Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, parel van de sociale

Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, parel
van de sociale economie of parels voor de zwijnen?
Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen
stelden in 2012 19000 langdurige werklozen
te werk. De bevoegdheid over PWA zal in 2014
overgeheveld worden van federaal niveau
naar de gewesten. De beslissing over de
toekomst van PWA als werkvorm in
Vlaanderen ligt daarmee in handen van de
volgende Vlaamse Regering. Onzekerheid troef
dus; zowel voor de mensen die tewerkgesteld
worden door PWA’s als voor haar besturen.
Ook vanuit politieke hoek komen er maar
weinig duidelijke standpunten. Het PWA
vraagstuk is dan ook geen zwart-wit verhaal
en slechts een enkeling wil het risico lopen zijn
vingers te branden aan een vraagstuk met een
dergelijke hoge gevoeligheid.
Vroeger was het beter?
Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen
zijn ontstaan in een maatschappelijke context
die op heel wat vlakken verschillend is van de
huidige situatie. De agentschappen werden
destijds opgericht om tegemoet te komen aan
verschillende maatschappelijke uitdagingen.
Verrassend genoeg worden wij wat deze
thema’s betreft nog steeds met dezelfde
vraagstukken geconfronteerd als in de jaren
‘80-’90. Want hoewel onze sociaaleconomische
werkelijkheid
ingrijpend
gewijzigd is, stellen wij vast dat een aantal
hardnekkige vraagstukken van toen, ook
vandaag nog brandend actueel zijn. Zo
ontstonden PWA’s tegen de achtergrond van
het zoeken naar oplossingen voor een groep
van langdurig werklozen enerzijds, en het
invullen van lokale noden anderzijds. PWA
was ook een remedie voor zwartwerk.
PWA’s : een doekje voor het bloeden?
Miet Smet, toenmalig minister van arbeid
(1994), zag in PWA’s een manier om te leren
omgaan met deze sociale problematieken op
en rond de arbeidsmarkt. Op veel vlakken
hebben PWA’s een groot verschil kunnen
maken of tenminste een goede aanzet kunnen
geven tot verbetering.
Een van de uitdagingen die de PWA’s moesten
aanpakken was het activeren en re-integreren
van werklozen op de arbeidsmarkt. Mensen
tewerkstellen en kans op doorstroom bieden
was volgens Miet Smet dan ook een beter
alternatief dan mensen aan hun lot over te
laten binnen een context van langdurige
werkloosheid. De PWA-werkvorm sloot zich
aan bij een discours om uitkeringen te gaan
activeren. De agentschappen kwamen dus als
pionier met een zeer duidelijk signaal.
Vandaag de dag echter wordt de activerende
rolpositie en de effectiviteit van PWA in vraag
gesteld. De werkvorm biedt geen volwaardige
tewerkstelling en stimuleert werklozen te
weinig om een job te zoeken in het normaal
economisch circuit (NEC). De valkuil van PWA
als werkloosheidsval doet vragen oproepen
over de toekomst van het stelsel.
Werklozen aan de slag krijgen was echter niet
de enige reden waarom PWA’s in het leven
geroepen werden. De agentschappen
moesten komaf maken met bepaalde lokale
noden die niet ingevuld werden door het
normale arbeidscircuit. Hier zag men de
opportuniteit om onbenutte talenten, zeg
maar latent aanwezige competenties, aan te
boren en maatschappelijk te valoriseren.
Tevens werden specifieke huishoudelijke
activiteiten, zoals poets en huishoudhulp uit
hun ‘ondergewaardeerde’ status gehaald, uit
de sfeer van het zwartwerk ook.
Gezinnen moesten betalen voor dit nieuwe
aanbod en gaven zo een zekere waarde aan
werk dat voorheen niet als volwaardig werd
beschouwd.
Een delicaat maatschappelijk vraagstuk betreft
de bestrijding van zwartwerk onder de vorm
van klussen, hand- en spandiensten. Hoe
maatschappelijk wenselijk en realistisch is het
om activiteiten uit de informele economie
drastisch te gaan bannen vanuit de actuele
sociaal- economische context? Het verhaal
van het zwarte circuit is erg complex.
Kansarmen zien zichzelf vaak gedwongen om
hun uitweg te zoeken in geld bij verdienen
door bij te klussen. Er zijn ook de hoge
loonlasten en de realiteit dat een aantal
diensten door de open of reguliere
arbeidsmarkt niet of nauwelijks opgenomen
worden.
