BOEKBESPREKINGEN DE PAGE, H., Traite elementaire de droit civil beige, Brussel, Bruylant, 1990, 1619 p., (Boek I: p.1-850, Boek II: p.851-1619) 1 . 11 11 De Traite elementaire ... van wijlen Henri DE PAGE is een begrip voor elke jurist die zichzelf respekteert. Sommigen hebben dan ook niet geaarzeld om dit oeuvre als de Bijbel van het Belgisch burgerlijk recht" te kwalificeren. Dit respekt valt waarschijnlijk te verklaren doordat de logica van de gedachtengang en de nauwkeurigheid van de positiefrechtelijke benaderingen vrijwel nooit te lijden hebben onder de immense omvang van het boek. 11 11 Opdat de jurist ook vandaag nog praktisch nut zou puren uit de Traite was een geactualiseerde versie een welkome zaak (de laatste uitgave dateerde immers van 1964). Dit is me teen ook de eerste uitgave sinds het overlijden van de oorspronkelijke auteurs, DE PAGE en DEKKERS. Een compleet nieuwe editie is evenwel een werk van lange adem ; vandaar dat alle boekdelen niet op hetzelfde tijdstip verschijnen. Een eerste boekdeel is zeer onlangs uitgegeven en omvat het deel personen- en familierecht. Dat de medewerkers aan het Centre de droit prive et droit economique (U.L.B.) onder de auspicien van professor jean-Pol MASSON, vooreerst deze materie hebben behandeld, is niet verwonderlijk gezien de fundamentele hervormingen die er het laatste kwarteeuw zijn in doorgevoerd. De wetgever kon inderdaad niet langer achterwege blijven om een reglementering te voorzien voor enkele maatschappelijke fenomenen die vooral vanaf het einde van de jaren '60 een algemene erkenning hebben gekregen. Denken we hier bijvoorbeeld aan het opheffen van het onderscheid in rechten tussen een huwelijks en een buitenhuwelijks kind (wet van 31 maart 1987), de evolutie van de vaderlijke macht naar een ouderlijk gezag waarvan de titularissen trouwens op voet van gelijkheid zijn gesteld, de invoering van echtscheiding op grand van feitelijke scheiding (wet van 1 juli 197 4) en van scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming, het inlassen van het statuut van de verlengde minderjarigheid inhet BurgerlijkWetboek (wet van 29 juni 1973), 11 , 11 11 , enz .. Dit boek ging ter perse bij het afkondigen van de wet van 19 januari 1990 (ter verlaging van de meerderjarigheidsleeftijd tot op 18 jaar). De 1) Het bespreken van de "Traite elementaire de droit civil belge" is geen gemakkelijke opdracht : De omvang van het werk maakt het vrijwel onmogelijk alles aan bod te laten komen op een ruimte van erikele pagina's. Bovendien wilden we ons niet die pretentie aanmeten om kritiek te uiten op een handboek met zo'n reputatie. We hebben er ons dan ook voornamelijk toe beperkt om de laatste editie te vergelijken met de vorige en aan te geven welke nieuwe punten hierin besproken worden. 287 auteurs hebben rekening gehouden met de gevolgen van deze wetswijziging zonder er een diepgaande commentaar over te schrijven om zodoende de verschijning van deze editie niet meer te moeten uitstellen. We moeten aanstippen dater op het structurele vlak een belangrijke en opvallende wijziging werd doorgevoerd. De materie van het personenen familierecht is niet Ianger meer verdeeld over verschillende boekdelen (en dus over verschillende uitgaven), maar werd integraal opgenomen in Boekdeel II dat dan onderverdeeld werd in 2 volumes ; volume I omvat het gedeelte "Persoonlijkheid 11 en een gedeelte 11 Familierecht"; volume II vult het familierecht aan en behandelt tevens de "Onbekwaam verklaarden". Het deel over de persoonlijkheid begint met een titel gewijd aan de persoonlijkheidsrechten. Gedurende lange tijd voorwerp van controverse groeide de erkenning voor dit begrip binnen de rechtsleer en stapsgewijze heeft ook de wetgever enkele persoonlijkheidsrechten wettelijk gegarandeerd in verspreide wetsartikelen, zonder daarom een algemene reglementering ter bescherming van