DIABETES MELLITUS

INFORMATIE VOOR DE PATIËNT
AZO/END/174
V2.0
DIABETES MELLITUS
Deze brochure werd door het diabetesteam samengesteld om u kennis te laten
maken met diabetes. We beseffen dat dit een lange en moeilijke tekst is, maar we
vinden het erg belangrijk dat u de zaken die erin staan begrijpt en eigen maakt.
Uiteraard geeft het diabetesteam u graag uitleg over moeilijke passages of
onduidelijkheden.
Wat is diabetes?
Bij diabetes is er een te hoge bloedsuiker in het bloed. Bloedsuiker of glucose is
voor elke mens de belangrijkste brandstof die in het bloed circuleert. Vooral onze
hersenen zijn volledig aangewezen op een voortdurende aanvoer van glucose. Onze
spieren gebruiken de suiker als energie om samen te trekken. De hoeveelheid
glucose in het bloed wordt tussen welbepaalde grenzen gehouden. Bij personen
zonder suikerziekte is het suikergehalte voor de maaltijden ongeveer tussen 60 à
110 mg glucose per 100 ml bloed. Na de maaltijden stijgt het suikergehalte in het
bloed, doch overschrijdt nooit de grens van 140 mg per 100 ml.
We spreken van suikerziekte als de suiker in het bloed in nuchtere toestand hoger is
dan 126 mg per 100 ml, of na de maaltijd meer dan 200 mg per 100 ml is. Dit
suikergehalte in het bloed noemen we de glycaemie.
De regeling van het bloedsuikergehalte berust vooral op de wisselende afscheiding
van insuline door de alvleesklier, ook pancreas genaamd. De pancreas is een
orgaan met de grootte van een kleine banaan, dat achter de maag ligt. Bepaalde
cellen in dit orgaan scheiden insuline af. Dat is een stof die de organen nodig hebben
om de suiker uit het bloed te kunnen opnemen. Zonder insuline kunnen de cellen van
de organen de suiker niet als brandstof binnenhalen en gebruiken, zodat het
suikergehalte in het bloed blijft staan en stijgt.
Na de maaltijd wordt het voedsel verteerd in de darm en vervolgens opgenomen in
het bloed, waardoor het suikergehalte in het bloed stijgt. Van zodra dit gebeurt,
scheidt de pancreas meer insuline af, waardoor het bloedsuiker versneld wordt
opgenomen in de verschillende weefsels, bv. de spieren, de lever, het vetweefsel
enz.. Die weefsels kunnen de suiker verbruiken of verbranden, bv. voor een
spierbeweging, of kunnen de suiker opslaan als reserve. Buiten de maaltijden, bv. ’s
nachts, is het bloedsuikergehalte laag en spreekt het lichaam deze reserves aan. De
afscheiding van insuline is dan laag.
Diabetes betekent een tekort aan insuline. Hierdoor kunnen de weefsels
onvoldoende suiker uit het bloed opnemen en het bloedsuikergehalte stijgt. Vanaf
een gehalte van ongeveer 180 mg per 100 ml begint de nier de overtollige suiker uit
te scheiden. Hoe hoger het suikergehalte in het bloed, hoe meer suiker er verloren
gaat met de urine, hoe meer urine door de patiënt gemaakt wordt en hoe meer hij
dan ook zal moeten plassen. Het lichaam zal water verliezen en de suikerzieke krijgt
grote dorst. Door het verlies van glucose in de urine gaat brandstof verloren en zal
de patiënt vermageren. Omdat het lichaam de suiker minder als brandstof kan
gebruiken, voelt de patiënt zich futloos en moe. Dit heeft een invloed op de afweer
tegen ziektes. Microben houden van suiker, vandaar een verhoogde kans op
ontstekingen. Dit uit zich in een vertraagde genezing van wondjes, en bij vrouwen in
blaasontstekingen en infecties van de uitwendige geslachtsorganen en schede (wat
met hevige jeuk kan gepaard gaan).
Te onthouden :
-
de bloedsuiker in nuchtere toestand is ongeveer tussen 60 en 110 mg per dl.
vanaf 126 mg per dl (nuchter) spreken we van diabetes.
bij diabetes is er een tekort aan insuline
de tekens van suikerziekte zijn vermagering, grote dorst, veel drinken,
moeheid en verhoogde infectieneiging.
Soorten suikerziekte
Er zijn twee hoofdgroepen van suikerziekte: een type 1 en type 2, die men voor de
eenvoud ook wel eens jeugddiabetes en ouderdomsdiabetes noemt.
Type 1
Deze vorm treedt meestal op voor de leeftijd van 40 jaar, vooral rond de puberteit.
De ziekte ontstaat vrij plots bij een voorheen perfect gezonde persoon en
veroorzaakt dorst, vermageren, veelvuldig urineren enz. over een periode van enkele
weken. Deze groep wordt ook gekenmerkt door het risico op ontwikkelen van een
gevaarlijke situatie, namelijk de zogenaamde ketoacidosis, die verder wordt
beschreven.
