70164 (16.62MB)

L
-701 4
Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat en aanbevelingen voor alternatieven van beheer en
onderhoud.
E. Koning
Ecoland-rapport 89-3
Utrecht, juli 1989
Opdrachtgever
Rij kswaterstaat
Dienst Weg- en Waterbouwkunde
Delft
bureau voor ecologisch onderzoek
Fregatstraat 97
3534 RC UTRECHT
030-430070
L
Dienst \Neq- en Wit;b
B rqbv'ic
\/3fl
p o stbus
o) Ji c ex)
-
.
BIBLIOT}IEEK
Dienst Weg- en Waterbouwkunde
Van der Burghweg
Postbus 5044, 2600 GA Delft
Tel. 015 - 699111
O3E
€Q4EVL
l_-
~
i
1
INHOUD
SAMENVATTING .
INLEIDING ......................
2ANALYSE CBS-OVERZICHTEN 1986............
2.1 Inleiding ...................
2.1.1Totaallandelijkgebruikchemische bestrijdingsmiddelen Rijkswaterstaat......
2.1.2Gebruik per provincie ..........
2.1.3Samenvatting ..............
2.2 Overzicht naar soort,toepassing en werking
2.2.1Soortentoepassing...........
2.2.2Soorten werking............
2.2.3Samenvatting ..............
2.3 Toetsing wettelijk kader ............
2.3.1Wettelijk kader1986en1989voorhet
openbaar groen, permanent onbeteelde
terreinenenwatergangenalsmede het
beleidskader van de RWS/SBB nota 1985 2.4 Indeling naar gevarenklasse ..........
2.4.1Doodshoofdklasse............
2.4.2Andreaskruis schadelijk en irriterend 2.4.3Geenaanduiding .............
2.5 Indeling naargiftigheid............
2.5.1Acute orale en dermale toxiciteit 2.5.2Chronische toxiciteit..........
2.6 Consequenties voor de fauna..........
2.6.1Toxische neveneffecten per middel
2.6.2Toxischeenecologische neveneffecten per
groep van middelen ...........
2.7 Consequenties voor bodem, water en plant 2.7.1Bodem..................
2.7.2Water..................
2.8 Alternatieven .................
2.9 Conclusie analyse CBS-gegevens .........
.
.
.
. . .
. . .
. . .
3ALTERNATIEVE BESTRIJDINGSMETHODEN ..........
3.1 Inventarisatie vantoetepassen alternatieve
bestrijdingsmethoden per middelengroep .....
3.1.1Alternatievebestrijdingsmethodenvoor
herbiciden ...............
3.1.2Alternatievebestrijdingsmethoden voor
fungiciden ...............
3.1.3Alternatievebestrijdingsmethodenvoor
insecticiden ..............
3.1.4Alternatieve bestrijdingsmethoden voorde
overige chemische bestrijdingsmiddelen.
3.2 De gevolgen van alternatieve bestrijdingsmethoden
3.2.1Nadelen alternatieve bestrijdingsmethoden
voor onkruidbestrijding, milieu en natuur 3.2.2Kosten.................
3.2.3Functionele en visuele aspecten van alternatieve bestrijdingsmethoden .......
3.3 Van bestrijding naar beheren met een doel 3.4 Conclusie ...................
. .
. .
2
_~ 1
4
6
7
7
8
9
10
11
11
11
12
12
14
15
15
16
16
16
17
17
18
18
19
20
20
22
22
23
25
25
25
25
26
26
27
27
29
31
31
32
4 CONCLUSIES, KNELPUNTEN, OPLOSSINGEN EN AANBEVELINGEN 34
4.1 Het gebruik van chemische middelen en de verscherping van het beleid..............34
4.2 Chemische bestrijdingsmethoden: knelpunten nu en in
de toekomst, en mogelijke oplossingen ......36
4.3 Alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden:
knelpunten nu en in de toekomst, en mogelijke
oplossingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
4.4Aanbevelingen .................42
4.5 Suggesties voor nader onderzoek ........43
4.6Conclusie...................43
5 DANKWOORD
6 LITERATUUR
3
45
46
SAMENVATT ING
Binnen Rijkswaterstaat wordt ernaar gestreefd het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen in groenvoorzieningen en op
verhardingen zo ver mogelijk terug te brengen, en in ieder
geval te beperken tot een beperkt aantal geadviseerde middelen
(Anonymus 1985). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
heeft in 1986 onder gebruikers van bestrijdingsmiddelen bij
overheidsinstellingen een enquête gehouden die inzicht geeft in
de huidige stand van zaken.
In dit rapport worden achtereenvolgens behandeld:
- een analyse van de uitkomsten van de CBS-enquête.
- een overzicht van verschillende aspecten van de gebruikte
stoffen: toepassing, werking, wettelijk kader, indeling naar
gevarenklasse en gitigheid en een inventarisatie van
toxicologische effecten voor mens, dier en milieu.
- een overzicht van de mogelijkheden die er zijn op het gebied
van alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden.
- een overzicht van huidige en mogelijk te verwachten knelpunten, eventuele oplossingen, aanbevelingen en mogelijkheden
voor verder onderzoek.
Enkele belangrijke conclusies zijn:
De enquête-resultaten zijn soms minder duidelijk en moeilijk
te interpreteren.
Het toepassen van alternatieven of het achterwege laten van
onderhoud bleek meer voor te komen dan het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen. Desondanks was het gebruik
van deze middelen nog niet in overeenstermiling met het
geformuleerde beleid zoals in het rapport "Het gebruik van
bestrijdingsmiddelen voor groenvoorzieningen en verhardingen
bij de Rijkswaterstaat" (april 1985) is weergegeven.
Herbiciden werden het meest toegepast. Daarnaast werden
gebruikt: fungiciden, een insecticide, een houtverduurzamingsmiddel en vier desinfectia. Ainitrol, dalapon, dichiobenu, glyfosaat, MCPA, simazin en steenkoolteeroliedestillaat
werden in 1986 in relatief grote hoeveelheden gebruikt.
In beplantingen, grasbermen en watergangen lag de nadruk op
toepassing van alternatieven en geen onderhoud. Verhardingen
daarentegen werden voor 16% van het totale oppervlak nog
chemisch onderhouden, met uitschieters tot 40 en 100% per
provincie. Ook in wegbeplanting werd relatief gezien nog een
groot oppervlak chemisch beheerd. Op wegen en verhardingen
zijn dit voornamelijk herbiciden. In wegbeplanting worden
zowel herbiciden als fungiciden en een insecticide gebruikt.
De beheersdirecties voldoen met de keuze van de toe te
passen middelen aan het wettelijk kader van de Bestrijdingsmiddelenwet. Hier is slechts één opmerking over te maken: op
grasbermen en dijklichamen is het verboden chemische middelen te gebruiken (m.u.v. pleksgewijze toepassing). In verschillende provincies worden deze middelen toch toegepast.
Op vele punten zijn er goede mogelijkheden het gebruik van
chemische middelen binnen RWS verder te beperken door uitbreiding van het toepassen van alternatieven. Alleen voor
verhardingen zijn nog weinig goede alternatieven voorhanden.
Alternatieve methoden voor onkruidbestrijding betreffen bij
Rijkswaterstaat op dit moment voornamelijk mechanisch,
4
machinale methoden. Biologische bestrijdingsmethoden worden
minder toegepast. op basis van ecologische kennis cq.
uitgangspunten kunnen alternatieve bestrijdings- en
beheersmethoden echter beter toegepast en begeleid worden.
1 INLEIDING
Het Centraal Bureau voor de Statistiek afdeling Natuurlijk
Milieu heeft een enquête onder de directies van Rijkswaterstaat
gehouden naar het gebruik in 1986 van chemische bestrijdingsmiddelen (uitgedrukt in werkzame stoffen) en alternatieven
daarvoor. Uit de enquête is gebleken dat er in 1986 door
Rijkswaterstaat in door het door haar beheerde openbaar groen
en op verhardingen 24 soorten chemische bestrijdingsmiddelen
zijn toegepast. In 1985 adviseerde binnen Rijkswaterstaat de
dienst Weg- en Waterbouwkunde (DWW) in opdracht van de
Hoofddirectie in een rapport: "Het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor groenvoorzieningen en verhardingen bij de
Rijkswaterstaat" om het gebruik van chemische middelen zoveel
mogelijk achterwege te laten en indien toch noodzakelijk te
beperken tot 5 middelen.
Uit een vergelijking met voorgaande jaren blijkt dat het
gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen afgenomen is. De
indruk bestaat evenwel dat er meer mogelijkheden zijn om het
gebruik nog verder terug te dringen.
DWW heeft Bureau Ecoland opdracht gegeven de gegevens van de
CBS-enquête uit te werken. Daarnaast is gevraagd in te gaan op
werking en toxicologische effecten van de toegepaste werkzame
stoffen van de chemische middelen en een inventarisatie te
maken van alternatieve beheersmethoden, die in de praktijk
ontwikkeld zijn c.q. toegepast worden. In een afweging van
schadelijkheid van de bestrijdingsmiddelen aan de ene kant en
reële alternatieven aan de andere kant hoopt DWW de algemene
beleidstendens (zoals nog eens onder de aandacht gebracht door
de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat in een brief aan
de Regionale Directies dd. 14-3-1988), het gebruik van
chemische middelen terug te dringen, te ondersteunen met
gerichte beheersadviezen.
Dit rapport omvat een uitwerking van de genoemde thema's. In
hoofdstuk 2 worden de gegevens van de CBS-enquête uitgewerkt.
Dit is met name gedaan met behulp van tabellen. In de begeleidende tekst worden de opvallendste punten uit de tabellen
aangegeven. Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie van alternatieve bestrijdingsmethoden, met hun voor- en nadelen en
mogelijke effecten. Om de tendens tot vermindering van het
gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen te ondersteunen
wordt in hoofdstuk 3 tevens ingegaan op een meer ecologisch
gericht beheer. In hoofdstuk 4 worden de gegevens uit de
voorgaande hoofdstukken samengevat. Aangegeven worden conclusies, knelpunten en hun (mogelijke) oplossingen, aanbevelingen
en mogelijkheden voor verder onderzoek.
11
2
ANALYSE CBS-OVERZICHTEN 1986
2.1 Inleiding
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft onder de beheersdirecties van Rijkswaterstaat een enquête gehouden. Doel was
inzicht te verkrijgen in de toepassing van chemische en
alternatieve bestrijdingsmiddelen door Rijkswaterstaat over het
jaar 1986 (zie ook bijlage 1).
De vragen in de enquête zijn onderverdeeld in een aantal
hoofdgebieden:
Onderhoud van watergangen
Onderhoud van wegbermen
Behandelde objecten en de daarbij gebruikte hoeveelheid
chemische bestrij dingsmiddelen
Toepassen van enkeleonkruidbestrijdingsmethoden in
beplantingen en op verhardingen
De gegevens konden door de beheersdirecties in tabellen
ingevuld worden. Deze tabellen zijn in dit rapport nader
uitgewerkt, doorgerekend, en waar nodig omgezet tot overzichtstabellen. Het doel van de overzichtstabellen is inzicht te
bieden in
de hoeveelheid van de gebruikte chemische bestrijdingsmiddelen (par. 2.1.1);
de toepassingsgebieden waarin de chemische bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt (par. 3.2);
het oppervlak en de lengte aan te beheren gebieden waarin
ofwel chemische- ofwel alternatieve bestrijdingsmethoden
zijn toegepast (par. 2.1.1);
het oppervlak en de lengte aan te beheren gebieden waarin
géén bestrijding plaatsvindt (par. 2.1.1);
de verschillende methoden van alternatieve onkruidbestrijding (par. 2.8);
de toepassingsgebieden waarin deze alternatieven worden
toegepast (par. 2.8);
de verschillen tussen de 12 provincies (par 2.1.2).
De gegevens zijn door het CBS per provincie gerangschikt. De
grenzen van de beheersgebieden van RWS-directies vallen daarmee
niet altijd samen. In één provincie kunnen dus meerdere
directies werkzaam zijn.
Het invullen van de CBS-enquête is niet door alle directies
c.q. dienstkringen juist gedaan zoals bedoeld door het CBS. De
gegevens in de enquête zijn op meerdere manieren te interpreteren. De conclusies die in dit rapport worden getrokken moeten
dan ook binnen dit kader gezien worden. Daarnaast is tevens bij
afronding van dit rapport gebleken dat i.p.v. simazin, MCPA in
watergangen is gebruikt. De beheerder had het verkeerde
toelatingsnummer ingevuld. De conclusie dat simazin in
watergangen is gebruikt klopt dus niet.
De gegevens van het beheer van boomspiegels bleken zo onvolledig en onduidelijk ingevuld en verwerkt dat deze niet in dit
rapport zijn opgenomen. In bijlage 2 is enige mondelinge
informatie van het CBS over dit onderwerp opgenomen.
7
2.1.1 Totaal landelijk gebruik chemische bestrijdingsmiddelen
Rijkswaterstaat
Tabel 2.1.1 geeft inzicht in de hoeveelheden van werkzame
stoffen van bestrijdingsmiddelen die door Rijkswaterstaat in
1986 werden gebruikt. De werkzame stoffen zijn opgesplitst in 4
categorieën:
Herbiciden
Insecticiden
Fungiciden
Overigen
Onder overigen staat vermeld: Lakbalsem. Deze stof wordt niet
gerekend tot de bestrijdingsmiddelen. Het CBS is gewoon
Lakbalsem mee te nemen in haar inventarisaties. In de tabellen
is Lakbalsem dan ook wel opgenomen, in de teksten en in de
toxicologische inventarisatie niet. Ook Steenkoolteeroliedestillaat neemt een bijzondere positie in. Het middel is gebruikt
als houtverduurzamingsmiddel en wordt hierdoor niet als
bes trij dingsmiddel gekenmerkt.
Herbiciden worden in aantal kilo's gezien het meest toegepast.
Het meest gebruikt zijn:
- amitrol
- dalapon
- dichiobenil
- glyfosaat
- MCPA
- simazin
In de categorie overigen is een grote hoeveelheid steenkoolteeroliedestillaat gebruikt.
In totaal is in 1986 volgens de opgaven 6482 kg werkzame stof
gebruikt door Rijkswaterstaat. Ter vergelijking: in de landbouw
bedroeg in 1986 het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen
ca. 22,5 miljoen kg (Bekooy 1988), in gemeenten werd in totaal
68.147 kg gebruikt.
In de enquête werd gevraagd voor een aantal toepassingsgebieden
aan te geven hoeveel oppervlak of lengte:
- met chemische bestrijdingsmethoden
- met alternatieve bestrijdingsmethoden en/of
- zonder een bestrijdingsmethode
is beheerd. Tabel 2.1.2 geeft een uitwerking van de verschillende tabellen hierover uit de CBS-enquête.
In beplantingen worden veelal geen bestrijdingsmethoden
toegepast. Op verhardingen, in wegbermen en watergangen wordt
daarentegen meer met bestrijdingsmethoden gewerkt. Het aandeel
van de alternatieve bestrijdingsmethoden en geen onderhoud
overtreft de toepassing met chemische bestrijdingsmiddelen.
Wegbermen omvatten het grootste te beheren oppervlak en
permanent waterhoudende watergangen de grootste lengte. Verhardingen is het toepassingsgebied met het grootste oppervlak
waarop chemische bestrijding plaatsvindt. In watergangen vindt
alleen chemische bestrijding plaats op droge taluds van permanent waterhoudende watergangen en in tijdelijk droogvallende
watergangen, beide over een geringe lengte. Grasbermen omvatten
8
het grootste oppervlak waarop alternatieve bestrijdingsmethoden
worden toegepast. Helemaal geen bestrijding wordt het meest
opgegeven voor landschappelijke beplanting die ouder is dan 4
j aar.
Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is in zekere zin
afhankelijk van de hoeveelheid oppervlakte die in een provincie
aanwezig is. Tabel 2.1.3 laat een dergelijke relatie zien. (De
lengte van de watergangen is in deze relatie niet meegenomen
omdat hier sprake is van een geringe toepassing van chemische
middelen).
Absoluut gezien werden in de provincies Gelderland en ZuidHolland de meeste kilo's gebruikt. Cecorrigeerd naar te beheren
oppervlak werden in Groningen, Zeeland en Zuid-Holland de
meeste kilo's/ha gebruikt. Hierbij moet opgemerkt worden dat in
Zuid-Holland een grote hoeveelheid steenkoolteeroliedestillaat
is toegepast. Dit gebeurt over het algemeen zeer incidenteel.
Het middel wordt eens in de 20-30 jaar als houtverduurzamingsmiddel gebruikt. Als de 450 kilo steenkoolteeroliedestillaat
wordt afgetrokken van de totale hoeveelheid van Zuid-Holland
heeft deze beheersdirectie een gemiddeld gebruik.
2.1.2 Gebruik per provincie
Deze paragraaf geeft een nadere uitwerking van de gegevens uit
tabel 2.1.1 en 2.1.2 naar provincie. In tabel 2.1.4 is te zien
dat het herbicidengebruik voor alle provincies groter is dan
het gebruik van fungiciden, insecticiden en overige middelen.
De middelen amitrol, dalapon, dichlobenil, glyfosaat, MCPA,
simazin worden door bijna alle provincies toegepast. In de
verspreiding van middelen over de provincies valt op dat met
name Utrecht en Limburg een beperkt herbicide-pakket toepassen.
In bijvoorbeeld Friesland en Noord-Holland is het assortiment
uitgebreider.
Utrecht gebruikt als enige formaldehyde en Zuid-Holland
steenkoolteeroliedestillaat.
De absolute gegevens uit tabel 2.1.2 zijn in bijlage 3
uitgewerkt naar provincie. In tabel 2.1.5 zijn de gegevens uit
bijlage 3 omgerekend tot percentages van de totale oppervlakte
of lengte van het toepassingsgebied dat per provincie in beheer
is bij Rijkswaterstaat.
In Landschappelijke beplantingen die ouder zijn dan 4 jaar ligt
de nadruk op geen onderhoud: alle provincies komen boven 57%
van het totale te beheren oppervlak. In Bosplantsoen wordt
alleen in Groningen een chemische bestrijding toegepast. In
Sierplantsoen wordt van alles gedaan. Friesland, Overijssel en
Noord-Holland gebruiken voornamelijk chemische middelen,
Utrecht, Zuid-Holland en Flevoland daarentegen alternatieven.
Verhardingen worden door Zeeland voor 100% en door Limburg voor
41,6% chemisch onderhouden. De overige provincies zitten onder
de 25%. Gezien het feit dat het oppervlak behandeld met
alternatieve bestrijdingsmethoden gering is, wordt het
merendeel van de verhardingen waarschijnlijk zonder bestrijdingsmethoden onderhouden. Preciese gegevens waren echter niet
uit de CBS-enquête te halen.
Grasbermen worden door alle provincies voor meer dan 80% met
alternatieven beheerd. Utrecht en Zeeland beheren relatief het
grootste oppervlak chemisch. Wegbeplanting wordt door de meeste
provincies voor minder dan 15% chemisch beheerd. Alleen
Groningen steekt daar bovenuit met 34.9%. Watergangen worden
alleen door Zeeland en Gelderland chemisch beheerd. De nadruk
ligt hier op alternatief onderhoud: meer dan 90%. Limburg
beheert 41% van haar watergangen zonder bestrijdingsmethoden.
In tabel 2.1.6 is aangegeven hoe intensief het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen in de provincies is. Overijssel
en Gelderland beheren relatief een klein oppervlak met
chemische middelen. De hoeveelheid chemische middelen per ha is
echter aanzienlijk hoger dan in de overige provincies.
2.1.3 Samenvatting
Door Rijkswaterstaat werd in 1986 6482 kg werkzame stof (aan
chemische bestrijdingsmiddelen) gebruikt. Rijkswaterstaat heeft
15.107 ha openbaar groen, 3305 ha verhardingen en 6427 kin
watergangen in beheer (volgens de gegevens uit de CBS-enquête).
In beplantingen, grasbermen en watergangen ligt de nadruk op
toepassing van alternatieven en geen onderhoud. Voor beplantingen en grasbermen is dat 78% alternatieve methoden en 19% geen
onderhoud t.o.v. 3% chemisch onderhoud. Voor watergangen is dat
96% alternatieven en 4% geen onderhoud tegenover 0.03% chemisch
onderhoud. De percentages betreffen het % van het totale te
beheren oppervlak afgeleid uit tabel 2.1.2.
Alleen Zeeland en Gelderland gebruiken chemische bestrijdingsmiddelen in watergangen. De hoeveelheid verharding die in
onderhoud is is groter dan de oppervlakte die is weergegeven in
de enquête. Van de opgegeven oppervlakte wordt echter maar 16%
met chemische middelen onderhouden. Zeeland en Limburg
onderhouden zelfs 100% resp. 41,6% van de door hen te beheren
verhardingen met chemische bestrijdingsmiddelen. Ook in
wegbeplanting wordt relatief gezien nog een groot oppervlak
chemisch beheerd (zie tabel 2.1.2).
Van de chemische bestrijdingsmiddelen worden herbiciden het
meest toegepast. Andere groepen van toegepaste middelen zijn:
fungiciden, insecticiden en overigen, waaronder een houtverduurzamingsmiddel (steenkoolteeroliedestillaat) en vier
desinfectia. De werkzame stoffen arnitrol, dalapon, dichlobenil,
glyfosaat, MCPA, simazin en steenkoolteeroliedestillaat werden
in 1986 in opvallend grote hoeveelheden (in vergelijking met de
overige middelen) gebruikt.
10
2.2 Overzicht naar soort, toepassing en werking
2.2.1 Soort en toepassing
In tabel 2.2.1 zijn de gegevens over het bestrijdingsmiddelengebruik per werkzame stof opgesplitst naar toepassingsgebied.
In het toepassingsgebied wegen en verhardingen wordt de
grootste hoeveelheid bestrijdingsmiddelen gebruikt: 2538.9 kg.
Tweede is de wegbeplanting met 1671.6 kg, waarvan 429 kg
lakbalsem moet worden afgetrokken. In de overige toepassingsgebieden is minder dan 550 kg gebruikt. Op natte taluds en
bodems van permanent waterhoudende watergangen en gazons worden
geen chemische middelen gebruikt.
Intabel2.2.1isduidelijk het blok van de veel toegepaste
herbiciden tezien.Bijnaalleherbicidenworden inde
toepassingsgebieden 5 t/m 9 en 20 toegepast. Eruit springende
middelen zijn:
amitrol 422.3 kg op wegen en verhardingen
atrazin 85.0 kg in wegbermranden
dalapon 585.7 kg in wegbeplanting en 84.5 kg in andere beplantingen
dichiobenil 402.1 kg in wegbeplanting
diuron 316.1 kg op wegen en verhardingen
glyfosaat 300.8 kg op wegen en verhardingen en 87.8kgin
wegbermranden
MCPA210kgopdijklichamen en glooiingen en 63.3kgin
gr a sb e rmen
simazin 981.5 kg op wegen en verhardingen en 103.5kgin
wegbermranden
-
-
-
-
-
-
-
-
2.2.2 Soort en werking
Tabel 2.2.2 geeft de werking en de restricties van de werkzame
stoffen van de bestrijdingsmiddelen, die door Rijkswaterstaat
in 1986 toegepast werden. De herbiciden werken op verschillende
onkruiden. In een kort staatje is dit weer te geven:
(On)kruid Werkzame stof
Eénjarige dicotylenatrazin
diquat
Zowel éénjarige als MCPA
meerjarige dicotylen mecoprop
triclopyr
2,4 D
Alleen of vooralatrazin (eenjarigen)
monocotylen dalapon
paraquat
(zie volgende blz.)
11
Zowel di- als monocotylen aniitrol
ammoniumsulfamaat
chloorthiamide
dichlobenil
diuron (eenjarigen)
glufosinaat ammoniuni (eenjarigen)
glyfosaat
p ar aqua t
simazin (eenjarigen)
Vaak worden in de praktijk verschillende middelen in combinatie
gebruikt. Gegevens hierover ontbreken in de CBS-enquête.
2.2.3 Samenvatting
In de toepassingsgebieden wegen en verhardingen en wegbeplanting wordt de grootste hoeveelheid bestrijdingsmiddelen (in
kilogramnien) toegepast. Op wegen en verhardingen zijn dit
voornamelijk herbiciden. In wegbeplanting worden zowel
herbiciden als fungiciden en een insecticide gebruikt. Een
middel dat eveneens in wegbeplanting wordt gebruikt is
lakbalsem. Lakbalsem is een wondafdekmiddel dat niet onder de
Bestrij dingsmiddelenwet valt.
In wegbermen, andere beplantingen en dijklichamen en glooiingen
worden onkruiden bestreden met een zeer uitgebreid assortiment
van herbiciden, die ieder op zich verschillende onkruiden
aanpakken.
In watergangen is het herbicidegebruik gering. Klaarblijkelijk
betreft het hier een plaatselijk probleem, gezien het feit dat
slechts twee provincies hier melding van geven. Op welke manier
het gebruik van bestrijdingsmiddelen teruggebracht kan worden,
op basis van een analyse van de werking en restricties van de
verschillende middelen en de adviezen van de Plantenziektekundige Dienst aangaande een zo effectief mogelijk gebruik van de
middelen, wordt besproken in par. 4.3.
2.3 Toetsing wettelijk kader
De toelating van bestrijdingsmiddelen valt onder de Bestrijdingsmiddelenwet van 1962. Sindsdien is de Wet talloze malen
gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van de middelen
verscherpt. De Bestrijdingsmiddelenwet verbiedt het verkopen,
in voorraad of voorhanden hebben en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen, tenzij deze zijn toegelaten. Ook is het verboden
om deze middelen te gebruiken of aan te bevelen voor een ander
doel, dan waarvoor zij zijn toegelaten (Gewasbeschermingsgids
1987).
De wet is een zogenaamde raamwet. De uitvoering van de wet
wordt namelijk overgelaten aan een aantal besluiten (amvb's).
Dit heeft als reden dat met besluiten sneller ingesprongen kan
worden op veranderde omstandigheden. Enkele besluiten zijn:
- het Residubesluit,
- het Bestrij dingsmiddelenbesluit,
12
- de Beschikking toelating bestrijdingsmiddelen,
- De Beschikking samenstelling, indeling, verpakking en
etikettering bestrij dingsmiddelen (Gewasbeschermingsgids
1987).
Onder een bestrijdingsmiddel wordt verstaan: elke stof of
mengsel van stoffen, alsmede micro-organismen en virussen,
bestemd om te worden gebruikt bij het bestrijden of afweren van
plantaardige of dierlijke organismen, die schade aanrichten aan
land- of tuinbouwgewassen, dieren, voedsel van dieren, opstallen, mesthopen en gierkelders, transportmiddelen en melkwinningsapparatuur. Daarnaast kent de toepassing nog een aantal
uitbreidingen naar bijvoorbeeld zwembaden, vuilstortplaatsen
een dergelijke.
Voor de toelating van bestrijdingsmiddelen dient de producent
van het middel een verzoek tot toelating in te dienen. Daarbij
dient een vragenformulier ingevuld te worden. In het vragenformulier wordt ingegaan op:
algemene inlichtingen,
gegevens over het gebruik,
gegevens over het geformuleerde bestrijdingsmiddel,
gegevens over werkzame stoffen,
gegevens over giftigheid van het middel, resp. van het
mci.
werkzame bestanddeel en zijn omzettingsprodukten,
gegevens over waarnemingen bij mensen alsmede diagnostische
en therapeutische gegevens,
gegevens over metabolisme in de plant en gegevens over
residuen,
gedrag van het middel en zijn omzettingsprodukten in grond,
water en lucht,
giftigheid voor in het milieu voorkomende organismen.
De recent aangevraagde toelatingen moeten op al deze punten
uitgebreid ingaan. De onderzoeksgegevens van de oudere middelen
geven slechts inzicht in een aantal punten. Door de toelating
van middelen steeds te heroverwegen kunnen nadere onderzoekseisen gesteld worden. De meeste gegevens zijn echter vertrouwelijk, waardoor een volledig beeld zoals geeist door de Bestrijdingsmiddelenwet slechts aan enkelen toevertrouwd wordt. Die
enkelen zijn vier Ministeries:
Landbouw en Visserij; effectiviteit en deugdelijkheid
VROM; schadelijke nevenwerkingen voor het milieu
WVC; schadelijke nevenwerkingen voor de mens (residuen)
Sociale Zaken en Werkgelegenheid; schadelijke nevenwerkingen
voor arbeidsomstandigheden van werknemers.
In principe wordt aan de producent een toelating van 10 jaar
verleend. In die 10 jaar kunnen tussentijds heroverwegingen en
nader onderzoek aan de orde gesteld worden.
13
2.3.1 Wettelijk kader 1986 en 1989 voor het openbaar groen,
permanent onbeteelde terreinen en watergangen alsmede
het beleidskader van de RWS/SBB nota 1985
Alle 24 door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen zijn zowel binnen het wettelijke en het beleidskader
van Rijkswaterstaat ten tijde van gebruik in 1986 als nu in
1989 toegelaten als werkzame stof. Aan deze werkzame stoffen
worden zogenaamde huipstoffen toegevoegd. Dit zijn (Zonderwijk
& Liefstingh 1982):
- draagstof:verdeelstof, maalmedium of adsorbens
uitvloeier:verbreekt oppervlaktespanning van waterdruppels
- hechtmiddel:bevordert hechting van het herbicide aan
het gewas en verhoogt regenbestendigheid
- dispergeermiddel: voorkomt het samenklonteren van kleine
gesuspendeerde deeltjes
- anti schuimstof: voorkomt schuimvorming bij intensief roeren
- emulgator: na toevoeging van water ontstaat een
emulsie.
De werkzame stof en de hulpstoffen samen noemt men de formulering ofwel het produkt c.q. merk dat in de verkoop wordt
gebracht. De formulering is het bestrijdingsmiddel dat al dan
niet toegelaten wordt. De hulpmiddelen kunnen namelijk eveneens
toxische neveneffecten hebben. In dit rapport worden slechts de
werkzame stoffen belicht.
De RWS/SBB nota uit 1985 (Het gebruik van bestrijdingsmiddelen
voor groenvoorzieningen en verhardingen bij Rijkswaterstaat)
geeft een beperktere lijst van stoffen waarvan het de voorkeur
geniet dat alléén die toegepast worden binnen RWS. Slechts vijf
van de 24 middelen zijn opgenomen in de RWS/SBB selectie:
dichlobenil
dalapon
glyfosaat
MCPA
ammoniumsulfamaat
Geadviseerd wordt dalapon in combinatie met dichiobenil te
gebruiken.
In tabel 2.3.1 worden deze middelen aangegeven. Daarnaast wordt
in deze tabel ingegaan op de toegestane toepassingen van de
middelen binnen de Bestrijdingsmiddelenwet en binnen het beleid
van RWS. Door deze toepassingen te vergelijken met de toepassingen van Rijkswaterstaat in 1986 (CBS-enquête) van de diverse
chemische bestrijdingsmiddelen wordt inzicht verkregen in het
naleven van het toegestane wettelijke kader.
Twee punten zijn van belang:
- Op grasbermen en dijklichamen worden een aantal chemische
middelen gebruikt terwijl deze gebieden niet als toegelaten
toepassing zijn aangegeven (met uitzondering van pleksgewijze toepassing).
- Simazin wordt in watergangen gebruikt terwijl dat niet in de
advisering en het wettelijk kader is opgenomen (zie
opmerking par. 2.1 over het invullen van de CBS-enquête).
14
2.4
Indeling naar gevarenklasse
De toxiciteit of giftigheid van een stof is het vermogen om
schade te veroorzaken bij organismen. De gevaarlijkheid van een
stof is afhankelijk van de mate waarin de stof door het lichaam
(van het organisme) wordt opgenomen en de snelheid waarmee de
stof wordt uitgescheiden. Tevens speelt een rol hoe gevoelig
een organisme is voor een bepaalde stof. Uit onderzoek, dat in
de meeste gevallen voornamelijk door de producent van de stof
wordt uitgevoerd, wordt afgeleid hoe giftig een chemisch
bestrijdingsmiddel is. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van
gestandaardiseerde dierproeven en toetsen met ceikweeksystemen
en micro-organismen (Koeman 1983). (In 2.3 is opgenomen welke
vragen door de producent beantwoord moeten worden ten einde een
toelating voor zijn produkt te verkrijgen). Er is een verschil
tussen acute en chronische giftigheid. Bij acute vergiftigingen
is sprake van een relatief kortdurende blootstelling aan
relatief hoge doseringen of concentraties van een giftige stof.
Om de acute giftigheid van bestrijdingsmiddelen aan te geven
wordt gebruik gemaakt van een gevarenklasseindeling. De stof
krijgt een giftigheidsaanduiding die voor iedere gebruiker van
de stof een waarschuwing is voorzichtigheid te betrachten bij
de toepassing. Naast de giftigheidsaanduiding voor de mens
wordt er ook gebruik gemaakt van giftigheidsaanduidingen voor
waterorganismen en bijen, gebruiks- en verbodsaanduidingen in
waterwingebieden en de toepassing met behulp van vliegtuigen.
De chemische bestrijdingsmiddelen die door Rijkswaterstaat in
1986 zijn toegepast, zijn in tabel 2.4.1 t/m 2.4.3 ingedeeld
naar gevarenklasse en de genoemde overige aanduidingen. Deze
gegevens komen uit de Gewasbeschermingsgidsen van 1985 en 1987.
2 . 4. 1 Doodshoofdklasse
Deze aanduiding kent twe e onderschriften giftig en zeer giftig.
De dodelijke dosis voor een volwassene van 70 kg is afhankelijk
van een aantal factoren:
dermaal
vastvloeibaar
<0.7<3.5
0.7-73.5-30
gramml
o r aal
vastvloeibaar
< 0.3< 2zeer giftig
0.3-3.5 2-14giftig
gramml
Bron: Copius Peereboom & Reijnders 1986.
De gevarentekens hebben betrekking op de onverdunde inhoud. De
verdunde spuitoplossing is minder giftig.
15
2.4.2 Andreaskruis schadelijk en irriterend
Het andreaskruis schadelijk heeft als dodelijke dosis:
dermaal
oraal
vastvloeibaar vastvloeibaar
7-7030-100
3.5-3514-140
gramml
gramml
Bron: Copius Peereboom & Reijnders 1986
Het andreaskruis irriterend houdt in dat er kans is op
ontsteking van huid of slijmvliezen bij directe, langdurige of
herhaalde aanraking.
2.4.3
Geen aanduiding
De dodelijke dosis voor een mens ligt bij middelen die geen
aanduiding hebben altijd boven de dosis van het andreaskruis.
dermaal
oraal
vastvloeibaar vastvloeibaar
>70>300
>35>140
gramml
gramml
Bron: Copius Peereboom & Reijnders 1986.
2.5 Indeling naar giftigheid
Naast het acute toxiciteitsonderzoek wordt ook een chronisch
toxiciteitsonderzoek verplicht gesteld. Sinds een aantal jaren
is daar nog aan toegevoegd onderzoek naar:
- de mutageniteit: de veranderingen in genetisch materiaal;
- de carcinogeniteit: de kankerverwekkendheid;
- de reproductie: effecten op de voortplanting;
- de teratogeniteit: de vruchtbeschadiging;
- de neurotoxiciteit: effecten op het zenuwstelsel.
Door de verscherping van het beleid in de laatste jaren en het
vereiste onderzoek afhankelijk te stellen van de aard van het
middel is het niet mogelijk op dit moment een volledig beeld te
geven van de toxiciteit van alle door Rijkswaterstaat gebruikte
middelen. Oude middelen hebben een toelating op basis van
beperkte onderzoekseisen. Huid- en oogirritatie toetsen
bijvoorbeeld worden alleen gedaan met stoffen die verwant zijn
met allergene stoffen. Hierdoor is slechts van een aantal
middelen de dermale toxiciteit bekend. De inhalatietoxicitejt
is niet in de tabellen opgenomen: slechts van twee middelen
werden gegevens gevonden.
De tussentijdse heroverwegingen van de toelating bieden de
overheid de mogelijkheid nadere onderzoekseisen aan de
producent voor te leggen en in te spelen op in de praktijk
plaatsgevonden calamiteiten (zie ook par. 4.1).
