L -701 4 Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat en aanbevelingen voor alternatieven van beheer en onderhoud. E. Koning Ecoland-rapport 89-3 Utrecht, juli 1989 Opdrachtgever Rij kswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde Delft bureau voor ecologisch onderzoek Fregatstraat 97 3534 RC UTRECHT 030-430070 L Dienst \Neq- en Wit;b B rqbv'ic \/3fl p o stbus o) Ji c ex) - . BIBLIOT}IEEK Dienst Weg- en Waterbouwkunde Van der Burghweg Postbus 5044, 2600 GA Delft Tel. 015 - 699111 O3E €Q4EVL l_- ~ i 1 INHOUD SAMENVATTING . INLEIDING ...................... 2ANALYSE CBS-OVERZICHTEN 1986............ 2.1 Inleiding ................... 2.1.1Totaallandelijkgebruikchemische bestrijdingsmiddelen Rijkswaterstaat...... 2.1.2Gebruik per provincie .......... 2.1.3Samenvatting .............. 2.2 Overzicht naar soort,toepassing en werking 2.2.1Soortentoepassing........... 2.2.2Soorten werking............ 2.2.3Samenvatting .............. 2.3 Toetsing wettelijk kader ............ 2.3.1Wettelijk kader1986en1989voorhet openbaar groen, permanent onbeteelde terreinenenwatergangenalsmede het beleidskader van de RWS/SBB nota 1985 2.4 Indeling naar gevarenklasse .......... 2.4.1Doodshoofdklasse............ 2.4.2Andreaskruis schadelijk en irriterend 2.4.3Geenaanduiding ............. 2.5 Indeling naargiftigheid............ 2.5.1Acute orale en dermale toxiciteit 2.5.2Chronische toxiciteit.......... 2.6 Consequenties voor de fauna.......... 2.6.1Toxische neveneffecten per middel 2.6.2Toxischeenecologische neveneffecten per groep van middelen ........... 2.7 Consequenties voor bodem, water en plant 2.7.1Bodem.................. 2.7.2Water.................. 2.8 Alternatieven ................. 2.9 Conclusie analyse CBS-gegevens ......... . . . . . . . . . . . . 3ALTERNATIEVE BESTRIJDINGSMETHODEN .......... 3.1 Inventarisatie vantoetepassen alternatieve bestrijdingsmethoden per middelengroep ..... 3.1.1Alternatievebestrijdingsmethodenvoor herbiciden ............... 3.1.2Alternatievebestrijdingsmethoden voor fungiciden ............... 3.1.3Alternatievebestrijdingsmethodenvoor insecticiden .............. 3.1.4Alternatieve bestrijdingsmethoden voorde overige chemische bestrijdingsmiddelen. 3.2 De gevolgen van alternatieve bestrijdingsmethoden 3.2.1Nadelen alternatieve bestrijdingsmethoden voor onkruidbestrijding, milieu en natuur 3.2.2Kosten................. 3.2.3Functionele en visuele aspecten van alternatieve bestrijdingsmethoden ....... 3.3 Van bestrijding naar beheren met een doel 3.4 Conclusie ................... . . . . 2 _~ 1 4 6 7 7 8 9 10 11 11 11 12 12 14 15 15 16 16 16 17 17 18 18 19 20 20 22 22 23 25 25 25 25 26 26 27 27 29 31 31 32 4 CONCLUSIES, KNELPUNTEN, OPLOSSINGEN EN AANBEVELINGEN 34 4.1 Het gebruik van chemische middelen en de verscherping van het beleid..............34 4.2 Chemische bestrijdingsmethoden: knelpunten nu en in de toekomst, en mogelijke oplossingen ......36 4.3 Alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden: knelpunten nu en in de toekomst, en mogelijke oplossingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40 4.4Aanbevelingen .................42 4.5 Suggesties voor nader onderzoek ........43 4.6Conclusie...................43 5 DANKWOORD 6 LITERATUUR 3 45 46 SAMENVATT ING Binnen Rijkswaterstaat wordt ernaar gestreefd het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in groenvoorzieningen en op verhardingen zo ver mogelijk terug te brengen, en in ieder geval te beperken tot een beperkt aantal geadviseerde middelen (Anonymus 1985). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in 1986 onder gebruikers van bestrijdingsmiddelen bij overheidsinstellingen een enquête gehouden die inzicht geeft in de huidige stand van zaken. In dit rapport worden achtereenvolgens behandeld: - een analyse van de uitkomsten van de CBS-enquête. - een overzicht van verschillende aspecten van de gebruikte stoffen: toepassing, werking, wettelijk kader, indeling naar gevarenklasse en gitigheid en een inventarisatie van toxicologische effecten voor mens, dier en milieu. - een overzicht van de mogelijkheden die er zijn op het gebied van alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden. - een overzicht van huidige en mogelijk te verwachten knelpunten, eventuele oplossingen, aanbevelingen en mogelijkheden voor verder onderzoek. Enkele belangrijke conclusies zijn: De enquête-resultaten zijn soms minder duidelijk en moeilijk te interpreteren. Het toepassen van alternatieven of het achterwege laten van onderhoud bleek meer voor te komen dan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Desondanks was het gebruik van deze middelen nog niet in overeenstermiling met het geformuleerde beleid zoals in het rapport "Het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor groenvoorzieningen en verhardingen bij de Rijkswaterstaat" (april 1985) is weergegeven. Herbiciden werden het meest toegepast. Daarnaast werden gebruikt: fungiciden, een insecticide, een houtverduurzamingsmiddel en vier desinfectia. Ainitrol, dalapon, dichiobenu, glyfosaat, MCPA, simazin en steenkoolteeroliedestillaat werden in 1986 in relatief grote hoeveelheden gebruikt. In beplantingen, grasbermen en watergangen lag de nadruk op toepassing van alternatieven en geen onderhoud. Verhardingen daarentegen werden voor 16% van het totale oppervlak nog chemisch onderhouden, met uitschieters tot 40 en 100% per provincie. Ook in wegbeplanting werd relatief gezien nog een groot oppervlak chemisch beheerd. Op wegen en verhardingen zijn dit voornamelijk herbiciden. In wegbeplanting worden zowel herbiciden als fungiciden en een insecticide gebruikt. De beheersdirecties voldoen met de keuze van de toe te passen middelen aan het wettelijk kader van de Bestrijdingsmiddelenwet. Hier is slechts één opmerking over te maken: op grasbermen en dijklichamen is het verboden chemische middelen te gebruiken (m.u.v. pleksgewijze toepassing). In verschillende provincies worden deze middelen toch toegepast. Op vele punten zijn er goede mogelijkheden het gebruik van chemische middelen binnen RWS verder te beperken door uitbreiding van het toepassen van alternatieven. Alleen voor verhardingen zijn nog weinig goede alternatieven voorhanden. Alternatieve methoden voor onkruidbestrijding betreffen bij Rijkswaterstaat op dit moment voornamelijk mechanisch, 4 machinale methoden. Biologische bestrijdingsmethoden worden minder toegepast. op basis van ecologische kennis cq. uitgangspunten kunnen alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden echter beter toegepast en begeleid worden. 1 INLEIDING Het Centraal Bureau voor de Statistiek afdeling Natuurlijk Milieu heeft een enquête onder de directies van Rijkswaterstaat gehouden naar het gebruik in 1986 van chemische bestrijdingsmiddelen (uitgedrukt in werkzame stoffen) en alternatieven daarvoor. Uit de enquête is gebleken dat er in 1986 door Rijkswaterstaat in door het door haar beheerde openbaar groen en op verhardingen 24 soorten chemische bestrijdingsmiddelen zijn toegepast. In 1985 adviseerde binnen Rijkswaterstaat de dienst Weg- en Waterbouwkunde (DWW) in opdracht van de Hoofddirectie in een rapport: "Het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor groenvoorzieningen en verhardingen bij de Rijkswaterstaat" om het gebruik van chemische middelen zoveel mogelijk achterwege te laten en indien toch noodzakelijk te beperken tot 5 middelen. Uit een vergelijking met voorgaande jaren blijkt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen afgenomen is. De indruk bestaat evenwel dat er meer mogelijkheden zijn om het gebruik nog verder terug te dringen. DWW heeft Bureau Ecoland opdracht gegeven de gegevens van de CBS-enquête uit te werken. Daarnaast is gevraagd in te gaan op werking en toxicologische effecten van de toegepaste werkzame stoffen van de chemische middelen en een inventarisatie te maken van alternatieve beheersmethoden, die in de praktijk ontwikkeld zijn c.q. toegepast worden. In een afweging van schadelijkheid van de bestrijdingsmiddelen aan de ene kant en reële alternatieven aan de andere kant hoopt DWW de algemene beleidstendens (zoals nog eens onder de aandacht gebracht door de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat in een brief aan de Regionale Directies dd. 14-3-1988), het gebruik van chemische middelen terug te dringen, te ondersteunen met gerichte beheersadviezen. Dit rapport omvat een uitwerking van de genoemde thema's. In hoofdstuk 2 worden de gegevens van de CBS-enquête uitgewerkt. Dit is met name gedaan met behulp van tabellen. In de begeleidende tekst worden de opvallendste punten uit de tabellen aangegeven. Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie van alternatieve bestrijdingsmethoden, met hun voor- en nadelen en mogelijke effecten. Om de tendens tot vermindering van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen te ondersteunen wordt in hoofdstuk 3 tevens ingegaan op een meer ecologisch gericht beheer. In hoofdstuk 4 worden de gegevens uit de voorgaande hoofdstukken samengevat. Aangegeven worden conclusies, knelpunten en hun (mogelijke) oplossingen, aanbevelingen en mogelijkheden voor verder onderzoek. 11 2 ANALYSE CBS-OVERZICHTEN 1986 2.1 Inleiding Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft onder de beheersdirecties van Rijkswaterstaat een enquête gehouden. Doel was inzicht te verkrijgen in de toepassing van chemische en alternatieve bestrijdingsmiddelen door Rijkswaterstaat over het jaar 1986 (zie ook bijlage 1). De vragen in de enquête zijn onderverdeeld in een aantal hoofdgebieden: Onderhoud van watergangen Onderhoud van wegbermen Behandelde objecten en de daarbij gebruikte hoeveelheid chemische bestrij dingsmiddelen Toepassen van enkeleonkruidbestrijdingsmethoden in beplantingen en op verhardingen De gegevens konden door de beheersdirecties in tabellen ingevuld worden. Deze tabellen zijn in dit rapport nader uitgewerkt, doorgerekend, en waar nodig omgezet tot overzichtstabellen. Het doel van de overzichtstabellen is inzicht te bieden in de hoeveelheid van de gebruikte chemische bestrijdingsmiddelen (par. 2.1.1); de toepassingsgebieden waarin de chemische bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt (par. 3.2); het oppervlak en de lengte aan te beheren gebieden waarin ofwel chemische- ofwel alternatieve bestrijdingsmethoden zijn toegepast (par. 2.1.1); het oppervlak en de lengte aan te beheren gebieden waarin géén bestrijding plaatsvindt (par. 2.1.1); de verschillende methoden van alternatieve onkruidbestrijding (par. 2.8); de toepassingsgebieden waarin deze alternatieven worden toegepast (par. 2.8); de verschillen tussen de 12 provincies (par 2.1.2). De gegevens zijn door het CBS per provincie gerangschikt. De grenzen van de beheersgebieden van RWS-directies vallen daarmee niet altijd samen. In één provincie kunnen dus meerdere directies werkzaam zijn. Het invullen van de CBS-enquête is niet door alle directies c.q. dienstkringen juist gedaan zoals bedoeld door het CBS. De gegevens in de enquête zijn op meerdere manieren te interpreteren. De conclusies die in dit rapport worden getrokken moeten dan ook binnen dit kader gezien worden. Daarnaast is tevens bij afronding van dit rapport gebleken dat i.p.v. simazin, MCPA in watergangen is gebruikt. De beheerder had het verkeerde toelatingsnummer ingevuld. De conclusie dat simazin in watergangen is gebruikt klopt dus niet. De gegevens van het beheer van boomspiegels bleken zo onvolledig en onduidelijk ingevuld en verwerkt dat deze niet in dit rapport zijn opgenomen. In bijlage 2 is enige mondelinge informatie van het CBS over dit onderwerp opgenomen. 7 2.1.1 Totaal landelijk gebruik chemische bestrijdingsmiddelen Rijkswaterstaat Tabel 2.1.1 geeft inzicht in de hoeveelheden van werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen die door Rijkswaterstaat in 1986 werden gebruikt. De werkzame stoffen zijn opgesplitst in 4 categorieën: Herbiciden Insecticiden Fungiciden Overigen Onder overigen staat vermeld: Lakbalsem. Deze stof wordt niet gerekend tot de bestrijdingsmiddelen. Het CBS is gewoon Lakbalsem mee te nemen in haar inventarisaties. In de tabellen is Lakbalsem dan ook wel opgenomen, in de teksten en in de toxicologische inventarisatie niet. Ook Steenkoolteeroliedestillaat neemt een bijzondere positie in. Het middel is gebruikt als houtverduurzamingsmiddel en wordt hierdoor niet als bes trij dingsmiddel gekenmerkt. Herbiciden worden in aantal kilo's gezien het meest toegepast. Het meest gebruikt zijn: - amitrol - dalapon - dichiobenil - glyfosaat - MCPA - simazin In de categorie overigen is een grote hoeveelheid steenkoolteeroliedestillaat gebruikt. In totaal is in 1986 volgens de opgaven 6482 kg werkzame stof gebruikt door Rijkswaterstaat. Ter vergelijking: in de landbouw bedroeg in 1986 het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ca. 22,5 miljoen kg (Bekooy 1988), in gemeenten werd in totaal 68.147 kg gebruikt. In de enquête werd gevraagd voor een aantal toepassingsgebieden aan te geven hoeveel oppervlak of lengte: - met chemische bestrijdingsmethoden - met alternatieve bestrijdingsmethoden en/of - zonder een bestrijdingsmethode is beheerd. Tabel 2.1.2 geeft een uitwerking van de verschillende tabellen hierover uit de CBS-enquête. In beplantingen worden veelal geen bestrijdingsmethoden toegepast. Op verhardingen, in wegbermen en watergangen wordt daarentegen meer met bestrijdingsmethoden gewerkt. Het aandeel van de alternatieve bestrijdingsmethoden en geen onderhoud overtreft de toepassing met chemische bestrijdingsmiddelen. Wegbermen omvatten het grootste te beheren oppervlak en permanent waterhoudende watergangen de grootste lengte. Verhardingen is het toepassingsgebied met het grootste oppervlak waarop chemische bestrijding plaatsvindt. In watergangen vindt alleen chemische bestrijding plaats op droge taluds van permanent waterhoudende watergangen en in tijdelijk droogvallende watergangen, beide over een geringe lengte. Grasbermen omvatten 8 het grootste oppervlak waarop alternatieve bestrijdingsmethoden worden toegepast. Helemaal geen bestrijding wordt het meest opgegeven voor landschappelijke beplanting die ouder is dan 4 j aar. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is in zekere zin afhankelijk van de hoeveelheid oppervlakte die in een provincie aanwezig is. Tabel 2.1.3 laat een dergelijke relatie zien. (De lengte van de watergangen is in deze relatie niet meegenomen omdat hier sprake is van een geringe toepassing van chemische middelen). Absoluut gezien werden in de provincies Gelderland en ZuidHolland de meeste kilo's gebruikt. Cecorrigeerd naar te beheren oppervlak werden in Groningen, Zeeland en Zuid-Holland de meeste kilo's/ha gebruikt. Hierbij moet opgemerkt worden dat in Zuid-Holland een grote hoeveelheid steenkoolteeroliedestillaat is toegepast. Dit gebeurt over het algemeen zeer incidenteel. Het middel wordt eens in de 20-30 jaar als houtverduurzamingsmiddel gebruikt. Als de 450 kilo steenkoolteeroliedestillaat wordt afgetrokken van de totale hoeveelheid van Zuid-Holland heeft deze beheersdirectie een gemiddeld gebruik. 2.1.2 Gebruik per provincie Deze paragraaf geeft een nadere uitwerking van de gegevens uit tabel 2.1.1 en 2.1.2 naar provincie. In tabel 2.1.4 is te zien dat het herbicidengebruik voor alle provincies groter is dan het gebruik van fungiciden, insecticiden en overige middelen. De middelen amitrol, dalapon, dichlobenil, glyfosaat, MCPA, simazin worden door bijna alle provincies toegepast. In de verspreiding van middelen over de provincies valt op dat met name Utrecht en Limburg een beperkt herbicide-pakket toepassen. In bijvoorbeeld Friesland en Noord-Holland is het assortiment uitgebreider. Utrecht gebruikt als enige formaldehyde en Zuid-Holland steenkoolteeroliedestillaat. De absolute gegevens uit tabel 2.1.2 zijn in bijlage 3 uitgewerkt naar provincie. In tabel 2.1.5 zijn de gegevens uit bijlage 3 omgerekend tot percentages van de totale oppervlakte of lengte van het toepassingsgebied dat per provincie in beheer is bij Rijkswaterstaat. In Landschappelijke beplantingen die ouder zijn dan 4 jaar ligt de nadruk op geen onderhoud: alle provincies komen boven 57% van het totale te beheren oppervlak. In Bosplantsoen wordt alleen in Groningen een chemische bestrijding toegepast. In Sierplantsoen wordt van alles gedaan. Friesland, Overijssel en Noord-Holland gebruiken voornamelijk chemische middelen, Utrecht, Zuid-Holland en Flevoland daarentegen alternatieven. Verhardingen worden door Zeeland voor 100% en door Limburg voor 41,6% chemisch onderhouden. De overige provincies zitten onder de 25%. Gezien het feit dat het oppervlak behandeld met alternatieve bestrijdingsmethoden gering is, wordt het merendeel van de verhardingen waarschijnlijk zonder bestrijdingsmethoden onderhouden. Preciese gegevens waren echter niet uit de CBS-enquête te halen. Grasbermen worden door alle provincies voor meer dan 80% met alternatieven beheerd. Utrecht en Zeeland beheren relatief het grootste oppervlak chemisch. Wegbeplanting wordt door de meeste provincies voor minder dan 15% chemisch beheerd. Alleen Groningen steekt daar bovenuit met 34.9%. Watergangen worden alleen door Zeeland en Gelderland chemisch beheerd. De nadruk ligt hier op alternatief onderhoud: meer dan 90%. Limburg beheert 41% van haar watergangen zonder bestrijdingsmethoden. In tabel 2.1.6 is aangegeven hoe intensief het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de provincies is. Overijssel en Gelderland beheren relatief een klein oppervlak met chemische middelen. De hoeveelheid chemische middelen per ha is echter aanzienlijk hoger dan in de overige provincies. 2.1.3 Samenvatting Door Rijkswaterstaat werd in 1986 6482 kg werkzame stof (aan chemische bestrijdingsmiddelen) gebruikt. Rijkswaterstaat heeft 15.107 ha openbaar groen, 3305 ha verhardingen en 6427 kin watergangen in beheer (volgens de gegevens uit de CBS-enquête). In beplantingen, grasbermen en watergangen ligt de nadruk op toepassing van alternatieven en geen onderhoud. Voor beplantingen en grasbermen is dat 78% alternatieve methoden en 19% geen onderhoud t.o.v. 3% chemisch onderhoud. Voor watergangen is dat 96% alternatieven en 4% geen onderhoud tegenover 0.03% chemisch onderhoud. De percentages betreffen het % van het totale te beheren oppervlak afgeleid uit tabel 2.1.2. Alleen Zeeland en Gelderland gebruiken chemische bestrijdingsmiddelen in watergangen. De hoeveelheid verharding die in onderhoud is is groter dan de oppervlakte die is weergegeven in de enquête. Van de opgegeven oppervlakte wordt echter maar 16% met chemische middelen onderhouden. Zeeland en Limburg onderhouden zelfs 100% resp. 41,6% van de door hen te beheren verhardingen met chemische bestrijdingsmiddelen. Ook in wegbeplanting wordt relatief gezien nog een groot oppervlak chemisch beheerd (zie tabel 2.1.2). Van de chemische bestrijdingsmiddelen worden herbiciden het meest toegepast. Andere groepen van toegepaste middelen zijn: fungiciden, insecticiden en overigen, waaronder een houtverduurzamingsmiddel (steenkoolteeroliedestillaat) en vier desinfectia. De werkzame stoffen arnitrol, dalapon, dichlobenil, glyfosaat, MCPA, simazin en steenkoolteeroliedestillaat werden in 1986 in opvallend grote hoeveelheden (in vergelijking met de overige middelen) gebruikt. 10 2.2 Overzicht naar soort, toepassing en werking 2.2.1 Soort en toepassing In tabel 2.2.1 zijn de gegevens over het bestrijdingsmiddelengebruik per werkzame stof opgesplitst naar toepassingsgebied. In het toepassingsgebied wegen en verhardingen wordt de grootste hoeveelheid bestrijdingsmiddelen gebruikt: 2538.9 kg. Tweede is de wegbeplanting met 1671.6 kg, waarvan 429 kg lakbalsem moet worden afgetrokken. In de overige toepassingsgebieden is minder dan 550 kg gebruikt. Op natte taluds en bodems van permanent waterhoudende watergangen en gazons worden geen chemische middelen gebruikt. Intabel2.2.1isduidelijk het blok van de veel toegepaste herbiciden tezien.Bijnaalleherbicidenworden inde toepassingsgebieden 5 t/m 9 en 20 toegepast. Eruit springende middelen zijn: amitrol 422.3 kg op wegen en verhardingen atrazin 85.0 kg in wegbermranden dalapon 585.7 kg in wegbeplanting en 84.5 kg in andere beplantingen dichiobenil 402.1 kg in wegbeplanting diuron 316.1 kg op wegen en verhardingen glyfosaat 300.8 kg op wegen en verhardingen en 87.8kgin wegbermranden MCPA210kgopdijklichamen en glooiingen en 63.3kgin gr a sb e rmen simazin 981.5 kg op wegen en verhardingen en 103.5kgin wegbermranden - - - - - - - - 2.2.2 Soort en werking Tabel 2.2.2 geeft de werking en de restricties van de werkzame stoffen van de bestrijdingsmiddelen, die door Rijkswaterstaat in 1986 toegepast werden. De herbiciden werken op verschillende onkruiden. In een kort staatje is dit weer te geven: (On)kruid Werkzame stof Eénjarige dicotylenatrazin diquat Zowel éénjarige als MCPA meerjarige dicotylen mecoprop triclopyr 2,4 D Alleen of vooralatrazin (eenjarigen) monocotylen dalapon paraquat (zie volgende blz.) 11 Zowel di- als monocotylen aniitrol ammoniumsulfamaat chloorthiamide dichlobenil diuron (eenjarigen) glufosinaat ammoniuni (eenjarigen) glyfosaat p ar aqua t simazin (eenjarigen) Vaak worden in de praktijk verschillende middelen in combinatie gebruikt. Gegevens hierover ontbreken in de CBS-enquête. 2.2.3 Samenvatting In de toepassingsgebieden wegen en verhardingen en wegbeplanting wordt de grootste hoeveelheid bestrijdingsmiddelen (in kilogramnien) toegepast. Op wegen en verhardingen zijn dit voornamelijk herbiciden. In wegbeplanting worden zowel herbiciden als fungiciden en een insecticide gebruikt. Een middel dat eveneens in wegbeplanting wordt gebruikt is lakbalsem. Lakbalsem is een wondafdekmiddel dat niet onder de Bestrij dingsmiddelenwet valt. In wegbermen, andere beplantingen en dijklichamen en glooiingen worden onkruiden bestreden met een zeer uitgebreid assortiment van herbiciden, die ieder op zich verschillende onkruiden aanpakken. In watergangen is het herbicidegebruik gering. Klaarblijkelijk betreft het hier een plaatselijk probleem, gezien het feit dat slechts twee provincies hier melding van geven. Op welke manier het gebruik van bestrijdingsmiddelen teruggebracht kan worden, op basis van een analyse van de werking en restricties van de verschillende middelen en de adviezen van de Plantenziektekundige Dienst aangaande een zo effectief mogelijk gebruik van de middelen, wordt besproken in par. 4.3. 2.3 Toetsing wettelijk kader De toelating van bestrijdingsmiddelen valt onder de Bestrijdingsmiddelenwet van 1962. Sindsdien is de Wet talloze malen gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van de middelen verscherpt. De Bestrijdingsmiddelenwet verbiedt het verkopen, in voorraad of voorhanden hebben en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen, tenzij deze zijn toegelaten. Ook is het verboden om deze middelen te gebruiken of aan te bevelen voor een ander doel, dan waarvoor zij zijn toegelaten (Gewasbeschermingsgids 1987). De wet is een zogenaamde raamwet. De uitvoering van de wet wordt namelijk overgelaten aan een aantal besluiten (amvb's). Dit heeft als reden dat met besluiten sneller ingesprongen kan worden op veranderde omstandigheden. Enkele besluiten zijn: - het Residubesluit, - het Bestrij dingsmiddelenbesluit, 12 - de Beschikking toelating bestrijdingsmiddelen, - De Beschikking samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrij dingsmiddelen (Gewasbeschermingsgids 1987). Onder een bestrijdingsmiddel wordt verstaan: elke stof of mengsel van stoffen, alsmede micro-organismen en virussen, bestemd om te worden gebruikt bij het bestrijden of afweren van plantaardige of dierlijke organismen, die schade aanrichten aan land- of tuinbouwgewassen, dieren, voedsel van dieren, opstallen, mesthopen en gierkelders, transportmiddelen en melkwinningsapparatuur. Daarnaast kent de toepassing nog een aantal uitbreidingen naar bijvoorbeeld zwembaden, vuilstortplaatsen een dergelijke. Voor de toelating van bestrijdingsmiddelen dient de producent van het middel een verzoek tot toelating in te dienen. Daarbij dient een vragenformulier ingevuld te worden. In het vragenformulier wordt ingegaan op: algemene inlichtingen, gegevens over het gebruik, gegevens over het geformuleerde bestrijdingsmiddel, gegevens over werkzame stoffen, gegevens over giftigheid van het middel, resp. van het mci. werkzame bestanddeel en zijn omzettingsprodukten, gegevens over waarnemingen bij mensen alsmede diagnostische en therapeutische gegevens, gegevens over metabolisme in de plant en gegevens over residuen, gedrag van het middel en zijn omzettingsprodukten in grond, water en lucht, giftigheid voor in het milieu voorkomende organismen. De recent aangevraagde toelatingen moeten op al deze punten uitgebreid ingaan. De onderzoeksgegevens van de oudere middelen geven slechts inzicht in een aantal punten. Door de toelating van middelen steeds te heroverwegen kunnen nadere onderzoekseisen gesteld worden. De meeste gegevens zijn echter vertrouwelijk, waardoor een volledig beeld zoals geeist door de Bestrijdingsmiddelenwet slechts aan enkelen toevertrouwd wordt. Die enkelen zijn vier Ministeries: Landbouw en Visserij; effectiviteit en deugdelijkheid VROM; schadelijke nevenwerkingen voor het milieu WVC; schadelijke nevenwerkingen voor de mens (residuen) Sociale Zaken en Werkgelegenheid; schadelijke nevenwerkingen voor arbeidsomstandigheden van werknemers. In principe wordt aan de producent een toelating van 10 jaar verleend. In die 10 jaar kunnen tussentijds heroverwegingen en nader onderzoek aan de orde gesteld worden. 13 2.3.1 Wettelijk kader 1986 en 1989 voor het openbaar groen, permanent onbeteelde terreinen en watergangen alsmede het beleidskader van de RWS/SBB nota 1985 Alle 24 door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen zijn zowel binnen het wettelijke en het beleidskader van Rijkswaterstaat ten tijde van gebruik in 1986 als nu in 1989 toegelaten als werkzame stof. Aan deze werkzame stoffen worden zogenaamde huipstoffen toegevoegd. Dit zijn (Zonderwijk & Liefstingh 1982): - draagstof:verdeelstof, maalmedium of adsorbens uitvloeier:verbreekt oppervlaktespanning van waterdruppels - hechtmiddel:bevordert hechting van het herbicide aan het gewas en verhoogt regenbestendigheid - dispergeermiddel: voorkomt het samenklonteren van kleine gesuspendeerde deeltjes - anti schuimstof: voorkomt schuimvorming bij intensief roeren - emulgator: na toevoeging van water ontstaat een emulsie. De werkzame stof en de hulpstoffen samen noemt men de formulering ofwel het produkt c.q. merk dat in de verkoop wordt gebracht. De formulering is het bestrijdingsmiddel dat al dan niet toegelaten wordt. De hulpmiddelen kunnen namelijk eveneens toxische neveneffecten hebben. In dit rapport worden slechts de werkzame stoffen belicht. De RWS/SBB nota uit 1985 (Het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor groenvoorzieningen en verhardingen bij Rijkswaterstaat) geeft een beperktere lijst van stoffen waarvan het de voorkeur geniet dat alléén die toegepast worden binnen RWS. Slechts vijf van de 24 middelen zijn opgenomen in de RWS/SBB selectie: dichlobenil dalapon glyfosaat MCPA ammoniumsulfamaat Geadviseerd wordt dalapon in combinatie met dichiobenil te gebruiken. In tabel 2.3.1 worden deze middelen aangegeven. Daarnaast wordt in deze tabel ingegaan op de toegestane toepassingen van de middelen binnen de Bestrijdingsmiddelenwet en binnen het beleid van RWS. Door deze toepassingen te vergelijken met de toepassingen van Rijkswaterstaat in 1986 (CBS-enquête) van de diverse chemische bestrijdingsmiddelen wordt inzicht verkregen in het naleven van het toegestane wettelijke kader. Twee punten zijn van belang: - Op grasbermen en dijklichamen worden een aantal chemische middelen gebruikt terwijl deze gebieden niet als toegelaten toepassing zijn aangegeven (met uitzondering van pleksgewijze toepassing). - Simazin wordt in watergangen gebruikt terwijl dat niet in de advisering en het wettelijk kader is opgenomen (zie opmerking par. 2.1 over het invullen van de CBS-enquête). 14 2.4 Indeling naar gevarenklasse De toxiciteit of giftigheid van een stof is het vermogen om schade te veroorzaken bij organismen. De gevaarlijkheid van een stof is afhankelijk van de mate waarin de stof door het lichaam (van het organisme) wordt opgenomen en de snelheid waarmee de stof wordt uitgescheiden. Tevens speelt een rol hoe gevoelig een organisme is voor een bepaalde stof. Uit onderzoek, dat in de meeste gevallen voornamelijk door de producent van de stof wordt uitgevoerd, wordt afgeleid hoe giftig een chemisch bestrijdingsmiddel is. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van gestandaardiseerde dierproeven en toetsen met ceikweeksystemen en micro-organismen (Koeman 1983). (In 2.3 is opgenomen welke vragen door de producent beantwoord moeten worden ten einde een toelating voor zijn produkt te verkrijgen). Er is een verschil tussen acute en chronische giftigheid. Bij acute vergiftigingen is sprake van een relatief kortdurende blootstelling aan relatief hoge doseringen of concentraties van een giftige stof. Om de acute giftigheid van bestrijdingsmiddelen aan te geven wordt gebruik gemaakt van een gevarenklasseindeling. De stof krijgt een giftigheidsaanduiding die voor iedere gebruiker van de stof een waarschuwing is voorzichtigheid te betrachten bij de toepassing. Naast de giftigheidsaanduiding voor de mens wordt er ook gebruik gemaakt van giftigheidsaanduidingen voor waterorganismen en bijen, gebruiks- en verbodsaanduidingen in waterwingebieden en de toepassing met behulp van vliegtuigen. De chemische bestrijdingsmiddelen die door Rijkswaterstaat in 1986 zijn toegepast, zijn in tabel 2.4.1 t/m 2.4.3 ingedeeld naar gevarenklasse en de genoemde overige aanduidingen. Deze gegevens komen uit de Gewasbeschermingsgidsen van 1985 en 1987. 2 . 4. 1 Doodshoofdklasse Deze aanduiding kent twe e onderschriften giftig en zeer giftig. De dodelijke dosis voor een volwassene van 70 kg is afhankelijk van een aantal factoren: dermaal vastvloeibaar <0.7<3.5 0.7-73.5-30 gramml o r aal vastvloeibaar < 0.3< 2zeer giftig 0.3-3.5 2-14giftig gramml Bron: Copius Peereboom & Reijnders 1986. De gevarentekens hebben betrekking op de onverdunde inhoud. De verdunde spuitoplossing is minder giftig. 15 2.4.2 Andreaskruis schadelijk en irriterend Het andreaskruis schadelijk heeft als dodelijke dosis: dermaal oraal vastvloeibaar vastvloeibaar 7-7030-100 3.5-3514-140 gramml gramml Bron: Copius Peereboom & Reijnders 1986 Het andreaskruis irriterend houdt in dat er kans is op ontsteking van huid of slijmvliezen bij directe, langdurige of herhaalde aanraking. 2.4.3 Geen aanduiding De dodelijke dosis voor een mens ligt bij middelen die geen aanduiding hebben altijd boven de dosis van het andreaskruis. dermaal oraal vastvloeibaar vastvloeibaar >70>300 >35>140 gramml gramml Bron: Copius Peereboom & Reijnders 1986. 2.5 Indeling naar giftigheid Naast het acute toxiciteitsonderzoek wordt ook een chronisch toxiciteitsonderzoek verplicht gesteld. Sinds een aantal jaren is daar nog aan toegevoegd onderzoek naar: - de mutageniteit: de veranderingen in genetisch materiaal; - de carcinogeniteit: de kankerverwekkendheid; - de reproductie: effecten op de voortplanting; - de teratogeniteit: de vruchtbeschadiging; - de neurotoxiciteit: effecten op het zenuwstelsel. Door de verscherping van het beleid in de laatste jaren en het vereiste onderzoek afhankelijk te stellen van de aard van het middel is het niet mogelijk op dit moment een volledig beeld te geven van de toxiciteit van alle door Rijkswaterstaat gebruikte middelen. Oude middelen hebben een toelating op basis van beperkte onderzoekseisen. Huid- en oogirritatie toetsen bijvoorbeeld worden alleen gedaan met stoffen die verwant zijn met allergene stoffen. Hierdoor is slechts van een aantal middelen de dermale toxiciteit bekend. De inhalatietoxicitejt is niet in de tabellen opgenomen: slechts van twee middelen werden gegevens gevonden. De tussentijdse heroverwegingen van de toelating bieden de overheid de mogelijkheid nadere onderzoekseisen aan de producent voor te leggen en in te spelen op in de praktijk plaatsgevonden calamiteiten (zie ook par. 4.1). 16 2.5.1 Acute orale en dermale toxiciteit In tabel 2.5.1 zijn gegevens opgenomen uit 3 handboeken (Hartley & Kidd 1988, Worthing 1983 en Fairchild 1978), een aantal andere bronnen (Dortland 1985, Natuur en Milieu 1982, Marcelis 1987, Evelo et al. 1983, Zonderwijk & Liefstingh 1982, Copius Peereboom 1976, Griffiths 1987, Eijsackers & Chardon 19??, de Snoo & Canters 1987, Copius Peereboom & Reijnders 1986) en gegevens van het Ministerie van VROM (VROM 1989). Acute toxiciteitsgegevens geven een maat voor relatieve toxiciteit van middelen ten opzichte van elkaar. De chemische bestrijdingsmiddelen kunnen op basis van de acute toxiciteitsgegevens uit tabel 2.5.1 ingedeeld worden volgens een waarderingsschaal in giftigheid: tabel 2.5.2. Een aantal opmerkingen hierbij: - Chloorthiamide, 2,41), dalapon, diquat, diuron, glufosinaatammonium, paraquat, triclopyr, formaldehyde en steenkoolteeroliedestillaat zijn zeer of matig toxisch bij inname door de mond. - Chloorthiamide, 2,41), dichlobenil, diquat, MCPA, mecoprop, paraquat, quarternaire ammoniumverbindingen, formaldehyde en steenkoolteeroliedestillaat kunnen acuut dermale toxische effecten hebben. Atrazin, dicamba, glufosinaat-ammonium, simazin, triclopyr en bromofos kunnen eveneens dergelijke effecten hebben zij het in mindere mate. - Als minst verontrustend kunnen aangemerkt worden: amitrol dalapon glyfosaat 5 imaz in 2.5.2 Chronische toxiciteit In tabel 2.5.1 zijn tevens chronische toxiciteitsgegevens opgenomen. Deze geven een beeld van de veranderingen die in mens en dier optreden bij langdurige blootstelling aan een stof. In semi-chronisch toxiciteitsonderzoek wordt gedurende 10% van de levensduur van een proefdier een dosis van de chemische stof in het voedsel toegediend (90 dagen proef bij de rat). Tijdens en na de proef wordt het dier onderzocht op: - voedselopname - groei - bloedsamenstelling - orgaanfuncties en -gewichten - reproductiecapaciteit Voor de mens heeft dit onderzoek vooral een waarde voor residuopname bij het consumeren van gewassen c.q. produkten die met chemische middelen zijn behandeld. De maximale dosis waarbij geen effect in het proefdier wordt waargenomen (No effect level=NEL waarde) wordt gedeeld door een veiligheidsfactor voor de mens (meestal 100). Dit geeft de 'Acceptable daily intake' (ADI) voor de mens. Resten van bestrijdingsmiddel die de mens via blootstelling bij spuiten in het openbaar groen naar binnen 17 krijgt moeten dus ook tesamen met de residuen in het voedselpakket onder de ADI waarde liggen. In tabel 2.5.1 zijn de NEL-waarden van enkele stoffen aangegeven. In chronisch onderzoek wordt gedurende de gehele levensduur van het proefdier een bepaalde dosis aan het voedsel toegevoegd. Voor de rat is dat 2 jaar. Uit de gegevens die openbaar zijn is te zeggen dat de meeste stoffen die door Rijkswaterstaat worden toegepast geen chronische toxiciteitseffecten hebben. De meeste stoffen worden voor meer dan 60% snel uit het lichaam verwijderd. Amitrol, ammoniumsulfamaat, dalapon, MCPA en steenkoolteeroliedestillaat hebben wel chronische toxiciteitseffecten. Vele bronnen (4 t/m 10 in de tabel) noemen gevolgen van herbiciden voor de gezondheid van mens en dier (tabel 2.5.3). Alleen glufosinaatammonium en glyfosaat lijken weinig schadelijk. 2.6 Consequenties voor de fauna 2.6.1 Toxische neveneffecten per middel In het toxicologisch onderzoek moet tevens aandacht besteed worden aan: - toxiciteit voor vogels, meestal de acute toxiciteit soms semi-chronisch bij langdurige blootstelling; - toxiciteit voor waterorganismen; - toxiciteit voor regenwormen; - toxiciteit voor bijen; - accuniulatie in dieren. In tabel 2.6.1 zijn de gevonden gegevens uit dit onderzoek voor de 25 (inclusief steenkoolteeroliedestillaat) door Rijkswaterstaat toegepaste stoffen opgenomen. Van een aantal stoffen zijn geen gegevens gevonden van de effecten op vogels: amitrol, MCPA, Mecoprop, quarternaire ammoniuniverbindingen, formaldehyde, steenkoolteeroliedestillaat. Van de andere middelen zijn chloorthiamide, 2,4D, diquat en paraquat giftig voor vogels. Voor vissen hebben de LC50 waarden (mg/l) de volgende betekenis: - > 100 niet giftig - 1-100 weinig giftig - 0,01-1,0 matige toxiciteit - < 0,01 sterk toxisch (Bron: Milieugevaarlijke stoffen, toxicologische risicobeoordeling en normstelling. hfdst. 1 uit: Copius Peereboom & Reijnders 1986). Atrazin, 2,4D, chloorthiamide, dicamba, dichlobenil, diuron, paraquat, simazin, triclopyr (ester), bromofos, quarternaire ammoniumverbindingen, formaldehyde, thiophanaat-methyl en ziram-o zijn giftig voor vissen en waterorganismen. Amitrol, airimoniumsulfamaat, dalapon, diquat, glufosinaatammonium, glyfosaat, MCPA en mecoprop zijn niet of zeer weinig giftig. Van steenkoolteeroliedestillaat is niets bekend. 18 De meeste stoffen zijn niet toxisch voor bijen. Alleen bromofos en steenkoolteeroliedestillaat zijn giftig. Van MCPA bestaat een vermoeden dat de werksters besmet met MCPA worden doodgestoken door de andere bijen. Van de quarternaire ammoniujnverbindingen en formaldehyde zijn geen gegevens beschikbaar. Gezien het toepassingsgebied kunnen zij ook als ongevaarlijk voor bijen worden beschouwd. Amitrol, ammoniunisulfamaat en thiophanaat-methyl hebben invloed op de bodemfauna. 2,4D heeft embryo-toxische neveneffecten op fazanten- en patrijzen-eieren. Paraquat en diquat zijn dodelijk voor muizen en giftig voor kikkers en valken. 2.6.2 Toxische en ecologische neveneffecten per groep van middelen De conclusies van een onderzoek van het Centrum voor Milieukunde (RU Leiden) voor het Ministerie van VROM naar neveneffecten van bestrijdingsmiddelen op terrestrische vertebraten (De Snoo & Canters 1987) luiden als volgt: Grondontsmet-onwaarschijnlijk dat directe of indirecte tingsmiddelen: toxische effecten zullen optreden. Ecologische neveneffecten kunnen wel optreden door de grootschalige toepassing en de (mogelijk) brede werking. Fungiciden:directe en indirecte letale toxische neveneffecten zijn in het veld niet te verwachten. Ecologische neveneffecten zijn niet bekend. Vertebraten die zich hoofdzakelijk met schimmels voeden komen echter niet voor, zodat voedseleffecten op zich alleen indirect kunnen ontstaan indien het voedsel van de evertebraten verandert. Herbiciden:toxische neveneffecten van herbiciden zijn slechts bij twee groepen middelen te verwachten n.l. de fenolen (dinoseb en DNOC) en de dypyridileumverbindingen (diquat en paraquat). Op basis van de gegevens betreffende de acute toxiciteit, mogelijke doorvergiftiging, effecten op de voortplanting van terrestrische vertebraten van en de incidenten met paraquat is heroverweging van de toelating van dit middel noodzakelijk. Ecologische neveneffecten van herbiciden via het habitat zijn alleen bij 2,4D onderzocht: - m.n. voedselveranderingen bij bestrijding van dicotylen - waardplant-insect relatie 19 Insecticiden:Toxische neveneffecten van insecticiden zijn zowel in het veld als in het laboratorium vaak aangetoond. Incidenten met insecticiden vormen het merendeel van de vogelvergiftigingen. Neveneffecten op populatie-niveau zijn op grond van de omvang van de incidenten niet waarschij nlijk. Systematisch veldonderzoek direct na bespuiting ontbreekt evenwel. Ecologische neveneffecten via habitatverandering zijn niet waarschijnlijk. Wel kunnen deze via het voedsel optreden. Het grootste deel van de insecticiden is breed werkend en insecten vormen voor veel vertebraten een belangrijke voedselbron. Niet alleen de effecten van middelen afzonderlijk zijn van belang maar ook het gecombineerd en het herhaaldelijk toepassen van middelen. In onderzoek is aangetoond dat bij toepassing van insecticiden en herbiciden ecologische effecten aan te tonen zijn op het gebied van voedselopname-veranderingen voor een groep van organismen. Meer onderzoek is echter dringend gewenst. 2.7 Consequenties voor bodem, water en plant In het toxicologisch onderzoek moet aandacht besteed worden aan: - effecten van de stof op de bodemademhaling en de nitrif icatie, - persistentie van de stof in de bodem, - uitspoeling van de stof naar het grondwater, - vorming en aard van de metabolieten, - mobiliteit van de stof en de metabolieten, - omzetting van de stof in water/slib systemen, - phytotoxiciteit. 2.7.1 Bodem Bij toepassing van het chemische bestrijdingsmiddel komt de stof op het bodemoppervlak terecht, hetzij direct (bodemherbicide), hetzij door afspoeling vanaf de plant (kontaktherbicide). Vanaf het bodemoppervlak kan de stof met neerslag of wind meegenomen worden naar andere gebieden. Ook kan de stof afgebroken worden o.i.v. licht (fotochemische decompositie). De stof wordt in de bodem met name verplaatst via stroming van het bodemvocht. Voor de plant is het middel alleen beschikbaar bij opname van dit bodemvocht. Kleimineralen en organische stof hebben door hun negatief geladen oppervlak een sterke neiging kationen te adsorberen. Stoffen die kationen vormen kennen dan ook een sterke adsorptie aan de gronddeeltjes en komen dus in het bodemvocht in kleinere concentraties voor. Dit betekent dat zij niet voor de plant beschikbaar komen en dus minder goed hun, veelal herbicide, werking uitoefenen. In de bodem kan de stof door biologische en/of chemische aktiviteit afgebroken worden. Hierbij ontstaan 20 de zogenaamde metabolieten. Ook in de plant of in dieren en mensen worden bestrijdingsmiddelen afgebroken. Met het bodemvocht kan het middel inspoelen naar diepere bodemlagen en tenslotte uitspoelen naar het grondwater. Aan het oppervlak kan een middel na opgenomen te zijn in het bodemvocht toch ook weer vervluchtigen aan de lucht. De deelname van een middel aan deze processen is afhankelijk van de fysische eigenschappen van het middel, klimaatsomstandigheden, grondsoort en microfauna in de bodem (Zonderwijk en Liefstingh 1982, zie ook fig. 2.7.1). Voorbeelden zijn: - een lage oplosbaarheid in water en hoge adsorptie aan de grond leiden tot weinig inspoeling; - een stof spoelt in zand gemakkelijker uit dan in klei; - vluchtige stoffen verdampen makkelijker uit vochtige grond indien zij een hoge oplosbaarheid in water als eigenschap hebben; - de verdamping neemt toe met hoge temperaturen en wind; - de groei van micro-organismen wordt bevorderd door hogere temperaturen, vocht, voldoende organische stof en een goede zuurstofvoorziening in de bodem; - bij veelvuldig gebruik van een middel ontstaat een aangepaste populatie micro-organismen die het middel zo snel afbreken dat de werking in het geding komt. In tabel 2.7.1 zijn gegevens uit bodemonderzoeken opgenomen voor de stoffen gebruikt door Rijkswaterstaat. Persistente stoffen zijn: Atrazin m.n. omzettingsprodukten Chloorthiamide m.n. omzettingsprodukten Dalapon m.n. omzettingsprodukten en in aanwezigheid van amitrol Dichlobenil m. n. omzettingsprodukten Diquat in bodem (niet op oppervlak) Diuron Glufosinaat ammonium m.n. de omzettingsprodukten Glyfosaat Mecoprop m.n. de omzettingsprodukten Paraquat (bodem - niet op oppervlak) Simazin Triclopyr m.n. de omzettingsprodukten Stoffen die kunnen uitspoelen zijn: Atrazin m.n. op onbeteelde terreinen 2,4 D m.n. in het najaar Dalapon m.n. in het najaar Dicamba m.n. in het najaar en op zand Dichlobenil 21 Figuur 2.7.1 Processen die het gedrag en de afbraak van herbiciden in de bodem beinvioeden. Bron: Brown, 1978 Stoffen die nitrificatie en/of bodemademhalin kunnen remmen zijn: Ami tro 1 2,4D Dalapon Glufos maat - amnlonium MCPA Mecoprop 2.7.2 Water De 'regel' is dat stoffen met slechte oplosbaarheid en sterke adsorptie niet uitspoelen naar het grondwater (zie 2.7.1). In tabel 2.7.1 zijn oplosbaarheidswaarden van de chemische bestrijdingsmiddelen aangegeven in de 'kolom' water. Een nieuwe onderzoekseis is het gedrag van een stof in een water/slib systeem. Blijft de stof in het water aanwezig en wat is de DT50 waarde dan of bindt de stof aan slib en kan het niet meer afgebroken worden in het water? Van enkele stoffen zijn de gegevens over het gedrag jn zo'n systeem reeds bekend. Goed oplosbaar in water zijn: ammoniumsulfamaat, dalapon, diquat, glufosinaatammonium en paraquat Slecht oplosbaar in water zijn: atrazin, diuron, simazin, bromofos, thiophanaat-methyl en ziram-o. Goede afbraak in water: 2,4 D Slechte afbraak in water: amitrol, atrazin (in het donker), dicamba, diuron, glufosinaat ammonium, glyfosaat, triclopyr Stoffen die aan slib binden: dicamba, diquat, amitrol, glufosinaat amnioniuni, glyfosaat, MCPA, paraquat en bromofos. In tabel 2.7.1 zijn ook nog gegevens opgenomen over de stabiliteit van de middelen. Over het algemeen zijn de meeste stoffen stabiel in neutrale milieus. Bij pH- of temperatuurveranderingen kan de stabiliteit verdwijnen en kunnen reakties als hydrolyse, oxydatie en ook fotochemische reakties optreden. Amitrol, diquat, paraquat, simazin, triclopyr, formaldehyde en ziram-o zijn fotochemisch reactief bij verschillende goiflengten van het licht (m.n. UV-licht). 2.8 Alternatieven De door RWS toegepaste alternatieve bestrijdingsniethoden zijn voor watergangen, beplantingen en verhardingen reeds nader gedetailleerd. In tabel 2.8.1 zijn mechanisch machinale, mechanisch in handkracht en biologische onderhoudsrnethoden in watergangen aangegeven per provincie in ha. Opvallend is de grote nadruk op het machinaal mechanische onderhoud. Slechts 3 provincies passen biologisch onderhoud toe op droge taluds van permanent waterhoudende watergangen op een relatief klein oppervlak. 22 In tabel 2.8.2 wordt duidelijk dat op verhardingen nauwelijks alternatieven worden toegepast. Alleen Noord- en Zuid-Holland schoffelen op verhardingen (3.2 ha). Onkruidbranden, vegen en poetsen vonden geen toepassing. Tabel 2.8.3 laat de alternatieven in beplantingen zien. Wederom ligt de nadruk op mechanische alternatieven. Aanplant en uitzaai van planten c.q. kruiden wordt nauwelijks toegepast. Opvallend is dat, binnen het toepassingsgebied beplantingen, in bosplantsoen nauwelijks iets wordt gedaan. Kategorie J (tabel 2.8.3: nietsdoen) is waarschijnlijk niet goed begrepen. Het gebruik van chemische middelen in bosplantsoen is namelijk ook laag (tabel 2.1.2: 0.5 ha). 2.9 Conclusie analyse CBS-gegevens Bij Rijkswaterstaat is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen minder algemeen dan het toepassen van alternatieven of het achterwege laten van onderhoud. Toch werden in 1986 veel meer soorten chemische middelen gebruikt (in totaal 24) dan gewenst was volgens de beleidsnota van 1985. Het beleidskader van Rijkswaterstaat stond voor ogen dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in totaliteit terug te dringen was. Indien dit niet mogelijk bleek in de praktijk, adviseerde zij het gebruik van vijf in de Nota aangegeven middelen (zie ook 2.3.1). De beheersdirecties voldoen met de keuze van de toe te passen middelen wel aan het wettelijk kader van de Bestrijdingsmiddelenwet. Hier zijn slechts twee opmerkingen over te maken: - simazin mag niet toegepast worden (bijlage 4) in watergangen. Zeeland doet dit wel (zie opmerking par. 2.1 over het invullen van de CBS-enguête). - op grasbermen en dijklichamen is het verboden chemische middelen te gebruiken (m.u.v. pleksgewijze toepassing). Door verschillende provincies wordt dit toch gedaan. Onduidelijk is of dit in het beheer is opgenomen of dat dit bij de aanleg van bermen gebeurt. Gezien de werking van de middelen moet aan aanleg gedacht worden, daar de meeste herbiciden de hele vegetatie kunnen vernietigen. De toepassingsgebieden waar de meeste chemische middelen worden gebruikt zijn wegen en verhardingen en wegbeplantingen. Als groep worden herbiciden het meest toegepast. De middelen die het meest toegepast worden zijn: - amitrol(herbiciden) - dalapon - dichiobenil - glyfosaat - MCPA - simazin , - steenkoolteeroliedestillaat (overigen) Alternatieve bestrijdingsmethoden worden door Rijkswaterstaat reeds op een groot oppervlak toegepast: 12.579,4 ha beplantingen, verhardingen en wegbermen (59%) en 6313 kin watergangen (98%). Er wordt 1020 ha beplantingen, verhardingen en wegbermen 23 (5%) en 48,9 km watergangen (0,07%) chemisch beheerd. Per provincie wordt maximaal 10% van het totaal te beheren oppervlak chemisch beheerd. De overige oppervlakte wordt hetzij met alternatieven, hetzij zonder onderhoud beheerd. Bij de alternatieve methoden die worden toegepast ligt de nadruk op machinaal mechanische methoden in watergangen en selectief handschoffelen, machinaal frezen en schoffelen en maaien in beplantingen. Op verhardingen wordt alleen geschoffeld en gewied. In grasbermen wordt binnen RWS gewerkt met maaien als beheermethode. Hier gaat men niet meer uit van bestrijden maar van beheren van de vegetatie (zie ook 3.3). In tabel 2.9.1 zijn de onderzoeksgegevens uit par. 2.5 tot en met par. 2.7 samengevat. Aan de middelen is een waardering toegekend voor de verschilende toxicologische effecten. Er zijn geen middelen die voor alle aspecten positief gewaardeerd worden. Dit betekent dat bij elke toepassing moet worden afgewogen wat de risico's van dat specifieke gebruik zijn, welke organismen eventueel aan de stof worden blootgesteld en of dat voor de betreffende stof aanvaardbaar js. Niet altijd is dit namelijk in het gebruiksvoorschrift van het chemisch bestrijdingsmiddel opgenomen. De beheerder is veelal beter in staat specifieke omstandigheden van zijn gebied te onderkennen. 24 3 ALTERNATIEVE BESTRIJDINGSMETHODEN 3.1Inventarisatie van toe te passen alternatieve bestrijdingsmethoden per middelengroep 3.1.1 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor herbiciden In de tabellen 3.1.1, 3.1.3, 3.1.5 en 3.1.7 wordt het gebruik van herbiciden door RWS in de verschillende toepassingsgebieden en hun specifieke werking aangegeven. Voor het samenstellen van deze tabellen is gebruik gemaakt van tabellen uit hoofdstuk 2, n.l. 2.2.1en2.2.2. In de tabellen 3.1.2, 3.1.4, 3.1.6 en 3.1.8 worden de mogelijke alternatieven voor onkruidbestrijding voor de toepassingsgebieden zoals die zijn onderscheiden door het CBS (zie bijlage 1) aangegeven. In de tabellen wordt getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij het gebruik van bepaalde herbiciden in de verschillende toepassingsgebieden en hun specifieke werking. De tabellen zijn voornamelijk tot stand gekomen op basis van drie literatuurbronnen: Voorlichting Stedelijk Groen z.j. Tussen Spuit en Kruid Voorlichting Stedelijk Groen 1987 (On)kruidbeheer in bosplantsoen Anonymus 1987 Groenbeheer door overheidsinstanties. Provincie NoordHolland 3.1.2 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor fungiciden en tevens wildafweer. De fungiciden thiophanaat-methyl-o en ziram-o die door Rijkswaterstaat in 1986 zijn gebruikt waren gericht op: - het afdekken van wonden aan houtige gewassen t.g.v. aanrijdingen en onderhoud, - het voorkomen van vraatschade aan jonge beplanting. De alternatieven die voor deze toepassing aangegeven kunnen worden zijn: - het ruimer planten van de houtige gewassen zodat aanrij schade door onderhoudsmaterieel wordt voorkomen (5000 stuks/ha), - vraat voorkomen door gebruik te maken van manchetten, - het werken met een schoffelmachine waarvan de werkbreedte instelbaar is of het werken met bosmaaiers, - het plaatsen van rasters en het aanleggen van sloten rondom beplanting, - niets doen, daar in het openbaar groen produktie geen doel op zich is. Men moet dan ook niet gaan herinplanten, maar bijvoorbeeld de opengevallen plek afdekken met schors of de groei van kruiden begeleiden. 25 3.1.3 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor insecticiden Bromofos wordt toegepast tegen overwinterende stadia van insekten. Vanuit de landbouw wordt zeer intensief onderzoek gedaan naar biologische of geïntegreerde bestrijding. Voorbeelden zijn: het toedienen van natuurlijke vijanden: roofdieren, parasieten en ziekteverwekkers; het toedienen van steriele mannetjes waardoor de insecten zich niet verder kunnen vermenigvuldigen; het inbouwen van bepaalde kenmerken in het genetisch materiaal van gewassen (resistentie, aanmaak toxisch enzym) (Botteman & Leemans 1987); het toepassen van feromonen; stoffen die door een organisme naar buiten toe worden afgescheiden en bij soortgenoten een bepaalde gedragsreaktie oproepen (Persoons & Klijnstra 1987). Er zijn 200 feromonen van insecten gekarakteriseerd; deze worden o.a. toegepast voor: - massavangst van insecten - verwarring: door grote hoeveelheden feromonen te verdampen kunnen de mannetjes de vrouwtjes niet meer vinden. Deze alternatieven liggen echter niet voor de hand voor gebruik in de toepassingsgebieden van RWS. In het openbaar groen is het zaak voordat aan bestrijding wordt gedacht, allereerst na te gaan wat de functie van de beplanting is en of de beplanting in staat is de aantasting van nature te overleven. Tevens moet bekeken worden of bij uitval van een aangetaste boom of struik de overige planten in staat zijn de open plek of de weggevallen functie in of over kunnen nemen. Bij het optreden van nestvormen van bijvoorbeeld de spinselmot heeft het de voorkeur de nesten uit te knippen en te verbranden. 3.1.4 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor de overige chemische bestrijdingsmiddelen. Functies van de stoffen gebruikt door RWS zijn: - Schoonhouden van machines en het verwijderen van algaanslag: Quarternaire amnioniumverbindingen - Het ontsmetten van de bodem en eveneens het schoonhouden van apparatuur: Formaldehyde - Het verduurzamen van hout: Steenkoolteeroliedestjllaat. Het verwijderen van algen kan geschieden met water met behulp van een hoge drukspuit. In betonnen regengoten is dit bijvoorbeeld zeer goed toepasbaar. Een alternatief voor het schoonhouden van apparatuur en machines is spiritus. De bodemontsmettende functie van Formaldehyde wordt alleen toegepast in kwekerijen, m.n. bloembollen. Een alternatief voor Steenkoolteeroliedestilaat is moeilijk te vinden. Men kan buiten watergangen proberen te voorkomen dat het hout met water in aanraking komt. 26 3.2 De gevolgen van alternatieve bestrijdingsmethoden 3.2.1 Nadelen alternatieve bestrijdingsmethoden voor onkruidbestrijding, milieu en natuur Schoffelen (beplantingen) • Bij selectief schoffelen in handkracht kan onderscheid worden gemaakt tussen kruid en onkruid. Er moeten dan wel minder storende soorten en een redelijke bedekking van gewenste soorten aanwezig zijn. • Bij machinaal schoffelen worden alle (on)kruiden bestreden. Frezen (beplantingen) • Alleen bruikbaar bij jonge, korte onkruiden • Bij te grote onkruiden verstopt de machine • Het roeren van de grond stimuleert de kieming. Bij diep frezen is er kans op uitdroging van de grond • De door het frezen ontstane stengel en/of wortelstukjes van Kweek, Zuring, Akkerdistel, Haagwinde e.d. vormen vaak nieuwe planten, waardoor soms eerder wordt vermeerderd dan bestreden • Bij frezen is er veel kans op beschadiging van bovengrondse delen en wortels van de beplanting • Kans op freeszool • Vernieling van de bodemstructuur Ploegen (beplantingen) * Door te sterke grondbewerking worden zaden die zich in de bodem bevinden gestimuleerd te kiemen. Dit heeft met name nadelige effecten op het voorkomen van meerjarigen in een vegetatie. Door de verstoringen zullen de éénjarigen steeds kunnen terugkeren, terwijl de meerjarigen zaadvoorraad uitgeput wordt (Koning 1988b). Eénjarigen vormen een pioniersvegetatie terwijl meerjarigen bijdragen aan het tot stand komen van een meer stabiele vegetatie. Maaien (beplantingen) • Bomen en struiken kunnen gemakkelijk worden beschadigd of zelfs worden afgemaaid. Het gebruik van een bosmaaier met afschermbeugel heeft dit nadeel minder • In beplanting wordt door het maaien op 5 á 6 cm de grasgroei gestimuleerd. Grassen zijn van de onkruiden de sterkste concurrenten voor bomen en struiken. * Nadelige effecten op fauna indien waarschuwingssignalen op machine ontbreken. Brandenmetbehulpvanonkruidbranders (beplant ingen/verhardingen) • Alleen effectief bij jonge onkruiden en bij warm weer. • Een gasbrander geeft bij hogere onkruiden betere resultaten dan een infraroodbrander. 'Als literatuurbronnen voor de nadelen van alternatieve bestrijdingsinethoden hebben gediend: de WOHOG brochure (Voorlichting Stedelijk Groen 1987), het rapport Tussen spuit en kruid (Voorlichting Stedelijk Groen z.j.) en de brochure van de provincie Noord-Holland (Anonyrnus 1984). Overige literatuurreferenties staan apart vermeld. 