Perspectieven om daar iets aan te doen,
botsen
op
belangenconflicten,
op
eensgezindheid en afdoende beleidsruimte
om werkbare maatschappelijke oplossingen te
voorzien. Het is een vicieuze cirkel die, tot op
heden, noch door de arbeidsmarkt noch door
de verzorgingsstaat doorprikt kan worden.
Vanwege deze grote complexiteit is het
belangrijk een genuanceerd standpunt in te
nemen wanneer het gaat over de bestrijding
van zwartwerk.
Gooien we het kind met het badwater weg?
De toekomst van de PWA’s is vandaag erg
onzeker. Algemeen wordt aangenomen dat er
twee mogelijke scenario’s zijn die de gewesten
kunnen uitvoeren.
Een eerste scenario, dat meteen de grootste
onzekerheid oproept, is dat de PWA’s volledig
zullen verdwijnen door een onmiddellijke
terugname van alle middelen die het systeem
in stand houden. Een terechte kritiek op deze
piste is dat het geen oplossing biedt voor alle
mensen die momenteel in een PWA
tewerkgesteld worden.
Zij zouden dan
moeten
zoeken
naar
een
andere
tewerkstellingsoplossing.
Deskundigen, die dicht bij de realiteit van de
PWA doelgroep staan, bevestigen in koor dat
een dergelijke ingreep voor de desbetreffende
doelgroep geen realistische optie is. Deze
mensen staan naar inzetbaarheid te ver van
een open en competitieve arbeidsmarkt om er
duurzaam aan de slag te gaan, laat staan dat
zij in staat zouden zijn om zich daar spontaan
en zelfstandig met succes naar te oriënteren.
Stopzetting van de PWA werkvorm zonder
weloverwogen
alternatief
en
overgangsscenario lijkt minstens vanuit sociaal
oogpunt geen optie.
Afgezien van het feit dat een stopzetting van
de PWA’s een sociaal bloedbad zou kunnen
aanrichten, zou het zinloos zijn om een aantal
positieve kenmerken van de huidige
werkvorm PWA zomaar overboord te gooien.
Op lokaal niveau voorzien PWA’s immers op
dit moment namelijk nog steeds een
gevarieerd
dienstenaanbod.
Waar
de
vragende partijen voor dit aanbod bij een
stopzetting terecht kunnen, is vooralsnog
onduidelijk.
Niet alleen voor mensen die nu gebruik maken
van diensten of werken in een PWA is een
stopzetting een groot probleem. Ook voor een
groot aantal jongeren die binnenkort al na
twee jaar geen recht meer hebben op een
inschakelingsuitkering en dus terechtkomen
bij het OCMW, zal de situatie precair worden.
Zij kunnen dan niet langer terecht bij deze
lokale tewerkstellingsinitiatieven en verliezen
zo een mogelijkheid om het recht op een
uitkering te verwerven.
Voor deze jongeren zou er meer worden
ingezet op begeleiding (werk, stage, opleiding)
en op het preventief aanpakken van de
ongekwalificeerde uitstroom. De vraag is
echter of de resultaten hiervan op korte
termijn voldoende zichtbaar zullen zijn.
Bovendien moeten deze nieuwe lasten op
lokaal niveau gedragen worden, zonder dat er
sprake is van extra ondersteuning voor de
OCMW’s.
Lokale besturen en OCMW’s zullen in de
toekomst in toenemende mate actief mee
naar antwoorden moeten zoeken op allerlei
sociale vraagstukken. Onder meer het
activeren van kansengroepen en een lokaal
sociaal beleid zijn verantwoordelijkheden die
door de regionalisering grotendeels bij de
OCMW’s komen te liggen. Mede daarom is het
belangrijk dat men zoekt naar realistische,
uitvoerbare scenario’s.
Gaat men de maatschappelijke keuze maken
om de PWA werkvorm te begraven en vormen
van ‘verplichte gemeenschapsdienst en/of
mini jobs in te voeren? Het zou getuigen van
weinig zin voor goed bestuur of inspiratie om
een bestaand systeem te innoveren met
behoud van het aanwezige maatschappelijk
potentieel.
Sommigen
verwijzen
naar
een
uitdovingsscenario als toekomst voor de
PWA’s. Kansengroepen die er vandaag aan de
slag zijn, kunnen dat nog een tijd lang blijven
maar gaandeweg zal het systeem plaats
maken voor andere werkvormen. Een typisch
Belgische oplossing, op zoek naar een
haalbaar compromis? Zelf hebben wij veel
begrip voor de nood aan overgangsscenario’s
maar
te
onderscheiden
van
een
uitdovingsscenario in een context waarbij voor
de maatschappelijke problemen die PWA zou
aanpakken geen haalbare en deugddoende
perspectieven zijn uitgewerkt.