16
2.5.1 Acute orale en dermale toxiciteit
In tabel 2.5.1 zijn gegevens opgenomen uit 3 handboeken
(Hartley & Kidd 1988, Worthing 1983 en Fairchild 1978), een
aantal andere bronnen (Dortland 1985, Natuur en Milieu 1982,
Marcelis 1987, Evelo et al. 1983, Zonderwijk & Liefstingh 1982,
Copius Peereboom 1976, Griffiths 1987, Eijsackers & Chardon
19??, de Snoo & Canters 1987, Copius Peereboom & Reijnders
1986) en gegevens van het Ministerie van VROM (VROM 1989).
Acute toxiciteitsgegevens geven een maat voor relatieve
toxiciteit van middelen ten opzichte van elkaar. De chemische
bestrijdingsmiddelen kunnen op basis van de acute toxiciteitsgegevens uit tabel 2.5.1 ingedeeld worden volgens een waarderingsschaal in giftigheid: tabel 2.5.2.
Een aantal opmerkingen hierbij:
- Chloorthiamide, 2,41), dalapon, diquat, diuron, glufosinaatammonium, paraquat, triclopyr, formaldehyde en steenkoolteeroliedestillaat zijn zeer of matig toxisch bij inname door
de mond.
- Chloorthiamide, 2,41), dichlobenil, diquat, MCPA, mecoprop,
paraquat, quarternaire ammoniumverbindingen, formaldehyde en
steenkoolteeroliedestillaat kunnen acuut dermale toxische
effecten hebben.
Atrazin, dicamba, glufosinaat-ammonium, simazin, triclopyr en
bromofos kunnen eveneens dergelijke effecten hebben zij het
in mindere mate.
- Als minst verontrustend kunnen aangemerkt worden:
amitrol
dalapon
glyfosaat
5 imaz in
2.5.2 Chronische toxiciteit
In tabel 2.5.1 zijn tevens chronische toxiciteitsgegevens
opgenomen. Deze geven een beeld van de veranderingen die in
mens en dier optreden bij langdurige blootstelling aan een
stof. In semi-chronisch toxiciteitsonderzoek wordt gedurende
10% van de levensduur van een proefdier een dosis van de
chemische stof in het voedsel toegediend (90 dagen proef bij de
rat). Tijdens en na de proef wordt het dier onderzocht op:
- voedselopname
- groei
- bloedsamenstelling
- orgaanfuncties en -gewichten
- reproductiecapaciteit
Voor de mens heeft dit onderzoek vooral een waarde voor residuopname bij het consumeren van gewassen c.q. produkten die met
chemische middelen zijn behandeld. De maximale dosis waarbij
geen effect in het proefdier wordt waargenomen (No effect
level=NEL waarde) wordt gedeeld door een veiligheidsfactor voor
de mens (meestal 100). Dit geeft de 'Acceptable daily intake'
(ADI) voor de mens. Resten van bestrijdingsmiddel die de mens
via blootstelling bij spuiten in het openbaar groen naar binnen
17
krijgt moeten dus ook tesamen met de residuen in het
voedselpakket onder de ADI waarde liggen. In tabel 2.5.1 zijn
de NEL-waarden van enkele stoffen aangegeven. In chronisch
onderzoek wordt gedurende de gehele levensduur van het
proefdier een bepaalde dosis aan het voedsel toegevoegd. Voor
de rat is dat 2 jaar.
Uit de gegevens die openbaar zijn is te zeggen dat de meeste
stoffen die door Rijkswaterstaat worden toegepast geen
chronische toxiciteitseffecten hebben. De meeste stoffen worden
voor meer dan 60% snel uit het lichaam verwijderd. Amitrol,
ammoniumsulfamaat, dalapon, MCPA en steenkoolteeroliedestillaat
hebben wel chronische toxiciteitseffecten. Vele bronnen (4 t/m
10 in de tabel) noemen gevolgen van herbiciden voor de
gezondheid van mens en dier (tabel 2.5.3). Alleen glufosinaatammonium en glyfosaat lijken weinig schadelijk.
2.6 Consequenties voor de fauna
2.6.1 Toxische neveneffecten per middel
In het toxicologisch onderzoek moet tevens aandacht besteed
worden aan:
- toxiciteit voor vogels, meestal de acute toxiciteit soms
semi-chronisch bij langdurige blootstelling;
- toxiciteit voor waterorganismen;
- toxiciteit voor regenwormen;
- toxiciteit voor bijen;
- accuniulatie in dieren.
In tabel 2.6.1 zijn de gevonden gegevens uit dit onderzoek voor
de 25 (inclusief steenkoolteeroliedestillaat) door Rijkswaterstaat toegepaste stoffen opgenomen.
Van een aantal stoffen zijn geen gegevens gevonden van de
effecten op vogels: amitrol, MCPA, Mecoprop, quarternaire
ammoniuniverbindingen, formaldehyde, steenkoolteeroliedestillaat. Van de andere middelen zijn chloorthiamide, 2,4D, diquat
en paraquat giftig voor vogels.
Voor vissen hebben de LC50 waarden (mg/l) de volgende betekenis:
- > 100 niet giftig
- 1-100 weinig giftig
- 0,01-1,0 matige toxiciteit
- < 0,01 sterk toxisch
(Bron: Milieugevaarlijke stoffen, toxicologische risicobeoordeling en normstelling. hfdst. 1 uit: Copius Peereboom & Reijnders 1986).
Atrazin, 2,4D, chloorthiamide, dicamba, dichlobenil, diuron,
paraquat, simazin, triclopyr (ester), bromofos, quarternaire
ammoniumverbindingen, formaldehyde, thiophanaat-methyl en
ziram-o zijn giftig voor vissen en waterorganismen.
Amitrol, airimoniumsulfamaat, dalapon, diquat, glufosinaatammonium, glyfosaat, MCPA en mecoprop zijn niet of zeer weinig
giftig. Van steenkoolteeroliedestillaat is niets bekend.
18
De meeste stoffen zijn niet toxisch voor bijen. Alleen bromofos
en steenkoolteeroliedestillaat zijn giftig. Van MCPA bestaat
een vermoeden dat de werksters besmet met MCPA worden doodgestoken door de andere bijen. Van de quarternaire ammoniujnverbindingen en formaldehyde zijn geen gegevens beschikbaar.
Gezien het toepassingsgebied kunnen zij ook als ongevaarlijk
voor bijen worden beschouwd.
Amitrol, ammoniunisulfamaat en thiophanaat-methyl hebben invloed
op de bodemfauna. 2,4D heeft embryo-toxische neveneffecten op
fazanten- en patrijzen-eieren. Paraquat en diquat zijn dodelijk
voor muizen en giftig voor kikkers en valken.
2.6.2 Toxische en ecologische neveneffecten per groep van
middelen
De conclusies van een onderzoek van het Centrum voor Milieukunde (RU Leiden) voor het Ministerie van VROM naar neveneffecten
van bestrijdingsmiddelen op terrestrische vertebraten (De Snoo
& Canters 1987) luiden als volgt:
Grondontsmet-onwaarschijnlijk dat directe of indirecte
tingsmiddelen: toxische effecten zullen optreden. Ecologische
neveneffecten kunnen wel optreden door de
grootschalige toepassing en de (mogelijk)
brede werking.
Fungiciden:directe en indirecte letale toxische neveneffecten zijn in het veld niet te verwachten.
Ecologische neveneffecten zijn niet bekend.
Vertebraten die zich hoofdzakelijk met
schimmels voeden komen echter niet voor, zodat
voedseleffecten op zich alleen indirect kunnen
ontstaan indien het voedsel van de evertebraten verandert.
Herbiciden:toxische neveneffecten van herbiciden zijn
slechts bij twee groepen middelen te verwachten n.l. de fenolen (dinoseb en DNOC) en de
dypyridileumverbindingen (diquat en paraquat).
Op basis van de gegevens betreffende de acute
toxiciteit, mogelijke doorvergiftiging,
effecten op de voortplanting van terrestrische
vertebraten van en de incidenten met paraquat
is heroverweging van de toelating van dit
middel noodzakelijk. Ecologische neveneffecten
van herbiciden via het habitat zijn alleen bij
2,4D onderzocht:
- m.n. voedselveranderingen bij bestrijding
van dicotylen
- waardplant-insect relatie
19
Insecticiden:Toxische neveneffecten van insecticiden zijn
zowel in het veld als in het laboratorium vaak
aangetoond. Incidenten met insecticiden vormen
het merendeel van de vogelvergiftigingen.
Neveneffecten op populatie-niveau zijn op
grond van de omvang van de incidenten niet
waarschij nlijk. Systematisch veldonderzoek
direct na bespuiting ontbreekt evenwel.
Ecologische neveneffecten via habitatverandering zijn niet waarschijnlijk. Wel kunnen deze
via het voedsel optreden. Het grootste deel
van de insecticiden is breed werkend en
insecten vormen voor veel vertebraten een
belangrijke voedselbron.
Niet alleen de effecten van middelen afzonderlijk zijn van
belang maar ook het gecombineerd en het herhaaldelijk toepassen
van middelen. In onderzoek is aangetoond dat bij toepassing van
insecticiden en herbiciden ecologische effecten aan te tonen
zijn op het gebied van voedselopname-veranderingen voor een
groep van organismen. Meer onderzoek is echter dringend
gewenst.
2.7 Consequenties voor bodem, water en plant
In het toxicologisch onderzoek moet aandacht besteed worden
aan:
- effecten van de stof op de bodemademhaling en de nitrif icatie,
- persistentie van de stof in de bodem,
- uitspoeling van de stof naar het grondwater,
- vorming en aard van de metabolieten,
- mobiliteit van de stof en de metabolieten,
- omzetting van de stof in water/slib systemen,
- phytotoxiciteit.
2.7.1 Bodem
Bij toepassing van het chemische bestrijdingsmiddel komt de
stof op het bodemoppervlak terecht, hetzij direct (bodemherbicide), hetzij door afspoeling vanaf de plant (kontaktherbicide). Vanaf het bodemoppervlak kan de stof met neerslag of wind
meegenomen worden naar andere gebieden. Ook kan de stof
afgebroken worden o.i.v. licht (fotochemische decompositie). De
stof wordt in de bodem met name verplaatst via stroming van het
bodemvocht. Voor de plant is het middel alleen beschikbaar bij
opname van dit bodemvocht.
Kleimineralen en organische stof hebben door hun negatief
geladen oppervlak een sterke neiging kationen te adsorberen.
Stoffen die kationen vormen kennen dan ook een sterke adsorptie
aan de gronddeeltjes en komen dus in het bodemvocht in kleinere
concentraties voor. Dit betekent dat zij niet voor de plant
beschikbaar komen en dus minder goed hun, veelal herbicide,
werking uitoefenen. In de bodem kan de stof door biologische
en/of chemische aktiviteit afgebroken worden. Hierbij ontstaan
20
de zogenaamde metabolieten. Ook in de plant of in dieren en
mensen worden bestrijdingsmiddelen afgebroken. Met het
bodemvocht kan het middel inspoelen naar diepere bodemlagen en
tenslotte uitspoelen naar het grondwater. Aan het oppervlak kan
een middel na opgenomen te zijn in het bodemvocht toch ook weer
vervluchtigen aan de lucht. De deelname van een middel aan deze
processen is afhankelijk van de fysische eigenschappen van het
middel, klimaatsomstandigheden, grondsoort en microfauna in de
bodem (Zonderwijk en Liefstingh 1982, zie ook fig. 2.7.1).
Voorbeelden zijn:
- een lage oplosbaarheid in water en hoge adsorptie aan de
grond leiden tot weinig inspoeling;
- een stof spoelt in zand gemakkelijker uit dan in klei;
- vluchtige stoffen verdampen makkelijker uit vochtige grond
indien zij een hoge oplosbaarheid in water als eigenschap
hebben;
- de verdamping neemt toe met hoge temperaturen en wind;
- de groei van micro-organismen wordt bevorderd door hogere
temperaturen, vocht, voldoende organische stof en een goede
zuurstofvoorziening in de bodem;
- bij veelvuldig gebruik van een middel ontstaat een aangepaste
populatie micro-organismen die het middel zo snel afbreken
dat de werking in het geding komt.
In tabel 2.7.1 zijn gegevens uit bodemonderzoeken opgenomen
voor de stoffen gebruikt door Rijkswaterstaat.
Persistente stoffen zijn:
Atrazin m.n. omzettingsprodukten
Chloorthiamide m.n. omzettingsprodukten
Dalapon m.n. omzettingsprodukten en in aanwezigheid van amitrol
Dichlobenil m. n. omzettingsprodukten
Diquat in bodem (niet op oppervlak)
Diuron
Glufosinaat ammonium m.n. de omzettingsprodukten
Glyfosaat
Mecoprop m.n. de omzettingsprodukten
Paraquat (bodem - niet op oppervlak)
Simazin
Triclopyr m.n. de omzettingsprodukten
Stoffen die kunnen uitspoelen zijn:
Atrazin m.n. op onbeteelde terreinen
2,4 D m.n. in het najaar
Dalapon m.n. in het najaar
Dicamba m.n. in het najaar en op zand
Dichlobenil
21
Figuur 2.7.1
Processen die het gedrag en de afbraak van herbiciden
in de bodem beinvioeden.
Bron: Brown, 1978
Stoffen die nitrificatie en/of bodemademhalin kunnen remmen
zijn:
Ami tro 1
2,4D
Dalapon
Glufos maat - amnlonium
MCPA
Mecoprop
2.7.2 Water
De 'regel' is dat stoffen met slechte oplosbaarheid en sterke
adsorptie niet uitspoelen naar het grondwater (zie 2.7.1).
In tabel 2.7.1 zijn oplosbaarheidswaarden van de chemische
bestrijdingsmiddelen aangegeven in de 'kolom' water.
Een nieuwe onderzoekseis is het gedrag van een stof in een
water/slib systeem. Blijft de stof in het water aanwezig en wat
is de DT50 waarde dan of bindt de stof aan slib en kan het niet
meer afgebroken worden in het water? Van enkele stoffen zijn de
gegevens over het gedrag jn zo'n systeem reeds bekend.
Goed oplosbaar in water zijn: ammoniumsulfamaat, dalapon,
diquat, glufosinaatammonium en paraquat
Slecht oplosbaar in water zijn: atrazin, diuron, simazin,
bromofos, thiophanaat-methyl en ziram-o.
Goede afbraak in water: 2,4 D
Slechte afbraak in water: amitrol, atrazin (in het donker),
dicamba, diuron, glufosinaat ammonium, glyfosaat, triclopyr
Stoffen die aan slib binden: dicamba, diquat, amitrol,
glufosinaat amnioniuni, glyfosaat, MCPA, paraquat en bromofos.
In tabel 2.7.1 zijn ook nog gegevens opgenomen over de
stabiliteit van de middelen.
Over het algemeen zijn de meeste stoffen stabiel in neutrale
milieus. Bij pH- of temperatuurveranderingen kan de stabiliteit
verdwijnen en kunnen reakties als hydrolyse, oxydatie en ook
fotochemische reakties optreden.
Amitrol, diquat, paraquat, simazin, triclopyr, formaldehyde en
ziram-o zijn fotochemisch reactief bij verschillende goiflengten van het licht (m.n. UV-licht).
2.8 Alternatieven
De door RWS toegepaste alternatieve bestrijdingsniethoden zijn
voor watergangen, beplantingen en verhardingen reeds nader
gedetailleerd. In tabel 2.8.1 zijn mechanisch machinale,
mechanisch in handkracht en biologische onderhoudsrnethoden in
watergangen aangegeven per provincie in ha. Opvallend is de
grote nadruk op het machinaal mechanische onderhoud. Slechts 3
provincies passen biologisch onderhoud toe op droge taluds van
permanent waterhoudende watergangen op een relatief klein
oppervlak.
22
In tabel 2.8.2 wordt duidelijk dat op verhardingen nauwelijks
alternatieven worden toegepast. Alleen Noord- en Zuid-Holland
schoffelen op verhardingen (3.2 ha). Onkruidbranden, vegen en
poetsen vonden geen toepassing.
Tabel 2.8.3 laat de alternatieven in beplantingen zien. Wederom
ligt de nadruk op mechanische alternatieven. Aanplant en
uitzaai van planten c.q. kruiden wordt nauwelijks toegepast.
Opvallend is dat, binnen het toepassingsgebied beplantingen, in
bosplantsoen nauwelijks iets wordt gedaan. Kategorie J (tabel
2.8.3: nietsdoen) is waarschijnlijk niet goed begrepen. Het
gebruik van chemische middelen in bosplantsoen is namelijk ook
laag (tabel 2.1.2: 0.5 ha).
2.9 Conclusie analyse CBS-gegevens
Bij Rijkswaterstaat is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen minder algemeen dan het toepassen van alternatieven of
het achterwege laten van onderhoud. Toch werden in 1986 veel
meer soorten chemische middelen gebruikt (in totaal 24) dan
gewenst was volgens de beleidsnota van 1985. Het beleidskader
van Rijkswaterstaat stond voor ogen dat het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen in totaliteit terug te dringen
was. Indien dit niet mogelijk bleek in de praktijk, adviseerde
zij het gebruik van vijf in de Nota aangegeven middelen (zie
ook 2.3.1).
De beheersdirecties voldoen met de keuze van de toe te passen
middelen wel aan het wettelijk kader van de Bestrijdingsmiddelenwet. Hier zijn slechts twee opmerkingen over te maken:
- simazin mag niet toegepast worden (bijlage 4) in watergangen.
Zeeland doet dit wel (zie opmerking par. 2.1 over het
invullen van de CBS-enguête).
- op grasbermen en dijklichamen is het verboden chemische
middelen te gebruiken (m.u.v. pleksgewijze toepassing). Door
verschillende provincies wordt dit toch gedaan. Onduidelijk
is of dit in het beheer is opgenomen of dat dit bij de aanleg
van bermen gebeurt. Gezien de werking van de middelen moet
aan aanleg gedacht worden, daar de meeste herbiciden de hele
vegetatie kunnen vernietigen.
De toepassingsgebieden waar de meeste chemische middelen worden
gebruikt zijn wegen en verhardingen en wegbeplantingen. Als
groep worden herbiciden het meest toegepast. De middelen die
het meest toegepast worden zijn:
- amitrol(herbiciden)
- dalapon
- dichiobenil
- glyfosaat
- MCPA
- simazin ,
- steenkoolteeroliedestillaat (overigen)
Alternatieve bestrijdingsmethoden worden door Rijkswaterstaat
reeds op een groot oppervlak toegepast: 12.579,4 ha beplantingen, verhardingen en wegbermen (59%) en 6313 kin watergangen
(98%). Er wordt 1020 ha beplantingen, verhardingen en wegbermen
23
(5%) en 48,9 km watergangen (0,07%) chemisch beheerd. Per
provincie wordt maximaal 10% van het totaal te beheren
oppervlak chemisch beheerd. De overige oppervlakte wordt hetzij
met alternatieven, hetzij zonder onderhoud beheerd. Bij de
alternatieve methoden die worden toegepast ligt de nadruk op
machinaal mechanische methoden in watergangen en selectief
handschoffelen, machinaal frezen en schoffelen en maaien in
beplantingen. Op verhardingen wordt alleen geschoffeld en
gewied. In grasbermen wordt binnen RWS gewerkt met maaien als
beheermethode. Hier gaat men niet meer uit van bestrijden maar
van beheren van de vegetatie (zie ook 3.3).
In tabel 2.9.1 zijn de onderzoeksgegevens uit par. 2.5 tot en
met par. 2.7 samengevat. Aan de middelen is een waardering
toegekend voor de verschilende toxicologische effecten. Er zijn
geen middelen die voor alle aspecten positief gewaardeerd
worden. Dit betekent dat bij elke toepassing moet worden
afgewogen wat de risico's van dat specifieke gebruik zijn,
welke organismen eventueel aan de stof worden blootgesteld en
of dat voor de betreffende stof aanvaardbaar js. Niet altijd is
dit namelijk in het gebruiksvoorschrift van het chemisch
bestrijdingsmiddel opgenomen. De beheerder is veelal beter in
staat specifieke omstandigheden van zijn gebied te onderkennen.
24
3 ALTERNATIEVE BESTRIJDINGSMETHODEN
3.1Inventarisatie van toe te passen alternatieve bestrijdingsmethoden per middelengroep
3.1.1 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor herbiciden
In de tabellen 3.1.1, 3.1.3, 3.1.5 en 3.1.7 wordt het gebruik
van herbiciden door RWS in de verschillende toepassingsgebieden
en hun specifieke werking aangegeven. Voor het samenstellen
van deze tabellen is gebruik gemaakt van tabellen uit hoofdstuk
2, n.l. 2.2.1en2.2.2.
In de tabellen 3.1.2, 3.1.4, 3.1.6 en 3.1.8 worden de mogelijke
alternatieven voor onkruidbestrijding voor de toepassingsgebieden zoals die zijn onderscheiden door het CBS (zie bijlage 1)
aangegeven. In de tabellen wordt getracht zoveel mogelijk aan
te sluiten bij het gebruik van bepaalde herbiciden in de
verschillende toepassingsgebieden en hun specifieke werking. De
tabellen zijn voornamelijk tot stand gekomen op basis van drie
literatuurbronnen:
Voorlichting Stedelijk Groen z.j.
Tussen Spuit en Kruid
Voorlichting Stedelijk Groen 1987
(On)kruidbeheer in bosplantsoen
Anonymus 1987
Groenbeheer door overheidsinstanties. Provincie NoordHolland
3.1.2 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor fungiciden en
tevens wildafweer.
De fungiciden thiophanaat-methyl-o en ziram-o die door
Rijkswaterstaat in 1986 zijn gebruikt waren gericht op:
- het afdekken van wonden aan houtige gewassen t.g.v. aanrijdingen en onderhoud,
- het voorkomen van vraatschade aan jonge beplanting.
De alternatieven die voor deze toepassing aangegeven kunnen
worden zijn:
- het ruimer planten van de houtige gewassen zodat aanrij schade
door onderhoudsmaterieel wordt voorkomen (5000 stuks/ha),
- vraat voorkomen door gebruik te maken van manchetten,
- het werken met een schoffelmachine waarvan de werkbreedte
instelbaar is of het werken met bosmaaiers,
- het plaatsen van rasters en het aanleggen van sloten rondom
beplanting,
- niets doen, daar in het openbaar groen produktie geen doel op
zich is. Men moet dan ook niet gaan herinplanten, maar
bijvoorbeeld de opengevallen plek afdekken met schors of de
groei van kruiden begeleiden.
25
3.1.3 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor insecticiden
Bromofos wordt toegepast tegen overwinterende stadia van
insekten. Vanuit de landbouw wordt zeer intensief onderzoek
gedaan naar biologische of geïntegreerde bestrijding. Voorbeelden zijn:
het toedienen van natuurlijke vijanden: roofdieren,
parasieten en ziekteverwekkers;
het toedienen van steriele mannetjes waardoor de
insecten zich niet verder kunnen vermenigvuldigen;
het inbouwen van bepaalde kenmerken in het genetisch
materiaal van gewassen (resistentie, aanmaak toxisch
enzym) (Botteman & Leemans 1987);
het toepassen van feromonen; stoffen die door een
organisme naar buiten toe worden afgescheiden en bij
soortgenoten een bepaalde gedragsreaktie oproepen
(Persoons & Klijnstra 1987). Er zijn 200 feromonen van
insecten gekarakteriseerd; deze worden o.a. toegepast
voor:
- massavangst van insecten
- verwarring: door grote hoeveelheden feromonen te
verdampen kunnen de mannetjes de vrouwtjes niet meer
vinden.
Deze alternatieven liggen echter niet voor de hand voor gebruik
in de toepassingsgebieden van RWS. In het openbaar groen is het
zaak voordat aan bestrijding wordt gedacht, allereerst na te
gaan wat de functie van de beplanting is en of de beplanting in
staat is de aantasting van nature te overleven. Tevens moet
bekeken worden of bij uitval van een aangetaste boom of struik
de overige planten in staat zijn de open plek of de weggevallen
functie in of over kunnen nemen.
Bij het optreden van nestvormen van bijvoorbeeld de spinselmot
heeft het de voorkeur de nesten uit te knippen en te
verbranden.
3.1.4 Alternatieve bestrijdingsmethoden voor de overige
chemische bestrijdingsmiddelen.
Functies van de stoffen gebruikt door RWS zijn:
- Schoonhouden van machines en het verwijderen van algaanslag:
Quarternaire amnioniumverbindingen
- Het ontsmetten van de bodem en eveneens het schoonhouden van
apparatuur: Formaldehyde
- Het verduurzamen van hout: Steenkoolteeroliedestjllaat.
Het verwijderen van algen kan geschieden met water met behulp
van een hoge drukspuit. In betonnen regengoten is dit bijvoorbeeld zeer goed toepasbaar. Een alternatief voor het schoonhouden van apparatuur en machines is spiritus. De bodemontsmettende functie van Formaldehyde wordt alleen toegepast in kwekerijen, m.n. bloembollen. Een alternatief voor Steenkoolteeroliedestilaat is moeilijk te vinden. Men kan buiten watergangen
proberen te voorkomen dat het hout met water in aanraking komt.
26
3.2 De gevolgen van alternatieve bestrijdingsmethoden
3.2.1 Nadelen alternatieve bestrijdingsmethoden voor onkruidbestrijding, milieu en natuur
Schoffelen (beplantingen)
• Bij selectief schoffelen in handkracht kan onderscheid worden
gemaakt tussen kruid en onkruid. Er moeten dan wel minder
storende soorten en een redelijke bedekking van gewenste
soorten aanwezig zijn.
• Bij machinaal schoffelen worden alle (on)kruiden bestreden.
Frezen (beplantingen)
• Alleen bruikbaar bij jonge, korte onkruiden
• Bij te grote onkruiden verstopt de machine
• Het roeren van de grond stimuleert de kieming. Bij diep
frezen is er kans op uitdroging van de grond
• De door het frezen ontstane stengel en/of wortelstukjes van
Kweek, Zuring, Akkerdistel, Haagwinde e.d. vormen vaak nieuwe
planten, waardoor soms eerder wordt vermeerderd dan bestreden
• Bij frezen is er veel kans op beschadiging van bovengrondse
delen en wortels van de beplanting
• Kans op freeszool
• Vernieling van de bodemstructuur
Ploegen (beplantingen)
* Door te sterke grondbewerking worden zaden die zich in de
bodem bevinden gestimuleerd te kiemen. Dit heeft met name
nadelige effecten op het voorkomen van meerjarigen in een
vegetatie. Door de verstoringen zullen de éénjarigen steeds
kunnen terugkeren, terwijl de meerjarigen zaadvoorraad
uitgeput wordt (Koning 1988b). Eénjarigen vormen een
pioniersvegetatie terwijl meerjarigen bijdragen aan het tot
stand komen van een meer stabiele vegetatie.
Maaien (beplantingen)
• Bomen en struiken kunnen gemakkelijk worden beschadigd of
zelfs worden afgemaaid. Het gebruik van een bosmaaier met
afschermbeugel heeft dit nadeel minder
• In beplanting wordt door het maaien op 5 á 6 cm de grasgroei
gestimuleerd. Grassen zijn van de onkruiden de sterkste
concurrenten voor bomen en struiken.
* Nadelige effecten op fauna indien waarschuwingssignalen op
machine ontbreken.
Brandenmetbehulpvanonkruidbranders
(beplant ingen/verhardingen)
• Alleen effectief bij jonge onkruiden en bij warm weer.
• Een gasbrander geeft bij hogere onkruiden betere resultaten
dan een infraroodbrander.
'Als literatuurbronnen voor de nadelen van alternatieve
bestrijdingsinethoden hebben gediend: de WOHOG brochure
(Voorlichting Stedelijk Groen 1987), het rapport Tussen spuit en
kruid (Voorlichting Stedelijk Groen z.j.) en de brochure van de
provincie Noord-Holland (Anonyrnus 1984). Overige literatuurreferenties staan apart vermeld.
27
• Grassen worden moeilijker bestreden m.n. in geval van een
infraroodbrander. Infrarood wordt door de bladeren tegengehouden en heeft minder effect op de wortels.
• Er kan schade optreden aan nabijstaande beplanting.
• Op verhardingen zijn de branders niet in staat wortels weg te
branden. Het onkruid komt na de behandeling terug met meer of
grotere bladeren (mond. med. H. Vos)
• Zeer destructief voor bodemfauna
• Bij hogere temperaturen dan 800 á 900 °C kunnen tegels
barsten (mond. med. H. Vos).
• Bij hoge onkruidbezetting is snelheid te langzaam (mond. med.
H. Vos).
Borstelmachines (verhardingen)
• Na het borstelen blijven de onkruiden op de verharding
achter. Deze moeten dan vervolgens door een veegpioeg
weggehaald worden (mond.med. H. Vos).
• Krassen op de verharding ten gevolge van de stalen borstels
(mond. med. H. Vos).
Bandmachines (verhardingen)
• Bij obstakels is het niet mogelijk alle vegetate te verwijderen. Met name als de bestrating rond de obstakels ongelijk is
vindt strooisel- en zandophoping plaats. Dit biedt een goed
kiemingsmilieu voor onkruiden (Hoksbergen 1988).
• Als bandenspanning te hoog is ontstaan met name op trottoirs
met een zachte ondergrond rijsporen (Hoksbergen 1988).
• Bij gebruik van de Mowj roterbant (Hoksbergen 1988) in het
voorjaar of de zomer is de hergroei van onkruiden zodanig dat
het effect van het gebruik van de machine volledig te niet
wordt gedaan. Behandeling in de nazomer of de herfst is het
meest effectief.
Zuigmachines (verhardingen)
• De grote zuigmachines hebben een lage snelheid (mond. med H.
Vos).
• De kleine zuigmachines worden te zwaar bij het opzuigen van
grote hoeveelheden onkruid en zand. Hierdoor neemt de
wieldruk toe. Dit kan verzakking van bestrating (tegels) tot
gevolg hebben (mond. med. H. Vos).
Schors (beplantingen)
• Wortelonkruiden als Kweek, Akkerdistel en Ridderzuring
groeien door 10 cm dikke schorslaag heen.
• Er kunnen looizuren vrijkomen die de kieming van plantezaden
hetzij remt (hoge concentraties), hetzij stimuleert (lage
concentraties).
• Er kan tijdelijk een stikstofgebrek optreden.
• Schors kan een positieve werking hebben op ontwikkeling van
plantsoen door de invloed op het vochtverlies van de bodem en
verbeterde bodemstructuur (Koning 1988a).
• Schots heeft echter ook een effect op de temperatuurhuishouding van de bodem. In gematigde klimaten kan dit een negatief
effect hebben op de groei van gewassen. In warme klimaten
werkt schots juist stimulerend (Koning 1988a).
Chips (beplantingen)
chips houtsnippers bijv. van dunningshout
28
* Heeft in principe zelfde nadelen als schors echter chips
verteren veel sneller waardoor effecten afgezwakt worden.
Inzaai van kruiden (beplantingen)
• Kruiden zijn van invloed op uitval en groei van houtaanplant:
negatieve invloed t.g.v. concurrentie,
positieveinvloed t.g.v. verbetering microklimaat of
stikstofvoorziening (leguminosen).
• Het uitgezaaide zaad komt niet altijd naar bevrediging op:
afhankelijk van bodemsoort en klimaatomstandigheden.
• Slechts bij een beperkt aantal soorten duurt de onderdrukkende werking langer dan één groeiseizoen als er geen selectieve
bestrijding van de spontaan gevestigde soorten wordt
toegepast.
• Floravervalsing: introductie van soorten die in het milieu
niet thuishoren (van Groenendael 1985).
Aanplant van bodembedekkende heesters (beplantingen)
• Bij onvoldoende sluiting van laagblijvende heesters steken
onkruiden toch weer de kop op. Het verwijderen van deze
onkruiden is moeilijk.
• Floravervalsing:introductie vaneenvormig genetisch
materiaal (van Groenendael 1985).
Schonen watergangen
• Indien bagger op slootkanten wordt gedeponeerd kan dit leiden
tot verstikking en eutrofiëring van de oevers (Melman en
Melman 1989).
• Het te grondig schonen van de bodem van sloten heeft sterke
invloed op flora en fauna (Melman & Melman 1989).
• Te vroeg maaien in de oevers voorkomt bloei typische
moerasplanten (Gryseels 1989).
Genetische manipulatie
* Het introduceren van genetisch gemanipuleerde organismen
heeft nog onbekende gevolgen voor het milieu en de natuur.
3.2.2 Kosten van alternatieve bestrijdingsmethoden
In deze paragraaf worden een aantal tabellen gepresenteerd
(3.2.1 t/m 3.2.3) die rechtstreeks overgenomen zijn uit:
Tussen spuit en kruid van het CAD/Stedelijk Groen, het
CAD/Gewasbescherming en de Regionale consulenten voor de
tuinbouw.
De WOHOG-brochure 2: Onkruidbeheer in bosplantsoen.
(On)kruid vegetaties en de aanleg c.q. het onderhoud van
groenvoorzieningen in Lelystad.
De verschillende tabellen zijn gebaseerd op de IMAG-tijdsnormen. De tabellen geven een vergelijkend overzicht over een
aantal bestrijdingsmethoden. De chemische bestrijding komt in
het beheer als goedkoopste uit de bus. Hierin zitten niet de
kosten die ontstaan door lozing en calamiteiten in het milieu,
noch de milieukosten die het gewone gebruik op langere termijn
2 WOHOG is de Werkgroep Onkruidbeheer in Houtig Openbaar
Groen van de Nederlandse Raad voor Landbouwkundig Onderzoek.
ffik
met zich mee brengt (zie ook rapport 'Zorgen voor Morgen'). Het
inzaaien van kruiden is het goedkoopste alternatief. De kosten
van een ecologisch beheer zijn niet in de tabellen opgenomen.
Oudere gegevens over kosten van alternatief onkruidbeheer komen
van de gemeenten Huizen, Ridderkerk en Utrecht alsmede uit het
onderzoeksrapport van de Dorskamp over de Mowi roterbant op
verhardingen.
Huizen (Terlouw 1986)
Bosplantsoen t/m 3 jaar
Bosplantsoen 4 jaar en ouder
Heesters en botanische rozen
t/m 3 jaar
Heesters en botanische rozen
4 jaar en ouder met schors
f 0,91/m 2 (900 m 2, 16.60 uur)
f 0,47/m 2 (900 m 2, 8.5 uur)
f 2,38/in 2 (2600 m 2, 123.7 uur)
f 2,25/m2 (2600 m 2, 106.8 uur)
(Eén man-uur is f 40,=. Verhouding loonkosten:overige kosten
73% : 27% (1982-1983)).
Terlouw geeft aan dat de kosten ook afhankelijk zijn van
beplantingssortiment
toeslagpercentages
quantuin afname bij aanschaf schors
mogelijkheid tot inzet machines
Dit is niet in bovenstaand overzicht opgenomen.
-
-
-
-
Ridderkerk (Boom 1986)
Branden en maaien
Maaien
Schors bij aanleg
Schors na aanleg
f
f
f
f
1,25/m 2/jaar
0,40/m/jaar
3,50/m/jaar
5,50/m/jaar
Utrecht (notitie Gemeente Utrecht 1987)
Omvorming van verhardingen tot gras f 55,-/m 2
Onderhoudskosten gras f 0,60/m/jaar
De Nowi Roterbant op verhardingen (Hoksbergen 1988)
Bij f 129,- per uur voor de Mowi Roterbant (aanschaf, verzekering, brandstof e.d. bij 7 jaar en 500 draaiuren) lopen de
kosten op verschillende verhardingen uiteen:
trottoirs: f 18,- en f 93,- per 100
klinkers: f 19,- en f 40,- per 100
noten:f 8,- en f 47,- per 100 m
e variatie in de prijzen wordt bepaald door de conditie van de
bestrating en de mate van onkruidgroei op die bestrating.
Afhanke1ijk van de hoeveelheid vuil moet men f 12,- tot f 36,per 100 mL rekenen (berekend voor de veeginachine SMIDT SK 150)
voor het verwijderen van de begroeiing na een bewerking met een
Roterbant.
De sterk oplopende kosten op trottoirs worden veroorzaakt door
de aldaar aanwezige objecten.
Een belangrijke verschil bij de mechanische bestrijding van
onkruiden op verhardingen is de variatie in rijsnelheid van de
verschillende machines. Hoe langzamer een machine rijdt,
afhankelijk van capaciteit van de machine en aanwezige
30
onkruidvegetatie, hoe hoger de kosten zullen zijn. Een
vergelijkend kostenoverzicht ontbreekt echter nog bij de
verschillende voorlichtingsdiensten en onderzoeksinstituten.
