ARMOEDE IN TIJDEN VAN CRISIS

ARMOEDE IN TIJDEN VAN CRISIS
Jan Vranken
Em. prof. dr. Universiteit Antwerpen
Wanneer ben je ‘arm’?
•
•
•
•
•
•
•
Als je een leefloon (RMI) ontvangt en dus ‘officieel’ arm bent?
Of van een andere minimumuitkering leven moet? Of wanneer je thuisloos bent?
Of in een kansarm gezin geboren bent?
Of te laaggeschoold om aan werk te geraken?
Of onder de Europese armoedegrens valt?
Of er niet in slaagt om ‘een leven te leiden volgens de normen die minimaal gangbaar zijn in een samenleving’?
• OF/EN?
1
Elementen uit de presentatie • Waarom spreken we over ‘mensen in armoede’ en niet over ‘armen’? • Enkele cijfers en een definitie • De risicofactoren
• Enkele opvallende ontwikkelingen • Is armoede een crisisverschijnsel of is het een kenmerk van ons soort samenleving?
• Tot slot: zijn er wegen uit de armoede?
2
De inkomensarmoede
• Traditionele indicator van armoede, alhoewel onvolkomen
• 9,8% van de bevolking in Vlaanderen valt onder de (Belgische) EU‐
armoedegrens (cijfers over 2011); ‐ Risico op monetaire armoede: 60% van het mediaan inkomen per inwoner voor het land in kwestie
‐ Armoedegrens. Voor huishoudens met twee volwassenen en twee kinderen een totaal beschikbaar inkomen lager dan 2 101 euro per maand. Voor een alleenstaande is dat 1 000 euro.
‐ België: 14,8% (2012; 15,3% in 2011)
• Onder de Vlaamse EU‐armoedegrens: ongeveer 13%
• Subjectieve armoede – ‘moeite om de eindjes aan elkaar te knopen’ ‐ in Vlaanderen in 2009: 15,2% 3
Wie is oververtegenwoordigd onder deze 60% ‐armoederisicogrens?
Cijfers voor Vlaanderen, 2011
•
•
•
•
•
•
•
•
Gemiddelde armoederisico was dus 9,8%
Werklozen (23,2%) – risico van x 2,3 (werkenden: 3,1%)
Laag opgeleiden (18,6%) – risico van x 1,9 (hoogopgeleiden: 4,4%)
Eenoudergezinnen (22,2%) 65+ (18,1%) Huurders (20,6%) – armoederisico van x 2,1 (eigenaars: 6,8%)
Gezinnen zonder kostverdiener en met kinderen: 75,4% !!
En natuurlijk:
‐ Migranten & mensen zonder papieren (wellicht x 5)
‐ Ontvangers RMI & andere lage uitkeringen
4
De AROPE‐indicator
Daarnaast bestaat er een meervoudige indicator. • Waarom?
• Mensen die te maken krijgen met een van drie risico’s
‐ monetaire armoede
‐ ernstige materiële deprivatie ‐ of lage werkintensiteit
• worden beschouwd als mensen met een ‘risico op armoede of op sociale uitsluiting’. • In België is dat rond 21% (van 20,2% in 2009 naar 21,6% in 2012)
• In Vlaanderen rond 15% (2011)
5
(Ernstige) materiële deprivatie
• 12% van de bevolking in België leeft in een ‘materieel gedepriveerd huishouden’ (2010)
‐ Materiële deprivatie: slechte score op drie van negen items
• 6% van de bevolking wordt geconfronteerd met ernstige
materiële deprivatie (2,9% in Vlaanderen).
‐ Ernstige materiële deprivatie: slechte score op vier items • 13,7 % van de mensen jonger dan 60 leeft in een huishouden met een lage werkintensiteit (in Vlaanderen 8,5%). ‐ Dat zijn huishoudens waarin volwassenen (tussen 18 en 59 jaar, zonder studenten) gemiddeld minder dan een vijfde van hun tijd aan het werk waren.
