23 februari 2014, Exodus 17:3-7, Johannes 4:5-42

23 februari 2014, Exodus 17:3-7, Johannes 4:5-42
WATER IN DE WOESTIJN
Homilie
De vleespotten van Egypte of water in de woestijn?
In de eerste lezing wordt het bestaan van het volk Israël geschetst als een woestijn waar het
doorheen moet. Een hete woestijn waarin het volk dorst heeft. In de woestijn van het leven word je
op de proef gesteld. Dit wordt met evenveel woorden gezegd van het volk in de woestijn. De
Hebreeën werden door God op de proef gesteld (Ex. 15:25, 16:4). Maar God werd ook door hen op
de proef gesteld (Ex. 17:2.7). Op de proef stellen: dat betekent elkaar uitdagen, elkaar voor een
keuze stellen. Gaan wij door met deze God, gaat God door met ons? Willen we terug naar de
vleespotten van Egypte (Ex. 16:3), ook al is het daar een slavenbestaan, of gaan we door naar een
beloofd land? Leg ik me neer bij een bestaande toestand van onrecht, of geloof ik in de mogelijkheid
van een samenleving die gebaseerd is op gerechtigheid? In religieuze termen uitgedrukt: geloof ik dat
God met mij op weg is? ‘Is de HEER nu in ons midden of niet?’ (Ex. 17:7) Het geloof in God wordt
gekoppeld aan het geloof in een betere toekomst. Daar kies je voor. God gaat met jou mee, Hij
beleeft met jou het avontuur. Hier is geen zeker weten, maar vertrouwen en overgave. Er is geen
vast punt, maar wel een wenkend perspectief.
Het thema van de lezingen van vandaag is water. In de eerste lezing gaat het over water uit de
rots in de woestijn. Zoals de woestijn de ruimte is waar mensen zoeken naar de zin van het bestaan,
zo betekent water Gods woord dat richting wijst. Dat woord is de Tora, de wet, de tien geboden.
Jezus geeft levend water
Ook in de evangelielezing is water het thema. Jezus is op doorreis, in Samaria, tussen Judea en
Galilea. Het is twaalf uur in de middag, het heetste uur van de dag. Jezus heeft dorst en ziet een
openbare bron, de Jakobs-bron, en een Samaritaanse vrouw die water aan het putten is. Nu ontspint
zich een gesprek. Het lijkt of Jezus en de vrouw langs elkaar heen praten. Beiden spreken hun eigen
taal. Langzamer-hand begint de vrouw Jezus te verstaan. Het begint met Jezus' vraag om water. De
Samaritaanse neemt dit let-ter-lijk. Dan spri-ngt Jezus over naar levend water. De vrouw verstaat dit
als stromend water in tegenstel-ling tot stil-staand water. Jezus gaat verder en spreekt van water
waardoor je nooit meer dorst zult krijgen, een water-bron die in jou opborrelt als een bron van
eeuwig leven. De Samaritaanse denkt dan heel praktisch aan een soort privébron, die haar
dage-lijkse gang naar de openbare bron overbo-dig zal maken. Ogen-schijn-lijk een spel van
misver-stan-den.
Maar intussen gebeurt er van alles. Aanvankelijk ziet de vrouw in Jezus een vermoeide joodse
reiziger, op doortocht in het gebied van de door de Joden geminachte Samaritanen. Maar tijdens het
gesprek stijgt hij in haar achting: ze spree-kt hem aan met 'heer', vervolgens ziet ze in hem een
bijzonder iemand en vraagt ze zich af of hij groter is dan de aarts-vader Jakob, die aan zijn
nakomelin-gen de put heeft nagelaten. Wanneer blijkt dat Jezus van haar vroegere mannen wist,
noemde ze hem een profeet. Haar laatste woorden tot Jezus zijn: 'Ik weet dat de Messias komt'. En
tegen haar stadgenoten zegt ze: 'Zou hij soms de Messias zijn?' Ze was gekomen om haar kruik met
water uit de Jakobs-bron te vullen, maar wanneer ze weg-loopt, laat ze haar water-kruik in de steek:
ze heeft het water uit de put niet meer nodig omdat ze in zichzelf een waterbron had gevon-den,
opbor-relend tot eeuwig leven. Ze gaat naar de stad om daar, als de eerste vrouwelijke apostel, te
getuigen van de Messias (Joh. 4:29.39).