de persoonlijkheid te voorzien. Niettemin vonden MASSON en zijn medewerkers het noodzakelijk om hieraan - en dat is een nieuwigheid tegenover de vroegere uitgave - een aparte titel te wijden. Voorts komt de staat van de persoon en de regels i.v.m. zijn vereenzelviging aan bod. Hier wordt ook een apart hoofdstuk gewijd aan het geslacht en dit omwille van de problematiek over inter- en transseksualiteit die nog niet zo'n lange tijd gerezen is en waar de jurist vandaag de dag niet Ianger meer omheen kan kijken. Wij menen dat de auteurs de verdienste hebben dat zij marginate problemen niet uit de weg gaan, maar er integendeel een even grondige studie van trachten te maken, zelfs al zal de doorsnee lezer er in zijn dagelijkse praktijk weinig mee geconfronteerd worden. In het hoofdstuk gewijd aan de nationaliteit gaat veel aandacht uit naar de wet van 28 juni 1984 die de oude wetteksten in dit verband tot een coherenter geheel samensmeedde in het Wetboek van de Belgische Nationaliteit. Na een korte bespreking over de afwezigheid wordt het eerste deel afgesloten met een woordje uitleg over de rechtspersonen. Naar onze bescheiden mening blijft dit. gedeelte toch wat - te - beperkt. Hoewel de belangrijke vragen die rijzen i.v.m. het bestaan van rechtspersonen wel worden aangestipt, wordt een diepgaande uiteenzetting hierover toch vermeden. Een eventuele uitleg.Jaie.woor - een die de auteurs zelf niet nalaten te vermelden (p.372) -is dat dit onderwerp ook raakt aan andere rechtsdomeinen en dus niet zozeer thuishoort in een leerboek over burgerlijk recht. 288 Deel II, de familie, vangt aan met de bespreking van het huwelijk en zijn ontbinding door respektievelijk de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed. Zoals reeds hierboven vermeld, hebben enkele recente wetten grondige veranderingen teweeggebracht in het regime van de huwelijksontbinding. (Boek I). De vrij ongunstige wetgeving en de weinig verdraagzame houding tegenover buitenhuwelijkse relaties hebben twee personen in de loop der tijden toch nooit kunnen beletten om, buiten hun huwelijk om, samen te leven. Sinds de katholieke kerk in onze maatschappij aan morele autoriteit heeft ingeboet, is het concubinaat een relatievorm geworden die meer en meer erkenning geniet. De wetgever achtte het echter niet opportuun om hieraan een wettelijk statuut te verlenen ; men zou het risico kunnen lopen om alzo het huwelijk als relatievorm te devaloriseren. Toch pleit MASSON voor een algemene wettelijke voorziening ter regeling van het concubinaat zonder dat er daarom dezelfde gevolgen moe ten uit voortvloeien als uit het huwelijk (p.854). Ter afsluiting van het familierecht besteden de auteurs uitgebreide aandacht aan de afstamming en de adoptie. Vermelden we nog dat het ouderlijk gezag voortaan beschouwd wordt als een gevolg van de afstamming eerder dan van het huwelijk en dat dit hoofdstuk bijgevolg van de ene naar de andere titel is verhuisd. Verder confronteert MASSON de nieuwe technieken met betrekking tot de kunstmatige inseminatie, de in vitro-bevruchting en het draagmoederschap met een ethische benadering van deze ontwikkeling en doet hij een beroep op de wetgever om eindelijk tussenbeide te komen (p.930). In het deel III, de "Onbekwaam verklaarden", wordt vooral de minderjarigheid onder de loupe genomen. Na het opsommen van de algemene principes en de juridische sancties betreffende de onbekwaamheid van minderjarigen komen ook het voogdijgezag en de ontvoogding aan bod. Tot slot behandelt men de verschillende regimes van de onbekwaam verklaarden op grond van geestelijke gebreken (mentaal gehandicapten, geesteszieken, verkwisters). De verlengde minderjarigheid, het nieuwe speciale statuut toegekend ter bescherming van de mentaal gehandicapten door de wet van 29 juni 1973, krijgt een uitvoerige bespreking. (Boek II). Uit het overlopen van de behandelde materie blijkt dat het hernieuwen van de "Traite" geen zinloze onderneming was. Enerzijds zijn er de laatste kwarteeuw enkele grondige hernieuwingen doorgevoerd in onze wetgeving van het personenrecht. Anderzijds heeft de evolutie van de zeden, maar ook de wetenschappenlijke vooruitgang (en de niet te onder- 289 schatten invloed van het E.V.R.M.