27 • Grassen worden moeilijker bestreden m.n. in geval van een infraroodbrander. Infrarood wordt door de bladeren tegengehouden en heeft minder effect op de wortels. • Er kan schade optreden aan nabijstaande beplanting. • Op verhardingen zijn de branders niet in staat wortels weg te branden. Het onkruid komt na de behandeling terug met meer of grotere bladeren (mond. med. H. Vos) • Zeer destructief voor bodemfauna • Bij hogere temperaturen dan 800 á 900 °C kunnen tegels barsten (mond. med. H. Vos). • Bij hoge onkruidbezetting is snelheid te langzaam (mond. med. H. Vos). Borstelmachines (verhardingen) • Na het borstelen blijven de onkruiden op de verharding achter. Deze moeten dan vervolgens door een veegpioeg weggehaald worden (mond.med. H. Vos). • Krassen op de verharding ten gevolge van de stalen borstels (mond. med. H. Vos). Bandmachines (verhardingen) • Bij obstakels is het niet mogelijk alle vegetate te verwijderen. Met name als de bestrating rond de obstakels ongelijk is vindt strooisel- en zandophoping plaats. Dit biedt een goed kiemingsmilieu voor onkruiden (Hoksbergen 1988). • Als bandenspanning te hoog is ontstaan met name op trottoirs met een zachte ondergrond rijsporen (Hoksbergen 1988). • Bij gebruik van de Mowj roterbant (Hoksbergen 1988) in het voorjaar of de zomer is de hergroei van onkruiden zodanig dat het effect van het gebruik van de machine volledig te niet wordt gedaan. Behandeling in de nazomer of de herfst is het meest effectief. Zuigmachines (verhardingen) • De grote zuigmachines hebben een lage snelheid (mond. med H. Vos). • De kleine zuigmachines worden te zwaar bij het opzuigen van grote hoeveelheden onkruid en zand. Hierdoor neemt de wieldruk toe. Dit kan verzakking van bestrating (tegels) tot gevolg hebben (mond. med. H. Vos). Schors (beplantingen) • Wortelonkruiden als Kweek, Akkerdistel en Ridderzuring groeien door 10 cm dikke schorslaag heen. • Er kunnen looizuren vrijkomen die de kieming van plantezaden hetzij remt (hoge concentraties), hetzij stimuleert (lage concentraties). • Er kan tijdelijk een stikstofgebrek optreden. • Schors kan een positieve werking hebben op ontwikkeling van plantsoen door de invloed op het vochtverlies van de bodem en verbeterde bodemstructuur (Koning 1988a). • Schots heeft echter ook een effect op de temperatuurhuishouding van de bodem. In gematigde klimaten kan dit een negatief effect hebben op de groei van gewassen. In warme klimaten werkt schots juist stimulerend (Koning 1988a). Chips (beplantingen) chips houtsnippers bijv. van dunningshout 28 * Heeft in principe zelfde nadelen als schors echter chips verteren veel sneller waardoor effecten afgezwakt worden. Inzaai van kruiden (beplantingen) • Kruiden zijn van invloed op uitval en groei van houtaanplant: negatieve invloed t.g.v. concurrentie, positieveinvloed t.g.v. verbetering microklimaat of stikstofvoorziening (leguminosen). • Het uitgezaaide zaad komt niet altijd naar bevrediging op: afhankelijk van bodemsoort en klimaatomstandigheden. • Slechts bij een beperkt aantal soorten duurt de onderdrukkende werking langer dan één groeiseizoen als er geen selectieve bestrijding van de spontaan gevestigde soorten wordt toegepast. • Floravervalsing: introductie van soorten die in het milieu niet thuishoren (van Groenendael 1985). Aanplant van bodembedekkende heesters (beplantingen) • Bij onvoldoende sluiting van laagblijvende heesters steken onkruiden toch weer de kop op. Het verwijderen van deze onkruiden is moeilijk. • Floravervalsing:introductie vaneenvormig genetisch materiaal (van Groenendael 1985). Schonen watergangen • Indien bagger op slootkanten wordt gedeponeerd kan dit leiden tot verstikking en eutrofiëring van de oevers (Melman en Melman 1989). • Het te grondig schonen van de bodem van sloten heeft sterke invloed op flora en fauna (Melman & Melman 1989). • Te vroeg maaien in de oevers voorkomt bloei typische moerasplanten (Gryseels 1989). Genetische manipulatie * Het introduceren van genetisch gemanipuleerde organismen heeft nog onbekende gevolgen voor het milieu en de natuur. 3.2.2 Kosten van alternatieve bestrijdingsmethoden In deze paragraaf worden een aantal tabellen gepresenteerd (3.2.1 t/m 3.2.3) die rechtstreeks overgenomen zijn uit: Tussen spuit en kruid van het CAD/Stedelijk Groen, het CAD/Gewasbescherming en de Regionale consulenten voor de tuinbouw. De WOHOG-brochure 2: Onkruidbeheer in bosplantsoen. (On)kruid vegetaties en de aanleg c.q. het onderhoud van groenvoorzieningen in Lelystad. De verschillende tabellen zijn gebaseerd op de IMAG-tijdsnormen. De tabellen geven een vergelijkend overzicht over een aantal bestrijdingsmethoden. De chemische bestrijding komt in het beheer als goedkoopste uit de bus. Hierin zitten niet de kosten die ontstaan door lozing en calamiteiten in het milieu, noch de milieukosten die het gewone gebruik op langere termijn 2 WOHOG is de Werkgroep Onkruidbeheer in Houtig Openbaar Groen van de Nederlandse Raad voor Landbouwkundig Onderzoek. ffik met zich mee brengt (zie ook rapport 'Zorgen voor Morgen'). Het inzaaien van kruiden is het goedkoopste alternatief. De kosten van een ecologisch beheer zijn niet in de tabellen opgenomen. Oudere gegevens over kosten van alternatief onkruidbeheer komen van de gemeenten Huizen, Ridderkerk en Utrecht alsmede uit het onderzoeksrapport van de Dorskamp over de Mowi roterbant op verhardingen. Huizen (Terlouw 1986) Bosplantsoen t/m 3 jaar Bosplantsoen 4 jaar en ouder Heesters en botanische rozen t/m 3 jaar Heesters en botanische rozen 4 jaar en ouder met schors f 0,91/m 2 (900 m 2, 16.60 uur) f 0,47/m 2 (900 m 2, 8.5 uur) f 2,38/in 2 (2600 m 2, 123.7 uur) f 2,25/m2 (2600 m 2, 106.8 uur) (Eén man-uur is f 40,=. Verhouding loonkosten:overige kosten 73% : 27% (1982-1983)). Terlouw geeft aan dat de kosten ook afhankelijk zijn van beplantingssortiment toeslagpercentages quantuin afname bij aanschaf schors mogelijkheid tot inzet machines Dit is niet in bovenstaand overzicht opgenomen. - - - - Ridderkerk (Boom 1986) Branden en maaien Maaien Schors bij aanleg Schors na aanleg f f f f 1,25/m 2/jaar 0,40/m/jaar 3,50/m/jaar 5,50/m/jaar Utrecht (notitie Gemeente Utrecht 1987) Omvorming van verhardingen tot gras f 55,-/m 2 Onderhoudskosten gras f 0,60/m/jaar De Nowi Roterbant op verhardingen (Hoksbergen 1988) Bij f 129,- per uur voor de Mowi Roterbant (aanschaf, verzekering, brandstof e.d. bij 7 jaar en 500 draaiuren) lopen de kosten op verschillende verhardingen uiteen: trottoirs: f 18,- en f 93,- per 100 klinkers: f 19,- en f 40,- per 100 noten:f 8,- en f 47,- per 100 m e variatie in de prijzen wordt bepaald door de conditie van de bestrating en de mate van onkruidgroei op die bestrating. Afhanke1ijk van de hoeveelheid vuil moet men f 12,- tot f 36,per 100 mL rekenen (berekend voor de veeginachine SMIDT SK 150) voor het verwijderen van de begroeiing na een bewerking met een Roterbant. De sterk oplopende kosten op trottoirs worden veroorzaakt door de aldaar aanwezige objecten. Een belangrijke verschil bij de mechanische bestrijding van onkruiden op verhardingen is de variatie in rijsnelheid van de verschillende machines. Hoe langzamer een machine rijdt, afhankelijk van capaciteit van de machine en aanwezige 30 onkruidvegetatie, hoe hoger de kosten zullen zijn. Een vergelijkend kostenoverzicht ontbreekt echter nog bij de verschillende voorlichtingsdiensten en onderzoeksinstituten. 3.2.3 Functionele en visuele bestrij dingsmethoden aspecten van alternatieve In tabel 3.2.4 wordt aandacht besteed aan de functionele en visuele aspecten van alternatieve bestrijdingsmethoden per toepassingsgebied, zoals aangegeven in par. 3.1.1. 3.3 Van bestrijding naar beheren met een doel Bij het beheer van openbaar groen en verhardingen is altijd gewerkt met het bestrijden van onkruiden, ziekten en plagen. Het terugdringen van chemische bestrijdingsmiddelen heeft een vraag gecreëerd naar het ontwikkelen van alternatieve methoden voor bestrijding. In de voorgaande delen van dit rapport is hier uitgebreid op ingegaan. Een groot bezwaar is dat de kosten van alternatieven (veel) hoger zijn dan van een chemische bestrijding. Tegelijkertijd met het zoeken naar goedkopere beheersvormen is het idee van een ecologisch beheer in openbaar groen ontstaan. Door de natuur haar gang te laten gaan en waar nodig te begeleiden behoeft niet steeds opnieuw veel inspanning verricht te worden om de natuur te onderdrukken en cultuurlijke, niet in dat milieu thuishorende soorten, te kunnen handhaven. Ook heeft men zich gerealiseerd dat door de toenemende intensivering in de landbouw en het wegstoppen van natuur in reservaten er een sterke achteruitgang in soortenrijkdom en verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren optreedt. Opdam (1988) waarschuwt bijvoorbeeld voor een te sterke versnippering van landschapselementen. Verkleining van de oppervlakte van en de toename in onderlinge afstand tussen landschapselementen is van negatieve invloed op het handhaven van populaties van met name minder mobiele diersoorten. Ook planten hebben verschillende manieren om zich te verspreiden. Kennis over de verspreidings-eigenschappen van planten en de milieu- en predatie-invloeden hierop, geven volgens Verkaar (1988) aan welke plantesoorten profijt hebben van verbindingen tussen landschapselementen. Om de afstanden tussen de landschapselementen te verkleinen en verspreiding van planten- en diersoorten te vergemakkelijken, heeft men gedacht aan een zogenaamde ecologische infrastructuur. Gelderblom et al. (1988) verstaan onder een ecologische infrastructuur: een samenhangend stelsel van reeds bestaande en nog tot stand te brengen grote en kleine natuurgebieden, landschapselementen en de verbindingen daartussen, die van betekenis zijn voor een bepaalde soort of soortengroep (naar Van Selm). Wegbermen, beplantingen, watergangen en dijken kunnen dus in een ecologische infrastructuur een belangrijke functie vervullen als verbindingsweg tussen (natuur)gebieden of als refugiuinhabitat voor plant- en diersoorten die in de gecultiveerde gebieden geen overlevingskansen meer hebben. In het 31 beheer moet echter steeds gezocht worden naar een goede afweging tussen de cultuurtechnische functie van de te beheren objecten en de mogelijkheden voor natuurverrijking. 3.4 Conclusie Herbiciden waren in 1986 bij Rijkswaterstaat de meest gebruikte groep van chemische bestrijdingsmiddelen. Voor deze middelen zijn in de loop der jaren een groot aantal mechanische en biologische cq. ecologische alternatieven ontwikkeld. Deze alternatieven worden reeds op grote schaal toegepast en in de meeste gevallen met succes. In combinatie met een gerichte voorlichting kent Nederland reeds vele kin's bloeiende wegbermen. Voor verhardingen zijn er voornamelijk mechanische onkruidbestrijdingsmethoden ontwikkeld. Onderzoek naar de effecten van toepassing van deze alternatieven is echter nog in volle gang. Volledige bestrijding van onkruidvegetaties lijkt met de tot nu toe ontwikkelde machines nog niet mogelijk. Onafhankelijk onderzoek naar en het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe alternatieven zijn voor dit toepassingsgebied noodzakelijk. Alleen naar de Mowi Roterbant is een onafhankelijke studie verricht. Het gebruik van fungiciden, insecticiden en overige bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat is gering. Enkele alternatieven zijn voorhanden, maar allereerst dient afgewogen te worden of een bestrijding überhaupt wel noodzakelijk is. Het toepassen van alternatieven als biologische bestrijding, genetische manipulatie e.d. zijn voor het openbaar plantsoen te kostbaar. Het voorzichtig rijden met machines dan wel werken met verstelbare machines en het vergroten van de plantafstand moeten aanrij schade verder terugdringen. Een goede, gezonde gewaskeuze van inheemse soorten kan veel gevolgen van ziekten en problemen in eerste instantie voorkomen. De kosten van alternatieve bestrijdingsmethoden zijn op beheersnivo groter dan van chemische bestrijdingsmiddelen. De hoogste kosten worden gemaakt bij de aanleg en in de eerste jaren van de ontwikkeling van beplantingen, wegbermen en watergangen alsmede bij het toepassen van mechanische onkruidbestrijding op verhardingen. Op de lange termijn zijn de 'overhead'kosten van alternatieve bestrijdingsmethoden voor het milieu nihil. Van chemische bestrijdingsmiddelen is bekend dat dit de maatschappij het nodige kost: gezondheidszorg, onderzoek en milieuvervuiling (m.n. drinkwater). Het toewerken naar een ecologisch beheer en het stimuleren van de ontwikkeling van specifieke bestrijdingsmethoden kunnen voor de toekomst het verder terugdringen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen mogelijk maken. Het opstellen van landschaps- en beheerspiannen maken daarvan op beleidsniveau een belangrijk onderdeel uit. Voor de praktijk is nader onderzoek naar en begeleiding van alternatieven in de private sector nodig. In dit rapport wordt hier vanwege het inventariserende karakter niet nader op ingegaan. 32 4 CONCLUSIES, KNELPUNTEN, OPLOSSINGEN EN AANBEVELINGEN 4.1 Het gebruik van chemische middelen en de verscherping van het beleid De huidige tendens van een steeds stringentere toepassing van milieunormen zal zich zeker voortzetten, getuige ook uitspraken van de minister van Milieubeheer Nijpels (tijdens de behandeling van de ontwerpnota Geïntegreerde Cewasbescherming met de Tweede Kamercommissie voor Landbouw & Milieu). Ook in het toxicologisch onderzoek t.a.v. bestrijdingsmiddelen is sprake van een stringenter beleid. Na onderzoek op het gebied van de acute toxicologie wordt nu steeds meer de nadruk gelegd op chronisch toxicologisch onderzoek. Sinds een aantal jaren moet er antwoord komen over de mutageniteits- (erfelijkheids) en de teratogeniteits- (vruchtbeschadigings) effecten van bestrijdingsmiddelen. Op het gebied van de milieutoxicologie heeft het onderzoek zich uitgebreid met mathematische computermodellen. Een voorbeeld is het meercompartinientenmodel (Linders & Knoop 1988). Effecten van een lozing van een middel in één milieucompartiment (bodem, water, lucht) kunnen hiermee eveneens kwantitatief zichtbaar gemaakt worden voor alle milieucompartimenten. Boesten (1987) beschrijft een model, dat alleen de effecten in de bodem kwantificeert. Uitgangspunten van deze modellen zijn de nu bekende processen van afbraak en gedrag van bestrijdingsmiddelen in de verschillende compartimenten. Niet alle processen die kunnen optreden zijn echter voor ieder bestrijdingsmiddel afzonderlijk bekend. In het toelatingsonderzoek (Bestrijdingsmiddelenwet par. 2.3) worden nadere milieuonderzoeken gevraagd. Linders & Knoop (1988) beschrijven het water/slibsysteem. Een onderzoekseis is gegevens te verzamelen over het gedrag van bestrijdingsmiddelen in een water/slib systeem. Hiermee wordt inzicht verkregen in de afbreekbaarheid van de stof in water en de mogelijkheid van het zich binden aan slib. Van een aantal middelen zijn reeds gegevens over het water/slib systeem bekend (zie tabel 2.7.1). Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne) probeert op basis van de onderzoeksresultaten op het gebied van de milieutoxicologie te komen tot classificaties die een milieuwaardering van de stoffen aangeven (Linders & Knoop 1988). Ook wordt getracht de onderzoeksopzetten enigszins te standaardiseren. Tevens werkt het RIVM aan milieufiches voor alle toegelaten middelen. Het milieufiche bevat een samenvatting van onderzoeksresultaten zowel vanuit het bedrijfsleven als van onderzoeksinstituten. Hiermee hoopt men de toelating van de middelen op basis van zoveel mogelijk onderzoeksresultaten te laten geschieden. Deze gegevens zijn echter niet openbaar. De minister van Landbouw & Visserij wilde de toelating van de stoffen Paraquat en Diquat na 1-12-1988, de einddatum van de toelating (zie tabel 4.1.1) niet meer verlengen, op basis van persistentie van de stoffen in de bodem (VROM, 1989). De producenten van middelen waarin Paraquat en Diquat zijn 33 verwerkt gingen hiertegen in beroep. De rechter stelde de bedrijven in het gelijk dat persistentie in de bodem een onvoldoende motivering was om de toelating van de middelen te stoppen. Een tweetal andere middelen staan eveneens ter discussie. Voor de stoffen Simazin en Atrazin is aan de Minister van Landbouw & Visserij een advies gegeven om de toelating niet meer te verlengen en het gebruik van de stoffen in beschermzones van waterwingebieden met onmiddellijke ingang te verbieden. Tevens moet nagegaan worden of de toegelaten dosering op permanent onbeteelde terreinen teruggebracht kan worden (Stolk 1988). Reden voor een eventueel verbod zijn de persistentie en de mobiliteit van de stoffen in de bodem. Risico's voor het bodemleven en verontreiniging van het grondwater worden te groot geacht. Gezien het feit dat de rechter persistentie als verbodsmotivering heeft afgewezen is het nog maar de vraag of Simazin en Atrazin verboden zullen worden. Ook Dichlobenil en Steenkoolteeroliedestillaat staan ter discussie (mond. med. Bureau Bestrijdingsmiddelen). Nog niet bekend is welke motieven voor de middelen worden gehanteerd. Het terugdringen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door middel van een verbod van schadelijke middelen is geen gemakkelijke weg. Het economisch belang van de producent en de enorme kosten die deze investeert in het onderzoek, dat voor de toelatingsaanvraag verplicht is, wegen voor de rechter zwaar. Om de duurzaamheid van het milieu en de gezondheid van de mens ook op langere termijn te kunnen garanderen lijkt het wellicht eenvoudiger het gebruik van schadelijke middelen in de praktijk terug te dringen. Door als overheid om alternatieven te vragen wordt op de markt een vraag hiernaar gecreëerd. Bedrijven kunnen trachten dit nieuwe marktaandeel te veroveren. Op de werktuigdagen te Liempde (mei 1989) waren wat betreft mechanische apparatuur hiervan reeds voorbeelden te bewonderen. Ook gemeenten hebben bedrijven direct opdracht verstrekt tot het ontwikkelen van machines die in het openbaar groen toegepast kunnen worden (bv. gemeente Huizen: schoffelmachine). Een ander voorbeeld is het kweken van gewassen en/of zaad dat geschikt is als onderbegroeiing. Onkruidbestrijding is echter niet de enige richting in het veranderende beheer in het openbaar groen en op verhardingen. Ook het tolereren van onkruiden en het toewerken naar een ecologisch beheer binnen Rijkswaterstaat bieden mogelijkheden. In de nu navolgende paragrafen worden de knelpunten en oplossingen van de verschillende bestrijdings- en beheersmethoden met elkaar vergeleken. 4.2Chemische bestrijdingsmethoden: knelpunten toekomst, en mogelijke oplossingen. 3 nu en in de 1. Herbiciden zijn de middelen die door RWS het meest worden Par. 4.2 en 4.3 geven per punt in de eerste alinea een beschrijving van het (mogelijke) knelpunt en in de tweede alinea de (mogelijke) oplossing. 34 toegepast. Het aantal toegepaste middelen is echter veel groter dan het door de Directie Weg- & Waterbouwkunde in 1985 geadviseerde aantal. De destijds geadviseerde middelen dekken een groot deel van de onkruidbestrijding. Alleen chloorthiamide (Paardestaart), 2,4D (windesoorten), diuron (muurpeper, mossen en wieren) en amitrol (kent geen minder gevoelige soorten) hebben aanvullende eigenschappen. In de praktijk zijn de volgende middelen goed door één of meer van de door RWS geadviseerde middelen te vervangen: Atrazin Diquat/Paraquat combinatie Glufos maat - ammonium Triclopyr Me c op r op Dicamba Simazin Dal apon/d i ch 1 ob en i 1 combinatie Inbeplantingendoor: glyfosaat,dalaponen dichlobenil. Op wegen en verhardingen doorglyfosaat. In watergangen moetdit middel niet meer toegepast worden en is er geen vervanging noodzakelijk. Dal ap on/ di ch 1 ob en i 1 combinatie en glyfosaat Ammoniumsulfamaaten glyfosaat. Evt.MCPA pleksgewij s MCPA MCPA Dal ap on/ di ch 1 ob en i 1 combinatie en glyfosaat. Voor verdere advisering op dit punt wordt verwezen naar dhr. Mandersloot van het CAD/Gewasbescherming (0837096264) Rijkswaterstaat staat echter voor ogen het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in totaliteit zo ver mogelijk terug te dringen. Voor het gebruik van herbiciden zijn relatief de meeste alternatieve methoden ontwikkeld, en het verdient dan ook aanbeveling die te benutten in plaats van een ander chemisch bestrijdingsmiddel. Daarnaast is het idee van ecologisch beheer eveneens voor de vervanging van herbiciden en met name in de beplantingen van belang. De middelen die door Rijkswaterstaat in 1986 het meest gebruikt werden hebben bijna allemaal een allesdodende werking. Het vermoeden bestaat dan ook dat in de aanlegfase van objecten veel met deze middelen wordt gewerkt. Concentratie op de alternatieven die voorhanden zijn voor benutting in de aanlegfase levert hoogstwaarschijnlijk een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van chemische bes trij dingsmiddelen. Bij de bestrijdingsmiddelen toegepast door RWS in 1986 zijn twee middelen aanwezig die de aanduiding doodshoofd kennen: 35 paraquat en diquat (indien gebruikt in combinatie met paraquat). De tendens in het beleid is juist het gebruik van doodshoofdmiddelen terug te dringen. Tevens is de toelating van deze middelen ter discussie geweest. Deze middelen zouden binnen RWS niet meer gebruikt moeten worden. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet evenredig met het chemisch beheerde oppervlak. Overijssel en Gelderland hebben een verhoudingsgewijs hoog gebruik aan hoeveelheid bestrijdingsmiddelen per ha chemisch beheerd oppervlak. Ook in de verschillende toepassingsgebieden zijn grote verschillen in toegepaste bestrijdingsmethode per provincie. Overdracht van kennis en ervaring van provincies die relatief weinig chemisch bestrijden naar andere provincies kan een belangrijke bijdrage betekenen in het terugdringen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Verhardingen is het toepassingsgebied met het grootste oppervlak waarop chemische bestrijding plaatsvindt en de grootste hoeveelheid bestrijdingsmiddelen in vergelijking met de overige toepassingsgebieden. Verhardingen vormen zowel bij Rijkswaterstaat als bij gemeenten een groot knelpunt in het volledig terugbrengen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Allereerst kan bij het gefaseerd terugbrengen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen besloten worden deze middelen selectief en niet preventief toe te passen. Tegelijkertijd moet dan het zoeken naar alternatieven en het doen van onderzoek naar de effectiviteit van ontwikkelde machines gestimuleerd worden. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan veeg- en poetsmachines maar ook aan andere typen bestrating bij aanleg van de verhardingen. Zoveel mogelijk dient gewerkt te worden met gesloten bestrating. Ook kan gedacht worden aan omvorming van sommige bestrating tot groene arealen van laagblijvende begroeiïngen (bijvoorbeeld in weggeleiders). De kosten van dergelijke omvormingsmaatregelen zijn echter bijzonder hoog (Anonymus 1987). Op dijklichamen en grasbermen worden door een aantal provincies chemische bestrijdingsmiddelen toegepast terwijl dit met nadruk niet geadviseerd wordt of zelfs verboden is. Uit de CBS-enquête blijkt onvoldoende wat de plaatselijke problemen zijn en wanneer precies de middelen worden gebruikt: bij aanleg of tijdens het beheer. Ook is onduidelijk of het om pleksgewijze toepassing gaat. Dit is namelijk wel toegestaan in voornoemde toepassingsgebieden. Daar waar het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet toegestaan is moet het toepassen van bruikbare alternatieven verplicht gesteld worden en zoveel mogelijk binnen een ecologisch beheerskader geplaatst worden. Dit is op grasbermen en dijklichamen zeer goed mogelijk. Binnen 36 Rijkswaterstaat wordt een veschralingsbeheer in deze toepassingsgebieden reeds een aantal jaren nagestreefd, in het rapport van 1985 ontbreekt echter een duidelijk ecologisch beheerskader. De CBS-enquête biedt niet van alle aspecten een volledig overzicht. In de laatste fase van het samenstellen van deze rapportage bleek dat er bij het invullen niet overal even precies en volgens dezelfde interpretaties is gehandeld. Om beter inzicht te krijgen in de provinciale verschillen c.q. plaatselijke problemen zal DWW met de beheersdirecties zelf in overleg moeten treden. Het lijkt een belangrijke voorwaarde om een herziene versie van het adviesrapport van 1985 nog beter aan te laten sluiten bij de praktijk. Plantesoorten vertonen resistentie tegen een aantal middelen die in het verleden veelvuldig zijn toegepast. De resistente kruiden kunnen zich sterk verspreiden bij toepassing van de middelen. Zij worden niet gedood en kunnen zo de weggevallen plekken van wel gedode kruiden innemen. Resistentie treedt op bij gebruik van: Atrazin en Simazin bij Melganzevoet, Zwarte nachtschade en Straatgras. Een ander aspect is dat plantesoorten minder gevoelig zijn of worden voor de middelen. In tabel 2.2.2 is voor diverse middelen aangegeven welke soorten dit zijn. Terugdringen van het gebruik van deze middelen voorkomt resistentie van plantesoorten waardoor dominantie van deze soorten in een vegetatie niet kan optreden. De toxicologische inventarisatie in dit rapport heeft alleen betrekking op de werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten. Er is niet gekeken naar de toxicologie van de hulpmiddelen die aan de werkzame stof worden toegevoegd, teneinde een in de praktijk goed toepasbaar produkt te vervaardigen (fig. 2.3.1). Mogelijke schadelijke effecten van de hulpmiddelen moeten apart geëvalueerd worden. Geen enkel bestrijdingsmiddel blijkt in de toxicologische inventarisatie unaniem negatieve effecten te hebben voor de mens, de fauna, de bodem en het water. Toxicologisch gezien is het niet mogelijk in het beheer een selectie te maken van een aantal bestrijdingsmiddelen. In het verscherpte beleid van het Ministerie van Landbouw en Visserij zijn wel enkele middelen aangewezen waarvan de toelating discutabel is geworden: paraquat, diquat, simazin, atrazin, dichlobenil en steenkoolteeroliedestillaat. Indien bij een alternatieve bestrijding niet voldoende effect wordt verkregen en men toch besluit chemische middelen toe te passen dan zal nu nog bij toepassing ervan op basis van beperkte onderzoeksgegevens afgewogen moeten worden wat de gevolgen zijn van het middel voor mens, dier en milieu en welk middel in dat geval de minste schade kan 37 veroorzaken. Het gebruik van paraquat, diquat, simazin, atrazin, dichiobenil en steenkoolteeroliedestillaat zou gezien de discussies over voortzetting van de toelating gestopt moeten worden binnen RWS. Voor dichiobenil moet dan naar een vervanger in de advisering gezocht worden. In de toekomst kunnen de classificaties die het RIVM aan het ontwikkelen is misschien meer duidelijkheid geven over de waardering van de verschillende effecten die de bestrijdingsmiddelen in het milieu hebben. Ook de stringentere onderzoekseisen en een verschuiving naar onderzoek op het gebied van chronische toxiciteit, milieu- en eco-toxiciteit zullen in de toekomst meer inzicht geven in de al dan niet schadelijke effecten van bes trij dingsmiddelen. 11. In de berekening van de kosten van het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt voor het merendeel gekeken naar het directe gebruik van bestrijdingsmiddelen in landbouw, openbaar groen en op verhardingen (directe kosten). De gezondheidszorgkosten en de vervuilingskosten van de industrie worden niet in de kostenoverzichten opgenomen (indirecte kosten). Waarschijnlijk liggen deze kosten voor de maatschappij uiteindelijk veel hoger dan de economische baten ervan of de kosten voor het aanwenden van alternatieven. In de kostenberekening moeten de indirecte kosten wel meegenomen worden. De rijksoverheid zal in het openbaar groen en op verhardingen het gebruik van alternatieve bestrijdingsmethoden bij bv. beheersdirecties en gemeenten financieel moeten gaan ondersteunen om het verschil in de kosten te overbruggen. Door de onderzoekseisen en dus de toelatingseisen voor bestrijdingsmiddelen te verscherpen voorkomt de overheid dat bedrijven nieuwe produkten op de markt willen brengen. De investeringskosten blijven hierdoor beperkt en kunnen aangewend worden voor het ontwikkelen van minder schadelijke middelen en/of alternatieven. 