6
Van indicatoren naar een definitie “Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.”
(Vranken e.a., Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 1994‐2009)
7
Armoede: netwerk van uitsluitingen
• Naast inkomensdeprivatie
‐ Hou rekening met de inkomensverdeling
• ook deprivatie op ...
‐
‐
‐
‐
‐
Arbeidsmarkt
Onderwijs
Wonen
Gezondheid(szorg)
Rechtsbedeling, cultuur(participatie), ...
8
Arbeidsmarkt: polarisering
• Er is een groeiende kloof tussen hoog‐ en laaggeschoolden
• Gemiddeld betaalde beroepen verdwijnen ten voordele van de hoogbetaalde professionele beroepen en laagbetaalde dienstenberoepen
• Routinematige beroepen als kantoorbediende en vakarbeiders verdwijnen op lange termijn door voortschrijdende technologie
• Groot aantal werklozen in krimpsectoren die door crisis werden getroffen (metaal, autoconstructie, textiel, telecom, hotel)
9
Arbeidsmarkt: activering en flexicurity
• Een job biedt de beste bescherming tegen armoede: wat dus met stijgende (langdurige) werkloosheid? • Van álle mensen die in armoede leven, is bijna twee op drie personen niet te activeren
• De voorbije jaren daalt het aandeel jongeren dat de schoolbanken vroegtijdig verlaat, niet langer. • Vooral werken in tijdelijke arbeidsregimes hangt samen met armoede. • Flexibiliteit kent zijn grenzen qua weerbaarheid en veerkracht. ‘Trop
is te veel, te veel is trop’. 10
Arbeidsmarkt: enkele recente cijfers
• Uitstroom van langdurige werkzoekenden naar werk: 5,5% (t.o.v. 15,5% bij kortdurig werkzoekenden) • Hertewerkstellingskans voor jongeren langer dan 1 jaar werkzoekend: 11% (t.o.v. 20,4% bij kortdurig werkzoekende jongeren)
• Werkende armen (‘in‐work poverty’) in België: 5% ‐
vergelijkbaar met Finland, Denemarken en Ierland. Veel hoger in Duitsland, wegens stelsel van mini‐jobs.
11
Werkende armen in België
• Diverse groep: omdat ze geen voltijdse job kunnen vinden of omdat ze geen voltijdse job kunnen aannemen wegens een zorg‐werk‐conflict; omdat ze de enige kostwinner zijn in een gezin met meerdere afhankelijke kinderen. • Vrij laag wegens: een relatief gunstige sociaal‐
demografische structuur (gemiddeld aandeel eenoudergezinnen), een relatief gecomprimeerde loonstructuur, een zekere ondersteuning van zowel kostwinnerschap als tweeverdienerschap (de relatief sterke uitbouw van kinderopvang), quasi‐universele kindertoeslagen op een relatief hoog niveau.
12
Armoede: ongelijkheid tijdens de schoolloopbaan • Het onderwijs in Vlaanderen blijft bijdragen tot de reproductie van sociale ongelijkheid. Factoren:
‐ de ongelijke toegang tot het onderwijs (vanaf het kleuteronderwijs)
Kansarme en kansrijke kleuters kennen een ongelijke startpositie op de lagere school zowel voor wat betreft cognitieve prestaties als sociaal‐
emotionele vaardigheden.’ (Vandeputte, Nicaise, 2010)
‐ de selectieve schoolkeuzevrijheid
‐ de studieoriëntering
‐ de doelmatigheid van het onderwijs
‐ de uitstroom uit het onderwijs. • De kans op schoolse achterstand blijft ongelijk verdeeld
13
Armoede: ongelijkheid tijdens de schoolloopbaan (2) • De keuze tussen verschillende richtingen wordt in hoge mate bepaald door de sociaaleconomische achtergrond van de leerlingen
‐ Het beruchte watervaleffect blijft spelen…
• De ongekwalificeerde uitstroom zeer hoog. • Het tweedekansonderwijs en de trajecten rond levenslang leren blijven kansen missen wat betreft toegankelijkheid en doelmatigheid.