Tussen de mazen van het net?
Een tweede scenario, met een groter
maatschappelijk potentieel, lijkt de optie
waarbij gewesten kunnen kiezen om de
PWA’s
werkvorm
te
integreren
en
stroomlijnen binnen de bestaande sociale
economie pijlers.
Recent werd het landschap van de sociale
economie grondig hertekend en gestroomlijnd
naar de pijlers maatwerk en lokale diensten.
Bij een transfer van PWA diensten en
medewerkers, zou dezelfde dienstverlening
als type arbeidsvorm gerecupereerd en
versterkt kunnen worden. Dat wil zeggen dat
de werknemers die nu in een PWA werken,
een plaats gaan vinden binnen de werkvorm
lokale diensteneconomie of W kwadraat
(arbeidszorg). Het nieuwe decreet W
kwadraat enerzijds en het decreet lokale
diensteneconomie
anderzijds,
moeten
daarvoor een voldoende maatschappelijk
perspectief en juridische basis vormen.
Personen met nood aan een duwtje in de rug
vinden via lokale diensteneconomie hun weg
naar een duurzame job. Dit zou een
vooruitgang vormen tegenover de realiteit
vandaag, waar de PWA werknemers hun
activiteit uitvoeren vanuit de status als
langdurig werkzoekende en zij een
supplement vergoeding op hun werkloosheid
krijgen, met het bijbehorende risico van te
verglijden
in
de
zogenaamde
werkloosheidsval.
De pijler ‘lokale diensteneconomie’ is
inderdaad ook drager van het DNA van de
PWA kenmerken, zoals activering en
empowerment van kansengroepen, jobcreatie
in combinatie lokale dienstverlening, dit zowel
onder de vorm van gemeenschapsdiensten als
dienstverlening aan gezinnen. Lokale diensten
zijn lokaal ingebed en naar type
dienstverlening complementair met de vrije
markt en social profit.
Anders dan bij PWA werken de medewerkers
hier met een arbeidscontract van onbepaalde
duur. Met het nieuwe LDE decreet is ook
loopbaanbegeleiding
gericht
op
het
versterken van doorstroommogelijkheden
gegarandeerd van elke werknemer.
Dat alles maakt de lokale diensteneconomie
tot beter alternatief voor de PWA werkvorm
en zo te zien geschikt als toekomstperspectief.
Ten minste, dat is in theorie zo, in de praktijk
zou een transitie van PWA naar een Vlaams
breed aanbod van lokale diensten wel eens
een veel complexer verhaal kunnen worden.
Een eerste haalbaarheidsanalyse vanuit ons
praktijkonderzoek wijst uit dat met het
vooropstellen van kant en klare oplossingen
op korte termijn bijzonder voorzichtig moet
worden omgegaan. Zowel de lokale
diensteneconomie als arbeidszorg zijn als
werkvorm vandaag onvoldoende aanwezig of
uitgebouwd om een dergelijke omvangrijke
groep van nieuwe mensen en diensten op te
vangen.
De klaverbladfinanciering die de basis moest
vormen voor een forse ontwikkeling van de
lokale diensteneconomie bleek de voorbije
legislatuur voorwerp van stilstand of soms
zelfs achteruitgang, mede onder druk van
besparingen door de overheid. Ook het
departement sociale economie zelf kon
slechts met mondjesmaat voorzien in
groeipaden om de sector verder te laten
ontwikkelen.
LDE en arbeidszorg, bij uitbreiding de ruime
sociale economie sector zijn stevig afhankelijk
van beschikbare overheidsmiddelen en
groeimarges om een dergelijke ambitie ook
echt waar te maken. Zullen middelen en
politieke
daadkracht
dan
afdoende
beschikbaar zijn in de volgende legislatuur?
Meerdere respondenten spraken tijdens ons
onderzoek de bezorgdheid uit over
haalbaarheidsperspectieven
vanuit
het
huidige profiel van de gemiddelde PWAwerknemer.