38 4.3 Alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden: knelpunten nu en in de toekomst, en mogelijke oplossingen. Van de toegepaste alternatieve bestrijdingsmethoden ligt de nadruk op het gebruik van mechanisch, machinale methoden en schoffelen in handkracht. Biologische bestrijdingsmethoden worden in geringe mate toegepast. Voorlichting en educatie op het gebied van ecologisch beheer verbreedt het werkterrein van het groenbeheer in met name beplantingen, wegbernien en watergangen en kan de effectiviteit van biologische bestrijdingsmethoden verbeteren. Sterke en diepe grondbewerking stimuleert vestiging van onkruiden en wel met name de eenjarige onkruiden en de zich vegetatief voortpiantende onkruiden. Crondbewerking zoveel mogelijk beperken of ondiep uitvoeren voorkomt dit bezwaar. Mechanische onkruidbestrijding in beplantingen veroorzaakt veelvuldig het beschadigen en/of het afmaaien van de houtige aanplant. Hiervoor zijn verschillende oplossingen mogelijk. - Het gebruiken van verstelbare apparatuur; in de handel is reeds een verstelbare schoffelmachine (jonge beplanting). - Het op grotere afstand planten van houtaanplant (jonge beplanting). - Het planten van randbegroeiing zodat zicht in de beplanting en op onkruiden niet mogelijk is. - Het aanleggen en ontwikkelen van een 3 nivo's rijke beplanting: boom-, struik-, en kruidlaag. - Het kiezen van soorten die de bodem snel af kunnen dekken zodat bestrijding van onkruiden op kortere termijn niet meer noodzakelijk is. Het wegbranden van onkruiden met branders biedt onvoldoende resultaten voor de bestrijding van wortelonkruiden. Vooral voor verhardingen is dit een probleem daar weinig alternatieven voorhanden dan wel voldoende onderzocht zijn (zie volgende punt). Voor verhardingen zijn onvoldoende bestrijdings- en beheersalternatieven voorhanden of de ontwikkelde alternatieven zijn onvoldoende onderzocht op hun effectiviteit. (Een uitzondering is de Mowi Roterbant studie van de Dorschkamp). Met name open bestrating vormt een groot probleem. In de openingen gaan vuil en zand zitten en dit vormt weer een kiemingsplek voor onkruiden. Het laten uitvoeren van onafhankelijk onderzoek naar de effectiviteit van de machines die de laatste tijd ontwikkeld zijn is noodzakelijk. Het gebruiken van de Mowi Roterbant in het najaar lijkt in sterk verruigde vegetaties goede resultaten op te leveren voor onkruidbestrijding. KE Schors, chips, inzaai van kruiden en aanplant van bodembedekkende heesters kunnen negatieve effecten hebben voor de ontwikkeling van de houtaanplant, afhankelijk van bodemsoort en de aanwezige houtige plantesoorten. Door soorten uit te zaaien of aan te planten in het milieu waarin ze van nature voorkomen (inheemse soorten) is de kans op ontwikkeling van een stabiele vegetatie groter (van Groenendael 1985). Het mechanisch schonen en uitbaggeren van sloten kan dermate intensief gebeuren dat dit fatale gevolgen heeft voor de fauna en flora in en op de oevers van de watergangen. Oplossingen zijn: Minder intensief schonen. Bagger over omliggende akkers verspreiden. Waar mogelijk ecologisch beheer van overdimensionering en beschaduwende oevervegetatie toepassen. Ook een extensief maaibeheer in de oevers vergroot de soortensamenstelling van de vegetatie. De maaihoogte moet hoger zijn dan 5 â 6 cm en aan de machine moeten waarschuwingsbellen worden aangebracht. Het toepassen van alternatieve bestrijdingsmethoden is voor de beheerder aanmerkelijk duurder en arbeidsintensiever dan het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het afvoeren van het maaisel vormt qua kosten en afzetmogelijkheden eveneens een probleem. Voor ondersteuning in de verdeling van de kosten wordt verwezen naar punt 11 in par. 4.2. Wat betreft de maaiselafvoer: een niaairegime mei-juni/augustus vermindert de af te voeren hoeveelheid maaisel en dus de transportkosten (mond. med. dhr. Baart, VPO LU-Wageningen). Het maaisel kan wellicht gebruikt worden voor onkruidbestrijding in akkerbouw of beplantingen van het openbaar groen. De bevolking is niet gewend aan verruigde plantsoenen, bermen en verhardingen. Hierdoor ontvangt de beheerder veel klachten en neemt de vervuiling toe. Dit werkt zeer demotiverend voor de beheerder. Voorlichting naar bewoners van omliggende gebieden en natuureducatieve recreatie in de te beheren gebieden vergroot de tolerantie ten aanzien van een aangepast beheer. Tevens kan men visueel aantrekkelijke beheersmaatregelen treffen zoals maairegime gericht op Fluitekruid, opbrengen van hooi uit heemtuinen, het aanplanten van randbegroeiingen en een ecologisch beheer in plaats van een beheer gericht op bestrijding. De aannemers die het werk uitvoeren zijn vaak onvoldoende vertrouwd met het alternatieve beheer. Hierdoor wordt soms te onvoorzichtig met uitvoering van alternatieve methoden en de aanwezige begroeiing omgesprongen. Door aannemers zoveel mogelijk te betrekken bij tot stand koming van gewijzigd beleid wordt de betrokkenheid bij het 40 werk groter. De akkerdistel wordt door veel landbouwers nog steeds als zeer bedreigend voor hun akkers en weiland ervaren. Voorlichting naar boeren toe over gedrag akkerdistel en voorkomen in de landbouwgebieden is noodzakelijk. Selectief maaibeheer: in juli meerdere malen maaien m.n. bij regenachtig weer en het achterwege laten van grondbewerking zijn beheersmaatregelen die specifiek op bestrijding van de akkerdistel gericht zijn. De introductie van soorten op bermen en beplantingen of natuurtechnische projekten wekt floravervalsing in de hand. Dit gebeurt ofwel door de introductie van soorten die zeldzaam, uitgestorven, bedreigd of exotisch zijn, ofwel doordat men soorten aanplant in omstandigheden die sterk door de mens worden beïnvloed. Een stabiele vegetatie kan zich hierdoor in de meeste gevallen niet ontwikkelen. De soort vindt geen geschikt milieu voor vestiging en handhaving, of de soort vermengt zich met het genetisch materiaal van andere soorten dat positieve maar ook negatieve effecten kan hebben voor de diversiteit aan in de natuur aanwezig genetisch materiaal (van Groenendaal 1985). Aanbevolen wordt alleen inheemse soorten te gebruiken. Andere mogelijkheden zijn eerst te onderzoeken wat de potentie is van in de zaadbank aanwezige soorten alvorens direct te grijpen naar inbreng van soorten alsmede het stimuleren van migratie van soorten uit nabij liggende gebieden of landschapselementen door verbindingen met deze gebieden te maken (vergroten van vestigingskansen). 4.4 Aanbevelingen Ecologisch beheer biedt een belangrijke omschakeling van bestrijding naar beheer in het openbaar groen. Hiertoe is zowel voorlichting naar bewoners, recreanten als aannemers en beheersdirecties van belang. Bij omschakeling in beheer moet jaarlijks geïnventariseerd worden welke veranderingen zich voordoen in vegetatie- en faunasamenstelling van de objekten. Dit vergroot het inzicht in de mogelijke functie van de objekten voor een ecologische infrastruktuur in het gebied. Bij aanleg van de objekten moet rekening worden gehouden met een ecologisch beheer: • brede stroken in het landschap • grotere oppervlakten • verbindingen tussen landschapselementen onderling en met natuurgebieden • aaneengesloten verhardingen • verhardingen vervangen door laagblijvende beplanting • het aanbieden van een grote variatie aan vegetatie zodat verschillende dieren er zowel verblijf- als fourageerplaatsen kunnen vinden. Bijvoorbeeld de verbrede bermen waarin plaats is voor zowel kruidach- 41 tige vegetaties als struik-en boomachtige vegetaties. Een ander voorbeeld is een aflopend talud naar watergangen waardoor op het talud natte stukken kunnen voorkomen die mogelijkheden bieden voor bijzondere soorten. Op landschapsniveau een ecologische infrastruktuur voor een bepaald gebied ontwikkelen gericht op soorten uit het gebied. Naast functionaliteit kan er in het groen ook aandacht zijn voor visualiteit. Vooral het kostenaspect vormt een discussiepunt wanneer bestrijding toch noodzakelijk is. De overheadkosten op langere termijn van gebruik van chemische berstrijdingsmiddelen zouden bij gebruik van alternatieven verdisconteerd moeten worden. Meer op de RWS-praktijk gerichte voorlichtingsbladen maken. 4.5 Suggesties voor nader onderzoek Ontwikkelen van alternatieve bestrijdingsmethoden voor onkruiden op verhardingen. Ecotoxicologisch onderzoek stimuleren. Het aanvullen van de toxicologische tabellen op basis van gegevens uit milieufiches van het RIVM. Het ecologisch beheer van Rijkswaterstaat begeleiden met inventarisaties naar soortensamenstelling van vegetatie en fauna in de loop der jaren. Tevens kunnen in de praktijk meer beheersmaatregelen uitgeprobeerd worden om te bezien hoe met beheer een ecosysteem beïnvloed kan worden. De CBS-enquête uitbreiden met gegevens over de fase waarin beheersdirecties bepaalde middelen in toepassingsgebieden gebruiken (aanleg of beheer). Ook is inzicht in de keuzen die beheersdirecties maken voor bepaalde bestrijdingsmiddelen gerelateerd aan het karakter van een bepaald probleem noodzakelijk om gerichtere oplossingen aan te kunnen geven. Dit kan of eveneens in de CBS-enquête worden opgenomen of door direct overleg tussen DWW en de beheersdirecties. Ontwikkien van praktisch hanteerbare programma's waarmee op een PC snel de meest gewenste oplossingen voor een geconstateerd probleem worden gegeven. 4.6 Conclusie Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat is veel geringer dan de toepassing van alternatieve bestrijdingsmethoden of het achterwege laten van bestrijding. Mogelijkheden om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in zijn totaliteit terug te dringen lijken voldoende aanwezig. Door het verschil in gebruik tussen de beheersdirecties zijn echter advisering en voorlichting over alternatieven en ecologisch beheer nog steeds een noodzakelijke beheersondersteuning. Alternatieve methoden voor onkruidbestrijding betreffen bij Rijkswaterstaat voornamelijk mechanisch, machinale methoden. 42 Biologische bestrijdingsmethoden worden minder toegepast. Blijkbaar worden ze als minder succesvol ervaren. Op basis van ecologische kennis cq. uitgangspunten kunnen alternatieve bestrijdingsmethoden echter beter toegepast en begeleid worden. Een omschakeling naar een ecologisch beheer biedt tevens gunstige perspectieven voor verduurzaming en uitbreiding van het natuurlijk milieu. Eén van de toepassingsrichtingen in ecologische aanleg/beheer is het ontwikkelen van ecologische infrastrukturen. Hierin spelen landschapselementen als wegberinen, dijken, watergangen en beplantingen een belangrijke rol als verbindende groenarealen. In het ecologisch beheer zijn zowel machinaal mechanische als biologische bestrijdingsmethoden opgenomen. Een uitbreiding zijn de beheersmethoden die niet gericht op bestrijding maar juist op begeleiding van de groei van de aanwezige onkruiden of spontaan gevestigde beplanting.Bij Rijkswaterstaat dient per objekt bekeken te worden wat de mogelijkheden zijn of wat het nut is van ecologisch beheer. In randen, in jonge beplanting, in watergangen en op verhardingen blijft onder bepaalde omstandigheden bestrijding van onkruiden een noodzaak. Hiervoor zijn genoeg alternatieven voorhanden die reeds veelvuldig toegepast worden bij Rijkswaterstaat. Alleen het toepassingsgebied verhardingen geeft bij het terugdringen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de meeste problemen. Op verhardingen wordt door RWS het meest gewerkt met chemische bestrijdingsmiddelen. Voor dit toepassingsgebied zijn weinig goede (cq. goed onderzochte) alternatieven voorhanden. Het stimuleren van het ontwikkelen van alternatieven op het gebied van bestrijding op verhardingen maar ook op het gebied van type bestrating en omvormen van bestrating in groenarealen is dan ook een noodzaak. 43 L¶'!"IL. *1L1!4 3 L • 7 L IREmq 1- - Lip 16 •,.. 90 . •1I . ,I 1 1 r l ip 1 TJu r jf*1 ir 96 I ':•• . ...". ' '1. ..r, rp 16 • i Tj i-r j L EEPI- L i I. •1 P, % I • ••• • •• - - 4 - .• rrF . .I• '- : : - • ... .. . •-. r r• r 1 ':•• .. uI. ..I r • 90 .L • III" yL.. 1!" 1 Op deze plaats wil ik de volgende personen heel hartelijk danken voor hun achtergrondinformatie, ondersteuning, enthousiasme en begele iding bij de totstandkoming van dit rapport. Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde: Centraal Bureau voor de Statistiek, afdeling Natuurlijk Milieu: Consulentschap in Algemene Dienst voor Gewasbescherming: PeterHeemskerk, Ineke d'Ancona dhr. Loorij dhr.Mandersloot, Jacqueline van Rijn Consulentschap in Algemene Dienst voor het Stedelijk Groen: Hans Vos Plantenziektenkundige Dienst: dhr. Rietveld Ministerie van VROM: Ineke van der Vooren Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiène: Jaap Tuinstra Biologiewinkel Utrecht Stefan Morel Chemiewinkel VU Amsterdam Mariëtte Klein Bureau Ecoland Sjoerd Dirksen, Ron Mes, Annemarie Wesselius 44 6 LITERATUUR Anonyrnus 1983. Copius Peereboom J . W. 1976. (On-)kruidvegetaties en de aanleg en het onderhoud Chemie, mens en milieu. Van Gorcum, Assen/Arn- van groenvoorzieningen in Lelystad. nota gemeente s t erdam. Lelystad. Copius Peereboom J . W. & L. Rei.jnders 1986. Anonymus 1984. Hoe gevaarlijk zijn milieugevaarlijke stoffen? Groenbeheer door overheidsinstanties. Een uitgave Boom, Meppel/Axnsterdam van de Provincie Noord-Holland. Dortiand R.J. (eindred.) 1985. Anonyrnus 1985. Bestrijdingsmiddelen. Deel 1. Gids voor de Hetgebruikvanbestrijdingsmiddelenvoor huishouding. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage. groenvoorzieningen en verhardingen bij de Rijkswaterstaat. RWS-Wegbouwkundige Dienst & SBB- Ei.jsackers H. & W.J. Chardon 19??. Nevenwerkingen van armoniumsulfamaat op de verkeerswegen. bodemfauna. RIN Arnhem. Anonymus 1987. Onkruidbestrijding op verhardingen. Notitie van de Evelo C. , H. van Gelderen & F. Loos 1983. gemeente Utrecht. Spuiten kan niet meer. Vereniging Milieudefensie. Anonymus 1989. Krib en oever bekleed met rietzoden, kraagstuk en Fairchild E.J. 1978. lichte steenbestorting. Land + Water nu nr. 4. Agricultural chemicals andpesticides.A handbook of the toxic effects. Castle House Publications Ltd. Bekooy D . A. 1988. Is regionaal waterkwaliteitsbeheer inzake emissies van bestrijdingsmiddelen noodzaak? H20 21: 736. Gelderblom L. . R. Kuijsters & L. Mei.jssen 1988. Mogelijkheden voor landinrichting binnen een Bevort F.G. & R.C. Schoorl 1989. ecologischeinfrastructuur van houtsingels. Oevers, meer dan overgang tussen land en water Landinrichting 28/2: 75-82. Tuin en Landschap 1989/5: 30-31. Goos J. & L. Pols 1989. Boesten ,3.J.T.I, 1987. Aanleg van Landschappelijke beplantingen 1. Het gedrag van organische bestrijdingsmiddelen in Groen nr. 4. de bodem. Chemisch Magazine april 1987: 243-245. Griffiths M. 1987. Bestrijdingsmiddelen en gezondheid. Stichting Boom J . H. 1986. Eigen experimenten geven Ridderkerk basis voor Natuurverrijking, Lekkerkerk. besluitvorming. Tuin & Landschap 1986/2: 26-29. Groenendael J.M. van 1985. Botteman J. & J. Leemans 1987. Floravervalsing: de mening van een oecoloog. De Gewasbescherming via genetische manipulatie Levende Natuur 86: 138-142. Chemisch magazine. April 1987: 253-254. Gryseels M. 1989. Brown A.W.A. 1978. Ecology of pesticides J. Wiley and sons, New York. Nature management experiments in a derelict reedmarsh. 1: Effects of winter cutting. Biol. Cons. 47: 171193. Hartley D. & Kidd H. 1988. The Agrochimicals Handbook. The Royal Society of Chemistry, University of Nottinghain. 45 Hawlitzeck G. & J. Kupke 1987. Papieren plantachijf houdt voor weinig geld Minderhoud J.W. et al. z..j. plantspiegel vrij. Tuin & Landschap 1987122: 28- Landbouwkundig en natuurtechnisch beheer van 29. rivierdijkgrasland. Brochure van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen, Heemsbergen H. & R.H. Pitlo 1983. subwerkgroep 9A Aanleg, beheer en onderhoud van Onderzoeks- en demonstratieprojecten: Ontwikkeling de grasmat op rivierdijken. van kruidachtige vegetaties onder verschillende groei-omstandigheden bij verschillend beheer. Natuur en Milieu 1982. Notitie nr.3 van de Adviesgroep Veget.atiebeheer, Bestrijdingsmiddelen in en om het huis. Natuur Wageningen. en Milieu nr. 17, Utrecht. Hoksbergen F.Th.J. 1988. Opdam P. 1988. Het verwijderen van onkruid op verhardingen en uit Versnippering bedreigt voortbestaan plant en goten met de MOWI Roterbant (type 1). Rapport nr. dier. Natuur en Milieu 12: 4-8. 526, Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw "De Dorschkamp', Wageningen. Persoons C.J. & J.W. Kli.jnstra 1987. F eromonenbelangrijkbijg eïntegr e erd e Herwaarden G.J. van 1989. bestrijding. Chemisch Magazine april 1987: 257- Bermen belangrijk voor de natuur. Landinrichting 261. 29/1: 22-26. Pijnenburg J.P. & C.A.A.A. Tönissen 1989. Koning E. 1987. Natuurtechniek bij de aanleg van wegen in de Gemeenten en Stedelijk Groen. Doctoraalverslag ruilverkaveling"Mergelland'. Landinrichting voor de vakgroep Vegetatiekunde, Plantenoecologie 29/1: 27-32. en Onkruidkunde, LU Wageningen. Pitlo 1989. Koning E. 1988a. Overdimensionering en de groei van submerse Houtsnippers en mikroklimaat. De warmte- en waterplanten. Landinrichting 29/2: 30-35. vochthuishouding van de bodem in bosplantsoen. Doctoraalverslag voor de vakgroep Vegetatiekunde, Snoo G.R. de & K.J. Canters 1987. Plantenoecologie en Onkruidkunde, LU Wageningen. Neveneffectenvanbestrijdingsmiddelenop terrestrische vertebraten. Deel 1: Inventa- Koning E. 1988b. risatie van de bestaande kennis & lacunes en De zaadflora van Craubeek. Doctoraalverslag voor aanbevelingen voor onderzoek. CML Mededelingen de vakgroep Vegetatiekunde, Plantenoecologie en 35a, Leiden. Onkruidkunde, LU Wageningen. StoU T. 1988. Linders J.B.H.J. & J.M. Knoop 1988. Simazin gewogen en te zwaar bevonden. Tuin & Toelatingsonderzoek bestrijdingsmiddelen en gedrag Landschap 1988/5: 16-19. in oppervlaktewater. H20 21: 731-736. Sykora K.V. L. de Nijs & T. Pelsma 1988. Marcelis R.A.L. 1987. Plantengemeenschappen in Nederlandse wegbermen Onkruid.bestrijdingsmiddelen en hun risiko's. Een en de zeldzaamheidswaarde van de bermflora. De gids voor akkerbouwer, tuinder, veehouder en Levende Natuur 89: 14-20. loonwerker. Centrum Landbouw en Milieu, Utrecht. Terlouw L.A. 1986. Melman Th.C.P. & P.J.M. Melman 1989. Alternatieve onkruidbestrijding in de gemeente Dotters: parels in het boerenland. De Levende Huizen. Natuur 90: 66-71. Verkaar H.J.P.A. 1988. Wegbermenenrivierdijkenalsmogelijke migratiebanen voor planten. Landschap 5: 72-82. 46 Voorlichting Stedelijk Groen z.j. Tussen spuit en kruid. Groene reeks, brochure nr. 6. Voorlichting Stedelijk Groen 1987. (On)kruidbeheerinbosplantsoen. Werkgroep onkruidbeheer houtig openbaar groen. Worthing C.R. 1983. The Pesticide Manual. The British Crop Protection Council. Zonderwijk P. & G. Liefstingh 1982. Onkruidkuride.Voorlopigdictaat.Vakgroep vegetatiekunde, plantenoecologie en onkruidkunde. Zwan M. van der 1986. De invloed van maaien op de samenstelling er produktiviteit van vegetatie in een wegberm. Wegberrnonderzoek op een zware rivierkleigrond. Doctoraalverslag voor de vakgroep Vegetatiekunde, Plantenoecologie en Onkruidkunde, LU Wageningen. Zwanepoel A. 1989. Effekt van twee jaar experimenteel beheer op de soortensamenstelling van wegberinvegetaties. Groenkontakt 89/2: 66-72. 47 1 • •• .i — _. - •• ..uiI 1.. • ..- : • — —Mpommi - . • 1 — EROM ,it -•1 - 1 • • •• • • :4'.'- : , • ...!ç Ii. - . •••• •_....I. 1 • - •lI 11 1 •, .._.. • - •1-i• .1 •• • • ••1-•-•.- hhh1, I_ — 1 • •1l• •l.- II TI •• •• i • I;_. - • •• -• • - 1 -1 1 •. ..uI •. .1 i'•L 1 • • •. • r • 1 &? - :• 1• - - L , • +. • - ,• .-I. - •1.• .t r. •- r •'• 96 IM 1 • • _ •p •. • -..'1••...I•. • ' •1 . • • Ii. IJ 1•1 • - -• • 7 1 IN •1. - • .••l •••• 1 1 • • .•l •u• r 1 I.I•• 1 1 Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat en aanbevelingen voor alternatieven van beheer en onderhoud. TABELLEN E. Koning Ecoland-rapport 89-3 Utrecht, juni 1989 Opdrachtgever Rij kswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde Delft bureau voor ecologisch onderzoek Fregatstraat 97 3534 RC UTRECHT 030-430070 LIJST VAN TABELLEN Tabel 2.1.1 ............................... 1 Tabel 2.1.2 ............................... 2 Tabel 2.1.3 ............................... 3 Tabel 2.1.4 ............................... 4 Tabel 2.1.5 ............................... 5 Tabel 2.1.6 ............................... 9 Tabel 2.2.1 ............................... 10 Tabel 2.2.2 ............................... 11 Tabel 2.3.1 ............................... 14 Tabel 2.4.1 ............................... 19 Tabel2.4.2 ............................... 19 Tabel 2.4.3 ............................... 20 Tabel 2.5.1 ............................... 22 Tabel2.5.2 ............................... 28 Tabel 2.5.3 ............................... 29 Tabel 2.6.1 ............................... 32 Tabel 2.7.1 ............................... 38 Tabel .8.1 ............................... 45 Tabel 2.8.2 ............................... 46 Tabel 2.8.3 ............................... 47 Tabel 2.9.1 ............................... 49 Tabel 3.1.1 ............................... 50 Tabel 3.1.2 ............................... 52 Tabel 3.1.3 ............................... 55 Tabel 3.1.4 ............................... 57 Tabel 3.1.5 ............................... 59 Tabel 3.1.6 ............................... 62 Tabel 3.1.7 ............................... 64 Tabel 3.1.8 ............................... 65 Tabel 3.2.1 ............................... 67 Tabel 3.2.2 ............................... 68 Tabel 3.2.3 ............................... 69 Tabel 3.2.4 70 Tabel 4.1.1 ...............................73 Tabel 2.1.1 Gebruikte hoeveelheid bestrijdingsmiddelen bij RWS in 1986 en het aantal berichtgevers. Bestrijdingsmiddel (werkzame stof) HERBICIDEN Amitrol Arrinoniusisulfamaat Atrazin Chloorthiamide 2,4-D Dalapon Dicarrba Dichlobenil Diquat Diuron Glufosinaat-an1TniL1ir Glyfosaat MCPA Mecoprop Paraquat Sirnazin Triclopyr INSECTICIDEN Bromofos-methyl FUNGIC IDEM Thiofanaat-rnethyl-o Ziram-o OVER 1 GEN AlkyldirnethylbenZylamoni unch 1 ori de Alkyldirnethylethylbenzylarrinoniuihloride Didecyldimethylajrrnoniunchloride Forrnaidehyde Lakbalsem Steenkoolteeroliedesti 1 laat TOTAAL gebruikte hoeveelheid Gebruikte hoeveel- Aantal heid van een bestrij- berichtgeversbestrijdingsmiddel van de dingsmiddel in Ekgi totale hoeveelheid van mcl. lakbaisem alle bestrijdingsmiddelen 481.8 69.4 186.3 11.3 110.8 962.6 10.6 755.7 16.6 359.1 0.8 675.1 278.8 70.9 57.0 1183.3 1.0 26 4 2 2 7 27 4 34 6 10 1 35 20 6 10 36 1 7.4 1.1 2.9 0.2 1.7 14.8 0.2 11.6 0.3 5.5 0.01 10.4 4.3 1.1 0.9 18.3 0.02 0.9 1 0.01 11.9 9.9 14 2 0.2 0.2 3.9 3 0.06 1.3 1 0.02 3.9 1 0.06 36.5 733.0 450.0 1 18 1 6482.4 1 0.6 11.3 6.9 Tabel 2.1.2 Oppervlakte aan beplantingen, verhardingen en wegberrnen alsmede lengte van watergangen, in beheer van Rijkswaterstaat in 1986, waarin verschillende manieren van bestrijdingsrnethoden zijn toegepast. totale oppervlakte met bestrijdingsmiddelen A. BEPLAMTINGEN IN [HA] Landschappelijke beplanting -jonger dan 4 jaar - ouder dan 4 jaar Bosplantsoen -jonger dan 4 jaar - ouder dan 4 jaar Sierplantsoen 2851.9 191.9 2660.0 41.0 2.5 38.5 95.8 165.4 88.2 77.2 0.5 B. VERHARDINGEN IN [HA] C. WEGBERMEN IN [HA] Grasbermen in (hal Wegbeplanting in (hal D. WATERGANGEN IN [KM] Permanent waterhoudende watergangen - droge taluds natte taluds - bodem Tijdelijk droogvallende watergangen -taluds - bodem niet alternatieve methoden zonder bestrijdingsrnethoden 2495.1 33.6 2461.5 30.0 0.5 6.2 191.4 70.0 121.3 10.5 2.5 8.0 26.5 3305.1 542.8 5.2 0.2 15106.7 13083.0 2023.7 153.2 151.9 12345.8 584.0 4188.8 4188.8 4188.8 2238.3 31.5 0.0 0.0 4090.7 4005.3 3966.8 66.6 183.5 222.0 2238.3 2238.3 11.4 6.0 2222.3 2046.5 4.6 185.8 * 30.0 63.1 * 6427.1 4188.8 * Deze gegevens zijn verwerkt in A. a t/m c N.B. B. Verhardingen niet goed ingevuld: Enkele diensten bleken niet in staat het totale oppervlak verhardingen aan te geven. De kolom behandeld ramt bestrijdingsmiddelen is goed ingevuLd. 150.9 ha hiervan is niet in percentages van het totaal om te rekenen. De kolom zonder bestrijdingsrnethoden omvat in werkelijkheid waarschijnlijk een veel groter oppervlak. 2 Tabel 2.1.3 De relatie tussen de hoeveelheid beheersoppervlakte en de totale hoeveelheid toegepaste bestrijdingsmiddelen. PROVINCIES TOTALE OPPERVLAKTE IN HA (beplantingen, verhard i ngen en wegberinen) Gr.1 Fr.2 Dr.3 0v. 4 Ge.5 ut.6 NH.7 ZH.8 ZI.9 NB.10 Lb.11 607 1637 1260 1132 4826 2157 2451 2225 1008 2744 1355 TOTALE HOEVEELHEID BESTRIJDINGS- MIDDELEN IN KG 283.1 439.9 298.5 224.5 1411.8 636.7 452.1 581.8 635.5 779.5 289.1 TOTALE HOEVEELHEID IN KG / HA 0.47 0.27 0.24 0.20 0.29 0.29 0.18 0.26 0.63 0.28 0.21 NB. Waarden zijn afgerond naar boven vanaf 2 cijfers achter de konina. Flevoland is ondergeoracrit bij Noord-Holland en Friesland. De rivieren zijn ondergebracht bij de provincies. Zuid-Holland is gecorrigeerd voor steenkoolteeroliedestillaat (incidenteel gebruik). Er wordt slechts 48.9 kin watergangen chemisch behandeld, hierdoor zijn deze niet opgenonen in deze tabel. In de totale hoeveelheid bestrijdingsmiddeLen zijn de hoeveelheden die in watergangen zijn gebruikt, door Zeeland en Gelderland, wel opgenemen. Dit cndat in deze eruéte niet te achterhalen was wat het gebruik was in de toepassingsgebieden per provincie. Tabel 2.1.4 Bestrijdingsiniddelengebruik bij Rijkswaterstaat in 1986 uitgedrukt in [kg]; per provincie en in totaliteit. Bestrijdingsmiddel Provincies (werkzame stof) GrFrDr0vGeUtNHZHZINBLbTotaal HERBICIDEN Amitrol AnlnoniL,nsulfamaat Atrazin Chloorthiamide 2,4-0 Dalapon Dicanta Dichlobenil Diquat Diuron Glufosinaat-amonlijn Glyfosaat MCPA Mecoprop Paraquat Simazin Triclopyr 11.0 20.0 24.0 18.0 3.8 0.5 7.5 50.0 25.0 307.4 113.7 33.8 16.9 202.8 76.7 93.1 3.4 92.5 1.1 62.4 31.9 23.4 46.9 6.8 35.5 25.0 4.2 17.4 0.8 30.4 0.8 5.8 14.5 25.0 0.8 126.6 36.0 166.1 7.9 26.6 48.2 23.8 50.0 75.3 28.5 34.7 17.1 192.0 92.0 37.0 37.5 5.0 131.3 62.1 128.3 92.7 8.0 44.3 2.5 10.1 0.3 162.4 3.0 64.3 28.6 48.0 0.6 76.0 2.4 357.2 14.0 55.0 34.9 22.5 5.3 18.9 5.8 100.8 30.6 20.0 31.8 8.8 52.1 0.3 151.7 55.8 7.5 79.2 177.1 151.5 4.0 2.8 4.5 0.4 195.3 19.2 94.5 OVERIGEN Alkyldirnethylbenzylarmioniunchloride Alkyldirnethylethylbenzylannnoniunch lor ide Didecyldirnethylairrnoniunch lor ide Forroaldehyde Lakbalsem Steenkoolteeroliedesti 1 laat TOTAAL 22.1 30.0 159.4 1.0 IN SE CT IC ID EN B romof os - rnethy 1 FUNGICIDEN Thiofanaat-methyl-o Ziram-o 5.1 10.0 0.9 1.7 1.1 0.6 1.5 1.3 4.4 1.1 0.9 0.2 11.9 9.9 1.6 3.9 9.9 1.0 1.3 1.3 1.3 3.9 40.0 55.0 69.0 201.0 36.5 230.0 24.0 450.0 481.8 69.4 186.3 11.3 110.8 962.6 10.6 755.7 16.6 359.1 0.8 675.1 278.8 70.9 57.0 1183.3 1.0 114.0 3.9 36.5 733.0 450.0 283.1439.9298.5224.5 1411.8636.6452.11031.8635.5779.5 289.16482.4 Opnerking: Flevoland-Afsluitdijk is ondergebracht bij N-H en Friesland. De rivieren e.d. zijn ondergebracht in de provincie waarin ze gelegen zijn. 4 Tabel 2.1.5 Oppervlakte van beplantingen, verhardingen, wegberrnen en lengte van watergangen in beheer van Rijkswaterstaat in 1986, waarin verschillende manieren van bestrijdingsmethoden zijn toegepast; uitgewerkt naar percentages van de totale oppervlakte in ha en provincies. TOTALE OPPERVLAKTE IN HA GrFrDrDvGelUtNHZHZIMBLb A. BEPLANTINGEN IN (HA a. Landschappelijke beplanting Bosplantsoen Sierplantsoen 62.0 1.5 0.0 71.4 0.0 0.5 136.0 0.0 0.0 178.0 22.5 2.0 601.0 0.0 0.5 332.0 0.0 6.0 329.2 17.0 0.4 309.7 0.0 1.0 167.7 0.0 0.0 265.5 0.0 8.3 399.9 0.0 60.0 B.VERHARDINGEWIN[HA] 49.5 453.5 351.0 32.0 1252.0 298.2 408.1 206.7 37.5 162.5 54.0 C. WEGBERMEN IN[HA] Grasberrnen in (ha] Wegbeplanting in [ha] 494.2 439.8 54.4 1076.9 1007.4 69.5 773.0 653.0 120.0 897.0 769.0 128.0 2972.0 2551.0 421.0 1520.6 1203.6 317.0 1660.8 1334.7 326.2 1707.7 1535.0 172.7 803.1 721.1 82.0 2307.6 2039.6 268.0 841.3 776.4 64.9 D. I4ATERGANGENIN[KM] 378.0 Permanent waterhoudende322.6 wat ergangen droge taluds natte taluds bodem 505.6 451.6 495.0 228.0 643.0 179.0 698.2 398.8 463.0 345.1 642.0 609.0 600.9 578.5 480.9 173.0 963.8 734.5 486.7 97.8 54.0 267.0 464.0 299.4 117.9 32.1 22.4 307.9 229.3 388.9 Tijdelijk droogvallende WO te rgangen taluds -bodem 55.4 5 MET BESTRIJDINGSMIDDELEN IN % VAN DE TOTALE OPPERVLAKTE GrFr Dr 0v Gel A. BEPLANTINGEM IN (HA] Landschappelijke beplanting Bosplantsoen Sierplantsoen 42 34 0.0 12.5 0.0 100 8.5 0.0 0.0 0 0.0 100 35 0.0 0.0 B. VERHARDINGEN IN [HA] 13.1 8.4 4.1 17.1 22.8 C. WEGBERMEN IN [HA] Grasbermen in (ha] Wegbeplanting in (hal 2.2 34.9 0.3 12.2 0.5 5.8 0.01 0.0 D. WATERGANGEN IN [KM] Permanent waterhoudende watergangen droge taluds natte taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 tijdelijk droogvallende watergangen - taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Ut NH ZH ZI NB Lb F1 5.4 0.0 16.7 2.3 0.0 100 5.6 0.0 30 7.7 0.0 0.0 12.8 0.0 24 1.8 0.0 0.0 0 0.0 0.0 23.7 41.6 0 5.4 15.2 0.7 12.7 0.0 10.8 0.0 0.0 6 4.4 27 0.01 4.9 6.2 5.7 0.04 2.5 0.3 10 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 18.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 6.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 3.7 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 11 100 MET ALTERNATIEVEN IN A. BEPLANTINGEN IN (HA a. Landschappelijke beplanting Bosplantsoen Sierplantsoen VERHARDINGEN IN [NA] WEGBERMEN IN [HA] a. Grasbermen in [ha] VAN DE TOTALE OPPERVLAKTE Gr Fr Dr 0v 0 66 0.0 22.7 0.0 0.0 1.1 0.0 0.0 6.5 11.1 0.0 0.0 0.0 0.0 97.9 95.6 94.3 99.2 100 100 100 97.8 97.8 100 100 100 32.5 D. WATERGANGEN IN [KU] Permanent waterhoudende wat ergangen 100 - droge taluds 100 - natte taluds 100 - bodem Tijdelijk droogvallende watergangen 100 - taluds 100 - bodem Gel Ut NH ZH ZI NB Lb 0.7 0.0 0.0 3.6 0.0 83.3 6.3 41.1 0.0 17.4 0.0 80 0.7 0.0 0.0 19 0.0 45.8 5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.7 1.2 0.0 0.0 0.0 99.9 82.3 93.4 95.8 99.6 94.6 99.3 100 100 100 96.2 86.1 86.1 99.9 100 100 96.4 97.5 97.5 100 99.0 99.0 81.8 81.8 82.8 100 100 100 100 100 100 97.9 79.4 79.1 96.3 100 100 100 7 100 100 100 100 100 74.4 59.1 59.1 100 100 GEEN ONDERHOUD / ZONDER BESTRIJDINGSMIDDELEN EN/OF ALTERNATIEVEN IN % VAN DE TOTALE OPPERVLAKTE Gr Fr Dr 0v 57 0.0 0.0 64.5 0.0 0.0 90 0.0 0.0 93.5 20.0 0.0 0.0 4.1 5.2 WATERGANGEN IN [KM] Permanent waterhoudende watergangen droge taluds natte taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.8 0.0 0.0 Tijdelijk droogvalLende watergangen - taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 A. BEPLANTINGEN IN EH A a. Landschappelijke beplanting Bosplantsoen Sierplantsoen Gel Ut NH ZH ZI NB Lb F1 95.6 0.0 100 90.9 0.0 0.0 91.4 10.0 0.0 77 0.0 0.0 91.5 0.0 0.0 67.9 0.0 31.3 93.2 0.0 100 0 0.0 0.0 0.0 17.6 0.3 3.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.0 5.0 8.4 8.4 30.9 0.1 0.0 0.0 6.5 4.6 4.6 0.0 1.0 1.0 0.0 5.4 5.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 25.5 40.9 40.9 0.0 100 100 0.0 67.4 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 14.3 18.