3.2.3 Functionele en visuele
bestrij dingsmethoden
aspecten van alternatieve
In tabel 3.2.4 wordt aandacht besteed aan de functionele en
visuele aspecten van alternatieve bestrijdingsmethoden per
toepassingsgebied, zoals aangegeven in par. 3.1.1.
3.3 Van bestrijding naar beheren met een doel
Bij het beheer van openbaar groen en verhardingen is altijd
gewerkt met het bestrijden van onkruiden, ziekten en plagen.
Het terugdringen van chemische bestrijdingsmiddelen heeft een
vraag gecreëerd naar het ontwikkelen van alternatieve methoden
voor bestrijding. In de voorgaande delen van dit rapport is
hier uitgebreid op ingegaan. Een groot bezwaar is dat de kosten
van alternatieven (veel) hoger zijn dan van een chemische
bestrijding. Tegelijkertijd met het zoeken naar goedkopere
beheersvormen is het idee van een ecologisch beheer in openbaar
groen ontstaan. Door de natuur haar gang te laten gaan en waar
nodig te begeleiden behoeft niet steeds opnieuw veel inspanning
verricht te worden om de natuur te onderdrukken en cultuurlijke, niet in dat milieu thuishorende soorten, te kunnen
handhaven. Ook heeft men zich gerealiseerd dat door de
toenemende intensivering in de landbouw en het wegstoppen van
natuur in reservaten er een sterke achteruitgang in soortenrijkdom en verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren
optreedt. Opdam (1988) waarschuwt bijvoorbeeld voor een te
sterke versnippering van landschapselementen. Verkleining van
de oppervlakte van en de toename in onderlinge afstand tussen
landschapselementen is van negatieve invloed op het handhaven
van populaties van met name minder mobiele diersoorten.
Ook planten hebben verschillende manieren om zich te verspreiden. Kennis over de verspreidings-eigenschappen van planten en
de milieu- en predatie-invloeden hierop, geven volgens Verkaar
(1988) aan welke plantesoorten profijt hebben van verbindingen
tussen landschapselementen.
Om de afstanden tussen de landschapselementen te verkleinen en
verspreiding van planten- en diersoorten te vergemakkelijken,
heeft men gedacht aan een zogenaamde ecologische infrastructuur. Gelderblom et al. (1988) verstaan onder een ecologische
infrastructuur: een samenhangend stelsel van reeds bestaande en
nog tot stand te brengen grote en kleine natuurgebieden,
landschapselementen en de verbindingen daartussen, die van
betekenis zijn voor een bepaalde soort of soortengroep (naar
Van Selm).
Wegbermen, beplantingen, watergangen en dijken kunnen dus in
een ecologische infrastructuur een belangrijke functie
vervullen als verbindingsweg tussen (natuur)gebieden of als
refugiuinhabitat voor plant- en diersoorten die in de gecultiveerde gebieden geen overlevingskansen meer hebben. In het
31
beheer moet echter steeds gezocht worden naar een goede
afweging tussen de cultuurtechnische functie van de te beheren
objecten en de mogelijkheden voor natuurverrijking.
3.4 Conclusie
Herbiciden waren in 1986 bij Rijkswaterstaat de meest gebruikte
groep van chemische bestrijdingsmiddelen. Voor deze middelen
zijn in de loop der jaren een groot aantal mechanische en
biologische cq. ecologische alternatieven ontwikkeld. Deze
alternatieven worden reeds op grote schaal toegepast en in de
meeste gevallen met succes. In combinatie met een gerichte
voorlichting kent Nederland reeds vele kin's bloeiende wegbermen.
Voor verhardingen zijn er voornamelijk mechanische onkruidbestrijdingsmethoden ontwikkeld. Onderzoek naar de effecten van
toepassing van deze alternatieven is echter nog in volle gang.
Volledige bestrijding van onkruidvegetaties lijkt met de tot nu
toe ontwikkelde machines nog niet mogelijk. Onafhankelijk
onderzoek naar en het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe
alternatieven zijn voor dit toepassingsgebied noodzakelijk. Alleen naar de Mowi Roterbant is een onafhankelijke studie
verricht.
Het gebruik van fungiciden, insecticiden en overige bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat is gering. Enkele alternatieven zijn voorhanden, maar allereerst dient afgewogen te worden
of een bestrijding überhaupt wel noodzakelijk is. Het toepassen
van alternatieven als biologische bestrijding, genetische
manipulatie e.d. zijn voor het openbaar plantsoen te kostbaar.
Het voorzichtig rijden met machines dan wel werken met
verstelbare machines en het vergroten van de plantafstand
moeten aanrij schade verder terugdringen. Een goede, gezonde
gewaskeuze van inheemse soorten kan veel gevolgen van ziekten
en problemen in eerste instantie voorkomen.
De kosten van alternatieve bestrijdingsmethoden zijn op
beheersnivo groter dan van chemische bestrijdingsmiddelen. De
hoogste kosten worden gemaakt bij de aanleg en in de eerste
jaren van de ontwikkeling van beplantingen, wegbermen en
watergangen alsmede bij het toepassen van mechanische onkruidbestrijding op verhardingen.
Op de lange termijn zijn de 'overhead'kosten van alternatieve
bestrijdingsmethoden voor het milieu nihil. Van chemische
bestrijdingsmiddelen is bekend dat dit de maatschappij het
nodige kost: gezondheidszorg, onderzoek en milieuvervuiling
(m.n. drinkwater).
Het toewerken naar een ecologisch beheer en het stimuleren van
de ontwikkeling van specifieke bestrijdingsmethoden kunnen voor
de toekomst het verder terugdringen van het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen mogelijk maken. Het opstellen
van landschaps- en beheerspiannen maken daarvan op beleidsniveau een belangrijk onderdeel uit. Voor de praktijk is nader
onderzoek naar en begeleiding van alternatieven in de private
sector nodig. In dit rapport wordt hier vanwege het inventariserende karakter niet nader op ingegaan.
32
4
CONCLUSIES, KNELPUNTEN, OPLOSSINGEN EN AANBEVELINGEN
4.1 Het gebruik van chemische middelen en de verscherping van
het beleid
De huidige tendens van een steeds stringentere toepassing van
milieunormen zal zich zeker voortzetten, getuige ook uitspraken
van de minister van Milieubeheer Nijpels (tijdens de behandeling van de ontwerpnota Geïntegreerde Cewasbescherming met de
Tweede Kamercommissie voor Landbouw & Milieu).
Ook in het toxicologisch onderzoek t.a.v. bestrijdingsmiddelen
is sprake van een stringenter beleid. Na onderzoek op het
gebied van de acute toxicologie wordt nu steeds meer de nadruk
gelegd op chronisch toxicologisch onderzoek. Sinds een aantal
jaren moet er antwoord komen over de mutageniteits- (erfelijkheids) en de teratogeniteits- (vruchtbeschadigings) effecten
van bestrijdingsmiddelen.
Op het gebied van de milieutoxicologie heeft het onderzoek zich
uitgebreid met mathematische computermodellen. Een voorbeeld is
het meercompartinientenmodel (Linders & Knoop 1988). Effecten
van een lozing van een middel in één milieucompartiment (bodem,
water, lucht) kunnen hiermee eveneens kwantitatief zichtbaar
gemaakt worden voor alle milieucompartimenten. Boesten (1987)
beschrijft een model, dat alleen de effecten in de bodem
kwantificeert. Uitgangspunten van deze modellen zijn de nu
bekende processen van afbraak en gedrag van bestrijdingsmiddelen in de verschillende compartimenten. Niet alle processen die
kunnen optreden zijn echter voor ieder bestrijdingsmiddel
afzonderlijk bekend.
In het toelatingsonderzoek (Bestrijdingsmiddelenwet par. 2.3)
worden nadere milieuonderzoeken gevraagd. Linders & Knoop
(1988) beschrijven het water/slibsysteem. Een onderzoekseis is
gegevens te verzamelen over het gedrag van bestrijdingsmiddelen
in een water/slib systeem. Hiermee wordt inzicht verkregen in
de afbreekbaarheid van de stof in water en de mogelijkheid van
het zich binden aan slib. Van een aantal middelen zijn reeds
gegevens over het water/slib systeem bekend (zie tabel 2.7.1).
Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne)
probeert op basis van de onderzoeksresultaten op het gebied van
de milieutoxicologie te komen tot classificaties die een
milieuwaardering van de stoffen aangeven (Linders & Knoop
1988). Ook wordt getracht de onderzoeksopzetten enigszins te
standaardiseren. Tevens werkt het RIVM aan milieufiches voor
alle toegelaten middelen. Het milieufiche bevat een samenvatting van onderzoeksresultaten zowel vanuit het bedrijfsleven
als van onderzoeksinstituten. Hiermee hoopt men de toelating
van de middelen op basis van zoveel mogelijk onderzoeksresultaten te laten geschieden. Deze gegevens zijn echter niet
openbaar.
De minister van Landbouw & Visserij wilde de toelating van de
stoffen Paraquat en Diquat na 1-12-1988, de einddatum van de
toelating (zie tabel 4.1.1) niet meer verlengen, op basis van
persistentie van de stoffen in de bodem (VROM, 1989). De
producenten van middelen waarin Paraquat en Diquat zijn
33
verwerkt gingen hiertegen in beroep. De rechter stelde de
bedrijven in het gelijk dat persistentie in de bodem een
onvoldoende motivering was om de toelating van de middelen te
stoppen.
Een tweetal andere middelen staan eveneens ter discussie. Voor
de stoffen Simazin en Atrazin is aan de Minister van Landbouw &
Visserij een advies gegeven om de toelating niet meer te
verlengen en het gebruik van de stoffen in beschermzones van
waterwingebieden met onmiddellijke ingang te verbieden. Tevens
moet nagegaan worden of de toegelaten dosering op permanent
onbeteelde terreinen teruggebracht kan worden (Stolk 1988).
Reden voor een eventueel verbod zijn de persistentie en de
mobiliteit van de stoffen in de bodem. Risico's voor het
bodemleven en verontreiniging van het grondwater worden te
groot geacht. Gezien het feit dat de rechter persistentie als
verbodsmotivering heeft afgewezen is het nog maar de vraag of
Simazin en Atrazin verboden zullen worden.
Ook Dichlobenil en Steenkoolteeroliedestillaat staan ter
discussie (mond. med. Bureau Bestrijdingsmiddelen). Nog niet
bekend is welke motieven voor de middelen worden gehanteerd.
Het terugdringen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door
middel van een verbod van schadelijke middelen is geen
gemakkelijke weg. Het economisch belang van de producent en de
enorme kosten die deze investeert in het onderzoek, dat voor de
toelatingsaanvraag verplicht is, wegen voor de rechter zwaar.
Om de duurzaamheid van het milieu en de gezondheid van de mens
ook op langere termijn te kunnen garanderen lijkt het wellicht
eenvoudiger het gebruik van schadelijke middelen in de praktijk
terug te dringen. Door als overheid om alternatieven te vragen
wordt op de markt een vraag hiernaar gecreëerd. Bedrijven
kunnen trachten dit nieuwe marktaandeel te veroveren. Op de
werktuigdagen te Liempde (mei 1989) waren wat betreft mechanische apparatuur hiervan reeds voorbeelden te bewonderen. Ook
gemeenten hebben bedrijven direct opdracht verstrekt tot het
ontwikkelen van machines die in het openbaar groen toegepast
kunnen worden (bv. gemeente Huizen: schoffelmachine).
Een ander voorbeeld is het kweken van gewassen en/of zaad dat
geschikt is als onderbegroeiing.
Onkruidbestrijding is echter niet de enige richting in het
veranderende beheer in het openbaar groen en op verhardingen.
Ook het tolereren van onkruiden en het toewerken naar een
ecologisch beheer binnen Rijkswaterstaat bieden mogelijkheden.
In de nu navolgende paragrafen worden de knelpunten en
oplossingen van de verschillende bestrijdings- en beheersmethoden met elkaar vergeleken.
4.2Chemische bestrijdingsmethoden: knelpunten
toekomst, en mogelijke oplossingen. 3
nu en in de
1. Herbiciden zijn de middelen die door RWS het meest worden
Par. 4.2 en 4.3 geven per punt in de eerste alinea een
beschrijving van het (mogelijke) knelpunt en in de tweede
alinea de (mogelijke) oplossing.
34
toegepast. Het aantal toegepaste middelen is echter veel
groter dan het door de Directie Weg- & Waterbouwkunde in
1985 geadviseerde aantal. De destijds geadviseerde middelen
dekken een groot deel van de onkruidbestrijding. Alleen
chloorthiamide (Paardestaart), 2,4D (windesoorten), diuron
(muurpeper, mossen en wieren) en amitrol (kent geen minder
gevoelige soorten) hebben aanvullende eigenschappen.
In de praktijk zijn de volgende middelen goed door één of
meer van de door RWS geadviseerde middelen te vervangen:
Atrazin
Diquat/Paraquat combinatie
Glufos maat - ammonium
Triclopyr
Me c op r op
Dicamba
Simazin
Dal apon/d i ch 1 ob en i 1
combinatie
Inbeplantingendoor:
glyfosaat,dalaponen
dichlobenil.
Op wegen en verhardingen
doorglyfosaat. In
watergangen moetdit
middel niet meer toegepast
worden en is er geen
vervanging noodzakelijk.
Dal ap on/ di ch 1 ob en i 1
combinatie en glyfosaat
Ammoniumsulfamaaten
glyfosaat. Evt.MCPA
pleksgewij s
MCPA
MCPA
Dal ap on/ di ch 1 ob en i 1
combinatie en glyfosaat.
Voor verdere advisering op dit punt wordt verwezen naar
dhr. Mandersloot van het CAD/Gewasbescherming (0837096264)
Rijkswaterstaat staat echter voor ogen het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen in totaliteit zo ver
mogelijk terug te dringen. Voor het gebruik van herbiciden
zijn relatief de meeste alternatieve methoden ontwikkeld,
en het verdient dan ook aanbeveling die te benutten in
plaats van een ander chemisch bestrijdingsmiddel. Daarnaast
is het idee van ecologisch beheer eveneens voor de
vervanging van herbiciden en met name in de beplantingen
van belang.
De middelen die door Rijkswaterstaat in 1986 het meest
gebruikt werden hebben bijna allemaal een allesdodende
werking. Het vermoeden bestaat dan ook dat in de aanlegfase
van objecten veel met deze middelen wordt gewerkt.
Concentratie op de alternatieven die voorhanden zijn voor
benutting in de aanlegfase levert hoogstwaarschijnlijk een
belangrijke bijdrage aan het terugdringen van chemische
bes trij dingsmiddelen.
Bij de bestrijdingsmiddelen toegepast door RWS in 1986 zijn
twee middelen aanwezig die de aanduiding doodshoofd kennen:
35
paraquat en diquat (indien gebruikt in combinatie met
paraquat). De tendens in het beleid is juist het gebruik
van doodshoofdmiddelen terug te dringen. Tevens is de
toelating van deze middelen ter discussie geweest.
Deze middelen zouden binnen RWS niet meer gebruikt moeten
worden.
Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet
evenredig met het chemisch beheerde oppervlak. Overijssel
en Gelderland hebben een verhoudingsgewijs hoog gebruik aan
hoeveelheid bestrijdingsmiddelen per ha chemisch beheerd
oppervlak. Ook in de verschillende toepassingsgebieden zijn
grote verschillen in toegepaste bestrijdingsmethode per
provincie.
Overdracht van kennis en ervaring van provincies die
relatief weinig chemisch bestrijden naar andere provincies
kan een belangrijke bijdrage betekenen in het terugdringen
van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.
Verhardingen is het toepassingsgebied met het grootste
oppervlak waarop chemische bestrijding plaatsvindt en de
grootste hoeveelheid bestrijdingsmiddelen in vergelijking
met de overige toepassingsgebieden. Verhardingen vormen
zowel bij Rijkswaterstaat als bij gemeenten een groot
knelpunt in het volledig terugbrengen van het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen.
Allereerst kan bij het gefaseerd terugbrengen van het
gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen besloten worden
deze middelen selectief en niet preventief toe te passen.
Tegelijkertijd moet dan het zoeken naar alternatieven en
het doen van onderzoek naar de effectiviteit van ontwikkelde machines gestimuleerd worden. Hierbij moet niet alleen
gedacht worden aan veeg- en poetsmachines maar ook aan
andere typen bestrating bij aanleg van de verhardingen.
Zoveel mogelijk dient gewerkt te worden met gesloten
bestrating. Ook kan gedacht worden aan omvorming van
sommige bestrating tot groene arealen van laagblijvende
begroeiïngen (bijvoorbeeld in weggeleiders). De kosten van
dergelijke omvormingsmaatregelen zijn echter bijzonder hoog
(Anonymus 1987).
Op dijklichamen en grasbermen worden door een aantal
provincies chemische bestrijdingsmiddelen toegepast terwijl
dit met nadruk niet geadviseerd wordt of zelfs verboden is.
Uit de CBS-enquête blijkt onvoldoende wat de plaatselijke
problemen zijn en wanneer precies de middelen worden
gebruikt: bij aanleg of tijdens het beheer. Ook is
onduidelijk of het om pleksgewijze toepassing gaat. Dit is
namelijk wel toegestaan in voornoemde toepassingsgebieden.
Daar waar het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet
toegestaan is moet het toepassen van bruikbare alternatieven verplicht gesteld worden en zoveel mogelijk binnen een
ecologisch beheerskader geplaatst worden. Dit is op
grasbermen en dijklichamen zeer goed mogelijk. Binnen
36
Rijkswaterstaat wordt een veschralingsbeheer in deze
toepassingsgebieden reeds een aantal jaren nagestreefd, in
het rapport van 1985 ontbreekt echter een duidelijk
ecologisch beheerskader.
De CBS-enquête biedt niet van alle aspecten een volledig
overzicht. In de laatste fase van het samenstellen van deze
rapportage bleek dat er bij het invullen niet overal even
precies en volgens dezelfde interpretaties is gehandeld.
Om beter inzicht te krijgen in de provinciale verschillen
c.q. plaatselijke problemen zal DWW met de beheersdirecties
zelf in overleg moeten treden. Het lijkt een belangrijke
voorwaarde om een herziene versie van het adviesrapport van
1985 nog beter aan te laten sluiten bij de praktijk.
Plantesoorten vertonen resistentie tegen een aantal
middelen die in het verleden veelvuldig zijn toegepast. De
resistente kruiden kunnen zich sterk verspreiden bij
toepassing van de middelen. Zij worden niet gedood en
kunnen zo de weggevallen plekken van wel gedode kruiden
innemen. Resistentie treedt op bij gebruik van: Atrazin en
Simazin bij Melganzevoet, Zwarte nachtschade en Straatgras.
Een ander aspect is dat plantesoorten minder gevoelig zijn
of worden voor de middelen. In tabel 2.2.2 is voor diverse
middelen aangegeven welke soorten dit zijn.
Terugdringen van het gebruik van deze middelen voorkomt
resistentie van plantesoorten waardoor dominantie van deze
soorten in een vegetatie niet kan optreden.
De toxicologische inventarisatie in dit rapport heeft
alleen betrekking op de werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten. Er is niet gekeken naar
de toxicologie van de hulpmiddelen die aan de werkzame stof
worden toegevoegd, teneinde een in de praktijk goed
toepasbaar produkt te vervaardigen (fig. 2.3.1).
Mogelijke schadelijke effecten van de hulpmiddelen moeten
apart geëvalueerd worden.
Geen enkel bestrijdingsmiddel blijkt in de toxicologische
inventarisatie unaniem negatieve effecten te hebben voor de
mens, de fauna, de bodem en het water.
Toxicologisch gezien is het niet mogelijk in het beheer een
selectie te maken van een aantal bestrijdingsmiddelen.
In het verscherpte beleid van het Ministerie van Landbouw
en Visserij zijn wel enkele middelen aangewezen waarvan de
toelating discutabel is geworden: paraquat, diquat,
simazin, atrazin, dichlobenil en steenkoolteeroliedestillaat.
Indien bij een alternatieve bestrijding niet voldoende
effect wordt verkregen en men toch besluit chemische
middelen toe te passen dan zal nu nog bij toepassing ervan
op basis van beperkte onderzoeksgegevens afgewogen moeten
worden wat de gevolgen zijn van het middel voor mens, dier
en milieu en welk middel in dat geval de minste schade kan
37
veroorzaken. Het gebruik van paraquat, diquat, simazin,
atrazin, dichiobenil en steenkoolteeroliedestillaat zou
gezien de discussies over voortzetting van de toelating
gestopt moeten worden binnen RWS. Voor dichiobenil moet dan
naar een vervanger in de advisering gezocht worden.
In de toekomst kunnen de classificaties die het RIVM aan
het ontwikkelen is misschien meer duidelijkheid geven over
de waardering van de verschillende effecten die de
bestrijdingsmiddelen in het milieu hebben.
Ook de stringentere onderzoekseisen en een verschuiving
naar onderzoek op het gebied van chronische toxiciteit,
milieu- en eco-toxiciteit zullen in de toekomst meer
inzicht geven in de al dan niet schadelijke effecten van
bes trij dingsmiddelen.
11. In de berekening van de kosten van het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt voor het merendeel gekeken naar het
directe gebruik van bestrijdingsmiddelen in landbouw,
openbaar groen en op verhardingen (directe kosten). De
gezondheidszorgkosten en de vervuilingskosten van de
industrie worden niet in de kostenoverzichten opgenomen
(indirecte kosten). Waarschijnlijk liggen deze kosten voor
de maatschappij uiteindelijk veel hoger dan de economische
baten ervan of de kosten voor het aanwenden van alternatieven.
In de kostenberekening moeten de indirecte kosten wel
meegenomen worden. De rijksoverheid zal in het openbaar
groen en op verhardingen het gebruik van alternatieve
bestrijdingsmethoden bij bv. beheersdirecties en gemeenten
financieel moeten gaan ondersteunen om het verschil in de
kosten te overbruggen. Door de onderzoekseisen en dus de
toelatingseisen voor bestrijdingsmiddelen te verscherpen
voorkomt de overheid dat bedrijven nieuwe produkten op de
markt willen brengen. De investeringskosten blijven
hierdoor beperkt en kunnen aangewend worden voor het
ontwikkelen van minder schadelijke middelen en/of alternatieven.
38
4.3 Alternatieve bestrijdings- en beheersmethoden: knelpunten
nu en in de toekomst, en mogelijke oplossingen.
Van de toegepaste alternatieve bestrijdingsmethoden ligt de
nadruk op het gebruik van mechanisch, machinale methoden en
schoffelen in handkracht. Biologische bestrijdingsmethoden
worden in geringe mate toegepast.
Voorlichting en educatie op het gebied van ecologisch
beheer verbreedt het werkterrein van het groenbeheer in met
name beplantingen, wegbernien en watergangen en kan de
effectiviteit van biologische bestrijdingsmethoden
verbeteren.
Sterke en diepe grondbewerking stimuleert vestiging van
onkruiden en wel met name de eenjarige onkruiden en de zich
vegetatief voortpiantende onkruiden.
Crondbewerking zoveel mogelijk beperken of ondiep uitvoeren
voorkomt dit bezwaar.
Mechanische onkruidbestrijding in beplantingen veroorzaakt
veelvuldig het beschadigen en/of het afmaaien van de
houtige aanplant.
Hiervoor zijn verschillende oplossingen mogelijk.
- Het gebruiken van verstelbare apparatuur; in de handel is
reeds een verstelbare schoffelmachine (jonge beplanting).
- Het op grotere afstand planten van houtaanplant (jonge
beplanting).
- Het planten van randbegroeiing zodat zicht in de beplanting en op onkruiden niet mogelijk is.
- Het aanleggen en ontwikkelen van een 3 nivo's rijke
beplanting: boom-, struik-, en kruidlaag.
- Het kiezen van soorten die de bodem snel af kunnen dekken
zodat bestrijding van onkruiden op kortere termijn niet
meer noodzakelijk is.
Het wegbranden van onkruiden met branders biedt onvoldoende
resultaten voor de bestrijding van wortelonkruiden. Vooral
voor verhardingen is dit een probleem daar weinig alternatieven voorhanden dan wel voldoende onderzocht zijn (zie
volgende punt).
Voor verhardingen zijn onvoldoende bestrijdings- en
beheersalternatieven voorhanden of de ontwikkelde alternatieven zijn onvoldoende onderzocht op hun effectiviteit.
(Een uitzondering is de Mowi Roterbant studie van de
Dorschkamp). Met name open bestrating vormt een groot
probleem. In de openingen gaan vuil en zand zitten en dit
vormt weer een kiemingsplek voor onkruiden.
Het laten uitvoeren van onafhankelijk onderzoek naar de
effectiviteit van de machines die de laatste tijd ontwikkeld zijn is noodzakelijk. Het gebruiken van de Mowi
Roterbant in het najaar lijkt in sterk verruigde vegetaties
goede resultaten op te leveren voor onkruidbestrijding.
KE
Schors, chips, inzaai van kruiden en aanplant van bodembedekkende heesters kunnen negatieve effecten hebben voor de
ontwikkeling van de houtaanplant, afhankelijk van bodemsoort en de aanwezige houtige plantesoorten.
Door soorten uit te zaaien of aan te planten in het milieu
waarin ze van nature voorkomen (inheemse soorten) is de
kans op ontwikkeling van een stabiele vegetatie groter (van
Groenendael 1985).
Het mechanisch schonen en uitbaggeren van sloten kan
dermate intensief gebeuren dat dit fatale gevolgen heeft
voor de fauna en flora in en op de oevers van de watergangen.
Oplossingen zijn: Minder intensief schonen. Bagger over
omliggende akkers verspreiden. Waar mogelijk ecologisch
beheer van overdimensionering en beschaduwende oevervegetatie toepassen. Ook een extensief maaibeheer in de oevers
vergroot de soortensamenstelling van de vegetatie. De
maaihoogte moet hoger zijn dan 5 â 6 cm en aan de machine
moeten waarschuwingsbellen worden aangebracht.
Het toepassen van alternatieve bestrijdingsmethoden is voor
de beheerder aanmerkelijk duurder en arbeidsintensiever dan
het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het afvoeren van het
maaisel vormt qua kosten en afzetmogelijkheden eveneens een
probleem.
Voor ondersteuning in de verdeling van de kosten wordt
verwezen naar punt 11 in par. 4.2. Wat betreft de maaiselafvoer: een niaairegime mei-juni/augustus vermindert de af
te voeren hoeveelheid maaisel en dus de transportkosten
(mond. med. dhr. Baart, VPO LU-Wageningen). Het maaisel kan
wellicht gebruikt worden voor onkruidbestrijding in
akkerbouw of beplantingen van het openbaar groen.
De bevolking is niet gewend aan verruigde plantsoenen,
bermen en verhardingen. Hierdoor ontvangt de beheerder veel
klachten en neemt de vervuiling toe. Dit werkt zeer
demotiverend voor de beheerder.
Voorlichting naar bewoners van omliggende gebieden en
natuureducatieve recreatie in de te beheren gebieden
vergroot de tolerantie ten aanzien van een aangepast
beheer. Tevens kan men visueel aantrekkelijke beheersmaatregelen treffen zoals maairegime gericht op Fluitekruid,
opbrengen van hooi uit heemtuinen, het aanplanten van
randbegroeiingen en een ecologisch beheer in plaats van een
beheer gericht op bestrijding.
De aannemers die het werk uitvoeren zijn vaak onvoldoende
vertrouwd met het alternatieve beheer. Hierdoor wordt soms
te onvoorzichtig met uitvoering van alternatieve methoden
en de aanwezige begroeiing omgesprongen.
Door aannemers zoveel mogelijk te betrekken bij tot stand
koming van gewijzigd beleid wordt de betrokkenheid bij het
40
werk groter.
De akkerdistel wordt door veel landbouwers nog steeds als
zeer bedreigend voor hun akkers en weiland ervaren.
Voorlichting naar boeren toe over gedrag akkerdistel en
voorkomen in de landbouwgebieden is noodzakelijk. Selectief
maaibeheer: in juli meerdere malen maaien m.n. bij
regenachtig weer en het achterwege laten van grondbewerking
zijn beheersmaatregelen die specifiek op bestrijding van de
akkerdistel gericht zijn.
De introductie van soorten op bermen en beplantingen of
natuurtechnische projekten wekt floravervalsing in de hand.
Dit gebeurt ofwel door de introductie van soorten die
zeldzaam, uitgestorven, bedreigd of exotisch zijn, ofwel
doordat men soorten aanplant in omstandigheden die sterk
door de mens worden beïnvloed.
Een stabiele vegetatie kan zich hierdoor in de meeste
gevallen niet ontwikkelen. De soort vindt geen geschikt
milieu voor vestiging en handhaving, of de soort vermengt
zich met het genetisch materiaal van andere soorten dat
positieve maar ook negatieve effecten kan hebben voor de
diversiteit aan in de natuur aanwezig genetisch materiaal
(van Groenendaal 1985).
Aanbevolen wordt alleen inheemse soorten te gebruiken.
Andere mogelijkheden zijn eerst te onderzoeken wat de
potentie is van in de zaadbank aanwezige soorten alvorens
direct te grijpen naar inbreng van soorten alsmede het
stimuleren van migratie van soorten uit nabij liggende
gebieden of landschapselementen door verbindingen met deze
gebieden te maken (vergroten van vestigingskansen).
4.4
Aanbevelingen
Ecologisch beheer biedt een belangrijke omschakeling van
bestrijding naar beheer in het openbaar groen. Hiertoe is
zowel voorlichting naar bewoners, recreanten als aannemers
en beheersdirecties van belang.
Bij omschakeling in beheer moet jaarlijks geïnventariseerd
worden welke veranderingen zich voordoen in vegetatie- en
faunasamenstelling van de objekten. Dit vergroot het
inzicht in de mogelijke functie van de objekten voor een
ecologische infrastruktuur in het gebied.
Bij aanleg van de objekten moet rekening worden gehouden
met een ecologisch beheer:
• brede stroken in het landschap
• grotere oppervlakten
• verbindingen tussen landschapselementen onderling en
met natuurgebieden
• aaneengesloten verhardingen
• verhardingen vervangen door laagblijvende beplanting
• het aanbieden van een grote variatie aan vegetatie
zodat verschillende dieren er zowel verblijf- als
fourageerplaatsen kunnen vinden. Bijvoorbeeld de
verbrede bermen waarin plaats is voor zowel kruidach-
41
tige vegetaties als struik-en boomachtige vegetaties.
Een ander voorbeeld is een aflopend talud naar
watergangen waardoor op het talud natte stukken kunnen
voorkomen die mogelijkheden bieden voor bijzondere
soorten.
Op landschapsniveau een ecologische infrastruktuur voor een
bepaald gebied ontwikkelen gericht op soorten uit het
gebied.
Naast functionaliteit kan er in het groen ook aandacht zijn
voor visualiteit.
Vooral het kostenaspect vormt een discussiepunt wanneer
bestrijding toch noodzakelijk is. De overheadkosten op
langere termijn van gebruik van chemische berstrijdingsmiddelen zouden bij gebruik van alternatieven verdisconteerd
moeten worden.
Meer op de RWS-praktijk gerichte voorlichtingsbladen maken.
4.5 Suggesties voor nader onderzoek
Ontwikkelen van alternatieve bestrijdingsmethoden voor
onkruiden op verhardingen.
Ecotoxicologisch onderzoek stimuleren.
Het aanvullen van de toxicologische tabellen op basis van
gegevens uit milieufiches van het RIVM.
Het ecologisch beheer van Rijkswaterstaat begeleiden met
inventarisaties naar soortensamenstelling van vegetatie en
fauna in de loop der jaren. Tevens kunnen in de praktijk
meer beheersmaatregelen uitgeprobeerd worden om te bezien
hoe met beheer een ecosysteem beïnvloed kan worden.
De CBS-enquête uitbreiden met gegevens over de fase waarin
beheersdirecties bepaalde middelen in toepassingsgebieden
gebruiken (aanleg of beheer).
Ook is inzicht in de keuzen die beheersdirecties maken voor
bepaalde bestrijdingsmiddelen gerelateerd aan het karakter
van een bepaald probleem noodzakelijk om gerichtere
oplossingen aan te kunnen geven. Dit kan of eveneens in de
CBS-enquête worden opgenomen of door direct overleg tussen
DWW en de beheersdirecties.
Ontwikkien van praktisch hanteerbare programma's waarmee op
een PC snel de meest gewenste oplossingen voor een
geconstateerd probleem worden gegeven.
4.6 Conclusie
Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat is veel geringer dan de toepassing van alternatieve
bestrijdingsmethoden of het achterwege laten van bestrijding.
Mogelijkheden om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen
in zijn totaliteit terug te dringen lijken voldoende aanwezig.
Door het verschil in gebruik tussen de beheersdirecties zijn
echter advisering en voorlichting over alternatieven en
ecologisch beheer nog steeds een noodzakelijke beheersondersteuning.
Alternatieve methoden voor onkruidbestrijding betreffen bij
Rijkswaterstaat voornamelijk mechanisch, machinale methoden.
42
Biologische bestrijdingsmethoden worden minder toegepast.
Blijkbaar worden ze als minder succesvol ervaren. Op basis van
ecologische kennis cq. uitgangspunten kunnen alternatieve
bestrijdingsmethoden echter beter toegepast en begeleid worden.
Een omschakeling naar een ecologisch beheer biedt tevens
gunstige perspectieven voor verduurzaming en uitbreiding van
het natuurlijk milieu. Eén van de toepassingsrichtingen in
ecologische aanleg/beheer is het ontwikkelen van ecologische
infrastrukturen. Hierin spelen landschapselementen als
wegberinen, dijken, watergangen en beplantingen een belangrijke
rol als verbindende groenarealen.
In het ecologisch beheer zijn zowel machinaal mechanische als
biologische bestrijdingsmethoden opgenomen. Een uitbreiding
zijn de beheersmethoden die niet gericht op bestrijding maar
juist op begeleiding van de groei van de aanwezige onkruiden of
spontaan gevestigde beplanting.Bij Rijkswaterstaat dient per
objekt bekeken te worden wat de mogelijkheden zijn of wat het
nut is van ecologisch beheer.
In randen, in jonge beplanting, in watergangen en op verhardingen blijft onder bepaalde omstandigheden bestrijding van
onkruiden een noodzaak. Hiervoor zijn genoeg alternatieven
voorhanden die reeds veelvuldig toegepast worden bij Rijkswaterstaat. Alleen het toepassingsgebied verhardingen geeft bij
het terugdringen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de meeste problemen. Op verhardingen wordt door RWS het
meest gewerkt met chemische bestrijdingsmiddelen. Voor dit
toepassingsgebied zijn weinig goede (cq. goed onderzochte)
alternatieven voorhanden. Het stimuleren van het ontwikkelen
van alternatieven op het gebied van bestrijding op verhardingen
maar ook op het gebied van type bestrating en omvormen van
bestrating in groenarealen is dan ook een noodzaak.
43
L¶'!"IL.
*1L1!4 3
L •
7
L IREmq 1-
-
Lip
16
•,..
90
.
•1I
. ,I
1
1
r l ip 1
TJu
r
jf*1
ir
96
I
':••
.
...". '
'1.
..r,
rp
16
•
i
Tj i-r
j
L
EEPI-
L i
I.
•1 P,
%
I
•
•••
• •• - - 4
- .•
rrF
.
.I•
'- :
:
-
• ...
..
.
•-.
r r• r
1
':••
.. uI.
..I
r
•
90
.L
•
III"
yL.. 1!"
1
Op deze plaats wil ik de volgende personen heel hartelijk
danken voor hun achtergrondinformatie, ondersteuning, enthousiasme en begele iding bij de totstandkoming van dit rapport.
Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en
Waterbouwkunde:
Centraal Bureau voor de Statistiek,
afdeling Natuurlijk Milieu:
Consulentschap in Algemene Dienst voor
Gewasbescherming:
PeterHeemskerk,
Ineke d'Ancona
dhr. Loorij
dhr.Mandersloot,
Jacqueline van Rijn
Consulentschap in Algemene Dienst voor
het Stedelijk Groen:
Hans Vos
Plantenziektenkundige Dienst:
dhr. Rietveld
Ministerie van VROM:
Ineke van der Vooren
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieuhygiène:
Jaap Tuinstra
Biologiewinkel Utrecht
Stefan Morel
Chemiewinkel VU Amsterdam
Mariëtte Klein
Bureau Ecoland
Sjoerd Dirksen,
Ron Mes,
Annemarie Wesselius
44
6 LITERATUUR
Anonyrnus 1983.