Als deze mensen bijvoorbeeld moeten
doorstromen
naar
de
lokale
diensteneconomie doen zij dat naar een
werkvorm die zich heel wat korter bij de open
arbeidsmarkt situeert. Meer werkuren, een
hogere productiviteit, een traject gericht op
effectieve doorstroming? De doelstelling
wordt niet gecontesteerd, wel de vraag of het
type kansengroepen die vandaag in de PWA
hun plaats vinden over een potentieel
beschikken om dat waar te maken. Wat met
de restgroep? Het zal toch niet de bedoeling
zijn om mensen massaal te heroriënteren naar
arbeidszorg?
De kans is wel groot dat er een groep mensen
zich vandaag situeren op de breuklijn tussen
werk en welzijn, met nood aan extra zorg. Het
is mogelijk dat het nieuwe decreet werk en
welzijn voor hen soelaas kan bieden. Hun
profiel dient echter eerst verder onderzocht te
worden zodat zij niet tussen de mazen van het
net vallen.
Anders dan bij PWA, nagenoeg uitgebouwd op
elke locatie, zijn LDE en arbeidszorg vandaag
nog niet in die mate gebiedsdekkend. Wat
met die plaatsen en/of type diensten waar
deze sectoren in het huidige stadium nog waar
weinig aanbod hebben?
Wij zien bij de sociale economie
sectororganisaties wel de gedrevenheid om
door te groeien naar een ruimer en
gebiedsdekkend aanbod. Om dat waar te
maken, staan regionale en lokale overheden
en de sector voor belangrijke uitdagingen, dit
op vlak van afstemming, het vrijmaken van
beschikbare middelen en het vinden van
voldoende ondernemerscapaciteit.
De realisatie van dergelijke ambities vraagt
veel afstemming en daadkracht, is die vandaag
voldoende aanwezig?
PWA: een vergiftigd politiek geschenk ?
Mede door de economische crisis staat arbeid
bovenaan op de agenda. De zesde
staatshervorming leidt tot een regionalisering
van tal van bevoegdheden en middelen. De
situatie is complex. Zo rust er op de enveloppe
met werk de vloek van de begroting: enerzijds
werkgelegenheid
creëren,
anderzijds
besparen. Slechts weinig politici staan te
springen om uitspraken te doen over de
toekomst
van
plaatselijke
werkgelegenheidsagentschappen. Lang niet
alle partijen nemen een duidelijk standpunt in.
De centrum-rechtse partij N-VA deed in het
verleden wel reeds klare uitspraken over de
PWA’s. Volgens de partij moeten gemeenten
de vrijheid krijgen zelf te kiezen of ze een PWA
willen oprichten of niet. N-VA is bang dat de
PWA’s werkloosheidsval stimuleren en ziet
een toekomstige verdwijning van de PWAmaatregel als een heuse besparing.
Daarnaast wil NVA besparingen doorvoeren
door onder meer de wachtuitkeringen voor
jongeren af te schaffen. Zoals al eerder
aangehaald, zal dit de druk op lokaal niveau
sterk doen toenemen. Meer en meer NVA
politici verwijzen ook naar ander opties zoals
‘mini jobs’ en vormen van vrijwillige
gemeenschapsdienst.
Open VLD gaf al voluit te kennen voorstander
te zijn voor gemeenschapsdienst voor alle
werklozen in ruil voor uitkeringen. Ook is de
partij gewonnen voor het idee de uitkeringen
te beperken in de tijd. Na drie jaar worden er
geen uitkeringen meer gegeven en moeten de
mensen gaan aankloppen bij het OCMW.
Samen met N-VA is deze weinig sociale
denkrichting volgens de huidige peilingen
goed voor 46% van de stemmen. We moeten
er dus zeker rekening mee houden dat sociale
maatregelen in het gedrang zullen komen
wanneer deze centrumrechtse tot rechtse
partijen een groter aandeel zouden krijgen in
het toekomstige beleid in Vlaanderen.
Verbazend is dat er bij linksere partijen als
CD&V, sp.a en Groen, weinig tot geen
duidelijke standpunten te vinden zijn over de
toekomst van PWA’s. Het lijkt soms zoeken op
naar de naald in de hooiberg. Kiezers weten
bij deze partijen helemaal niet waarop of
waaraan. CD&V benoemt minstens nog in één
passage van zijn ‘3D-plan’ aandacht voor de
toekomst van PWA en de verdere uitbouw van
de lokale diensteneconomie.
Concrete maatregelen hiervoor blijven
voorlopig nagenoeg onzichtbaar en wij
moeten
als
projectgroep
sociale
beleidsvoering
vaststellen dat ook de
belangrijkste stakeholders in Vlaanderen
weinig of geen draaiboek klaar hebben in deze
nochtans belangrijke kwestie.