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 VERHARDINGEN IN [NA] IJEGBERMEN IN [HA] a. Grasbermen in (ha] 8 Tabel 2.1.6 De relatie tussen de hoeveelheid beheersoppervlakte, het oppervlak beheerd net behulp van chei'nische bestrijdingsrnethoden, en de totale hoeveelheid toegepaste bestrijdingsmiddelen. PROVIMC!ES TOTALE OPP. INHA (beplantingen, verhardingen en wegberrnen) Gr.1 Fr.2 Dr.3 Cv. 4 Ge.5 Ut.6 NH.7 ZH.8 ZI.9 NB.10 Lb.11 607 1637 1260 1132 4826 2157 2451 2225 1008 2744 1355 TOTALE HEVEELHEID BESTRIJDINGSMIDDELENIN KG OPP. BEHEERD M.B.V. CHEMISCHE BESTRIJDINGSMET MCC EN INMA X OPP. CHEMISCH BEHEERD V/H TOTALE OPP. TOTALE HOEVEELlEIDIN KG /MA CHEMISCH BEHEERD OPPERVLAK 283.1 439.9 298.5 224.5 1411.8 636.7 452.1 581.8 635.5 779.5 289.1 62.6 59.4 36.0 7.6 33.1 130.1 34.5 97.2 101.6 123.5 36.5 10 3.6 2.9 0.7 0.7 6.0 1.4 4.3 10.0 4.5 2.6 4.5 7.4 8.3 29.5 42.6 4.9 13.1 6.0 6.3 6.3 7.9 NB. Waarden zijn afgerond naar boven vanaf 1 cijfer achter de konsea. Flevoland is ondergebracht bij Noord-HolLand en Friesland. De rivieren zijn ondergebracht bij de provincies. Zuid-Holland is gecorrigeerd voor steenkoolteeroliedestillaat (incidenteel gebruik). Er wordt slechts 68.9 km watergangen chemisch behandeld, hierdoor zijn deze niet opgenomen in deze tabeL. In de totale hoeveelheid bestrijdingsmiddelen zijn de hoeveelheden die in watergangen zijn gebruikt, door Zeeland en Gelderland, wel opgenomen. Dit ondat in deze enquète niet te achterhalen was wat het gebruik was in de toepassingsgebieden per provincie. Tabel 2.2.1 Bestrijdingsmiddelengebruik bij RUS, per toepassingsgebied, per middel in 1986, uitgedrukt in [kg]. Bestrijdingsmiddel 1 (werkzame stof) HERBIC ID EN Amitrol Amoniussulfarnaat Atrazin Chloorthiamide 2,4-0 Dalapon Dicana Dichlobenil. Diquat Diuron GLufosinaat-ansnonius GLyfosaat MCPA Mecoprop Paraquat Simazin 30.0 TricLopyr 23 45 678 49.7 7.3 21.9 85.0 18.0 42.535.0 17.5 46.5585.784.5 27.0 38.1402.172.4 3.7 15.8 0.8 4.3154.452.7 63.30.4 2.84.5 4.1 3.78.035.0 1.0 27.1 87.8 15.0 10.0 103.5 INSECTICIDEN Bromofos-reethyl 422.3 23.8 101.2 7.5 43.0 106.0 12 1718 0.01 23.8 3.8 172.5 12.4 316.1 300.8 4.9 20 25.2 41.4 981.5 32.0 62.4 10.5 43.5 0.6 0.3 9.0 210.0 63.0 1.6 6.5 39.61.1 0.3 0.5 1.1 0.9 FUNGICI DEN Thiofanaat-rnethyl-o Ziram-o 2.19.7 9.9 OVERIGEN Alkyldimethylbenzylarr,noniunchtoride AlkyLdilnethylethylarïsnoniunchloride DidecyLdimethylarrinoniumch Lor ide Forrsaldehyde Lakbalsem Steenkoolteeroliedesti 1 laat TOTAAL 2.4 911 1.6 2.2 1.3 3.9 36.5 304.0429.0 450.0 30.0 15.0 Legenda 1+2 = Permanent waterhoudende watergangen 1= Droge taLuds 2= Natte tatuds + bodem 3+4 = Tijdelijk droogvallende watergangen 3= TaLuds 4= Bodem 5= Wegbermranden 6= Grasbermen 42.5443.1 7= 8= 9= 11= 12 = 20 = 17 = 18 = 505.41671.6248.0 2538.9 Wegbeplanting Andere beplantingen Wegen en verhardingen Gazons Bossen (mci.grienden) Dijkiicharnen en glooiingen Braakliggende terreinen Andere toepassingen 10 52.8 439.11 39.6 456.8 Tabel 2.2.2 De werking van de door RWS in 1986 toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen en opeerkingen per middel. Bron: Gewasbeschermingsgidsen 1985 en 1987. HERBICIDEN WERKING RESTRICTI ES/OPMERKINGEN Amitrol Systemisch door opname via het blad en enigermate door ondergrondse plantedelen. Gaat opbouw van chlorofyl en caroteen tegen. Vooral tegen overblijvende onkruiden. Niet spuiten op onkruidvrije grond. Niet toepassen in watergangen. Niet toepassen op slootkanten en akkerrand Zes weken na toepassing pas inzaaien of inplanten van gewassen. Armnoniunsulfamaat Vooral systemisch via sapstroom; ook via de grond. Werkt tegen houtige gewassen. Ook ter voorkoming van uitloop van stobben. Niet als binnen enkele uren regen kan wor& verwacht,i.v.m. schade aan naburige beplanting. Niet morsen bij te bewaren planten. Atrazin Systemisch, opname door de ondergrondse delen en enigszins via het blad, Reeising van de fotosynthese. Werkt tegen éénjarige onkruiden en kweekgras. Lange werkingsduur, bijlage dosering al enkele maanden. Niet op sterk stuivende gronden (i.v.m. drift). Melganzevoet, Zwarte nachtschade en Straatgras zijn resistent. Chloorthiamide Wordt in de grond omgezet in Oichlobenit. Remt de celdeling. Langdurige werking. Goed tegen Klein hoefblad, Akkerdistel en Paardestaart. Overblijvende grassen, Kruipende boterbloeii klaversoorten, windesoorten en Hondsdraf zi weinig gevoelig. Niet bij kassen en/of bakken toepassen. Niet vlak voor regen verwacht wordt. 2,4-0 Systemisch, opname via het blad. Verstoring van de groeistofbalans. Tegen éénjarige en dicotyle onkruiden, m.n. Klein hoefblad, Paardebloem, Madelief, Weegbree, Akkerdistel en windesoorten. Op droog kruid bij groeizaam weer. Niet toepassen op bloeiende onkruiden i.v.n bijen. Niet toegestaan van 1 oktober-1aprilin waterwingebieden. Dalapon Systemisch, opname door het blad en door de ondergrondse delen. Tegen Kweek en andere overblijvende grassen. Droog en in goede groei.In water tegen Riet, Lies- en Mannagras, Lisdodde en Egelskop. In watergangen zonder uitvloeier en niet vc 15juli. Bij toepassing in de stoppel gedurende 3 maanden niet zaaien of planten. Niet van 1oktober - 1aprilin waterwingebieden. Dicanta Systemisch, opname door het blad. Verstoort groeistofbalans. Het is verboden dit middeltoe te passen ir waterwingebieden. De coetinatie Dicanta/MCPA/Mecoprop bestrij Hoenderbeet en Paarse dovenetel minder goec Dichlobenil In daapvorm. Remt celdeling. Voorkomt kieming van zaad, Lange werkingsduur. In voorjaar en bij begin van hergroei. 11 Overblijvende grassen, Kruipende boterbloes klaver- en windesoorten zijn weinig gevoeli Onder bepaalde gewassen niet zie etiket. HERBICIDEN WERKING RESTRICT lES/OPMERKINGEN Diquat Vrijwel uitsLuitend op bovengrondse delen; wordt in de grond geinactiveerd. Remt fotosynthese. Bestrijding van éénjarige tweezaadlobbige onkruiden. In water tegen Sterrekroos en Waterviol ier. Wel bij droog weer en zonder wind. Grassen worden slecht bestreden. Diuron Systemisch, opname voornamelijk door de ondergrondse delen. Tegen éénjarigen en ondiep wortelende kruiden. Reiiïning fotosynthese. Lange werk ingsduur. Toepassen m.b.v. vliegtuig verboden. Alleen gebruiken op onkruidvrije, gesloten, vochtige grond. Populieren zijn zeer gevoelig. Muurpeper, nossen en wieren zijn zeer gevoelig. Weegbree ongevoel ig. Ereprijs weinig gevoelig. Op zand en grind selectieve dosering. Glufosinaat amoniun Contactwerking via het blad, geringe systemische werking. Verstoring van de stikstofassimilatie, waardoor indirect ook renaning van de fotosynthese optreedt. Tegen zowel rnono- als dicotyle, eenjarige en overblijvende onkruiden. Alleen bij droog, groeizaam weer; binnen 6 uur geen regen. Gtyfosaat Systemisch via bovengrondse delen. Refrming biosynthese en aromatische aminozuren. Tegen aanwezige éénjarige en overblijvende nossen en dicotyle onkruiden en ter voorkoming van uitloop van stobben. Bij niet te warm, bewolkt weer (hoge luchtvochtigheid). Niet als binnen 6 uur regen valt. Onkruiden mogen niet al te veel zijn afgehard en moeten goed ontwikkeld zijn. Klaver en wikkesoorten minder gevoelig. Paardestaart, Zwaluwtong, Kleine brandneteL en windesoorten minder gevoelig. MCPA Groei regulator. Systemisch, opname via het blad. Verstoring van de groeistofbalans. Tegen tweezaadlobbige dicotyle éénjarige- en overblijvende onkruiden. Op droog onkruid bij groeizaam weer. Niet spuiten tijdens de bloei van onkruiden (bijen!'). Wordt met name gebruikt tegen Akkerdistel. Mecoprop Systemisch via de bladeren. Verstoring van de groeistofbalans. Tegen eenjarige en overblijvende dicotyle onkruiden, speciaal Grote brandnetet, Kleefkruid, Muur, zuringsoorten en Zevenblad. Waterwingebieden: niet toegestaan van oktober - 1 april. Paraquat Vrijwel uitsluitend contactwerking op bovengrondse delen; wordt snel geinactiveerd door de grond. Remt fotosynthese. Is onder bepaalde omstandigheden systemisch. Vooral werkzaam tegen grasachtige onkruiden. In water tegen waterpest, hoornblad, fonteinkruid en enkele drijvende en beven het water uitgroeiende soorten. Niet op natte vegetaties en/of als spuitvloeistof langzaam opdroogt. Niet 'nevelen' i.v.m. drift. Akkerwinde, Hondsdraf, Kleine brandnetel, Zwaluwtong, Varkensgras, overblijvende grassen worden i.h.a. slechts tijdelijk bestreden. Gewassen niet raken. Niet met vliegtuig toepassen. Bij toepassing op een moment dat watergang volledig is dichtgegroeid kan vissterfte optreden door 02 tekort. Ook schadelijk voor amfibieën. 12 HERBICIDEN WERKING RESTRICTIES/OPMERKINGEN Sirnazin Systemisch, uitsluitend via de ondergrondse delen. Remt de fotosynthese. Lange werkingsduur. Tegen éénjarige mono- en dicotyle onkruiden. Alleen toepassen op van te voren onkruidvri gemaakte grond. Bij voorkeur op gesloten, vochtige grond. Varkensgras, Viooltje, Muurpeper, Kleine brandnetel en Wolfsrnelk zijn minder gevoeli Resistentie (plaatselijk): Melganzevoet, Zwarte nachtschade, Straatgras. Triclopyr Systemisch, opname via bovengrondse delen. Verstoring van de groeistofbalans. Tegen houtige gewassen en dicotyle onkruiden. Niet toegestaan in waterwingebieden. Cholinesterase reanende werking met korte werkingsduur. Tegen overwinterende stadia van insekten in houtige siergewassen. Toegestaan in waterwingebieden. Phytotoxisc voor enkele produktiegewassen. Wondafdekmiddelin de teelt van boomkwekerijgewassen, aan bomen, windsingels, wegbeplantingen en openbaar groen. Toegestaan in waterwingebieden. Het middel gevaarlijk voor regenworrnen. Afweer van wild. In fruit tegen schirrmets. Toegestaan in waterwingebieden. Giftig voor waterorganismen. Middel zodanig toepassen d het niet in het oppervlaktewater terecht kai komen. INSECTICIDEN Bromofos-methyl FUWGICIDEN Thiophanaat-rnethyl-o Ziram-o OVERIGEN SteenkoolteeroliedestiPreventief t laat Houtverduurzamingsmiddel tegen aantasting door schirrinels en insekten -- Guarternaire anlnonitln-Bestrijding van wieren en tegels op rrrr.Jren. Toegestaan in waterwingebieden. verbindingen Ontsmetting van apparatuur. Microbiocide en oppervlakte-actieve eigenschappen. Door aan de cetwand van micro-organismen te adsorberen wordt de celwand zo doorlatend dat bepaalde cetbestarrddeten uit de cel verdwijnen, waardoor het organisme sterft. Forrnaldehyde Bodemontsmetter, desinfectans. Verstoring van diverse funkties in micro-organismen door reaktie met eiwitbestarrddelen en nucleinezuren in de cel waardoor het organisme afsterft. 13 Toegestaan in waterwingebieden. Tabel 2.3.1 Het wettelijk kader en het RWS-beleidskader voor de bestrijdingsmiddelen vergeleken met de toepassingen van de middelen door RUS in 1986. Bes t r jdingsmi dde le n door RWS toegepast in 1986 HERBICIDEN Ami trol Toepassingen door RUS in 1986; CBS-gegevens Wettelijk toegestane toepassingen in 1986 binnen het beheerkader van RUS. Voor 1989 gelden dezelfde toepassingen. Uit: Gewasbescherraingsgids 1985 en 1987 (Openbaar Groen) RWS/SBB nota 1985: het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor groenvoorzieningen en verhardingen bij Rijkswaterstaat: de middelen die door SBB en RUS geadviseerd worden (selectie van wettelijk toegestane middelen) Wegbermranden Grasbermen Andere beplantingen Wegen en verhardingen Dijklicharnen en glooiingen Onder windscherrnen en wegbeplantingen (elzen en essen zijn gevoelig, vooral in het voorjaar) Op tijdelijk onbeteeld land, in de stoppel Op permanent onbeteeld terrein Op wegrandjes, onder vangrails en dergelijke - Niet gewenst Aninoni unsul fainaat Wegbeplanting Wegen en verhardingen Bossen (mcl. grienden) Bestrijding van ongewenste houtige gewassen of opslag daarvan, door strooien op verse zaagvlakken of inkepingen in de stam - Bestrijding van ongewenste hout ige gewassen door strooien op verse zaagviakken of in inkeping in de stam At raz in Wegbermranden Wegen en verhardingen - Op akkerranden - Op permanent onbeteelde terreinen - Op gesloten, vochtige grond - Niet gewenst Chloorthiamide Wegen en verhardingen Bossen (in. grienden) - Tegen Adelaarsvaren in bosbouw - Op droge slootbodems (binnen 2 maanden geen waterafvoer) - Op wegranden en onder vangrai Is - Onder houtige gewassen in parken, plantsoenen, wegberreen en windsingels m.u.v. diverse soorten (zie etiket) - Op permanent onbeteelde terreinen - Niet gewenst 14 2,4 D Wegbermranden Grasbermen Wegen en verhardingen Dijklichamen en glooiingen Andere toepassingen Dalapon Tijdelijk droogvallende watergangen; bodem Wegbermranden Grasbermen Wegbeplanting Andere beplanting Wegen en verhardingen Dijklichamen en glooiingen - Op akkerranden Onder windschermen In grienden en bosbouw Op permanent onbeteelde terreinen - In watergangen (zonder uitvloeier en niet voor 15 (juli) - Onder wegbeplanting en singels - Op wegrandjes en onder vangrails e.d. - Op droge slootbodems. - Het advies betreft de coetinatie Dalapon/Dichl beni 1 Dicana Dijklichamen en glooiingen Andere toepassingen Het middel is als zodanig niet in de handel; het wordt uitsluitend in cofitinatie met andere groeistoffen toegepast - Niet gewenst Dichiobeni 1 Wegbermranden Grasbermen Wegbeplanting Andere beplantingen Wegen en verhardingen Dijklicharnen en glooiingen - Onder beplantingen van parken en plantsoenen - Onder wegbeplantingen en 5 windsingels - Op wegrandjes en onder vangrai Is - Op permanent onbeteelde terreinen - Ter bestrijding van Adelaarsvaren in bosbouw - Op droge slootbodems (binnen 2 maanden geen waterafvoer (alleen granu laat)) - Onder wegbeplantingen en windsingels - Op wegrandjes en onder vangrails e.d. - Op droge slootbodems - Het advies betreft de coetinatie Dalapon/Dichk beni 1 D iquat Wegbeplanting Wegen en verhardingen Dijklichamen en glooiingen - In beplantingen van parken, plantsoenen, onder wegbeptantingen en windsingels - Op tijdelijk onbeteeld land en permanent onbeteelde terreinen - In watergangen (niet voor 1 juni) - Coetinaties: met Paraquat - in weg en plantsoenbeplantingen, onder vangrails en wegbebakingen, op bestratingen, wegen, paden en andere permanent onbeteelde terreinen - Niet gewenst In gazons en sportvelden Op tijdelijk onbeteeld land, akkerranden en permanent onbeteelde terreinen Op taluds van watergangen en droge slootbodems (pLeksgewijs ) 15 - Niet gewenst Diuron Wegbermranden Grasbermen Wegen en verhardingen - - - - - Glufosinaatan,noniLzll Wegbeplanting Onder windschermen In houtige plantsoenen en wegbeplantingen In houtige boomkwekerijgewassen Op wegrandjes en onder vangrails e.d. Op permanent onbeteelde terreinen Tegen mossen en groene algen - - - - Glyfosaat Wegbermranden Grasbermen Wegbeplanting Andere beplantingen Wegen en verhardingen Bossen (mcl.grienden) Dijklichamen en glooiingen Braakliggende terreinen Andere toepassingen - - - - - - MCPA Grasbermen Wegbeplanting Wegen en verhardingen Dijklicharnen en glooiingen Andere toepassingen In weg en plantsoenbeplantingen Onder vangrails,rond wegmeubi lair Op scheiding van wegen en bermen Op bestratingen In akkerranden Op permanent onbeteeld terrein Op droge slootbodems mits niet toegepast voor 15juli Op verse stobben van loofhoutsoorten t.v.v. uitlopen In weg- en plantsoenbeplantingen (pleksgewijs) Onder vangrails, wegbebakingen alsmede op de scheiding tussen paden en wegen - - - - - - Mecoprop Grasbermen Wegbeplanting Dijktichamen en glooiingen Andere toepassingen - In akkerranden Taluds van watergangen en droge slootbodems (pleksgewijs) In houtige gewassen in parken en plantsoenen tegen wi ndesoorten In griend en riet Permanent onbeteelde terreinen In wegbermen pleksgewijs tegen Akkerdistet Weilanden Gazons en sportvelden pui - Niet gewenst - Niet gewenst - op plaatsen waar beplanting - - moet komen, vooral tegen kweekgras Op verse stobben van loofhoutsoorten Bestrating - - In wegbermen; alleen pleksgewijs tegen Akkerdistel Niet gewenst Pa raqua t Wegbermranden Wegbeplant Ing Wegen en verhardingen Dijklichamen en glooiingen - Op akkerranden - In Vergeet-mij-niet - op permanent onbeteelde terreinen mits niet openbaar toegankelijk - In watergangen, op droge slootbodem en op sloottaluds (alleen Gramoxone Zu; niet voor 1 juni) - Niet gewenst S 1 rnaz in Permanent waterhoudende watergangen; droge taluds Tijdelijk droogvalleride watergangen; taluds Wegbermrariden Grasbermen Wegbepl anti ng Andere beplantingen Wegen en verhardingen Dijklichamen en glooiingen - In plantsoenen, wegbeplantingen, windsingels - In grienden - Op permanent onbeteelde terreinen - Vaste planten (m.n. genoeod) - Op wegrandjes, onder vangrails e.d. - Niet gewenst Triclopyr Andere beplantingen - Tegen grote brandnetel in weiland zeer veel - Ter behandeling van stobben van bomen en struiken om nieuwe uitloop tegen te gaan - Niet gewenst Grasbermen Wegbeplanting - Wondafdekmiddel in de teelt van de boomkwekerijgewasseri, bij laanbomen, windsingels, wegbeplantingen en in het openbaar groen - Wondafdekmiddel ter genezing van grote snoei wonden Zi ram-o Wegbeplanting - Fruitbomen tegen ziekten - Afweer van wild (zoogdieren) - Afweer van fazanten, duiven en kraaiachtigen om knoppenpikkerij o.a. bessen tegen te gaan - Niet gewenst INSECTICIDEN B romof os - rnethy 1 Wegbeplanting - Floutige siergewassen en openbaar groen tegen overwinterende stadia van insekten - Niet gewenst FUNGICIDEN Thiofanaat-methyt-o 17 OVERIGEN SteenkoolteerotiedeAndere toepassingen sti Laat - Houtverduurzaming - Niet gewenst Quarternai re amoni uïiverb. Wegen en verhardingen Andere toepassingen - Bestrijding wieren op tegels en rm.ren - Ontsmetting van apparatuur Niet gewenst Forrualdehyde Wegbeplanting - Bodeffiontsrnetter esinfectans) ter bestrijding van aaltjes en bodemschirrvnels - Ontsmetting van apparatuur Niet gewenst 18 Tabel 2.4.1 De chemische bestrijdingsmiddelen, toegepast door RWS in 1986, die de aanduiding doodshoofd hebben. Aanduidingen Aanduidingen Bestrijdings- BestrijdingsGewasbeschermingsgidsGewasbeschermingsgids middelenmiddelen 1985198719851987 T doodshoofd T doodahoofd paraquat (v)paraquat (v) comb. diquat/paraquat comb. diquat/paraquat (v) (v) 21 diquat (v) paraquat (v) paraquat (v) paraquat (v) Legenda zie tabel 2.4.3 Tabel 2.4.2 De chemische bestrijdingsmiddelen, toegepast door RWS in 1986, die de aanduiding Andreaskruis hebben. Aanduidingen Gewasbeschermingsgids 1985 Aanduidingen Gewasbeschermingsgids 1987 Bestrijdingsmiddelen 1985 Xn audreaskruis schadelijk Xn andreaskruis schadelijk 2,4 D (sp) 2,4 D(sp;v) diquat (v) diquat (v) glufosinaat-ammonium (v) glufosinaat-ammonium (v) quarternaire_ quarternaireammoniumverbindingen (v) ammoniumverbindingen (v) Xi andreaskruis irriterend Xi andreaskruis irriterend Bestrijdingsmiddelen 1987 Combinaties: - amitrol/2,4 D/ atrazin (ap) - amitrol/2,4 D/ simazin (sp) 2,4 D/ dicamba/ NICPA/mecoprop (als; v, s p) Combinaties: amitrol/2,4 DI atrazin (sp) amitrol/2,4 DI simazin(sp) 2,4 D/dicamba/ MCPA/mecoprop (am;v, sp) steenkoolteeroliedestillaat (v) Combinatie: diquat/paraquat (g) steenkoolteeroljedestillaat (v) Combinatie: diquat/paraquat (g) glufosinaat-ammonium (v) 2,4 D(sp) quarternaire ammoniumverbindingen (v) Legenda zie tabel 2.4.3 19 2,4 D (sp) Combinaties: amitrol/2,4 DI atrazin (sp) - aniitrol/2,4 D/simazin (sp) 2,4 D/dicamba/MCPA/ mecoprop (am,v,sp) Tabel 2.4.3 De chemische bestrijdingsmiddelen, toegepast door Rijkswaterstaat in 1986, die geen aanduiding hebben. Bestrijdingsmiddelen 1987 Aanduidingen Gewasbeschermingsgids 1985 Aanduidingen Gewasbeschermingsgids 1987 Bestrijdingsmiddelen 1985 Geen aanduiding Geen aanduiding zie 1985 amitrol (sp,v) ammoniumsulfaat (stp) atrazin(g,sk,sp,v) chloorthiamide (g) dalapon (sp) dicamba (v) dichiobenil(g,sp) diuron(g,sp,v) glyfosaat (v) MCPA (sp,v) necoprop (v) simazin(g,sk,sp,v) triclopyr (v) thiofanaat-methyl-o (sp,v) ziram-o (sp,sm) formaldehyde bromofos nethyl-o (sp,v) Combinaties; amitrol/atrazin (g,sp) amitrol/diuron (g,sp,v) amitrol/simazin (sp,v) dalapon/dichiobenil (g) dalapon/dichiobenil/simazin (g) dichiobenil/simazin (g) MCPA/mecoprop (v) dicamba (v) triclopyr (v) dicamba (v) triclopyr (v) Combinaties: dicamba/MCPA (v) dicamba/MCPA/mecoprop (v) dicamba/mecoprop (v) dalapon (sp/zu) mecoprop (v) dalapon (sp/zu) mecoprop (v) Combinaties: dalapon/dichiobenil (g) dalapon/dichlobenil/ simazin (g) MCPA/inecoprop (v) 99 ainitrol atrazin bromofos chloorthiainide dichiobenil diuron glyfosaat MCPA silnazin thiofanaat-methyl zi rajn-o formaldehyde atrazin(g,sp,sk,v) bromofos (sp,v) Combinatie: - met atrazin (mm) diuron Legenda: (v) vloeibare middelen (g)- granulaat (ap) - spuitpoeder (am) alle mogelijke combinaties (sb)- spuitbus (zu) - zonder uitvloeier (sk) - spuitkorrels (stp). strooipoeder (sm) smeermiddel 20 Verklaring van de gebruikte tekens Tdoodshoofd met onderschrift Xi giftig'' of "zeer giftig". andreaskruis met onderschrift "trriterend''. Xn andreaskruis met onderschrift "schadelijk''. _ Het middel is gesaarlijk voor bijen. Het middel daarom niet toepassen als schade aan bijen toegebracht kan sorden. Het middel is giftig soor s\aterorganismen. Het middel daarom zodanig toepassen dat het niet in oppers lak tcssatcr terecht kan komen. Toepassing door middel van een vliegtuig is verboden. Het is verboden dit middel in waterwingebieden te gebruiken. In waterwingebieden is gebruik niet toegestaan gedurende de periode 1 oktober - 1 april. ln oatersvingebieden is het gebruik niet toegestaan op gronden met een organische-stof. gehalte minder dan 2 0'o en minder dan lOo afslibbaar. 1987waterwingebieden is het gebruik in de vollegrondsteelten van krokus, iris en boomkwekerijgewassen niet toegestaan. In ssaterss ingebieden is het gebruik in glasteelien niet toegestaan. Het ts verboden dit middel in waterssingebieden te gebruiken. Het middel mag tn waterwingebieden worden gebruikt. In ssaterwingebieden is gebruik niet toegestaan gedurende de periode 1 oktober 1985 1 - 1 april. In waterwingebteden is het gebruik niet toegestaan op gronden met een organische-stof. gehalte minder dan 27o en minder dan 10 0's afslibbaar. In waterwingebieden ts het gebruik in de vollegrondsteelten van krokus, iris en boomkwekerijgewassen niet toegestaan. 014~ 1n waterwingebieden ishet gebruik in glasteelten niet toegestaan. 21 Tabel 2.5.1 De acute en (semi )chronische toxiciteitsgegevens van de chemische bestrijdingsmiddelen, toegepast door RUS in 1986. Bron: 1. Hartley & Kidd 1988 2. Worthing 1983 3.FairchiLd1978 4. Dortland 1985 5.Natuur en Milieu 1982 6. Marcelis 1987 7.EveLo et al.1983 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. Zonderwijk & Liefstirigh 1982 Copius Peereboom 1976 Griffiths1987 VROM 1989 Eijsackers & Chardon de Snoo & Canters 1987 Copius Peereboom & Reijnders 1986 Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de laatst geciteerde bron in dezelfde kolom. BESTRIJOINGSMIDOEL HERBICIDEW Amitrol ACUTE ORALE TOXICITEIT ZOOGDIEREN L050IN MG/KG ACUTE DERMALE TOXICITEIT ZOOGDIEREN LD50IN MG/KG (SEMI-)CHRONISCHE TOXICITEIT ratten:24.6001) rruizen:14.700 'ens LDIo:5000 > >10.000 ratten Milde huid-en oogirritaties bij koni jnen 68 wkn/ratten/ 50 rng/kg:geen 1) effect Wèl vergrote schiLdkiier van cr na 13 wkn. Twijfelachtig ofdit carcinogeen is ratten: 110024600 2 ) Kanker aan schildktier bijhoge doseringin proefdieren Aninoniuîmulfamaat ratten:3900 1 ) rm.jizen:3100 Geen huidirritatie 105 dgn/ratten/ 10 rng/kg geen ziekteverschijnselen idem/ 20 rng/kg: groei - inhibi tie ratten:1600 22 ratten: 30801) rr*jizen: 1750 konijrten: 750 Atrazin rat ten: 18693080 2 ) konijnen 75001) ratten > 3100 Milde huidirritatie bij konijnen Geenoogi rr it a ti e > 2 ratten: 2 jr. voedingsproeven: NEL 100 mg/kg ratten (iieet: 8 mg/kg/d) NEL=150 mg/kg honden (dieet 5 rng/kg/d) Meer dan 50% van de dosis wordt verwijderd met urine en ± 33% in de ontlasting; binnen 24 uur Verdacht van leverbeschadi ging, nier en miitschade, afwijkingen in btoedbeeld en oogaandoeningen Chloorthiamide ratten: 7571) rluizen: 500 koriijnen: 300 ratten > 1000 1 ) 90 dgn. voedingsproef ratten: NEL 100 mg/kg. Binnen 24 uur 70% uitscheiding via de urine in ratten. 2,40 ratten: 3751) konijnen > 1600 1 mens: 80 > nijizen: 368 honden: 100 gui nese biggen: 469 Milde huidirritatie Sterke oogirritatie ratten: 1500 3) konijnen: 1400 2 jr voedingsproeven! rat t en/ 1250 rr/kg en horen/ 500 rng/kg geen ziekteverschi jnselen. Max. concentratie in organen wordt na ca. 12 uur bereikt. Dalapon ratten 9330d ratten 75709 rwizen > 46009 gui nese biggen 38609 vee > 4000 ratten > 2000 Gemiddelde irritatie aan huid en ogen bij koni jnen Allergie: huideczeem 10 ratten: 970(2,2) ratten: 3860 (sodiuni) mens LDL0: 500 23 2 jr. voedingsproeven/rat ten! 15 mg/kg/dag lichte toename van het niergewicht. 65-70% van de stof is birrien 2 dgn verwi jderd. Di cawba ratten: 17071) ratten: 1040 > r,Jizen: 1190 kon) jnen: 2000 gui nese biggen: 3000 konijnen > 2000 Sterke irritatie aan ogen, Gemiddelde irritatie aan de huid 2 jr. voedingsproeven! rat ten! 500 rngJkg en honden! 50 mg/kg geen ziekte- effecten. Niet teratogeen in koni men en ratten. Wordt net urine snel verwijderd. Gedeeltelijk als glycine conjugate Dichiobeni t ratten > 3160 1 ) n&izen 2126d mii zen 20569 gul nese biggen: 501 konijnen 13501) geen irritatie giftig via de h u id 5 > 2 jr. voedingsproeven ratten NEL=20 mg /k g > ratten: 2311) rrLjizen: 125 kon) jnen: 187 honden: 100-200 koeien: 37 mens LDLo: 50 konijnen: 7501) Irriterend aan huid en ogen; absorptie door de intakte huid is minimaal. Tijdelijke schade aan nagels. 2 jr. voedingsproeven rat ten: NEL=25 rng/kg ratten: 34001) mens LD(0: 500 kon) men: milde irritatie aan ogen 1 > gui nese biggen: niet irriterend voor de huid (50% waterige pasta) Wordt door de huid van de mens opgenomen na langdurige blootstelling 2> Korte blootstelling veroorzaakt irritatie en het langzamer helen van wondj es Oogirritatie Nagelbeschadiging ratten: 2710 > rrL4izen: 2056 gui nese biggen: 681 D iquat Di uron ratten: 4373) giftig voor lever en n i eren 5 > 24 Binnen 4 dagen is stof verwijderd met urine en faeces. 2jr. voedings proeven 1) ratten NEL 250 mg/kg honden NEL 125 mg/kg Gtufosinaat amoniun ratten > 2000 1) Irritatie aan huid en ogen Geen teratogene of neurotoxi sche effecten 1) ratten: 5600 1 ) guinese biggen: 750 konijnen > 5000 Milde oogirritatie Geen huidirritatie 2 jr. vodingsproeven ratten en honden! 300 rng/kg geen ziekteverschi jnseLen. ratten:700 1 ) nI.Jizen:550 mens LDI0: 500 ratten > 1000 Zeer giftig via de huid ratten: 2000 1) ratten:16209 11.4izen: 431d nizen:4169 honden: 200-400 Glyfosaat MCPA remt ontwikkeling van zaadceLLen in de rmjis Mecoprop ratten:930 1 ) rm.jizen:650 ratten:1060 rrijizen:600 Paraquat konijnen:9001) Zeer giftig via de huid 5 Zeerirriterend op sLijmvliezen en ogen t remt ontwikkeling van zaadceiLen in de ImJ is - Lichtirriterend op de huid ratten:150 1 ) nijizen:104 guinese biggen: 22-42 honden: 25-50 katten: 60-50 koeien:50-75 schapen: 50-75 mens LDI0: 326 konijnen: 2365001) 573) ratten: ni.dzen:196 > Irritatie aan huid en ogen; absorptie doorintacte huid is minimaal;bij Langdurige blootstelling neemt absorptie toe. Wèl langzame genezing van wondjes. rat:80 Fatale verharding longweefsel 5 25 3 wkn. 1) voedi ngsproeven rat t en! 65 rng/kg geen ziekte-effecten 7 rrnd ratten/ 100 rng/kg Lichte vergroting van de n i eren 2 jr. voedingsproeven ratten NEL: 170 mg/kg honden HEL: 34 mg/kg. 76-90% van de dosis verdwijnt met faeces. 