-Verdrag) enkele vraagstukken doen rijzen die de wetgever voor de opdracht plaatsten om hiervoor een algemene reglementering op te stellen. De auteurs van deze editie waren er zich dan ook terdege van bewust dat zij het niet konden nalaten om deze nieuwe concepten, al dan niet van een wettelijk statuut voorzien, met een passende commentaar te stofferen. Voor het overige werd er zo weinig mogelijk afgeweken van de aanvankelijke tekst ; enkel daar waar, naar hun oordeel, een totaal nieuwe visie zich opdrong, hebben ze enkele inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Deze nieuwe delen moeten noch qua inhoud noch qua vorm onderdoen voor de geschriften van de oorspronkelijke auteurs. Wij menen dan ook dit boek voor studenten, professoren en practici een rijk en praktisch rechtsinstrument blijft zodat men gerust kan stellen dat professor MASSON en zijn medewerkers erin geslaagd zijn om een monument als de "Traite elementaire de droit civil beige" in ere te houden. Michel Looyens GERARD, Ph., OST, F. en van de KERCHOVE, M. (ed.),Droitetinteret, BRUSSEL, Publications des Facultes Universitaires Saint-Louis, 1990, 3 volumes ( 361 p., 201 p., 457 p.). In het kader van het Seminaire Interdisciplinaire d 'Etudes juridiques van de F.U. Saint Louis verscheen onlangs een werk in drie volumes: Droit et interet. Dit is het resultaat van een twee jaar durend onderzoek en dialoog tussen rechtstheoretici, praktijkjuristen, sociologen, ftlosofen over de plaats van het begrip belang in het recht en in andere disciplines. Juridisch aJekeken doet het belang ons op het eerste zicht denken aan, o.a., het belang als voorwaarde van de rechtsvordering of aan "bet belang van het kind" in het familierecht of nog aan "het algemeen belang" in het publiekrecht. In de omgangstaal verwijst het naar de psychologie waar de mens vaak als een rationele persoon omschreven wordt die in functie van zijn belangen handelt. Maar de notie belang heeft ook nog veel andere betekenissen en functies. Dit werk stelt zich als opdracht om een groot aantal facetten van bet begrip aan het Iicht te brengen alsmede een bezinning over de evolutie van verschillende rechtstakken (zoals het privaatrecht voor de tweede volume van F.OS1) te maken via het begrip belang. De bestudeerde notie valt tussen twee stoelen en sluit een binaire denkwijze uit. Het behoort niet volledig tot de juridische wereld maar het kan er niet volledig buiten gelaten worden. Het is een prejuridisch be grip. Zodoende geven de auteurs de voorkeur aan het beeld van een continuum. Aan de ene kant staan de illiciete belangen en aan de andere kant staan de als subjectieve rechten bekrachtigde belangen met daartussen 290 de juridisch onverschillig belangen en de wettelijke belangen die a posteriori gerechtelijk zijn beschermd. De auteurs bespreken ook de werking van bet Gerecht en leggen veeleer de nadruk op de weegschaal dan op bet zwaard. Doet de rechter geen afweging van belangen ? Zijn we niet beland in een Interressenjurisprudenz waar de rechter belangenconflicten oplost en waar hij niet zozeer meer bet Recht spreekt ? De notie belang is ook dienstig voor een ethische benadering. De bijdragen van de sociale wetenschappen (economie, sociologie, psychologie en administratieve leer) horen in dit verband thuis want zij gebruiken bet belang als analysewerktuig voor een reflexieve studie. Het eerste volume: "Approche interdisciplinaire" bevat al de nietpositiefrechtelijke bijdragen. Het begint logischerwijze met een historische studie van