Copius Peereboom J . W. 1976.
(On-)kruidvegetaties en de aanleg en het onderhoud
Chemie, mens en milieu. Van Gorcum, Assen/Arn-
van groenvoorzieningen in Lelystad. nota gemeente
s t erdam.
Lelystad.
Copius Peereboom J . W. & L. Rei.jnders 1986.
Anonymus 1984.
Hoe gevaarlijk zijn milieugevaarlijke stoffen?
Groenbeheer door overheidsinstanties. Een uitgave
Boom, Meppel/Axnsterdam
van de Provincie Noord-Holland.
Dortiand R.J. (eindred.) 1985.
Anonyrnus 1985.
Bestrijdingsmiddelen. Deel 1. Gids voor de
Hetgebruikvanbestrijdingsmiddelenvoor
huishouding. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage.
groenvoorzieningen en verhardingen bij de
Rijkswaterstaat. RWS-Wegbouwkundige Dienst & SBB-
Ei.jsackers H. & W.J. Chardon 19??.
Nevenwerkingen van armoniumsulfamaat op de
verkeerswegen.
bodemfauna. RIN Arnhem.
Anonymus 1987.
Onkruidbestrijding op verhardingen. Notitie van de
Evelo C. , H. van Gelderen & F. Loos 1983.
gemeente Utrecht.
Spuiten kan niet meer. Vereniging Milieudefensie.
Anonymus 1989.
Krib en oever bekleed met rietzoden, kraagstuk en
Fairchild E.J. 1978.
lichte steenbestorting. Land + Water nu nr. 4.
Agricultural chemicals andpesticides.A
handbook of the toxic effects. Castle House
Publications Ltd.
Bekooy D . A. 1988.
Is regionaal waterkwaliteitsbeheer inzake emissies
van bestrijdingsmiddelen noodzaak? H20 21: 736.
Gelderblom L. . R. Kuijsters & L. Mei.jssen 1988.
Mogelijkheden voor landinrichting binnen een
Bevort F.G. & R.C. Schoorl 1989.
ecologischeinfrastructuur van houtsingels.
Oevers, meer dan overgang tussen land en water
Landinrichting 28/2: 75-82.
Tuin en Landschap 1989/5: 30-31.
Goos J. & L. Pols 1989.
Boesten ,3.J.T.I, 1987.
Aanleg van Landschappelijke beplantingen 1.
Het gedrag van organische bestrijdingsmiddelen in
Groen nr. 4.
de bodem. Chemisch Magazine april 1987: 243-245.
Griffiths M. 1987.
Bestrijdingsmiddelen en gezondheid. Stichting
Boom J . H. 1986.
Eigen experimenten
geven
Ridderkerk basis voor
Natuurverrijking, Lekkerkerk.
besluitvorming. Tuin & Landschap 1986/2: 26-29.
Groenendael J.M. van 1985.
Botteman J. & J. Leemans 1987.
Floravervalsing: de mening van een oecoloog. De
Gewasbescherming via genetische manipulatie
Levende Natuur 86: 138-142.
Chemisch magazine. April 1987: 253-254.
Gryseels M. 1989.
Brown A.W.A. 1978.
Ecology of pesticides J. Wiley and sons, New
York.
Nature management experiments in a derelict
reedmarsh. 1: Effects of winter cutting. Biol.
Cons. 47: 171193.
Hartley D. & Kidd H. 1988.
The Agrochimicals Handbook. The Royal Society of
Chemistry, University of Nottinghain.
45
Hawlitzeck G. & J. Kupke 1987.
Papieren plantachijf houdt voor weinig geld
Minderhoud J.W. et al. z..j.
plantspiegel vrij. Tuin & Landschap 1987122: 28-
Landbouwkundig en natuurtechnisch beheer van
29.
rivierdijkgrasland. Brochure van de Technische
Adviescommissie voor de Waterkeringen,
Heemsbergen H. & R.H. Pitlo 1983.
subwerkgroep 9A Aanleg, beheer en onderhoud van
Onderzoeks- en demonstratieprojecten: Ontwikkeling
de grasmat op rivierdijken.
van kruidachtige vegetaties onder verschillende
groei-omstandigheden bij verschillend beheer.
Natuur en Milieu 1982.
Notitie nr.3 van de Adviesgroep Veget.atiebeheer,
Bestrijdingsmiddelen in en om het huis. Natuur
Wageningen.
en Milieu nr. 17, Utrecht.
Hoksbergen F.Th.J. 1988.
Opdam P. 1988.
Het verwijderen van onkruid op verhardingen en uit
Versnippering bedreigt voortbestaan plant en
goten met de MOWI Roterbant (type 1). Rapport nr.
dier. Natuur en Milieu 12: 4-8.
526, Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en
landschapsbouw "De Dorschkamp', Wageningen.
Persoons C.J. & J.W. Kli.jnstra 1987.
F eromonenbelangrijkbijg eïntegr e erd e
Herwaarden G.J. van 1989.
bestrijding. Chemisch Magazine april 1987: 257-
Bermen belangrijk voor de natuur. Landinrichting
261.
29/1: 22-26.
Pijnenburg J.P. & C.A.A.A. Tönissen 1989.
Koning E. 1987.
Natuurtechniek bij de aanleg van wegen in de
Gemeenten en Stedelijk Groen. Doctoraalverslag
ruilverkaveling"Mergelland'. Landinrichting
voor de vakgroep Vegetatiekunde, Plantenoecologie
29/1: 27-32.
en Onkruidkunde, LU Wageningen.
Pitlo 1989.
Koning E. 1988a.
Overdimensionering en de groei van submerse
Houtsnippers en mikroklimaat. De warmte- en
waterplanten. Landinrichting 29/2: 30-35.
vochthuishouding van de bodem in bosplantsoen.
Doctoraalverslag voor de vakgroep Vegetatiekunde,
Snoo G.R. de & K.J. Canters 1987.
Plantenoecologie en Onkruidkunde, LU Wageningen.
Neveneffectenvanbestrijdingsmiddelenop
terrestrische vertebraten. Deel 1: Inventa-
Koning E. 1988b.
risatie van de bestaande kennis & lacunes en
De zaadflora van Craubeek. Doctoraalverslag voor
aanbevelingen voor onderzoek. CML Mededelingen
de vakgroep Vegetatiekunde, Plantenoecologie en
35a, Leiden.
Onkruidkunde, LU Wageningen.
StoU T. 1988.
Linders J.B.H.J. & J.M. Knoop 1988.
Simazin gewogen en te zwaar bevonden. Tuin &
Toelatingsonderzoek bestrijdingsmiddelen en gedrag
Landschap 1988/5: 16-19.
in oppervlaktewater. H20 21: 731-736.
Sykora K.V. L. de Nijs & T. Pelsma 1988.
Marcelis R.A.L. 1987.
Plantengemeenschappen in Nederlandse wegbermen
Onkruid.bestrijdingsmiddelen en hun risiko's. Een
en de zeldzaamheidswaarde van de bermflora. De
gids voor akkerbouwer, tuinder, veehouder en
Levende Natuur 89: 14-20.
loonwerker. Centrum Landbouw en Milieu, Utrecht.
Terlouw L.A. 1986.
Melman Th.C.P. & P.J.M. Melman 1989.
Alternatieve onkruidbestrijding in de gemeente
Dotters: parels in het boerenland. De Levende
Huizen.
Natuur 90: 66-71.
Verkaar H.J.P.A. 1988.
Wegbermenenrivierdijkenalsmogelijke
migratiebanen voor planten. Landschap 5: 72-82.
46
Voorlichting Stedelijk Groen z.j.
Tussen spuit en kruid. Groene reeks, brochure nr.
6.
Voorlichting Stedelijk Groen 1987.
(On)kruidbeheerinbosplantsoen. Werkgroep
onkruidbeheer houtig openbaar groen.
Worthing C.R. 1983.
The Pesticide Manual. The British Crop Protection
Council.
Zonderwijk P. & G. Liefstingh 1982.
Onkruidkuride.Voorlopigdictaat.Vakgroep
vegetatiekunde, plantenoecologie en onkruidkunde.
Zwan M. van der 1986.
De invloed van maaien op de samenstelling er
produktiviteit van vegetatie in een wegberm.
Wegberrnonderzoek op een zware rivierkleigrond.
Doctoraalverslag voor de vakgroep Vegetatiekunde,
Plantenoecologie en Onkruidkunde, LU Wageningen.
Zwanepoel A. 1989.
Effekt van twee jaar experimenteel beheer op de
soortensamenstelling van wegberinvegetaties.
Groenkontakt 89/2: 66-72.
47
1
• ••
.i
—
_.
-
••
..uiI
1..
•
..-
:
•
—
—Mpommi
-
.
•
1
—
EROM
,it
-•1
- 1
•
•
••
•
•
:4'.'-
:
,
•
...!ç
Ii. - .
••••
•_....I.
1
• -
•lI
11
1
•, .._..
• - •1-i•
.1
••
•
•
••1-•-•.-
hhh1,
I_
—
1 •
•1l•
•l.-
II
TI
••
•• i
• I;_. -
•
•• -•
•
-
1
-1
1 •.
..uI
•.
.1
i'•L
1
•
•
•. •
r
•
1
&?
-
:•
1•
-
-
L ,
•
+.
• -
,• .-I.
-
•1.•
.t
r.
•-
r •'•
96 IM
1 • •
_
•p •. •
-..'1••...I•.
•
'
•1 . • •
Ii.
IJ
1•1
• - -•
•
7
1
IN •1.
-
•
.••l •••• 1
1
•
•
.•l •u• r
1
I.I••
1
1
Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij Rijkswaterstaat en
aanbevelingen voor alternatieven van beheer en onderhoud.
TABELLEN
E. Koning
Ecoland-rapport 89-3
Utrecht, juni 1989
Opdrachtgever
Rij kswaterstaat
Dienst Weg- en Waterbouwkunde
Delft
bureau voor ecologisch onderzoek
Fregatstraat 97
3534 RC UTRECHT
030-430070
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 2.1.1
...............................
1
Tabel 2.1.2
...............................
2
Tabel 2.1.3
...............................
3
Tabel 2.1.4
...............................
4
Tabel 2.1.5
...............................
5
Tabel 2.1.6
...............................
9
Tabel 2.2.1
...............................
10
Tabel 2.2.2
...............................
11
Tabel 2.3.1
...............................
14
Tabel 2.4.1
...............................
19
Tabel2.4.2
...............................
19
Tabel 2.4.3
...............................
20
Tabel 2.5.1
...............................
22
Tabel2.5.2
...............................
28
Tabel 2.5.3
...............................
29
Tabel 2.6.1
...............................
32
Tabel 2.7.1
...............................
38
Tabel
.8.1
...............................
45
Tabel 2.8.2
...............................
46
Tabel 2.8.3
...............................
47
Tabel 2.9.1
...............................
49
Tabel 3.1.1
...............................
50
Tabel 3.1.2
...............................
52
Tabel 3.1.3
...............................
55
Tabel 3.1.4
...............................
57
Tabel 3.1.5
...............................
59
Tabel 3.1.6
...............................
62
Tabel 3.1.7
...............................
64
Tabel 3.1.8
...............................
65
Tabel 3.2.1
...............................
67
Tabel 3.2.2
...............................
68
Tabel 3.2.3
...............................
69
Tabel 3.2.4
70
Tabel 4.1.1
...............................73
Tabel 2.1.1
Gebruikte hoeveelheid bestrijdingsmiddelen bij RWS in 1986 en het aantal berichtgevers.
Bestrijdingsmiddel (werkzame stof) HERBICIDEN
Amitrol
Arrinoniusisulfamaat
Atrazin
Chloorthiamide
2,4-D
Dalapon
Dicarrba
Dichlobenil
Diquat
Diuron
Glufosinaat-an1TniL1ir
Glyfosaat
MCPA
Mecoprop
Paraquat
Sirnazin
Triclopyr
INSECTICIDEN
Bromofos-methyl
FUNGIC IDEM
Thiofanaat-rnethyl-o
Ziram-o
OVER 1 GEN
AlkyldirnethylbenZylamoni unch 1 ori de
Alkyldirnethylethylbenzylarrinoniuihloride
Didecyldimethylajrrnoniunchloride
Forrnaidehyde
Lakbalsem
Steenkoolteeroliedesti 1 laat
TOTAAL
gebruikte hoeveelheid
Gebruikte hoeveel- Aantal
heid van een bestrij- berichtgeversbestrijdingsmiddel van de
dingsmiddel in Ekgi
totale hoeveelheid van
mcl. lakbaisem alle bestrijdingsmiddelen
481.8
69.4
186.3
11.3
110.8
962.6
10.6
755.7
16.6
359.1
0.8
675.1
278.8
70.9
57.0
1183.3
1.0
26
4
2
2
7
27
4
34
6
10
1
35
20
6
10
36
1
7.4
1.1
2.9
0.2
1.7
14.8
0.2
11.6
0.3
5.5
0.01
10.4
4.3
1.1
0.9
18.3
0.02
0.9
1
0.01
11.9
9.9
14
2
0.2
0.2
3.9
3
0.06
1.3
1
0.02
3.9
1
0.06
36.5
733.0
450.0
1
18
1
6482.4
1
0.6
11.3
6.9
Tabel 2.1.2
Oppervlakte aan beplantingen, verhardingen en wegberrnen alsmede lengte van watergangen, in beheer
van Rijkswaterstaat in 1986, waarin verschillende manieren van bestrijdingsrnethoden zijn toegepast.
totale
oppervlakte
met bestrijdingsmiddelen
A. BEPLAMTINGEN IN [HA]
Landschappelijke beplanting
-jonger dan 4 jaar
- ouder dan 4 jaar
Bosplantsoen
-jonger dan 4 jaar
- ouder dan 4 jaar
Sierplantsoen
2851.9
191.9
2660.0
41.0
2.5
38.5
95.8
165.4
88.2
77.2
0.5
B. VERHARDINGEN IN [HA]
C. WEGBERMEN IN [HA]
Grasbermen in (hal
Wegbeplanting in (hal
D. WATERGANGEN IN [KM]
Permanent waterhoudende
watergangen
- droge taluds
natte taluds
- bodem
Tijdelijk droogvallende
watergangen
-taluds
- bodem
niet alternatieve methoden
zonder bestrijdingsrnethoden
2495.1
33.6
2461.5
30.0
0.5
6.2
191.4
70.0
121.3
10.5
2.5
8.0
26.5
3305.1
542.8
5.2
0.2
15106.7
13083.0
2023.7
153.2
151.9
12345.8
584.0
4188.8
4188.8
4188.8
2238.3
31.5
0.0
0.0
4090.7
4005.3
3966.8
66.6
183.5
222.0
2238.3
2238.3
11.4
6.0
2222.3
2046.5
4.6
185.8
*
30.0
63.1
*
6427.1
4188.8
* Deze gegevens zijn verwerkt in A. a t/m c
N.B.
B. Verhardingen niet goed ingevuld: Enkele diensten bleken niet in staat het totale oppervlak
verhardingen aan te geven. De kolom behandeld ramt bestrijdingsmiddelen is goed ingevuLd.
150.9 ha hiervan is niet in percentages van het totaal om te rekenen.
De kolom zonder bestrijdingsrnethoden omvat in werkelijkheid waarschijnlijk een veel groter oppervlak.
2
Tabel 2.1.3
De relatie tussen de hoeveelheid beheersoppervlakte en de totale
hoeveelheid toegepaste bestrijdingsmiddelen.
PROVINCIES
TOTALE
OPPERVLAKTE IN HA
(beplantingen, verhard i ngen
en wegberinen)
Gr.1
Fr.2
Dr.3
0v. 4
Ge.5
ut.6
NH.7
ZH.8
ZI.9
NB.10
Lb.11
607
1637
1260
1132
4826
2157
2451
2225
1008
2744
1355
TOTALE
HOEVEELHEID BESTRIJDINGS- MIDDELEN IN KG
283.1
439.9
298.5
224.5
1411.8
636.7
452.1
581.8
635.5
779.5
289.1
TOTALE
HOEVEELHEID
IN KG / HA
0.47
0.27
0.24
0.20
0.29
0.29
0.18
0.26
0.63
0.28
0.21
NB. Waarden zijn afgerond naar boven vanaf 2 cijfers achter de konina.
Flevoland is ondergeoracrit bij Noord-Holland en Friesland.
De rivieren zijn ondergebracht bij de provincies.
Zuid-Holland is gecorrigeerd voor steenkoolteeroliedestillaat (incidenteel
gebruik).
Er wordt slechts 48.9 kin watergangen chemisch behandeld, hierdoor zijn
deze niet opgenonen in deze tabel. In de totale hoeveelheid bestrijdingsmiddeLen
zijn de hoeveelheden die in watergangen zijn gebruikt, door Zeeland en Gelderland,
wel opgenemen. Dit cndat in deze eruéte niet te achterhalen was wat het gebruik
was in de toepassingsgebieden per provincie.
Tabel 2.1.4
Bestrijdingsiniddelengebruik bij Rijkswaterstaat in 1986 uitgedrukt in [kg]; per provincie en in totaliteit.
Bestrijdingsmiddel Provincies
(werkzame stof) GrFrDr0vGeUtNHZHZINBLbTotaal
HERBICIDEN
Amitrol
AnlnoniL,nsulfamaat
Atrazin
Chloorthiamide
2,4-0
Dalapon
Dicanta
Dichlobenil
Diquat
Diuron
Glufosinaat-amonlijn
Glyfosaat
MCPA
Mecoprop
Paraquat
Simazin
Triclopyr
11.0
20.0
24.0
18.0
3.8
0.5
7.5
50.0
25.0
307.4
113.7
33.8
16.9
202.8
76.7
93.1
3.4
92.5
1.1
62.4
31.9
23.4
46.9
6.8
35.5
25.0
4.2
17.4
0.8
30.4
0.8
5.8
14.5
25.0
0.8
126.6
36.0
166.1
7.9
26.6
48.2
23.8
50.0
75.3
28.5
34.7
17.1
192.0
92.0
37.0
37.5
5.0
131.3
62.1
128.3
92.7
8.0
44.3
2.5
10.1
0.3
162.4
3.0
64.3
28.6
48.0
0.6
76.0
2.4
357.2
14.0
55.0
34.9
22.5
5.3
18.9
5.8
100.8
30.6
20.0
31.8
8.8
52.1
0.3
151.7
55.8
7.5
79.2 177.1
151.5
4.0
2.8
4.5
0.4
195.3 19.2
94.5
OVERIGEN
Alkyldirnethylbenzylarmioniunchloride
Alkyldirnethylethylbenzylannnoniunch lor ide
Didecyldirnethylairrnoniunch lor ide
Forroaldehyde
Lakbalsem
Steenkoolteeroliedesti 1 laat
TOTAAL
22.1
30.0
159.4
1.0
IN SE CT IC ID EN
B romof os - rnethy 1
FUNGICIDEN
Thiofanaat-methyl-o
Ziram-o
5.1
10.0
0.9
1.7
1.1
0.6
1.5
1.3
4.4
1.1
0.9
0.2
11.9
9.9
1.6
3.9
9.9
1.0
1.3
1.3
1.3
3.9
40.0
55.0
69.0
201.0
36.5
230.0
24.0
450.0
481.8
69.4
186.3
11.3
110.8
962.6
10.6
755.7
16.6
359.1
0.8
675.1
278.8
70.9
57.0
1183.3
1.0
114.0
3.9
36.5
733.0
450.0
283.1439.9298.5224.5 1411.8636.6452.11031.8635.5779.5 289.16482.4
Opnerking: Flevoland-Afsluitdijk is ondergebracht bij N-H en Friesland. De rivieren e.d. zijn ondergebracht in de provincie
waarin ze gelegen zijn.
4
Tabel 2.1.5
Oppervlakte van beplantingen, verhardingen, wegberrnen en lengte van watergangen in beheer van Rijkswaterstaat in 1986, waarin
verschillende manieren van bestrijdingsmethoden zijn toegepast; uitgewerkt naar percentages van de totale oppervlakte in ha
en provincies.
TOTALE OPPERVLAKTE IN HA
GrFrDrDvGelUtNHZHZIMBLb
A. BEPLANTINGEN IN (HA
a. Landschappelijke
beplanting
Bosplantsoen
Sierplantsoen
62.0
1.5
0.0
71.4
0.0
0.5
136.0
0.0
0.0
178.0
22.5
2.0
601.0
0.0
0.5
332.0
0.0
6.0
329.2
17.0
0.4
309.7
0.0
1.0
167.7
0.0
0.0
265.5
0.0
8.3
399.9
0.0
60.0
B.VERHARDINGEWIN[HA]
49.5
453.5
351.0
32.0
1252.0
298.2
408.1
206.7
37.5
162.5
54.0
C. WEGBERMEN IN[HA]
Grasberrnen in (ha]
Wegbeplanting in [ha]
494.2
439.8
54.4
1076.9
1007.4
69.5
773.0
653.0
120.0
897.0
769.0
128.0
2972.0
2551.0
421.0
1520.6
1203.6
317.0
1660.8
1334.7
326.2
1707.7
1535.0
172.7
803.1
721.1
82.0
2307.6
2039.6
268.0
841.3
776.4
64.9
D. I4ATERGANGENIN[KM]
378.0
Permanent waterhoudende322.6
wat ergangen
droge taluds
natte taluds
bodem
505.6
451.6
495.0
228.0
643.0
179.0
698.2
398.8
463.0
345.1
642.0
609.0
600.9
578.5
480.9
173.0
963.8
734.5
486.7
97.8
54.0
267.0
464.0
299.4
117.9
32.1
22.4
307.9
229.3
388.9
Tijdelijk droogvallende
WO te rgangen
taluds
-bodem
55.4
5
MET BESTRIJDINGSMIDDELEN IN % VAN DE TOTALE OPPERVLAKTE
GrFr
Dr
0v
Gel
A. BEPLANTINGEM IN (HA]
Landschappelijke
beplanting
Bosplantsoen
Sierplantsoen
42
34
0.0
12.5
0.0
100
8.5
0.0
0.0
0
0.0
100
35
0.0
0.0
B. VERHARDINGEN IN [HA]
13.1
8.4
4.1
17.1
22.8
C. WEGBERMEN IN [HA]
Grasbermen in (ha]
Wegbeplanting in (hal
2.2
34.9
0.3
12.2
0.5
5.8
0.01
0.0
D. WATERGANGEN IN [KM]
Permanent waterhoudende
watergangen
droge taluds
natte taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
tijdelijk droogvallende
watergangen
- taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
Ut
NH
ZH
ZI
NB
Lb
F1
5.4
0.0
16.7
2.3
0.0
100
5.6
0.0
30
7.7
0.0
0.0
12.8
0.0
24
1.8
0.0
0.0
0
0.0
0.0
23.7
41.6
0
5.4
15.2
0.7
12.7
0.0
10.8
0.0
0.0
6
4.4
27
0.01
4.9
6.2
5.7
0.04
2.5
0.3
10
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
18.2
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
6.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
3.7
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
11
100
MET ALTERNATIEVEN IN
A. BEPLANTINGEN IN (HA
a. Landschappelijke
beplanting
Bosplantsoen
Sierplantsoen
VERHARDINGEN IN [NA]
WEGBERMEN IN [HA]
a. Grasbermen in [ha]
VAN DE TOTALE OPPERVLAKTE
Gr
Fr
Dr
0v
0
66
0.0
22.7
0.0
0.0
1.1
0.0
0.0
6.5
11.1
0.0
0.0
0.0
0.0
97.9
95.6
94.3
99.2
100
100
100
97.8
97.8
100
100
100
32.5
D. WATERGANGEN IN [KU]
Permanent waterhoudende
wat ergangen
100
- droge taluds
100
- natte taluds
100
- bodem
Tijdelijk droogvallende
watergangen
100
- taluds
100
- bodem
Gel
Ut
NH
ZH
ZI
NB
Lb
0.7
0.0
0.0
3.6
0.0
83.3
6.3
41.1
0.0
17.4
0.0
80
0.7
0.0
0.0
19
0.0
45.8
5
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.7
1.2
0.0
0.0
0.0
99.9
82.3
93.4
95.8
99.6
94.6
99.3
100
100
100
96.2
86.1
86.1
99.9
100
100
96.4
97.5
97.5
100
99.0
99.0
81.8
81.8
82.8
100
100
100
100
100
100
97.9
79.4
79.1
96.3
100
100
100
7
100
100
100
100
100
74.4
59.1
59.1
100
100
GEEN ONDERHOUD / ZONDER BESTRIJDINGSMIDDELEN EN/OF ALTERNATIEVEN IN % VAN DE TOTALE
OPPERVLAKTE
Gr
Fr
Dr
0v
57
0.0
0.0
64.5
0.0
0.0
90
0.0
0.0
93.5
20.0
0.0
0.0
4.1
5.2
WATERGANGEN IN [KM]
Permanent waterhoudende
watergangen
droge taluds
natte taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.8
0.0
0.0
Tijdelijk droogvalLende
watergangen
- taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
A. BEPLANTINGEN IN EH A
a. Landschappelijke
beplanting
Bosplantsoen
Sierplantsoen
Gel
Ut
NH
ZH
ZI
NB
Lb
F1
95.6
0.0
100
90.9
0.0
0.0
91.4
10.0
0.0
77
0.0
0.0
91.5
0.0
0.0
67.9
0.0
31.3
93.2
0.0
100
0
0.0
0.0
0.0
17.6
0.3
3.6
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
5.0
5.0
8.4
8.4
30.9
0.1
0.0
0.0
6.5
4.6
4.6
0.0
1.0
1.0
0.0
5.4
5.1
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
25.5
40.9
40.9
0.0
100
100
0.0
67.4
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
14.3
18.1
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
VERHARDINGEN IN [NA]
IJEGBERMEN IN [HA]
a. Grasbermen in (ha]
8
Tabel 2.1.6
De relatie tussen de hoeveelheid beheersoppervlakte, het oppervlak beheerd net behulp van chei'nische bestrijdingsrnethoden, en de totale
hoeveelheid toegepaste bestrijdingsmiddelen.
PROVIMC!ES TOTALE OPP.
INHA
(beplantingen,
verhardingen
en wegberrnen)
Gr.1
Fr.2
Dr.3
Cv. 4
Ge.5
Ut.6
NH.7
ZH.8
ZI.9
NB.10
Lb.11
607
1637
1260
1132
4826
2157
2451
2225
1008
2744
1355
TOTALE
HEVEELHEID
BESTRIJDINGSMIDDELENIN
KG
OPP.
BEHEERD
M.B.V.
CHEMISCHE
BESTRIJDINGSMET MCC EN
INMA
X OPP.
CHEMISCH
BEHEERD V/H
TOTALE OPP.
TOTALE HOEVEELlEIDIN KG /MA
CHEMISCH BEHEERD
OPPERVLAK
283.1
439.9
298.5
224.5
1411.8
636.7
452.1
581.8
635.5
779.5
289.1
62.6
59.4
36.0
7.6
33.1
130.1
34.5
97.2
101.6
123.5
36.5
10
3.6
2.9
0.7
0.7
6.0
1.4
4.3
10.0
4.5
2.6
4.5
7.4
8.3
29.5
42.6
4.9
13.1
6.0
6.3
6.3
7.9
NB. Waarden zijn afgerond naar boven vanaf 1 cijfer achter de konsea.
Flevoland is ondergebracht bij Noord-HolLand en Friesland.
De rivieren zijn ondergebracht bij de provincies.
Zuid-Holland is gecorrigeerd voor steenkoolteeroliedestillaat (incidenteel
gebruik).
Er wordt slechts 68.9 km watergangen chemisch behandeld, hierdoor zijn
deze niet opgenomen in deze tabeL. In de totale hoeveelheid bestrijdingsmiddelen
zijn de hoeveelheden die in watergangen zijn gebruikt, door Zeeland en Gelderland,
wel opgenomen. Dit ondat in deze enquète niet te achterhalen was wat het gebruik
was in de toepassingsgebieden per provincie.
Tabel 2.2.1
Bestrijdingsmiddelengebruik bij RUS, per toepassingsgebied, per middel in 1986, uitgedrukt in [kg].
Bestrijdingsmiddel 1
(werkzame stof)
HERBIC ID EN
Amitrol
Amoniussulfarnaat
Atrazin
Chloorthiamide
2,4-0
Dalapon
Dicana
Dichlobenil.
Diquat
Diuron
GLufosinaat-ansnonius
GLyfosaat
MCPA
Mecoprop
Paraquat
Simazin
30.0
TricLopyr
23
45
678
49.7
7.3
21.9
85.0
18.0
42.535.0
17.5
46.5585.784.5
27.0
38.1402.172.4
3.7
15.8
0.8
4.3154.452.7
63.30.4
2.84.5
4.1
3.78.035.0
1.0
27.1
87.8
15.0
10.0
103.5
INSECTICIDEN
Bromofos-reethyl
422.3
23.8
101.2
7.5
43.0
106.0
12
1718
0.01
23.8
3.8
172.5
12.4
316.1
300.8
4.9
20
25.2
41.4
981.5
32.0
62.4
10.5
43.5
0.6
0.3
9.0
210.0
63.0
1.6
6.5
39.61.1
0.3
0.5
1.1
0.9
FUNGICI DEN
Thiofanaat-rnethyl-o
Ziram-o
2.19.7
9.9
OVERIGEN
Alkyldimethylbenzylarr,noniunchtoride
AlkyLdilnethylethylarïsnoniunchloride
DidecyLdimethylarrinoniumch Lor ide
Forrsaldehyde
Lakbalsem
Steenkoolteeroliedesti 1 laat
TOTAAL
2.4
911
1.6
2.2
1.3
3.9
36.5
304.0429.0
450.0
30.0
15.0
Legenda
1+2 = Permanent waterhoudende watergangen
1= Droge taLuds
2= Natte tatuds + bodem
3+4 = Tijdelijk droogvallende watergangen
3= TaLuds
4= Bodem
5= Wegbermranden
6= Grasbermen
42.5443.1
7=
8=
9=
11=
12 =
20 =
17 =
18 =
505.41671.6248.0
2538.9
Wegbeplanting
Andere beplantingen
Wegen en verhardingen
Gazons
Bossen (mci.grienden)
Dijkiicharnen en glooiingen
Braakliggende terreinen
Andere toepassingen
10
52.8
439.11
39.6 456.8
Tabel 2.2.2
De werking van de door RWS in 1986 toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen en opeerkingen per middel.
Bron: Gewasbeschermingsgidsen 1985 en 1987.
HERBICIDEN
WERKING
RESTRICTI ES/OPMERKINGEN
Amitrol
Systemisch door opname via het blad en
enigermate door ondergrondse plantedelen.
Gaat opbouw van chlorofyl en caroteen tegen.
Vooral tegen overblijvende onkruiden.
Niet spuiten op onkruidvrije grond.
Niet toepassen in watergangen.
Niet toepassen op slootkanten en akkerrand
Zes weken na toepassing pas inzaaien of
inplanten van gewassen.
Armnoniunsulfamaat
Vooral systemisch via sapstroom; ook via de
grond. Werkt tegen houtige gewassen. Ook ter
voorkoming van uitloop van stobben.
Niet als binnen enkele uren regen kan wor&
verwacht,i.v.m. schade aan naburige
beplanting.
Niet morsen bij te bewaren planten.
Atrazin
Systemisch, opname door de ondergrondse delen
en enigszins via het blad,
Reeising van de fotosynthese.
Werkt tegen éénjarige onkruiden en kweekgras.
Lange werkingsduur, bijlage dosering al
enkele maanden.
Niet op sterk stuivende gronden (i.v.m.
drift).
Melganzevoet, Zwarte nachtschade en Straatgras zijn resistent.
Chloorthiamide
Wordt in de grond omgezet in Oichlobenit.
Remt de celdeling.
Langdurige werking.
Goed tegen Klein hoefblad, Akkerdistel en
Paardestaart.
Overblijvende grassen, Kruipende boterbloeii
klaversoorten, windesoorten en Hondsdraf zi
weinig gevoelig.
Niet bij kassen en/of bakken toepassen.
Niet vlak voor regen verwacht wordt.
2,4-0
Systemisch, opname via het blad.
Verstoring van de groeistofbalans.
Tegen éénjarige en dicotyle onkruiden, m.n.
Klein hoefblad, Paardebloem, Madelief,
Weegbree, Akkerdistel en windesoorten. Op
droog kruid bij groeizaam weer.
Niet toepassen op bloeiende onkruiden i.v.n
bijen.
Niet toegestaan van 1 oktober-1aprilin
waterwingebieden.
Dalapon
Systemisch, opname door het blad en door de
ondergrondse delen.
Tegen Kweek en andere overblijvende grassen.
Droog en in goede groei.In water tegen Riet,
Lies- en Mannagras, Lisdodde en Egelskop.
In watergangen zonder uitvloeier en niet vc
15juli.
Bij toepassing in de stoppel gedurende 3
maanden niet zaaien of planten.
Niet van 1oktober - 1aprilin waterwingebieden.
Dicanta
Systemisch, opname door het blad.
Verstoort groeistofbalans.
Het is verboden dit middeltoe te passen ir
waterwingebieden.
De coetinatie Dicanta/MCPA/Mecoprop bestrij
Hoenderbeet en Paarse dovenetel minder goec
Dichlobenil
In daapvorm.
Remt celdeling. Voorkomt kieming van zaad,
Lange werkingsduur.
In voorjaar en bij begin van hergroei.
11
Overblijvende grassen, Kruipende boterbloes
klaver- en windesoorten zijn weinig gevoeli
Onder bepaalde gewassen niet zie etiket.
HERBICIDEN WERKING
RESTRICT lES/OPMERKINGEN
Diquat
Vrijwel uitsLuitend op bovengrondse delen;
wordt in de grond geinactiveerd.
Remt fotosynthese.
Bestrijding van éénjarige tweezaadlobbige
onkruiden. In water tegen Sterrekroos en
Waterviol ier.
Wel bij droog weer en zonder wind.
Grassen worden slecht bestreden.
Diuron
Systemisch, opname voornamelijk door de
ondergrondse delen. Tegen éénjarigen en
ondiep wortelende kruiden.
Reiiïning fotosynthese.
Lange werk ingsduur.
Toepassen m.b.v. vliegtuig verboden.
Alleen gebruiken op onkruidvrije, gesloten,
vochtige grond.
Populieren zijn zeer gevoelig.
Muurpeper, nossen en wieren zijn zeer
gevoelig.
Weegbree ongevoel ig.
Ereprijs weinig gevoelig.
Op zand en grind selectieve dosering.
Glufosinaat amoniun
Contactwerking via het blad, geringe systemische werking.
Verstoring van de stikstofassimilatie,
waardoor indirect ook renaning van de fotosynthese optreedt.
Tegen zowel rnono- als dicotyle, eenjarige en
overblijvende onkruiden.
Alleen bij droog, groeizaam weer; binnen 6
uur geen regen.
Gtyfosaat
Systemisch via bovengrondse delen.
Refrming biosynthese en aromatische aminozuren. Tegen aanwezige éénjarige en
overblijvende nossen en dicotyle onkruiden en
ter voorkoming van uitloop van stobben.
Bij niet te warm, bewolkt weer (hoge luchtvochtigheid).
Niet als binnen 6 uur regen valt.
Onkruiden mogen niet al te veel zijn afgehard
en moeten goed ontwikkeld zijn.
Klaver en wikkesoorten minder gevoelig.
Paardestaart, Zwaluwtong, Kleine brandneteL
en windesoorten minder gevoelig.
MCPA
Groei regulator.
Systemisch, opname via het blad.
Verstoring van de groeistofbalans.
Tegen tweezaadlobbige dicotyle éénjarige- en
overblijvende onkruiden.
Op droog onkruid bij groeizaam weer.
Niet spuiten tijdens de bloei van onkruiden
(bijen!').
Wordt met name gebruikt tegen Akkerdistel.
Mecoprop
Systemisch via de bladeren.
Verstoring van de groeistofbalans.
Tegen eenjarige en overblijvende dicotyle
onkruiden, speciaal Grote brandnetet,
Kleefkruid, Muur, zuringsoorten en Zevenblad.
