijk de Witvenloop; de overige beken en grachten zijn
ingebuisd. Tijdens de werken zullen de waterlopen allemaal tijdelijk via een kleine omleiding
van voldoende diameter geleid worden om de afwatering niet te hypotekeren. Nadien wordt
de huidige situatie weer hersteld. Door de aanleg worden dus geen negatieve effecten
verwacht op de structuurkwaliteit van de waterlopen. In de Ravelse Bossen is er zelfs de
mogelijkheid om enkele beken en grachten die ingekokerd waren, terug open te leggen na
aanleg van de (dieper gelegen) pijpleidingen. Er kan hier dan ook een positief effect
verwacht worden op de structuurkwaliteit van de waterlopen.
3.2.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase
De situatie na uitvoering van de werken is vergelijkbaar met de huidige, aangezien er enkel
leidingen vervangen zullen worden. Door het zorgvuldig herstellen van de momenteel
ingekokerde waterlopen die gekruist worden, is het echter wel mogelijk om op enkele
plaatsen een positief effect te veroorzaken op de structuurkwaliteit van de waterlopen.
Bij een eventueel gaslek zijn er slechts weinig effecten te verwachten, aangezien het
getransporteerde aardgas niet oplosbaar is in water. Wel zal de gashuishouding van de
bodem plaatselijk wijzigen. De leidingen voldoen echter aan alle geldende normen en
worden beschermd door beschermfilmen en een waarschuwingslint, om de kans op dit soort
calamiteiten te minimaliseren.
De kleine diameter van de leidingen (ten opzichte van de grondwatertafel) maakt dat de
aanwezigheid ervan in de bodem geen significante effecten zal hebben op de kwelstromen
in het gebied. Ter hoogte van de horizontaal gestuurde boring (aan De Liereman en zone
Kijkverdriet, deeltracés 7 en 5) worden de huidige aardgasleidingen niet uit de bodem
verwijderd om zo min mogelijk verstoring te veroorzaken. Ze worden wel afgesloten en
opgevuld met 1 bar stikstofgas om doorroesten en verzakkingen van het terrein op lange
termijn te vermijden.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 30
3.2.4
Milderende maatregelen
3.2.4.1 Grondwaterkwantiteit
Doorbreken ondoorlaatbare lagen;
Heraanleg van het bodemprofiel, met specifieke aandacht voor ondoorlaatbare
lagen; Op deze manier kunnen eventuele stuwwatergronden na aanleg van de
leidingen terug hersteld worden.
Verplaatsen uittredepunt boring De Liereman: Het uittredepunt van de
horizontaal gestuurde boring aan de Liereman dient in noordoostelijke richting (in
het akkerland) te verschuiven om het effect van het doorbreken van kwellagen en
mogelijke impact op kwelstromen te vermijden.
Uitvoeren van een bijkomende horizontaal gestuurde boring, in het
zuidelijke gedeelte van de Ravelse Bossen (vanaf de Arendonksesteenweg). Het
gedeelte van het tracé net ten zuiden van de Arendonksesteenweg is hydrologisch
erg complex door de aanwezigheid van fragmentaire weinig doorlaatbare
bodemlaagjes (veen, leem en klei), waarboven zich een waardevolle en zeldzame
vegetatie gevormd heeft (zie discipline Fauna & Flora). Om deze systemen te
beschermen, is het aan te raden een horizontaal gestuurde boring uit te voeren in
dit gedeelte.. De voorgestelde boring loopt van net ten noorden van de
Arendonksesteenweg tot het einde van de boszone. De boorstreng die hiervoor ten
noorden van de Arendonkse Steenweg uitgelegd dient te worden, heeft geen
significante invloed op de discipline Water.
Verdroging door bemaling;
Retourbevloeiing instellen ter hoogte van alle sleuf- en boorputbemalingen waar
deze in gevoelig gebied liggen. In akkergebieden, die veelal door de landbouwers
gedraineerd worden, is er geen negatief effect te verwachten van de bemaling en is
retourbevloeiing dan ook niet aan de orde.
Verzakkingen door doorroesten oude leidingen;
De horizontaal gestuurde boringen vervangen de huidige leidingen die aanwezig blijven in de
ondergrond. Om te vermijden dat na een ruimer tijdsverloop, na doorroesten van deze
achtergelaten leidingdelen, verzakkingen van het terrein zouden optreden, wordt
voorgesteld bij alle horizontaal gestuurde boringen de leidingdelen die in de ondergrond
blijven zitten aan beide zijden af te dichten en op te vullen met stikstofgas op 1 bar en alle
beschermingsmaatregelen te behouden die van kracht zijn voor de bescherming van een
aardgasleiding in bedrijf (kathodische bescherming, signaalkabel, voorbehouden zone,…).
3.2.4.2 Grondwaterkwaliteit
Strikt volgen van veiligheidsvoorschriften; De veiligheidsvoorschriften m.b.t. bodem- en
grondwaterverontreiniging (opgenomen in het technisch bestek) moeten strikt opgevolgd
worden gezien de kwetsbaarheid van het grondwater over het gehele traject. Bij kritische
manipulaties met diesel, benzine en olie zoals vuloperaties en verwisselen van oliefilters is
het gebruik van lekbakken verplicht.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 31
3.2.4.3 Oppervlaktewaterkwantiteit
Maximaal toepassen van retourbevloeiing (uitgezonderd in akker- en weilanden) om het te
lozen debiet zo veel mogelijk te beperken. Waar dit technisch niet mogelijk is, bijvoorbeeld
in zones met zeer hoge grondwaterstanden of in vochtgevoelige landbouwgebieden, wordt
het bemalingswater zo veel mogelijk geloosd in het Kanaal Dessel-Schoten, waar de
debieten geen significante effecten zullen genereren.
3.2.4.4 Oppervlaktewaterkwaliteit
Lozen van bemalingswater; In het algemeen kan aangenomen worden dat de
kwaliteit van het bemalingswater zal voldoen aan de normen voor lozing in het
oppervlaktewater. Indien door ijzeraanrijking of andere bronnen dit niet het geval
zou zijn, moet het bemalingswater gezuiverd worden (bvb. ontijzering door oxidatie
en afscheiding) vooraleer te worden geloosd. Er wordt een monitoring van de
waterkwaliteit van het bemalingswater ingesteld. Indien het ijzergehalte 10 maal
hoger ligt dan het ijzergehalte van de ontvangende waterloop zal overgegaan
worden tot ontijzering. Indien het ijzergehalte van de ontvangende waterloop niet
gekend is, zal rekening gehouden worden met de immissienorm van VLAREM (200
µg/l).
Voor de mogelijke debieten die geloosd worden op het Kanaal Dessel-Schoten, dat
een waterloop is die bestemd is voor de productie van vis- en drinkwater, zal
overlegd worden met de waterloopbeheerder, NV De Scheepvaart om te bepalen of
lozing op het kanaal toegestaan is en welke de randvoorwaarden zijn.
In geval van retourbevloeiing (verplicht toepassen waar dit technisch mogelijk is)
uitgezonderd in akker- en weilanden: ontijzering toepassen cfr. supra
3.2.4.5 Structuurkwaliteit waterlopen
Ecologische (her)profilering van de waterwegen; Om de invloed van de inkokering op de
structuurkwaliteit van de waterlopen te minimaliseren, zullen deze na afloop van de werken
(ecologisch) ge(her)profileerd worden. Er dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
de wederinstaatstelling van de oevers. In een aantal gevallen zal dit project het mogelijk
maken een vroeger ingekokerde waterloop weer open te maken en van een ecologisch
waardevol dwarsprofiel te voorzien, wat een verbetering van de (structuur)kwaliteit met zich
meebrengt.
3.3
Discipline Fauna & Flora
3.3.1
Methodologie
De bestaande toestand voor de discipline Fauna & Flora zal beschreven worden aan de hand
van een evaluatie van de in het projectgebied voorkomende ecologische structuur. Hiervoor
wordt een beroep gedaan op verschillende bronnen: karteringsgegevens als de Biologische
Waarderingskaart versie 2 (BWK), de habitatkaart en afbakeningen van beschermde
gebieden (VEN, Natuura2000, natuurreservaten), maar ook waarnemingsgegevens. Steeds
worden zo recent mogelijke gegevens gebruikt, wat in de praktijk leidt tot een beschrijving
van de situatie tot 2012.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 32
De impact van de verschillende ingrepen op de ecologisch waardevolle of potentieel
waardevolle zones van het studiegebied wordt nagegaan. Mogelijke effecten op de globale
ecologische structuur en de aantasting van de biotopen worden onderzocht. Er wordt een
onderscheid gemaakt tussen rechtstreekse (directe) en onrechtstreekse (indirecte) effecten
en effecten van tijdelijke of permanente aard.
Permanente effecten kunnen zijn het direct biotoopverlies ten gevolge van het ontmantelen
van de bestaande aardgasvervoerleidingen en de leidingaanleg of het indirect biotoopverlies
ten gevolge van stockeren van de uit te graven grond. Tijdelijke effecten zijn bijvoorbeeld
het instellen van een tijdelijke bemaling, het tijdelijk verwijderen van vegetatie voor
werfzones of werfwegen,…. Eenmalige en tijdelijke ingrepen in kwetsbare ecotopen kunnen
echter ook permanente gevolgen hebben.