Bij type 1 diabetes worden de insulineproducerende cellen van de pancreas (quasi)
volledig vernietigd, zodat er (quasi) geen insuline meer gemaakt wordt. Dit betekent
dat type 1 suikerzieken levenslang afhankelijk zijn van spuitjes van dagelijks
toegediende insuline, en dat die toediening onder geen beding gestaakt mag worden.
Er zijn in België een 30.000-tal type 1 patiënten, het is zeker de minst frequente
vorm. Door het ontstaan op jonge leeftijd en door zijn ernstig en absoluut tekort aan
insuline is type 1 wel de meest ernstige vorm van diabetes.
Type 2
Deze vorm treedt vooral op na de leeftijd van 40 jaar en komt 10 maal meer voor dan
Type 1.
De insulineproducerende cellen van de pancreas worden hier luier en uitgeput over
verloop van jaren. Kenmerkend is ook de verminderde werking van de insuline. Er is
méér insuline nodig om dezelfde hoeveelheid suiker te laten opnemen in de
weefsels. In het begin van de ziekte zien we dat de pancreas zelfs méér insuline
produceert, maar na een zekere tijd geeft de pancreas er de brui aan.
De frequentste oorzaak van de verminderde insulinewerking en de verhoogde
behoefte aan insuline is overgewicht. 80 % van de type 2 patiënten zijn te zwaar op
het ogenblik van de diagnose. Dikwijls vinden we ook andere problemen zoals hoge
bloeddruk, verhoogde cholesterol en vetten in het bloed en een verhoogd urinezuur.
Type 2 is een echte welvaartsziekte en neemt jaarlijks in frequentie toe, veroorzaakt
door overvloedig eten en het gebrek aan lichaamsbeweging in onze maatschappij
.
Er blijft bij type 2 steeds voldoende insuline over om wat suiker als brandstof te
blijven gebruiken, zodat ketoacidose (zie verder) zeer zelden optreedt en insuline
niet zo obligaat moet worden toegediend. Vaak volstaan pillen om de suiker te doen
dalen.
De factor erfelijkheid is in het ontstaan van type 2 belangrijker dan bij type 1, doch
het is momenteel nog niet mogelijk te voorspellen wie in een “aangetaste” familie de
ziekte zal krijgen en wie niet. De zwaarlijvigen uit de familie lopen meer risico.
Een zwangerschap verhoogt de behoefte aan insuline. Zwangere vrouwen met een
“zwakke” pancreas kunnen aan die verhoogde behoefte niet voldoen en kunnen dus
tijdelijk ‘zwangerschapsdiabetes’ krijgen. Na de bevalling herstelt de oude situatie
zich meestal. Zwangerschapsdiabetes houdt wel het risico in om later type 2
diabetes te ontwikkelen.
Waarom moet diabetes behandeld worden?
De behandeling van diabetes moet ernaar streven de situatie van de nietdiabeteslijder zo goed mogelijk te benaderen. Dit wil zeggen grosso modo een
bloedsuikerwaarde van 60 à 100 mg/100 ml voor de maaltijden en onder de 180
na de maaltijden, en dit zonder al te grote schommelingen en zonder dat de suiker
te laag wordt ( = hypo’s – zie later).
Het is belangrijk om te weten dat de belangrijkste symptomen zoals dorst, veelvuldig
plassen,
vermagering,
moeheid
en
infecties,
reeds
verdwijnen
bij
bloedsuikerwaarden onder de 250 à 300 mg/100ml. Veel mensen die aan diabetes
lijden, zijn dan ook tevreden met dergelijke suikerwaarden. Ze voelen er niets van,
“Waarom zouden we dan meer moeten doen?”. Dit is echter totaal verkeerd!
Suikerziekte is een sluipend vergif! Uit verschillende studies blijkt namelijk dat
suikerziekte aanleiding kan geven tot ernstige complicaties.
Hoe beter men de “normale” suikerwaarden in het bloed kan benaderen, hoe
beter men deze verwikkelingen op lange termijn kan voorkomen.
Welke complicaties?
1. Aantasting van de grote bloedvaten = MACRO-ANGIOPATHIE.
De aantasting van de grote bloedvaten wordt in de volksmond aderverkalking
genoemd. Wij spreken van atherosclerose, waarbij de grote bloedvaten
dichtslibben.
De aantasting van de bloedvaten naar de benen kan een krampachtige pijn
veroorzaken, eerst bij het stappen(“etalageziekte”), later bij rust. Bij stappen hebben
de spieren meer bloed nodig, doch door de vernauwde bloedvaten kan er
onvoldoende bloed worden aangevoerd. Zonder bloed kunnen de weefsels zelfs
afsterven, en in dat geval eindigt het proces soms in een amputatie.