Waterwingebieden: niet toegestaan van
oktober - 1 april.
Paraquat
Vrijwel uitsluitend contactwerking op
bovengrondse delen; wordt snel geinactiveerd
door de grond.
Remt fotosynthese.
Is onder bepaalde omstandigheden systemisch.
Vooral werkzaam tegen grasachtige onkruiden.
In water tegen waterpest, hoornblad, fonteinkruid en enkele drijvende en beven het water
uitgroeiende soorten.
Niet op natte vegetaties en/of als spuitvloeistof langzaam opdroogt.
Niet 'nevelen' i.v.m. drift.
Akkerwinde, Hondsdraf, Kleine brandnetel,
Zwaluwtong, Varkensgras, overblijvende
grassen worden i.h.a. slechts tijdelijk
bestreden.
Gewassen niet raken.
Niet met vliegtuig toepassen. Bij toepassing
op een moment dat watergang volledig is
dichtgegroeid kan vissterfte optreden door 02
tekort. Ook schadelijk voor amfibieën.
12
HERBICIDEN
WERKING
RESTRICTIES/OPMERKINGEN
Sirnazin
Systemisch, uitsluitend via de ondergrondse
delen.
Remt de fotosynthese.
Lange werkingsduur.
Tegen éénjarige mono- en dicotyle onkruiden.
Alleen toepassen op van te voren onkruidvri
gemaakte grond.
Bij voorkeur op gesloten, vochtige grond.
Varkensgras, Viooltje, Muurpeper, Kleine
brandnetel en Wolfsrnelk zijn minder gevoeli
Resistentie (plaatselijk): Melganzevoet,
Zwarte nachtschade, Straatgras.
Triclopyr
Systemisch, opname via bovengrondse delen.
Verstoring van de groeistofbalans.
Tegen houtige gewassen en dicotyle onkruiden.
Niet toegestaan in waterwingebieden.
Cholinesterase reanende werking met korte
werkingsduur. Tegen overwinterende stadia van
insekten in houtige siergewassen.
Toegestaan in waterwingebieden. Phytotoxisc
voor enkele produktiegewassen.
Wondafdekmiddelin de teelt van boomkwekerijgewassen, aan bomen, windsingels, wegbeplantingen en openbaar groen.
Toegestaan in waterwingebieden. Het middel
gevaarlijk voor regenworrnen.
Afweer van wild. In fruit tegen schirrmets.
Toegestaan in waterwingebieden. Giftig voor
waterorganismen. Middel zodanig toepassen d
het niet in het oppervlaktewater terecht kai
komen.
INSECTICIDEN
Bromofos-methyl
FUWGICIDEN
Thiophanaat-rnethyl-o
Ziram-o
OVERIGEN
SteenkoolteeroliedestiPreventief t laat
Houtverduurzamingsmiddel
tegen aantasting door schirrinels en insekten
--
Guarternaire anlnonitln-Bestrijding van wieren en tegels op rrrr.Jren. Toegestaan in waterwingebieden.
verbindingen
Ontsmetting van apparatuur. Microbiocide en
oppervlakte-actieve eigenschappen. Door aan
de cetwand van micro-organismen te adsorberen
wordt de celwand zo doorlatend dat bepaalde
cetbestarrddeten uit de cel verdwijnen,
waardoor het organisme sterft.
Forrnaldehyde Bodemontsmetter, desinfectans. Verstoring van
diverse funkties in micro-organismen door
reaktie met eiwitbestarrddelen en
nucleinezuren in de cel waardoor het
organisme afsterft.
13
Toegestaan in waterwingebieden.
Tabel 2.3.1
Het wettelijk kader en het RWS-beleidskader voor de bestrijdingsmiddelen vergeleken met de toepassingen van de middelen door RUS in
1986.
Bes t r jdingsmi dde le
n door RWS
toegepast in 1986
HERBICIDEN
Ami trol
Toepassingen door RUS in
1986; CBS-gegevens
Wettelijk toegestane
toepassingen in 1986 binnen
het beheerkader van RUS. Voor
1989 gelden dezelfde
toepassingen. Uit: Gewasbescherraingsgids 1985 en 1987
(Openbaar Groen)
RWS/SBB nota 1985: het
gebruik van bestrijdingsmiddelen voor groenvoorzieningen
en verhardingen bij Rijkswaterstaat: de middelen die
door SBB en RUS geadviseerd
worden (selectie van
wettelijk toegestane
middelen)
Wegbermranden
Grasbermen
Andere beplantingen
Wegen en verhardingen
Dijklicharnen en glooiingen
Onder windscherrnen en
wegbeplantingen (elzen en
essen zijn gevoelig, vooral
in het voorjaar)
Op tijdelijk onbeteeld
land, in de stoppel
Op permanent onbeteeld
terrein
Op wegrandjes, onder
vangrails en dergelijke
- Niet gewenst
Aninoni unsul fainaat
Wegbeplanting
Wegen en verhardingen
Bossen (mcl. grienden)
Bestrijding van ongewenste
houtige gewassen of opslag
daarvan, door strooien op
verse zaagvlakken of
inkepingen in de stam
- Bestrijding van ongewenste
hout ige gewassen door
strooien op verse zaagviakken of in inkeping in de
stam
At raz in
Wegbermranden
Wegen en verhardingen
- Op akkerranden
- Op permanent onbeteelde
terreinen
- Op gesloten, vochtige grond
- Niet gewenst
Chloorthiamide
Wegen en verhardingen
Bossen (in. grienden)
- Tegen Adelaarsvaren in
bosbouw
- Op droge slootbodems
(binnen 2 maanden geen
waterafvoer)
- Op wegranden en onder
vangrai Is
- Onder houtige gewassen in
parken, plantsoenen,
wegberreen en windsingels
m.u.v. diverse soorten (zie
etiket)
- Op permanent onbeteelde
terreinen
- Niet gewenst
14
2,4 D
Wegbermranden
Grasbermen
Wegen en verhardingen
Dijklichamen en glooiingen
Andere toepassingen
Dalapon
Tijdelijk droogvallende
watergangen; bodem
Wegbermranden
Grasbermen
Wegbeplanting
Andere beplanting
Wegen en verhardingen
Dijklichamen en glooiingen
-
Op akkerranden
Onder windschermen
In grienden en bosbouw
Op permanent onbeteelde
terreinen
- In watergangen (zonder
uitvloeier en niet voor 15
(juli)
- Onder wegbeplanting en
singels
- Op wegrandjes en onder
vangrails e.d.
- Op droge slootbodems.
- Het advies betreft de
coetinatie Dalapon/Dichl
beni 1
Dicana
Dijklichamen en glooiingen
Andere toepassingen
Het middel is als zodanig
niet in de handel; het wordt
uitsluitend in cofitinatie met
andere groeistoffen toegepast
- Niet gewenst
Dichiobeni 1
Wegbermranden
Grasbermen
Wegbeplanting
Andere beplantingen
Wegen en verhardingen
Dijklicharnen en glooiingen
- Onder beplantingen van
parken en plantsoenen
- Onder wegbeplantingen en 5
windsingels
- Op wegrandjes en onder
vangrai Is
- Op permanent onbeteelde
terreinen
- Ter bestrijding van
Adelaarsvaren in bosbouw
- Op droge slootbodems
(binnen 2 maanden geen
waterafvoer (alleen
granu laat))
- Onder wegbeplantingen en
windsingels
- Op wegrandjes en onder
vangrails e.d.
- Op droge slootbodems
- Het advies betreft de
coetinatie Dalapon/Dichk
beni 1
D iquat
Wegbeplanting
Wegen en verhardingen
Dijklichamen en glooiingen
- In beplantingen van parken,
plantsoenen, onder
wegbeptantingen en
windsingels
- Op tijdelijk onbeteeld land
en permanent onbeteelde
terreinen
- In watergangen (niet voor 1
juni)
- Coetinaties: met Paraquat
- in weg en plantsoenbeplantingen, onder vangrails
en wegbebakingen, op
bestratingen, wegen, paden
en andere permanent
onbeteelde terreinen
- Niet gewenst
In gazons en sportvelden
Op tijdelijk onbeteeld
land, akkerranden en
permanent onbeteelde
terreinen
Op taluds van watergangen
en droge slootbodems
(pLeksgewijs )
15
- Niet gewenst
Diuron
Wegbermranden
Grasbermen
Wegen en verhardingen
-
-
-
-
-
Glufosinaatan,noniLzll
Wegbeplanting
Onder windschermen
In houtige plantsoenen en
wegbeplantingen
In houtige boomkwekerijgewassen
Op wegrandjes en onder
vangrails e.d.
Op permanent onbeteelde
terreinen
Tegen mossen en groene
algen
-
-
-
-
Glyfosaat
Wegbermranden
Grasbermen
Wegbeplanting
Andere beplantingen
Wegen en verhardingen
Bossen (mcl.grienden)
Dijklichamen en glooiingen
Braakliggende terreinen
Andere toepassingen
-
-
-
-
-
-
MCPA
Grasbermen
Wegbeplanting
Wegen en verhardingen
Dijklicharnen en glooiingen
Andere toepassingen
In weg en plantsoenbeplantingen
Onder vangrails,rond
wegmeubi lair
Op scheiding van wegen en
bermen
Op bestratingen
In akkerranden
Op permanent onbeteeld
terrein
Op droge slootbodems mits
niet toegepast voor 15juli
Op verse stobben van
loofhoutsoorten t.v.v.
uitlopen
In weg- en plantsoenbeplantingen (pleksgewijs)
Onder vangrails, wegbebakingen alsmede op de
scheiding tussen paden en
wegen
-
-
-
-
-
-
Mecoprop
Grasbermen
Wegbeplanting
Dijktichamen en glooiingen
Andere toepassingen
-
In akkerranden
Taluds van watergangen en
droge slootbodems (pleksgewijs)
In houtige gewassen in
parken en plantsoenen tegen
wi ndesoorten
In griend en riet
Permanent onbeteelde
terreinen
In wegbermen pleksgewijs
tegen Akkerdistet
Weilanden
Gazons en sportvelden
pui
-
Niet gewenst
-
Niet gewenst
-
op plaatsen waar beplanting
-
-
moet komen, vooral tegen
kweekgras
Op verse stobben van
loofhoutsoorten
Bestrating
-
-
In wegbermen; alleen
pleksgewijs tegen Akkerdistel
Niet gewenst
Pa raqua t
Wegbermranden
Wegbeplant Ing
Wegen en verhardingen
Dijklichamen en glooiingen
- Op akkerranden
- In Vergeet-mij-niet
- op permanent onbeteelde
terreinen mits niet
openbaar toegankelijk
- In watergangen, op droge
slootbodem en op sloottaluds (alleen Gramoxone Zu;
niet voor 1 juni)
- Niet gewenst
S 1 rnaz in
Permanent waterhoudende
watergangen; droge taluds
Tijdelijk droogvalleride
watergangen; taluds
Wegbermrariden
Grasbermen
Wegbepl anti ng
Andere beplantingen
Wegen en verhardingen
Dijklichamen en glooiingen
- In plantsoenen, wegbeplantingen, windsingels
- In grienden
- Op permanent onbeteelde
terreinen
- Vaste planten (m.n.
genoeod)
- Op wegrandjes, onder
vangrails e.d.
- Niet gewenst
Triclopyr
Andere beplantingen
- Tegen grote brandnetel in
weiland zeer veel
- Ter behandeling van stobben
van bomen en struiken om
nieuwe uitloop tegen te
gaan
- Niet gewenst
Grasbermen
Wegbeplanting
- Wondafdekmiddel in de teelt
van de boomkwekerijgewasseri, bij laanbomen,
windsingels, wegbeplantingen en in het openbaar
groen
- Wondafdekmiddel ter
genezing van grote
snoei wonden
Zi ram-o
Wegbeplanting - Fruitbomen tegen ziekten
- Afweer van wild (zoogdieren)
- Afweer van fazanten, duiven
en kraaiachtigen om
knoppenpikkerij o.a. bessen
tegen te gaan
- Niet gewenst
INSECTICIDEN
B romof os - rnethy 1
Wegbeplanting
- Floutige siergewassen en
openbaar groen tegen
overwinterende stadia van
insekten
- Niet gewenst
FUNGICIDEN
Thiofanaat-methyt-o
17
OVERIGEN
SteenkoolteerotiedeAndere toepassingen sti Laat
- Houtverduurzaming - Niet gewenst
Quarternai re
amoni uïiverb.
Wegen en verhardingen Andere toepassingen
- Bestrijding wieren op
tegels en rm.ren
- Ontsmetting van apparatuur
Niet gewenst
Forrualdehyde
Wegbeplanting - Bodeffiontsrnetter
esinfectans) ter bestrijding van aaltjes en bodemschirrvnels
- Ontsmetting van apparatuur
Niet gewenst
18
Tabel 2.4.1
De chemische bestrijdingsmiddelen, toegepast door RWS in 1986, die de aanduiding doodshoofd hebben.
Aanduidingen Aanduidingen Bestrijdings- BestrijdingsGewasbeschermingsgidsGewasbeschermingsgids middelenmiddelen
1985198719851987
T doodshoofd T doodahoofd
paraquat (v)paraquat (v)
comb. diquat/paraquat comb. diquat/paraquat
(v) (v)
21
diquat (v)
paraquat (v)
paraquat (v) paraquat (v)
Legenda zie tabel 2.4.3
Tabel 2.4.2
De chemische bestrijdingsmiddelen, toegepast door RWS in 1986, die de aanduiding Andreaskruis hebben.
Aanduidingen
Gewasbeschermingsgids
1985
Aanduidingen
Gewasbeschermingsgids
1987
Bestrijdingsmiddelen
1985
Xn audreaskruis
schadelijk
Xn andreaskruis
schadelijk
2,4 D (sp)
2,4 D(sp;v)
diquat (v)
diquat (v)
glufosinaat-ammonium (v) glufosinaat-ammonium (v)
quarternaire_
quarternaireammoniumverbindingen (v) ammoniumverbindingen (v)
Xi andreaskruis
irriterend
Xi andreaskruis
irriterend
Bestrijdingsmiddelen
1987
Combinaties:
- amitrol/2,4 D/
atrazin (ap)
- amitrol/2,4 D/
simazin (sp)
2,4 D/ dicamba/
NICPA/mecoprop
(als; v, s p)
Combinaties:
amitrol/2,4 DI
atrazin (sp)
amitrol/2,4 DI
simazin(sp)
2,4 D/dicamba/
MCPA/mecoprop (am;v, sp)
steenkoolteeroliedestillaat (v)
Combinatie:
diquat/paraquat (g)
steenkoolteeroljedestillaat (v)
Combinatie:
diquat/paraquat (g)
glufosinaat-ammonium (v)
2,4 D(sp)
quarternaire ammoniumverbindingen (v)
Legenda zie tabel 2.4.3
19
2,4 D (sp)
Combinaties:
amitrol/2,4 DI
atrazin (sp)
- aniitrol/2,4 D/simazin
(sp)
2,4 D/dicamba/MCPA/
mecoprop (am,v,sp)
Tabel 2.4.3
De chemische bestrijdingsmiddelen, toegepast door Rijkswaterstaat in 1986, die geen aanduiding hebben.
Bestrijdingsmiddelen
1987
Aanduidingen
Gewasbeschermingsgids
1985
Aanduidingen
Gewasbeschermingsgids
1987
Bestrijdingsmiddelen
1985
Geen aanduiding
Geen aanduiding
zie 1985
amitrol (sp,v)
ammoniumsulfaat (stp)
atrazin(g,sk,sp,v)
chloorthiamide (g)
dalapon (sp)
dicamba (v)
dichiobenil(g,sp)
diuron(g,sp,v)
glyfosaat (v)
MCPA (sp,v)
necoprop (v)
simazin(g,sk,sp,v)
triclopyr (v)
thiofanaat-methyl-o (sp,v)
ziram-o (sp,sm)
formaldehyde
bromofos nethyl-o (sp,v)
Combinaties;
amitrol/atrazin (g,sp)
amitrol/diuron (g,sp,v)
amitrol/simazin (sp,v)
dalapon/dichiobenil (g)
dalapon/dichiobenil/simazin (g)
dichiobenil/simazin (g)
MCPA/mecoprop (v)
dicamba (v)
triclopyr (v)
dicamba (v)
triclopyr (v)
Combinaties:
dicamba/MCPA (v)
dicamba/MCPA/mecoprop (v)
dicamba/mecoprop (v)
dalapon (sp/zu)
mecoprop (v)
dalapon (sp/zu)
mecoprop (v)
Combinaties:
dalapon/dichiobenil (g)
dalapon/dichlobenil/
simazin (g)
MCPA/inecoprop (v)
99
ainitrol
atrazin
bromofos
chloorthiainide
dichiobenil
diuron
glyfosaat
MCPA
silnazin
thiofanaat-methyl
zi rajn-o
formaldehyde
atrazin(g,sp,sk,v)
bromofos (sp,v)
Combinatie:
- met atrazin (mm)
diuron
Legenda:
(v)
vloeibare middelen
(g)- granulaat
(ap) - spuitpoeder
(am)
alle mogelijke combinaties
(sb)- spuitbus
(zu) - zonder uitvloeier
(sk) - spuitkorrels
(stp). strooipoeder
(sm)
smeermiddel
20
Verklaring van de gebruikte tekens
Tdoodshoofd met onderschrift
Xi
giftig'' of "zeer giftig".
andreaskruis met onderschrift "trriterend''.
Xn andreaskruis met onderschrift "schadelijk''.
_
Het middel is gesaarlijk voor bijen. Het middel daarom niet toepassen als schade aan bijen
toegebracht kan sorden.
Het middel is giftig soor s\aterorganismen. Het middel daarom zodanig toepassen dat het
niet in oppers lak tcssatcr terecht kan komen.
Toepassing door middel van een vliegtuig is verboden.
Het is verboden dit middel in waterwingebieden te gebruiken.
In waterwingebieden is gebruik niet toegestaan gedurende de periode 1 oktober
-
1 april.
ln oatersvingebieden is het gebruik niet toegestaan op gronden met een organische-stof.
gehalte minder dan 2 0'o en minder dan lOo afslibbaar.
1987waterwingebieden is het gebruik in de vollegrondsteelten van krokus, iris en boomkwekerijgewassen niet toegestaan.
In ssaterss ingebieden is het gebruik in glasteelien niet toegestaan.
Het ts verboden dit middel in waterssingebieden te gebruiken.
Het middel mag tn waterwingebieden worden gebruikt.
In ssaterwingebieden is gebruik niet toegestaan gedurende de periode 1 oktober
1985
1
-
1 april.
In waterwingebteden is het gebruik niet toegestaan op gronden met een organische-stof.
gehalte minder dan 27o en minder dan 10 0's afslibbaar.
In waterwingebieden ts het gebruik in de vollegrondsteelten van krokus, iris en boomkwekerijgewassen niet toegestaan.
014~ 1n waterwingebieden ishet gebruik in glasteelten niet toegestaan.
21
Tabel 2.5.1
De acute en (semi )chronische toxiciteitsgegevens van de chemische bestrijdingsmiddelen,
toegepast door RUS in 1986.
Bron:
1. Hartley & Kidd 1988
2. Worthing 1983
3.FairchiLd1978
4. Dortland 1985
5.Natuur en Milieu 1982
6. Marcelis 1987
7.EveLo et al.1983
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Zonderwijk & Liefstirigh 1982
Copius Peereboom 1976
Griffiths1987
VROM 1989
Eijsackers & Chardon
de Snoo & Canters 1987
Copius Peereboom & Reijnders 1986
Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de laatst geciteerde bron in dezelfde kolom.
BESTRIJOINGSMIDOEL
HERBICIDEW
Amitrol
ACUTE ORALE
TOXICITEIT
ZOOGDIEREN
L050IN MG/KG
ACUTE DERMALE
TOXICITEIT
ZOOGDIEREN
LD50IN MG/KG
(SEMI-)CHRONISCHE
TOXICITEIT
ratten:24.6001)
rruizen:14.700
'ens LDIo:5000 >
>10.000 ratten
Milde huid-en
oogirritaties bij
koni jnen
68 wkn/ratten/
50 rng/kg:geen
1)
effect
Wèl vergrote
schiLdkiier van cr na
13 wkn.
Twijfelachtig ofdit
carcinogeen is
ratten:
110024600 2 )
Kanker aan
schildktier bijhoge
doseringin
proefdieren
Aninoniuîmulfamaat
ratten:3900 1 )
rm.jizen:3100
Geen
huidirritatie
105 dgn/ratten/
10 rng/kg
geen ziekteverschijnselen idem/ 20
rng/kg:
groei - inhibi tie
ratten:1600
22
ratten: 30801)
rr*jizen: 1750
konijrten: 750
Atrazin
rat ten:
18693080 2 )
konijnen 75001)
ratten > 3100
Milde huidirritatie
bij konijnen
Geenoogi rr it a ti e > 2
ratten:
2 jr. voedingsproeven: NEL
100 mg/kg
ratten (iieet: 8
mg/kg/d)
NEL=150 mg/kg
honden (dieet
5 rng/kg/d)
Meer dan 50% van de
dosis wordt verwijderd met urine en ±
33% in de
ontlasting; binnen
24 uur
Verdacht van
leverbeschadi ging,
nier en miitschade,
afwijkingen in
btoedbeeld en
oogaandoeningen
Chloorthiamide
ratten: 7571)
rluizen: 500
koriijnen: 300
ratten > 1000 1 )
90 dgn. voedingsproef ratten: NEL
100 mg/kg.
Binnen 24 uur 70%
uitscheiding via de
urine in ratten.
2,40
ratten: 3751)
konijnen > 1600 1
mens: 80 >
nijizen: 368
honden: 100
gui nese
biggen: 469
Milde huidirritatie
Sterke oogirritatie
ratten: 1500 3)
konijnen: 1400
2 jr voedingsproeven! rat t en/
1250 rr/kg
en horen/
500 rng/kg geen
ziekteverschi jnselen.
Max. concentratie in
organen wordt na ca.
12 uur bereikt.
Dalapon
ratten 9330d ratten 75709
rwizen > 46009
gui nese
biggen 38609
vee > 4000
ratten > 2000
Gemiddelde irritatie
aan huid en ogen bij
koni jnen
Allergie:
huideczeem 10
ratten: 970(2,2)
ratten: 3860
(sodiuni)
mens LDL0: 500
23
2 jr. voedingsproeven/rat ten!
15 mg/kg/dag
lichte toename van
het niergewicht.
65-70% van de stof
is birrien 2 dgn
verwi jderd.
Di cawba
ratten: 17071)
ratten: 1040 >
r,Jizen: 1190
kon) jnen: 2000
gui nese
biggen: 3000
konijnen > 2000
Sterke irritatie aan
ogen, Gemiddelde
irritatie aan de
huid
2 jr. voedingsproeven! rat ten!
500 rngJkg
en honden!
50 mg/kg geen
ziekte- effecten.
Niet teratogeen in
koni men en ratten.
Wordt net urine snel
verwijderd.
Gedeeltelijk als
glycine conjugate
Dichiobeni t
ratten > 3160 1 )
n&izen 2126d
mii zen 20569
gul nese
biggen: 501
konijnen 13501)
geen irritatie
giftig via de h u id 5 >
2 jr. voedingsproeven ratten
NEL=20 mg /k g >
ratten: 2311)
rrLjizen: 125
kon) jnen: 187
honden: 100-200
koeien: 37
mens LDLo: 50
konijnen: 7501)
Irriterend aan huid
en ogen; absorptie
door de intakte huid
is minimaal.
Tijdelijke schade
aan nagels.
2 jr. voedingsproeven
rat ten:
NEL=25 rng/kg
ratten: 34001)
mens LD(0: 500
kon) men: milde
irritatie
aan ogen 1 >
gui nese
biggen: niet
irriterend voor de
huid (50% waterige
pasta)
Wordt door de huid
van de mens
opgenomen na
langdurige
blootstelling 2>
Korte blootstelling
veroorzaakt
irritatie en het
langzamer helen van
wondj es
Oogirritatie
Nagelbeschadiging
ratten: 2710 >
rrL4izen: 2056
gui nese
biggen: 681
D iquat
Di uron
ratten: 4373)
giftig voor lever en
n i eren 5 >
24
Binnen 4 dagen is
stof verwijderd met
urine en faeces.
2jr. voedings
proeven 1)
ratten NEL
250 mg/kg
honden NEL
125 mg/kg
Gtufosinaat amoniun
ratten > 2000 1)
Irritatie aan huid
en ogen
Geen teratogene of
neurotoxi sche
effecten 1)
ratten: 5600 1 )
guinese
biggen: 750
konijnen
> 5000
Milde oogirritatie
Geen huidirritatie
2 jr. vodingsproeven
ratten en honden!
300 rng/kg
geen ziekteverschi jnseLen.
ratten:700 1 )
nI.Jizen:550
mens LDI0: 500
ratten
> 1000
Zeer giftig
via de huid
ratten: 2000 1)
ratten:16209
11.4izen: 431d
nizen:4169
honden: 200-400
Glyfosaat
MCPA
remt ontwikkeling
van zaadceLLen
in de rmjis
Mecoprop
ratten:930 1 )
rm.jizen:650
ratten:1060
rrijizen:600
Paraquat
konijnen:9001)
Zeer giftig
via de huid 5
Zeerirriterend op
sLijmvliezen
en ogen t
remt ontwikkeling
van zaadceiLen in de
ImJ is -
Lichtirriterend op
de huid
ratten:150 1 )
nijizen:104
guinese
biggen: 22-42
honden: 25-50
katten: 60-50
koeien:50-75
schapen: 50-75
mens LDI0: 326
konijnen:
2365001)
573)
ratten:
ni.dzen:196 >
Irritatie aan huid
en ogen; absorptie
doorintacte huid is
minimaal;bij
Langdurige
blootstelling neemt
absorptie toe. Wèl
langzame genezing
van wondjes.
rat:80
Fatale verharding
longweefsel 5
25
3 wkn. 1)
voedi ngsproeven
rat t en!
65 rng/kg
geen ziekte-effecten
7 rrnd ratten/
100 rng/kg Lichte
vergroting van de
n i eren
2 jr. voedingsproeven
ratten NEL:
170 mg/kg
honden HEL:
34 mg/kg.
76-90% van de dosis
verdwijnt met
faeces.
11-20 % met urine.
sirnazin
ratten > 5000 1 )
ns.jizen > 5000
kooi jnen > 5000 mens
LOlo: 500
ratten > 31001)
konijnen > 10.200
Geen irritatie aan
huid en ogen
2 jr. voedingsproeven 1)
ratten:MEL
100 ng/kg
honden: NEL
120 mg/kg
Binnen 24 uur 65-97%
geeL imineerd in de
gemetabol iseerde
vorm.
TricLopyr
ratten:713 1 )
guinese
biggen: 310
kooi jnen: 550
koniJnen > 2000 1 )
Milde oogirritatie
geen huidirritatie
2 jr.voedingsproeven
ratten:NEL
10 mg/kgldag
nsjizen:NEL
240 rng/kg
Uitscheiding via
urine als triclopyr
INSECTICIDEN
Bromofos
ratten:
1
3750-8000
rajizen:
3311-5850
kooi jnen: 720
guinese
biggen: 1500
konijnen:2188 1)
Binnen 24 uur
verdwijnt 90% van de
stof verdwijnt via
de urine.
AOlmens:
0.04 mg/kg
ratten:1600
rrsjizen:2829
FUNGIC ID EN
Thiophanaat-methyL
ratten:750011)
ratten: 66409
rrn.iizen: 3510c1
konijrien:2270
ratten >10 , 000 1 )
guinese
biggen: 3640
Ziram-o
ratten:1400 1 )
guinese
biggen:100-150
kooi jnen: 100-300
mens LDI0: 503)
2 jr. voedings1)
proeven:
ratten: NEL
0.63 rng/kg/dag
honden NEL
1.5 rng/kg/dag
2 jr. voedingsproeven 1)
ratten:NEL
160 rng/kg
honden: NEL
50 rng/kg.
omzetting in
carbendazim excretie
via urine
ratten > 6000 1
Irritatie aan huid
en stijrnvlies
kooi jnen: 400
1)
in1jaar
voedingsproeven
ratten:
5 mg/kg/dag
geen ziekteeffecten.
nzettingsproduktis
carcirro9en bij
dieren
26
OVERIGEN
Steenkoolteeroliedesti haat
5 ml/kg
> 4 ml/kg 4
Langdurige
blootstelhing via
huid of adeii*aLing
is schadelijk voor
de gezondheid en kan
verhoogd risico op
kanker met zich
meebrengen
Guarternaire
alrmoniun verbindingen
ratten: 500 mg/kg
In geconcentreerde
vorm kan een aantal
typen brandwonden
veroorzaken
Formaldehyde
ratten:550.8001)
konijnen:270 1 )
Damp is erg'
irriterend voor
stijmvhiezen van
adeeiahingswegen en
ogen; wordt door de
huid opgennen. Voor
de mens is de darr
sterk toxisch.
mens LDIo: 500
guinese
biggen:260
Verhoogt risico op
kanker na na
handuri9 blootstelling 0)
Legenda:
LD50 is de lethale dosis waarbij 50% van een groep proefdieren sterft.
LOlo is de laagste dosering waarvan bekend is dat het dodelijke effecten heeft in mens of dier.
NEL = No Effect Level; dosis waarbij geen effect waargenomen is in proefdieren.
dgn dagen
wkn weken
rrnsmaanden
jrjaren
27
Tabel
2.5.2
De indeling van de bestrijdingsmiddelen naar een waarderingsschaal in giftigheid.
HERBICIDEN
ACUTE TOXICITEIT
oraal
Amitrol
AnTnoniunsulfamaat
IV
III
Atrazin
Chloorthiamide
24-D
Dalapon
Dicanla
Dichiobenil
Diquat
Diuron
III
11-111
II
111-1V
III
III
II
11-111
Glufosinaat-aîrnoniuii
Glyfosaat
MCPA
Mecoprop
Paraquat
Simazin
Triclopyr
11-111
111-1V
III
III
1-11
IV
11-111
IV
geen huidirritatie
111
II
II
III
III
II
11
milde huiden oogirritatie
111
IV
II
II
II
111-1V
III
FUHG1CIDEN
Thiofanaat-methyl-o
Ziram-o
111-1V
11-111
IV
IV
HEL 50-160
IN 5E CT ICID EN
Bronofos-methyl
111-1V
III
HEL 0.63-1.5
11-111
kan brandwonden
veroorzaken
11-111
idem
11-111
11-111
1-11
idem
II
1-11
OVERIGE
AlkyLdimethylbenzyl
-arrvnoniLjschLoride
AlkyldimethylethyLbenzyL
-amoniuschloride
Didecyldirnethyl
-anlnoniLinchLoride
Formaldehyde
SteenkooLteerolie
-desti Liaat
derrnaal
SEMI-CHRONISCHE TOXICITEIT
NEL waarde in rng/dag/kg
Lichaamsgewicht
Legenda:
1= zeer toxisch
II= matig toxisch
III= weinig toxisch
IV= nagenoeg niet toxisch
HEL = no effect level
28
NEL 100-150
NEL 100
NEL 20
NEL 25
NEL 125-250
NEL 34-170
HEL 100-120
HEL 10-240
Tabel 2.5.3
De gegevens over effecten op de gezondheid van mens en dier voor de chemische
bestrijdingsmiddelen, gebruikt door RUS in 1986.
Bron:
Hartley & Kidd 1988
Worthing 1983
FairchiLd 1978
Dortland 1985
Natuur en Milieu 1982
Marcelis 1987
EveLo et al. 1983
8. Zonderwijk & Liefstingh 1982
9. Copius Peereboom 1976
10. Griffiths 1987
11. VRI 1989
12. Eijsackers & Chardon
13. de Snoo 8, Canters 1987
14. Copius Peereboom & Reijnders 1986
Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de Laatst geciteerde bron in dezelfde kolom.
BESTRIJDINGSMIDDEL
GEZONDHEID MENS & DIER
HERBICIDEN
Amitrol
kanker bij loonspuiters 5
Ziekte van kleuters na bespuiting van de
speelplaats
Sterfte aan kanker onder spoorwegarbeiders in Zweden
Verdacht nstageen 10
Verdacht teratogeen
Atrazin
werkt in op zenuwstelsel 6
Er zijn vragen op gebied van
carcinogeniteit, rrutageniteit en
teratogeni tei t
mutageen voor fruitvliegjes 6
bloedarmoede, stoornissen in de 7 functie
van bijnieren en in de vitamine
huishouding
chronisch toxicologisch onderzoek niet
conleet. Verdacht rrs.itageen en teratogeen
Chloorthiamide
blauwzicht: bLauwkleuring huid en
slijmvliezen door 02 tekort in bloed,
adeerood, uitutting, spiertrekkingen en
inkontinentie
29
2,4D
Chronisch:allergie6
kans op leverbeschadiging
Tegenstrijdige informatie over het
veroorzaken van kanker, geboorteafwijkingen en nstageniteit.
Kan geringe hoeveelheden uiterst
schadelijke verontreinigingen
(nitrosaminen) bevatten. De stofis
vooral giftig bij inademirig ofinslikken
Maagdarminfiltratie, storingen van de
leverfunktie en van het zenuwstetsel.
Carcinogeen 10>
volgens IARC gegevens. Verdacht mtageen
en teratogeen.
Bevordert kanker in proefdieren en schade
aan lever, nieren en onderrukking van
het centraalzenuwstelsel
Beschadigt de dragers van erfelijke
eigenschappen in gist en bananevliegjes.
Dalapon
Chronisch:geen aanwijzingen
voor 6 kankerverwekkendheid of
veroorzaken van
geboorte-afwijkingen.
Verdacht van
veroorzaken
nierschade en
afwijkingen aan
erfelijk materiaaL.
Dicana
Dichlobenil
Chronisch:bijfabrieksarbeiders zijn
vroeger ernstige huidaandoeningen
waargenomen (chlooracne) 6)
Diuron
Verdacht
Verdacht nhitageen
Verdacht teratogeen
Glufosinaat armloniun
Geen aanwijzingen voor 3
carcinogeniteit,
rmjtageniteit,
teratogeni tei t
Glyfosaat
ideni3
30
MCPA
tegenstrijdige informatie 6
over teratogeniteit en beïnvloeding van
voortplanting. Geen nadelig effect of
microflora en regenworrnen.
Produkt bevat technische verontreinigingen (chloot- cresoten tot ca. 0.5%)
IARC: waarschijnlijk carcinogeen' °
Paraquat Veel dodelijke ongevallen 6
Geen aanwijzing voor c/m/t
Vermoedens: relatie met ziekte van
Park inson
Simazin
Kankerachtige weefsels in ratten en
rmjzen
Erfelijke afwijkingen in bananevliegjes.
nzettingsprodukten veroorzaken mogelijke
erfelijke afwijkingen.
Verhoogt giftighefd van danitrol met
factor 10.
31
Tabel 2.6.1
Gegevens over effecten en toxiciteit van chemische bestrijdingsmiddelen, gebruikt door Rijkswaterstaat in 1986,
voor dieren.
Bron:
1. Hartley & Kidd 1988
2. Worthing 1983
3.Fairchild1978
4. Dortland 1985
5. Natuur en Milieu 1982
6. Marcelis1987
7.Evelo et al.1983
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Zonderwijk & Liefstingh 1982
Copius Peereboom 1976
Griffiths 1987
VRM 1989
Eijsackers & Chardon
de Snoo & Canters 1987
Copius Peerebomu & Reijnders 1986
Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de laatst geciteerde bron in dezelfde kolom.
BESTRIJDINGSMIDOEL FAUNA
Alle gegevens' 1
HERBICIDEN
AmitrolNematoden: meer dan
50% sterfte na een
week belasting met
een dosering van 40
g/ha.
ACUTE ORALE
TOXICITEIT VOGELS
LD50IN MG/KG
ACUTE TOXICITEIT
VISSEN + WATERORGANISMEN LC50IN
MGIKG
TOXICITEIT BIJEN
Geen gegevens
Matiggiftig11)
voor algen.ECSO (48
hrs):1.3-2.3 mg/i-n3
Niettoxisch 1
Contact LD50 >16
ug/bij11)
Orale LD50 > 1600
ug/bij
OngevaarLijk.
Zeer weinig giftig
voor vis:410-20.300
mg/de
LC5O
Micro-organismen:
groei van 9% van de
bactenen, 2% van de
actincmyceten, 27%
van de fungi en 7%
van de gisten wordt
gereed bij een
dosering van 50 mg/l
na 7 dagen.