G. BRAIVE die voor het gevaar van anachronisme waarschuwt. Hij stelt daarna de gemeenschappelijke noemer van het gehele werk bloot :"La notion d'interet en etendant sans cesse son champ d'application ( ... ) a progressivement perdu en comprehension ce qu'elle a gagne en extension"(p.34). A. STROWEL bespreekt de rol van het begrip in de economische wetenschap waar bet als postulaat wordt beschouwd. De homo oeconomicus en zijn actie wordt herleid tot het selfinterestmaximisation-principle. STROWEL bestrijdt dit postulaat ten zeerste en heeft het in het bijzonder over zijn toepassing in de Law & Economics beweging.]. FLORENCE EN P. LASCOUMES gev;en de positie van, respectievelijk, de psycholoog en de socioloog. In hun vakken ligt het begrip belang nauw bij de utilitaristische gedachten van Jeremy BENTHAM. Verder worden de nieuwe verhoudingen tussen de openbare diensten en de gebruikers of hun groeperingen uiteengezet. J. REMY bespreekt de nieuwe "modes d'acces a Ia citoyennete" en doet ons in dit verband denken aan 1be Third Wave van Alvin TOFFLER. Met de Franse J. CHEVALLIER wordt de actie van de administratie aan de hand van de notie belang doorgelicht. Het leeuwendeel van dit volume is zeker de bijdrage van F. TANGHE (Ufsia) over "Solidariteit en belang(en)". Hij neemt bet solidarisme van DURKHEIM, DUGUIT en BOURGEOIS onder de Ioupe op een zeer interessante wijze. Het algemeen belang, de groepsbelangen, de rol van de Staat in de sociale bijstand worden bier besproken, in de lijn van La Revue Nouvelle. Daarna hebben filosofen de werken van F. EWALD, NIETZSCHE en R. M. HARE vanuit de invalshoek "belang" bestudeerd. A.M. DILLENS heeft bet over bet sociaal recht, de bijdrage van Ph. GERARD gaat over de "justification des normes pratiques". Dit interdisciplinair volume wordt afgesloten met bijdragen van rechtstheoretici over de Interressenjurisprudenz. 291 F. OST heeft het tweede volume, Entre droit et non-droit: /'interet, voor zijn rekening genomen. Hij bespreekt de wijze waarop feitelijke situaties door het recht worden beschermd. OST wil aantonen dat de juridische werktuigen veel meer variatie vertonen dan de klassieke rechtsleer laat blijken. Daarin speelt het belang een grate rol. Doorheen heel zijn werk zal blijken dat bet belang de klassieke verdelingen en de verworven ideeen in vraag stelt. OST bespreekt deze problematiek in bet kader van het privaatrecht en geeft in een inleidend hoofdstuk een afbakening van de notie belang t.a.v. de subjectieve rechten en de rechtsvordering. Daarna spoort hij in rechtspraak en wetgeving de verschillende functies van het belang op en sluit zijn werk met een algemene bezinning over de produktiemode van het recht in onze liberale maatschappij. In navolging van J. DABIN verkiest hij exclusiviteit en vrije beschikbaarheid als essentiele kenmerken van de subjectieve rechten. Het belang daarentegen wordt gekenmerkt door zijn onduidelijkheid, ubiquiteit, soepelheid en zijn subversieve mogelijkheden. OST verkiest bet standpunt waaruit blijkt dat het subjectief recht en het belang niet zonder mekaar kunnen. Hij wordt hierin versterkt door de voorbereidende werken van de Code Civil van 1804. Zou daarvoor een utilitaristische grondslag bestaan, of getuigt dit enkel van een goede mensenkennis? "L'interet est le puissant mobile des actions humaines" stand er al in. Het Burgerlijk Wetboek richtte een wereid van titularissen van subjectieve rechten op waar de oplossingen eenvoudig en uitgesproken waren. Vele belangen en nieuwe acteurs- de gehuwde vrouwen, het kind, de onderneming, de feitelijke groeperingen-, zijn aan de rand van het juridische stelsel komen te staan. DABIN schreef "Ex facto ius oritur", maar hoe werden zij actiemiddelen -juridische prerogatieven- toebedeeld ? Hoe werden ze gepromoveerd ten aanzien van de titularissen van de reeds bestaande rechten (creatieve