De bloedvaten die de hartspier van bloed voorzien, noemen we de kransslagaders.
Aantasting van deze slagaders uit zich net zoals in de benen meestal eerst als een
krampachtige pijn achter het borstbeen, wanneer de persoon een inspanning levert.
Dit heet “angor pectoris” of “angine de poitrine”. Het afsterven van de hartspier is
het bekende hartinfarct.
De aantasting van de bloedvaten naar de hersenen uit zich als een uitval van
zenuwfuncties, zoals een verlamming van arm of been, gevoelsverlies,
spraakstoornissen, een scheve mond, gezichtsuitval enz.
Dit is de zogenaamde beroerte of CVA (cerebrovasculair accident).
2. Aantasting van de kleine bloedvaten = MICRO-ANGIOPATHIE
Hieronder rekenen we de aantasting van de ogen, de nieren en de zenuwen.
a) Ogen
Het achterste deel van het oog, waar het licht opvalt, is het netvlies. Daarin lopen
kleine bloedvaatjes die door de suikerziekte kunnen worden aangetast. Er worden
nieuwe bloedvaatjes gevormd, maar dit gebeurt op een chaotische wijze. Zo kan
plots een bloeding ontstaan in de oogbol, met blindheid als mogelijk gevolg. De
frequentste oorzaak van blindheid in België is diabetes! Het is uiterst belangrijk dat
elke diabetespatiënt minstens één maal per jaar een oogarts raadpleegt, gezien het
bovenstaand proces kan ingedijkt worden door zogenaamde laserbehandeling, ook
fotocoagulatie genoemd. Een beginnende aantasting voelt men helemaal niet en het
geeft geen slechter zicht. Ook hier is diabetes een sluipend gevaar.
b) Nieren
De nier bevat een uitgebreid netwerk van kleine bloedvaatjes die kleine filtertjes
vormen. De urine is datgene wat uit het bloed gefilterd wordt. Wanneer de kleine
bloedvaatjes aangetast worden, functioneert de nier minder goed en op de duur
onvoldoende om de afvalstoffen uit het bloed te verwijderen: er ontstaat dan
nierinsufficiëntie. In een dergelijk geval moet de kunstnier ingeschakeld worden om
de afvalstoffen uit het bloed te verwijderen.
Het eerste teken van de nieraantasting is het verschijnen van een beetje eiwit in de
urine: de zogenaamde micro-albuminurie. Een jaarlijks urineonderzoek is daarom
noodzakelijk bij elke diabetespatiënt. Een beginnende aantasting kan immers nog
herstellen mits een aangepaste behandeling. Een nieraantasting voelt men pas als
het te laat is.
c) Zenuwen
Suikerziekte kan de zenuwen aantasten, wat kan leiden tot een tintelend of brandend
gevoel, een ongevoeligheid (vooral in de voeten) of een spierzwakte. Ook
stoornissen in de bezenuwing van de blaas en maag kunnen optreden. Impotentie
treedt zeer dikwijls op. Een zenuwaantasting is erg moeilijk te behandelen.
Men voelt de versnelde aantasting van de bloedvaten niet, tenzij bij een
“accident” zoals een infarct of een oogbloeding.
Deze oplijstingen van mogelijke verwikkelingen duidt het belang van een goede
suikerregeling. Een goede behandeling vergt een inspanning die zeker de moeite
loont. Een goede behandeling vermindert zeer duidelijk de kans tot het
optreden van deze complicaties of stelt het ontstaan ervan met vele jaren uit.
De pijlers van de diabetesbehandeling
De pijlers waarop de behandeling steunt zijn
1) het dieet
2) insuline-injecties of soms tabletten
3) een aangepaste levenswijze
4) de zelfcontrole
5) de controle van de behandeling door de arts en het opsporen van vroegtijdige
verwikkelingen en andere risico’s.
Het diabetesdieet
Het dieet heeft de laatste jaren aan belang verloren. Het diabetesdieet is in feite
gewoon een erg gezonde voeding. Nochtans blijven enkele punten van kapitaal
belang:
1. Behoud of herstel van het normaal lichaamsgewicht.
Vermageren is bij vele type 2 diabetici de belangrijkste, zo niet de enige maatregel.
Om te vermageren bestaan er geen wondermiddelen. Het verminderen van de
calorie-inname en het opdrijven van de lichaamsbeweging gedurende meerdere
maanden is de enige mogelijkheid. Dit vergt een verandering in voedingsgewoontes
die voor de rest van het leven moet kunnen worden volgehouden. Drastische diëten
met een snelle gewichtsdaling zijn af te raden. De meeste calorieën zitten in vet.
2. Regelmaat brengen in de voedselinname van dag tot dag en van maaltijd tot
maaltijd. Deze regelmaat is vooral van belang voor type 1 patiënten. Het is wenselijk
de aanvoer van suikers zo goed mogelijk te spreiden in de loop van de dag en
daarom zijn tussenmaaltijden soms aanbevolen (een snack in de voormiddag, in de
namiddag en voor het slapen gaan).