32
Aninoniunsul famaat
Atrazin
In laboratoriun
waargenomen:
- Verkorting
evensduur
miljoenpoten en
pi ssebedden
- bij 16 mglán arns
toevoeging
vermindering aantal
eieren van
springstaarten
- bij 160 niglán 2 aiim
geen eiproduktie van
springstaarten.
Doordat het in bodem
wordt omgezet in
amoniunsulfaat is
herstel van de
bodemfauna na
aantasting te
verwachten.
quail: 30001)
Geen gegevens
beschikbaar
bobehite
quail: 57601)
mallard
ducks: 19,650
jonge karpers: 10002000 1)
(48 hrs)
rainbow
trout:
bluegi 1
sunfish: 16
karper: 76
catfish: 7.6
perch: 16
guppies: 4.3
algen C50: 130 ug/l
niet toxi
Contact L
97 ug/bij
Orale LD5
ug/bi j
Ongevaar 1
niet toxi
rai nbow
trout: 4 . 58 . 8 2 )
karper: 76-100
bluegilI: 16.0
Ch loorthiarni de
2,40
Geen gegevens
beschi kbaar
kippen: 500 1 )
Errryo- toxi sche
neveneffecten op
fazanten en
patrijzen- eieren 3
wild ducks > i000'
japanese quail: 668
pigeons: 668
pheasarits: 472
kippen: 541
ha r 1 equ ii
niet taxi
fish: 33(24hrs)
rainbow
trout: 1.1 1 )
(zuur) (48 hrs)
rainbow
trout: 100
(diansthyl
asunoniunzout) (96
hrs)
Visse-eieren en
vissebroed zijn zeer
gevoelig 1)
Geringe toxiciteit
voor algen
Karper: 31 mg/l (96
hrs).
Forellenlarven: 4-11
nng/l (96 hrs)
33
niet taxi
Contact L
16 ug/bij
Oraal LD5
ug/bi j
Ongevaar 1
Datapon
Geen effecten
kippen 56601)
rainbow
trout > 100 1 )
(96 hrs)
goldfish:>100
channel
catfish:>100
karper > 500
guppies > 1000
watervlooien 800
11) (24 hrs)
niet toxisch
Contact LDSO >
12,7 rng/bij 11>
Draai LD5O > 63,5
rng/bi j
mat lard
ducks: 2000 1
rai nbow
trout: 28 1 )
(96 hrs):
bluegi 1
sunfish: 23
Zeer weinig giftig
voor algen
niet t ox i sc hU
Contact 1D50 >
11
19 ug/bij
Orale LD50 > 100
ug/bi j
Ongevaar lijk
guppies: 18
(48 hrs)
daphnia: 9.8 hoopt
op in vissen en
waterorganismen
Kans op chronische
toxische effecten
bij vissen is
aanwezig 11)
niet toxisch 1>
toxisch 5>
niet toxisch
niet toxisch
rai nbow
trout
(96 hrs): 5.61)
bLuegil.L
sunfish: 5.9
guppies: 25
zeer gifti voor
kikkerdril
schadelijk tot zeer
giftig voor vis en
andere
waterorgani smen
Hoopt op in vis
Zeer toxisch 11)
voor phytopkankton.
Matig toxisch voor
vis. Maar toenemend
met teriperatuur en
exposi tietijd.
Accum.jlatie in vis
(lever).
niet toxisch11
waargenomen bij
regenwormen,
duizendpoten, rnijten
en springstaartefl
Dicaea
Acuut weinig toxisch
voor regenworrnen:
injectie van 100
rng/kg (40 hrs); geen
effect en.
Dichiobenil
Geen gegevens
beschikbaar.
Diquat
Zie paraquat
Diuron
Geen gegevens
beschikbaar
kippen:
200400 1
)
)
bobwhite
quail: 1730
j apanese
quail:> 5000
mallard
ducklings:> 5000
fazanten:> 5000
34
Glufosinaat afmniun Weinig giftig voor japanese
regenwormen. Geen quail > 50001) sterfte bij
concentraties tot
200 mg/kg.
rainbow
trout: 580 1 )
(96 hrs)
Gtyfosaat
1)
trout:
(96 hrs)
bluegi 11
sunfish: 120
daphnia: 1000 mg
(48 hrs
glyfosaat/
sesquisodiuii)
Kan tijdelijk
ophopen in vis 6>
Weinig giftig voor
in het wild
voorkomende
organi srnen.
bobwhite
quail > 3850 1 )
rnallard
ducks > 4640 2 )
(8 dgn)
MCPA
Mecoprop
Paraquat
Weinig bioaccumJl erend
Geen gegevens
beschi kbaar
rainbow
trout: 232 1 )
(96 hrs)
Zeerweinig iftig
voor algen
Forel: 2000
(96 hrs)
Weinig bioaccuisJlerend
Geen gegevens
beschikbaar
Lage toxiciteit>)
Dodelijk voor
h azen 13 >
kippen: 262380 1 )
mal lard
ducks: 200
Dode enryos en
verminderde
reproductie 13>
Direct toxisch voor
kikkers. Indirect
toxisch voor valken
35
Zeer weinig iftig
voor algen
>Jatervlooien: 420
(48 hrs)
Gup: 1100 (96 hrs)
Forel > 147
(96 hrs)
rai nbow
trout: 321)
(96 hrs)
Giftig voor 5
eieren van kikkers
en salamaboers
Simazin
Geen gegevens
beschikbaar
kippen > 50001)
duiven > 5000
bluegilt
sunfish: 901)
(96 hrs)
rainbow
trout:> 100
guppies: 49
daphnia: 1-92
algen:ED50:
0.64-1.5 mg/1
niet toxisch 1>
Contact LD50
16 ug/bij
Orale LD50 > 160
ug/bij
Ongevaarlijk
Triclopyr
Weinig bio-accLrulerend
mallard
ducks:1698 1 )
mallard
duck > 50002)
rainbow
trout:1171)
niet toxisch
LD50
60.4 ug/bij
(8 dgn)
bobwhite
quait:2935
japanese
quail: 3278
INSECTICIDEN
Bromofos
FUNGICIDEN
Thiophanaat-rnethyl
Ziram-o
(96 hrs)
bluegili
sunfish:148
De ester van
triclopyris giftig
voor Vissen: 2-5
mg/l
Riskant voor alle
dieren die
beschikken over een
zenuwstelsel waarin
acetyicholine
fungeert als de
overdrager van
prikkels (bromofos
is minder acuut
gi ftig) 14
kippen: 97001)
guppies:0.51)
rainbow
trout:0.05-0.5
concentratie van
0.5-1.0img/lin
natuurlijke
omgeving:niet
fataalvoor rnosquito
fish
toxisch!!
LD50:18.8-19.6
mg/kg 2
Toxisch voor wormon.
7 Besitingen per
sei zoen gedurende 2
jaar:regenworm
uitgeroeid.
japanese
quail> 50001)
karper:iii)
(48 hrs)
Karper > 75
(72 hrs)
Rainbow
trout:13.4
niettoxisch
Geen gegevens
beschikbaar
giftig 4
goudvis:5101)
niet toxisch
(5hrs)
zeer giftig 4
36
OVER IGE
Quarternaire
armn.verb.
Formaldehyde
SteenkoolteeroliedestiLlaat
Geen gegevens
beschikbaar
zeer gifti
tot giftig
Guppies:3.2 rng/1
(24 hrs)
(72 hrs):1.9
Rai nbow
trout:4.8 ppii
(96 hrs)
Geen gegev
beschikbaa
Onschadelijk bij
gebruik van minder
dan 30 ppn.
Accumilatie is
omogelijk.
Geen gegevens
beschikbaar
toxisch 1
daphnia: EC50:
67 rmgJl
Geen gegev
beschikbaa
geen gegevens
beschikbaar
geen gegevens
beschikbaar
Geen gegevens
beschikbaar
Driehoeksmossel: 256
giftigtot
matig giftig 4
Legenda:
LD50 is de Lethale dosis waarbij 50 van een groep proefdieren sterft.
LC5O is de concentratie van een stof in het water waarbij 50Z sterfte optreedt.
EC50 of ED50 is de effect-concentratie cq. dosis van een stof waarbij 50 % van de proefdierengroep een
effect (niet-lethaal) vertoont.
ppii = parts per miLlion; eenheid voor darrp of gas, m.a.w.. aantal deeltjes damp of gas per 1 miljoen
deeLtjes lucht.
hrs = uren.
37
Tabel 2.7.1
Gegevens over effekten van chemische bestrijdingsmiddelen, gebruikt door Rijkswaterstaat in 1986 op pLanten, bodem en water, alsmede
gegevens over de stabiliteit van deze middelen.
Bron:
1.Hartley & Kidd 1988
2. Worthing 1983
3.Fairchild 1978
4. Dortland 1985
5. Natuur en Milieu 1982
6. Marcelis 1987
7. Evelo et al.1983
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Zonderwijk & Liefstingh 1982
Copius Peereboom 1976
Griffiths1987
VR4 1989
Eijsackers & Chardon
de Snoo & Canters 1987
Copius Peereboom & Reijnders 1986
Gegevens zonder aparte verwijzing zijn afkomstig uit de laatst geciteerde bron in dezelfde kolom.
BESTRIJDINGSMIDDEL
HERBICIDEN
Amitrol
PLANTEN
Wordt opgenomen
in stofwisseling: Vormt
conjugaten met
stoffen in de
plant
Op lichtere
gronden bestaat
kans op schade
aan jonge
fruitbomen bij
weinig
begroeiing en
hoge dosering.
Geen consutie
in hetar van
spuiten
BODEM
WATER
o.a.oplosbaarheid
Persistentie:2-4 weeks'
Microbiële afbraak
25'C:280 3 g/l
Breekt slecht af,bindt aan
slib (deels) 51
Tijdelijke reming nitrificatie 5
DT50 vochtige (aer) gronden: 1-2
dgn.
DT50 droge (aer) gronden: 8-64
clgn.Bijhoge pH, lage tesrç,.en
hoge dosering stijgt DT50
waarde.
Weinig mobiel-zeer mobiel,
afhankelijk van bodemtype.
Geen gegevens voorhanden
omtrent biol. omzettingin
systeem van water en sediment.
Onder invloed van licht en
huuszuren omzetting (DT50: 69 uur).
Weinig accumilerend.
STABILITEIT
Stabielin
neutrale
waterige media;
vormt zouten met
zuren en basen
UV-bestraling
geeft na 6 uur
degradatie van
amitrol.
Uitspoeling < 0.01% van de
dosering.
Nitrificatie wordt gereed bij
0.47 g amitrol/kg (2 weken) 1
50% Reeming bij 3 kg amitrol/ha.
Armeoniunficatie wordt gereed
vanaf 0.04 kg amitrot/ha en
totaal gereed vanaf 4 kg/ha.
Armoniurrsulfa maat
Microbiële omzetting tot
amoniun sulfaat
25'C: 684911
Geringe persistentie'
38
Stabielin
neutraal 11
media bij
normale
tefrçeratuur.
Hydrolyseert bij
hoge teneratuur
en in zure
condities
Atrazin
Phytotoxisch
voor gewassen
w.o. de meeste
groenten,
aardappels,
sojabonen en
pinda's.
In gevoelige
planten leidt
atrazine tot
Chlorosis en
dood.
Microbiële afbraak half-life: 610 wkn'
Residue aktiviteit: 5-7
md.(rnetaboliet van afbraak:
hydroxyatrazine).
Ophoping bijjaarlijks gebruik
niet uitgestoten 6
200 C: 28 1 mg/l
Persistent in oppervlaktewater 6
In water snelle fotochemische
af braak 11
DT50 ± 25 uur 15°C en labda >
290 rm licht.
DT5053-113 dgn (aer) 11
Half waarde-tijd van de
metabolieten; ligt hoger; tot
3,6 jaar is gevonden in studies.
De volledige afbraak tot CO 2 is
traag.
Mobiel tot inTnobiel 11
afhankeLijk van het organische
stof-gehalte. Metabolieten
adsorberen sterker aan slib dan
atrazin zelf.
Uitspoeling is gering. 0.030.18% van de dosering wordt
teruggevonden in het grondwater.
Bij toepassing op onbeteelde
terreinen is de uitspoeling max.
5% of meer in najaar.
Accuia.ilatie: 5-15% van de
jaarlijkse dosis.
Chloorthiamide
Afbraak tot dichtobenil'
en deze kent weer microbiële
afbraak (tot 2,6-dichlorobenzamide en 2,6-dichlorobenzoic
acid). Residuactiviteit = 5-7
21°C: 950 1 mg/l
nd.
Persistent: kans op ophoping 6
DT50 waarden (afhankeli1k van
grondsoort): 7-84 dagen 1)
Potentieel mobiel. Geen
uitspoeling.
2,4 D
Phytotoxisch'
voor de meeste
breedbiadige
gewassen m.n.
katoen, wijostok
tomaten,
frui tbomen,
bieten
Microbiële afbraak'
Residuactiviteit: 6 wkn.
20°C: 620mg/l
Snelle afbraak"
Fotochemische afbraak verloopt
sneller in basisch dan in zuur
milieu.
Hoopt niet op. Versnelde
biologische omzetting bij
regelmatig gebruik 6
DT50: 2-32 dagen (pH en vocht
afh.)
Met MCPA versnelde omzetting.
Beweeglijk. Adsorptie is
positief gecorreleerd met het
organisch stofgehatte en
negatief met de pH. Uitspoeling:
voorjaar 0.1% van de dosering;
najaar 10% van de dosering.
In zure gronden zijn hogere
accumjLatienivos en minder
uitspoeling te verwachten.
Lichte onderdrukking populatie
schimmels, bacterieën,
act inomyceten enO2p roductie
na 5 of 15 dagen 1
Remmend effect op de
bodemadenal ing
en groei micro-organismen bij
100 mg/kg grond en op groei van
enkele micro-organismen bij <
100 rng/kg grond.
39
Dalapon
Geen afbraak in
de plant 1
25°C 500 g/k g l>
Microbiële afbraak1>
Residuact.: 3-4 md.
25°C 900 g/kg 2
Zeer beweegtijk, hecht
nauwelijks aan bodeedeeltjes.
Aanwijzingen voor versnelde
afbraak bijregelrnatige toepassing. Afbraak wordt geren1bij
aanwezigheid van amitrol
H yd ro l yseer ti>
langzaam in
waterige
oplossing bij
25'C;sneller >
50°C.
0T50(lab):1,5-21dgn.In
anaeroob milieu geen omzetting.
In droge en zure grond hogere
DT50 waarden. In reeds eerder
behandelde grond snellere
omzetting. Zeer beweeglijk. In
veld kon Dalapon na 1 jaar nog
aanwezig zijn afhankelijk van de
grondsoort. In voorjaar en zomer
is kans op uitspoeling gering
(0.1% van de dosering). In
herfst kan tot 10% van de
dosering uitspoeien.
RetTrling bodemadeelialing in
"sandy l oam ll>
Bij hoge doseringen lichte
refimning van de nitrificatie.
Dicana
groenten zijn
gevoe li g 1 >
Microbiële afbraak tot 3,6dichlorosalicyclic)
In goede stofwisselingsconditiesis halflife <14 dgn.
Zeer beweeglijk,
af- en uitspoeling 6
DT50: 7-82 of > 84 dagen
afhankelijk van grondsoort 11
25°C 6.5 gi11>
Na 60 den 50% dicanta
omgezet
In slib teruggevonden dicanta
en residuen gegevens sterk
wisselend,resp. 8-61% en 2580%.
Stabielin zure
en alkalische
medi a l>
Valt uiteen bij
200°C.
Enigszins
vluchtig
Zeer mobiel. Adsorptie is
afhankelijk van organisch
stofgehalte (o.s.) en pH. Hoe
lager o.s. hoe groter
uitspoeling. Uitspoeling:
voorjaar 2% van de dosering
najaar:10% van de dosering 1)
Dichiobeni 1
Diep wortelende
planten zijn
tolerant >
Moleculaire
afbraak in de
plant.
Microbiële afbraak tot 2,6
dichlorobenzamide dat langzaam
wordt afgebroken tot 2,6
dichlorobenzoic acid. Halflife:
1-12 md. afhankelijk van
bodemtype.
Persistente stof. Zeer
beweeglijk6>
DT5O(lab):24-150 dgn tot max.1
jaar 11)
(zonder verv(uchtiging). 2,6
dichlorobenzamide wordt
langzamer omgezet. Weinig mobiel
tot mobiel. 2,6
dichlorobenzamide is mobieler
dan dichlobenil. Hoge mate van
uitspoeling. Accum.jlatie: 1/7 X
de dosis bij herhaalde
toepassing na 1jaar. Een jaar
na de toepassing kan tot 90% van
de dichlobenildosering als 2,6
dichlorobenzamide aanwezig zijn.
40
20°C:18 mg/1 1>
In water en slib 0T50: 6
dagen.
Stabielin
zonlicht en
warmte.Stabiel
met zuren maar
snel hydrolyserend met
sterke alkalis
tot 2,6
dich locobenzam ide l>
Matig
v l uc hti g
)
Diquat
Geen moleculaire
afbraak 11
Op het oppervlak
photochemische
degradatie.
Phytotoxisch' 11
rn.n.op
zandgronden.
Wordt zeer snel geïnactiveerd 11
Wordt nauwelijks afgebroken 51
Persistente stof,
Op bodemoppervk
photochemische
omzetting. In de bodem geen
omzetting.
Adsorptie: sterk. Accumjlatie
bijjaarlijkse toepassing.
20: 700 911 1)
Binnen 3 weken uit stil.staand
water verdwenen en gebonden
aan slib 11
Diuron
Moleculaire omzetting 11
Enzymatische en microbiële
omzetting 1
Persistentie: 4-8 md. Afh. v.
bodemtype & vochtigheid.
Tijdelijke achteruitgang
regenwormen, duizendpoten en 61
andere bodemdieren.
25C: 42 mg/l'
DT50:±35 dgn 111
Geringe beweeglijkheid 11
DT50:± 56 dgn.
Persistentiegegevens variëren
van 2 weken tot 15 maanden.
Glufosinaatammoniun
Moleculaire
omzetting 11
Halflife: 30-40 dun. Geen
nadelige effecten 6 '
Bijoverdosering tijdelijke
reasning van de nitrificatie.
DT50 4-45 dagen
Het metaboliet 3
methyl fosf 1 nico-propi onzuur
heeft DT50 van 165 dagen. Zeer
tot weinig mobiel.
Photochemische afbraak: DT5O: 6
dagen. Uitspoeling 0,1% van de
dosering in het voorjaar.
Accunulatie:1%. Bij concentraties vanaf 5 mg/kg kan de
nitrificatie tijdelijk
verminderd zijn.
Glyfosaat
Wordt niet of
nauwelijks
afgebroken 11
Niet phytotox.
Wordt sterk geadsorbeerd
door de bodem. Microbiële
afbraak geen ophoping. Half life
minder dan 60 dgn.
Weinig beweeglijk 51
Bij zeer hoge dosering kan
nitro- 1 '
glyfosaat worden gevormd; een
potentieel carcinogene stof
(reactie met nitriet uit
kunstmest). Zeer innnobiel.
Weinig uitspoeling. DTSO: 2-112
dagen afhankelijk van
grondsoort. De hoge waarden
worden veroorzaakt door sterke
adsorptie aan grond waardoor
stof niet meer voor afbraak
beschikbaar is.
41
20C:1370 911 1)
Afbraak in water verloopt
traag.
0T50 in water/slib 1
=32-49 dagen.
25'C:12 g/l 11
DT50: 24-7 weken. Bindt sterk
aan slib 111
MCPA
Phytotoxich
voor wijn
groenten,
katoen,
sierplanten.
Halflife: ± 2 maanden 6
In eerder behandelde gronden
versnelde afbraak. Microbiële
afbraak. Beweegtijk.
± 21'C: 825
DT5O in water/slib: 8-35
dagen.Bindt aan slib 11>
Erg stabiel 1>
Vormt wateroplosbare alkali
metalen en
aminezouten.
Neerslag van
calciun of
rnagnesiuTzouten
in hard water.
Enigszins
vluchtig 11>
Metabolische afbraak. Residuact.
20'C: 620 mg/l 1>
2 md. 1>
Matige binding aan bodendeettjes,verdaning en evt. drift.
In geringe mate uitspoeling.
Zeer beweeglijk.
0T50 water/slib:
12-44 dagen 11>
Stabielin
warmte en
hydrolyse, 1>
reductie en
atrnosferische
oxidatie.
DT50<7-23 dagen. In zuur en
organische stof rijk milieu
vertraagde omzetting 11>
Eveneens in droog en anaeroob
milieu. Bij hoge teeeraturen en
bijjaarlijkse behandeling
versnelde afbraak. Matig tot
zeer mobiel. Uitspoeling: 0.5%
van de dosering. Vertraging van
de nitrificatie bij 67 mg/kg.
Mecoprop
DT50:2,5-<16 dgn. (20-24'C) 11>
Bij 12 en 35'C vertraagde
afbraak. Matig mobieltot
mobiel. Uitspoeling: 0.12% van
de dosering. Bij 33 en 167 ng/l
werd resp. 49 en 80% rennning van
de adee*ialing gemeten.
Paraquat
Photochemische
degradatie op
plantenoppervlak 1>
Al bij geringe
concentraties in
bodemnvocht
Phytoxische
verschijnselen,
M.n. op
zarmdgronden 11>
S i maz in
Phytotoxisch:
suikerbiet, 1>
tabak, tomaten,
klaver,rijst,
sojabonen, sla,
veel groenten
Moleculaire
afbraak.In
gevoelige
planten
Chlorosis en
sterfte,
Snel geïnactiveerd en af9ebroken
na contact met de bodem 1>
Bindt zich aan klei en spoelt
ten dele uit,
Matig afbreekbaar 1>
Sterke ophoping.
20'C:700 9111)
Binnen 3 weken uit stilstaand
water verdwenen en gebonden
aan slib 11>
Stabielin
neutrale,en
zure media.
Hydrolyseert in
alkalische
medi a 1 >
Photochemische
decoaensatie
door UV-straling
in waterige
oplossingen.
Chem1he omzetting is van
geen
betekenis. 0T50=10-30 jaar.
Op oppervk photochemnische
omzetting
In bodem geen omzetting.
Adsorptie: sterk.
Acctimjlatie bijjaarlijkse
toepassing.
Microbiële afbraak 1>
Na vele maanden is Simazin nog
steeds in bodemoppervlak
aanwezig.
DT50: 20-110 dan. Is
afhankelijk van teneratuur,
zuurstof omstandigheden en
vochtigheid. Weinig tot matig
mobiel. Adsorptie positief
gecorreleerd meet % organische
stof,kleigehalte en zuurgraad.
Geringe uitspoeling. Accums.jlatie
tot 5-15%.
42
20'C: 3.5 mg/l 1>
omzetting is langzaam 11>
DT50 > 70 dagen
Stabielin
neutrale,zwak
zurigeen zwak
basische media.
Hydrolyseert in
sterker
milieus
Dec000sitie
t.g.v.UVstraling.
Weinig
vluchtig 11>
Triclopyr
INSECTICIDEM
Broinofos
FUNGICIDEN
Thiophanaatmethyl
Klavers fijn
gevoelig
evenals tanks,
den, sierplanten
en bep. gewassen
Microbiëte afbraak 1
snel.HalfLife 46 dgn
afhankelijk van bodem en
klimatologische condities.
Omzettingsprodukten worden zeer
Langzaam afgebroken 6
Beweeglijk: uitspoeling 11
Geen ophoping.
0T50: 8Y7-69 dagen. Residuen
kunnen DT50 van 300 dagen
hebben. Matig tot zeer mobiel.
Uitspoeling: 1% van de dosering.
1
25C: 440 mg/1
Stabiel in water
Phytotox voor
Katoen en wijn
en somige
variëteiten van
fruitbomen,
kolen,
sierplanten en
kasptanten 1>
DT50:1 dag-3 weken 11
Geringe mobiliteit en
uitspoeling. Omzettingsprodukt
is DCBP (2,5 dichloor 4
broomfenol).
25°C: 40 ing/l'
20°C: 0.7 m911 2
Adsorbeert sterk aan
sLootbodemateriaal' 1
Niet phïtotoxisch
tnzetting in
carbendaz 1 m
Omzetting in carbendazim'
Gevaarlijk voor regenwormen
(Gewasbeschermingsgids).
20°C: 3.5 11 mg/kg
DT50: 15-25 dagen.
Carbendazim is giftig voor
vissen en watervlooien
DT50: 1-7 dagen"
Adsorptie afhankelijk van de
grondsoort. Weinig tot matig
mobiel. Uitspoeling: gering.
flram-o
Niet phïto-Matig afbreekbaar 4
toxisch behalve
in zinkgevoelige
planten zoals
tabak en
komkonnner
25°C: 65 mg/l'
43
OVERIGEN
Guarternaire
amoniun verb.
Weinig of niet persistent 4
Gedeeltelijk afbreekbaar
Snel afbreekbaar 11
551)
Zeer chemisch
FormaldehydeZeeryto- Met lucht oxydatie' toxisch >tot formic acid zeer goed optosb. in water reactief 1>
Gevoelig voor
licht
Steenkoolteer-Geen gegevens -
oliedestillaatgevonden
-
Legenda:
DT50de Disappearance Time waarin 50% van de hoeveelheid stof verdwenen is, hetzij door afbraak of vervluchtiging, hetzij door
binding aan de grond. De DT50 waarde varieert afhankelijk van verschillende variabelen in de proefopzet. In deze tabeL is
de range aangegeven die in verschillende proeven samen naar voren is gekomen.
aer =aerobisch
44
Tabel 2.8.1
Lengte van watergangen, in beheer bij RUS, waarin toegepast alternatieve onderhoudsmethoden; per provincie en in totaliteit.
Machinaal/mechanisch (km)
Gr
Fr
Dr
0v
Permanent waterhoudende
wat ergangen
droge taluds
322.6
natte taluds
322.6
bodem
322.6
Tijdelijk droogvallende
wat ergangen
taluds
bodem
Gel
Ut
NH
ZH
ZI
NB
Lb
F1
447.0
450.6
450.6
228.0
193.0
193.0
173.0
173.0
173.0
379.5
379.5
328.3
318.7
319.1
319.1
501.9
501.9
501.9
545.9
546.1
546.1
141.5
141.5
143.3
734.5
722.0
722.0
37.5
40.5
22.5
70.0
0.0
0.0
54.0
54.0
267.0
87.0
453.0
453.0
296.3
290.3
107.9
107.9
6.1
6.1
17.8
16.6
296.5
307.9
229.3
229.3
386.3
386.3
0.0
0.0
Handkracht (km)
Gr
Fr
Dr
0v
Ut
NH
ZH
Z1
NB
Lb
F1
55.4
55.4
Gel
Permanent waterhoudende
wat ergangen
droge taluds
natte taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
1.0
1.0
1.0
0.0
30.0
30.0
6.0
6.0
6.0
4.2
4.2
15.1
26.0
26.0
26.0
77.5
92.0
92.0
26.5
26.5
26.5
0.0
0.0
0.0
0.0
12.5
12.5
17.3
17.3
35.3
0.0
0.0
0.0
Tijdelijk droogvallende
watergangen
taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
11.0
11.0
3.1
3.1
10.0
10.0
26.0
26.0
0.0
0.0
0.0
0.0
2.6
2.6
0.0
0.0
0.0
0.0
Biologisch
Gr
Fr
Dr
0v
Ut
NH
ZH
ZI
NB
Lb
F1
Get
Permanent waterhoudende
watergangen
droge taluds
natte taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
8.0
0.0
0.0
6.1
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
18.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
Tijdelijk droogvallende
wat ergangen
taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
45
TabeL 2.8.2
Oppervlakte alternatieve onkruiestrijdingsmethoden op verhardingen; RWS 1986.
VERHARDINGEN
PROVINCIES
Fr
Gr
Dr
0v
Gel
Ut
NH
ZH
ZI
NB
Lb
F1
TOTAAL OPP. VERHARDINGEN 49.5
453.5
351.0
32.0
1252.0
298.2
408.1
206.7
37.5
162.5
54.0
0.0
MET TOEPASSING VAN ALTERO.O
NATIEVE METHEN
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
3.0
2.4
0.0
0.0
0.0
0.0
3.0
2.2
W.V.
selectief handschoffelen
& wieden
onkruidbranden
vegen en poetsen
niets doen (dus onkruid
Laten groeien)
0.2
46
Tabel 2.8.3
Oppervlakte in ha waarop alternatieve methoden van onkruidbestrijding worden toegepast in beplantingen van Rijkswa
staat, 1986.
ALTERNATIEVE METHEN VAN LANDSCHAPPELIJKE BEPLANTING
ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN GrFrDr0vGelUtNHZHZINBLbF1Totaal
ha
Bodenedekking met heesters
Bodentedekking met vaste planten
Boderitedekking met kruidachtigen
Bodeetedekking met schors,
houtsnippers e.d.
Selectief handschoffelen en wieden
Machinaal frezen,schoffelen e.d.
9.Uitrnaaien
Vegen en poetsen
Onkruidbranden
Niets doen
(dusonkruid (aten groeien)
ALTERNATIEVE METHEN VAN
ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN
ALTERNATIEVE METHEN VAN
ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN
1.0
4.51.00.41.52.212.21.2
0.9
4.516.029.032.5
10.80.510.53.66.02.44.018.020.0
BOSPLANTSOEN
GrFrDr
ha
Bodeetedekking met heesters
Bodefrtedekking met vaste planten
Bodefredekking met kruidachtigen
Bodefredekking met schors,
houtsnippers e.d.
Selectief handschoffelen en wieden
Machinaal frezen,schoffelen e.d.
9.Uitrnaaien
Vegen en poetsen
Onkruidbranden
Niets doen
(dusonkruid laten groeien)
0.0
8.7
0.0
1.0
8.7
0vGelUtNH
ZHZlNBLbF1Totaal
1.0
1.0
1.0
1.0
0.0
3.0
3.0
1.0
SIERPLANTSOEN
GrFrDr
ha
1.0
2.0
2.5
0.0
0.0
0.0
2.0
2.5
0vGelUtNH
Bodeatedekking net heesters
Bodeetedekking met vaste planten Bodeetedekking met kruidachtigen Bodentedekking met schors,
houtsnippers e.d.
Selectief handschoffelen en wieden Machinaal frezen, schoffelen e.d.
Uitmaaien
Vegen en poetsen
1. Onkruidbranden
j. Niets doen
(dus 'onkruid laten groeien')
ZHZINBLbF1Totaal
0.0
0.5
1.0
1.0
0.5
1.0
1.0
3.0 0.3
47
23.0
82.9
75.8
0.0
0.0
0.0
0.8
3.0
17.0 21.1
3.0
0.0
0.0
0.0
0.0
TOTAAL
ALTERNATIEVE METHcOEN VAN ONKRUIDBESTRIJDING IN BEPLANTINGEN aantal ha
Bodeoedekking net heesters 1.0
Boeeedekking roet vaste planten 10.7
Bodeirtedekking net kruidachtigen 1.0
Bodentedekking roet schors, 5.0
houtsnippers e.d.
Selectief harrdschoffelen en wieden45.1
Machinaal frezen, schoffelen e.d. 87.9
Uitmaaien 78.3
Vegen en poetsen
0.0
Onkruidbranden 0.0
Niets doen
0.0
(dus onkruid Laten groeien)
48
TabeL 2.9.1
Waardering van de toxiciteit van bestrijdingsmiddelen gebruikt door RUS in 1986.
HERBICIDEN
Amitrol
Arrnoniunsulfamaat
Atrazin
Chtoorthiamide
24-D
Dalapon
DicarTa
Dichtobenil
Diquat
Diuron
Gtufosinaat-anhTniLAl1
Glyfosaat
MCPA
Mecoprop
Paraquat
Sirr.azin
Triclopyr
FUNGICIDEN
Thiofanaat-rnethyi-o
Ziram-o
INSECTICIDEN
Bromofos-inethyl
OVER! GE
AlkyldimethytbenZytanoriiuihloride
Alkytdirnethylethylbenzylanaiioniunchloride
Didecyldirnethytarmiioniunchloride
Formaldehyde
Steenkootteerotie-destillaat
Legenda:
1= Gevarenklasse
2 = Acute toxiciteit
3 = Chronische toxiciteit
4=Bodem
5 = Water
6 = Vogels
7 = Vissen & Waterorganisrnen
8 * Bijen
9 = Fotochemisch reactief
9*
1
23
4
5
6
7
8
+
+-
-
+/-
+
+1--
+
-
+
+
+
+
+
+
-
+
+/-4/-
-
+
-
-
+
-
+
-
-
+
-
-
+
-
-
-
+1 +1 -
-
+
-
-
-
-
+
+
+
+
+
-
+
+
-
+
+
+
-
-
+
+
+/4/.
-
+
-+7
-
+
+1-
-
-
-
-
-
-
+
+
-
+1 +7 -
-
+
-
-
-
-
+
-
-
-
+
-
-
-
+7 .+
-
-
+
+
+
-
-
-
-
-
+
+
+
-
-
+/4/-
+
+
+
-
-
-
-
-
-
-
+
+
+
+7 +7 +7 -+7 -
-
+
+
-
+
+
+
-+/
-
-
+
-
+
+
+
+7 -+7 -
-
-
+
-
+
-
+1 -
-
4/-
-
-
+
+
+
+1 -
+1 -+1 -
+7 -
-
+
-
-
-
-
-
-
-
+7 -
+
/-
+
+'-
+7 -
+
geen negatieve effecten aangetoond
negatieve effecten aangetoond
+/- = effectintermediair, twijfelachtig of geen gegevens bekend.
+ *
-*
*
+=
-
=
voor fotocheimische reactiviteit geldt:
effect aanwezig
effect afwezig
49
Tabel 3.1.1
De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassingsgebieden wegbeplanting en overige beplantingen.
Toepassingsgebied Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen
Wegbeplanting
aiiinoniuuIfamaat (w+b)
houtige gewassen
dalapon (w+b)
monocoty 1 en
dichiobenil. (w+b)
mono- en dicotylen
vooral kieming
glufosinaat-anïnoniun
(b)
diquat (b)
dicotylen; éénjarig
glufosinaatamoniLzn (b)
mono- en dicotylen
glyfosaat (b)
MCPA (b)
mono- en dicotylen
rnecoprop (b)
Resistente of minder
gevoelige soorten
grassen
klaver-, winde- en
wi kkesoorten,
Paardestaart,
Zwaluwtong, KLeine
brandneteL
dicotyten, m.n.
Akkerdi stel
dicotylen, m.n. Grote
brandnetel,
Kleefkruid, Muur,
Zevenblad en
zur i ngsoorten
paraquat (b)
sirnazin (w)
50
m.n. monocotylen
Akkerw i nde,
Hondsdraf, Kleine
brandnetel,
Zwaluwtong,
Varkensgras en
overblijvende grasse
mono- en dicotylen
Varkensgras,
Viooltje, Muurpeper,
Kleine brandneteL,
Wo 1f sme Ik
Melganzevoet, Zwarte
Nachtschade en
Straatgras
Toepassingsgebied Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen Resistente o
gevoelige so
Andere beplanting amitrol (w+b) mono- en dicotylen
datapon (w+b)
rnonocotylen
dichlobenil (w+b) mono- en dicotylenOverblijvend
grassen, Kr
boterbloem,
windesoorten
gtyfosaat (b) mono- en dicotylenKlaver-, wir
wi kkesoorter
Paardestaart
Zwaluwtong e
brandoetel
Bossenaimioniunsulfamaat
(w+b)
houtige gewassen
chloorthiamide (w+b)
mono- en dicotylen
m.n.Klein hoefblad,
Paardebloeei,
Madelief, Weegbree,
Akkerdistel en
wi ndesoorten
Overblijvenc
grassen, Kr.
boterbloem,
windesoorter
Hondsdraf
glyfosaat (b)
mono- en dicotylen
Klaver-,wik
windesoorter
Paardestaart
Zwaluwtong e
brandnete 1
Legenda:
Systemisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de
plant vervoerd wordt naar de plaats van werking.
Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in
aanraking is gekomen.
(Zonderwijk & Liefstingh 1982).
51
Tabel 3.1.2
Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden in Beplantingen.
= zie bijlagen 5-7.