• Iemand met een hoog opleidingsniveau heeft veel meer kans dan iemand met een midden of laag opleidingsniveau om te participeren in een traject levenslang leren. 14
Armoede:
aan de onderkant van de woonmarkt
• Geen degelijke woning ‐> invloed op gezondheid, werk, gezin
‐ 34,9% van de huurders leeft in een woning van ontoereikende kwaliteit of met een gebrek aan comfort (21,7% bij eigenaars). • Armste 10% besteedt 36,5% van het huishoudbudget aan woonkosten (rijkste 10%: 19,3%)
‐ Huurders 26%, eigenaars 18%. Voor 33,3% van de huurders vormt dit een zware last
15
Wonen: waar kan men terecht …
… als de aankoop van een woning te hoog gegrepen is?
• Private huurmarkt: aandeel krimpt elk jaar (nog 18,5% van de woonmarkt)
• Profiel private huurder verzwakt verder: oververtegenwoordiging werklozen, mensen met laag inkomen, eenoudergezinnen en alleenstaanden
‐ Gevolg: minder drukkingsmacht, minder ‘voice’
• Wachtlijsten sociale huisvesting blijven lang. Nog altijd zo’n 60 jaar nodig om wachtlijsten weg te werken, 155 jaar om de doelgroep te vestigen
16
Armoede: dak‐ & thuisloosheid
• Dakloosheid gedefinieerd als het ontbreken van een dak boven het hoofd • Stap naar ‘nieuwe’ vormen van thuisloosheid door inkrimping van nabije solidariteitsverbanden?
• Noodzakelijke ankerpunten in de samenleving gaan verloren door een aftakelingsproces, dat wordt versneld door de economische crisis • Of terug naar de oude’ thuisloosheid met zijn stereotypes: de landloper, de alleenstaande (man) die aan de drank en de grond zit, de dakloze ex‐gedetineerde, de misgelopen vrouw, de échte zwerver • Nieuw beleidsmodel: ‘Housing first’.
17
Armoede en gezondheid
Hoe beter het leven, hoe langer het duurt
• Levensverwachting man
• Gezonde levensverwachting vrouw
18
Levensverwachting man van 25, (België)
Opleidingsniveau
Verwachting
+/‐ over 10 jaar
80 jaar
+ 2,5 jaar
77,5 jaar
+ 2 jaar
Lagergeschoold (LSO)
76 jaar
+ 1,5 jaar
Laaggeschoold (LO)
74 jaar
onveranderd
72,5 jaar
onveranderd
Hooggeschoold (HO)
Middengeschoold (HSO)
Ongeschoold (geen LO)
19
Gezonde levensverwachting vrouw op 25 jaar, (België)
Opleidingsniveau
Verwachting
Stijging achterstand op hooggeschoolden
47 jaar
Referentiegroep
Middengeschoold (HSO)
41 à 42 jaar
Van 1,5 à 3
naar 5 à 6 jaar
Lagergeschoold (LSO)
41 à 42 jaar
Van 1,5 à 3
naar 5 à 6 jaar
36 jaar
Van 10 naar 11 jaar
29 jaar
(Minder lang dan 10 jaar geleden!)