Bodemverstoring en wijzigingen in waterhuishouding en waterkwaliteit worden via indirecte
effecten vertaald naar invloeden op vegetaties en verder naar de impact op populaties van
vogels en/of andere diersoorten.
Het projectgebied is volledig gelegen binnen Natura2000-gebied (zowel Vogel- als
Habitatrichtlijngebied)..Een passende beoordeling moet worden opgemaakt om na te gaan
of het project al dan niet een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van
het gebied zal veroorzaken.
Gezien het projectgebied ook VEN-gebied (Vlaams Ecologisch Netwerk) doorkruist, dient
tevens in een verscherpte natuurtoets nagegaan te worden of het project onvermijdbare en
onherstelbare schade geeft.
Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald op 500 m aan weerszijden
van de te vervangen leidingen.
3.3.2
Beschrijving van de bestaande toestand
3.3.2.1 Globale ecologische structuur van het hele studiegebied
Het projectgebied overlapt met 2 Speciale Beschermingszones (SBZ) van het
Natura2000-netwerk (zie Figuur 8);
Vogelrichtlijngebied “Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout”
(BE2101538). Dit bestaat uit zeven deelzones, waarvan er twee overlappen met de
projectzone. Hierin blijken vooral droge bossen en mozaïekrijk weidevogelgebied
met kleine landschapselementen en graslanden voor te komen. In deze zones
komen verschillende doelsoorten voor, zowel als trek- als broedvogel.
Habitatrichtlijngebied “Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout” (BE2100024).
Het studiegebiedt snijdt zeven deelgebieden van het habitatrichtlijngebied aan en de
belangrijkste natuurclusters zijn heidelandschap, moeraslandschap en droge bossen.
Het projectgebied doorkruist 2 VEN-gebieden (Figuur 9):
Turnhouts vennengebied
De Liereman – Korhaan
Deze overlappen nagenoeg volledig met het Habitatrichtlijngebied.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 33
Het projectgebied doorkruist 2 natuurreservaten: Kijkverdriet en Landschap De Liereman.
Wat betreft gewestplanbestemmingen bevindt het studiegebied zich voor een groot deel
in bosgebied, ongeveer 6 km van het tracé loopt door bestemming bosgebied, voornamelijk
relatief jonge naaldhoutaanplanten. In realiteit is echter reeds een voorbehouden zone
boven de leidingen aanwezig.
Ongeveer een kilometer van het tracé loopt door natuurgebied volgens het gewestplan. Het
gaat hier dan voornamelijk om het doorkruisen van de Liereman, al is er ook aan het kanaal
een dunne strook als natuurgebied ingekleurd op het gewestplan.
De rest van het tracé doorkruist agrarisch gebied, het grootste deel ervan is landschappelijk
waardevol – enkel tussen de Ravelse bossen en het Kanaal Dessel-Schoten (over ongeveer
1,25 km) – is deze overdruk niet aanwezig.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 34
Figuur 8
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Situering Natura2000-gebieden
Niet technische samenvatting – NTS 35
Figuur 9
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
VEN-gebieden
Niet technische samenvatting – NTS 36
3.3.2.2 Vegetatie
Volgens de Biologische Waarderingskaart versie 2 (BWK), opgesteld door INBO, bestaat
bijna 60% van het projectgebied uit biologisch minder waardevol gebied. De overige 40% is
biologisch (zeer) waardevol of bestaat uit een mosaïek van minder waardevol en (zeer)
waardevol gebied.
Er blijken in het projectgebied ook verschillende Europees beschermde habitats voor te
komen, zij het niet altijd in goede staat van instandhouding. Samen gaat het om iets minder
dan 10 ha.
3.3.2.3 Fauna
Gezien de grote natuurwaarde van het gebied, is ook de voorkomende fauna zeer divers. Er
komen een belangrijk aantal Annex I-soorten van de Vogelrichtlijn voor, alsook Bijlage II en
III soorten van de Habitatrichtlijn.
Naast de Europees beschermde soorten, komen ook een groot aantal regionaal belangrijke
soorten voor.
3.3.3
Beoordeling van de milieueffecten
3.3.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase
Als gevolg van de heraanleg van de leidingen in open sleuf zal ter hoogte van de werfzone
een direct eco- en biotoopverlies optreden op de vegetatie. Volgende effecten treden
op;
Kappingen bomen; hoogopgaande en diepwortelende vegetatie is niet aanwezig in
de voorbehouden zone boven de leidingen. Eventueel te kappen bomen buiten de
voorbehouden zone worden na aanleg opnieuw geplant. Het effect is bijgevolg
beperkt.
Overige vegetatie; Niet-diepwortelende vegetatie zal tijdelijk verwijderd worden in
de volledige werkstrook. Het aandeel van de voorkomende biologisch minder
waardevolle vegetatietypes zal zich na het vervangen van de leidingen kunnen
herstellen vanuit de zaadbank (veel kensoorten van bijvoorbeeld de vegetatietypes
droge en natte heide hebben een lang levende zaadbank), zodat geen permanent
effect optreedt. Enkele specifieke gebieden vormen hierop een uitzondering, er
treden wel belangrijke effecten op ter hoogte van;
o
Standaartsven (vochtige heide)
o
Zuidelijk deel Ravelse bossen (vochtig heischraal grasland)
o
Enkele percelen (bosgebiedje Grove den, dotterbloemgrasland en perceel
met vennen) net ten noorden van het natuurreservaat de Liereman
Er wordt slechts een erg beperkt effect verwacht van indirect eco- en biotoopverlies
door bodemverdichting, aangezien de bodems reeds verstoord werden bij de
oorspronkelijke aanleg van de leidingen en voor het periodiek onderhoud van de
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 37
voorbehouden zone nog frequent betreden worden. Ook worden er verschilende
maatregelen genomen om bodemverdichting tegen te gaan.
Verdroging zal echter een niet verwaarloosbaar indirect biotoopverlies veroorzaken,
aangezien het volledige studiegebied gekenmerkt wordt door een complexe
waterhuishouding, met het voorkomen van grondwaterafhankelijke vegetatietypes binnen de
invloedsstraal van de bemaling. De meest gevoelige zone bevindt zich ter hoogte van het
Standaartsven, waar een ven en (gedegradeerde) natte heide voorkomt. Beide
vegetatietypes zijn weliswaar eningszins bestand tegen flucturerende grondwaterstanden,
maar gezien de bijzonderheid en de kwetsbaarheid van de vegetaties wordt dit effect toch
als matig negatief beoordeeld. De segmenten die als horizontaal gestuurde boring
uitgevoerd worden, zullen slechts ter hoogte van de in- en uittredeputten enig effect
veroorzaken door de benodigde bemaling. Wanneer deze zones goed gekozen worden, is
het effect minimaal, zeker in vergelijking met een aanleg in open sleuf.
Uit de disciplines Bodem en Water blijkt dat het doorbreken van ondiep gelegen
klei/veen/leemlagen via open sleuf ter hoogte van het zuidelijk deel van de Ravelse bossen,
een sterk negatieve invloed kan hebben op de lokale kwelstromen, aangezien de sleuven
(iets) dieper uitgegraven zullen worden dan bij de vorige aanleg. Bij de deeltracés die
worden aangelegd via een horizontaal gestuurde boring (Liereman en Kijkverdriet) treedt
enkel een mogelijk doorbreken van ondiep gelegen kleilagen op ter hoogte van de in- en
uittredepunten van de gestuurde boringen. Indien deze punten goed gekozen worden kan
het effect minimaal zijn. Enkel ter hoogte van het uittredepunt van de boring in de Liereman
wordt een effect verwacht van doorbreken van kleilagen..
Barrièrewerking
Als gevolg van de ontmanteling en aanleg kunnen biologisch waardevolle structuren die een
belangrijke verbindingsfunctie hebben, tijdelijk worden doorbroken. Na de aanlegfase wordt
de werfzone hersteld in zijn huidige toestand. Zelfs indien de vegetatie tijdelijk verwijderd of
beschadigd is, zal er op korte termijn geen fysieke barrière meer aanwezig zijn door de
natuurlijke (her)kolonisatie uit de omgeving en de zaadbank. Bovendien is een eventuele
gradiënt in de voorkomende vegetatie in de huidige situatie reeds aanwezig als gevolg van
de wettelijke verplichtingen binnen de voorbehouden zone voor de aardgasleidingen.
Rustverstoring
De impact van de rustverstoring door geluid- en lichthinder, is verschillend naar gelang het
biotoop dat doorkruist wordt. Voor zeer verstoringsgevoelige gebieden (Natura 2000, VEN,
natuurreservaten…) kan de geluidsproductie ten gevolge van de aanleg een effect hebben
op de aanwezige fauna-soorten. Het is een tijdelijk effect, dat zich beperkt tot de
ontmantelings- en aanlegfase
Het effect beperkt zich tot de lokale en tijdelijke geluidsverstoring ten gevolge van de
gebruikte machines. Doordat de werken echter geheel gelegen zijn binnen
verstoringsgevoelige gebieden (Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied, bos- en
natuurgebied) en er bovendien tijdens het broedseizoen gewerkt zal worden (de leidingen
kunnen maar vervangen worden tussen half mei en augustus, met voordien nog
voorbereidende werken vanaf half maart), wordt er toch een matig negatief effect verwacht
ten gevolge van rustverstoring.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 38
3.3.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase
Er worden geen bijkomende effecten verwacht door de exploitatie- en onderhoudsfase, die
immers een voortzetting is van de huidige situatie.