Het volk onderweg als eigen plek van God
Een ander gespreksthema van Jezus en de Samaritaanse is het verschil tussen diverse
geloofstradities: die van de orthodoxe Joden, die van de Samaritanen en die van Jezus en zijn
volgelingen. De Joden en de Samaritanen hebben hun eigen plekken. De Joden hebben de tempel in
Jeruzalem, de Samaritanen hebben de heilige berg Gerizzim. Maar de God van Jezus heeft geen vaste
plek. God wordt niet vastgepind in de tempel van Jeruzalem, noch op de heilige berg Gerrizim. De
God waar Jezus het over heeft wordt niet aanbeden op een vaste plaats, maar ‘in Geest en
waarheid’. God wordt niet vastgepind in wetten en gebruiken, zoals het niet aanspreken van
vrouwen, of het neerzien op andersgelovigen. Hij kan niet gevangen worden in een bepaalde
orthodoxie. Je zou kunnen zeggen dat God gebeurt: in een mens als Jezus en in mensen die hem
volgen. De nieuwe tempel bestaat uit levende mensen met Jezus als hoeksteen. Daar hoort in ieder
geval de Samaritaanse bij, die haar kruik laat staan en naar de stad gaat om daar de Messias te
verkondigen.
God als trouwe gesprekspartner
We hebben gezien hoe de tocht van het volk door de woestijn kan worden opgevat als een gesprek.
Als een kritische dialoog, waarbij God en zijn volk elkaar op de proef stellen. In de eerste lezing
hoorden we dat wat God betreft het gesprek altijd door kan gaan. Het verbond dat Hij is aangegaan
met de mens kan niet stuk. Ondanks het feit dat het volk Hem tart, geeft Hij hun toch water. Ook de
evangelielezing geeft een dialoog weer. Hier ligt het initiatief duidelijk bij Jezus. Hij spreekt de vrouw
aan. Iets wat toen als onbehoorlijk gold. Mannen mochten vrouwen niet in het openbaar
aanspreken. Ook de apostelen verbaasden zich erover dat Jezus met een vrouw sprak. En dan nog
wel een Samaritaanse vrouw. De orthodoxe Joden van Jeruzalem beschouwden Samaritanen als
ketters, als halve heidenen. Daar mocht je geen contact mee hebben. Wanneer je op reis moest, ging
je met een grote boog om Samaria heen. De vrouw verbaasde zich erover dat Jezus haar toesprak:
‘Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ook in haar eigen streek gold de vrouw, met vijf
mannen achter de rug, als een uitgestotene. Niet voor niets ging ze in haar eentje naar de bron,
midden op de dag, terwijl het gebruikelijk was dat de vrouwen 's morgens en 's avonds elkaar bij de
bron troffen. Maar Jezus houdt zich niet aan vrouwonvriendelijke conventies, en schrijft de
Samaritanen en ook deze vrouw met vijf mannen achter de rug niet op voorhand af. Jezus doorbrak
alle con-ven-ties en voor-oordelen door zich tot de vrouw te richten: het begin van een heel proces.
Omdat Jezus in de Samaritaanse geloofde, eindigt het verhaal met het geloof van deze vrouw in
Jezus.
Het verhaal van de ontmoeting van Jezus en de Samaritaan-se is ons eigen verhaal. Christus is beeld
van God die iets in ons ziet, die in ons gelooft, die ons zoekt en op ons afkomt, steeds weer opnieuw,
opdat wij, met vallen en opstaan, ons leven, geleidelijk en steeds meer, laten vernieuwen door Hem.