11-20 % met urine. sirnazin ratten > 5000 1 ) ns.jizen > 5000 kooi jnen > 5000 mens LOlo: 500 ratten > 31001) konijnen > 10.200 Geen irritatie aan huid en ogen 2 jr. voedingsproeven 1) ratten:MEL 100 ng/kg honden: NEL 120 mg/kg Binnen 24 uur 65-97% geeL imineerd in de gemetabol iseerde vorm. TricLopyr ratten:713 1 ) guinese biggen: 310 kooi jnen: 550 koniJnen > 2000 1 ) Milde oogirritatie geen huidirritatie 2 jr.voedingsproeven ratten:NEL 10 mg/kgldag nsjizen:NEL 240 rng/kg Uitscheiding via urine als triclopyr INSECTICIDEN Bromofos ratten: 1 3750-8000 rajizen: 3311-5850 kooi jnen: 720 guinese biggen: 1500 konijnen:2188 1) Binnen 24 uur verdwijnt 90% van de stof verdwijnt via de urine. AOlmens: 0.04 mg/kg ratten:1600 rrsjizen:2829 FUNGIC ID EN Thiophanaat-methyL ratten:750011) ratten: 66409 rrn.iizen: 3510c1 konijrien:2270 ratten >10 , 000 1 ) guinese biggen: 3640 Ziram-o ratten:1400 1 ) guinese biggen:100-150 kooi jnen: 100-300 mens LDI0: 503) 2 jr. voedings1) proeven: ratten: NEL 0.63 rng/kg/dag honden NEL 1.5 rng/kg/dag 2 jr. voedingsproeven 1) ratten:NEL 160 rng/kg honden: NEL 50 rng/kg. omzetting in carbendazim excretie via urine ratten > 6000 1 Irritatie aan huid en stijrnvlies kooi jnen: 400 1) in1jaar voedingsproeven ratten: 5 mg/kg/dag geen ziekteeffecten. nzettingsproduktis carcirro9en bij dieren 26 OVERIGEN Steenkoolteeroliedesti haat 5 ml/kg > 4 ml/kg 4 Langdurige blootstelhing via huid of adeii*aLing is schadelijk voor de gezondheid en kan verhoogd risico op kanker met zich meebrengen Guarternaire alrmoniun verbindingen ratten: 500 mg/kg In geconcentreerde vorm kan een aantal typen brandwonden veroorzaken Formaldehyde ratten:550.8001) konijnen:270 1 ) Damp is erg' irriterend voor stijmvhiezen van adeeiahingswegen en ogen; wordt door de huid opgennen. Voor de mens is de darr sterk toxisch. mens LDIo: 500 guinese biggen:260 Verhoogt risico op kanker na na handuri9 blootstelling 0) Legenda: LD50 is de lethale dosis waarbij 50% van een groep proefdieren sterft. LOlo is de laagste dosering waarvan bekend is dat het dodelijke effecten heeft in mens of dier. NEL = No Effect Level; dosis waarbij geen effect waargenomen is in proefdieren. dgn dagen wkn weken rrnsmaanden jrjaren 27 Tabel 2.5.2 De indeling van de bestrijdingsmiddelen naar een waarderingsschaal in giftigheid. HERBICIDEN ACUTE TOXICITEIT oraal Amitrol AnTnoniunsulfamaat IV III Atrazin Chloorthiamide 24-D Dalapon Dicanla Dichiobenil Diquat Diuron III 11-111 II 111-1V III III II 11-111 Glufosinaat-aîrnoniuii Glyfosaat MCPA Mecoprop Paraquat Simazin Triclopyr 11-111 111-1V III III 1-11 IV 11-111 IV geen huidirritatie 111 II II III III II 11 milde huiden oogirritatie 111 IV II II II 111-1V III FUHG1CIDEN Thiofanaat-methyl-o Ziram-o 111-1V 11-111 IV IV HEL 50-160 IN 5E CT ICID EN Bronofos-methyl 111-1V III HEL 0.63-1.5 11-111 kan brandwonden veroorzaken 11-111 idem 11-111 11-111 1-11 idem II 1-11 OVERIGE AlkyLdimethylbenzyl -arrvnoniLjschLoride AlkyldimethylethyLbenzyL -amoniuschloride Didecyldirnethyl -anlnoniLinchLoride Formaldehyde SteenkooLteerolie -desti Liaat derrnaal SEMI-CHRONISCHE TOXICITEIT NEL waarde in rng/dag/kg Lichaamsgewicht Legenda: 1= zeer toxisch II= matig toxisch III= weinig toxisch IV= nagenoeg niet toxisch HEL = no effect level 28 NEL 100-150 NEL 100 NEL 20 NEL 25 NEL 125-250 NEL 34-170 HEL 100-120 HEL 10-240 Tabel 2.5.3 De gegevens over effecten op de gezondheid van mens en dier voor de chemische bestrijdingsmiddelen, gebruikt door RUS in 1986. Bron: Hartley & Kidd 1988 Worthing 1983 FairchiLd 1978 Dortland 1985 Natuur en Milieu 1982 Marcelis 1987 EveLo et al. 1983 8. Zonderwijk & Liefstingh 1982 9. Copius Peereboom 1976 10. Griffiths 1987 11. VRI 1989 12. Eijsackers & Chardon 13. de Snoo 8, Canters 1987 14. Copius Peereboom & Reijnders 1986 Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de Laatst geciteerde bron in dezelfde kolom. BESTRIJDINGSMIDDEL GEZONDHEID MENS & DIER HERBICIDEN Amitrol kanker bij loonspuiters 5 Ziekte van kleuters na bespuiting van de speelplaats Sterfte aan kanker onder spoorwegarbeiders in Zweden Verdacht nstageen 10 Verdacht teratogeen Atrazin werkt in op zenuwstelsel 6 Er zijn vragen op gebied van carcinogeniteit, rrutageniteit en teratogeni tei t mutageen voor fruitvliegjes 6 bloedarmoede, stoornissen in de 7 functie van bijnieren en in de vitamine huishouding chronisch toxicologisch onderzoek niet conleet. Verdacht rrs.itageen en teratogeen Chloorthiamide blauwzicht: bLauwkleuring huid en slijmvliezen door 02 tekort in bloed, adeerood, uitutting, spiertrekkingen en inkontinentie 29 2,4D Chronisch:allergie6 kans op leverbeschadiging Tegenstrijdige informatie over het veroorzaken van kanker, geboorteafwijkingen en nstageniteit. Kan geringe hoeveelheden uiterst schadelijke verontreinigingen (nitrosaminen) bevatten. De stofis vooral giftig bij inademirig ofinslikken Maagdarminfiltratie, storingen van de leverfunktie en van het zenuwstetsel. Carcinogeen 10> volgens IARC gegevens. Verdacht mtageen en teratogeen. Bevordert kanker in proefdieren en schade aan lever, nieren en onderrukking van het centraalzenuwstelsel Beschadigt de dragers van erfelijke eigenschappen in gist en bananevliegjes. Dalapon Chronisch:geen aanwijzingen voor 6 kankerverwekkendheid of veroorzaken van geboorte-afwijkingen. Verdacht van veroorzaken nierschade en afwijkingen aan erfelijk materiaaL. Dicana Dichlobenil Chronisch:bijfabrieksarbeiders zijn vroeger ernstige huidaandoeningen waargenomen (chlooracne) 6) Diuron Verdacht Verdacht nhitageen Verdacht teratogeen Glufosinaat armloniun Geen aanwijzingen voor 3 carcinogeniteit, rmjtageniteit, teratogeni tei t Glyfosaat ideni3 30 MCPA tegenstrijdige informatie 6 over teratogeniteit en beïnvloeding van voortplanting. Geen nadelig effect of microflora en regenworrnen. Produkt bevat technische verontreinigingen (chloot- cresoten tot ca. 0.5%) IARC: waarschijnlijk carcinogeen' ° Paraquat Veel dodelijke ongevallen 6 Geen aanwijzing voor c/m/t Vermoedens: relatie met ziekte van Park inson Simazin Kankerachtige weefsels in ratten en rmjzen Erfelijke afwijkingen in bananevliegjes. nzettingsprodukten veroorzaken mogelijke erfelijke afwijkingen. Verhoogt giftighefd van danitrol met factor 10. 31 Tabel 2.6.1 Gegevens over effecten en toxiciteit van chemische bestrijdingsmiddelen, gebruikt door Rijkswaterstaat in 1986, voor dieren. Bron: 1. Hartley & Kidd 1988 2. Worthing 1983 3.Fairchild1978 4. Dortland 1985 5. Natuur en Milieu 1982 6. Marcelis1987 7.Evelo et al.1983 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. Zonderwijk & Liefstingh 1982 Copius Peereboom 1976 Griffiths 1987 VRM 1989 Eijsackers & Chardon de Snoo & Canters 1987 Copius Peerebomu & Reijnders 1986 Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de laatst geciteerde bron in dezelfde kolom. BESTRIJDINGSMIDOEL FAUNA Alle gegevens' 1 HERBICIDEN AmitrolNematoden: meer dan 50% sterfte na een week belasting met een dosering van 40 g/ha. ACUTE ORALE TOXICITEIT VOGELS LD50IN MG/KG ACUTE TOXICITEIT VISSEN + WATERORGANISMEN LC50IN MGIKG TOXICITEIT BIJEN Geen gegevens Matiggiftig11) voor algen.ECSO (48 hrs):1.3-2.3 mg/i-n3 Niettoxisch 1 Contact LD50 >16 ug/bij11) Orale LD50 > 1600 ug/bij OngevaarLijk. Zeer weinig giftig voor vis:410-20.300 mg/de LC5O Micro-organismen: groei van 9% van de bactenen, 2% van de actincmyceten, 27% van de fungi en 7% van de gisten wordt gereed bij een dosering van 50 mg/l na 7 dagen. 32 Aninoniunsul famaat Atrazin In laboratoriun waargenomen: - Verkorting evensduur miljoenpoten en pi ssebedden - bij 16 mglán arns toevoeging vermindering aantal eieren van springstaarten - bij 160 niglán 2 aiim geen eiproduktie van springstaarten. Doordat het in bodem wordt omgezet in amoniunsulfaat is herstel van de bodemfauna na aantasting te verwachten. quail: 30001) Geen gegevens beschikbaar bobehite quail: 57601) mallard ducks: 19,650 jonge karpers: 10002000 1) (48 hrs) rainbow trout: bluegi 1 sunfish: 16 karper: 76 catfish: 7.6 perch: 16 guppies: 4.3 algen C50: 130 ug/l niet toxi Contact L 97 ug/bij Orale LD5 ug/bi j Ongevaar 1 niet toxi rai nbow trout: 4 . 58 . 8 2 ) karper: 76-100 bluegilI: 16.0 Ch loorthiarni de 2,40 Geen gegevens beschi kbaar kippen: 500 1 ) Errryo- toxi sche neveneffecten op fazanten en patrijzen- eieren 3 wild ducks > i000' japanese quail: 668 pigeons: 668 pheasarits: 472 kippen: 541 ha r 1 equ ii niet taxi fish: 33(24hrs) rainbow trout: 1.1 1 ) (zuur) (48 hrs) rainbow trout: 100 (diansthyl asunoniunzout) (96 hrs) Visse-eieren en vissebroed zijn zeer gevoelig 1) Geringe toxiciteit voor algen Karper: 31 mg/l (96 hrs). Forellenlarven: 4-11 nng/l (96 hrs) 33 niet taxi Contact L 16 ug/bij Oraal LD5 ug/bi j Ongevaar 1 Datapon Geen effecten kippen 56601) rainbow trout > 100 1 ) (96 hrs) goldfish:>100 channel catfish:>100 karper > 500 guppies > 1000 watervlooien 800 11) (24 hrs) niet toxisch Contact LDSO > 12,7 rng/bij 11> Draai LD5O > 63,5 rng/bi j mat lard ducks: 2000 1 rai nbow trout: 28 1 ) (96 hrs): bluegi 1 sunfish: 23 Zeer weinig giftig voor algen niet t ox i sc hU Contact 1D50 > 11 19 ug/bij Orale LD50 > 100 ug/bi j Ongevaar lijk guppies: 18 (48 hrs) daphnia: 9.8 hoopt op in vissen en waterorganismen Kans op chronische toxische effecten bij vissen is aanwezig 11) niet toxisch 1> toxisch 5> niet toxisch niet toxisch rai nbow trout (96 hrs): 5.61) bLuegil.L sunfish: 5.9 guppies: 25 zeer gifti voor kikkerdril schadelijk tot zeer giftig voor vis en andere waterorgani smen Hoopt op in vis Zeer toxisch 11) voor phytopkankton. Matig toxisch voor vis. Maar toenemend met teriperatuur en exposi tietijd. Accum.jlatie in vis (lever). niet toxisch11 waargenomen bij regenwormen, duizendpoten, rnijten en springstaartefl Dicaea Acuut weinig toxisch voor regenworrnen: injectie van 100 rng/kg (40 hrs); geen effect en. Dichiobenil Geen gegevens beschikbaar. Diquat Zie paraquat Diuron Geen gegevens beschikbaar kippen: 200400 1 ) ) bobwhite quail: 1730 j apanese quail:> 5000 mallard ducklings:> 5000 fazanten:> 5000 34 Glufosinaat afmniun Weinig giftig voor japanese regenwormen. Geen quail > 50001) sterfte bij concentraties tot 200 mg/kg. rainbow trout: 580 1 ) (96 hrs) Gtyfosaat 1) trout: (96 hrs) bluegi 11 sunfish: 120 daphnia: 1000 mg (48 hrs glyfosaat/ sesquisodiuii) Kan tijdelijk ophopen in vis 6> Weinig giftig voor in het wild voorkomende organi srnen. bobwhite quail > 3850 1 ) rnallard ducks > 4640 2 ) (8 dgn) MCPA Mecoprop Paraquat Weinig bioaccumJl erend Geen gegevens beschi kbaar rainbow trout: 232 1 ) (96 hrs) Zeerweinig iftig voor algen Forel: 2000 (96 hrs) Weinig bioaccuisJlerend Geen gegevens beschikbaar Lage toxiciteit>) Dodelijk voor h azen 13 > kippen: 262380 1 ) mal lard ducks: 200 Dode enryos en verminderde reproductie 13> Direct toxisch voor kikkers. Indirect toxisch voor valken 35 Zeer weinig iftig voor algen >Jatervlooien: 420 (48 hrs) Gup: 1100 (96 hrs) Forel > 147 (96 hrs) rai nbow trout: 321) (96 hrs) Giftig voor 5 eieren van kikkers en salamaboers Simazin Geen gegevens beschikbaar kippen > 50001) duiven > 5000 bluegilt sunfish: 901) (96 hrs) rainbow trout:> 100 guppies: 49 daphnia: 1-92 algen:ED50: 0.64-1.5 mg/1 niet toxisch 1> Contact LD50 16 ug/bij Orale LD50 > 160 ug/bij Ongevaarlijk Triclopyr Weinig bio-accLrulerend mallard ducks:1698 1 ) mallard duck > 50002) rainbow trout:1171) niet toxisch LD50 60.4 ug/bij (8 dgn) bobwhite quait:2935 japanese quail: 3278 INSECTICIDEN Bromofos FUNGICIDEN Thiophanaat-rnethyl Ziram-o (96 hrs) bluegili sunfish:148 De ester van triclopyris giftig voor Vissen: 2-5 mg/l Riskant voor alle dieren die beschikken over een zenuwstelsel waarin acetyicholine fungeert als de overdrager van prikkels (bromofos is minder acuut gi ftig) 14 kippen: 97001) guppies:0.51) rainbow trout:0.05-0.5 concentratie van 0.5-1.0img/lin natuurlijke omgeving:niet fataalvoor rnosquito fish toxisch!! LD50:18.8-19.6 mg/kg 2 Toxisch voor wormon. 7 Besitingen per sei zoen gedurende 2 jaar:regenworm uitgeroeid. japanese quail> 50001) karper:iii) (48 hrs) Karper > 75 (72 hrs) Rainbow trout:13.4 niettoxisch Geen gegevens beschikbaar giftig 4 goudvis:5101) niet toxisch (5hrs) zeer giftig 4 36 OVER IGE Quarternaire armn.verb. Formaldehyde SteenkoolteeroliedestiLlaat Geen gegevens beschikbaar zeer gifti tot giftig Guppies:3.2 rng/1 (24 hrs) (72 hrs):1.9 Rai nbow trout:4.8 ppii (96 hrs) Geen gegev beschikbaa Onschadelijk bij gebruik van minder dan 30 ppn. Accumilatie is omogelijk. Geen gegevens beschikbaar toxisch 1 daphnia: EC50: 67 rmgJl Geen gegev beschikbaa geen gegevens beschikbaar geen gegevens beschikbaar Geen gegevens beschikbaar Driehoeksmossel: 256 giftigtot matig giftig 4 Legenda: LD50 is de Lethale dosis waarbij 50 van een groep proefdieren sterft. LC5O is de concentratie van een stof in het water waarbij 50Z sterfte optreedt. EC50 of ED50 is de effect-concentratie cq. dosis van een stof waarbij 50 % van de proefdierengroep een effect (niet-lethaal) vertoont. ppii = parts per miLlion; eenheid voor darrp of gas, m.a.w.. aantal deeltjes damp of gas per 1 miljoen deeLtjes lucht. hrs = uren. 37 Tabel 2.7.1 Gegevens over effekten van chemische bestrijdingsmiddelen, gebruikt door Rijkswaterstaat in 1986 op pLanten, bodem en water, alsmede gegevens over de stabiliteit van deze middelen. Bron: 1.Hartley & Kidd 1988 2. Worthing 1983 3.Fairchild 1978 4. Dortland 1985 5. Natuur en Milieu 1982 6. Marcelis 1987 7. Evelo et al.1983 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. Zonderwijk & Liefstingh 1982 Copius Peereboom 1976 Griffiths1987 VR4 1989 Eijsackers & Chardon de Snoo & Canters 1987 Copius Peereboom & Reijnders 1986 Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de laatst geciteerde bron in dezelfde kolom. BESTRIJDINGSMIDDEL HERBICIDEN Amitrol PLANTEN Wordt opgenomen in stofwisseling: Vormt conjugaten met stoffen in de plant Op lichtere gronden bestaat kans op schade aan jonge fruitbomen bij weinig begroeiing en hoge dosering. Geen consutie in hetar van spuiten BODEM WATER o.a.oplosbaarheid Persistentie:2-4 weeks' Microbiële afbraak 25'C:280 3 g/l Breekt slecht af,bindt aan slib (deels) 51 Tijdelijke reming nitrificatie 5 DT50 vochtige (aer) gronden: 1-2 dgn. DT50 droge (aer) gronden: 8-64 clgn.Bijhoge pH, lage tesrç,.en hoge dosering stijgt DT50 waarde. Weinig mobiel-zeer mobiel, afhankelijk van bodemtype. Geen gegevens voorhanden omtrent biol. omzettingin systeem van water en sediment. Onder invloed van licht en huuszuren omzetting (DT50: 69 uur). Weinig accumilerend. STABILITEIT Stabielin neutrale waterige media; vormt zouten met zuren en basen UV-bestraling geeft na 6 uur degradatie van amitrol. Uitspoeling < 0.01% van de dosering. Nitrificatie wordt gereed bij 0.47 g amitrol/kg (2 weken) 1 50% Reeming bij 3 kg amitrol/ha. Armeoniunficatie wordt gereed vanaf 0.04 kg amitrot/ha en totaal gereed vanaf 4 kg/ha. Armoniurrsulfa maat Microbiële omzetting tot amoniun sulfaat 25'C: 684911 Geringe persistentie' 38 Stabielin neutraal 11 media bij normale tefrçeratuur. Hydrolyseert bij hoge teneratuur en in zure condities Atrazin Phytotoxisch voor gewassen w.o. de meeste groenten, aardappels, sojabonen en pinda's. In gevoelige planten leidt atrazine tot Chlorosis en dood. Microbiële afbraak half-life: 610 wkn' Residue aktiviteit: 5-7 md.(rnetaboliet van afbraak: hydroxyatrazine). Ophoping bijjaarlijks gebruik niet uitgestoten 6 200 C: 28 1 mg/l Persistent in oppervlaktewater 6 In water snelle fotochemische af braak 11 DT50 ± 25 uur 15°C en labda > 290 rm licht. DT5053-113 dgn (aer) 11 Half waarde-tijd van de metabolieten; ligt hoger; tot 3,6 jaar is gevonden in studies. De volledige afbraak tot CO 2 is traag. Mobiel tot inTnobiel 11 afhankeLijk van het organische stof-gehalte. Metabolieten adsorberen sterker aan slib dan atrazin zelf. Uitspoeling is gering. 0.030.18% van de dosering wordt teruggevonden in het grondwater. Bij toepassing op onbeteelde terreinen is de uitspoeling max. 5% of meer in najaar. Accuia.ilatie: 5-15% van de jaarlijkse dosis. Chloorthiamide Afbraak tot dichtobenil' en deze kent weer microbiële afbraak (tot 2,6-dichlorobenzamide en 2,6-dichlorobenzoic acid). Residuactiviteit = 5-7 21°C: 950 1 mg/l nd. Persistent: kans op ophoping 6 DT50 waarden (afhankeli1k van grondsoort): 7-84 dagen 1) Potentieel mobiel. Geen uitspoeling. 2,4 D Phytotoxisch' voor de meeste breedbiadige gewassen m.n. katoen, wijostok tomaten, frui tbomen, bieten Microbiële afbraak' Residuactiviteit: 6 wkn. 20°C: 620mg/l Snelle afbraak" Fotochemische afbraak verloopt sneller in basisch dan in zuur milieu. Hoopt niet op. Versnelde biologische omzetting bij regelmatig gebruik 6 DT50: 2-32 dagen (pH en vocht afh.) Met MCPA versnelde omzetting. Beweeglijk. Adsorptie is positief gecorreleerd met het organisch stofgehatte en negatief met de pH. Uitspoeling: voorjaar 0.1% van de dosering; najaar 10% van de dosering. In zure gronden zijn hogere accumjLatienivos en minder uitspoeling te verwachten. Lichte onderdrukking populatie schimmels, bacterieën, act inomyceten enO2p roductie na 5 of 15 dagen 1 Remmend effect op de bodemadenal ing en groei micro-organismen bij 100 mg/kg grond en op groei van enkele micro-organismen bij < 100 rng/kg grond. 39 Dalapon Geen afbraak in de plant 1 25°C 500 g/k g l> Microbiële afbraak1> Residuact.: 3-4 md. 25°C 900 g/kg 2 Zeer beweegtijk, hecht nauwelijks aan bodeedeeltjes. Aanwijzingen voor versnelde afbraak bijregelrnatige toepassing. Afbraak wordt geren1bij aanwezigheid van amitrol H yd ro l yseer ti> langzaam in waterige oplossing bij 25'C;sneller > 50°C. 0T50(lab):1,5-21dgn.In anaeroob milieu geen omzetting. In droge en zure grond hogere DT50 waarden. In reeds eerder behandelde grond snellere omzetting. Zeer beweeglijk. In veld kon Dalapon na 1 jaar nog aanwezig zijn afhankelijk van de grondsoort. In voorjaar en zomer is kans op uitspoeling gering (0.1% van de dosering). In herfst kan tot 10% van de dosering uitspoeien. RetTrling bodemadeelialing in "sandy l oam ll> Bij hoge doseringen lichte refimning van de nitrificatie. Dicana groenten zijn gevoe li g 1 > Microbiële afbraak tot 3,6dichlorosalicyclic) In goede stofwisselingsconditiesis halflife <14 dgn. Zeer beweeglijk, af- en uitspoeling 6 DT50: 7-82 of > 84 dagen afhankelijk van grondsoort 11 25°C 6.5 gi11> Na 60 den 50% dicanta omgezet In slib teruggevonden dicanta en residuen gegevens sterk wisselend,resp. 8-61% en 2580%. Stabielin zure en alkalische medi a l> Valt uiteen bij 200°C. Enigszins vluchtig Zeer mobiel. Adsorptie is afhankelijk van organisch stofgehalte (o.s.) en pH. Hoe lager o.s. hoe groter uitspoeling. Uitspoeling: voorjaar 2% van de dosering najaar:10% van de dosering 1) Dichiobeni 1 Diep wortelende planten zijn tolerant > Moleculaire afbraak in de plant. Microbiële afbraak tot 2,6 dichlorobenzamide dat langzaam wordt afgebroken tot 2,6 dichlorobenzoic acid. Halflife: 1-12 md. afhankelijk van bodemtype. Persistente stof. Zeer beweeglijk6> DT5O(lab):24-150 dgn tot max.1 jaar 11) (zonder verv(uchtiging). 2,6 dichlorobenzamide wordt langzamer omgezet. Weinig mobiel tot mobiel. 2,6 dichlorobenzamide is mobieler dan dichlobenil. Hoge mate van uitspoeling. Accum.jlatie: 1/7 X de dosis bij herhaalde toepassing na 1jaar. Een jaar na de toepassing kan tot 90% van de dichlobenildosering als 2,6 dichlorobenzamide aanwezig zijn. 40 20°C:18 mg/1 1> In water en slib 0T50: 6 dagen. Stabielin zonlicht en warmte.Stabiel met zuren maar snel hydrolyserend met sterke alkalis tot 2,6 dich locobenzam ide l> Matig v l uc hti g ) Diquat Geen moleculaire afbraak 11 Op het oppervlak photochemische degradatie. Phytotoxisch' 11 rn.n.op zandgronden. Wordt zeer snel geïnactiveerd 11 Wordt nauwelijks afgebroken 51 Persistente stof, Op bodemoppervk photochemische omzetting. In de bodem geen omzetting. Adsorptie: sterk. Accumjlatie bijjaarlijkse toepassing. 20: 700 911 1) Binnen 3 weken uit stil.staand water verdwenen en gebonden aan slib 11 Diuron Moleculaire omzetting 11 Enzymatische en microbiële omzetting 1 Persistentie: 4-8 md. Afh. v. bodemtype & vochtigheid. Tijdelijke achteruitgang regenwormen, duizendpoten en 61 andere bodemdieren. 25C: 42 mg/l' DT50:±35 dgn 111 Geringe beweeglijkheid 11 DT50:± 56 dgn. Persistentiegegevens variëren van 2 weken tot 15 maanden. Glufosinaatammoniun Moleculaire omzetting 11 Halflife: 30-40 dun. Geen nadelige effecten 6 ' Bijoverdosering tijdelijke reasning van de nitrificatie. DT50 4-45 dagen Het metaboliet 3 methyl fosf 1 nico-propi onzuur heeft DT50 van 165 dagen. Zeer tot weinig mobiel. Photochemische afbraak: DT5O: 6 dagen. Uitspoeling 0,1% van de dosering in het voorjaar. Accunulatie:1%. Bij concentraties vanaf 5 mg/kg kan de nitrificatie tijdelijk verminderd zijn. Glyfosaat Wordt niet of nauwelijks afgebroken 11 Niet phytotox. Wordt sterk geadsorbeerd door de bodem. Microbiële afbraak geen ophoping. Half life minder dan 60 dgn. Weinig beweeglijk 51 Bij zeer hoge dosering kan nitro- 1 ' glyfosaat worden gevormd; een potentieel carcinogene stof (reactie met nitriet uit kunstmest). Zeer innnobiel. Weinig uitspoeling. DTSO: 2-112 dagen afhankelijk van grondsoort. De hoge waarden worden veroorzaakt door sterke adsorptie aan grond waardoor stof niet meer voor afbraak beschikbaar is. 41 20C:1370 911 1) Afbraak in water verloopt traag. 0T50 in water/slib 1 =32-49 dagen. 25'C:12 g/l 11 DT50: 24-7 weken. Bindt sterk aan slib 111 MCPA Phytotoxich voor wijn groenten, katoen, sierplanten. Halflife: ± 2 maanden 6 In eerder behandelde gronden versnelde afbraak. Microbiële afbraak. Beweegtijk. ± 21'C: 825 DT5O in water/slib: 8-35 dagen.Bindt aan slib 11> Erg stabiel 1> Vormt wateroplosbare alkali metalen en aminezouten. Neerslag van calciun of rnagnesiuTzouten in hard water. Enigszins vluchtig 11> Metabolische afbraak. Residuact. 20'C: 620 mg/l 1> 2 md. 1> Matige binding aan bodendeettjes,verdaning en evt. drift. In geringe mate uitspoeling. Zeer beweeglijk. 0T50 water/slib: 12-44 dagen 11> Stabielin warmte en hydrolyse, 1> reductie en atrnosferische oxidatie. DT50<7-23 dagen. In zuur en organische stof rijk milieu vertraagde omzetting 11> Eveneens in droog en anaeroob milieu. Bij hoge teeeraturen en bijjaarlijkse behandeling versnelde afbraak. Matig tot zeer mobiel. Uitspoeling: 0.5% van de dosering. Vertraging van de nitrificatie bij 67 mg/kg. Mecoprop DT50:2,5-<16 dgn. (20-24'C) 11> Bij 12 en 35'C vertraagde afbraak. Matig mobieltot mobiel. Uitspoeling: 0.12% van de dosering. Bij 33 en 167 ng/l werd resp. 49 en 80% rennning van de adee*ialing gemeten. Paraquat Photochemische degradatie op plantenoppervlak 1> Al bij geringe concentraties in bodemnvocht Phytoxische verschijnselen, M.n. op zarmdgronden 11> S i maz in Phytotoxisch: suikerbiet, 1> tabak, tomaten, klaver,rijst, sojabonen, sla, veel groenten Moleculaire afbraak.In gevoelige planten Chlorosis en sterfte, Snel geïnactiveerd en af9ebroken na contact met de bodem 1> Bindt zich aan klei en spoelt ten dele uit, Matig afbreekbaar 1> Sterke ophoping. 20'C:700 9111) Binnen 3 weken uit stilstaand water verdwenen en gebonden aan slib 11> Stabielin neutrale,en zure media. Hydrolyseert in alkalische medi a 1 > Photochemische decoaensatie door UV-straling in waterige oplossingen. Chem1he omzetting is van geen betekenis. 0T50=10-30 jaar. Op oppervk photochemnische omzetting In bodem geen omzetting. Adsorptie: sterk. Acctimjlatie bijjaarlijkse toepassing. Microbiële afbraak 1> Na vele maanden is Simazin nog steeds in bodemoppervlak aanwezig. DT50: 20-110 dan. Is afhankelijk van teneratuur, zuurstof omstandigheden en vochtigheid. Weinig tot matig mobiel. Adsorptie positief gecorreleerd meet % organische stof,kleigehalte en zuurgraad. Geringe uitspoeling. Accums.jlatie tot 5-15%. 42 20'C: 3.5 mg/l 1> omzetting is langzaam 11> DT50 > 70 dagen Stabielin neutrale,zwak zurigeen zwak basische media. Hydrolyseert in sterker milieus Dec000sitie t.g.v.UVstraling. Weinig vluchtig 11> Triclopyr INSECTICIDEM Broinofos FUNGICIDEN Thiophanaatmethyl Klavers fijn gevoelig evenals tanks, den, sierplanten en bep. gewassen Microbiëte afbraak 1 snel.HalfLife 46 dgn afhankelijk van bodem en klimatologische condities. Omzettingsprodukten worden zeer Langzaam afgebroken 6 Beweeglijk: uitspoeling 11 Geen ophoping. 0T50: 8Y7-69 dagen. Residuen kunnen DT50 van 300 dagen hebben. Matig tot zeer mobiel. Uitspoeling: 1% van de dosering. 1 25C: 440 mg/1 Stabiel in water Phytotox voor Katoen en wijn en somige variëteiten van fruitbomen, kolen, sierplanten en kasptanten 1> DT50:1 dag-3 weken 11 Geringe mobiliteit en uitspoeling. Omzettingsprodukt is DCBP (2,5 dichloor 4 broomfenol). 25°C: 40 ing/l' 20°C: 0.7 m911 2 Adsorbeert sterk aan sLootbodemateriaal' 1 Niet phïtotoxisch tnzetting in carbendaz 1 m Omzetting in carbendazim' Gevaarlijk voor regenwormen (Gewasbeschermingsgids). 20°C: 3.5 11 mg/kg DT50: 15-25 dagen. Carbendazim is giftig voor vissen en watervlooien DT50: 1-7 dagen" Adsorptie afhankelijk van de grondsoort. Weinig tot matig mobiel. Uitspoeling: gering. flram-o Niet phïto-Matig afbreekbaar 4 toxisch behalve in zinkgevoelige planten zoals tabak en komkonnner 25°C: 65 mg/l' 43 OVERIGEN Guarternaire amoniun verb. Weinig of niet persistent 4 Gedeeltelijk afbreekbaar Snel afbreekbaar 11 551) Zeer chemisch FormaldehydeZeeryto- Met lucht oxydatie' toxisch >tot formic acid zeer goed optosb. in water reactief 1> Gevoelig voor licht Steenkoolteer-Geen gegevens - oliedestillaatgevonden - Legenda: DT50de Disappearance Time waarin 50% van de hoeveelheid stof verdwenen is, hetzij door afbraak of vervluchtiging, hetzij door binding aan de grond. De DT50 waarde varieert afhankelijk van verschillende variabelen in de proefopzet. In deze tabeL is de range aangegeven die in verschillende proeven samen naar voren is gekomen. aer =aerobisch 44 Tabel 2.8.1 Lengte van watergangen, in beheer bij RUS, waarin toegepast alternatieve onderhoudsmethoden; per provincie en in totaliteit. Machinaal/mechanisch (km) Gr Fr Dr 0v Permanent waterhoudende wat ergangen droge taluds 322.6 natte taluds 322.6 bodem 322.6 Tijdelijk droogvallende wat ergangen taluds bodem Gel Ut NH ZH ZI NB Lb F1 447.0 450.6 450.6 228.0 193.0 193.0 173.0 173.0 173.0 379.5 379.5 328.3 318.7 319.1 319.1 501.9 501.9 501.9 545.9 546.1 546.1 141.5 141.5 143.3 734.5 722.0 722.0 37.5 40.5 22.5 70.0 0.0 0.0 54.0 54.0 267.0 87.0 453.0 453.0 296.3 290.3 107.9 107.9 6.1 6.1 17.8 16.6 296.5 307.9 229.3 229.3 386.3 386.3 0.0 0.0 Handkracht (km) Gr Fr Dr 0v Ut NH ZH Z1 NB Lb F1 55.4 55.4 Gel Permanent waterhoudende wat ergangen droge taluds natte taluds bodem 0.0 0.0 0.0 1.0 1.0 1.0 0.0 30.0 30.0 6.0 6.0 6.0 4.2 4.2 15.1 26.0 26.0 26.0 77.5 92.0 92.0 26.5 26.5 26.5 0.0 0.0 0.0 0.0 12.5 12.5 17.3 17.3 35.3 0.0 0.0 0.0 Tijdelijk droogvallende watergangen taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 11.0 11.0 3.1 3.1 10.0 10.0 26.0 26.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2.6 2.6 0.0 0.0 0.0 0.0 Biologisch Gr Fr Dr 0v Ut NH ZH ZI NB Lb F1 Get Permanent waterhoudende watergangen droge taluds natte taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 8.0 0.0 0.0 6.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 18.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Tijdelijk droogvallende wat ergangen taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 45 TabeL 2.8.2 Oppervlakte alternatieve onkruiestrijdingsmethoden op verhardingen; RWS 1986. VERHARDINGEN PROVINCIES Fr Gr Dr 0v Gel Ut NH ZH ZI NB Lb F1 TOTAAL OPP. VERHARDINGEN 49.5 453.5 351.0 32.0 1252.0 298.2 408.1 206.7 37.5 162.5 54.0 0.0 MET TOEPASSING VAN ALTERO.O NATIEVE METHEN 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 3.0 2.4 0.0 0.0 0.0 0.0 3.0 2.2 W.V. selectief handschoffelen & wieden onkruidbranden vegen en poetsen niets doen (dus onkruid Laten groeien) 0.2 46 Tabel 2.8.3 Oppervlakte in ha waarop alternatieve methoden van onkruidbestrijding worden toegepast in beplantingen van Rijkswa staat, 1986. ALTERNATIEVE METHEN VAN LANDSCHAPPELIJKE BEPLANTING ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN GrFrDr0vGelUtNHZHZINBLbF1Totaal ha Bodenedekking met heesters Bodentedekking met vaste planten Boderitedekking met kruidachtigen Bodeetedekking met schors, houtsnippers e.d. Selectief handschoffelen en wieden Machinaal frezen,schoffelen e.d. 9.Uitrnaaien Vegen en poetsen Onkruidbranden Niets doen (dusonkruid (aten groeien) ALTERNATIEVE METHEN VAN ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN ALTERNATIEVE METHEN VAN ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN 1.0 4.51.00.41.52.212.21.2 0.9 4.516.029.032.5 10.80.510.53.66.02.44.018.020.0 BOSPLANTSOEN GrFrDr ha Bodeetedekking met heesters Bodefrtedekking met vaste planten Bodefredekking met kruidachtigen Bodefredekking met schors, houtsnippers e.d. Selectief handschoffelen en wieden Machinaal frezen,schoffelen e.d. 9.Uitrnaaien Vegen en poetsen Onkruidbranden Niets doen (dusonkruid laten groeien) 0.0 8.7 0.0 1.0 8.7 0vGelUtNH ZHZlNBLbF1Totaal 1.0 1.0 1.0 1.0 0.0 3.0 3.0 1.0 SIERPLANTSOEN GrFrDr ha 1.0 2.0 2.5 0.0 0.0 0.0 2.0 2.5 0vGelUtNH Bodeatedekking net heesters Bodeetedekking met vaste planten Bodeetedekking met kruidachtigen Bodentedekking met schors, houtsnippers e.d. Selectief handschoffelen en wieden Machinaal frezen, schoffelen e.d. Uitmaaien Vegen en poetsen 1. Onkruidbranden j. Niets doen (dus 'onkruid laten groeien') ZHZINBLbF1Totaal 0.0 0.5 1.0 1.0 0.5 1.0 1.0 3.0 0.3 47 23.0 82.9 75.8 0.0 0.0 0.0 0.8 3.0 17.0 21.1 3.0 0.0 0.0 0.0 0.0 TOTAAL ALTERNATIEVE METHcOEN VAN ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN aantal ha Bodeoedekking net heesters 1.0 Boeeedekking roet vaste planten 10.7 Bodeirtedekking net kruidachtigen 1.0 Bodentedekking roet schors, 5.0 houtsnippers e.d. Selectief harrdschoffelen en wieden45.1 Machinaal frezen, schoffelen e.d. 87.9 Uitmaaien 78.3 Vegen en poetsen 0.0 Onkruidbranden 0.0 Niets doen 0.0 (dus onkruid Laten groeien) 48 TabeL 2.9.1 Waardering van de toxiciteit van bestrijdingsmiddelen gebruikt door RUS in 1986. HERBICIDEN Amitrol Arrnoniunsulfamaat Atrazin Chtoorthiamide 24-D Dalapon DicarTa Dichtobenil Diquat Diuron Gtufosinaat-anhTniLAl1 Glyfosaat MCPA Mecoprop Paraquat Sirr.azin Triclopyr FUNGICIDEN Thiofanaat-rnethyi-o Ziram-o INSECTICIDEN Bromofos-inethyl OVER! GE AlkyldimethytbenZytanoriiuihloride Alkytdirnethylethylbenzylanaiioniunchloride Didecyldirnethytarmiioniunchloride Formaldehyde Steenkootteerotie-destillaat Legenda: 1= Gevarenklasse 2 = Acute toxiciteit 3 = Chronische toxiciteit 4=Bodem 5 = Water 6 = Vogels 7 = Vissen & Waterorganisrnen 8 * Bijen 9 = Fotochemisch reactief 9* 1 23 4 5 6 7 8 + +- - +/- + +1-- + - + + + + + + - + +/-4/- - + - - + - + - - + - - + - - - +1 +1 - - + - - - - + + + + + - + + - + + + - - + + +/4/. - + -+7 - + +1- - - - - - - + + - +1 +7 - - + - - - - + - - - + - - - +7 .