3.3.4
Milderende maatregelen
3.3.4.1 Direct eco- en biotoopverlies
Ter hoogte van het Standaartsven kan het mogelijk permanente (als gevolg van de
gewijzigde abiotische situatie bij vergraving van klei/leem/veenlaagjes op een diepte
tussen 1,90 en 2,20 m, dit is de zone die bij de vorige aanleg niet vergraven werd)
verlies van natte heidevegetatie gemilderd worden door;
1. een werkstrookversmalling tot 37 m door te voeren
2. plaggen van een oppervlakte buiten de werkstrookbreedte, op plaatsen
waar het habitattype actueel niet of slecht (vergrast) ontwikkeld is. De
plagwerken dienen te gebeuren onder volgende randvoorwaarden (afspraak
met ANB, Fluxys en grondeigenaar dd. 04/09/2013);
De plagwerken kunnen gebeuren in de zone aansluitend aan de
werken, maar enkel ten oosten van de leidingen.
De te plaggen oppervlakte bedraagt 0,6 ha (2 x de oppervlakte van
de werkstrook).
De plagwerken zullen worden uitgevoerd in samenwerking met en
volgens de richtlijnen van ANB.
Fluxys staat door het uitvoeren van deze milderende maatregel in voor het
creëren van de geschikte omstandigheden voor het habitattype, nazorg
(beheer en onderhoud) behoren niet tot de taak van Fluxys.
3. Tot slot dient de oorspronkelijke gelaagdheid (eventueel met aanwezigheid
klei/leem/veenlagen) in de sleuf opnieuw aangebracht te worden. Deze is
verloren gegaan bij aanleg einde jaren ’60, gezien er geen rekening
gehouden bij het terug plaatsen van de bodem. Op die manier wordt de
abiotische toestand hersteld en verbeterd ten opzichte van de huidige
situatie. Uiteraard is het terugplaatsen van de lagen in de goede volgorde
slechts één (niet onbelangrijk) deelaspect van de lokale abiotiek.
In deeltracé 3 dienen maatregelen genomen te worden om het vegetatietype 6230
te vrijwaren;
1. In het gedeelte ten noorden van de steenweg is het habitattype zeer
fragmentair en minder goed ontwikkeld aanwezig. Deze zone is gelegen
buiten Habitatrichtlijngebied. De nodige maatregelen worden genomen
opdat het habitat na aanleg in open sleuf kan herstellen;
De oorspronkelijke gelaagdheid (eventueel met aanwezigheid
kleilagen) wordt in de sleuf opnieuw aangebracht. Deze is deels
verloren gegaan bij aanleg einde jaren ’60, gezien er mogelijk geen
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 39
rekening gehouden werd met de gelaagdheid bij het terug plaatsen
van de bodem. Op die manier wordt de abiotische toestand hersteld
ten opzichte van de huidige situatie.
De vegetatielaag (inclusief de aanwezige permanente zaadbank, in
totaal een 20-tal cm) wordt apart gestockeerd en na de werken
terug geplaatst zodat de vegetatie optimaal kan herstellen.
Na herstel van de bodemprofielen dient naast de vegetatielaag ook
kwaliteitsvol maaisel typisch voor habitat 6230_hmo uitgespreid te
worden. In de omgeving zijn gebieden voorhanden die als bron
hiervoor kunnen dienen (bijvoorbeeld natuurreservaat Landschap
De Liereman).
2. In het zuidelijk deel van de Ravelse bossen (ten zuiden van de
Arendonksesteenweg) is het habitattype 6230 bijna gebiedsdekkend en
goed ontwikkeld aanwezig. Om het effect van aanleg in open sleuf, waarbij
het habitattype niet of slechts op zeer lange termijn zou kunnen herstellen
(in het bijzonder gezien de aanwezigheid van Gevlekte orchis, die over een
erg beperkt levende zaadbank beschikt én gezien er een mogelijke impact is
op de abiotische omstandigheden), te milderen wordt een horizontaal
gestuurde boring voorgesteld van net ten noorden van de Arendonkse
steenweg tot het einde van het bosgebied voorgesteld. De strengzone
situeert zich in het noordelijk deel van de Ravelse bossen, ten noorden van
de Arendonkse steenweg. De streng kan in de voorbehouden zone van de
huidige leidingen gelegd worden, zodat eventueel bijkomende kappingen tot
een minimum beperkt blijven.
Gezien het zuidelijk deel van de Ravelse bossen via een horizontaal gestuurde
boring gekruist moet worden, zal het vegetatietype 6230 hier over de volledige
oppervlakte behouden kunnen blijven. In het basisproject wordt echter voorzien om
de streng voor de horizontaal gestuurde boring onder het Kijkverdrijt uit te leggen in
het zuidelijk deel van de Ravelse bossen (zie deeltracé 4b op de figuren). Indien de
booropstelling op die manier plaatsvindt, zal alsnog schade aan het vegetatietype
optreden. Er wordt daarom voorgesteld de boring omgekeerd uit te voeren en de
boorstreng ten zuiden van het kanaal uit te leggen. Hierbij wordt een bosje van
Grove den (zie ook deeltracé 6a) gekruist (de werkstrook bedraagt hier 15 m voor
uitleggen van de strengen). De waarde van het beboste perceel is beperkt en kan,
hetzij na de werken opnieuw aangeplant worden met inheems loofhout, hetzij
ontwikkelen tot een droge heidevegetatie. Een voorkeursscenario wordt met
Natuurpunt en ANB verder afgestemd.
Ter hoogte van deeltracé 6a;
1. Ter hoogte van het bosje met aanplant van Grove den, ten zuiden van de
Lage Mierdse weg, dient een aandeel bos gekapt te worden binnen de
werkstrookbreedte
(buiten
de
voorbehouden
zone,
waar
Struikheidevegetatie zich heeft ontwikkeld). Er dient in overleg met
Natuurpunt, die dit perceel beheert, afgestemd te worden of het bos buiten
de voorbehouden zone heraangeplant dient te worden (met inheems
loofhout), dan wel of deze zone dient ingericht te worden met het oog op
ontwikkeling van heidevegetatie. De strooisellaag dient in ieder geval niet
teruggeplaatst te worden.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 40
2. Ter hoogte van het perceel met voorkomen van Struisgras-verbond en
Dotterbloemgrasland-verbond, wordt voorgesteld de werkstrook lokaal
maximaal te versmallen (tot 37 m), om op die manier het aandeel te
herstellen vegetatie tot een minimum te beperken. De naast gelegen akker
kan gebruikt worden om bijkomend grond op te stockeren.
3. Ter hoogte van het perceel met kadastraal nummer 248B, waarin 2 poelen
voorkomen, wordt voorgesteld lokaal de werkstrook maximaal te
versmallen, om geen directe effecten op deze poelen en hun vegetatie te
veroorzaken. De naast gelegen akker kan gebruikt worden om bijkomend
grond op te stockeren. Voor/achter de vennen kan de werkstrook opnieuw
een normale breedte aannemen.
Ter hoogte van de gekruiste waterlopen;
Om een negatief effect van lozing van bemalingswater op de gekruiste waterlopen
te vermijden, wordt voorgesteld om in het volledige project een retourbevloeiing te
voorzien.
Heraanplanten kleine landschapselementen;
Gelet op de ecologische en landschappelijke waarde van alle kleinschalige
landschapselementen binnen het voorliggende projectgebied, wordt voorgesteld om
de kappingen welke voortvloeien uit de aanleg, effectief te herstellen door middel
van nieuw inheems en autochtoon plantsoen. Binnen de voorbehouden zone kan
gebruik gemaakt worden van struikplantsoen en binnen de rest van de werkzone
van een aanplanting van boomplantsoen (aansluitend op de reeds aanwezige
bomenrijen).
Fluxys engageert zich ertoe de kleinschalige landschapselementen terug in hun
oorspronkelijke toestand te herstellen.
3.3.4.2 Indirect eco- en biotoopverlies
Voorzien van retourbevloeiing bij bemalingen in het volledige projectgebied, met
uitzondering van die zones waar de werkstrook akkerland kruist.
Over de volledige lengte die in open sleuf wordt aangelegd, dient de oorspronkelijke
gelaagdheid van de bodemlagen (in het bijzonder de micro klei/leem/veenlagen)
hersteld te worden.
Het uittredepunt van de horizontaal gestuurde boring aan de Liereman dient in
noordoostelijke richting (in het akkerland) te verschuiven om het effect van het
doorbreken van kwellagen en mogelijke impact op kwelstromen te vermijden. Hierbij
wordt tevens ingegaan op de vraag van Natuurpunt om het uittredepunt
noordelijker te plaatsen, gezien het recent verwerven van het perceel waar de
horizontaal gestuurde boring boven komt.
In aandachtsgebied 3 zijn de voorgestelde maatregelen voor het vermijden van
direct eco- en biotoopverlies ook van toepassing op het indirecte verlies.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 41
3.3.4.3 Barrièrewerking
Er zijn geen specifieke milderende maatregelen vereist in functie van het beperken van de
tijdelijke versnippering of barrièrewerking.