3. Minder vet en de inname van de juiste vetten.
Hard vet, dat bestaat uit verzadigde vetzuren, verhoogt de kans op atherosclerose.
Vet bestaande uit poly-onverzadigde vetzuren heeft een beschermende rol. Ook
olijfolie (mono-onverzadigd vet) is gunstig. Concreet wil dit zeggen dat echte boter
moet vermeden worden en beter Becel®, Vitelma®, Minelma®, Bertolli®,… worden
gebruikt. Rundsvlees en vooral varkensvlees moet sterk beperkt worden, vis en
gevogelte zijn veel gezonder. Eén eierdooier per week is toegelaten (bevat veel
cholesterol).
De voeding zal in detail besproken worden met de diëtiste.
4. Vermijden van snel-resorbeerbare koolhydraten ( ”zoetigheden”) buiten de
maaltijden. Verhoogde inname van complexe koolhydraten.
In de voeding zijn er drie soorten voedingsbestanddelen.
1. Vet
2. Eiwitten, ook proteïnen genoemd, vooral aanwezig in melk en vlees
3. koolhydraten, ook wel suikers genoemd.
Deze koolhydraten bestaan uit snel-resorbeerbare en complexe (dus traagresorbeerbare) koolhydraten.
De snel-resorbeerbare zijn eenvoudige suikers die snel verteerd worden en hierdoor
ook snel in het bloed terechtkomen. Het snelst is glucose zelf, dit is in feite
druivensuiker.
Het best gekend is sucrose of klontjessuiker (bietsuiker, rietsuiker). Andere suikers
zijn lactose of melksuiker, fructose of vruchtensuiker. Het gebruik van deze suikers
moet worden beperkt omdat ze snelle schommelingen in het bloed kunnen
veroorzaken.
De traag-resorbeerbare of complexe koolhydraten hebben een ingewikkelder
opbouw, waardoor ze trager worden verteerd. Het zijn lange kettingen die door het
spijsverteringsstelsel worden afgebroken tot “kleine” suikers, zodat die het bloed
kunnen binnentreden. Het best gekende is zetmeel. Dit vinden we in aardappelen,
granen (brood!), en in vele groenten en fruit. Deze “suikers” smaken dus niet zoet en
doen het suiker slechts geleidelijk stijgen. Deze complexe koolhydraten zitten
daarenboven ingepakt in vezels die niet verteerbaar zijn en de opname van de
suikers nog meer afremmen. Hoe meer onverteerbare vezels het voedsel bevat, hoe
trager dus de opname van het suiker uit de darm.
Snel opneembare suikers werden tot voor enkele jaren verboden. Nu zeggen we dat
ze wel kunnen met mate en bij de hoofdmaaltijden. Men zag namelijk dat de vezels,
de vetten en de eiwitten in een maaltijd de opname van deze suikers vertragen.
Insuline
Voor de ontdekking van insuline en het gebruik ervan (1928) was type 1 diabetes op
korte termijn een dodelijke ziekte.
Insuline kan niet via de mond worden toegediend, omdat het snel wordt verteerd in
het spijsverteringsstelsel. Insuline wordt ingespoten. Klassiek gebeurt dit in het
onderhuids vetweefsel, tussen de huid en de spierlaag.
Welke soorten insuline zijn er?
Zeer snel werkende insuline : NOVORAPID® (van de firma Novo) of HUMALOG®
(van de firma Lilly) en APIDRA® (van de firma Novartis).
Na een onderhuidse injectie is de werking quasi onmiddellijk, een maximale opname
na 1 uur en na 2 à 3 uur is de werking beëindigd.
Snelwerkende insuline : ACTRAPID® (van de firma Novo) of REGULAR® (van de
firma Lilly).
Na een onderhuidse injectie zien we een begin van werking na 20 à 30 minuten, een
maximale opname na 1 à 3 uur en na 6 uur is de werking beëindigd.
Traagwerkende insuline of retard-insulines : INSULATARD® (Novo) of N.P.H.(r)
(Lily).
Bij deze insuline is een stof gevoegd die de opname vanuit het depot onder de huid
vertraagt. Die stof maakt de insuline troebel en voor de inspuiting moet de insuline
goed gemengd worden (zie later).
Deze insulines werken pas na ongeveer 3 uur, met een maximaal effect 7 à 12 uur
na de inspuiting. Ze werken 16 à 24 uur.
Mengvormen. Dit zijn insulines die een mengsel bevatten met een vaste verhouding
kortwerkende en langwerkende.
Bv. NOVOMIX 30 = 30 % novorapid en 70 % langwerkende
NOVOMIX 50 = 50 % novorapid en 50 % langwerkende
NOVOMIX 70 = 70 % novorapid en 30 % langwerkende
Humalog 25 en 50
Humuline 30/70
Zeer langwerkende insulines : LANTUS® (van de firma Aventis) en LEVEMIR® (van
de firma Novo).
