14 achtergrond wat wil de minister en wat vinden betrokkenen daarvan? Bussemakers internation in vijf punten In haar internationaliseringsbrief van afgelopen zomer stelt Onderwijsminister Bussemaker tal van onderwerpen aan de orde. Transfer zet de vijf belangrijkste op een rijtje en vroeg betrokkenen* wat zij ervan vinden. 1 meer studenten de grens over Vrijwel elke opleiding zou een mobiliteitsvenster moeten hebben: een vaste periode in het curriculum om – zonder vertraging – in het buitenland te kunnen studeren. Meer samenwerking met vaste partnerinstellingen vergroot inhoudelijke aansluiting bij het curriculum en bespaart veel uitzoekwerk. Een mobiliteitsvenster klinkt mooi, zegt internationaliseringsexpert Hans de Wit. “In de praktijk is het alleen niet makkelijk in te voeren, zeker niet bij eenjarige masterprogramma’s.” De intentie – dat mobiliteit zo een gestructureerder karakter krijgt – vindt hij prima. ISO-voorzitter Falco Carelsz juicht het toe dat barrières worden weggenomen. “Vaste partnerinstellingen verkleinen de kans dat het moeite kost om punten uit het buitenland te laten meetellen in Nederland”, denkt hij. “Maar het moet wel mogelijk blijven om bijvoorbeeld naar Harvard te gaan, ook als dat geen partner is van jouw universiteit. Nu is het vaak een uitdaging voor de student om aan te tonen dat de kwaliteit van een buitenlandse instelling goed is.” Hoewel ook de LSVb hecht aan keuzevrijheid, is voorzitter Tom Hoven eveneens blij met de plannen om mobiliteit laagdrempeliger te maken. “Dat weegt voor ons net iets zwaarder.” Voor de instellingen is het goed om met vaste partners samen te werken, zegt Marianne Brekelmans van HOOI. “Je kunt niet met alle grillen meegaan.” Wel benadrukt ze dat er binnen instellingen een goede dialoog over de partnerkeuze moet worden gevoerd. “Van de werkvloer naar boven toe. Als je de academies niet meekrijgt, is het weggegooid geld.” *H an Aarts van het Platform for International Education (PIE), voor hogeronderwijsinstellingen betrokken bij capaciteitsopbouw Marianne Brekelmans van HOOI (Hoger Onderwijs Oud-Internationals) Falco Carelsz van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) Frederiek Cazemier van DHENIM, de organisatie van internationale marketeers aan Nederlandse hogeronderwijsinstellingen Stojan Simonovski van HUTAC, de vereniging van voormalige Huygens-bursalen Tom Hoven van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) Sofie van Heijningen van NWS, netwerk voor Nederlandse studenten in het buitenland Hans de Wit, emeritus hoogleraar internationalisering aan de Hogeschool van Amsterdam september/oktober 2014 | transfer 15 naliseringsvisie Voor studenten die niet naar het buitenland gaan, zijn er andere manieren om hetzelfde te bereiken. De minister laat onderzoeken hoe de international classroom kan worden verbeterd en welke rol studenten uit ontwikkelingslanden daarin kunnen spelen. interculturele & internationale vaardigheden Uit de visie spreekt dat mobiliteit nog steeds als synoniem voor internationalisering wordt gezien, vindt Hans de Wit. “Maar er is ook nog internationalisation at home, zoals via online activiteiten. En een stage bij een internationaal bedrijf in Amsterdam of Groningen kan meer opleveren dan een periode in het buitenland.” Het ISO benadrukt dat een goede interactie tussen Nederlandse en internationale studenten een voorwaarde is om internationalisering te laten bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs. “Eigenlijk had het actieplan ‘Make it together in the Netherlands’ moeten heten”, zegt Falco Carelsz. “En het zou niet alleen plannen moeten omvatten om buitenlandse studenten Nederlands te laten leren, maar ook om ze in contact te brengen met Nederlanders. De minister zou barrières voor samenwerking in kaart kunnen brengen. Daarnaast pleiten wij ervoor dat internationale studenten betrokken worden bij medezeggenschap. Dat aspect blijft onderbelicht in de visie.” De tendens is