3.3.4.4 Rustverstoring
Indien de werken voor de vervanging van de leiding starten tijdens het broedseizoen (15-3
tot 15-7), dien voorafgaandelijk het broedseizoen het tracé ongeschikt gemaakt te worden
voor broedvogels (afschrapen en apart stockeren van de vegetatie van weilanden, kappen
van bomen), uitgezonderd zones die zich in akkerland bevinden.
Indien de werken starten buiten het broedseizoen, dan dient dit niet voorafgaandelijke te
gebeuren.
3.4
Discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie
3.4.1
Methodologie
De referentiesituatie wordt in kaart gebracht door een grondige inventarisatie van het
studiegebied, op basis van terreininventarisaties, een analyse van bestaand kaart- en
fotomateriaal en een analyse van de nodige (historische) naslagwerken…
Op deze manier wordt een algemene landschapskartering uitgevoerd op verschillende
schaalniveaus (macro, meso, micro). Ook erfgoed komt hierbij aan bod, zowel het
bouwkundig erfgoed als een beschrijving van de erfgoedwaarde van het landschap. Ook de
perceptieve kenmerken van het landschap (landschapsbeeld) worden geanalyseerd in deze
fase.
Voor wat betreft het archeologisch erfgoed wordt de inventaris geraadpleegd van de
gekende archeologische waarden (de CAI of Centrale Archeologische Inventaris, die
gegevens uit allerhande bronnen samenbrengt). Deze gegevens zijn echter niet volledig, en
worden aangevuld met een inschatting van de potentieële aanwezigheid van sites.
Voor wat betreft de discipline landschap verschilt de exploitatiefase niet van de actuele
toestand. Een volledig herstel van het landschap zoals in de actuele toestand is mogelijk. In
de effectbeschrijving zal dan ook enkel de ontmantelings- en aanlegfase besproken worden.
De effecten van het project worden ingeschat door middel van drie effectgroepen. Een
eerste effectgroep beslaat structuur- en relatiewijzigingen, en behandelt ingrepen met
een effect op de structuur van en de relaties binnen het landschap. Hieronder valt onder
anderen het verwijderen of verstoren van geomorfologische elementen, het verstoren van
landschapsecologische relaties (meer in detail behandeld in de discipline Fauna & Flora) of
het veroorzaken van functionele versnippering van het huidige gebruik.
Een tweede effectgroep betreft het verlies van erfgoedwaarde. Op basis van een
beschrijving van de bekende elementen met erfgoedwaarde wordt het verlies ervan door het
project ingeschat. Ook van niet gekende of niet bestudeerde erfgoedelementen wordt een
potentiëel waardeverlies in rekening gebracht.
De derde effectgroep gaat de wijziging van perceptieve kenmerken in het landschap
na. Een eerste factor binnen deze effectgroep wordt gevormd door absolute visueel-
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 42
ruimtelijke effecten, bijvoorbeeld het verwijderen of toevoegen van elementen. Ook
veranderingen in de schaal van het landschap worden in rekening gebracht. Hierbij wordt
telkens rekening gehouden met de visuele kwetsbaarheid van het landschap. De tweede
factor waarmee rekening gehouden wordt binnen deze effectgroep is de visuele
invloedssfeer van ingrepen, met andere woorden de reikweidte van de visuele impact.
Het studiegebied zal bijgevolg grotendeels bepaald worden door de zone waar een visuele
impact ten gevolge van het project verwacht kan worden. Concreet wordt een zone van 500
m genomen.
3.4.2
Beschrijving van de bestaande toestand
De te vervangen aardgasvervoerleidingen doorkruisen de provincie Antwerpen tussen Ravels
en Oud-Turnhout in zuidwestelijke richting.
Op macroschaal bevindt het studiegebied zich in het traditioneel landschap
“Noorderkempen”. Deze traditionele landschappen bakenen een karakteristiek
landschapstype af en worden gegroepeerd tot landschappelijke streken. De Noorderkempen
worden gekaracteriseerd door een vlakke topografie en blokvormige patronen van
vegetatiemassas en open ruimten, met wisseldende grootte. In deze blokken komt
geïsoleerde bebouwing voor die deel uitmaakt van de open ruimte. Verkavelingen en
lintbebouwing zijn storende, maar niet-bepalende elementen. Voor de toekomstige
ontwikkeling is het behoud van de verscheidenheid en de grote aaneengesloten blokken
natuurgebied die aanwezig zijn in het gebied, een belangrijke focus.
De aanwezigheid van een Quartair kleisubstraat afgedekt door dekzanden vormt op
mesoschaal een erg belangrijke factor in het landschap, aangezien dit fysisch systeem
zowel het reliëf als de waterhuishouding sterk beïnvloedt. De noord-zuid gerichte Ravelse
Bossen worden doorsneden door een oost-west geörienteerde microcuesta, met een steile
zuidhelling die kwelstromen veroorzaakt in de nattere, meer zuidelijk gelegen delen van het
studiegebied.
Voor een beschrijving van het landschap op microschaal wordt verwezen naar de paragrafen
in verband met het bouwkundig erfgoed, het archeologisch erfgoed en de beeldkwaliteit.
Los van elke vorm van bescherming kan op basis van terreininventarisaties en op basis van
de gegevens uit voorgaande paragrafen, gesteld worden dat het landschap als waardevol
beschouwd kan worden. De nog aanwezige boscomplexen met sporadisch nog vennen en
heiderelicten leunen aan bij het historische landgebruik, en er komen verspreid over het
gebied verschillende percelen historisch permanent grasland voor, met zowel erfgoed- als
ecologische waarde.
De landschapsatlas geeft aan waar de historisch gegroeide landschapsstructuur tot op
vandaag herkenbaar gebleven is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ankerplaatsen,
relictzones, lijnrelicten en puntrelicten. Deze elementen worden weergegeven in Figuur 10.
Ankerplaatsen zijn gebieden of plaatsen waar complexen bewaard zijn van verschillende
erfgoedelementen die een genetische samenhang vertonen. Ze hoeven daarom niet typisch
de kenmerken te vertonen van het traditionele landschap waartoe ze behoren, maar ze
bezitten een uitgesproken identiteit. Ankerplaatsen komen dan ook soms buiten relictzones
voor. De verschillende samenstellende delen vormen een bijzonder geheel en worden soms
als een ensemble aangeduid. Het zijn plaatsen met een duidelijk verhaal, die daarom een
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 43
structurerend element in de ruimte kunnen vormen. Het studiegebied doorkruist enkele
ankerplaatsen. Het betreft hierbij twee ankerplaatsen als voorstel vanuit de landschapsatlas7
(‘Staatsbossen van Ravels’ en ‘Liereman’) en een definitief vastgestelde ankerplaats (‘Het
natuur- en cultuurlandschap tussen de dorpscentra van Oosthoven, Oud-Turnhout en
Arendonk’, ministerieel besluit van 18 juli 2011) die grotendeels overlapt met een van de
twee voorstellen uit de landschapsatlas.
Een relictzone is een gebied met een grote dichtheid aan punt- of lijnrelicten, zichten en
ankerplaatsen en zones waarin de connectiviteit tussen de waardevolle landschapselementen
belangrijk is voor de gehele landschappelijke waardering. De te vervangen leidingen zijn
integraal gelegen in de relictzone ‘Bos- en akkercomplex Molenheide, Staatsbossen, Kwade
Putten, Hoge Mierdse Heide’ (R10059). Het betreft een groot aaneengesloten gebied
bestaand uit systematische boscomplexen afgewisseld met open stukken akkerland waarvan
de ontginningsstructuur nog waarneembaar is. Dit geeft het landschap een
gecompartimenteerd uitzicht. De omgeving rond Kijkverdriet wordt gekenmerkt door kleine
niveauverschillen in het landschap en afwisseling van agrarisch gebied met bossen in het
noorden (Staatsbossen) en (broek)bossen in het westen.
7
De aanduiding van ankerplaatsen heeft tot doel de landschappelijke waarden en landschappelijke kenmerken van
deze landschappen mee te laten spelen in het afwegingskader bij het opstellen van die ruimtelijke
uitvoeringsplannen die geheel of gedeeltelijk in ankerplaatsen gelegen zijn. Bij de opmaak van een dergelijk
RUP, worden de landschapswaarden en –kenmerken doorvertaald in stedenbouwkundige voorschriften. Vanaf
de opname in de ruimtelijke uitvoeringsplannen worden de ankerplaatsen erfgoedlandschappen genoemd. Drie
categorieën van ankerplaatsen worden onderscheiden, met name definitief vastegestelde, voorlopig
vastgestelde en voorstellen uit de landschapsatlas.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 44
Figuur 10
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Landschapsatlas
Niet technische samenvatting – NTS 45
Figuur 11:
Ankerplaats "De Liereman"(groen ingekleurd) en de definitief aangeduide ankerplaats
"Het natuur- en cultuurlandschap tussen de dorpscentra van Oosthoven, Oud-Turnhout
en Arendonk” (rood omrand)
Er zijn ook twee beschermde landschappen gelegen in de omgeving van het projectgebied:
‘Het Kijkverdriet’ en ‘De Liereman – fase I’, beide afgebakend omwille van historische en
(natuur)wetenschappelijke en esthetische waarde.