Deze insulines werken nagenoeg 24 uur.
De hoeveelheid insuline en het soort insuline hangt af van tal van factoren en is
vooraf nooit te voorspellen. De insulinedosis is zeer individueel en moet steeds
aangepast worden aan de evolutie van de persoon in kwestie en aan zijn reactie op
de ingestelde behandeling. Daarvoor dient de zelfcontrole (zie later). Het
uiteindelijke doel is het suikergehalte zo normaal mogelijk te maken. Is het
insulinetekort beperkt, zoals bij vele type 2 diabetici ( het lichaam beschikt hier nog
over een zekere insulinereserve), dan kan één injectie per dag met een langwerkend
preparaat volstaan, meestal zijn 2 injecties per dag nodig.
Bij een type 1 patiënt beschikt het lichaam niet over een eigen insulinereserve en
een meer complexe manier van insulinetoediening is hier noodzakelijk. De
standaard bij type 1 patiënten is 4 inspuitingen per dag: een langwerkend
preparaat voor het slapen gaan en telkens een kortwerkend preparaat voor de
maaltijden.
De arts zal met u bespreken welk schema voor u optimaal is.
De dosis insuline wordt uitgedrukt in eenheden. Meestal ligt de dagdosis tussen 10
en 100 eenheden.
Hoe insuline inspuiten ?
Insuline is beschikbaar in flesjes of flacons van 10 ml om in te spuiten met een
spuitje. Er zijn ook buisjes of cartouches van 3 ml om in te spuiten met een
insulinepen. Elke milliliter bevat 100 E (eenheden) insuline.
Meestal wordt gewerkt met de insulinepen. De diabetesverpleegkundige zal u
aanleren hoe deze pen wordt gebruikt.
Het inspuiten gebeurt in het onderhuids vetweefsel, de ruimte tussen huid en
spierlaag. De injecties kunnen gegeven worden in de dijen (boven en buitenzijde) en
in de buikwand. De opname van de insuline is iets sneller uit de buikwand en
daarom wordt deze plaats verkozen voor de snelwerkende insulines. Het is aan te
bevelen steeds op hetzelfde tijdstip in dezelfde regio te prikken, bv. elke morgen in
de buik, en ’s avonds in de dij. In diezelfde regio gaat men elke dag op een andere
plaats prikken, telkens een 3-tal cm naast de vorige steekplaats.
Met de duim en wijsvinger maakt men een beperkte huidplooi en men prikt loodrecht
in deze plooi. Men duwt de insuline uit de pen en wacht 5 seconden vooraleer de pen
uit te trekken. De naaldjes zijn 5 à 6 mm (Bv. Novofine® genaamd). Als de injectie
erg pijnlijk is heeft men waarschijnlijk in de spier gespoten.
Het bewaren van insuline.
De insuline die men gebruikt (bv. die in de pen zit), bewaart u op kamertemperatuur.
Insuline gaat stuk bij het bevriezen of bij zeer hoge temperaturen. De reserve
bewaart men in de groentebak van de frigo.
Tijdstip van injectie.
Bij snelwerkende insuline (actrapid, regular) geldt de regel dat men inspuit 20 à 30
minuten voor de maaltijd. Met Novorapid® en Humalog® kan men onmiddellijk voor
de maaltijd inspuiten.
De bloedsuikerverlagende tabletten of orale antidiabetica
Deze tabletten hebben alleen waarde voor type 2 patiënten met een zekere eigen
insulinereserve. Er zijn 3 soorten tabletten:
1; de pancreasstimulerende middelen:
Dit zijn tabletten die de pancreas stimuleren tot het produceren van méér insuline. De
meest gebruikte zijn (Uni-)Diamicron®, Minidiab®, Glurenorm®, Amarylle®,
Novonorm®, …
Ze zijn niet steeds werkzaam en bij vrijwel iedereen zien we dat de werkzaamheid na
enkele jaren vermindert. Ze kunnen de suiker ook te laag doen zakken, net als
insuline.
2; Metformin (Glucophage® 500 en 850 mg, Metformax®)
Dit medicament verbetert de werking van insuline en is het voorkeursproduct voor de
type 2 patiënt. Het geeft bij sommigen wel maagdarmstoornissen, maar geeft minder
aanleiding tot een te laag suiker en draagt bij tot gewichtsdaling.
3; de glitazones (Actos®).
Deze medicatie verbetert de opname van suiker in de lever, spieren en vetweefsel.
4; de incretines (Januvia® – Onglyza® – Galvus®- Trajenta® )
Doen insuline stijgen na de maaltijd.
PS. Er bestaat ook Byetta®, met ongeveer dezelfde werking, dat wordt ingespoten 2
x per dag, en Victoza®, 1 x per dag in te spuiten.