Toepassingsgebieden
Mechanisch onderhoud
Biologisch onderhoud
0nerkingen
Ter bestrijding van
mono- en dicotyten:
- Afmaaien en afvoeren
in voorjaar voorafgaande aan het f rezen
en ploegen of ter
begeleiding van een
eventuele onkruidvegetatie in de beplant ing
- Afbranden voorafgaande
aan het f rezen en
ploegen
- Ruigte: frezen of
ploegen
- Grond tot op 5 è 10 cm
frezen en onderploegen
(hakf rees)
- Het onderploegen van
de zode met een ploeg
met voorschaar
vertraagt de hergroei
van de grassen en
overblijvende
wortelonkruiden bij
niet verruigde
onkruidvegetat ies
(Goos & Pols 1989)
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Inzaaien van
groenbemester voor de
aanplant, gedurende
één groeiseizoen
- Inzaaien of aanplanten
bodenedekkende
plantesoorten (Witte
klaver, Reukloze
kamille, Gele
ganzebloem, Klimop,
Witte kultuurklaver
Retor: 20-25 kg/ha,
etc.) gelijktijdig met
de aanplant liefst in
het najaar
- 20 cm bladafval of
schors (machinaal of
in handkracht)
gelijktijdig met de
aanplant
Voordat met bestrijding
begonnen wordt, dient
allereerst afgewogen te
worden of bestrijding
überhaupt wel
noodzakelijk is. Als er
veel storende soorten
aanwezig zijn zoals
bijvoorbeeld kweek is
bestrijding een
noodzaak. Ontbreken
dergelijke Soorten of
zijn ze slechts
sporadisch aanwezig dan
kan gedacht worden aan
het begeleiden van
dergelijke soorten met
beheersrnaatregelen als
maaien en selektief
wegschoffeten van de
storende Soorten.
Bij de keuze van de aan
te planten soorten moet
zoveel mogelijk worden
uitgegaan van inheemse
soorten die zich
thuisvoelen in het te
beplanten gebied. Tevens
moet een keuze gemaakt
worden tussen snel
groeien met een
regelrnatige aanblik of
langzaam groeien met een
onregelmatige aanblik.
Bij snelle groei is
onkruidbestrijding
noodzakelijker dan bij
langzame groei.
Landschappelijke
Beplantingen. Bosplantsoen en Wegbeplanting
Aanleg
Specifieke bestrijding
van rnonocotylen:
- Géén grondbewerking
evt. toplaag afvoeren
- Kweek: f rezen en
bij hergroei opnieuw
frezen (5 è 10 cm)
- Niet te vaak maaien,
dit bevordert zodevorming van de grassen
Specifieke bestrijding
van éénjarige dicotylen:
- schoffelen met
schoffelmachine
52
Beheer in jonge (t/m 3
jaar) beplantingen
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Papieren plantschijf
rondom aangeplante
bomen & struiken
(boomspiegel)
(Hawlitzeck et al,
1987)
- Schoffelen: hannatig
(selectief) of
schoffelmachine
(schoffelbak)
- Onkruidbranders
(stootbrander &
i nf raroodbrander)
- Aanbrengen van
Landbouwfolie
Ter bestrijding van
mono- en dicotyten:
- Inzaaien "of
aanplanten bodeaCedekkende plantesoorten
(Gele dovenetel,
Maagdenpalm, etc.)
- Maaien van ingezaaide
kruiden (klaver) op 10
cm: uitstoeting leidt
tot dichte begroeiing
van klaver en
onkruiden worden
afgemaaid voor de
zaadzett ing
- 10 cm bladafval,
schors, berriooi of
dunninghout. In de
meeste gevallen
dringen wortelonkruiden toch door de
aangebrachte laag
heen. Deze kunnen dan
selektief en dus
hanc*natig weggeschoffeld worden. Het
is zaak dit boven de
schorslaag te doen en
de laag niet te
verstoren, daar er
anders weer
ki emi ngsopeni ngen
ontstaan
Specifieke bestrijding
van zich vegetatief
verspreidende soorten
als Akkerdistel.
Haagwinde e.d.:
- Uortetstokvormende
onkruiden bestrijden
door selektief te
maaien in de zomer en
dit zonodig enige
malen te herhalen bij
hergroei (m.b.v. een
bosmaaier). Het is
tevens zaak vooral bij
nat weer te naaien. De
wortel rot dan veelal
weg
Ecologisch beheer:
- Ontwikkelen van
vestiging en groei
specifieke kruiden
(zie opaerkingen)
- Verschralingsbeheer:
door 1 â 2 x per jaar
maaien het voorkomen
van dicotylen bevorde
ren
53
- Niet ploegen tussen
de beplanting. Door de
bodem met rust te
laten worden in de
loop der tijd de
éénjarige storingssoorten teruggedrongen. Meerjarige
dicotylen en grassen
vestigen zich dan.
Deze kunnen met een
maaibeheer begeleidt
worden.
- Zeker X uitval
accepteren als de
functie van de
beplanting dit
toelaat. Door uitval
van de houtaanplant
kan een gevarieerder
beeld in de beplanting
ontstaan. Vindt er
geen uitval plaats dan
kan hetzelfde effect
bereikt worden door
een snoeibeheer toe te
passen. Hierdoor kan
een gewenste
ondergroei ontwikkeld
worden.
• Steeds opnieuw dient
overwogen te worden of
onkruidbestrijding in
de beplanting nog
noodzakelijk is. De
adviezen varieren van
1 tot 3 jaar na
aanplant
- Schorslaag moet na 3 â
4 jaar worden
aangevuld
- Chipslaag moet na 1
jaar worden aangevuld
Beheer in oude (na 4
jaar) beplantingen
Ter bestrijding van
mono- en dicotyten:
- Naaien van de randen
- Struiken op randen
inplanten en eens in
4 è 5 jaar de
struiken terugsnoeien
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Inzaal van kruiden
- extensief beweiden
- 10 cm bladafval,
schors, bernfooi of
dunninghout. !n de
meeste gevallen
dringen wortelonkruiden toch door de
aangebrachte laag
heen. Deze kunnen dan
selektief en dus
hanhatig weggeschoffeld worden. Het
is zaak dit boven de
schorslaag te doen en
de laag niet te
verstoren, daar er
anders weer
kiemingsopeningen
ontstaan
- Ook is het mogelijk
alleen schors op de
randen aan te brengen
- Uittrekken en afzagen
Amerikaanse vogel kers
Specifieke bestrijding
van zich vegetatief
verspreidende soorten
als Akkerdistel.
Haagwinde e.d.:
- Maaien in de zomer,
zonodig herhalen bij
hergroei
Bestrijding van
onkruiden is niet meer
relevant
Als netheid in het
plantsoen voornaamste
reden van bestrijding
is dan op randen van
het plantsoen struiken
inplanten zodat inkijk
beleniaerd wordt.
Ecologisch beheer:
- Ontwikkelen van
vestiging en groei
specifieke kruiden
(zie onerkingen bij
jonge beplantingen).
Sierplantsoen
Aanleg
Beheer
Zie Landschappelijke
beplantingen &
bospl antsoen
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- 10 cm schors of
dunningshout op bodem
aanbrengen
- Aanplant van
bodeetedekkende
planten (Vrouwemantel)
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Schoffelen:
handkracht (se(ectief) of met
bosmaaier c.q.
schoffetmachine met
variabele werkbreedte
- Onkruidbrander. Ter
bestrijding van
wortelstok van
onkru i den
54
- Soorten planten die
meer dichte struiken
vormen (rinpelroos)
Tabel 3.1.3
De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassingsg
wegen en verhardingen.
Toepassingsgebied Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen Wegen en verhardingen amitrol (w+b)
amoniunsulfamaat
(w+b)
Resistente
gevoelige sc
mono- en dicotylen
hout ige gewassen
atrazin (w+b) mono- en dicotyten, Melganzevoet
m.n. éénjarigen Nachtschade,
chloorthiamide (w+b)
mono- en dicotylen
m.n.Klein hoefblad,
Akkerdistel en
Paa rdes t aa r t
2,4D(b)
dicotylen m.n. Klein
hoef blad,
Paardebloem,
Madelief, Weegbree,
Akkerdistel en
windesoorten
dalapon (w+b)
rnonoCotylen
dichlobenil (w+b)
mono- en dicotylen;
m.n. de kieming
diuron (w)
mono- en dicotylen,
éénjarig m.n.
Muurpeper, mos en
algen
diquat
dicotylen, m.n.
éénjarigen
glyfosaat (b)
mono- en dicotylen
MCPA (b)
dicotylen m.n.
Akkerdi stel
Paraquat (b)
55
m.n. inonocotylen
simazin (w)
mono- en dicotylen
m.n.
éénjari genVarkensgras
Viooltje, Straatgras, Muurpeper,
Kleine brandnetel,
Wol fsme Ik,
Melganzevoet, Zwarte
Nachtschade
Legenda:
Systemisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de pLant
vervoerd wordt naar de plaats van werking.
Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in aanraking is
gekomen.
(Zonderwijk & Liefstingh 1982).
56
Tabel 3.1.4
Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden op verhardingen.
Toepass 1 ngsgebi eden
Verhardi ngen
Aanleg
Mechanisch onderhoud
Steriele grond
aanbrengen als
toplaag onder de
bestrating
Banden van verkeersgeleiders en goten
zodanig kiezen dat
het langste aaneengesloten stuk band
onstaat: RUS band en
beton verholen
Goten niet plaatsen
Langs geLeiderails
Biologisch onderhoud
Groene alternatieven
aanleggen i.p.v.
verhardingen bij
verkeersgeleiders en
kunstwerken:
Laagbl i jvende
begroeiing zoals
bodeeedekkende
strui ken
57
Onerkingen
Het zoveel mogelijk
aanbrengen van
gesloten verhardingen
zoals beton, e.d.
Daarbij moet wel
rekening gehouden
worden met het
bomenbestand (Arionynss
1987)
De verhardingen moeten
glad zijn. Op en in
oneffenheden blijft
veel zand en organisch
materiaal liggen,
waarin onkruiden zich
gemakkelijk kunnen
vestigen. Ook het
vegen in oneffenheden
is niet gemakkelijk
(Hoksbergen 1988).
Beheer
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Schoffelen:
handkracht (selectief)
- Wegmaaien met
bosmaaier
- Onkruidbrander
- Randen afsteken
- Langs wegranden
naaien of met
afsteker vegetatie
wegsteken
- Uittrekken en af zagen
van houtige gewassen
- Het dichten van
bestratingsvoegen met
bitunen of lunsthars
(Anonymos 1987)
Ter bestrijding van
rnono-en dicotylen:
Het omvormen van
bestrating tot
openbaar groen
(Anonynn.is 1987):
Laagblijvermde
begroeiing indien
sprake moet blijven
van goed zicht voor
weggebruikers
Specifieke bestrijding
van algen en rnossen:
- In goten 1 maal per 2
weken vegen met
poetsmachine
- Schoonspuiten van
zoab - bestrating
onder hoge druk
Specifieke bestrijding
van wortetonkruiden:
- Selectief maaien in
de zomer en dit
herhalen bij hergroei
- Het schoonhouden van
openingen en voegen
zodat er geen
kimningsmilieu wordt
gecreëerd
58
Het branden net de
onkruidbranders moet
geschieden bij droog
en zonnig weer om
hergroei te voorkomen
- De borstelmachines
zijn in twee soorten
in de handel te
verkrijgen:
met borstels die
meedraaien in de
rijrichting
met borstels die
dwars op de
rijrichting
draaien.
De laatste Soort trekt
de onkruiden iets
dieper weg uit voegen
(mond.med.H. Vos).
De borstelmachines
zijn effectiefin het
bestrijden van
onkruiden na hergroei.
De bandnachfnes vegen
onkruiden weg door de
wrijving die ontstaat
tussen een rubberen
band en de bestrating.
Deze machines zijn
effectief bij het
bestrijden van
verruigde onkruidvegetaties.
- De wieldruk van de
machines speelt een
belangrijke rol.Bij
te grote wieldruk kan
bijvoorbeeld de
tegelbest rat ing
weggedrukt worden.
- Bepaalde onkruiden
worden door borstel-en
barxknachines slecht
verwi jderd:
varkensgras, brede
weegbree en bijvoet
(mond.med. H. Vos;
Hoksbergen 1988).
Door het hoge
toerental van Mowi
Roterbant (een
barmnachine) is
slijtage aan de
verharding minimaal.
-
Tabel3.1.5
De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassings
wegbermen en dijken.
Toepassingsgebied
Systemisch herbicide Contactherbicide Werking tegen
Wegbermranden
anitroL(w+b)
mono- en dicotylen
atrazin (w+b)
mono- en dicotylen,
m.n. éénjarigen
Resistente
gevoelige sc
-
Melganzevoel
nachtschade,
Straatgras
2,40 (b) dicotylen m.n. Klein
hoefblad, Akkerdistel
en Paardestaart
dalapon (w+b) monocotylen
dichlobenil (w+b) mono- en dicotylen
m.n. de kieming
Overbl i jven
grassen, Kri
boterb 1 oem,
wi ndesoortei
diuron (w)
mono- en dicotyten;
éénjarigen m.n.
Muurpeper, rnos en
algen
Weegbree- er
erepri jssooi
glyfosaat (b) mono- en dicotylen
Klaver-, wir
wi kkesoorter
Paardestaari
Zwaluwtong
brarrdnete 1
paraquat (b)m.n. monocotylen
simazin (w)
59
mono- en dicotylen
Akkerwinde,
Hondsdraf, 1
brandnetel,
Zwaluwtong,
Varkensg ras
overbl i jven
Varkensg ras
Viooltje, Mi
Kleine brani
Wo t f sme Ik,
MeI ganzevoe nacht sch ade
St raatg ras
Grasbermen
amitrol (w+b)
mono- en dicotylen
2,40 (b)
dicotylen m.n. Klein
hoef blad,
Paardebloein,
Madelief, Weegbree,
Akkerdistel en
windesoorten
dalapon (w+b)
monocotylen
dichtobenit (w+b)
mono- en dicotylen
,n.n. de kieming
overblijvende
grassen, Kruipende
boterbloem, klaver-e
wi ndesoorten
diuron (w)
mono- en dicotylen,
éénjarigen, m.n.
Muurpeper, mos en
algen
Ueegbree- en
erepri jssoorten
glyfosaat (b)
mono- en dicotyten
klaver-, wikke- en
windesoorten,
Paardestaart,
Zwaluwtong, Kleine
brandnete 1
MCPA (b)
dicotylen m.n.
Akkerdi stel
rnecoprop (b)
dicotylen m.n. Grote
brandnetel,
Kleefkruid, Muur,
Zevenblad en
zur i ngsoorten
paraquat (b)
jjen
amitrot (w+b)
m.n. rnonocotylen
en dicotyten
2,40 (b)
dicotylen m.n. Klein
hoef bi ad,
Paardebloein,
Madetief, Weegbree,
Akkerdistet en
windesoorten
dalapon (w+b)
monocotyten
dicaeta (b)
wordt altijd gebruikt
in coirinatie met
MCPA en mecoprop zie
aldaar
om
Akkerwinde,
Hondsdraf, Kleine
braridnetel,
Zwaluwtorig,
Varkensgras en
overblijvende grass€
dichtobenit (w+b)
mono- en dicotylen
m.n. de kieeiing
overbt ijver
grassen,Ki
boterbloein,
wi ndesoorti
dicotyten; éénjarigen
grassen
glyfosaat (b)
mono- en dicotyten
klaver-,wi
windesoorti
Paardestaar
Zwatuwtong,
brandnetel
MCPA (b)
dicotyten m.n.
Akkerdi stel
mecoprop (b)
dicotyten m.n. Grote
brandoetet,
Kteefkruid, Muur,
Zevenbtad en
zur i ngsoorten
diquat (b)
paraquat (b) sirnazin (w)
m.n. monocotylen Akkerwiride,
Hondsdraf,
brarrdnetet
Zwaluwtong,
Varkensgrar
overbl ijver
mono- en dicotytenVarkensgrar
Vioottje,
Kleine brar
Wo 1f sme Ik,
Met ganzevo
nacht schad€
Straatgras
Legenda:
Systeinisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de p
vervoerd wordt naar de plaats van werking.
Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in aar,
gekomen.
(Zonderwijk & Liefstingh 1982).
61
Tabel 3.1.6
Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden in grasbermen en
wegbermranden en op dijken.
Toepassingsgebieden
Mechanisch onderhoud
Biologisch onderhoud
Grasbermen en dijken
Aanleg
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Aanleg voedselarme
laag (zandig
kalkri jk)
- Voedselrijke toplaag
verwijderen
(Pijnenburg &
Tönissen 1989)
- Branden met
onkruidbranders
- Voor aanleg van
wegbeplanting zie
tabel 3.1.2
Ter bestrijding van
rnono- en dicotylen:
- Inzaai met mengset
graszaad (15-24 kg
zaad/ha) van Festuca
rubra, Festuca ovina
ssp cinerea, Festuca
ovina ssp tenui-folia,
Agrostis cappillaris
- Opbrengen van maaiset
uit naburig
natuurreservaat en na
enkele weken
verwi jderen
- Inzaaf of aanplant var
bodeinbedek kende
planten (zie
beplantingen) in
houtige' bermen
- Grassoorten inzaaien
die traag groeien
Beheer
Ecologisch beheer:
Maaien:
op zandige gronden lx
per jaar in najaar.
Hergroei (septeeter)
van grassen is
geringer waardoor
kietningsplekken voor
dicotylen ontstaan
(mond. med. Van
Heemsbergen)
Maaien op kleigronden
2x per jaar maaien in
mei-juni en augustus
(Van der Zwan 1986)
Specifieke bestrijding
van zich vegetatief
verspreidende soorten
als Akkerdistel. Zuring
e.d.:
- * pleksgewijs frequent
maaien
* maaien bij
regenachtig weer
(wortels rotten in)
- fl Ide peen: afmaaien
voor btoeitijdstip
Bestrijding van mono- en
di coty ten:
- begrazen (extensief)
van dijken
- voor wegbeptanting zie
tabel 3.1.2
Visueel aantrekkelijk
beheer:
- opbrengen van maaisel
uit naburig
natuurreservaat en n
enkele weken dit
maaiset verwijderen
62
Onerkingen
Nadenken of
mogelijkheden smalle
of brede berm
In brede berm
verschillende
vegetat i etypen
ontwikkelen w.o.
rui gtkrui denvegetat ie
en een hout ige
vegetatie (Van
Herwaarden 1989)
Direct langs de weg 1
meter zone van kort te
houden gras voor zicht
op wegbermeubilair en
uitrijrnogetijkheid
Het maaiset moet
afgevoerd worden
Bij het toepassen van
een verschrat ingsbeheer opletten
dat de berm niet te
schraal wordt; zonodig
het maairegime terugbrengen tot eens in de
2 â 3 jaar
Bij verschratingsbeheer geen klepelrnaaiers gebruiken,
ondat deze het rnaaiset
fijnstaan en afvoer
bemoeilijken
Bij kleigronden is bij
maaien het voornaamste
doel het creëren van
een open
vegetat i estructuur
Maairegime moet
afgestend worden op
bloei en zaadzetting
van soorten die men in
berm wil handhaven
Grasbermen en dijken
Beheer
Wegbermranden
Aanleg
Beheer
- maaien op kleigronden
2x per jaar maaien in
septelT**r en deceeCer
(Zwanepoel 1989). Met
dit maairegime kurw*n
de dicotylen langer
bloeien.
Maaien op dijken idem
als voor wegbermen:
klei en zandgronden
(Miriderhoud et aL
z.j.)
Talud naar bermsloot
geleidelijk af laten
lopen zodat er
mogelijkheden voor
groei van
waterpLanten of
"natte" soorten
Ontstaan (plasberm
Van Heemsbergen &
Pitlo 1983)
- Randen iets hoger
maken dan het wegdek
zodat onkruiden niet
op wegdek gaan liggen
Voor het maaien van
wegbermen zijn
maaibatken net
raimnetende kettingen
(waarschuwi ngssignaa 1
voor vogels) zeer
geschikt (Zonderwijk &
Liefstingh 1982)
Maaihoogte moet 8 â 12
cm boven het maaiveld
zijn. Hierdoor wordt
zodevorming van de
grassen voorkomen en
jonge dicotylen
blijven staan (Van der
Zwan 1986)
Bij bestrijding van
kleine rozetvormende
dicotylen in gazon
moet gemaaid worden
voor de zaadzett Ing
van deze soorten en op
een inaaihoogte van 5 â
6 cm
Ter bestrijding van
rnono- en dicotylen:
- Aanplant van
bodenedekkende
soorten (klimop e.d.)
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Branden met
onkruidbranders
- Maaien met bosmaaier
rond wegbermeubi Lair
- Zone waarin
wegbernineubilair is
aangebracht kort
houden net
klepelmaaier of
messenbat k
63
Tabel 3.1.7
De door Rijkswaterstaat toegepaste chemische bestrijdingsmiddelen, hun werking en restricties voor de toepassingsgebieden in watergarmgen.
ToepassingsgebiedSystemisch herbicide ContactherbicideWerking tegen
Watergangen Resistente of minder
gevoelige Soorten
dalapon (w+b) monocotyten
simazin (w)
mono- en dicotytenVarkermsgras,
Viooltje, Muurpeper,
Kleine brandnetel,
Wo 1f sme t
Melganzevoet, Zwarte
nachtschade en
St raatgras
Legenda:
Systemisch herbicide betekent dat de werkzame stof door het blad (b) of de wortels (w) opgenomen wordt en in de plant
vervoerd wordt naar de plaats van werking.
Contactherbicide wil zeggen dat de plant direkt wordt beïnvloed op de plaats waar ze met de spuitvloeistof in aanraking
is gekomen.
(Zonderwijk & Liefstingh 1982).
64
Tabel 3.1.8
Alternatieve bestrijdingsmethoden en beheer ter vervanging van de toepassing van herbiciden in watergangen.
Toepass i ngsgebi eden
Watergangen
Aanleg
Mechanisch onderhoud
Buiten dwarsprofiel
een begroeide natte
plasberm creëren.
Kuns tst of ma tt en
aanbrengen ter
bescherming tegen
erosie (Van
Heemsbergen & Pitlo
1983)
Ter verdediging van
oevers rietzoden
aanbrengen met groene
wilgenpaden en een
geringe
staanbestorting
(AnonmJs 1989)
Overdimensioneren van
de watergangen in de
diepte of in de
breedte (Pitlo 1989)
waardoor
watervoerende
capaciteit vergroot
wordt
Biologisch onderhoud
Ter bestrijding van
reono- en dicotylen:
- Langs oever struiken
en bomen aanplanten of
laten staan die voor
beschaduwing van de
watergang zorgen
waardoor plantengroei
vertraagd c.q.
verminderd wordt.
Hierdoor wordt tevens
de vorming van een
anaerobe sliblaag
beperkt waardoor
algengroei sterk wordt
teruggedrongen (Bevort
en Schoorl 1989)
65
Ornerkingen
Bij watergangen is het
zaak dat de
waterkwaliteit goed
is. Bij een sterk
geëutrofieerde sloot
wordt veel wildgroei
van stikstofminnende
soorten aangetroffen
(Gryseels 1989)
Beheer
Ter bestrijding van
mono- en dicotyten:
- Uittepelen
- Bodem f rezen
- Talud maaien (2x per
jaar)
- Bodem uitscheppen (1
x 3-5 jaar)
- Ktepeten van het
schouwpad
- Beweiden
- Het uitzetten van
Graskarpers (mond.
med. Pitlo)
- Bodem en oevers
maaien met maaiboot
of maaikorf
Ter bestrijding van
mono- en dicotylen:
- Het ontwikkelen of
aanplanten van
drijvende waterptanten
als waterlelie
fonteinkruid e.d. Dit
voorkomt groei
waterplanten in de
watergang (Pitlo m.m.)
Ecologisch beheer:
maaien van de oever
en afvoeren van het
maaise( (Gryseels
1989). Dit stinjleert
het voorkomen van een
soortenri jke
vegetatie
Verwijdering van de
strooisel laag
St ilma leert
ontwikkeling van riet
en vestiging van
moeras- en
waterplanten
(dicotylen) (Gryseels
1989)
De rietzode kan ook
machinaal uitgekrabd
worden (waterschap
Het Lange Rond)
Specifieke bestrijding
van wortelstokvormende
mono- en dicotylen als
Haagwinde e.d.:
- Specifiek maaien in
de zomer. Herhalen
bij hergroei. In de
zomer vindt
nutriëntenstroom naar
wortels plaats. Dit
biedt de plant de
mogelijkheid om in
voLgende gunstige
periode opnieuw te
groeien (hergroei)
66
De bagger die bij het
uitlepelen van de
watergangen overblijft
dient niet op de
oevers gedeponeerd te
worden. Dit heeft
vernietigende invloed
op de aanwezige
vegetatie (Helmen &
Helmen 1989)
Het uitzetten van
graskarpers moet met
toesteming van de
provinciale
natuurbeschermi ngsconsulent gebeuren.
Graskarpers kunnen een
vernietigende invloed
hebben op flora en
fauna in de watergang
Tabel 3.2.1
Kostenvergelijking van bestrijdingsmethoden op basis van een
gemiddelde situatie (frequentie & grondsoort) gedurende 5 jaar.
volgnr. onderdeel
chemische onkruid
bestrl.jding
I.I.
.2.
2.2.
2,6(2x)
3,7(2x)
2,6(2x)
3e ,4een 5e jaar lx/jr
40%lx/jr
5,76(3x)
3,7(3x)
5, 76(3x) (3x)21.01.507
(3x40%)
21.01.501
3.2.
4.2.
5,18 si.azin 60 ml
2,96 casoron 1800 gr
21.01.402 294,-21.01.409 252,--
3e,4e en 5ejr.2x/jr
-schoffel.en
-harken, laden(20%)
33,-(6x)
7,56(6x)
(751)21.01.402 132,-(201)21.01.409 30,24
13,43/L
0,--,k
0,54
12--
13,43fL
10,--/kg
0 ,e
le,--
100 ml
leen2ejr.Sx/jr
-manfrees
-hakkenin de rij
-harken c.a. (501)
3e,4e en5e jr. 2x/jr
-man . frees
-harken c.a. (20%)
40 nl
fZUU gr
100 m
18,2(10x)
14,5(10x)
18,9(10x)
18,2(10x)
21.01.405 182,-21.01.404 96,67
(501)21.01.409 126,--
10,9(6x)
7,56(6x)
10,9(6x)
(601)21.01.405
(201)21.01.409
IS(lOs)
1.,5(lUx)
37,8(10x)
IS(lOs)
100 &
65,30
30,24
100 &
Ieen2ejr.5x/jr
-man . mechine
-haiKen in de rij
-itharken c.a.
ge.Huizen 150,-21.1)1.404 96,67
21.01.409 252,--
3 e , 4 e en 5ejr.2x1jr
ii:.iiLlvcr
5,1.
Ie j r . schoffe Imachine
5.2.
2ejr.
-inzaaien
-inwerken zaad
-selectief wieden
5.3.
3ejr.
-maaien (Zx)
5.4.
4e en 5ejr.
6.
aanbrengen en onderhouden schors
6.1.
lejaar
-ont graven tanden
(202;0,10 m diep)
-inbrengen schors
2e tIm 5e jaar
-selectief wieden
2x/jr
-uitharken c.a.(201)
-aanvullen 4. jr
(oC'.)'.uzzcn
1201)2I.0I.40
3(hx)
?,%(Gx)
-it.rrkenc...(?1tZl
6.2.
3,90 sinazin
4,93 clioron
44,I(I0x)
37,8( lOx)
mechanisch m.b.v.
schoffe Imachine
4.1.
(2x)21.01.508
(2x)2.01 • 01
leen2ejr.Sx/jr
-schoffelen
-harken,laden
mechanisch m.b.v.
frees
3.1.
koen aankopen hoev.h. eenh.pr . kosten1
lOO
leen2ejaarlx/jr
lx/jr
schoffelen handkr.
2.1.
eenheid arb.norm mach.norm herkosC norm
IMAC
in./eenh
ii/eenh.
ino
4,30,2'
&
zie4.
5,4
18
6
12.01.001
12.01.102
1000 &/usir
3,60
2,-4.--
4(2x)23.01.209
8,--
aa4
0,2 kg
20,-/kg
4,--
100 &
4(2x)
er is een stabiele situatie ontstaan met de dichtgro.eiende beplanting
100 &
2 &
IS &
4 &
12
1 75
6(Bx)
7,56(8x)
00
11.0I.01+H'le
8,-()22.01.002 25.0,-- schors
15 &
40,--
600,--
32,-40.32
66,67 schors
4 &
40,--
160,--
1000 &/uur
21.01.409
()21.01.002
N.B. eenheidsprijzen die in deze tabel gebruikt zijn, zijn:
manuur
f 40,rugspuit voor chemische bestrijding/uur:
f 5,tweewielige trekker met frees/uur:
f 20,tweewielige trekker met schoffelgarnituur/uur:
5 2O,
Bron: Tussen Spuit en Kruid. Voorlichting Stedelijk Groen.
F7
0
Overzicht van de m 2 -kosten op jaarbasis (zie ook bijlage 3).
cr0 H
QD)
'd'l(t
l-t')
t)
41
n
çr
Ortt-,)
0
(D<t-)
t
4)
Methode>
t
Ii)
t
t
0
0
.t
0
10
t
4)
t
4)
t
41
'4-4
"-4
4l
0
4)
4-)
-4
41
o
.t
0
1/)
.t
0
(1)
1
O.
1/)
0.
't
44
0.)
1.)
41
'4-4
0
.t
0
t
4)
10
t
0)
'4
-
0
0
14
4-1
0
.t
0
4)41
•ri-1
',-441
4)
,o
1-.
tO.
4 t
14--1
Ulfl
t-4
t-.)
-
5
t
4)
t
4)
ii
0.)
11
t
41
t
4)
4-40)
'4-J
014
4)
00)
0
t
(J)
rt
't
41
0
't.)
c
t)
t)
'-1
1
Cr
t)
(/)
AflIETINGEN SOORT LEEVIJD
50 x4
in'slerpi.1
- 3 jr.
50 x4 m'bospi.1 - 3jr.
100 x 20
in'bospi.1-
100 x 20
1
V
0,72 0,50
1,30
0,45
1,54
0,27
0,50
0,46
1,54
0,27
1,30
in'bospi.>4
jr.
in'bospL> 4
fr.
0,66
0
0
'1
01
0,30
(t
'-1
0,66
3jr.
50 x4 in'sierpi.>4 jr.
50 x4
(n
0,41
1,28
0,61
0,27
0,30
t)
0,84
0,84
0,25
0,41
0,37
0,77
0,46
0,28
0,41
0,37
0,77
0,60
0,21
0,12
0,11
rt
(1)
0
't
1
't
0,23
0,18
N.B. In de tabel zijn alleen arbeids-, machine- en materiaalkosten verwerkt. Eén arbeidsuur is f 35,-.
Bron:Gemeente Lelystad.
(On)kruidvegetaties en de aanleg c.q. het onderhoud
van groenvoorzieningen in Lelystad, 1983.
0,06
Tabel 3.2.3
Kostenberekeningen voor 5 jaar intensief en extensief onderhoud
in bosplantsoen.
Bron: Onkruidbeheer in bosplantsoen, WOHOG, 1987.
Tabel 1. Voorbeeld van een koetenberekening voor 5 jaar intensief onderhoud. Arbeidsloon le gebaseerd op
40,-- per uur. Er werd aangenomen dat de onkruidbezetting In de latere jaren geringer is.
Methode
Kosten in guldens per
l é jaar
Schots
Aanschaf en aanbrengen schots (10 en);
2 e
55 jaar Totaal Per jaar
7,50
2,00
9,50
2,75
4,37
7,12
2,50
3,20
5,70
1,60
2,00
3,60
1,70
1,60
3,30
0,56
1,40
1,96
najaar nog 5x wieden
Mandschoffelen
+ uitharken
1e jaar 5 x
1,90
2e jaar 5 x
1,42
daarna 2 a per jaar
Schoffelmachine
Ijaar 5 x + hakken in de rij
Frezen
daarnatotaal nog 5 x
l
jaar 6 x + hakken in de tij
2 0jaar5 x
1.14
daarnatotaal nog 8 x frezen
Frezen/klaver
1e jaar 2 x frezen/klaverinzaai/
Chenisch
daarna nog totaal 4 x maaien
l
en 2 e jaar Fydulan 0(voorjaar cii
0.72
1 x naaien
0,66
herfat)
daarna alleenin het voorjaar (3 x)
0,39
Tabel 2. Voorbeeld van een koetenberekening voor 5 jaar extenaief onderhoud (zie verder tabel 1).
MethodeToelichting
Koaten in guldens per
Ie
jaar
25e
jaar
Totaal
Schors
Aanschaf en aanbrengen schor (10 cm);
I
na
jaar totaal nog 2 x wieden
7,50
0,80
8,30
Handschoffelen
1e jaar 3 x
0,90
1,10
2,00
0,54
0,54
1,08
0,75
0.75
1,50
1,70
0,40
2,10
0.30
0,40
0,70
1,66
daarna totaal nog 5 x
Schoffelmachine
1' jaar 3 x
0,60
daaniiatotaal nog 3 x
Frezen
jaar 3 x
0,22
daarna totaal nog 3 x
Frzen/klaver
1C
jaar 2 x frezen/klaverinzaaif
Per jaar
0,30
1x maaien;
daarna totaal nog 2 x maaien
Chenisch
voorjaar Ijaar 1 x Fydulan 0;
daarna totaal nog 2 x maaien
0,42
0,14
Tabel 3.2.4
Functionele en visuele aspecten van alternatieve bestrijdings- en beheermethoden.
Toepassingsgebieden Functionele aspecten BeplantingenOnkruiden, met name de grassen en de
meerjarige wortelonkruiden, kunnen
schadelijke effecten hebben op de
houtaanplant (Goos & Los 1989). Vertraging
van de groei of uitval van de bomen en
struiken is in veel gevallen het gevolg van
de sterke concurrentiedruk van de onkruiden
Heeft de beplanting de funktie van wind- of
geluidscherm dan moeten de onkruiden
bestreden worden. Heeft een beplanting een
meer ecologische en visuele funktie, dan is
het niet noodzakelijk onkruiden te
bestrijden.
De alternatieve onkruidbestrijdingsmethoden
kunnen nadelige effekten hebben op de
funktionele eisen van een dichte, hoge
begroeiing. In paragraaf 3.2.1 worden per
bestrijdingsmethode de nadelen aangegeven.
Soms is de aanwezigheid van eenjarige kruiden
in beplantingen zelfs gewenst vanwege het
scheppen van een microklimaat, waar b.v. de
eik van profiteert (Goos & Pols 1989).
In sierplantsoen is onkruidbestrijding veel
noodzakelijker dan in b.v. bosplantsoen.
Sierplantsoen heeft over het algemeen alleen
een visuele funktie. Van een ecologische
funktie is nauwelijks sprake (Koning 1987).
70
Visuele aspecten
Inzaaj van kruiden kan een verruigde
aanblik geven na de bloei. Begeleiding
d.m.v. een eemalige maaibeurt na de
bloei voorkomt dit.
Het inzaaien van schaduwminnende soorten
die thuishoren in de beplanting geeft een
natuurlijker beeld (Voorlichting
Stedelijk Groen 1982).
Aanplant van bodesnbedekkende struiken
biedt een verzorgd uiterlijk; hierbij is
geen aanvullend beheer noodzakelijk. Bij
uitval van enkele planten kan herinplant
overwogen worden of men kan één seizoen
afwachten of de anderen de opengevallen
plek innemen. Selectieve onkruidbestrijding kan dan noodzakelijk zijn.
Hierbij moet voorkomen worden dat de
bodem geroerd wordt.
Aanplant in de randen van de beplanting
kan inkijk voorkomen.
Het aanbrengen van schors en chips moet
gelijkmatig gebeuren wil het geen
romelig beeld geven. Voorkomen moet
worden dat de schors of chips op de
aangrenzende verhardingen terecht komt.
Dit is mogelijk door het beplantingsvak
of alleen de randzone lager te laten zijn
dan de verharding (Voorlichting Stedelijk
Groen 1982).