Binnen het studiegebied bevinden zich geen elementen van het beschermd bouwkundig
erfgoed. Het niet-beschermd bouwkundig erfgoed ‘Hoeve met losstaande bestanddelen’
situeert zich binnen het studiegebied.
Gezien het project het vernieuwen van bestaande leidingen betreft, is de bodem reeds
verstoord en worden potenties voor aanwezigheid van archeologisch erfgoed klein geacht.
Op vlak van landschapsperceptie blijkt het studiegebied in de huidige situatie voornamelijk
uit vrij open landbouwgebied te bestaan, afgewisseld met dichte boskernen. Het
landbouwgebied wordt gestructureerd door bomenrijen en houtkanten, gezien de openheid
van het landschap liggen de zichtgrenzen veelal op grote afstand. Het projectgebied bezit
sterke lansdchappelijke kwaliteiten.
3.4.3
Beoordeling van de milieueffecten
3.4.3.1 Structuur- en relatiewijzigingen
Bij het vervangen van de aardgasleidingen worden op microniveau de huidige
landschapsstructuur en de verschillende landschapselementen slechts zeer beperkt
gewijzigd (er zijn momenteel immers reeds verschillende leidingen aanwezig die bij hun
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 46
aanleg en exploitatie -gezien de voorbehouden zone- een effect hebben op de
landschapsstructuur).
Er is geen impact door het project op het microreliëf zowel bij aanleg via open sleuf als via
een horizontaal gestuurde boring. De kenmerkende hoogopgaande vegetatie (kleine
landschapselementen onder vorm van houtkanten en bomenrijen, bossen) is actueel ter
hoogte van de voorbehouden zone reeds afwezig. Tijdens de werffase in open sleuf zal
tijdelijk echter in een bredere zone (de werfzone) de vegetatie moeten verdwijnen. Voor het
structurerende domeinbos Ravels (deeltracé 3), voorziet Fluxys een werkstrookbreedte van
22 m, zodat geen bijkomende kappingen noodzakelijk zijn. Op overige plaatsen is er beperkt
een impact op kleine landschapselementen en bosjes mogelijk buiten de voorbehouden
zone. De opgaande vegetatie wordt echter na vervangen van de leidingen buiten de
voorbehouden zone volledig hersteld. Het effect is gering negatief en tijdelijk.
De landschapsecologische waarde van het studiegebied is zeer groot. Het vervangen
van de aardgasleidingen in open sleuf veroorzaakt tijdelijk een verstoring van ecologisch
waardevolle zones. Het project zal tijdens de aanlegfase tijdelijk een barrière in het
natuurlandschap creëren. Een volledig herstel zoals de actuele situatie is echter mogelijk.
Bovendien biedt het project de mogelijkheid een aantal ingrepen uit het verleden
milieuvriendelijker te herstellen. Zo zullen waar mogelijk de destijds in functie van het
project ingebuisde grachten opnieuw worden opgemaakt en ecologisch ingericht. Globaal
wordt het effect bijgevolg als verwaarloosbaar beoordeeld.
3.4.3.2 Verlies of wijzigen van erfgoedwaarden
Gezien het project het vervangen van bestaande leidingen betreft, zal ten opzichte van de
actuele situatie geen permanent verlies of wijziging van het landschappelijk erfgoed
optreden. Tijdens de aanleg- en ontmantelingsfase kan bij aanleg tijdelijk een beperkte
impact optreden op de kenmerken van de relictzone ‘Bos- en akkercomplex Molenheide,
Staatsbossen, Kwade Putten, Hoge Mierdse Heide’, de definitief aangeduide ankerplaats (MB
18 juli 2011) ‘Het natuur- en cultuurlandschap tussen de dorpscentra van Oosthoven, OudTurnhout en Arendonk’ en de ankerplaatsen ‘Staatsbossen van Ravels’ en ‘Liereman’. Het
effect is echter tijdelijk en de intrinsieke waarde van de landschappen wordt tijdens de
werffase niet of slechts zeer beperkt aangetast. De gedeelten die als horizontaal gestuurde
boring aangelegd worden, beperken deze impact nog verder, aangezien enkel de in- en
uittredeputten enige invloed zullen ondervinden.
Er zijn enkele gekende archeologische sites of vindplaatsen aanwezig in het projectgebied,
maar de vroegere verstoring door de aanleg van de gasleidingen maakt de archeologische
potentie ter hoogte van het projectgebied klein. De in- en uittredeputten voor de horizontaal
gestuurde boringen echter veroorzaken bijkomende verstoring in ongerepte bodems,
waardoor hier wel een negatief effect op de archeologische potenties optreedt. De
beschermde archeologische zone ‘Het finaalpaleolithisch en mesolithisch sitecomplex in het
Landschap De Liereman’ (MB 4 juni 2013) bevindt zich bovendien ten zuiden van het
projectgebied en legt dus geen bijkomende randvoorwaarden op voor het project.
3.4.3.3 Wijzigen van perceptieve kenmerken
De tijdelijke verstoring van de landschappelijke beeldkwaliteit tijdens de aanlegfase via
open sleuf wordt veroorzaakt door het klaarmaken van de werkstrook (afgraven teelaarde,
verwijderen vegetatie en constructies) en door de aanwezigheid van machines en
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 47
werfmateriaal. Na het beëindigen van de werkzaamheden wordt het landschapsbeeld echter
volledig hersteld.
De beoordeling van de tijdelijke verstoring tijdens de aanlegfase is afhankelijk van het
gebied waarin de aanleg gebeurt: in agrarische gebieden is het effect gering negatief,
voornamelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van zware machines in landschappelijk
waardevolle gebieden. In natuur- en bosgebieden is de impact relatief groot, zeker waar de
opstaande vegetatie buiten de voorbehouden zone tijdelijk verwijderd moet worden. De
Ravelse bossen (deeltracé 3) vormen hierop een uitzondering, aangezien de werfzone hier
beperkt gehouden kan worden, waardoor geen bijomende kappingen noodzakelijk zijn.
De horizontaal gestuurde boringen veroorzaken enkel effecten ter hoogte van de in- en
uittredeputten, deze zijn verwaarloosbaar ten opzichte van het voordeel van het nietgestoorde gebied waarlangs de boring zelf verloopt.
3.4.4
Milderende maatregelen
3.4.4.1 Structuur- en relatiewijzigingen
Natuurlijk oeverherstel;
Om de effecten op het structuurbepalend karakter van de doorsneden waterlopen te
herstellen, wordt voorgesteld de oevers telkens over de volledige breedte van de
passage op een natuurlijke wijze in te richten. Dit zal gebeuren in samenspraak met
de beheerder van de waterloop.
Ingebuisde waterlopen worden waar mogelijk open gemaakt. Dit zal gebeuren in
samenspraak met de beheerder van de waterloop.
Heraanplanten kleine landschapselementen;
Gelet op de ecologische en landschappelijke waarde van alle kleinschalige
landschapselementen binnen het voorliggende projectgebied, wordt voorgesteld om
de kappingen welke voortvloeien uit de aanleg, effectief te herstellen door middel
van nieuw inheems en autochtoon plantsoen. Binnen de voorbehouden zone kan
gebruik gemaakt worden van struikplantsoen en binnen de rest van de werkzone
van een aanplanting van boomplantsoen (aansluitend op de reeds aanwezige
bomenrijen).
Fluxys engageert zich ertoe de kleinschalige landschapselementen terug in hun
oorspronkelijke toestand te herstellen.
3.4.4.2 Verlies of wijziging van archeologisch erfgoed
De afspraken tussen Fluxys en het Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend erfgoed Brussel
met betrekking tot de archeologische opvolging van de werken zullen gevolgd worden ter
mildering van de mogelijke effecten op het archeologische erfgoed.
De bepalingen zullen van het archeologiedecreet nageleefd worden.
In artikel 5 van het Europese verdrag ter bescherming van het archeologisch patrimonium
opgemaakt te La Valetta (Malta) op 16 januari 1992 wordt het algemeen principe
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 48
onderschreven om tijdig het noodzakelijke onderzoek te verrichten. Dit onderzoek omvat in
eerste instantie een terreinverkenning. Op basis van deze terreinverkenning worden
aanbevelingen geformuleerd naar verder onderzoek toe.
Op basis van deze bepalingen kunnen volgende stappen als eventuele milderende
maatregelen opgelegd worden:
prospectie en inventarisatie voor de aanleg (terreinbezoek);
de afgraving van de teelaarde moet gebeuren onder toezicht van een archeoloog;
de afgraving moet gebeuren met een rupskraan met platte bak;
tussen het afgraven van de teelaarde en de overige werfactiviteiten moet een
periode voorzien worden voor een grondige prospectie, tijdens dewelke het terrein
niet betreden mag worden met zwaar materieel;
indien deze prospectie positief is, moet de bouwheer de noodzakelijke tijd voorzien
voor een noodopgraving waarvoor de bouwheer de nodige faciliteiten moet leveren;
het VIOE of zijn gemandateerde moet betrokken worden bij de werkplanning en uitgenodigd
worden voor de coördinatie- en werfvergaderingen, zodat het archeologisch onderzoek kan
ingepast worden in de werken.
3.5
Discipline Geluid
3.5.1
Methodologie
Vanwege de aard van het project (ontmanteling, aanleg en exploitatie van een
ondergrondse leiding die geen geluid produceert) kan de impact op het geluidsklimaat als
relatief beperkt worden beschouwd. De discipline Geluid & Trillingen wordt behandeld aan
de hand van bestaande gegevens en geluidsmetingen voor gelijkaardige projecten.