Deze inspuitingen komen bij de Metformine en sulfonylurea en doen vermageren.
Een aangepaste levenswijze
Het is zeer belangrijk te weten dat elke vorm van fysische inspanning het
bloedsuiker doet dalen op een natuurlijke wijze, zonder tussenkomst van insuline.
Om dit resultaat te bereiken, vinden niet enkel de insuline-injecties en de maaltijden
op geregelde tijdstippen plaats, maar ook de fysische inspanningen moeten
gedoseerd worden en best van dag tot dag gelijkaardig verlopen. Patiënten met
ervaring in de behandeling zullen de insuline aanpassen aan de inspanning die wordt
geleverd, of de koolhydraatinname verhogen bij toegenomen lichaamsbeweging.
De diabetesregeling wordt een onderdeel van het dagelijkse leven.
Roken is een grote boosdoener voor de bloedvaten en is absoluut af te raden voor
diabetespatiënten!
De ontdekking van diabetes bij een voorheen gezonde persoon kan een crisisperiode
veroorzaken, een verwerkingsproces omwille van het verlies van de vroegere
gezondheid en lichamelijke zorgeloosheid, een periode van angst voor het
onbekende. Dit evolueert naar een periode van aanvaarding met als leidraad dat
diabetes niet het einde van het leven betekent, maar bijna alle levens- en
gelukskansen openlaat voor wie de ziekte ten gronde leert kennen en aanvaarden en
de mogelijkheden optimaal leert aanwenden. Een goede diabetesregeling vergt de
nodige zelfdiscipline en zorgvuldigheid.
De zelfcontrole
De pancreas gaat bij een niet-diabetespatiënt continu de suiker in het bloed meten
en scheidt de aangepaste dosis insuline af. Bij vasten of bij een fysische inspanning
is de bloedsuiker laag en produceert de pancreas weinig insuline. Na een maaltijd
maakt de pancreas veel insuline en regelt zo van minuut tot minuut het
suikergehalte, zonder dat we het merken. Een diabetespatiënt heeft eveneens een
voortdurende veranderende behoefte aan insuline, maar de zieke pancreas kan deze
aanpassingen niet aan.
Het zo goed mogelijk nabootsen van de natuurlijke toestand vergt het overnemen
van twee functies van de pancreas, namelijk het meten van de bloedsuiker én het
toedienen van de gepaste hoeveelheid insuline. Het meten van de bloedsuiker kan
nog niet continu gebeuren, zoals de pancreas dat normaal doet. Dit is echter niet
noodzakelijk. Om een idee te hebben over de hoeveelheid suiker in het bloed is
zelfcontrole een absolute noodzaak. Dit betekent dat de meeste diabetespatiënten
thuis zelf het suikergehalte moeten kunnen meten. Er bestaan hiervoor apparaatjes,
die gemakkelijk te bedienen zijn. Het meten van de bloedsuiker vergt natuurlijk (nog)
een prik in de vingertop.
Het testmateriaal is niet goedkoop. Wanneer iemand twee of meer injecties insuline
per dag nodig heeft, heeft die persoon recht op gratis testmateriaal, geleverd door
het ziekenhuis. Dit is de zogenaamde “conventie”, waarover u uitleg kan krijgen.
Informeer eveneens bij uw ziekenfonds welke tegemoetkoming deze voorziet voor
zelfcontrole.
De meetfrequentie varieert van persoon tot persoon, volgens de stabiliteit van de
suikerregeling. De arts zal u wellicht vragen af en toe een dagkurve bij te houden.
Dit is het meten van de suiker vóór het ontbijt, vóór het middageten, vóór het
avondeten en vóór het slapen gaan, dus 4 maal per dag.
De resultaten van de metingen worden zorgvuldig genoteerd in een
diabetesdagboek. Het bijhouden van een dergelijk dagboek, waarin naast de
suikerwaarden, ook andere gegevens zoals gewicht, bloeddruk, optreden van hypo’s
(te lage suikerwaarden, met vermelding van uur en evt. uitlokkende factor),
ongewone omstandigheden (koorts, feestje.. )enz. worden genoteerd, is een
absolute vereiste en zou door geen enkele diabetespatiënt mogen verwaarloosd
worden. Enkel door dit dagboek kan uw arts de juiste adviezen geven om uw
behandeling te verbeteren. Dit dagboek moet u dus steeds bijhebben op de
raadpleging.
De diabetesontregeling
1. De hypoglycaemie
We spreken van een hypoglycaemie, kortweg “hypo” genoemd, als de suiker
daalt onder de 50 mg per 100 ml. Van een echte hypo spreken we slechts
wanneer er ook klachten bijkomen. Deze klachten zijn te wijten aan 2 factoren:
1, als de hersenen te weinig suiker krijgen, ontstaat er een hongergevoel,
concentratie- en geheugenstoornissen, hoofdpijn en soms een abnormaal gedrag
bij ergere hypo’s (agitatie, verwardheid, agressie) en bij nog ergere situaties
bewustzijnsverlies.