functie van het belang)? . De opkomst van het slachtoffer, bv., werd in 1939 door het Hofvan Cassatie vergemakkelijkt. Voor de vaststelling van een onrechtmatige daad wordt thans de schending van een belang i.p.v. een subjectief recht vereist. Het belang creeert dan verbintenissen. Verder hebben recente wetten het familierecht volledig met de notie belang "besmee'. OST geeft ons een verbazende lijst van al de bepalingen die het begrip bevatten. Het extreme voorbeeld, de Franse versie van art. 370 B.W. telt het begrip belang drie keer! Daardoor zijn de "absolute" subjectieve rechten van de goede huisvader gerelativeerd. Door deze inflatie komt men in een andere wereld toe, waar de rechter en de openbare macht een grate taak van sociale controle uitoefenen. Zij oordelen soeverein over het belang van het kind, de familie, de landbouw (Art.645 B.W.), enz ... , en dit vaak zonder aanwijzing van de wetgever die niet heeft kunnen beslissen wat het was. In 292 deze nieuwe kontekst zijn de oplossingen niet meer zo duidelijk. Het zijn eerder compromissen, voorlopig van aard, resultaten van een belangenafweging waar opportuniteits- en billijkheidsredenen het halen. OST schetst het zo : "le droit, pourrait-on dire, oppose et impose, l'interet compose" (p.77). Het verschil tussen de prerogatieven van de titularissen van belangen en die van subjectieve rechten is een verschil in graad: "!'interet est une prerogative faible( ...), il ne reclame qu'une protection negative" (p.82), zoals bijvoorbeeld een schadevergoeding. Op het vlak van de verenigingen van collectief belang speelt er een bijkomende acteur een rol : de Staat, het Openbaar ministerie. Zij zijn geen procureurs, noch slachtoffers maar zij geven symbolisch een schadelijk gedrag aan. OST geeft dan het voorbeeld van mogelijk gevaar bij onbeperkte uitoefening van de subjectieve rechten. In de verhouding tussen de mens en zijn lichaam, lijkt zijn actie onbegrensd. Wordt hij niet het voorwerp van allerlei genetische manipulaties ? Wat bij verandering van geslacht, draagmoederschap, cloning? Daar wordt OST zelf profetisch : "La'ic et prometheen, l'homme moderne ( ...) perd le sens de la limite" (p.125). Hoort de logika van de subjectieve rechten (exclusiviteit en vrije beschikbaarheid) bier nog thuis ? Het wordt duidelijk dat een relativering van die rechten nodig is. Het belang kan bier een beperkende functie vervullen. Dit is trouwens reeds het geval in de theorie van het rechtsmisbruik, dat een algemeen rechtsbeginsel is geworden (zoals het belang van het kind). OST geeft dan een mogelijke weg, de no tie "gemeenschappelijk belang". Dit kan de subjectieve rechten beperken. "Le droit subjectif serait-il alors ( ...)souverain dechu exile au pays de !'interet?" (p.l53). OST sluit zijn essai met de volgende vraag : zouden de creatieve en de beperkende functies van het belang niet de twee zijden van eenzelfde werkelijkheid zijn ? Als men afstand neemt, ziet men een algemeen regulerende functie. Naast het oude stelsel waar de wet (algemeen en stabiel) subjectieve rechten (exclusief) aan een beperkt aantal personen toewijst zou er een ander bestaan (o.a.) in het sociaal recht waar een norm (feit- of tijdverbonden) een tijdelijk compromis voor tegenstrijdige belangen vestigt door ze te beschermen. Waar in het oude systeem de rechter meer de rol van scheidsrechter speelt, wordt hij nu coach Quge-entraineur). Hij spreekt geen recht, hij lost conflicten met een balans op (type-voorbeeld: de rechter in kort geding). Op het niveau van de Politiek blijkt ons Hberalistisch systeem op zoek naar een ethische drang. Volume 3 draagt de titel "droit positif, droit compare et histoire du droit" en is inderdaad zo ambitieus opgevat als de titel allaat vermoeden. De samenstellers willen enerzijds een overzicht geven van het begrip belang in het huidige recht. Daarnaast geven ze het boek nog een rechtsvergelijkend en rechtshistorisch tintje. 