Aangezien de geluidsimpact van het project zich beperkt tot de korte periode van de
werfactiviteiten, zal dit aspect enkel kwalitatief worden benaderd. Er worden geen
bijkomende geluidsmetingen of berekeningen voorzien.
De evaluatie van de mogelijke impact van het geluid heeft enkel betrekking op de
ontmantelings- en aanlegfase van de leiding. Tijdens de exploitatie treedt geen effect van
geluidsverstoring op.
Teneinde de geluidsimpact die gepaard gaat met de aanleg van een leiding te kunnen
inschatten, worden de geluidsvermogens van de relevante werffasen voor de aanleg van een
leiding berekend op basis van een analyse van de geluidsvermogens van de individuele
bronnen die gepaard gaan met elke werffase; en dit in functie van het type en aantal
bronnen en hun werkingsfrequentie.
De geluidsmetingen ter bepaling van het geluidsvermogenniveau van de individuele
geluidsbronnen zijn uitgevoerd door Vinçotte Environment op de Fluxys-werven Brakel–
Haaltert, Zandhoven–Ranst en Ranst–Lier in de periode augustus 2008 – april 2009. De
bronnen werden op een zo representatief mogelijke wijze belast.
Aan de hand van de bepaalde geluidsvermogenniveaus voor de individuele bronnen wordt
het gemiddeld geluidsvermogenniveau van de verschillende werffasen berekend. Hierbij
dient men rekening te houden met het aantal bronnen per werffase en de tijd dat de
verschillende geluidsbronnen in werking zijn per werffase. Op basis van de berekende
geluidsvermogenniveaus per werffase werd vervolgens met behulp van een akoestisch
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 49
overdrachtsmodel het uurgemiddeld specifiek geluid en het daggemiddeld specifiek geluid
van de werffasen berekend voor immissiepunten op een afstand van 50 m, 100 m, 200 m,
400 m en 800 m.
De aldus berekende geluidsniveaus worden indicatief getoetst aan de menshindercriteria en
natuurhindercriteria.
Het studiegebied is de zone waarin geluidsimpact voor de verschillende receptoren (mens en
fauna) te verwachten is. Er wordt hiervoor een contour van 800 m rond het projectgebied
afgebakend.
3.5.2
Beschrijving van de bestaande toestand
Doordat de discipline Geluid & Trillingen wordt behandeld als nevendiscipline zijn er geen
metingen uitgevoerd om de actuele geluidstoestand van het studiegebied te achterhalen. Er
wordt echter vanuit gegaan, wat de actuele geluidstoestand betreft, dat de geluidsnormen
die momenteel gelden binnen de gewestplanbestemmingen gerespecteerd worden.
3.5.3
Beoordeling van de milieueffecten
De exploitatie van een ondergrondse gasleiding heeft geen effecten op geluid en trillingen.
In dit hoofdstuk worden dan ook enkel de effecten van de ontmantelings- en aanlegfase
bestudeerd.
De aanleg van een leiding in een open sleuf geeft voor een bepaald punt 14 hinderdagen
voor mens en gevoelige fauna (geluidsdrukniveau 45dB(A)) op 50 m; 14 hinderdagen op
100 m en 8 hinderdagen op 200 m. Voor afstanden groter dan 400 m wordt er geen hinder
voor de mens en gevoelige fauna verwacht.
Voor de aanleg van een persing zijn er 10 hinderdagen tot op 100 m. Voor afstanden groter
dan 200 m wordt er geen hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht.
Voor de aanleg van een horizontaal gestuurde boring zijn er 26 hinderdagen tot op 200 m.
Voor afstanden groter dan 400 m wordt er, gedurende de dagperiode, geen hinder voor de
mens en gevoelige fauna verwacht. In tegenstelling tot de aanleg in open sleuf gelden deze
stralen echter enkel voor de afstand tot de boorputten, en niet over de ganse lengte van het
tracé.
Er wordt geen hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht van de bemalingspompen
gedurende de dagperiode.
Voor de maximale geluidsdrukniveaus (discontinu geluid) geeft dit een overschrijding van
het hindercriterium tot op 800 m voor het intrillen van damplanken gedurende hoogstens 1
dag. De maximale geluidsdrukniveaus die gepaard gaan met het lassen in lijn en vervolgens
bekleden in lijn kunnen, per activiteit, gedurende hooguit 1 dag een overschrijding van het
hindercriterium veroorzaken tot op 400 m.
3.5.4
Milderende maatregelen
Voor de milderende maatregelen word verwezen naar de disciplines Fauna & Flora en Mens.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 50
3.6
Discipline Mens
3.6.1
Methodologie
Voor de beschrijving van de referentiesituatie met betrekking tot de discipline mens wordt
gefocust op de functionele structuur in het studigebied en de veiligheidsaspecten.
De geplande toestand onderzoekt de effecten van het project op de menselijke samenleving
en vooral op haar functionele aspecten. Naast de effecten op de verschillende functies
werken, verkeer, wonen, recreatie,… vormen de onderdelen communicatie over de
ontmanteling en aanleg (met gemeentes, buurtbewoners, met natuurverenigingen) en
veiligheidsaspecten belangrijke thema’s die binnen deze discipline besproken worden.
Voor de evaluatie van de effectvoorspelling wordt de focus gelegd op een aantal relevante
onderzoeksfacetten. Volgende facetten zullen op hun impact op de mens beoordeeld
worden:
Tijdens de ontmantelings- en aanlegfase:
Hinder veroorzaakt door effecten op mobiliteit (verkeersdrukte, toegankelijkheid…),
geluidsoverlast voor omwonenden en recreanten,... . Voor het bepalen van dit effect
zal een inschatting gemaakt worden van het aantal menshinderdagen.
Impact op de functies binnen het projectgebied: tijdelijke verstoring van het
landgebruik
Veiligheid.
Tijdens de exploitatiefase:
Veiligheid. Het betreft hier de externe veiligheid, m.a.w. de impact op de directe
omgeving van een mogelijk ongeval op een leiding in de leidingstraat.
Impact op de functies binnen het projectgebied: tijdelijke verstoring van het
landgebruik
Wijziging landschapsperceptie.
Er wordt een studiegebied van 800 m aan weerszijden van de aardgasvervoerleidingen als
studiegebied gehanteerd (op basis van de hinderaspecten geluid), specifiek voor de
inschatting van de veiligheidsaspecten wordt een studiegebied van 200 m gebruikt.
3.6.2
Beschrijving van de bestaande toestand
Functionele structuur: Het studiegebied vervult geen woon- en/of werkfunctie. Het
grootste deel van het studiegebied wordt ingenomen door landbouw-, natuur en
groengebied. Het tracé kruist slechts 1 grote weginfrastructuur, namelijk de
Arendonksesteenweg (N118), en 1 grote waterweg, namelijk het kanaal DesselSchoten. Het landschap en de natuurgebieden die doorkruist worden door het
geplande tracé hebben een grote recreatieve waarde. Deze gebieden zijn voorzien
van talrijke wandelwegen en fietspaden die intensief gebruikt worden.
Veiligheidsaspecten:
studiegebied.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Er
zijn
geen
aandachtsgebieden
gelegen
binnen
het
Niet technische samenvatting – NTS 51
3.6.3
Beoordeling van de milieueffecten
3.6.3.1 Ontmantelings- en aanlegfase
3.6.3.1.1 Hinderaspecten
Algemene hinderaspecten;
o
Er is nagenoeg geen bewoning aanwezig binnen het studiegebied. Het effect
op bewoners (algemene en geluidshinder) is dan ook verwaarloosbaar.
o
Er zijn geen bedrijven gesitueerd binnen het studiegebied. Het mogelijk
effect van hinder is verwaarloosbaar.
o
Een aantal landbouwzones worden gekruist. Fluxys voorziet in het Technisch
Bestek standaard maatregelen om het tijdelijk effect te beperken.
o
Tijdelijk verhoogde verkeersdrukte blijft beperkt en wordt als gering
negatief beoordeeld. De belangrijkste weg (Arendonksesteenweg) wordt via
een sleufloze techniek gekruist. De overige wegen zijn niet druk bereden.
o
Een groot deel van het studiegebied bestaat uit bos- en natuurgebieden met
een hoge recreatieve waarde. Het project kan mogelijk tijdelijk een
barrièrewerking hebben op de toegankelijkheid van bepaalde gebieden.
Communicatie;
Bij de aanleg van een aardgasleiding werkt Fluxys steeds een communicatieplan uit
waarbij de betrokken actoren, waaronder buurtbewoners, overheden, brandweer en
politie, aan bod komen. Fluxys streeft ernaar om alle betrokkenen op een
transparante manier te informeren, al vanaf de voorbereidende fases. Bijzondere
aandacht gaat daarbij uit naar het openbaar belang van de Fluxysaardgasinfrastructuur en naar de veiligheidsaanpak van de onderneming.