2, als de suiker te laag wordt, maakt het lichaam hormonen die insuline
tegenwerken. Adrenaline is daar één van. Dit is het hormoon dat in stresssituaties
gemaakt wordt, vandaar zweten, beven, hartkloppingen, bleek worden…
Gezien het gevaar van een bewustzijnsverlies, is het erg belangrijk het gevoel
van een beginnende hypo te kennen. De meeste diabetespatiënten kennen dat
gevoel heel goed en voelen dus een hypo aankomen. Naarmate de ziekte
vordert, kan dit waarschuwingsgevoel echter vervlakken. Ook als iemand over
een lange periode lage suikers heeft, is een nog lagere suiker niet steeds te
voelen.
Wat te doen bij een hypo?
Bij het eerste teken van een hypo dient men onverwijld suiker in te nemen en het
liefst druivensuiker (DEXTRO ENERGY®) in te nemen, 4 klontjes ineens. Deze
druivensuiker treedt het snelst in de bloedbaan. Als dit niet voorradig is, zijn 2
klontjes gewone suiker ook goed. Men wacht dan 10 minuten tot de “snelle”
suiker is opgenomen in het bloed, waarna men een traag resorbeerbare suiker
inneemt, bv. een koek, een boterham, een stuk fruit…
Een diabetespatiënt moet dus steeds druivensuiker bij de hand hebben (in de tas,
in de auto, op het werk, in het nachtkastje…)
Het is wenselijk dat de omgeving van de diabetespatiënt op de hoogte is van
zijn/haar ziekte. Bijvoorbeeld op school, op het werk, in de sportclub… Bij de eerste
tekens van bewustzijnsverandering moet iemand anders in staat zijn suiker toe te
dienen, als de patiënt het zelf niet doet. Wanneer de patiënt bewusteloos is en niet
meer kan slikken zijn er 2 mogelijkheden:
1. Een arts wordt opgeroepen om suiker rechtstreeks in het bloed in te spuiten.
2. Iemand uit de omgeving spuit GLUCAGEN in. Glucagen is een stof die het
suiker in het bloed snel doet stijgen. Het kan door een leek gemakkelijk in de
spier of onder de huid worden ingespoten. Een speciale set kan in de
apotheek aangekocht worden. Een dergelijke set zou bij elke diabetespatiënt
in de koelkast aanwezig moeten zijn (3 jaar houdbaar). Leer uw directe
omgeving (ouders, partner, collega…) hoe ze de oplossing moeten
klaarmaken en inspuiten. Glucagen is een beetje zoals het blusapparaat in de
wagen: bijna niemand gebruikt het, maar als het nodig is, is het goed dat het
er is.
Het is nuttig om een diabetesidentificatiekaart op zak te hebben, bv. in de
portefeuille, zodat ook onbekenden u kunnen helpen om snel de juiste
behandeling te krijgen. Zo’n kaart is te verkrijgen bij de arts, de
diabetesverpleegkundige of bij de Vlaamse Diabetesvereniging (zie verder).
Al bij al zijn de hypoglaemies meestal vrij onschuldig en wijzen erop dat de
diabetesregeling vrij scherp is en zo hoort het. Als ze te vaak voorkomen, moet de
insuline verminderd worden. Hypo’s zijn slechts onschuldig als de persoon ze op
tijd kan herkennen en er op gepaste wijze op reageert.
2. De Ketoacidose
We hebben het reeds gehad over de ketoacidose, een tweede vorm van
ontregeling die ook onbehandeld tot coma kan leiden, al is dit tegenwoordig erg
zeldzaam. Als bij een type 1 patiënt te weinig insuline gegeven wordt, stijgt het
suikergehalte en het lichaam begint het vet af te breken op zoek naar andere
energiebronnen. Deze vetafbraak gaat gepaard met de vorming van schadelijke
afvalstoffen, de ketonen. Eén van die ketonen is aceton, die iedereen kent als
product om nagellak te verwijderen. Deze stoffen verzuren het bloed. Meer
insuline is dringend nodig. De eerste tekens zijn uitgesproken dorst, uitdroging,
braken (soms buikpijn) en sneller ademen. De adem ruikt naar aceton.
Ketoacidose treedt veel trager op dan een hypo. De ketonen kunnen opgespoord
worden in de urine, met behulp van KETO-STIX®, een strookje dat
ondergedompeld wordt in de urine en paars verkleurt bij aanwezigheid van
ketonen. Er is ook een meetapparaatje dat de ketonen meet in het bloed door een
vingerprik. Elke type 1 patiënt moet bij een hoge suiker (meer dan 300 ) en
ziektegevoel de ketonen opsporen. Bij hoge ketonen (++ of +++) is een dringend
bezoek aan uw arts noodzakelijk!