293 Een echte structuur is niet terug te vinden. Het is eerder een verzameling van losse bijdragen van verscheidene auteurs. Nadruk ligt vooral op het Belgisch positief recht. Achtereenvolgens komt de rol van het begrip belang in de volgende rechtstakken aan bod : het personenrecht, de minderjarigenproblematiek, het strafrecht en de strafvordering, het administratief recht, het milieurecht, het internationaal publiekrecht, het auteursrecht en arbeidsrecht. Voor de rechtsvergelijkende studies werden een Common-Law jurist en een Oost- Europees jurist aangesproken. Uit hun uiteenzettingen komt het Common-Law recht voort als een verweving van belangen en de ex-socialistische rechtsstelsels als grote voorstanders van rigide subjectieve rechten. Deze werkwijze biedt het voordeel dat een mime waaier van thema's kan worden aangesneden. Ook zijn de onderwerpen vaak brandend aktueel. Nemen we bijvoorbeeld de bijdrage van B. JADOT over milieurecht. Hij gaat eerst in op de bescherming van het milieu in het huidige rechtssysteem. Hij merkt op dat deze bescherming enorm verschilt naargelang de rechtbank. Waar de Raad van State vrij soepel is in het toelaten van dergelijke rechtsvorderingen, wijst het Hof van Cassatie een vordering in het algemeen belang (actio popularis) principieel af. JADOT pleit dan ook voor een wijziging van de heersende rechtspraak. Hij vindt hiervoor steun in Art. 714 B.W.. Het milieu is immers een res communes, wat betekent dat eenieder het recht heeft het te gebruiken. Uit dit gebruiksrecht vloeit voor het individu ook de plicht voort het te beschermen. Vandaar dat het zou moeten toegelaten zijn een vordering in te stetlen ter bescherming van het milieu, en dit niet enkel in eigen belang, maar ook in het belang van de toekomstige generaties, aldus JADOT. Dit groot collectief werk is een typisch voorbeeld van wat de auteurs de Approche interdisciplinaire du droit noemen. De bijdragen zijn goed gedocumenteerd, samenhorig en de problematiek is echt vruchtbaar bestudeerd en kan op een oneindig aantal manieren toegepast worden. Dit werk blijft een collectief werk en soms krijgt men toch de indruk dat het begrip belang slechts een voorwendsel is geweest om een bepaald onderwerp door een specialist te laten bespreken. Dit stelt misschien de interdisciplinaire werkwijze - hoe verrijkend ook - in vraag. De aangesneden problematiek zal echter niet aileen elke jurist aanspreken maar ook elke lezer die gevoelig is voor een bezinning over het recht. Aan te raden lectuur dus, hoewel de taal en de stijl soms erg ontoegankelijk overkomen. Inge Basteleurs Damien Levie 294 CRAHAY, P., Guide des contrats internationaux d'agence et de concession de vente, Brussel, Story-Scientia, 1989, 368 p. Exportfrrma' s beschik:ken over meerdere technieken om hun produkt of dienst in het buitenland aan de man te brengen. Twee daarvan, de agentuurovereenkomst en de verkoopsconcessie, vormen het thema van dit boek. In een eerste deel onderscheidt P. CRAHAY deze twee vormen handelstussenpersonen van de andere opties, zoals de makelaar, de handelsvertegenwoordiger, succursalen en ftlialen, franchising enz. Zowel de juridische als de economische criteria van onderscheid worden belicht, rekening houdend met de verscheidenheid van rechtsstelsels. De auteur verklaart ook waarom juist de handelsagent en de concessiehouder in dit boek worden besproken : beide vormen hebben gemeen dat de verkooporganisatie door de handelstussenpersoon zelf gebeurt, en dat dus de investeringen voor het bedrijf beperkt blijven. Dit is vooral een groot voordeel voor KMO's, aldus CRAHAY. Het is ook aan die KMO's dat het boek gericht is. Bedrijven worden vaak geconfronteerd met een verscheidenheid aan rechtsstelsels naarmate de handelstussenpersoon zich over de grenzen been beweegt. Een grote