3.6.3.1.2 Veiligheid
Door Fluxys worden voldoende maatregelen genomen om eventuele calamiteiten te
voorkomen en te beperken. Zo wordt het gehele trace in de exploitatiefase op regelmatige
tijdstippen gecontroleerd, zowel te voet, per wagen als per helikopter. Er is tevens een
permanent toezicht op bepaalde procesparameters van alle gasleidingen aanwezig op de
centrale dispatching en er staat steeds een interventieteam paraat. Ook tijdens de aanleg
van de leiding wordt veel aandacht besteed aan de veiligheidsaspecten.
Door Fluxys worden verschillende folders en brochures verspreid om de omwonenden en
mogelijke bedrijven op de hoogte te houden van de veiligheidseisen. De maatregelen inzake
veiligheid tijdens de exploitatiefase en bijhorende folders en brochures worden gebundeld in
bijlage 6.
Bij omwonenden kan het onveiligheidsgevoel toenemen. Door correcte informatieverlening
inzake de genomen veiligheidsmaatregelen kan deze indruk worden weggenomen.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 52
3.6.3.1.3 Landschapsperceptie
Tijdens de ontmantelings- en aanlegfase kan de aanwezigheid van grote machines een
zekere invloed hebben op de landschapsperceptie.
3.6.3.2 Exploitatie- en onderhoudsfase
De exploitatiefase is identiek aan de huidige situatie (het betreft immers het vervangen van
bestaande leidingen en de voorbehouden zone is reeds aanwezig in de actuele situatie) en
heeft dan ook geen effecten.
3.6.4
Milderende maatregelen
Voor de hinderaspecten wordt in functie van het aspect ‘recreatie’ voorgesteld om, bij
stockage van grond in de dreven in de Ravelse bossen, rekening te houden met de
recreatieve functie van deze dreven en steeds voldoende ruimte open te laten voor
voetgangers, fietsers, ruiters,... op de hiervoor voorziene paden. Er dient in het algemeen
bijzondere aandacht besteed te worden aan fiets- en voetgangersverkeer door een minimale
omrij/loopfactor te voorzien.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 53
4.
OVERBLIJVENDE EFFECTEN
4.1
Monitoring
4.1.1
Water
Tenzij een retourbevloeiing wordt ingesteld, dient er nauwkeurig te worden opgevolgd dat
het geloosde bemalings- en/of afvalwater voldoende gezuiverd is. Indien door
ijzeraanrijking of andere bronnen het bemalingswater verontreinigd of aangerijkt (hoger dan
lozingsnormen) zou zijn, moet het bemalingswater gezuiverd (bvb. ontijzering door oxidatie
en afscheiding) worden vooraleer te worden geloosd.
De afgesloten gedeelten van de aardgasleidingen die ter hoogte van de horizontaal
gestuurde boringen achterblijven in de bodem zullen voorzien worden van een
monitoringssysteem om eventuele lekken te detecteren. Op deze manier wordt voorkomen
dat na verloop van tijd de afgesloten leiding toch zou doorroesten en als drainagepijp zou
kunnen gaan dienen in de erg gevoelige gebieden.
4.2
Leemten in de kennis
4.2.1
Bodem
De studie van de bodemgesteldheid werd uitgevoerd op basis van de bodemkaarten
van België. De waarnemingen en staalnamen voor het opmaken van deze
bodemkaarten zijn uitgevoerd met een dichtheid van 1 tot 2 per hectare. Ondanks
deze relatief grote dichtheid kunnen zich met betrekking tot bepaalde
bodemkarakteristieken, toch onnauwkeurigheden ten gevolge van extrapolaties
voordoen.
De beschikbare gegevens van de bodemkwaliteit vertegenwoordigen slechts een
momentopname en kunnen een beperkt beeld van de realiteit opleveren.
Er werden geen leemten in de voorspellingsmethode of leemten in inzicht
vastgesteld voor de discipline ‘Bodem’.
4.2.2
Water
Van de watervoerende lagen is de effectieve doorlatendheid niet exact gekend.
Hierdoor is de berekening van de effecten van de wijziging van de grondwatertafel
steeds een benadering van de realiteit. In de studie wordt rekening gehouden met
een “slechtste geval” situatie.
De beschikbare gegevens van de grondwaterkwaliteit vertegenwoordigen slechts
een momentopname en kunnen een beperkt beeld van de realiteit opleveren.
De exacte loop en volumes van de in het studiegebied voorkomende kwelstromen
zijn niet bekend. Een kwantificering van de effecten is dan ook niet mogelijk, maar
op basis van de aanwezige kwelafhankelijke vegetatietypes in een aantal
deelgebieden (Standaartsven, zuidelijk deel Ravelse Bossen, Kijkverdriet) kan met
relatief grote zekerheid verondersteld worden dat hier licht gebufferde kwel
aanwezig is. Om deze kwetsbare vegetaties te beschermen, werd het
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 54
voorzorgsprincipe gehanteerd en werden er milderende maatregelen uitgewerkt
voor deze locaties.
Voor de waterlopen in het projectgebied zijn er grotendeels geen gegevens
beschikbaar i.v.m. kwaliteit en kwantiteit doordat ze niet zijn geïnventariseerd.
Debietsgegevens van de beken in dewelke de bijkomende lozingen plaatsvinden
waren niet beschikbaar en werden aan de hand van vuistregels ingeschat.
4.2.3
Fauna & Flora
De inventarisatie van de aandachtsgebieden werd uitgevoerd in juli en augustus
2012. Uiteraard kan op basis van dergelijke geringe inventarisaties geen volledig
beeld van de flora worden opgemaakt. Toch laten de veldgegevens, aangevuld met
de bestaande literatuur en contacten met de natuurbeheerders toe om de
biologische waarde van het gebied te evalueren.
Ook voor de bespreking van de faunistische gegevens werd voortgegaan op
bestaande inventarisaties, aangevuld met gegevens uit de literatuur en terreinwerk.
Het ligt voor de hand dat het binnen het tijdsbestek van dit MER niet mogelijk is om
een volledige inventaris van de fauna en flora op te stellen.
Het studiegebied kent een complexe grondwatersituatie, die een specifieke natuur
meebrengt. Gezien het (niet volledig gekende) gevoelige evenwicht tussen de
abiotische situatie en de hieraan gekoppelde natuurwaarden, werd op een aantal
locaties het voorzorgsprincipe gehanteerd door een horizontaal gestuurde boring te
voorzien (Kijkverdriet en Liereman).
4.2.4
Landschap
Aangezien het landschap gevormd en beïnvloed wordt door de overige disciplines, gelden de
ontbrekende gegevens voor deze disciplines ook als leemten voor het onderdeel landschap.
Voor de discipline landschap zijn er, met uitzondering over de aanwezigheid van
archeologische sporen, op dit moment nog geen leemten in de kennis aan te geven.
Wat betreft het archeologisch erfgoed is steeds het grootste deel van dit erfgoed niet
bekend en slechts in potentie uit te drukken. Enerzijds is er de leemte van het ontbreken
van basisgegevens, anderzijds het ontbreken van een waarderingskader, waardoor de
effectbeoordeling noodgedwongen een kwalitatief karakter zal hebben.
Ten aanzien van de effectbeoordeling kan geconstateerd worden dat geen toetsingskader
voorhanden is door middel waarvan effecten kwantitatief beoordeeld kunnen worden.
Binnen deze effectgroep werd echter op zodanige wijze omgegaan met de vastgestelde
leemten, dat een onderschatting van de effecten uitgesloten mag worden.
4.2.5
Geluid & Trillingen
De geluidsstudie is gebaseerd op de aanleg van een nieuwe leiding. Voor het onderdeel
ontmantelingsfase zijn geen gegevens ter beschikking. Er wordt echter aangenomen dat de
effecten van geluidsverstoring analoog zijn aan deze van de aanlegfase. Het aantal
hinderweken zal echter langer zijn (14 hinderweken in plaats van 11 bij enkel aanleg).
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 55
4.2.6
Mens
Het opstellen van een kwantitatieve risicoanalyse voor een gastransportleiding
vereist het beschikbaar zijn van faalkansgegevens van dergelijk type van installaties.
Generieke faalkanscijfers voor ondergrondse leidingen zijn beschikbaar (cf.
www.egig.nl) maar (nog) niet door de Vlaamse overheid aanvaard. Een
kwantitatieve risicoanalyse voor een gastransportleiding gebaseerd op de
beschikbare generieke faalkansgegevens (casuïstiek) zou echter een onrealistisch en
niet correct beeld geven van het huidige risiconiveau, indien niet systematisch8 en
voor specifieke locaties rekening gehouden kan worden met de aanwezige
risicoreducerende maatregelen, zoals betondallen, grotere gronddekking van de
leiding, frequentere patrouilles, welke de laatste jaren een algemene praktijk zijn
geworden binnen Fluxys en beheerders van transportleidingen in het algemeen. Het
ontbreken van éénduidige risicoreductiefactoren van preventieve maatregelen kan
als een leemte in de kennis worden beschouwd.
Ervaringsgegevens van Fluxys vormen een te kleine statistische basis om hieruit
conclusies te kunnen trekken over de grootte van de reductiefactoren.
We kunnen nog vermelden dat het gebruik van de generieke faalkanscijfers in het
kader van het opstellen van een omgevingsveiligheidsrapport van een
hogedrempelinrichting niet in contradictie is met bovenstaande. Binnen dergelijke
inrichtingen zijn de risicoreducerende maatregelen met betrekking tot ondergrondse
leidingen beperkter en is het aandeel in het totale risicobeeld van deze inrichtingen
meestal verwaarloosbaar.