+ - - + + + - - - - - + + + - - +/4/- + + + - - - - - - - + + + +7 +7 +7 -+7 - - + + - + + + -+/ - - + - + + + +7 -+7 - - - + - + - +1 - - 4/- - - + + + +1 - +1 -+1 - +7 - - + - - - - - - - +7 - + /- + +'- +7 - + geen negatieve effecten aangetoond negatieve effecten aangetoond +/- = effectintermediair, twijfelachtig of geen gegevens bekend. + * -* * += - = voor fotocheimische reactiviteit geldt: effect aanwezig effect afwezig 49 Tabel 3.1.1 De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassingsgebieden wegbeplanting en overige beplantingen. Toepassingsgebied Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen Wegbeplanting aiiinoniuuIfamaat (w+b) houtige gewassen dalapon (w+b) monocoty 1 en dichiobenil. (w+b) mono- en dicotylen vooral kieming glufosinaat-anïnoniun (b) diquat (b) dicotylen; éénjarig glufosinaatamoniLzn (b) mono- en dicotylen glyfosaat (b) MCPA (b) mono- en dicotylen rnecoprop (b) Resistente of minder gevoelige soorten grassen klaver-, winde- en wi kkesoorten, Paardestaart, Zwaluwtong, KLeine brandneteL dicotyten, m.n. Akkerdi stel dicotylen, m.n. Grote brandnetel, Kleefkruid, Muur, Zevenblad en zur i ngsoorten paraquat (b) sirnazin (w) 50 m.n. monocotylen Akkerw i nde, Hondsdraf, Kleine brandnetel, Zwaluwtong, Varkensgras en overblijvende grasse mono- en dicotylen Varkensgras, Viooltje, Muurpeper, Kleine brandneteL, Wo 1f sme Ik Melganzevoet, Zwarte Nachtschade en Straatgras Toepassingsgebied Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen Resistente o gevoelige so Andere beplanting amitrol (w+b) mono- en dicotylen datapon (w+b) rnonocotylen dichlobenil (w+b) mono- en dicotylenOverblijvend grassen, Kr boterbloem, windesoorten gtyfosaat (b) mono- en dicotylenKlaver-, wir wi kkesoorter Paardestaart Zwaluwtong e brandoetel Bossenaimioniunsulfamaat (w+b) houtige gewassen chloorthiamide (w+b) mono- en dicotylen m.n.Klein hoefblad, Paardebloeei, Madelief, Weegbree, Akkerdistel en wi ndesoorten Overblijvenc grassen, Kr. boterbloem, windesoorter Hondsdraf glyfosaat (b) mono- en dicotylen Klaver-,wik windesoorter Paardestaart Zwaluwtong e brandnete 1 Legenda: Systemisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de plant vervoerd wordt naar de plaats van werking. Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in aanraking is gekomen. (Zonderwijk & Liefstingh 1982). 51 Tabel 3.1.2 Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden in Beplantingen. = zie bijlagen 5-7. Toepassingsgebieden Mechanisch onderhoud Biologisch onderhoud 0nerkingen Ter bestrijding van mono- en dicotyten: - Afmaaien en afvoeren in voorjaar voorafgaande aan het f rezen en ploegen of ter begeleiding van een eventuele onkruidvegetatie in de beplant ing - Afbranden voorafgaande aan het f rezen en ploegen - Ruigte: frezen of ploegen - Grond tot op 5 è 10 cm frezen en onderploegen (hakf rees) - Het onderploegen van de zode met een ploeg met voorschaar vertraagt de hergroei van de grassen en overblijvende wortelonkruiden bij niet verruigde onkruidvegetat ies (Goos & Pols 1989) Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Inzaaien van groenbemester voor de aanplant, gedurende één groeiseizoen - Inzaaien of aanplanten bodenedekkende plantesoorten (Witte klaver, Reukloze kamille, Gele ganzebloem, Klimop, Witte kultuurklaver Retor: 20-25 kg/ha, etc.) gelijktijdig met de aanplant liefst in het najaar - 20 cm bladafval of schors (machinaal of in handkracht) gelijktijdig met de aanplant Voordat met bestrijding begonnen wordt, dient allereerst afgewogen te worden of bestrijding überhaupt wel noodzakelijk is. Als er veel storende soorten aanwezig zijn zoals bijvoorbeeld kweek is bestrijding een noodzaak. Ontbreken dergelijke Soorten of zijn ze slechts sporadisch aanwezig dan kan gedacht worden aan het begeleiden van dergelijke soorten met beheersrnaatregelen als maaien en selektief wegschoffeten van de storende Soorten. Bij de keuze van de aan te planten soorten moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van inheemse soorten die zich thuisvoelen in het te beplanten gebied. Tevens moet een keuze gemaakt worden tussen snel groeien met een regelrnatige aanblik of langzaam groeien met een onregelmatige aanblik. Bij snelle groei is onkruidbestrijding noodzakelijker dan bij langzame groei. Landschappelijke Beplantingen. Bosplantsoen en Wegbeplanting Aanleg Specifieke bestrijding van rnonocotylen: - Géén grondbewerking evt. toplaag afvoeren - Kweek: f rezen en bij hergroei opnieuw frezen (5 è 10 cm) - Niet te vaak maaien, dit bevordert zodevorming van de grassen Specifieke bestrijding van éénjarige dicotylen: - schoffelen met schoffelmachine 52 Beheer in jonge (t/m 3 jaar) beplantingen Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Papieren plantschijf rondom aangeplante bomen & struiken (boomspiegel) (Hawlitzeck et al, 1987) - Schoffelen: hannatig (selectief) of schoffelmachine (schoffelbak) - Onkruidbranders (stootbrander & i nf raroodbrander) - Aanbrengen van Landbouwfolie Ter bestrijding van mono- en dicotyten: - Inzaaien "of aanplanten bodeaCedekkende plantesoorten (Gele dovenetel, Maagdenpalm, etc.) - Maaien van ingezaaide kruiden (klaver) op 10 cm: uitstoeting leidt tot dichte begroeiing van klaver en onkruiden worden afgemaaid voor de zaadzett ing - 10 cm bladafval, schors, berriooi of dunninghout. In de meeste gevallen dringen wortelonkruiden toch door de aangebrachte laag heen. Deze kunnen dan selektief en dus hanc*natig weggeschoffeld worden. Het is zaak dit boven de schorslaag te doen en de laag niet te verstoren, daar er anders weer ki emi ngsopeni ngen ontstaan Specifieke bestrijding van zich vegetatief verspreidende soorten als Akkerdistel. Haagwinde e.d.: - Uortetstokvormende onkruiden bestrijden door selektief te maaien in de zomer en dit zonodig enige malen te herhalen bij hergroei (m.b.v. een bosmaaier). Het is tevens zaak vooral bij nat weer te naaien. De wortel rot dan veelal weg Ecologisch beheer: - Ontwikkelen van vestiging en groei specifieke kruiden (zie opaerkingen) - Verschralingsbeheer: door 1 â 2 x per jaar maaien het voorkomen van dicotylen bevorde ren 53 - Niet ploegen tussen de beplanting. Door de bodem met rust te laten worden in de loop der tijd de éénjarige storingssoorten teruggedrongen. Meerjarige dicotylen en grassen vestigen zich dan. Deze kunnen met een maaibeheer begeleidt worden. - Zeker X uitval accepteren als de functie van de beplanting dit toelaat. Door uitval van de houtaanplant kan een gevarieerder beeld in de beplanting ontstaan. Vindt er geen uitval plaats dan kan hetzelfde effect bereikt worden door een snoeibeheer toe te passen. Hierdoor kan een gewenste ondergroei ontwikkeld worden. • Steeds opnieuw dient overwogen te worden of onkruidbestrijding in de beplanting nog noodzakelijk is. De adviezen varieren van 1 tot 3 jaar na aanplant - Schorslaag moet na 3 â 4 jaar worden aangevuld - Chipslaag moet na 1 jaar worden aangevuld Beheer in oude (na 4 jaar) beplantingen Ter bestrijding van mono- en dicotyten: - Naaien van de randen - Struiken op randen inplanten en eens in 4 è 5 jaar de struiken terugsnoeien Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Inzaal van kruiden - extensief beweiden - 10 cm bladafval, schors, bernfooi of dunninghout. !n de meeste gevallen dringen wortelonkruiden toch door de aangebrachte laag heen. Deze kunnen dan selektief en dus hanhatig weggeschoffeld worden. Het is zaak dit boven de schorslaag te doen en de laag niet te verstoren, daar er anders weer kiemingsopeningen ontstaan - Ook is het mogelijk alleen schors op de randen aan te brengen - Uittrekken en afzagen Amerikaanse vogel kers Specifieke bestrijding van zich vegetatief verspreidende soorten als Akkerdistel. Haagwinde e.d.: - Maaien in de zomer, zonodig herhalen bij hergroei Bestrijding van onkruiden is niet meer relevant Als netheid in het plantsoen voornaamste reden van bestrijding is dan op randen van het plantsoen struiken inplanten zodat inkijk beleniaerd wordt. Ecologisch beheer: - Ontwikkelen van vestiging en groei specifieke kruiden (zie onerkingen bij jonge beplantingen). Sierplantsoen Aanleg Beheer Zie Landschappelijke beplantingen & bospl antsoen Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - 10 cm schors of dunningshout op bodem aanbrengen - Aanplant van bodeetedekkende planten (Vrouwemantel) Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Schoffelen: handkracht (se(ectief) of met bosmaaier c.q. schoffetmachine met variabele werkbreedte - Onkruidbrander. Ter bestrijding van wortelstok van onkru i den 54 - Soorten planten die meer dichte struiken vormen (rinpelroos) Tabel 3.1.3 De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassingsg wegen en verhardingen. Toepassingsgebied Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen Wegen en verhardingen amitrol (w+b) amoniunsulfamaat (w+b) Resistente gevoelige sc mono- en dicotylen hout ige gewassen atrazin (w+b) mono- en dicotyten, Melganzevoet m.n. éénjarigen Nachtschade, chloorthiamide (w+b) mono- en dicotylen m.n.Klein hoefblad, Akkerdistel en Paa rdes t aa r t 2,4D(b) dicotylen m.n. Klein hoef blad, Paardebloem, Madelief, Weegbree, Akkerdistel en windesoorten dalapon (w+b) rnonoCotylen dichlobenil (w+b) mono- en dicotylen; m.n. de kieming diuron (w) mono- en dicotylen, éénjarig m.n. Muurpeper, mos en algen diquat dicotylen, m.n. éénjarigen glyfosaat (b) mono- en dicotylen MCPA (b) dicotylen m.n. Akkerdi stel Paraquat (b) 55 m.n. inonocotylen simazin (w) mono- en dicotylen m.n. éénjari genVarkensgras Viooltje, Straatgras, Muurpeper, Kleine brandnetel, Wol fsme Ik, Melganzevoet, Zwarte Nachtschade Legenda: Systemisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de pLant vervoerd wordt naar de plaats van werking. Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in aanraking is gekomen. (Zonderwijk & Liefstingh 1982). 56 Tabel 3.1.4 Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden op verhardingen. Toepass 1 ngsgebi eden Verhardi ngen Aanleg Mechanisch onderhoud Steriele grond aanbrengen als toplaag onder de bestrating Banden van verkeersgeleiders en goten zodanig kiezen dat het langste aaneengesloten stuk band onstaat: RUS band en beton verholen Goten niet plaatsen Langs geLeiderails Biologisch onderhoud Groene alternatieven aanleggen i.p.v. verhardingen bij verkeersgeleiders en kunstwerken: Laagbl i jvende begroeiing zoals bodeeedekkende strui ken 57 Onerkingen Het zoveel mogelijk aanbrengen van gesloten verhardingen zoals beton, e.d. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het bomenbestand (Arionynss 1987) De verhardingen moeten glad zijn. Op en in oneffenheden blijft veel zand en organisch materiaal liggen, waarin onkruiden zich gemakkelijk kunnen vestigen. Ook het vegen in oneffenheden is niet gemakkelijk (Hoksbergen 1988). Beheer Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Schoffelen: handkracht (selectief) - Wegmaaien met bosmaaier - Onkruidbrander - Randen afsteken - Langs wegranden naaien of met afsteker vegetatie wegsteken - Uittrekken en af zagen van houtige gewassen - Het dichten van bestratingsvoegen met bitunen of lunsthars (Anonymos 1987) Ter bestrijding van rnono-en dicotylen: Het omvormen van bestrating tot openbaar groen (Anonynn.is 1987): Laagblijvermde begroeiing indien sprake moet blijven van goed zicht voor weggebruikers Specifieke bestrijding van algen en rnossen: - In goten 1 maal per 2 weken vegen met poetsmachine - Schoonspuiten van zoab - bestrating onder hoge druk Specifieke bestrijding van wortetonkruiden: - Selectief maaien in de zomer en dit herhalen bij hergroei - Het schoonhouden van openingen en voegen zodat er geen kimningsmilieu wordt gecreëerd 58 Het branden net de onkruidbranders moet geschieden bij droog en zonnig weer om hergroei te voorkomen - De borstelmachines zijn in twee soorten in de handel te verkrijgen: met borstels die meedraaien in de rijrichting met borstels die dwars op de rijrichting draaien. De laatste Soort trekt de onkruiden iets dieper weg uit voegen (mond.med.H. Vos). De borstelmachines zijn effectiefin het bestrijden van onkruiden na hergroei. De bandnachfnes vegen onkruiden weg door de wrijving die ontstaat tussen een rubberen band en de bestrating. Deze machines zijn effectief bij het bestrijden van verruigde onkruidvegetaties. - De wieldruk van de machines speelt een belangrijke rol.Bij te grote wieldruk kan bijvoorbeeld de tegelbest rat ing weggedrukt worden. - Bepaalde onkruiden worden door borstel-en barxknachines slecht verwi jderd: varkensgras, brede weegbree en bijvoet (mond.med. H. Vos; Hoksbergen 1988). Door het hoge toerental van Mowi Roterbant (een barmnachine) is slijtage aan de verharding minimaal. - Tabel3.1.5 De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassings wegbermen en dijken. Toepassingsgebied Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen Wegbermranden anitroL(w+b) mono- en dicotylen atrazin (w+b) mono- en dicotylen, m.n. éénjarigen Resistente gevoelige sc - Melganzevoel nachtschade, Straatgras 2,40 (b) dicotylen m.n. Klein hoefblad, Akkerdistel en Paardestaart dalapon (w+b) monocotylen dichlobenil (w+b) mono- en dicotylen m.n. de kieming Overbl i jven grassen, Kri boterb 1 oem, wi ndesoortei diuron (w) mono- en dicotyten; éénjarigen m.n. Muurpeper, rnos en algen Weegbree- er erepri jssooi glyfosaat (b) mono- en dicotylen Klaver-, wir wi kkesoorter Paardestaari Zwaluwtong brarrdnete 1 paraquat (b)m.n. monocotylen simazin (w) 59 mono- en dicotylen Akkerwinde, Hondsdraf, 1 brandnetel, Zwaluwtong, Varkensg ras overbl i jven Varkensg ras Viooltje, Mi Kleine brani Wo t f sme Ik, MeI ganzevoe nacht sch ade St raatg ras Grasbermen amitrol (w+b) mono- en dicotylen 2,40 (b) dicotylen m.n. Klein hoef blad, Paardebloein, Madelief, Weegbree, Akkerdistel en windesoorten dalapon (w+b) monocotylen dichtobenit (w+b) mono- en dicotylen ,n.n. de kieming overblijvende grassen, Kruipende boterbloem, klaver-e wi ndesoorten diuron (w) mono- en dicotylen, éénjarigen, m.n. Muurpeper, mos en algen Ueegbree- en erepri jssoorten glyfosaat (b) mono- en dicotyten klaver-, wikke- en windesoorten, Paardestaart, Zwaluwtong, Kleine brandnete 1 MCPA (b) dicotylen m.n. Akkerdi stel rnecoprop (b) dicotylen m.n. Grote brandnetel, Kleefkruid, Muur, Zevenblad en zur i ngsoorten paraquat (b) jjen amitrot (w+b) m.n. rnonocotylen en dicotyten 2,40 (b) dicotylen m.n. Klein hoef bi ad, Paardebloein, Madetief, Weegbree, Akkerdistet en windesoorten dalapon (w+b) monocotyten dicaeta (b) wordt altijd gebruikt in coirinatie met MCPA en mecoprop zie aldaar om Akkerwinde, Hondsdraf, Kleine braridnetel, Zwaluwtorig, Varkensgras en overblijvende grass€ dichtobenit (w+b) mono- en dicotylen m.n. de kieeiing overbt ijver grassen,Ki boterbloein, wi ndesoorti dicotyten; éénjarigen grassen glyfosaat (b) mono- en dicotyten klaver-,wi windesoorti Paardestaar Zwatuwtong, brandnetel MCPA (b) dicotyten m.n. Akkerdi stel mecoprop (b) dicotyten m.n. Grote brandoetet, Kteefkruid, Muur, Zevenbtad en zur i ngsoorten diquat (b) paraquat (b) sirnazin (w) m.n. monocotylen Akkerwiride, Hondsdraf, brarrdnetet Zwaluwtong, Varkensgrar overbl ijver mono- en dicotytenVarkensgrar Vioottje, Kleine brar Wo 1f sme Ik, Met ganzevo nacht schad€ Straatgras Legenda: Systeinisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de p vervoerd wordt naar de plaats van werking. Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in aar, gekomen. (Zonderwijk & Liefstingh 1982). 61 Tabel 3.1.6 Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden in grasbermen en wegbermranden en op dijken. Toepassingsgebieden Mechanisch onderhoud Biologisch onderhoud Grasbermen en dijken Aanleg Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Aanleg voedselarme laag (zandig kalkri jk) - Voedselrijke toplaag verwijderen (Pijnenburg & Tönissen 1989) - Branden met onkruidbranders - Voor aanleg van wegbeplanting zie tabel 3.1.2 Ter bestrijding van rnono- en dicotylen: - Inzaai met mengset graszaad (15-24 kg zaad/ha) van Festuca rubra, Festuca ovina ssp cinerea, Festuca ovina ssp tenui-folia, Agrostis cappillaris - Opbrengen van maaiset uit naburig natuurreservaat en na enkele weken verwi jderen - Inzaaf of aanplant var bodeinbedek kende planten (zie beplantingen) in houtige' bermen - Grassoorten inzaaien die traag groeien Beheer Ecologisch beheer: Maaien: op zandige gronden lx per jaar in najaar. Hergroei (septeeter) van grassen is geringer waardoor kietningsplekken voor dicotylen ontstaan (mond. med. Van Heemsbergen) Maaien op kleigronden 2x per jaar maaien in mei-juni en augustus (Van der Zwan 1986) Specifieke bestrijding van zich vegetatief verspreidende soorten als Akkerdistel. Zuring e.d.: - * pleksgewijs frequent maaien * maaien bij regenachtig weer (wortels rotten in) - fl Ide peen: afmaaien voor btoeitijdstip Bestrijding van mono- en di coty ten: - begrazen (extensief) van dijken - voor wegbeptanting zie tabel 3.1.2 Visueel aantrekkelijk beheer: - opbrengen van maaisel uit naburig natuurreservaat en n enkele weken dit maaiset verwijderen 62 Onerkingen Nadenken of mogelijkheden smalle of brede berm In brede berm verschillende vegetat i etypen ontwikkelen w.o. rui gtkrui denvegetat ie en een hout ige vegetatie (Van Herwaarden 1989) Direct langs de weg 1 meter zone van kort te houden gras voor zicht op wegbermeubilair en uitrijrnogetijkheid Het maaiset moet afgevoerd worden Bij het toepassen van een verschrat ingsbeheer opletten dat de berm niet te schraal wordt; zonodig het maairegime terugbrengen tot eens in de 2 â 3 jaar Bij verschratingsbeheer geen klepelrnaaiers gebruiken, ondat deze het rnaaiset fijnstaan en afvoer bemoeilijken Bij kleigronden is bij maaien het voornaamste doel het creëren van een open vegetat i estructuur Maairegime moet afgestend worden op bloei en zaadzetting van soorten die men in berm wil handhaven Grasbermen en dijken Beheer Wegbermranden Aanleg Beheer - maaien op kleigronden 2x per jaar maaien in septelT**r en deceeCer (Zwanepoel 1989). Met dit maairegime kurw*n de dicotylen langer bloeien. Maaien op dijken idem als voor wegbermen: klei en zandgronden (Miriderhoud et aL z.j.) Talud naar bermsloot geleidelijk af laten lopen zodat er mogelijkheden voor groei van waterpLanten of "natte" soorten Ontstaan (plasberm Van Heemsbergen & Pitlo 1983) - Randen iets hoger maken dan het wegdek zodat onkruiden niet op wegdek gaan liggen Voor het maaien van wegbermen zijn maaibatken net raimnetende kettingen (waarschuwi ngssignaa 1 voor vogels) zeer geschikt (Zonderwijk & Liefstingh 1982) Maaihoogte moet 8 â 12 cm boven het maaiveld zijn. Hierdoor wordt zodevorming van de grassen voorkomen en jonge dicotylen blijven staan (Van der Zwan 1986) Bij bestrijding van kleine rozetvormende dicotylen in gazon moet gemaaid worden voor de zaadzett Ing van deze soorten en op een inaaihoogte van 5 â 6 cm Ter bestrijding van rnono- en dicotylen: - Aanplant van bodenedekkende soorten (klimop e.d.) Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Branden met onkruidbranders - Maaien met bosmaaier rond wegbermeubi Lair - Zone waarin wegbernineubilair is aangebracht kort houden net klepelmaaier of messenbat k 63 Tabel 3.1.7 De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassingsgebieden in watergarmgen. ToepassingsgebiedSystemisch herbicide ContactherbicideWerking tegen Watergangen Resistente of minder gevoelige Soorten dalapon (w+b) monocotyten simazin (w) mono- en dicotytenVarkermsgras, Viooltje, Muurpeper, Kleine brandnetel, Wo 1f sme t Melganzevoet, Zwarte nachtschade en St raatgras Legenda: Systemisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de plant vervoerd wordt naar de plaats van werking. Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in aanraking is gekomen. (Zonderwijk & Liefstingh 1982). 64 Tabel 3.1.8 Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden in watergangen. Toepass i ngsgebi eden Watergangen Aanleg Mechanisch onderhoud Buiten dwarsprofiel een begroeide natte plasberm creëren. Kuns tst of ma tt en aanbrengen ter bescherming tegen erosie (Van Heemsbergen & Pitlo 1983) Ter verdediging van oevers rietzoden aanbrengen met groene wilgenpaden en een geringe staanbestorting (AnonmJs 1989) Overdimensioneren van de watergangen in de diepte of in de breedte (Pitlo 1989) waardoor watervoerende capaciteit vergroot wordt Biologisch onderhoud Ter bestrijding van reono- en dicotylen: - Langs oever struiken en bomen aanplanten of laten staan die voor beschaduwing van de watergang zorgen waardoor plantengroei vertraagd c.q. verminderd wordt. Hierdoor wordt tevens de vorming van een anaerobe sliblaag beperkt waardoor algengroei sterk wordt teruggedrongen (Bevort en Schoorl 1989) 65 Ornerkingen Bij watergangen is het zaak dat de waterkwaliteit goed is. Bij een sterk geëutrofieerde sloot wordt veel wildgroei van stikstofminnende soorten aangetroffen (Gryseels 1989) Beheer Ter bestrijding van mono- en dicotyten: - Uittepelen - Bodem f rezen - Talud maaien (2x per jaar) - Bodem uitscheppen (1 x 3-5 jaar) - Ktepeten van het schouwpad - Beweiden - Het uitzetten van Graskarpers (mond. med. Pitlo) - Bodem en oevers maaien met maaiboot of maaikorf Ter bestrijding van mono- en dicotylen: - Het ontwikkelen of aanplanten van drijvende waterptanten als waterlelie fonteinkruid e.d. Dit voorkomt groei waterplanten in de watergang (Pitlo m.m.) Ecologisch beheer: maaien van de oever en afvoeren van het maaise( (Gryseels 1989). Dit stinjleert het voorkomen van een soortenri jke vegetatie Verwijdering van de strooisel laag St ilma leert ontwikkeling van riet en vestiging van moeras- en waterplanten (dicotylen) (Gryseels 1989) De rietzode kan ook machinaal uitgekrabd worden (waterschap Het Lange Rond) Specifieke bestrijding van wortelstokvormende mono- en dicotylen als Haagwinde e.d.: - Specifiek maaien in de zomer. Herhalen bij hergroei. In de zomer vindt nutriëntenstroom naar wortels plaats. Dit biedt de plant de mogelijkheid om in voLgende gunstige periode opnieuw te groeien (hergroei) 66 De bagger die bij het uitlepelen van de watergangen overblijft dient niet op de oevers gedeponeerd te worden. Dit heeft vernietigende invloed op de aanwezige vegetatie (Helmen & Helmen 1989) Het uitzetten van graskarpers moet met toesteming van de provinciale natuurbeschermi ngsconsulent gebeuren. Graskarpers kunnen een vernietigende invloed hebben op flora en fauna in de watergang Tabel 3.2.1 Kostenvergelijking van bestrijdingsmethoden op basis van een gemiddelde situatie (frequentie & grondsoort) gedurende 5 jaar. volgnr. onderdeel chemische onkruid bestrl.jding I.I. .2. 2.2. 2,6(2x) 3,7(2x) 2,6(2x) 3e ,4een 5e jaar lx/jr 40%lx/jr 5,76(3x) 3,7(3x) 5, 76(3x) (3x)21.01.507 (3x40%) 21.01.501 3.2. 4.2. 5,18 si.azin 60 ml 2,96 casoron 1800 gr 21.01.402 294,-21.01.409 252,-- 3e,4e en 5ejr.2x/jr -schoffel.en -harken, laden(20%) 33,-(6x) 7,56(6x) (751)21.01.402 132,-(201)21.01.409 30,24 13,43/L 0,--,k 0,54 12-- 13,43fL 10,--/kg 0 ,e le,-- 100 ml leen2ejr.Sx/jr -manfrees -hakkenin de rij -harken c.a. (501) 3e,4e en5e jr. 2x/jr -man . frees -harken c.a. (20%) 40 nl fZUU gr 100 m 18,2(10x) 14,5(10x) 18,9(10x) 18,2(10x) 21.01.405 182,-21.01.404 96,67 (501)21.01.409 126,-- 10,9(6x) 7,56(6x) 10,9(6x) (601)21.01.405 (201)21.01.409 IS(lOs) 1.,5(lUx) 37,8(10x) IS(lOs) 100 & 65,30 30,24 100 & Ieen2ejr.5x/jr -man . mechine -haiKen in de rij -itharken c.a. ge.Huizen 150,-21.1)1.404 96,67 21.01.409 252,-- 3 e , 4 e en 5ejr.2x1jr ii:.iiLlvcr 5,1. Ie j r . schoffe Imachine 5.2. 2ejr. -inzaaien -inwerken zaad -selectief wieden 5.3. 3ejr. -maaien (Zx) 5.4. 4e en 5ejr. 6. aanbrengen en onderhouden schors 6.1. lejaar -ont graven tanden (202;0,10 m diep) -inbrengen schors 2e tIm 5e jaar -selectief wieden 2x/jr -uitharken c.a.(201) -aanvullen 4. jr (oC'.)'.uzzcn 1201)2I.0I.40 3(hx) ?,%(Gx) -it.rrkenc...(?1tZl 6.2. 3,90 sinazin 4,93 clioron 44,I(I0x) 37,8( lOx) mechanisch m.b.v. schoffe Imachine 4.1. (2x)21.01.508 (2x)2.01 • 01 leen2ejr.Sx/jr -schoffelen -harken,laden mechanisch m.b.v. frees 3.1. koen aankopen hoev.h. eenh.pr . kosten1 lOO leen2ejaarlx/jr lx/jr schoffelen handkr. 2.1. eenheid arb.norm mach.norm herkosC norm IMAC in./eenh ii/eenh. ino 4,30,2' & zie4. 5,4 18 6 12.01.001 12.01.102 1000 &/usir 3,60 2,-4.-- 4(2x)23.01.209 8,-- aa4 0,2 kg 20,-/kg 4,-- 100 & 4(2x) er is een stabiele situatie ontstaan met de dichtgro.eiende beplanting 100 & 2 & IS & 4 & 12 1 75 6(Bx) 7,56(8x) 00 11.0I.01+H'le 8,-()22.01.002 25.0,-- schors 15 & 40,-- 600,-- 32,-40.32 66,67 schors 4 & 40,-- 160,-- 1000 &/uur 21.01.409 ()21.01.002 N.B. eenheidsprijzen die in deze tabel gebruikt zijn, zijn: manuur f 40,rugspuit voor chemische bestrijding/uur: f 5,tweewielige trekker met frees/uur: f 20,tweewielige trekker met schoffelgarnituur/uur: 5 2O, Bron: Tussen Spuit en Kruid. Voorlichting Stedelijk Groen. F7 0 Overzicht van de m 2 -kosten op jaarbasis (zie ook bijlage 3). cr0 H QD) 'd'l(t l-t') t) 41 n çr Ortt-,) 0 (D<t-) t 4) Methode> t Ii) t t 0 0 .t 0 10 t 4) t 4) t 41 '4-4 "-4 4l 0 4) 4-) -4 41 o .t 0 1/) .t 0 (1) 1 O. 1/) 0. 't 44 0.) 1.) 41 '4-4 0 .t 0 t 4) 10 t 0) '4 - 0 0 14 4-1 0 .t 0 4)41 •ri-1 ',-441 4) ,o 1-. tO. 4 t 14--1 Ulfl t-4 t-.) - 5 t 4) t 4) ii 0.) 11 t 41 t 4) 4-40) '4-J 014 4) 00) 0 t (J) rt 't 41 0 't.) c t) t) '-1 1 Cr t) (/) AflIETINGEN SOORT LEEVIJD 50 x4 in'slerpi.1 - 3 jr. 50 x4 m'bospi.1 - 3jr. 100 x 20 in'bospi.1- 100 x 20 1 V 0,72 0,50 1,30 0,45 1,54 0,27 0,50 0,46 1,54 0,27 1,30 in'bospi.>4 jr. in'bospL> 4 fr. 0,66 0 0 '1 01 0,30 (t '-1 0,66 3jr. 50 x4 in'sierpi.>4 jr. 50 x4 (n 0,41 1,28 0,61 0,27 0,30 t) 0,84 0,84 0,25 0,41 0,37 0,77 0,46 0,28 0,41 0,37 0,77 0,60 0,21 0,12 0,11 rt (1) 0 't 1 't 0,23 0,18 N.B. In de tabel zijn alleen arbeids-, machine- en materiaalkosten verwerkt. Eén arbeidsuur is f 35,-. Bron:Gemeente Lelystad. (On)kruidvegetaties en de aanleg c.q. het onderhoud van groenvoorzieningen in Lelystad, 1983. 0,06 Tabel 3.2.3 Kostenberekeningen voor 5 jaar intensief en extensief onderhoud in bosplantsoen. Bron: Onkruidbeheer in bosplantsoen, WOHOG, 1987. Tabel 1. Voorbeeld van een koetenberekening voor 5 jaar intensief onderhoud. Arbeidsloon le gebaseerd op 40,-- per uur. Er werd aangenomen dat de onkruidbezetting In de latere jaren geringer is. Methode Kosten in guldens per l é jaar Schots Aanschaf en aanbrengen schots (10 en); 2 e 55 jaar Totaal Per jaar 7,50 2,00 9,50 2,75 4,37 7,12 2,50 3,20 5,70 1,60 2,00 3,60 1,70 1,60 3,30 0,56 1,40 1,96 najaar nog 5x wieden Mandschoffelen + uitharken 1e jaar 5 x 1,90 2e jaar 5 x 1,42 daarna 2 a per jaar Schoffelmachine Ijaar 5 x + hakken in de rij Frezen daarnatotaal nog 5 x l jaar 6 x + hakken in de tij 2 0jaar5 x 1.14 daarnatotaal nog 8 x frezen Frezen/klaver 1e jaar 2 x frezen/klaverinzaai/ Chenisch daarna nog totaal 4 x maaien l en 2 e jaar Fydulan 0(voorjaar cii 0.72 1 x naaien 0,66 herfat) daarna alleenin het voorjaar (3 x) 0,39 Tabel 2. Voorbeeld van een koetenberekening voor 5 jaar extenaief onderhoud (zie verder tabel 1). MethodeToelichting Koaten in guldens per Ie jaar 25e jaar Totaal Schors Aanschaf en aanbrengen schor (10 cm); I na jaar totaal nog 2 x wieden 7,50 0,80 8,30 Handschoffelen 1e jaar 3 x 0,90 1,10 2,00 0,54 0,54 1,08 0,75 0.75 1,50 1,70 0,40 2,10 0.30 0,40 0,70 1,66 daarna totaal nog 5 x Schoffelmachine 1' jaar 3 x 0,60 daaniiatotaal nog 3 x Frezen jaar 3 x 0,22 daarna totaal nog 3 x Frzen/klaver 1C jaar 2 x frezen/klaverinzaaif Per jaar 0,30 1x maaien; daarna totaal nog 2 x maaien Chenisch voorjaar Ijaar 1 x Fydulan 0; daarna totaal nog 2 x maaien 0,42 0,14 Tabel 3.2.4 Functionele en visuele aspecten van alternatieve bestrijdings- en beheermethoden. Toepassingsgebieden Functionele aspecten BeplantingenOnkruiden, met name de grassen en de meerjarige wortelonkruiden, kunnen schadelijke effecten hebben op de houtaanplant (Goos & Los 1989). Vertraging van de groei of uitval van de bomen en struiken is in veel gevallen het gevolg van de sterke concurrentiedruk van de onkruiden Heeft de beplanting de funktie van wind- of geluidscherm dan moeten de onkruiden bestreden worden. Heeft een beplanting een meer ecologische en visuele funktie, dan is het niet noodzakelijk onkruiden te bestrijden. De alternatieve onkruidbestrijdingsmethoden kunnen nadelige effekten hebben op de funktionele eisen van een dichte, hoge begroeiing. In paragraaf 3.2.1 worden per bestrijdingsmethode de nadelen aangegeven. Soms is de aanwezigheid van eenjarige kruiden in beplantingen zelfs gewenst vanwege het scheppen van een microklimaat, waar b.v. de eik van profiteert (Goos & Pols 1989). In sierplantsoen is onkruidbestrijding veel noodzakelijker dan in b.v. bosplantsoen. Sierplantsoen heeft over het algemeen alleen een visuele funktie. Van een ecologische funktie is nauwelijks sprake (Koning 1987). 