Schors, chips of cofipostmateriaal in
boomspiegels leveren een verzorgder beeld
dan dichtgeslagen aarde met hier en daar
een onkruid dat de kop opsteekt. Ook
hiermee moet voorkomen worden dat de
houtsnippers op de aangrenzende
verharding terecht komen.
De papieren plantschijf rondom
aangeplante bomen is alleen het eerste
jaar waar te nemen. De schijven
verdwijnen Vrij snel uit het zicht door
de omliggende hogere vegetatie
(Hawlitzeck & Kupke 1987).
Wegen en
verhardingen
De funktie-eisen van wegen en verhardingen
Liggen voornamelijk op het gebied van
geleiding van verkeer en personen. Daarnaast
speelt ook de verkeersveiligheid hierbij een
grote rol. Van een ecologische fi.xktie is
geen sprake. Het aanbrengen van gesloten
verhardingen is niet altijd mogelijk. Daar
waar leidingen, kabels e.d. in de grond
zitten moet het mogelijk zijn de verharding
eenvoudig te verwijderen en weer terug te
plaatsen.
De hitte die vrijkomt van de onkruidbranders
kan bij temperaturen boven de 800 è 900 C de
verharding doen scheuren of breken.
Een onkruiestrijding op wegen en
verhardingen wordt met name uit netheid
oogpunt als zeer gewenst beschouwd. Het
sporadisch voorkomen van onkruiden op
verhardingen geeft een onverzorgd beeld
omvormen van niet-funktionele verhardin
tot groenarealen biedt in vergelijking
hiermee een beter beeld.
Grint- en schelppaden zijn bij geringe
betreding moeilijk onkruid Vrij te houd
zonder gebruik te maken van chemische
middelen. Deze paden dienen dan ook all
aangelegd te worden op druk begaanbare
routes.
Bermen en dijken
De wegenbouw-, verkeers- en waterstaatkundige
aspekten van wegbermen en dijken mogen en
worden door de alternatieve bestrijdings- en
beheersmethoden niet aangetast. Een eventuele
ecologische funktie van toepassingsgebieden
moet als een aanvulling op deze aspekten
gezien worden.
In wegbermen is het mogelijk door het
aanleggen van brede bermen alle funkties tot
hun recht te doen komen (zie ook tabel
3.1.6).
Voor dijken is zelfs sprake van een betere
erosiebestendigheid bij aanwezigheid van
grote aantallen dicotylen. Het water kan via
de wortelgangen van deze soorten goed worden
afgevoerd.
Bloeiende kruiden in cle berm en op
dijken geven een aantrekkelijk beel
een specifiek maairegime kunnen be
(on)kruiden tot bloei komen. Zo kar
gewenst visueel beeld nagestreefd i.
Ook kan maaisel uit een naburig
natuurreservaat of heemtuin de bere
visueel aantrekkelijk maken. Voor h
creëren van een ecologische funktie
de berm of de dijk is dit echter ee
ongewenste beheersmaatregel of dier
slechts eerenalig te worden toegepas
Durping van mest en te intensieve begrazing
hebben een negatieve invloed op de
waterkerende funktie van dijken. De grond
wordt dan makkelijk weggespoeld wat de
stevigheid van de dijk sterk ondermijnt.
71
Watergangen
De waterafvoerende capaciteit moet voldoende
groot blijven. Het overdimensioneren biedt
garantie voor deze mogelijkheid en biedt
tevens een mogelijkheid de ecologische
f.s,ktie van watergangen te herintroduceren.
Het uitbaggeren van de watergangen voorkomt
het dichtgroeien en dus het verkleinen van de
waterafvoerende capaciteit.
Het aanplanten van drijvende waterplanten
heeft hetzelfde effekt. Het aanplanten of het
begeleiden van de ontwikkeling van bomen en
struiken op de oevers kan problemen geven
m.b.t. bereikbaarheid watergangen. Indien
aanplant of ontwikkeling pleksgewijs
plaatsvindt hoeft dit niet het geval te zijn.
Een sterke eutrofiëring van het slootwater
heeft een negatieve invloed op het voorkomen
van de meer zeldzame plantesoorten in de
oevers en dus op de ecologische waarde ervan.
Dit geldt tevens voor een te grondige
schoning van de bodem, te grondig maaien van
de taluds en het uitzetten van graskarpers.
72
-Het versterken van de ecologische f.tktie
van watergangen geeft deze een
natuurlijker aanzien.
-Het deponeren van bagger op de oevers
creëert open en verruigde plekken in de
oevers.
-Het aanplanten van drijvende waterplanten
geeft de watergang een bloeiend aanzicht.
Tabel 4.1.1
Toelatingsdata voor de door RWS gebruikte bestrijdingsmiddelen in 1986
alsmede de toelating in waterwingebieden.
HERBICIDEN
Amitrot
Anrioniunsulfamaat
Atrazin
Chloorthianiide
24-D
Dalapon
Dicanta
Dichlobenil.
Diquat
Diuron
Glufosinaat-amoni.sn
Glyfosaat
MCPA
Mecoprop
Paraquat
Simazin
Triclopyr
TOELATING TOT
1111/92
11 6191
11 1190
1112189
1112189
1111190
1110189
1112/89
1112188
1/12190
11 9/90
1110/90
1111/89
1/10/89
1112188
11 1/90
11 2190
WATERWINGEBIEDEN
wit
FIJNGIC ID EN
Thiofanaat-methyL-o
Ziram-o
1110190
111/90
wit
Wit
INSECTICIDEN
Brcnofos-methyl
1111/89
wit
1110191
-
1/10191
-
1/10191
-
OVER 1 GE
Alkyldirnethylbenzylannnoniuihloride
Alkyldimethylethylbenzylananoniunchloride
Didecyldimethylanuioniunchloride
FormaLdehyde
Steenkoolteerolie-destillaat
anttshalve
toelating
11 8189
-
wit
Wit
wit:114-1110 niet
wit:114-1110 niet
zwart
Wit
Wit
Wit
zwart
Wit
Wit
wit:114-1110 niet
Wit
wit
zwart
-
-
Legenda
zwart: mag nietin waterwingebieden worden toegepast.
Wit: mag wel in waterwingebieden worden toegepast,
mits zij worden toegepast volgens de op het etiket vermelde
voorschri ften.
1/4-1/10 niet: tussen 1aprilen 1 oktober mag het middel niet
in waterwingebieden worden toegepast, de rest van het jaar wel.
geen aanduiding voor het gebruik in waterwingebieden.
73
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK
Hoofdafdeling El. afdeling Natuurlijk milieu RIJKSWATERSTAAT
1'
Prinses Beatrixlaan 428, postbus 959, 2270 AZ Voorbuiy
1 Telefoon (070) 694341, toestel 2416/2888
STATISTIEK GEBRUIK CHEMISCHE BESTRIJDINGSMIDDELEN 1986
Inclusief:
ONDERHOUD VAN WATERGANGEN (VRAAG 1)
ONDERHOUD VAN WEGBERMEN (VRAAG 2(
Gaarne voor ")
No.
1'één formulier ingevuld terugzenden in bqgaande denstenveloppe.
Het andere exemplaar is bestemd voor Uw archief.
GELIEVE GOEDE NOTA TE NEMEN VAN DE TOELICHTINGEN BIJ DE AFZONDERLIJKE VRAGEN.
Contactpersoon:
Telefoon:
1. Onderhoud van watergangen
Deze vraag altijd invullen, indien U watergangen in beheer hebt, ook als geen gebruik wordt gemaakt van chemische
bestrijdingsmiddelen.
TOELICHTING:
ONDERHOUD:
Het jaarli/ks klein onderhoud far verwijdering van overtollige plan tengroei. Het groot onderhoud als baggeren, herprofileren, herstel
oeverafkalvingen enz. blijft dus buiten beschouwing.
TIJDELIJK DROOG VALLENDE WA TERGANGEN:
Watergangen die gedurende een normale zomer langer dan in totaal één maand droog staan. In sterk hellende gebieden met onregel.
matige wateraanvoer kan het gebeuren, dat tijdens de onderhoudsperiode hierin wel water staat.
DROGE TALUDS:
Dat gedeelte van het talud dat bij normale weersomstandigheden permanent droog staat. Vaak is de breedte hiervan dusdanig, dat
afzonderlijk onderhoud kan plaats vinden.
NATTE TALUDS:
Dat gedeelte van het talud dat zich bij normale weersomstandigheden onder water bevindt. Hieronder wordt niet begrepen de vlakke
bodem van de watergang. In met name het westen van het land zullen droge taluds nauwelijks aanwezig zijn. Het kleine gedeelte
dat zich in die gevallen net boven water bevindt, kan tot hel 'natte talud' worden gerekend, tenzij de onderhoudsmethode hiervan
duidelijk anders is.
BODEM:
Hiermee wordt uitsluitend het vlakke gedeelte van het onderwaterprofiel van de watergangen bedoeld.
Bijlage 1
CBS-enqute betreffende het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door RWS in 1986. v25992
-2-
ONDERHOUD IN HANDKRACHT:
Alle vormen van onderhoud waarbij geen rijdende of varende werktuigen of machines worden gebruikt en geen herbiciden worde
toegepast. Wel inbegrepen moet worden het gebruik van draagbare door een motor aangedreven maai-apparatuur.
CHEMISCH ONDERHOUD:
Die vorm van onderhoud, waarbij (eventueel slechts plaatselijk) gebruik gemaakt wordt van herb,c,den.
Van chemisch onderhoud op 'DROGE TALUDS' is in de regel slechts sprake als pleksgewijs bestrijding plaatsvindt van plantesoorte
als brandnetel, ridderzuring en akkerdistel.
Chemisch onderhoud van 'NATTE TALUDS Dit zal de meest voorkomende vorm van chemisch onderhoud zijn. Hef betreft elk
chemische bestrijding langs de rand van het water, in het bijzonder van boven water uitstekende soorten als riet.
Van chemisch onderhoud van de 'BODEM' is in de regel sprake bij de behandeling van tijdelijk droogva/lende watergangen. In permaner
waterhoudende watergangen alleen dan, wanneer de gehele wateroppervlakte wordt behandeld. om, tegen algengroei en ondergedoke
waterplanten.
BIOL OGISCH ONDERHOUD:
Die vormen van onderhoud, waarbij gebruik wordt gemaakt van schapenbeweiding, graskarpers, schaduwgevende beplanting (al da,
niet van nature aanwezig) of drijvende warerp/anten ed, (al dan niet in combinatie met andere methoden).
GEEN ONDERHOUD IN 1986:
Deze regel invullen indien
- van het betreffende pro fielonderdeel nauwelijks sprake is (bijv. 'droge taluds'in het westen van het land);
- het betreffende profielonderdeel niet wordt onderhouden, omdat het onderhoud niet jaarlijks plaatsvindt, de watergangen te diepe
te breed zijn of anderszins onderhoud niet nodig wordt geacht.
- het onderhoud door derden, bijv. een andere overheidsinstelling, een inliggend of boezem-waterschap of particulieren plaatsvindj
zonder dat deze betaling hiervoor van U ontvangen.
Hoeveel km bermsloot wordt door of in Opdracht van Uw dienst onderhouden'
................
Hoeveel km andere watergangen wordt door of in opdracht van Uw dienst onderhouden
Totale lengte watergang, die door of in opdracht van Uw dienst wordt onderhouden
hiervan is permanent waterhoudend ..........
tijdelijk droogvallend
..........
+
............
km
km
............
Permanent waterhoudende watergangen Tijdelijk droogvallende waterganger
1
1
droge taluds natte taluds bodemtaluds bodem
2
3
4
5
Methode van onderhoud 1 km
Chemisch onderhoud 2 )
......
Mechanisch onderhoud
machinaal 3 ) ...........
uitsluitend in handkracht.
Biologisch onderhoud 2 ), t.w. 4 )
Geen onderhoud in 1986
.....
Indien aan twee kanten van de weg bermsloten liggen, dienen de Iengtes van beide bermsloten te worden samengeteld.
Al dan niet gecombineerd met een andere vorm van onderhoud.
Al dan niet gecombineerd met onderhoud in handkracht.
Graskarpers, schapenbeweiding, schaduwgevende beplanting en drijvende waterplanten.
-3-
2. Onderhoud van wegbermen
Deze vraag altijd invullen, indien U wegbermen in eigen beheer en onderhoud hebt of wegbermen waarvan het onderhoud tegen betaling wordt uitbesteed, ook als geen gebruik wordt gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen.
Wordt door of in opdracht van Uw dienst onderhoud gepleegd aan wegbermen langs de wegen buiten de
bebouwde kom .. . . . .. .. . .. . . .. . . . . . . .. .... . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . .- ja nee
Zo ja, langs hoeveel km weg zijn deze bermen éênzijdig of langs weerzijden gelegen) . . .
km weglengre
Langs hoeveel km wegbermrand vindt gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen plaats
om overgroel te voorkomen 2 ) ..................................____________ km wegbermrand
Vindt er gebruik plaats van chemische bestrijdingsmiddelen rond verkeersborden, bermpaaltjes enz.....T ja Ii nee
Werden op bomen in deze grasbermen en/Of wegbeplanting 3 ) insekticiden, fungiciden, wildafweermiddelen,
wondafdek (bijv. lakbalsem)- en/of wondontsmettingsmiddelen gebruikt .....................ja nee
Oppervlakte
ha
Totale oppervlakte grasbermen').........................................
- met machinaal onderhoud 5 ).............................
ha
- met uitsluitend onderhoud in handkracht ......................____________ ha
- met gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen (bllv. tegen akkerdistel) 6 ). . . .
ha
- geen onderhoud in 1986 ...............................
ha
Totale oppervlakte wegbeplanting3) ........................................
- w.v, met gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ...............________________ ha
+
Totale oppervlakte aanwezige wegbermen ...................................
Indien parallelwegen aanwezig zijn, alleen de lengte van de hoofdweg opgeven.
Inclusief chemische bestrijding van overgroei langs eventueel aanwezige randen van parallelwegen en fietspaden.
Inclusief dergelijke beplantingen behorende bij parkeer- en picknickplaatsen langs de onder Uw beheer vallende wegen,
beplante middenbermen en overhoeken.
') Inclusief bermen met bomenrijen, waartussen normaal onderhoud aan grasbermen kan plaatsvinden.
Al dan niet gecombineerd met onderhoud in handkracht.
Al dan niet gecombineerd met een andere vorm van onderhoud.
-4-
3. Behandelde objecten (lengte of oppervlakte) en daarbij gebruikte hoeveelheid chemische bestrijdingsmiddelen. 1986 (inclusief de hoeveelheid die door de aannemers en/of loonwerkers
is gebruikt).
Toelichting: Onder chemische bestrijdingsmiddelen worden hier verstaan: onkruidbestrlldingsmiddelen (herbiciden). insektenbestrijdingsmiddelen mcl. vruchtboomcarbolineum (insekticiden). schimmelwerende middelen )fungiciden), grondontsmettingsmiddelen, vogel- en wildatweermiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen, wondafdekmiddelen (mcl.
lakbalsem), wondontsmettingsmuddelen en houtverduurzamingsmiddelen.
1
2
4
3
permanent
waterhoudende
watergangen
tijdelijk
droogvallende
watergangen
droge
taluds
taluds
natte
taluds +
bodem
5
6
wegbermranden
bermen
gras-
7
8
9
11
12
20
17
18
wegbeplanting
andere
beplantingen
wegen
en
verhardingen')
gazons
bossen
dilklichamen en
glooiingen
braakliggende terreinen
andere
toepassingen 2 )
bodem
(mcl.
grienden)
Behandelde lengte of oppervlakte kmkmkmkmkmhahahahahahahaha
Gebruikte hoeveelheid
actieve
Merknaam en
toelatingsnummer t.. Nl stof)fen)
in % of gil
kg of liter
4. Toepassing van enkele onkruidbestrijdingsmethoden in beplantingen en op verhardingen. 1986
TOELICHTING:
LANDSCHAPPELIJKE BEPLANTING:
Alle beplanting buiten de bebouwde kom, niet zijnde sierplantsoen of bos, inclusief wegbeplanting langs wegen buiten de bebouwde
kom.
BOSPLANTSOEN:
Dit betreft uitsluitend beplanting van deze aard binnen de bebouwde kom.
SIERPLANTSOEN:
Dit betreft sierplantsoen zo wel binnen als buiten de bebouwde kom, dus ook bijv. aangelegd ter verfraaing van pick-nickplaatsen,
recreatieobjecten e. d.
BOOMSPIEGELS:
Zowel boomsp/egels in gazons, ,qrasbermen ed. als boomspiegels in verhardingen.
OPMERKING:
Over bossen en als zodanig beheerde objecten worden in deze vraag geen gegevens gevraagd.
AL TER NA TIEVE METHODEN (VAN ONKRUIDBESTRIJDING):
Het gaat hierbij om die methoden (zie vraag 4b) die bewust uit milieu-overwegingen in 1986 toegepast werden om onkruid te bestrijden.
Het is hierbij niet van belang of deze op praktijk- dan wel experime.'7tele schaal toepassing vinden.
4a. Oppervlakte onkruidbestrijdingsmethoden in beplantingen, 1986
Totale
oppervlakte
Met gebruik van
herbiciden
Met alternatieve
methoden
Zonder
onkruidbestrijding
1
ha
2
3
4
1.Landschappelijke beplanting ......
W. V.
jonger dan 4 jaar...........__________________
4 jaar en ouder ............ __________________
Bosplantsoen .............. __________________
w.v.
jonger dan 4 jaar........... __________________
4 jaar en ouder............ __________________
Sierplantsoen .............. __________________
0/0
8Boomsplegels) . .
.
xxxxxxxxxxxxxxxxx
Totaal aantal of totale oppervlakte boomspiegels behoeft niet vermeld te worden. In kolom 2. 3 en 4 kan volstaan worden met
een geschat percentage van het totaal (aantal), afgerond op veelvouden van 10 0/s.
VOOR VRAAG 4b EN 4c ZIE OMMEZIJDE OP BLADZIJDE 6.
-6-
4b. Oppervlakte waarop alternatieve methoden van onkruidbestrijding worden toegepast in beplantingen, 1986
LandschappelijkeBosplantsoenSierplantsoenBoomspiegeis
beplanting
1
ha
2
Bodembedekking met
heesters ................______________
Bodembedekking met
vaste planten .............______________
Bodembedekking met
kruidachtigen .............______________
Bodembedekking met
schors, houtsnippers e.d........______________
Selectief handschoffelen en
wieden................._____________
Machinaal frezen, schoffelen
e.d ................._____________
Uitmaaien ...............____________
Vegen en poetsen ..........._____________
Onkruidbranden ............_____________
Niets doen (dus 'onkruid (aten
groeien ' ) ................______________
Alleen die methoden aankruisen die van toepassing zijn.
4c. Oppervlakte onkruidbestrijdingsmethoden op verhardingenl, 1986
ha
Totale oppervlakte verharding
w . V.
met gebruik van herbiciden
Met toepassing van alternatieve methoden .
W. V.
selectief handschoftelen en wieden ......
onkruidbranden .................
vegen en poetsen ................
niets doen (dus 'onkruid laten groeien') . . .
mci. halfverhardingen
3
4
Bijlage 2
CBS-gegevens boomspiegels.
BOOMSPIEGELSaantal
berichtgevers
Chemisch 100%
0
>50%
1
<50%
2
Alternatieven 100%10
50%9
Niets100%S
Bijlage 3
Oppervlakte van beplantingen, verhardingen, wegberruen en lengte van watergangen van RUS; waarin bestrijdingsmiddelen en/of
alternatieven zijn toegepast of waarin niets is gedaan, per provincie in 1986.
TOTALE OPPERVLAKTE IN HA
GrFrDr0v01UtNHZHZINBLb
A. BEPLANTINGEN IN (HA
Landschappelijke
62.071.4136.0178.0601.0332.0329.2309.7167.7265.5399.9
beplanting
- jonger dan 4 jaar26.64.07.07.540.014.12.340.712.737.00.0
- ouder dan 4 jaar 35.467.4129.0170.5561.0317.9326.9269.0155.0228.0399.9
Bosplantsoen 1.50.00.022.50.00.017.00.00.00.00.0
- jonger dan 4 jaar0.00.00.02.50.00.00.00.00.00.00.0
- ouder dan 4 jaar 1.50.00.020.00.00.017.00.00.00.00.0
Sierplantsoen 0.00.50.02.00.56.00.41.00.08.360.0
8. VERHARDINGEN IN [HA]49.5453.5351.032.01252.0298.2408.1206.737.5162.554.0
C. WEGBERMEN IN [HA]494.21076.9773.0897.02972.01520.61660.81707.7803.12307.6841.3
Grasberrnen in [ha] 439.81007.4653.0769.02551.01203.61334.71535.0721.12039.6776.4
Wegbeplanting in [ha]54.469.5120.0128.0421.0317.0326.2172.782.0268.064.9
D. WATERGANGEN IN [KM] 378.0505.6495.0643.0698.2463.0642.0600.9480.9963.8486.7
Permanent
waterhoudende 322.6451.6228.0179.0398.8345.1609.0578.5173.0734.597.8
watergangen
- droge tatuds
- natte taluds
-bodem
Tijdelijk
droogvallende 55.454.0267.0464.0299.4117.932.122.4307.9229.3388.9
watergangen
- taluds
-bodem
MET BESTRIJDINGSMtDDELEN IN HA
Gr
Fr
Dr
0v
GI
Ut
NH
ZH
ZI
NB
Lb
FL
26.6
26.6
0.0
8.9
4.0
4.9
11.5
4.5
7.0
0.0
0.0
0.0
21.5
20.0
1.5
18.1
1.1
17.0
7.5
0.0
7.5
17.3
13.5
3.8
13.0
12.5
0.5
34.0
6.0
28.0
7.0
0.0
7.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.5
0.0
0.0
0.0
0.5
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
2.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
1.0
0.0
0.0
0.4
0.0
0.0
0.3
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
2.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
B. VERHARDINGEN IN [HA]
6.5
38.5
14.5
5.5
286.0
17.9
18.1
57.3
37.5
38.5
22.5
0.0
C. WEGBERMEN IN [HA]
Grasbermen in [ha]
Wegbeplanting in (ha]
10.0
19.0
3.0
8.5
3.0
7.0
0.1
0.0
3.0
20.5
75.0
18.1
0.5
8.0
5.0
17.3
38.6
12.5
15.0
34.0
0.0
7.0
0.0
0.0
D. WATERGANGEN IN [KM]
Permanent waterhoudende
watergangen
droge taluds
natte taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
31.5
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
tijdelijk droogvattende
wat ergangen
taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
6.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
11.4
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
A. BEPLANTINGEN IN (HA
a. Landschappelijke
beplanting
jonger dan 4 jaar
ouder dan 4 jaar
Bosplantsoen
jonger dan 4 jaar
ouder dan 4 jaar
Sierplantsoen
-
MET ALTERNATIEVEN IN HA
Gr
Fr
Dr
0v
GI
Ut
NH
ZH
zt
N8
Lb
A. BEPLANTINGEN IN HA
Landschappe'ijke
beplanting
jonger dan 4 jaar
- ouder dan 4 jaar
Bosplantsoen
- jonger dan 4 jaar
- ouder dan 4 jaar
Sierplantsoen
0.0
0.0
0.0
1.0
0.0
1.0
0.0
16.2
0.0
16.2
0.0
0.0
0.0
0.0
1.5
1.5
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
11.5
1.5
10.0
2.5
2.5
0.0
0.0
4.0
0.0
4.0
0.0
0.0
0.0
0.0
12.0
11.0
1.0
0.0
0.0
0.0
5.0
20.7
0.0
20.7
7.0
0.0
7.0
0.0
53.9
24.9
29.0
0.0
0.0
0.0
0.8
1.2
0.2
1.0
0.0
0.0
0.0
0.0
50.5
31.0
19.5
0.0
0.0
0.0
3.8
20.0
0.0
20.0
0.0
0.0
0.0
0.0
B. VERHARDINGEN IN [HA]
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
3.0
2.4
0.0
0.0
0.0
429.8
963.4
616.0
768.9
2099.0
1124.6
1278.2
1530.0
682.5
2024.6
776.4
D. WATERGANGEN IN [KM]
Permanent waterhoudende
watergangen
- droge taluds
322.6
- natte taluds
322.6
- bodem
322.6
448.0
451.6
451.6
228.0
223.0
223.0
179.0
179.0
179.0
383.7
383.7
343.4
344.7
345.1
345.1
587.4
593.9
593.9
578.5
572.6
572.6
141.5
141.5
143.3
734.5
734.5
734.5
72.8
57.8
57.8
Tijdelijk droogvatlende
watergangen
- taluds
55.4
- bodem
55.4
54.0
54.0
267.0
87.0
464.0
464.0
299.4
293.4
117.9
117.9
32.1
32.1
17.8
16.6
296.5
307.9
229.3
229.3
388.9
388.9
C. WEGBERMEN IN [HA]
Grasberrnen in [ha]
Wegbeplanting in (ha]
11
GEEN ONDERHJD / ZONDER BESTRIJDINGSMIDDELEN EN/OF ALTERNATIEVEN IN HA
Gr
Fr
Dr
0v
GI
Ut
NH
ZH
Zl
NB
Lb
F1
35.4
0.0
35.4
0.0
0.0
0.0
0.0
46.3
0.0
46.3
0.0
0.0
0.0
0.0
123.0
1.0
122.0
0.0
0.0
0.0
0.0
166.5
6.0
160.5
20.0
0.0
20.0
0.0
575.5
20.0
555.5
0.0
0.0
0.0
0.5
301.9
2.0
299.9
0.0
0.0
0.0
0.0
301.1
238.5
2.3
2.3
298.8
10.0
0.0
10.0
0.0
236.2
0.0
0.0
0.0
0.0
153.5
0.0
153.5
0.0
0.0
0.0
0.0
180.5
0.0
180.5
0.0
0.0
0.0
2.6
372.9
0.0
372.9
0.0
0.0
0.0
60.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
41.0
34.0
0.0
449.0
4.0
56.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
D. WATERGANGEN IN (KM]
Permanent waterhoudende
wat ergangen
droge tatuds
natte taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
3.6
0.0
5.0
5.0
15.1
15.1
55.4
0.4
0.0
0.0
22.5
16.0
16.0
0.0
0.0
0.0
5.9
0.0
31.5
29.7
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
25.0
40.0
40.0
0.0
70.0
70.0
Tijdelijk droogvatlende
watergangen
taluds
bodem
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
180.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
4.6
5.8
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
0.0
A. BEPLANTINGEN IN [HA
a. Landschappelijke
beplanting
jonger dan 4 jaar
ouder dan 4 jaar
Bosplantsoen
jonger dan 4 jaar
ouder dan 4 jaar
Sierplantsoen
B. VERHARDINGEN IN [HA]
C. WEGBERMEN IN [HA]
Grasbermen in [ha]
Wegbeplanting in [ha]
5.9
Bijlage 4
Aanbevolen middelen per toepassingsgebied
Toepassing
Beplant ingen
vbôr het planten
Gewas- beschernii ngsg ds
RWS nota
an,itrol
2,43
glyfosaat
da t apon
diquat
di quat/paraquat
glufosinaatam.
gtyfosaat
MCPA
1 maand na planten
dichtobenil
dichtobeni 1/sirnazin
diquat
diquat/paraquat
glufosinaatam.
g lyfosaat
s i rr,az in
na Vjaar
dichlobenil
dichtobeni t/simazin
chloorthiamfde
diuron
na 1jaar
chloorthiamide
na 2 jaar
chloorthiamide
dichlobeni t
dichlobeni t/simazin
Wegbet anti ngen
1 maand na planten
dalapon/chtoorthiamide
dalapon/dichlobeni t
na fjaar:
datapon/chloorthiamide
dalapon/dichiobeni 1
na 1jaar
dalapon/chloorthiamide
na 2 jaar
dalapon/chloorthiamide
Sierptantsoen
dichtoberil 1
s 1 rnaz in
Ongewenste houd ge
gewassen
glyfosaat
trictopyr
Toepassing
Gewas-
beschermingsgids
RUS nota
Wegen en verhardingen
voor opkomst
onkruiden
diuron
simazin
glyfosaat
dichtobenil/dalapon
na opkomst
onkruiden
amitrol
amitrol/simazin
di quat/paraquat
gtufosinaat-am.
wieren
glyfosaat
diuron
quartern. am. verb.
Permanent onbeteetde trre1nen
onbegroeid/
voor opkomst
atrazin
chtoorthiamide
chtoorthi amide/dalapon
datapon/dichlobeni 1
dalapon/dichlobenil/sirnazin
dichtobeni 1
dichtobeni t/sirnazin
diuron
S rnaz in
bestaande onkruidvegetatie ann trot
amitrot/atrazin
amitrot/atrazin/2,40
amitrol/2,40/simazin
ami trol/diuron
amitrol/simazin
diquat
gtufosinaat-anirniuii
glyfosaat
watergangen
waterh.
datapon
diquat
paraquat
watergangen
tijdelijk droogv.
datapon
gtyfosaat
paraqua t
chtoorthiamidel
dichtobenil
chtoorthiamide/
da t apon
2,40
MCPA
géén middelen
Bijlage 5
Enkele kruiden die te gebruiken zijn voor inzaaien in beplantingen.
Bron: Tussen Spuit en Kruid, Voorlichting Stedelijk Groen.
soort
gemiddelde
hoogte
hoeveelheid
in cm
aantekeningen
in_kg/ha
wittecultuurklaver* 22
40
(Trifolium repens'Retor')
Op zware en lichte grond, verdraagt maaien
goed,kiecing het helejaar door.
smaibladige weegbree*6
40
Op zware en lichte grond, verdraagt maaien
goed,kieming het helejaardoor.
(Plantago lanceolata)
reukloze kamille 3
70
Op zware en lichte grond,goedte maaien,
maar verdwijnt hij te vaak maaien,
(Matricaria maritima subs.)
kieming het helejaar door.**
geleganzebloem
3
80
duizertdblad* 2
45
Opzwareenlichtegrond,verdraagt maaien
0ocd.'.00rjarskicmcr.
(.chillco illcfoliun)
dagkoekoc-:locm' 3
40
C.,Zttrccnlictc:ot:,'.'rroz;tm:cien
goed,voorjaarskiemer.
(Melandrium rubrum)
facaelia
Oplichtegrond,verdraagt maaien, mits
niette diepuitgevoerd,voorjaarskiemer
(Chrysanthemum segetum)
8
85
Op zware cci lichte grond, verdraagt maaien
niet.Voorjaarskiemer.
hoornb]oem*
6
25
(Cerastium bibersteinui)
Oo zware en lichte ?rond, verdraagt naaien
niet.Hoog maaien gaat redelijk,najaarskiemer.
* - meerjarig
** het beste bij een regenbui vlak na het inzaaien;
heeft namelijk slemp nodig.
Bijlage 6
Kruidac.htige gewassen in bosplantsoen en op akkers.
Bron: Tussen Spuit en Kruid, Voorlichting Stedelijk Groen.
soort
1standplaats
aard
hoogte
bloeitijd
als onkruidonderdrukkers
akkerdascel
allegrond
•
100 cm
juli-okt,
akkerereprijs
klei
o
5 cm
nrt.-okt.
akkerviooltje
zand en zavel
10 cm
apr.-okt.
akkerwinde
alle grond
9
bingeikruid
klei,zavel,löss
0
10cm
bosandoorn
alle grond
juli-okt,
goed bruikbaar
alle grond
•
•
60 cm
dagkoekoeksbloem
80 cm
mei-sept,
echteka.oille
o
40 cm
mei-sept.
fluutekruid
verdichteklei,
zave 1
allegrond
in combinatie
bruikbaar
goed bruikbaar
•
150 cm
gele ganzebloem
zand,löss
0
50 cm
gewone melkdisrel
voedselrijke grond
heermoes
alle grond
helmkruid
vochtige grond
hennepnetel
herderstasjes
o.
(2jr.)
aantekeningen
bestrijden; bijv.d.n.v.
maa ien
niet concurrerend
bijniettesterke
onkruid groei
kierning aug/okt.
mei-okt,
bestrijden! klirnnend
juli-okt,
nietconcurrerend
juni
juni-sept,
o
120 cm
juni-okt.
•
•
100 cm
juli-okt.
allegrond
o
60 cm
juli-okt.
alle grond
o
30 cm
jan.-dec.
mei-nov.
in beplantingen
in ramden van beplancingen
in combinatie
bruikbaar
apr.
ontwikkeling in vroege
voorjaar
bestrijden!
kiemingin herfst,niet
concurrerend
kierningin herfst
henk
klei,zavel
0
80 cm
hondsdraf
alle grond
•
10 cm
apr.-juli
kleefkruid
alle grond
0
10 cm
mai-nov.
kruipende boterbloem
klein hoefblad
alle grond
•
30 cm
mei-sept.
rankend,bestrijden!
herfst k i eme r
vochtconcurrent
klei
•
30 cm
nrt.-mei
bestrijden!
klein kruiskruid
allegrond
o
50 cm
jan.-dec.
kweek
alle grond
lieve vrouwe
bedstro
look zender look
alle grond
•
•
alle grond
2jr.
neerasandoorn
klei,zavel
•
muur
nagelkruid
N-rijkeklei,
zave 1
alle grond
paarse dovenetel
alle grond
springzaad
alle grond
goed bruikbaar
100 cm
mei-nov,
30 cm
mei-juni
goed bruikbaar
120 cm
apr.-juli
goed bruikbaar
80cm
juni-sept,
o
10 cm
jan.-dec.
•
60 cm
mei-sept.
goed bruikbaar
o
30 cm
apr.-nov.
goed bruikbaar
o
80 cm
juli-okt.
spurnie
zuur zand
o
20 cm
juli-sept,
steenraket
zuur zand
o
30 cm
juli-sept,
straatgras
alle grond
o
60 cm
jan.-dec.
bestrijden!!
bestrijden!
goed bruikbaar
kient het hele jaar
kient het hele jaar
uitstaande melde
zand,klei
0
100 cm
juli-sept.
valeniaan
alle grond
•
200 cm
juli-sept,
in ramden
varkensgras
alle grond
o
60 cm
mei-nov.
kient het hele jaar
viltigeduizendknoop
vogelwikke
zand,zavel
0
40 cm
juli-sept,
kalkarme klei
•
bestrijden d.rn.v.
maaien
rankersd,bestrijden!
winter postelein
zand
0
10 cm
apr.-juni
witte krodde
klei,zavel
o
40 cm
mei-okt.
zevenblad
alle grond
•
60 cm
mei-juli
juni-aug.
• vast
o enjanig
voorwaarde voor kieming is een redelijk vochtige grond
everitueelbruikbaar
kieming'-ontw.innajaar
bestrijden!
Bijlage 7
Bodembedekkende kruidachtige planten.
Bron: Tussen Spuit en Kruid, Voorlichting Stedelijk Groen.
soort
hoogte
bloeitIjd
standplaats
aantkning,n
juni-aug.
schralegrond,in
zaadknoppen, bruinigblad
in cm
Acaenabuchananil.
5-10
stekelnootje
Achilleatomentosa
zonnxgerand
0-25
juni-okt,
schrale grond
kaikminnend, grijsblad
mei"juni
huoeuze grond,
ook goedin halfschaduv
duizenbiad
Ajuga reptans
15
zonnige rand
zenegroen
Alchemilla inollis
30
juni-aug,
Caipanula poscharskyana
10
juni-juli
goedin de schaduv
humeuze grond,in
liggende stengels
zonnige rand
graskiokje
Caipanula portenschiagiana
vochtige,hueuze
grond
vrouwenmantel
10
juni-aug.
huoeuze grond,in
liggendestengels
zonnige rand
Convsllaria ai0jlii
20
apr.-oei
Cotula squalida
humcuze grond,
ruiktlekker
hafchaduw
:elierje vn den
S
juni-aug.
vochtige,hueuze
vormt bruingroene zode
grond
Laium galaeobdolon
20
mei-juli
OnphalodeS verna
humeuze grond,
woekert
haifschaduw
gele dovenetel
15
apr.-mei
huoeuze grond, vochtig
zaaitzich sterkuit
15
juni-sept
vochtige,schralegrond
vormt een zode
10
juni-sept.
kaikrijke grond,in
vergeetnijnietje
Polvgortum affine'Superbum'
duizertdknoop
l'runella vulgaris
zonnige rand
brunel
Viola odorata
5
viool
zie ook Tuin & Landschap nr. 10 (1982)
febr.- mrt
humeuze grond,
halfschaduw
ruiktlekker