Van 11,5 naar 18 jaar
Hooggeschoold (HO)
Laaggeschoold (LO)
Ongeschoold (geen LO)
20
Armoede en gezondheid
Hoe beter het leven, hoe gezonder
% mensen dat bepaalde gezondheidsproblemen registreert, naargelang van het opleidingsniveau (Gezondheidsenquête 2008 ‐ Demarest, Drieskens, e.a., 2010)
slechte subjectieve gezondheid
chronische aandoeningen
artrose
allergie
langdurige beperkingen psychisch onwelbevinden overgewicht zwaarlijvigheid
geen lager
42,7%
44,2%
29,7%
9,3%
34,2%
29,4%
57,9%
19,2%
lager sec
35,1%
40,3%
20,2%
12,3%
28%
26,7%
54,7%
19,9%
hoger sec
22,1%
25,1%
11,4%
10,8%
15,4%
24,7%
47,8%
14,5%
hoger
14,3%
20,4%
7,7%
15,9%
11,4%
25,5%
40,0%
9,1%
21
Een slechte subjectieve gezondheid naar inkomenskwintiel (15 + in België)
40
35
Prevalentie (%)
30
25
20
15
10
5
0
22
Eerste kwintiel Tweede kwintiel Derde kwintiel Vierde kwintiel Vijfde kwintiel
22
Armoede en gezondheid
Bepalende factoren
•
•
•
•
Levensomstandigheden en structuren
Gedrag en levensstijl
Kennis en opvattingen
Gedrag als reactie op levensomstandigheden: coping strategies
23
Levensomstandigheden & structuren
• Financiële middelen, woning, buurt, publieke voorzieningen, voeding...
• Arbeidsomstandigheden
‐ Materiële: zwaarte, afvalstoffen, gevaar..
‐ Psychologische: monotone arbeid, stress
• Impact persoonlijke stressoren: overlijden, echtscheiding • Sociale netwerken
• Omstandigheden tijdens jeugd
24
Gedrag & levensstijl
•
•
•
•
•
Meer risicogedrag bij lagere SES
Verse groenten en fruit
Zwaarlijvigheid
Overmatig alcoholgebruik
Gering gebruik van preventieve voorzieningen gezondheidszorg
‐ bv. screening baarmoederhalskanker en borstkanker (op basis van buurt)
25
Kennis & opvattingen
• Opleidingsniveau
• Gevoel van machteloosheid versus beheersingsoriëntatie (locus of control)
‐ gevoel van controle te hebben over leven
‐ motivatie om het hoofd te bieden aan problemen
‐ bepaald door inkomen, beroepspositie, onderwijs
26
Levensstijl als reactie op
levensomstandigheden
‐ gezondheidsschadend gedrag om stress te verzachten
‐ dringender problemen dan gezondheid
• Rol kinderjaren
• Levensstijl bepaald door positie en status
27
Armoede: wat doen bij ziekte?
• 60% van mensen onder de armoedegrens kunnen gezondheidskosten niet inpassen in het huishoudbudget
• 4,7% moet gezondheidszorg uitstellen wegens financiële redenen (0,8% van mensen boven de armoedegrens)
• Slechts 17% van de mensen in armoede heeft recht op vermindering van het remgeld • Minder hulp van familie of vrienden, meer betaalde hulp
• Meer eenzaamheid, minder emotionele ondersteuning
28
Armoede en vtb
% van de bevolking van 16+ dat niet deelneemt aan sportieve, recreatieve of artistieke activiteiten
(België, 2004‐2009)
90
76
80
70
60
62,1
79,4
77,9
62,7
67
80,8
67,7
79,8
67,8
79,4
66,5
50
40
30
20
10
0
2004
2005
2006
totale bevolking
2007
2008
20% laagste inkomens
2009
29
29
Het aandeel internetgebruikers naar inkomen (België, 2005‐2011)
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
1ste kwartiel
2de kwartiel
2007
3de kwartiel
2009
4de kwartiel
2011
30
30
Mensen in armoede, gescheiden van de samenleving
• Uitsluiting: breuklijn tussen personen, groepen, ruimtes, instellingen in verhouding van ongelijkheid
‐ Isolement ten aanzien van sociale netwerken (micro)
‐ Achtergestelde buurten en ‘gated communities’ (meso), institutionele opsluiting (gevangenis), (fysieke en sociale) ontoegankelijkheid
‐ Etnische discriminatie, rechtenloosheid, duale arbeidsmarkt, armoede (macro) • Breuklijn: ‘ontbrekende sport op sociale ladder’
31
Niet te overbruggen breuklijn
• Politiek onmachtig en (meestal) vergeten
• Afhankelijk van overheidsvoorzieningen en particuliere hulp
• Geen eigen georganiseerde verbanden die te vergelijken zijn met vakbonden of socio‐culturele verenigingen
‐ Verenigingen waar armen het woord nemen, zijn vrij uniek voor Europa (vooral hun erkenning door de overheid)
• Vooral nood aan preventief en geïntegreerd optreden, waardoor de (re‐)productiemechanismen van de armoede worden aangepakt
‐ Wegwerken drempels op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, in de gezondheidszorg, in vrijetijdsbesteding.