70 Visuele aspecten Inzaaj van kruiden kan een verruigde aanblik geven na de bloei. Begeleiding d.m.v. een eemalige maaibeurt na de bloei voorkomt dit. Het inzaaien van schaduwminnende soorten die thuishoren in de beplanting geeft een natuurlijker beeld (Voorlichting Stedelijk Groen 1982). Aanplant van bodesnbedekkende struiken biedt een verzorgd uiterlijk; hierbij is geen aanvullend beheer noodzakelijk. Bij uitval van enkele planten kan herinplant overwogen worden of men kan één seizoen afwachten of de anderen de opengevallen plek innemen. Selectieve onkruidbestrijding kan dan noodzakelijk zijn. Hierbij moet voorkomen worden dat de bodem geroerd wordt. Aanplant in de randen van de beplanting kan inkijk voorkomen. Het aanbrengen van schors en chips moet gelijkmatig gebeuren wil het geen romelig beeld geven. Voorkomen moet worden dat de schors of chips op de aangrenzende verhardingen terecht komt. Dit is mogelijk door het beplantingsvak of alleen de randzone lager te laten zijn dan de verharding (Voorlichting Stedelijk Groen 1982). Schors, chips of cofipostmateriaal in boomspiegels leveren een verzorgder beeld dan dichtgeslagen aarde met hier en daar een onkruid dat de kop opsteekt. Ook hiermee moet voorkomen worden dat de houtsnippers op de aangrenzende verharding terecht komen. De papieren plantschijf rondom aangeplante bomen is alleen het eerste jaar waar te nemen. De schijven verdwijnen Vrij snel uit het zicht door de omliggende hogere vegetatie (Hawlitzeck & Kupke 1987). Wegen en verhardingen De funktie-eisen van wegen en verhardingen Liggen voornamelijk op het gebied van geleiding van verkeer en personen. Daarnaast speelt ook de verkeersveiligheid hierbij een grote rol. Van een ecologische fi.xktie is geen sprake. Het aanbrengen van gesloten verhardingen is niet altijd mogelijk. Daar waar leidingen, kabels e.d. in de grond zitten moet het mogelijk zijn de verharding eenvoudig te verwijderen en weer terug te plaatsen. De hitte die vrijkomt van de onkruidbranders kan bij temperaturen boven de 800 è 900 C de verharding doen scheuren of breken. Een onkruiestrijding op wegen en verhardingen wordt met name uit netheid oogpunt als zeer gewenst beschouwd. Het sporadisch voorkomen van onkruiden op verhardingen geeft een onverzorgd beeld omvormen van niet-funktionele verhardin tot groenarealen biedt in vergelijking hiermee een beter beeld. Grint- en schelppaden zijn bij geringe betreding moeilijk onkruid Vrij te houd zonder gebruik te maken van chemische middelen. Deze paden dienen dan ook all aangelegd te worden op druk begaanbare routes. Bermen en dijken De wegenbouw-, verkeers- en waterstaatkundige aspekten van wegbermen en dijken mogen en worden door de alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden niet aangetast. Een eventuele ecologische funktie van toepassingsgebieden moet als een aanvulling op deze aspekten gezien worden. In wegbermen is het mogelijk door het aanleggen van brede bermen alle funkties tot hun recht te doen komen (zie ook tabel 3.1.6). Voor dijken is zelfs sprake van een betere erosiebestendigheid bij aanwezigheid van grote aantallen dicotylen. Het water kan via de wortelgangen van deze soorten goed worden afgevoerd. Bloeiende kruiden in cle berm en op dijken geven een aantrekkelijk beel een specifiek maairegime kunnen be (on)kruiden tot bloei komen. Zo kar gewenst visueel beeld nagestreefd i. Ook kan maaisel uit een naburig natuurreservaat of heemtuin de bere visueel aantrekkelijk maken. Voor h creëren van een ecologische funktie de berm of de dijk is dit echter ee ongewenste beheersmaatregel of dier slechts eerenalig te worden toegepas Durping van mest en te intensieve begrazing hebben een negatieve invloed op de waterkerende funktie van dijken. De grond wordt dan makkelijk weggespoeld wat de stevigheid van de dijk sterk ondermijnt. 71 Watergangen De waterafvoerende capaciteit moet voldoende groot blijven. Het overdimensioneren biedt garantie voor deze mogelijkheid en biedt tevens een mogelijkheid de ecologische f.s,ktie van watergangen te herintroduceren. Het uitbaggeren van de watergangen voorkomt het dichtgroeien en dus het verkleinen van de waterafvoerende capaciteit. Het aanplanten van drijvende waterplanten heeft hetzelfde effekt. Het aanplanten of het begeleiden van de ontwikkeling van bomen en struiken op de oevers kan problemen geven m.b.t. bereikbaarheid watergangen. Indien aanplant of ontwikkeling pleksgewijs plaatsvindt hoeft dit niet het geval te zijn. Een sterke eutrofiëring van het slootwater heeft een negatieve invloed op het voorkomen van de meer zeldzame plantesoorten in de oevers en dus op de ecologische waarde ervan. Dit geldt tevens voor een te grondige schoning van de bodem, te grondig maaien van de taluds en het uitzetten van graskarpers. 72 -Het versterken van de ecologische f.tktie van watergangen geeft deze een natuurlijker aanzien. -Het deponeren van bagger op de oevers creëert open en verruigde plekken in de oevers. -Het aanplanten van drijvende waterplanten geeft de watergang een bloeiend aanzicht. Tabel 4.1.1 Toelatingsdata voor de door RWS gebruikte bestrijdingsmiddelen in 1986 alsmede de toelating in waterwingebieden. HERBICIDEN Amitrot Anrioniunsulfamaat Atrazin Chloorthianiide 24-D Dalapon Dicanta Dichlobenil. Diquat Diuron Glufosinaat-amoni.sn Glyfosaat MCPA Mecoprop Paraquat Simazin Triclopyr TOELATING TOT 1111/92 11 6191 11 1190 1112189 1112189 1111190 1110189 1112/89 1112188 1/12190 11 9/90 1110/90 1111/89 1/10/89 1112188 11 1/90 11 2190 WATERWINGEBIEDEN wit FIJNGIC ID EN Thiofanaat-methyL-o Ziram-o 1110190 111/90 wit Wit INSECTICIDEN Brcnofos-methyl 1111/89 wit 1110191 - 1/10191 - 1/10191 - OVER 1 GE Alkyldirnethylbenzylannnoniuihloride Alkyldimethylethylbenzylananoniunchloride Didecyldimethylanuioniunchloride FormaLdehyde Steenkoolteerolie-destillaat anttshalve toelating 11 8189 - wit Wit wit:114-1110 niet wit:114-1110 niet zwart Wit Wit Wit zwart Wit Wit wit:114-1110 niet Wit wit zwart - - Legenda zwart: mag nietin waterwingebieden worden toegepast. Wit: mag wel in waterwingebieden worden toegepast, mits zij worden toegepast volgens de op het etiket vermelde voorschri ften. 1/4-1/10 niet: tussen 1aprilen 1 oktober mag het middel niet in waterwingebieden worden toegepast, de rest van het jaar wel. geen aanduiding voor het gebruik in waterwingebieden. 73 CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK Hoofdafdeling El. afdeling Natuurlijk milieu RIJKSWATERSTAAT 1' Prinses Beatrixlaan 428, postbus 959, 2270 AZ Voorbuiy 1 Telefoon (070) 694341, toestel 2416/2888 STATISTIEK GEBRUIK CHEMISCHE BESTRIJDINGSMIDDELEN 1986 Inclusief: ONDERHOUD VAN WATERGANGEN (VRAAG 1) ONDERHOUD VAN WEGBERMEN (VRAAG 2( Gaarne voor ") No. 1'één formulier ingevuld terugzenden in bqgaande denstenveloppe. Het andere exemplaar is bestemd voor Uw archief. GELIEVE GOEDE NOTA TE NEMEN VAN DE TOELICHTINGEN BIJ DE AFZONDERLIJKE VRAGEN. Contactpersoon: Telefoon: 1. Onderhoud van watergangen Deze vraag altijd invullen, indien U watergangen in beheer hebt, ook als geen gebruik wordt gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen. TOELICHTING: ONDERHOUD: Het jaarli/ks klein onderhoud far verwijdering van overtollige plan tengroei. Het groot onderhoud als baggeren, herprofileren, herstel oeverafkalvingen enz. blijft dus buiten beschouwing. TIJDELIJK DROOG VALLENDE WA TERGANGEN: Watergangen die gedurende een normale zomer langer dan in totaal één maand droog staan. In sterk hellende gebieden met onregel. matige wateraanvoer kan het gebeuren, dat tijdens de onderhoudsperiode hierin wel water staat. DROGE TALUDS: Dat gedeelte van het talud dat bij normale weersomstandigheden permanent droog staat. Vaak is de breedte hiervan dusdanig, dat afzonderlijk onderhoud kan plaats vinden. NATTE TALUDS: Dat gedeelte van het talud dat zich bij normale weersomstandigheden onder water bevindt. Hieronder wordt niet begrepen de vlakke bodem van de watergang. In met name het westen van het land zullen droge taluds nauwelijks aanwezig zijn. Het kleine gedeelte dat zich in die gevallen net boven water bevindt, kan tot hel 'natte talud' worden gerekend, tenzij de onderhoudsmethode hiervan duidelijk anders is. BODEM: Hiermee wordt uitsluitend het vlakke gedeelte van het onderwaterprofiel van de watergangen bedoeld. Bijlage 1 CBS-enqute betreffende het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door RWS in 1986. v25992 -2- ONDERHOUD IN HANDKRACHT: Alle vormen van onderhoud waarbij geen rijdende of varende werktuigen of machines worden gebruikt en geen herbiciden worde toegepast. Wel inbegrepen moet worden het gebruik van draagbare door een motor aangedreven maai-apparatuur. CHEMISCH ONDERHOUD: Die vorm van onderhoud, waarbij (eventueel slechts plaatselijk) gebruik gemaakt wordt van herb,c,den. Van chemisch onderhoud op 'DROGE TALUDS' is in de regel slechts sprake als pleksgewijs bestrijding plaatsvindt van plantesoorte als brandnetel, ridderzuring en akkerdistel. Chemisch onderhoud van 'NATTE TALUDS Dit zal de meest voorkomende vorm van chemisch onderhoud zijn. Hef betreft elk chemische bestrijding langs de rand van het water, in het bijzonder van boven water uitstekende soorten als riet. Van chemisch onderhoud van de 'BODEM' is in de regel sprake bij de behandeling van tijdelijk droogva/lende watergangen. In permaner waterhoudende watergangen alleen dan, wanneer de gehele wateroppervlakte wordt behandeld. om, tegen algengroei en ondergedoke waterplanten. BIOL OGISCH ONDERHOUD: Die vormen van onderhoud, waarbij gebruik wordt gemaakt van schapenbeweiding, graskarpers, schaduwgevende beplanting (al da, niet van nature aanwezig) of drijvende warerp/anten ed, (al dan niet in combinatie met andere methoden). GEEN ONDERHOUD IN 1986: Deze regel invullen indien - van het betreffende pro fielonderdeel nauwelijks sprake is (bijv. 'droge taluds'in het westen van het land); - het betreffende profielonderdeel niet wordt onderhouden, omdat het onderhoud niet jaarlijks plaatsvindt, de watergangen te diepe te breed zijn of anderszins onderhoud niet nodig wordt geacht. - het onderhoud door derden, bijv. een andere overheidsinstelling, een inliggend of boezem-waterschap of particulieren plaatsvindj zonder dat deze betaling hiervoor van U ontvangen. Hoeveel km bermsloot wordt door of in Opdracht van Uw dienst onderhouden' ................ Hoeveel km andere watergangen wordt door of in opdracht van Uw dienst onderhouden Totale lengte watergang, die door of in opdracht van Uw dienst wordt onderhouden hiervan is permanent waterhoudend .......... tijdelijk droogvallend .......... + ............ km km ............ Permanent waterhoudende watergangen Tijdelijk droogvallende waterganger 1 1 droge taluds natte taluds bodemtaluds bodem 2 3 4 5 Methode van onderhoud 1 km Chemisch onderhoud 2 ) ...... Mechanisch onderhoud machinaal 3 ) ........... uitsluitend in handkracht. Biologisch onderhoud 2 ), t.w. 4 ) Geen onderhoud in 1986 ..... Indien aan twee kanten van de weg bermsloten liggen, dienen de Iengtes van beide bermsloten te worden samengeteld. Al dan niet gecombineerd met een andere vorm van onderhoud. Al dan niet gecombineerd met onderhoud in handkracht. Graskarpers, schapenbeweiding, schaduwgevende beplanting en drijvende waterplanten. -3- 2. Onderhoud van wegbermen Deze vraag altijd invullen, indien U wegbermen in eigen beheer en onderhoud hebt of wegbermen waarvan het onderhoud tegen betaling wordt uitbesteed, ook als geen gebruik wordt gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen. Wordt door of in opdracht van Uw dienst onderhoud gepleegd aan wegbermen langs de wegen buiten de bebouwde kom .. . . . .. .. . .. . . .. . . . . . . .. .... . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . .- ja nee Zo ja, langs hoeveel km weg zijn deze bermen éênzijdig of langs weerzijden gelegen) . . . km weglengre Langs hoeveel km wegbermrand vindt gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen plaats om overgroel te voorkomen 2 ) ..................................____________ km wegbermrand Vindt er gebruik plaats van chemische bestrijdingsmiddelen rond verkeersborden, bermpaaltjes enz.....T ja Ii nee Werden op bomen in deze grasbermen en/Of wegbeplanting 3 ) insekticiden, fungiciden, wildafweermiddelen, wondafdek (bijv. lakbalsem)- en/of wondontsmettingsmiddelen gebruikt .....................ja nee Oppervlakte ha Totale oppervlakte grasbermen')......................................... - met machinaal onderhoud 5 )............................. ha - met uitsluitend onderhoud in handkracht ......................____________ ha - met gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen (bllv. tegen akkerdistel) 6 ). . . . ha - geen onderhoud in 1986 ............................... ha Totale oppervlakte wegbeplanting3) ........................................ - w.v, met gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ...............________________ ha + Totale oppervlakte aanwezige wegbermen ................................... Indien parallelwegen aanwezig zijn, alleen de lengte van de hoofdweg opgeven. Inclusief chemische bestrijding van overgroei langs eventueel aanwezige randen van parallelwegen en fietspaden. Inclusief dergelijke beplantingen behorende bij parkeer- en picknickplaatsen langs de onder Uw beheer vallende wegen, beplante middenbermen en overhoeken. ') Inclusief bermen met bomenrijen, waartussen normaal onderhoud aan grasbermen kan plaatsvinden. Al dan niet gecombineerd met onderhoud in handkracht. Al dan niet gecombineerd met een andere vorm van onderhoud. -4- 3. Behandelde objecten (lengte of oppervlakte) en daarbij gebruikte hoeveelheid chemische bestrijdingsmiddelen. 1986 (inclusief de hoeveelheid die door de aannemers en/of loonwerkers is gebruikt). Toelichting: Onder chemische bestrijdingsmiddelen worden hier verstaan: onkruidbestrlldingsmiddelen (herbiciden). insektenbestrijdingsmiddelen mcl. vruchtboomcarbolineum (insekticiden). schimmelwerende middelen )fungiciden), grondontsmettingsmiddelen, vogel- en wildatweermiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen, wondafdekmiddelen (mcl. lakbalsem), wondontsmettingsmuddelen en houtverduurzamingsmiddelen. 1 2 4 3 permanent waterhoudende watergangen tijdelijk droogvallende watergangen droge taluds taluds natte taluds + bodem 5 6 wegbermranden bermen gras- 7 8 9 11 12 20 17 18 wegbeplanting andere beplantingen wegen en verhardingen') gazons bossen dilklichamen en glooiingen braakliggende terreinen andere toepassingen 2 ) bodem (mcl. grienden) Behandelde lengte of oppervlakte kmkmkmkmkmhahahahahahahaha Gebruikte hoeveelheid actieve Merknaam en toelatingsnummer t.. Nl stof)fen) in % of gil kg of liter 4. Toepassing van enkele onkruidbestrijdingsmethoden in beplantingen en op verhardingen. 1986 TOELICHTING: LANDSCHAPPELIJKE BEPLANTING: Alle beplanting buiten de bebouwde kom, niet zijnde sierplantsoen of bos, inclusief wegbeplanting langs wegen buiten de bebouwde kom. BOSPLANTSOEN: Dit betreft uitsluitend beplanting van deze aard binnen de bebouwde kom. SIERPLANTSOEN: Dit betreft sierplantsoen zo wel binnen als buiten de bebouwde kom, dus ook bijv. aangelegd ter verfraaing van pick-nickplaatsen, recreatieobjecten e. d. BOOMSPIEGELS: Zowel boomsp/egels in gazons, ,qrasbermen ed. als boomspiegels in verhardingen. OPMERKING: Over bossen en als zodanig beheerde objecten worden in deze vraag geen gegevens gevraagd. AL TER NA TIEVE METHODEN (VAN ONKRUIDBESTRIJDING): Het gaat hierbij om die methoden (zie vraag 4b) die bewust uit milieu-overwegingen in 1986 toegepast werden om onkruid te bestrijden. Het is hierbij niet van belang of deze op praktijk- dan wel experime.'7tele schaal toepassing vinden. 4a. Oppervlakte onkruidbestrijdingsmethoden in beplantingen, 1986 Totale oppervlakte Met gebruik van herbiciden Met alternatieve methoden Zonder onkruidbestrijding 1 ha 2 3 4 1.Landschappelijke beplanting ...... W. V. jonger dan 4 jaar...........__________________ 4 jaar en ouder ............ __________________ Bosplantsoen .............. __________________ w.v. jonger dan 4 jaar........... __________________ 4 jaar en ouder............ __________________ Sierplantsoen .............. __________________ 0/0 8Boomsplegels) . . . xxxxxxxxxxxxxxxxx Totaal aantal of totale oppervlakte boomspiegels behoeft niet vermeld te worden. In kolom 2. 3 en 4 kan volstaan worden met een geschat percentage van het totaal (aantal), afgerond op veelvouden van 10 0/s. VOOR VRAAG 4b EN 4c ZIE OMMEZIJDE OP BLADZIJDE 6. -6- 4b. Oppervlakte waarop alternatieve methoden van onkruidbestrijding worden toegepast in beplantingen, 1986 LandschappelijkeBosplantsoenSierplantsoenBoomspiegeis beplanting 1 ha 2 Bodembedekking met heesters ................______________ Bodembedekking met vaste planten .............______________ Bodembedekking met kruidachtigen .............______________ Bodembedekking met schors, houtsnippers e.d........______________ Selectief handschoffelen en wieden................._____________ Machinaal frezen, schoffelen e.d ................._____________ Uitmaaien ...............____________ Vegen en poetsen ..........._____________ Onkruidbranden ............_____________ Niets doen (dus 'onkruid (aten groeien ' ) ................______________ Alleen die methoden aankruisen die van toepassing zijn. 4c. Oppervlakte onkruidbestrijdingsmethoden op verhardingenl, 1986 ha Totale oppervlakte verharding w . V. met gebruik van herbiciden Met toepassing van alternatieve methoden . W. V. selectief handschoftelen en wieden ...... onkruidbranden ................. vegen en poetsen ................ niets doen (dus 'onkruid laten groeien') . . . mci. halfverhardingen 3 4 Bijlage 2 CBS-gegevens boomspiegels. BOOMSPIEGELSaantal berichtgevers Chemisch 100% 0 >50% 1 <50% 2 Alternatieven 100%10 50%9 Niets100%S Bijlage 3 Oppervlakte van beplantingen, verhardingen, wegberruen en lengte van watergangen van RUS; waarin bestrijdingsmiddelen en/of alternatieven zijn toegepast of waarin niets is gedaan, per provincie in 1986. TOTALE OPPERVLAKTE IN HA GrFrDr0v01UtNHZHZINBLb A. BEPLANTINGEN IN (HA Landschappelijke 62.071.4136.0178.0601.0332.0329.2309.7167.7265.5399.9 beplanting - jonger dan 4 jaar26.64.07.07.540.014.12.340.712.737.00.0 - ouder dan 4 jaar 35.467.4129.0170.5561.0317.9326.9269.0155.0228.0399.9 Bosplantsoen 1.50.00.022.50.00.017.00.00.00.00.0 - jonger dan 4 jaar0.00.00.02.50.00.00.00.00.00.00.0 - ouder dan 4 jaar 1.50.00.020.00.00.017.00.00.00.00.0 Sierplantsoen 0.00.50.02.00.56.00.41.00.08.360.0 8. VERHARDINGEN IN [HA]49.5453.5351.032.01252.0298.2408.1206.737.5162.554.0 C. WEGBERMEN IN [HA]494.21076.9773.0897.02972.01520.61660.81707.7803.12307.6841.3 Grasberrnen in [ha] 439.81007.4653.0769.02551.01203.61334.71535.0721.12039.6776.4 Wegbeplanting in [ha]54.469.5120.0128.0421.0317.0326.2172.782.0268.064.9 D. WATERGANGEN IN [KM] 378.0505.6495.0643.0698.2463.0642.0600.9480.9963.8486.7 Permanent waterhoudende 322.6451.6228.0179.0398.8345.1609.0578.5173.0734.597.8 watergangen - droge tatuds - natte taluds -bodem Tijdelijk droogvallende 55.454.0267.0464.0299.4117.932.122.4307.9229.3388.9 watergangen - taluds -bodem MET BESTRIJDINGSMtDDELEN IN HA Gr Fr Dr 0v GI Ut NH ZH ZI NB Lb FL 26.6 26.6 0.0 8.9 4.0 4.9 11.5 4.5 7.0 0.0 0.0 0.0 21.5 20.0 1.5 18.1 1.1 17.0 7.5 0.0 7.5 17.3 13.5 3.8 13.0 12.5 0.5 34.0 6.0 28.0 7.0 0.0 7.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.5 0.0 0.0 0.0 0.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.0 0.0 0.0 0.4 0.0 0.0 0.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 B. VERHARDINGEN IN [HA] 6.5 38.5 14.5 5.5 286.0 17.9 18.1 57.3 37.5 38.5 22.5 0.0 C. WEGBERMEN IN [HA] Grasbermen in [ha] Wegbeplanting in (ha] 10.0 19.0 3.0 8.5 3.0 7.0 0.1 0.0 3.0 20.5 75.0 18.1 0.5 8.0 5.0 17.3 38.6 12.5 15.0 34.0 0.0 7.0 0.0 0.0 D. WATERGANGEN IN [KM] Permanent waterhoudende watergangen droge taluds natte taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 31.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 tijdelijk droogvattende wat ergangen taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 6.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 11.4 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 A. BEPLANTINGEN IN (HA a. Landschappelijke beplanting jonger dan 4 jaar ouder dan 4 jaar Bosplantsoen jonger dan 4 jaar ouder dan 4 jaar Sierplantsoen - MET ALTERNATIEVEN IN HA Gr Fr Dr 0v GI Ut NH ZH zt N8 Lb A. BEPLANTINGEN IN HA Landschappe'ijke beplanting jonger dan 4 jaar - ouder dan 4 jaar Bosplantsoen - jonger dan 4 jaar - ouder dan 4 jaar Sierplantsoen 0.0 0.0 0.0 1.0 0.0 1.0 0.0 16.2 0.0 16.2 0.0 0.0 0.0 0.0 1.5 1.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 11.5 1.5 10.0 2.5 2.5 0.0 0.0 4.0 0.0 4.0 0.0 0.0 0.0 0.0 12.0 11.0 1.0 0.0 0.0 0.0 5.0 20.7 0.0 20.7 7.0 0.0 7.0 0.0 53.9 24.9 29.0 0.0 0.0 0.0 0.8 1.2 0.2 1.0 0.0 0.0 0.0 0.0 50.5 31.0 19.5 0.0 0.0 0.0 3.8 20.0 0.0 20.0 0.0 0.0 0.0 0.0 B. VERHARDINGEN IN [HA] 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 3.0 2.4 0.0 0.0 0.0 429.8 963.4 616.0 768.9 2099.0 1124.6 1278.2 1530.0 682.5 2024.6 776.4 D. WATERGANGEN IN [KM] Permanent waterhoudende watergangen - droge taluds 322.6 - natte taluds 322.6 - bodem 322.6 448.0 451.6 451.6 228.0 223.0 223.0 179.0 179.0 179.0 383.7 383.7 343.4 344.7 345.1 345.1 587.4 593.9 593.9 578.5 572.6 572.6 141.5 141.5 143.3 734.5 734.5 734.5 72.8 57.8 57.8 Tijdelijk droogvatlende watergangen - taluds 55.4 - bodem 55.4 54.0 54.0 267.0 87.0 464.0 464.0 299.4 293.4 117.9 117.9 32.1 32.1 17.8 16.6 296.5 307.9 229.3 229.3 388.9 388.9 C. WEGBERMEN IN [HA] Grasberrnen in [ha] Wegbeplanting in (ha] 11 GEEN ONDERHJD / ZONDER BESTRIJDINGSMIDDELEN EN/OF ALTERNATIEVEN IN HA Gr Fr Dr 0v GI Ut NH ZH Zl NB Lb F1 35.4 0.0 35.4 0.0 0.0 0.0 0.0 46.3 0.0 46.3 0.0 0.0 0.0 0.0 123.0 1.0 122.0 0.0 0.0 0.0 0.0 166.5 6.0 160.5 20.0 0.0 20.0 0.0 575.5 20.0 555.5 0.0 0.0 0.0 0.5 301.9 2.0 299.9 0.0 0.0 0.0 0.0 301.1 238.5 2.3 2.3 298.8 10.0 0.0 10.0 0.0 236.2 0.0 0.0 0.0 0.0 153.5 0.0 153.5 0.0 0.0 0.0 0.0 180.5 0.0 180.5 0.0 0.0 0.0 2.6 372.9 0.0 372.9 0.0 0.0 0.0 60.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 41.0 34.0 0.0 449.0 4.0 56.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 D. WATERGANGEN IN (KM] Permanent waterhoudende wat ergangen droge tatuds natte taluds bodem 0.0 0.0 0.0 3.6 0.0 5.0 5.0 15.1 15.1 55.4 0.4 0.0 0.0 22.5 16.0 16.0 0.0 0.0 0.0 5.9 0.0 31.5 29.7 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 25.0 40.0 40.0 0.0 70.0 70.0 Tijdelijk droogvatlende watergangen taluds bodem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 180.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 4.6 5.8 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 A. BEPLANTINGEN IN [HA a. Landschappelijke beplanting jonger dan 4 jaar ouder dan 4 jaar Bosplantsoen jonger dan 4 jaar ouder dan 4 jaar Sierplantsoen B. VERHARDINGEN IN [HA] C. WEGBERMEN IN [HA] Grasbermen in [ha] Wegbeplanting in [ha] 5.9 Bijlage 4 Aanbevolen middelen per toepassingsgebied Toepassing Beplant ingen vbôr het planten Gewas- beschernii ngsg ds RWS nota an,itrol 2,43 glyfosaat da t apon diquat di quat/paraquat glufosinaatam. gtyfosaat MCPA 1 maand na planten dichtobenil dichtobeni 1/sirnazin diquat diquat/paraquat glufosinaatam. g lyfosaat s i rr,az in na Vjaar dichlobenil dichtobeni t/simazin chloorthiamfde diuron na 1jaar chloorthiamide na 2 jaar chloorthiamide dichlobeni t dichlobeni t/simazin Wegbet anti ngen 1 maand na planten dalapon/chtoorthiamide dalapon/dichlobeni t na fjaar: datapon/chloorthiamide dalapon/dichiobeni 1 na 1jaar dalapon/chloorthiamide na 2 jaar dalapon/chloorthiamide Sierptantsoen dichtoberil 1 s 1 rnaz in Ongewenste houd ge gewassen glyfosaat trictopyr Toepassing Gewas- beschermingsgids RUS nota Wegen en verhardingen voor opkomst onkruiden diuron simazin glyfosaat dichtobenil/dalapon na opkomst onkruiden amitrol amitrol/simazin di quat/paraquat gtufosinaat-am. wieren glyfosaat diuron quartern. am. verb. Permanent onbeteetde trre1nen onbegroeid/ voor opkomst atrazin chtoorthiamide chtoorthi amide/dalapon datapon/dichlobeni 1 dalapon/dichlobenil/sirnazin dichtobeni 1 dichtobeni t/sirnazin diuron S rnaz in bestaande onkruidvegetatie ann trot amitrot/atrazin amitrot/atrazin/2,40 amitrol/2,40/simazin ami trol/diuron amitrol/simazin diquat gtufosinaat-anirniuii glyfosaat watergangen waterh. datapon diquat paraquat watergangen tijdelijk droogv. datapon gtyfosaat paraqua t chtoorthiamidel dichtobenil chtoorthiamide/ da t apon 2,40 MCPA géén middelen Bijlage 5 Enkele kruiden die te gebruiken zijn voor inzaaien in beplantingen. Bron: Tussen Spuit en Kruid, Voorlichting Stedelijk Groen. soort gemiddelde hoogte hoeveelheid in cm aantekeningen in_kg/ha wittecultuurklaver* 22 40 (Trifolium repens'Retor') Op zware en lichte grond, verdraagt maaien goed,kiecing het helejaar door. smaibladige weegbree*6 40 Op zware en lichte grond, verdraagt maaien goed,kieming het helejaardoor. (Plantago lanceolata) reukloze kamille 3 70 Op zware en lichte grond,goedte maaien, maar verdwijnt hij te vaak maaien, (Matricaria maritima subs.) kieming het helejaar door.** geleganzebloem 3 80 duizertdblad* 2 45 Opzwareenlichtegrond,verdraagt maaien 0ocd.'.00rjarskicmcr. (.chillco illcfoliun) dagkoekoc-:locm' 3 40 C.,Zttrccnlictc:ot:,'.'rroz;tm:cien goed,voorjaarskiemer. (Melandrium rubrum) facaelia Oplichtegrond,verdraagt maaien, mits niette diepuitgevoerd,voorjaarskiemer (Chrysanthemum segetum) 8 85 Op zware cci lichte grond, verdraagt maaien niet.Voorjaarskiemer. hoornb]oem* 6 25 (Cerastium bibersteinui) Oo zware en lichte ?rond, verdraagt naaien niet.Hoog maaien gaat redelijk,najaarskiemer. * - meerjarig ** het beste bij een regenbui vlak na het inzaaien; heeft namelijk slemp nodig. Bijlage 6 Kruidac.htige gewassen in bosplantsoen en op akkers. Bron: Tussen Spuit en Kruid, Voorlichting Stedelijk Groen. soort 1standplaats aard hoogte bloeitijd als onkruidonderdrukkers akkerdascel allegrond • 100 cm juli-okt, akkerereprijs klei o 5 cm nrt.-okt. akkerviooltje zand en zavel 10 cm apr.-okt. akkerwinde alle grond 9 bingeikruid klei,zavel,löss 0 10cm bosandoorn alle grond juli-okt, goed bruikbaar alle grond • • 60 cm dagkoekoeksbloem 80 cm mei-sept, echteka.oille o 40 cm mei-sept. fluutekruid verdichteklei, zave 1 allegrond in combinatie bruikbaar goed bruikbaar • 150 cm gele ganzebloem zand,löss 0 50 cm gewone melkdisrel voedselrijke grond heermoes alle grond helmkruid vochtige grond hennepnetel herderstasjes o. (2jr.) aantekeningen bestrijden; bijv.d.n.v. maa ien niet concurrerend bijniettesterke onkruid groei kierning aug/okt. mei-okt, bestrijden! klirnnend juli-okt, nietconcurrerend juni juni-sept, o 120 cm juni-okt. • • 100 cm juli-okt. allegrond o 60 cm juli-okt. alle grond o 30 cm jan.-dec. mei-nov. in beplantingen in ramden van beplancingen in combinatie bruikbaar apr. ontwikkeling in vroege voorjaar bestrijden! kiemingin herfst,niet concurrerend kierningin herfst henk klei,zavel 0 80 cm hondsdraf alle grond • 10 cm apr.-juli kleefkruid alle grond 0 10 cm mai-nov. kruipende boterbloem klein hoefblad alle grond • 30 cm mei-sept. rankend,bestrijden! herfst k i eme r vochtconcurrent klei • 30 cm nrt.-mei bestrijden! klein kruiskruid allegrond o 50 cm jan.-dec. kweek alle grond lieve vrouwe bedstro look zender look alle grond • • alle grond 2jr. neerasandoorn klei,zavel • muur nagelkruid N-rijkeklei, zave 1 alle grond paarse dovenetel alle grond springzaad alle grond goed bruikbaar 100 cm mei-nov, 30 cm mei-juni goed bruikbaar 120 cm apr.-juli goed bruikbaar 80cm juni-sept, o 10 cm jan.-dec. • 60 cm mei-sept. goed bruikbaar o 30 cm apr.-nov. goed bruikbaar o 80 cm juli-okt. spurnie zuur zand o 20 cm juli-sept, steenraket zuur zand o 30 cm juli-sept, straatgras alle grond o 60 cm jan.-dec. bestrijden!! bestrijden! goed bruikbaar kient het hele jaar kient het hele jaar uitstaande melde zand,klei 0 100 cm juli-sept. valeniaan alle grond • 200 cm juli-sept, in ramden varkensgras alle grond o 60 cm mei-nov. kient het hele jaar viltigeduizendknoop vogelwikke zand,zavel 0 40 cm juli-sept, kalkarme klei • bestrijden d.rn.v. maaien rankersd,bestrijden! winter postelein zand 0 10 cm apr.-juni witte krodde klei,zavel o 40 cm mei-okt. zevenblad alle grond • 60 cm mei-juli juni-aug. • vast o enjanig voorwaarde voor kieming is een redelijk vochtige grond everitueelbruikbaar kieming'-ontw.innajaar bestrijden! Bijlage 7 Bodembedekkende kruidachtige planten. Bron: Tussen Spuit en Kruid, Voorlichting Stedelijk Groen. soort hoogte bloeitIjd standplaats aantkning,n juni-aug. schralegrond,in zaadknoppen, bruinigblad in cm Acaenabuchananil. 5-10 stekelnootje Achilleatomentosa zonnxgerand 0-25 juni-okt, schrale grond kaikminnend, grijsblad mei"juni huoeuze grond, ook goedin halfschaduv duizenbiad Ajuga reptans 15 zonnige rand zenegroen Alchemilla inollis 30 juni-aug, Caipanula poscharskyana 10 juni-juli goedin de schaduv humeuze grond,in liggende stengels zonnige rand graskiokje Caipanula portenschiagiana vochtige,hueuze grond vrouwenmantel 10 juni-aug. huoeuze grond,in liggendestengels zonnige rand Convsllaria ai0jlii 20 apr.-oei Cotula squalida humcuze grond, ruiktlekker hafchaduw :elierje vn den S juni-aug. vochtige,hueuze vormt bruingroene zode grond Laium galaeobdolon 20 mei-juli OnphalodeS verna humeuze grond, woekert haifschaduw gele dovenetel 15 apr.-mei huoeuze grond, vochtig zaaitzich sterkuit 15 juni-sept vochtige,schralegrond vormt een zode 10 juni-sept. kaikrijke grond,in vergeetnijnietje Polvgortum affine'Superbum' duizertdknoop l'runella vulgaris zonnige rand brunel Viola odorata 5 viool zie ook Tuin & Landschap nr. 10 (1982) febr.- mrt humeuze grond, halfschaduw ruiktlekker
© Copyright 2024 ExpyDoc