deskundigheid is dan vereist om een ondubbelzinnig contract op te stellen. De stijl en methodiek van dit werk zijn bier niet vreemd aan. Duidelijke, vlotte en gemak:kelijk leesbare taal, een pluspunt voor nederlandstalige juristen, wordt gecombineerd met een sterke nadruk op praktische problemen. Het vertrekpunt is telkens : waar moet een bedrijfsjurist rekening mee houden bij het opstellen van bet contract om alle problemen te voorkomen ? Bijzonder vermeldingswaardig is ook het feit dat alle besproken verplichtingen en rechten van de handelsagent of concessiehouder worden besloten met enkele type-clausules die een maximum voordeel bieden aan de exportfirma, zonder nochtans wettelijke verplicbtingen te schenden. Deze clausules houden uiteraard rekening met de verscbeidenheid van de verschillende rechtsstelsels. Dat bet boek eerder bedoeld is voor bedrijven dan wel voor advokaten, komt tenslotte nog tot uiting door bet feit dat telkens bepaalde gekende basisbeginselen uit het recht eerst toegelicht worden. Juristen zullen in dit werk misschien op al te veel gekende beginselen stuiten, maar toch munt bet boek uit door zijn praktische gerichtheid en zijn onmisbare informatie over buitenlandse rechtsstelsels in deze specifieke materie. 295 Een voorbeeld kan dit staven. Wanneer de auteur de opzegging van de concessieovereenkomst bespreekt, verwijst hij naar mogelijke problemen die zouden kunnen opduiken in het mededingingsrecht. In de V.S. bestaat er immers een onwetttelijke "refusal to deal" die door de concessiehouder zou ingeroepen kunnen worden indien de concessiegever, op aanvraag van andere concessiehouders, met hem het contract verbreekt op grand van het feit dat onredelijke voorwaarden niet werden nageleefd. Een laatste opmerking over de methodiek betreft de bibliografieen die elk onderdeel afsluiten en nogal volledig blijken. Ook dit kan voor praktijkjuristen een zeer handig hulpmiddel zijn om vooral over het buitenlands recht snel opzoekingen te doen. De inhoud valt uiteen in drie grate delen. Een eerste behandelt het internationaal privaatrecht en geeft heel wat raad over hoe een overeenkomst moet opgesteld worden in het voordeel van de Belgische exportfirma. Kort maar zeer duidelijk is dit onderdeel, waarin ondubbelzinnige vuistregels worden verkozen hoven subtiele en theoretische nuances. Voor juristen en zeker voor academici wellicht te bondig, wordt dit hoofdstuk afgesloten met de concrete werking van arbitrage. Een tweede deel wordt gewijd aan de agentuurovereenkomst : verplichtingen van de agent en de opdrachthouder worden systematisch besproken, rekening houdend met de Europese richtlijn van 18 december 1986. Ook het Europees mededingingsrecht wordt toegelicht, en dit vooral in het derde deel dat handelt over de verkoopconcessie. In dat derde hoofdstuk wordt bovendien de vergelijking gemaakt met de Amerikaans "anti-trust law". Voldoende aandacht wordt ook besteed aan algemene voorwaarden betreffende leveringen (!NCO-terms), prijzen, betaling en voorrechten van de onbetaalde exportfirma. Wat dit laatste betreft, wordt er echter enkel gesproken over het documentair krediet, zodanig dat het beter ware geweest dit onderdeel te schrappen, aangezien de lezer toch een ander werk moet raadplegen om een duidelijk overzicht te hebben over de verschillende voorrechten van de concessiegever. Tenslotte bevat het hoek bijna 200 bladzijden appendix, waaronder heel wat modelcontracten voor de verschillende Ianden en een checklist opdat de bedrijfSjurist toch maar niets over het hoofd zou zien bij het opstellen van het contract. Ret hoek blijft dus beperkt tot 179 bladzijden tekst. Vooral gesterkt door zijn grate praktische achtergrond schrijft CRAHAY op een bevattelijke en overzichtelijke manier. Zeer geslaagd dus als praktische handleiding voor bedrijfsjuristen. Erik Bomans 296
© Copyright 2024 ExpyDoc