om studenten uit ontwikkelingslanden onder te 3 samen optrekken in het buitenland Kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheid moeten optimaal samenwerken, bijvoorbeeld bij handelsmissies. Met de minister is DHENIM van 2 mening dat samen optrekken belangrijk is. De marketeers noemen het zelfs noodzakelijk dat alle instellingen met internationale ambities het merk ‘Holland’ gebruiken. Ze hopen op een impuls voor een gezamenlijker brengen bij reguliere opleidingen, weet PIE-voorzitter Han Aarts. “Hier in Maastricht zijn bijna geen aparte programma’s meer voor buitenlandse studenten. Elders valt op dat punt nog wel wat winst te behalen.” Dan nog kan het ingewikkeld zijn om studenten uit verschillende werelden goed samen te brengen, zegt Aarts. Hij denkt overigens niet dat de minister daar veel aan kan doen. “Dat is vooral de verantwoordelijkheid van de instellingen.” visuele presentatie. “Ook financieel”, zegt voorzitter Frederiek Cazemier. “Concurrerende organisaties zoals de DAAD en de British Council zijn een goed voorbeeld.” Ook Han Aarts merkt op dat weliswaar wordt geconstateerd dat de zichtbaarheid van het Nederlandse hoger onderwijs niet in verhouding staat tot de kwaliteit, maar dat daadwerkelijk investeren uitblijft. “Op het Neso-netwerk wordt juist fors bezuinigd.” Bij de mogelijkheid voor kennisinstellingen om deel te nemen aan handelsmissies plaatst hij eveneens een kanttekening. “Meegaan kost veel tijd en geld, en wat het oplevert wordt overschat.” september/oktober 2014 | transfer 16 Een beurzenprogramma van jaarlijks circa 5 miljoen euro zal komend decennium ongeveer 10.000 topstudenten in staat stellen om over de grens te studeren en moet Nederland internationaal zichtbaarder maken. Het richt zich primair op studenten van buiten de EER, maar staat ook open voor Nederlanders. De kosten worden – in elk geval voor inkomende studenten – voor de helft gedragen door instellingen, die ook een belangrijke rol spelen bij de selectie van kandidaten. De terugkeer van een nationaal beurzenprogramma wordt aan alle kanten toegejuicht. DHENIM ziet het als een sterk marketinginstrument. Wel dringen de marketeers erop aan dat het programma wordt geëvalueerd en aangepast als de effectiviteit blijkt tegen te vallen. “De ervaring leert dat partial scholarships, die de kosten niet volledig dekken, 4 in een aantal regio’s minder effect hebben”, legt Frederiek Cazemier uit. Sterkere twijfels over de effectiviteit heeft Stojan Simonovski, zelf nog ontvanger van een Huygensbeurs die zijn volledige collegegeld vergoedde én ruim bijdroeg in de kosten voor zijn levensonderhoud. “Met een beurs van 5.000 euro haal je misschien studenten over de streep die toch al op het punt stonden naar Nederland te komen. 5 Maar wil je gericht talent aantrekken, dan moet je het anders aanpakken.” Hoewel het van Simonovski niet zo riant hoeft als bij Huygens, kan Bussemaker volgens hem het geld beter onder een kleiner aantal studenten verdelen. “Dan wordt zo’n beurs écht aantrekkelijk en kun je streng selecteren op talent.” Een bedrag van 5.000 euro is niet substantieel, erkent Sofie van conclusie geen belemmeringen meer voor transnationaal onderwijs Bussemaker herhaalt dat zij joint en double degrees wil stimuleren door obstakels in weten regelgeving weg te nemen. Instellingen en opleidingen waarvan de kwaliteit boven iedere twijfel verheven is, mogen opleidingen volledig in het buitenland aanbieden. Met transnationaal onderwijs is september/oktober 2014 | transfer Nederland al vier of vijf jaar te laat, stelt Hans de Wit. Hij werkte enkele jaren geleden mee aan een rapport waarin al werd geconstateerd dat Nederland achterloopt bij landen als Duitsland. Nergens anders zijn de voorwaarden zo expliciet geformuleerd, weet hij. Welke Nederlandse instellingen hier in gaan springen, hangt af van de uitwerking van de regels. De Wit verwacht voorlopig een beperkt aantal initiatieven. “Als die goed uitpakken, zullen