• Curatief optreden is niet overbodig, maar complementair
32
Vier perspectieven op armoede
Interne oorzaak
Externe oorzaak
Bij het individu
(micro)
Persoonlijke tekorten
(het slachtoffer is verantwoordelijk)
Persoonlijke ongevallen
(‘n ongeluk kan iedereen overkomen)
Bij de samenleving (macro)
Structureel model
(zo zit de samenleving in elkaar)
Conjunctureel model
(snelle economische en sociale veranderingen)
33
... en nog twee
Interne oorzaak
Meso‐niveau
Institutionele
(tussenliggend, tekorten
institutioneel)
(sociale en andere drempels)
Externe oorzaak
Sociale status van de institutie
(Stigmatisering van de voorziening ‐
dienst of uitkering)
34
De weerslag van de crisis op… •
•
•
•
•
•
•
De inkomensongelijkheid
De omvang van de armoede
Schuldenlast
De vraag naar bijstand
(Geestelijke) gezondheid
Een valse start voor de levensloop
Revival van het individuele schuldmodel
De meest plausibele hypothese is dat bij gelijkblijvend of louter compenserend beleid (dat is, compenserend voor de effecten van de financiële en economische crisis), de vermelde toestanden zullen verergeren door de beschreven ontwikkelingen. 35
Inkomensongelijkheid
• In 2011 beschikten de laagste inkomens over 3,6% van het nationale equivalente inkomen, terwijl de 10% rijksten 21,1% in handen hadden. • De 20% rijksten bezitten in België bijna vier keer zoveel inkomen als de 20% armsten. • In het Vlaamse Gewest is de verdeling iets minder ongelijk, met een S80/S20 van 3,5. • Het herverdelende effect van de sociale zekerheid en belastingen: gemiddeld (in de periode 2003‐2010) lieten deze in België de inkomensongelijkheid dalen met 25%.
• De vermogensverdeling is natuurlijk veel ongelijker. De 10% rijkste huishoudens in ons land bezitten 44% van het totale netto‐
vermogen.
36
Technologische ontwikkelingen • Mensen worden op diverse domeinen haast gedwongen om technologie te gebruiken
‐ verhoogde drempels in het dagelijkse verkeer
‐ zowel in de publieke ruimte (allerlei terminals) als in de privésfeer (huishoudtoestellen)
‐ vele diensten zijn enkel nog via e‐weg te bereiken
• Leven in armoede staat vaak lijnrecht tegenover (nieuwe) technologieën: financiële beperkingen versus een hoge kostprijs, een lage scholing versus de complexiteit van technologie
• Voor sommige mensen in armoede bevordert technologie hun sociale integratie en hun levensomstandigheden. 37
De evolutie van de inkomensongelijkheid
• Basis: de fiscale inkomens (FOD Economie ‐ Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, 2010c). • De inkomensongelijkheid is gestegen sinds 1990. • Na belastingen zijn de inkomens wel gelijker verdeeld over de bevolking.
• In 1990 bedroeg de ginicoëfficiënt in België na belastingen 0,246. In 2008 is deze 0,310. • De inkomensongelijkheid is het hoogst, ook na de herverdeling, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 2008 is de ginicoëfficiënt daar 0,365 na belastingen, in Vlaanderen 0,310 en in Wallonië 0,311.