Een grote vergissing die vaak aanleiding geeft tot ketoacidose is de volgende:
een diabeticus voelt zich ziek, bv. door een griep, en kan niet eten. Elke
ziektetoestand, vooral die met koorts, verhoogt de behoefte aan insuline, doch de
persoon in kwestie weet dit niet en gezien hij niet eet, meent hij geen insuline
nodig te hebben en hij spuit niet. Dit is een kapitale fout! Een type 1 patiënt mag
nooit op eigen houtje stoppen met insuline. Door de ketoacidose gaat de persoon
braken, spuit nog steeds geen of voldoende insuline, droogt door het braken
verder uit …
Een praktische vuistregel is de insulinedosis met één derde te verminderen
wanneer geen voedsel kan worden ingenomen. Een strikte zelfcontrole en een
bezoek aan de arts zijn hier op hun plaats.
Controle door de arts
De arts zal u op de eerste plaats helpen een goede suikerregeling te bekomen.
Daarenboven dienen sommige zaken regelmatig gevolgd te worden.
1. Hemoglobine A1c
Het hemoglobine is een stof die de rode bloedcellen hun kleur geeft. Deze stof
wordt voor een deel “versuikerd”, dit deel noemen we het hemoglobine A1c,
afgekort HbA1c. Deze HbA1c maakt bij normale personen ongeveer 4 à 6 % van
het totale Hemoglobine uit.
Als er méér suiker over een periode in het bloed aanwezig was, zal er ook meer
HbA1c gemaakt worden. Hoe slechter de diabetes over de laatste 2 maand
geregeld is, hoe hoger het HbA1c.
We spreken van een goede diabetesregeling als het HbA1c kleiner is dan 7 %.
Uit studies bij type 1 is gebleken dat elke stijging van het HbA1c met 1 % gelijk
staat aan een stijging van de kans op verwikkelingen van 25 %!!
2. Bloeddruk
Net als diabetes is een verhoogde bloeddruk een sluipend gevaar voor de
bloedvaten. Diabetes én hoge bloeddruk tezamen versterken het schadelijk
effect. Een hoge bloeddruk komt echter meer voor bij diabetespatiënten, dan bij
de gewone bevolking. Vooral bij type 2 patiënten wijzen de studies erop dat het
even belangrijk is de bloeddruk onder controle te houden, dan het regelen van de
suiker op zich. Streefdoel is een bloeddruk onder de 130 mmHg als bovendruk
(systolisch) en 80 mmHg als onderdruk (diastolisch).
3. De “vetten” in het bloed
De arts zal jaarlijks een controle doen van de “vetten” in het bloed, dit zijn het
cholesterol en de triglyceriden. Het cholesterol bestaat uit een goede soort,
namelijk het HDL-cholesterol (high density lipoproteïne), die beschermend werkt
op de bloedvaten, en een slechte soort, namelijk het LDL-cholesterol (low density
lipoproteïne), dat aderverkalking in de hand werkt. Het LDL-cholesterol moet
lager zijn dan 100 mg/dl. Indien er reeds aantasting is van bloedvaten kan
vastgesteld worden of wanneer er een andere risicofactor voor hart- en
bloedvaten aanwezig is, zoals roken, moet die LDL- cholesterol lager zijn dan 70
mg%.
4. Jaarlijks bilan van de mogelijke complicaties.
Jaarlijks noodzakelijk:
 een oogonderzoek (zie hoger)
 een onderzoek naar micro-albuminurie (zie hoger)
 een controle van de voeten (bloedvaten te voelen? tekens van
zenuwaantasting? eeltvorming?..).
Nuttige adressen
Elke diabetespatiënt kan lid worden van de Vlaamse Diabetes Vereniging. Voor
een jaarlijkse bijdrage van 25 euro ontvangt u reductie bij de aanschaf van
testmateriaal, een tweemaandelijks tijdschrift over diabetes en de vereniging
verdedigt op vele fronten de belangen van de diabetespatiënten.
V.D.V. = Vlaamse Diabetes Vereniging
Ottergemsesteenweg 456, 9000 Gent
Tel: 09/220 05 20
Fax: 09/221 00 82
Website: http://www.diabetes-vdv.be
Er is ook een plaatselijke afdeling Oudenaarde-Ronse
Diabetes-infolijn: 088/96 333
Hier kan u altijd gratis terecht met al uw vragen over diabetes.
Algemeen Ziekenhuis Oudenaarde
Minderbroedersstraat 3,
9700 Oudenaarde
Tel: 055/33.61.11
Dr. Maes Wim:
*in het ziekenhuis op telefoon 055/33.67.73
(voor afspraken op het nummer 055/33.66.38).
*privé: 055/31.92.88
Mevr. Nadine Van Cauwenberghe, diabetesverpleegkundige:
Tel: 055/ 33.63.89
Te bereiken op maandag van 14 tot 16 uur
en donderdag van 16 tot 18 uur.