er meer volgen.” Is offshore-onderwijs niet een uitgelezen mogelijkheid om studenten uit ontwikkelingslanden ter plekke – en dus goedkoper – een opleiding te laten volgen? Dat denkt Han Aarts (PIE) niet. “Offshore-onderwijs is duur om te ontwikkelen en de risico’s zijn groot. Gelukkig zijn er 17 Heijningen van NWS, en straks moeten ook Nederlandse studenten in het buitenland het zonder basisbeurs stellen. Maar voor een zo groot mogelijk bereik van het beurzenprogramma valt ook wat te zeggen, vindt zij. “Dus moet je voorzichtig zijn met een exacte kopie van Huygens. Wij zouden liever per situatie bekijken hoeveel financiële steun een student nodig heeft.” Dat het programma vooral bedoeld is voor inkomende mobiliteit, zoals het woord ‘primair’ suggereert, vindt Van Heijningen jammer. Hans de Wit laat zich kritischer uit. “Huygens was wegbezuinigd en komt nu terug in een nieuw jasje. En voor heel het hbo en wo is 5 miljoen euro eigenlijk peanuts. Waarschijnlijk vormen masteren PhD-studenten de doelgroep. Wat krijgt het hbo dan? Over stages wordt helemaal niet gesproken. Mobiliteit wordt nog steeds gezien als studeren in het buitenland, terwijl stages een veel groter effect hebben op internationale competenties.” ook allerlei varianten denkbaar, zoals samenwerking met lokale partners.” Aarts vindt het in elk geval goed dat de minister zo veel mogelijk barrières wegneemt. Marianne Brekelmans (HOOI) zou juist graag een verplicht verblijf in Nederland in stand willen houden voor wie een Nederlands diploma wil. “Ik vind die voorwaarde een goede zaak. Als studenten Nederland niet kennen en toch een Nederlands diploma krijgen, ontstaat er geen mutual understanding en worden ze geen ambassadeur voor het Nederlandse hoger onderwijs.” Dat er verbeterde wetgeving komt over joint en double degrees, stemt de oud-international daarentegen tevreden. “Die organiseerden we in de jaren ’90 al, in de veronder stelling dat Brussel dat wilde. Maar we liepen dus eigenlijk voor de troepen uit.” conclusie Alle betrokkenen die Transfer sprak, zijn enthousiast over de aandacht voor internationalisering die Bussemaker laat blijken. Toch hebben ze allemaal ook in meer of mindere mate kritiek op de visiebrief. Als je die tenminste zo kunt noemen. “Ik mis heel sterk een visie”, zegt Hans de Wit. “De minister formuleert een hoop beleidsintenties, waartegen je moeilijk ‘nee’ kunt zeggen. Maar de uitvoerings-implicaties blijven veelal onduidelijk. Wat betekent het voor het wo, en wat voor het hbo? Verder is de analyse erg mager. Waarom is internationalisering zo belangrijk?” “Het is vooral theorie”, stelt Sofie van Heijningen, “concrete plannen ontbreken. Maar het is een stap vooruit, er zijn goede punten aangestipt. Uitgaande mobiliteit staat weer op de politieke radar!” Han Aarts is teleurgesteld dat capaciteitsopbouw nauwelijks wordt genoemd in de brief, die wel mede namens minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ondertekend. “Dit is een gemiste kans om met een samenhangende visie op internationalisering te komen”, vindt hij. “Ontwikkelingssamenwerking hoort daar ook bij. Het gaat heel goed samen met het Nederlandse eigenbelang, maar dat kan in het hoger onderwijs beter worden vormgegeven dan nu gebeurt. De wereld bestaat voor zo’n driekwart uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden. Samenwerking met die landen hoort bij internationalisering.” Zowel het ISO als de LSVb benadrukt dat de kwaliteit van het onderwijs en het belang van de studenten voorop moeten staan bij internationalisering. “De visie is een beetje een berekenend plaatje”, concludeert LSVb-voorzitter Tom Hoven. “Op vrijwel elke pagina gaat het over kenniseconomie of topsectoren.” Wel vindt hij het leuk dat de minister studenten wil laten opleiden tot ‘competente rebellen’. “Zo zien wij onszelf ook een beetje.” annelieke zandvliet met medewerking van ralph aarnout september/oktober 2014 | transfer
© Copyright 2024 ExpyDoc