38
38
Evolutie van de Gini‐coëfficiënt voor en na belastingen (België, 1990‐2008). 0,50
0,45
0,40
0,35
0,30
Voor
0,25
Na
0,20
0,15
0,10
0,05
0,00
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
39
39
Arbeidsmarkt: werkende armen en precariaat
• Een job biedt de beste bescherming tegen armoede? • Aantal ‘werkende armen’ in België is bij de laagste in de EU (4,6% in 2009), vooral door de aanwezigheid van minimumlonen.
• Valt van álle mensen die in armoede leven, is bijna twee op drie personen niet te activeren
• De voorbije jaren daalt het aandeel jongeren dat de schoolbanken vroegtijdig verlaat, niet langer. • Vooral werken in tijdelijke arbeidsregimes hangt samen met armoede. • De dreiging van de Duitse mini‐jobs.
• Het ontstaan van een precariaat (Standing)
40
Omvang & diepte van de armoede ‐ 1
• De omvang van de inkomensarmoede zal niet noodzakelijk stijgen
‐ Als de sociale uitkeringen op vergelijkbaar peil blijven in verhouding tot het mediaan inkomen
‐ Enkel een veranderende inkomensverdeling zou effect hebben, anders wanneer er een verschuiving gebeurt van de middengroep naar beneden of wanneer wijzigingen optreden in het aandeel van de twee uitersten van de inkomensverdeling
‐ Toenemende kloof tussen arm en rijk in het merendeel van de EU‐landen.
41
Omvang & diepte van de armoede ‐ 2
• Anders wanneer we een meervoudige armoede‐index hanteren
‐ De kans dat meer mensen in langdurige armoede komen
‐ Interen op spaargelden, schulden moeten aangaan om duurzame consumptiegoederen te vervangen
‐ Maar ook het welzijn van de betrokkene verslechtert, zoals qua gezondheidstoestand of een slechtere woonomgeving ‐ We meten flow maar ook de stock, die vooral door langduriger periodes van armoede verslechtert (‘interen’)
42
Schuldenlast
•
•
•
•
Te verwachten: toenemende schuldenlast Door wegvallen tweede (en soms eerste) inkomen
Ten gevolge van (langdurige) werkloosheid
Zelfs verstandig aangegane kredieten kunnen niet langer worden afgelost
• Toenemend belang van tekenwaarde consumptie bij verzwakking andere posities (producent, burger)
• Tweede keer het fenomeen van de ‘nieuwe armoede’?
43
Bijstand en leefloon
• Dubbele instroom:
‐ Gaten in het sociale zekerheidsnet
‐ Het complexer worden van probleemsituaties  bemoeilijkt uitbouwen duurzame vertrouwensrelatie met cliënten
‐ Onderbescherming (60%) verdient meer aandacht dan sociale fraude (5%)
• Naast de instroom ‘langs onder’, die ‘langs boven’: uit middenklassen ‐ Verdringing: hun problemen houden de aandacht van de maatschappelijke werkers spontaner gaande
44
(Geestelijke) gezondheid
• Netwerken verlagen de kans op een depressie en bieden bescherming tegen stressvolle situaties en gebeurtenissen die depressieve klachten in de hand kunnen werken.
• Maar: mensen in armoede staan er vaak alleen voor of hebben een beperkt of minder werkzaam sociaal netwerk. • Werkloosheid vergroot de kans op de ontwikkeling van depressies en dus zou een activeringsbeleid een uitweg bieden…
• … maar tegelijk komen personen aan de onderkant van de maatschappelijke ladder disproportioneel in die jobs terecht waar het risico op een depressie het hoogst is. 45
Een valse start voor de levensloop
• Anno 2012 werden in het Vlaams Gewest 10,5% van de kinderen in een kansarm gezin geboren; in 2005 was dat nog 6,5%. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dat 21,31%.