Een kwantitatieve risico-analyse is niet mogelijk, omwille van de eerder aangehaalde
leemten in de kennis. Een kwalitatieve risico-analyse zoals deze werd opgenomen in
de discipline Mens, is hiervoor echter een volwaardig alternatief
8
In de huidige QRA methodiek voor hogedrempelinrichtingen zijn faalkansreducties enkel toegelaten na overleg
met en akkoord van de Dienst Veiligheidsrapportering en dient dit geval per geval bekeken te worden.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 56
5.
CONCLUSIE
Uit de analyse in het MER blijkt dat de belangrijkste milieueffecten ten gevolge van het
project optreden tijdens de ontmantelings- en aanlegfase. Deze effecten zijn tijdelijk
(ca. 14 weken) en zijn beperkt tot de locatie van de werkstrook (voor het vervangen van de
2 leidingen is deze standaard, zonder versmallingen, 47 m breed).
De effecten die optreden tijdens de exploitatiefase zijn nagenoeg afwezig, gezien de
exploitatiefase gelijk is aan de actuele toestand. De leidingen en bijbehorende voorbehouden
zone die vrij moet blijven van diepwortelende vegetatie, zijn immers in de actuele toestand
al aanwezig.
Daarnaast dient in overweging genomen te worden dat Fluxys een ruime ervaring heeft met
het aanleggen van aardgasvervoerleidingen en het samenwerken met MER-deskundigen. De
ervaring uit voorgaande MER’s heeft ertoe geleid dat een groot aantal preventieve
maatregelen reeds standaard in het Technisch Bestek werden opgenomen om de impact van
de werken op het milieu te beperken. Een aantal van deze maatregelen wordt hier
weergegeven:
maximaal gebruik van bestaande toegangswegen;
maximaal gebruik van rupsvoertuigen;
toepassen bodembewerking na de aanleg (openbreken van de bovenste laag van de
bodem);
gescheiden houden van teelaarde en ondergrond om oorspronkelijke opeenvolging van
de bodemlagen te kunnen herstellen;
beperken van bemaling in tijd en omvang;
optimale benutting van de werkstrook om de verstoorde oppervlakte zo klein mogelijk te
houden;
beperken van een inkokering van een waterloop in de tijd en opstuwing voorkomen;
geluidsarme bemalingspompen in de nabijheid van woningen;
doorsnijden van natuurgebieden en woongebieden maximaal vermijden;
microreliëf herstellen;
vergoeding landbouwers;
vergoeding aan eigenaars voor heraanplant bomen;
overeenkomst Fluxys en RWO (Ruimte Vlaanderen);
…
Gezien de ligging van het projectgebied in bijzonder waardevol natuur- en bosgebied9,
waarbij de complexe abiotiek zich in een kwetsbaar evenwicht bevindt dat rechtstreeks in
relatie staat tot de bijzondere natuur die aanwezig is, werden de milieueffecten die een
wijziging van het bodem- en watersysteem of een directe vernietiging van biologisch
waardevolle habitats tot gevolg hebben als negatief beoordeeld.
Om iedere impact op het waardevolle gebied te vermijden of te herstellen, werden in het
MER in dit opzicht bijkomende milderende maatregelen voorgesteld. Door het toepassen van
deze maatregelen kan de milieu-impact beperkt worden tot een aanvaardbaar niveau. In
Figuur 12 worden de milderende maatregelen betreffende uitvoeringsalternatieven op kaart
gesitueerd.
9
het volledige projectgebied situeert zich binnen Vogelrichtlijngebied “Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels
en Turnhout” (BE2101538), er worden 4 deelgebieden van Habitatrichtlijngebied “Vennen, heiden en
moerassen rond Turnhout” (BE2100024), er worden 2 VEN-gebieden (Turnhouts Vennengebied en De
Lieremand-Korhaan), delen van het Kijkverdriet en De Liereman zijn erkend als natuurreservaat,...
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 57
Specifiek betreffende de toe te passen uitvoeringstechniek, werden door het ANB de zones
‘Standaartsven’ (onderdeel van deeltracé 2) en ‘Domeinbos Ravels’ (deeltracé 3) als
bijzonder kwetsbaar voor het kruisen in open sleuf aangehaald. Er diende in het MER te
worden onderzocht of een andere uitvoeringstechniek (horizontaal gestuurde boring) vanuit
het oogpunt van het volledig herstel van deze waardevolle vegetaties, noodzakelijk geacht
werd. Uit de analyse in het MER komt naar voor dat;
De effecten op het Standaartsven kunnen voldoende gemilderd worden door het
beperken van de breedte van de werkstrook, het herstel van de originele
bodemgelaagdheid, het herstel van de heidevegetatie in de werkstrook en het
uitbreiden van het habitattype buiten de werkstrook (Fluxys staat in voor het
creëren van de geschikte omstandigheden voor het habitattype, niet voor de
nazorg). Gezien heidevegetatie een langlevende zaadbank heeft en de abiotische
uitgangssituatie hier gemilderd en verbeterd kan worden, kan een volledig herstel
van de habitats optreden Indien voor deze maatregelen niet tijdig een sluitende
overeenkomst gesloten kan worden met de eigenaar van de percelen, zullen de
kwetsbare percelen vermeden worden door een beperkte afwijking van het tracé.
Deze opties kunnen de optredende effecten milderen, er is geen mildering in de
vorm van een horizontaal gestuurde boring nodig.
Voor de zuidelijke zone van het domeinbos Ravels (ten zuiden van de
Arendonksesteenweg) kan echter na aanleg in open sleuf een onvoldoende garantie
geboden worden voor het herstel van de bijzondere abiotische factoren en de
hiermee samenhangende waardevolle biotopen (goed ontwikkelde vochtige en
droge heischrale graslanden). Om deze reden wordt de uitvoeringstechniek van
een horizontaal gestuurde boring voorgesteld voor het zuidelijk deel van de
Ravelse bossen. De boorstreng van deze boring situeert zich in de boszone ten
noorden van de Arendonkse Steenweg, in de voorbehouden zone van de (reeds
aanwezige) leidingen. Mogelijke bijkomende kappingen zijn bijgevolg tot een
minimum beperkt.
Als gevolg hiervan dient de opstelling van de horizontaal gestuurde boring ter
hoogte van het Kijkverdriet te worden omgekeerd (omwisselen van in- en
uittredepunt). In het basistracé is immers voorzien om de boorstreng uit te leggen
op de voorbehouden zone in het zuidelijk deel van de Ravelse bossen, vermits deze
zone bij aanleg van de Ravelse bossen in open sleuf toch reeds verstoord zou zijn.
Vermits na analyse in het MER echter geopteerd wordt voor een milderende
maatregel via horizontaal gestuurde boring en de zone met heischraal grasland in
het zuidelijk deel van de Ravelse bossen als gevolg van deze milderende maatregel
bijgevolg intact blijft, werd in samenspraak met ANB beslist om de booropstelling
om te keren, waardoor de boorstreng voor de boring van het Kijkverdriet ten zuiden
van het kanaal komt te liggen en de machineopstelling ter hoogte van het akkerland
in het noordwestelijk deel van het Kijkverdriet gesitueerd wordt.
Indien de voorgestelde milderende maatregelen mee in overweging genomen worden, kan
besloten worden dat het vervangen van de leidingen afhankelijk van de specifieke locaties
geen tot weinig negatieve effecten heeft. De effecten die verwacht worden tijdens de
werffase worden voor het overgrote deel van het tracé als tijdelijk beschouwd waardoor op
vrij korte termijn de impact zal verdwijnen of sterk verminderen.
Tijdens de exploitatiefase wordt bijzonder aandacht besteed aan de veiligheidsaspecten.
Enkel in het uitzonderlijke geval van zeer ernstige calamiteit zijn effecten te verwachten voor
personen aanwezig in de nabijheid van de transportleiding. In dit kader wordt verwezen
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 58
naar de door Fluxys gevoerde veiligheidspolitiek die erop gericht is de calamiteiten tot een
absoluut minimum te beperken.
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 59
Figuur 12
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Overzicht project na mildering
Niet technische samenvatting – NTS 60
6.
SAMENSTELLING VAN HET TEAM VAN DESKUNDIGEN
Volgende deskundigen zullen het milieueffectrapport (MER) voor het geplande project,
opmaken:
Erkende MER-deskundigen:
Coördinator, deskundige Fauna-Flora en Monumenten en Landschappen
Mevrouw Nele Aerts – Technum (Tractebel Engineering N.V.)
MB/MER/EDA/681 geldig tot 11/06/2015
Deskundige Bodem en Water
De heer Francis Vansina – Technum (Tractebel Engineering N.V.)
MB/MER/EDA/118/V-3 geldig tot 15/04/2014
De disciplines Geluid & Trillingen en Mens worden op gepaste wijze door de coördinator
behandeld.
Medewerkers erkende MER-deskundigen:
Peter Corens
Fien De Buysere
De opmaak van het MER wordt vanwege de initiatiefnemer door volgende personen
begeleid:
Environment Manager
De heer Xavier Laurent
Studies Pipelines Manager
De heer Paul Van Es
TRACTEBEL ENGINEERING N.V.
Niet technische samenvatting – NTS 61