Bouwen aan perspectieven of verdelen en
heersen?
Voor ons werd duidelijk dat de piste van een
geleidelijke maar weloverwogen overgang van
PWA naar de sector van de sociale economie
de meest voor de hand liggende oplossing is.
Deze oplossing vraagt evenwel om middelen,
afstemming, daadkracht van alle betrokken
stakeholders, met een bijbehorend plan. Men
zal hier niet kunnen voorbijgaan aan wat
vandaag bestaat, en aan de noodzaak om op
niveau van lokaal sociaal beleid nog sterker te
gaan inzetten op deze thema’s, in
samenwerking met andere stakeholders.
De barometer van de politieke programma’s
aan de vooravond van een nieuwe
regeerperiode met belangrijke hervormingen
aan de agenda oogt weinig hoopvol, als wij
kijken vanuit het perspectief van PWA, bij
uitbreiding sociale economie perspectieven.
Pleidooien voor mini-jobs en vrijwillige
gemeenschapsdienst winnen terrein, en dat
gaat ten koste van het valoriseren van
werkvormen
en
kansen
tot
capaciteitsversterking van wat vandaag
bestaat aan hefbomen voor activering.
Als werkzoekenden zich inschrijven in een
ambitieus activeringsplan, als opleidingscentra
en sociale economiesectoren hiervoor een
platform bieden, dan nog heb je een
‘receptieve open arbeidsmarkt’ nodig om voor
alle mensen plaatsen te voorzien. Wij leven in
een competitieve kenniseconomie en
arbeidsmarkt, waar perspectieven voor
werknemers
afhankelijk
blijken
van
internationale
en
economische
ontwikkelingen.
Europa streeft naar een werkzaamheidsgraad
van 75 %, maar er is een lange weg af te
leggen om dit te realiseren. Kwetsbare
groepen worden des te zwaarder getroffen in
tijden van crisis, het volstaat naar de cijfers
van jongerenwerkloosheid in Europa te kijken
ter illustratie.
Tegenover een beleid van activering is er nood
aan werk, werkbaar werk voor zoveel mogelijk
mensen. Dat kunnen wij maar waar maken
indien private markt, social profit en publieke
sector sterk in hun schoenen staan, en zich
geflankeerd weten door een solied en
complementair sociale economie aanbod.
operationele beleidsplannen, maar moeten
vaststellen dat deze soms ver zoek zijn.
Het zullen nochtans de beleidsmakers van
morgen zijn, die snel antwoorden moeten
gaan formuleren, ook voor de kwetsbare
groepen die vandaag aan de slag zijn bij PWA.
Als kritische 3e jaarstudente maatschappelijk
advisering aan de Sociale Hogeschool Heverlee
heb ik vanuit praktijkonderzoek voor het vak
sociale beleidsvoering dit artikel geschreven
met oog voor de breuklijn activering,
arbeidsmarkt
en
lokaal
1
werkgelegenheidsbeleid.
Ik zou vanuit dit oogpunt dan ook aandacht
willen vragen voor duurzaamheid met
betrekking tot investeringen in integratie van
kansengroepen. Duurzaamheid staat immers
tegenover vormen van dualiteit en sociale
uitsluiting, een weg die we als samenleving
beter niet inslaan.
Dan en alleen dan, kan een model van
participatiestaat ook voldoende sociale
perspectieven bieden, vooral voor de meest
kwetsbaren.
-Kaat Goorts.
Als studenten maatschappelijke advisering
(Sociale School Heverlee) zijn wij hoopvol,
maar tegelijk ook bezorgd.
Hoopvol, omdat er een maatschappelijk
potentieel bestaat om antwoorden te
formuleren. Wij mochten de voorbije drie
jaren leren van tal van inspirerende
voorbeelden,
zowel
op
vlak
van
arbeidsbemiddeling als sociale economie.
Bezorgd, als wij kijken hoe het politieke
discours van vandaag zich beweegt naar het
voeren van eerder populistische discours.
Bezorgd eveneens, omdat wij aan de
vooravond van een 6e staatshervorming ons
afvragen hoe Vlaanderen dat gaat doen ‘wat
wij zelf doen, doen wij beter’? Wij zochten op
tal van fora naar samenhangende en
1
Onderliggend aan dit artikel bestaat een breder
werkstuk ‘Dossier sociale beleidsvraagstukken december
2013’