• Het belang van de eerste levensjaren; wat er daar aan toekomstkansen verloren gaat door depriverende levensomstandigheden
• Ongelijkheid, armoede en uitsluiting wortelen in vroegere levensloopervaringen en in een langdurige blootstelling aan risico’s ‐
zoals die in een periode van economische crisis optreden
• De wil om door te zetten wordt (dikwijls) gevoed door de bekommernis om de kinderen
46
Het belang van kinderen
• Wel‐zijn & wel‐worden: geen tegenstelling
• Opbouw van (menselijk, maar ook economisch) kapitaal, voor de betrokken kinderen maar ook voor de samenleving (zie dreigend tekort op de arbeidsmarkt)
• Maar er gaat tegenwoordig gemakkelijker steun naar de afbraak van financieel kapitaal…
• Achterstelling van in de moederschoot
• Focus op kinderen, op de ouders, op het gezin alleen volstaat niet
• De buurt, de netwerken, de ‘anderen’ die uitsluiting activeren en natuurlijk de maatschappelijke instituties, processen en structuren
47
Het individuele schuldmodel
• Het individuele schuldmodel legt de schuld (van hun armoede, hun werkloosheid) bij de mensen zelf: ‘blaming the victim’
• Het spiegelbeeld van het toeschrijven van persoonlijk succes aan eigen prestaties. • Opdeling tussen betalers versus ontvangers.
• Groeiende groep van mensen die achteruitgang of stagnatie aan den lijve ondervinden  teruggrijpen naar solidariteit uit eigenbelang?
48
Beleid is belangrijk
•
•
•
•
•
Niet te veel verwachten van het trickle‐down effect
Of van focus op de werkloosheid
Of van die op economische groei
Of van die op het koopkrachtverlies van de middenklassen
En zeker niet van het herstel van het bankwezen…
49
VOORWAARDEN VOOR EEN DOELMATIG ARMOEDEBELEID
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Eénsporig
Gescheiden
Curatief
Korte termijn
Personen & groepen
Intuïtief
Top‐down
Residueel
Direct
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Meersporig
Geïntegreerd
Preventief
Lange termijn
Structuren
Geïnformeerd
Bottom‐up
Institutioneel
Direct en indirect
50
Blijvend uit de armoede geraken
• Combinatie van instrumentele en expressieve middelen is nodig
‐ Job of opleiding volstaat niet
‐ Emotionele ondersteuning en opname in nieuwe sociale netwerken zijn nodig (breuk milieu van oorsprong)
• Rol van het middenveld
‐ Armen hebben een lage deelname aan culturele activiteiten (ook de ‘populaire’) en het verenigingsleven
‐ Socioculturele organisaties kunnen bijdragen tot het wegwerken van drempel
• Belangrijk is om ‘even in ‘t eigen hert te kijken’ om te achterhalen hoe we met mensen in armoede omgaan
51
Aanbeveling over actieve inclusie (2008)
Drie samenhangende pijlers
• Adequate inkomenssteun (gewaarborgd minimuminkomen)
• Inclusieve arbeidsmarkt voor wie kan werken (met nadruk op kwaliteitsvol werk) + alternatieve activiteiten voor wie (nog) niet kan werken
• Toegang tot kwaliteitsvolle diensten (onderwijs & vorming, huisvesting, gezondheidszorg enz.)
52
Europe 2020
•
•
•
•
•
•
Opvolger van de mislukte Lissabonstrategie
Driemaal groei: slim, inclusief en duurzaam
Zeven vlaggenschepen (‘flagships’), waarvan het zevende over armoede en sociale insluiting
Een van de kwantitatieve doelstellingen: ‘het aantal Europeanen dat op de grens van de armoede leeft moet worden verminderd. Daardoor moet aan ten minste 20 miljoen mensen een uitweg uit het risico op armoede worden geboden’.
Maar: geen sancties voorzien…
Daarentegen: worden armoede en andere vormen van sociale uitsluiting niet versneld door groei? Aantal mensen in armoede is met zes miljoen gestegen.
53