Intern document - vvkso

Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs
Guimardstraat 1, 1040 Brussel
DOCUMENT
VVKSO
STAF/DOC/14/205
2014-10-02
Onderwijsdecreet XXV: voorstellen vanuit DPS
1
Codex SO: artikel 14 (erkenningsvoorwaarden) en art. 15 (subsidieringsvoorwaarden)
De huidige tekst van art. 14 § 4 (zoals gewijzigd door OD XXIV) luidt:
§ 4. De in de financiering of subsidiëring opgenomen structuuronderdelen kunnen slechts worden
ingericht in vestigingsplaatsen die voldoen aan de voorwaarde, vermeld in § 1, 2°. De dienstbrief
vermeld in § 3 bevat de vestigingsplaatsen waar de gefinancierde of gesubsidieerde structuuronderdelen kunnen worden ingericht.
De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats tijdens een bepaald schooljaar wordt door het
schoolbestuur uiterlijk 31 maart van het voorafgaand schooljaar schriftelijk aangevraagd bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Regering bepaalt de ontvankelijkheidsvoorwaarden waaraan deze aanvraag moet voldoen.
De onderwijsinspectie onderzoekt de aanvraag op hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, en geeft
een advies aan de Vlaamse Regering, die beslist over de goedkeuring. Het advies en de aansluitende beslissing worden uiterlijk 30 juni van het voorafgaand schooljaar aan het schoolbestuur medegedeeld. Indien de Vlaamse Regering deze datum overschrijdt, wordt de aanvraag geacht van
rechtswege te zijn goedgekeurd.
De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats maakt deel uit van de aanvraag,
bedoeld in paragraaf 2, in het geval van een school die wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van
een herstructurering van bestaande scholen. De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats wordt gevoegd bij de melding, bedoeld in artikel 175, §6, voor het voltijds gewoon secundair onderwijs, en artikel 285/1 voor het buitengewoon secundair onderwijs, in het geval van een
school die wordt opgericht als gevolg van een herstructurering van bestaande scholen.
Voorstel van wijziging:
Hieraan wordt het volgende lid toegevoegd:
De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats moet evenwel niet worden aangevraagd
maar enkel worden meegedeeld indien die vestigingsplaats reeds gebruikt werd door een
erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school in de periode dat deze laatste school werd
doorgelicht en die doorlichting heeft plaatsgevonden in de loop van de laatste zes schooljaren voorafgaand aan bedoelde ingebruikname.
2
2014-10-29
Motivering:
In sommige gevallen is de bijkomende vestigingsplaats die een school wil innemen reeds eerder in
gebruik als vestigingsplaats van een andere school. Wanneer die andere school werd doorgelicht
door de onderwijsinspectie, zijn de vestigingsplaatsen ervan in de regel reeds geïnspecteerd op
hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid. Binnen een redelijke termijn na dat inspectiebezoek, bv.
binnen de zes schooljaren, mag men er dan ook van uitgaan dat de vestigingsplaats nog voldoet
aan de eisen inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid.
Gezien de aanzienlijke administratieve planlast die zowel voor de aanvragende school als voor de
onderwijsinspectie gepaard gaat met de aanvraag van een nieuwe vestigingsplaats, wordt de aanvraag vervangen door een loutere mededeling indien de voorgenomen vestigingsplaats reeds in
gebruik was door een andere school op het ogenblik dat die gecontroleerd werd door de doorlichting, althans op voorwaarde dat die doorlichting is doorgegaan in de zes voorafgaande schooljaren.
2
Decreet Leren en werken art. 10 erkenningsvoorwaarden) en art. 11
(subsidiëringsvoorwaarden)
Aanpassing analoog aan de toevoeging die wordt voorgesteld aan art. 14 en 15 van de Codex SO.
3
Decreet Rechtspositie art. 23 en 23bis (TADD-recht buiten resp. in een
scholengemeenschap)
De huidige tekst luidt:
§ 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3
bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het
schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt
en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het
schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit
waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept
een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken
en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Voorstel van wijziging:
In beide leden wordt de zinsnede “uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht
inroept” vervangen door “uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil
laten gelden”.
Motivering:
Wijzigingen in de onderwijsbevoegdheid voor bepaalde bekwaamheidsbewijzen die volgen uit aanpassingen aan het Besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 1989, gaan steeds in op 1 september. Die wijzigingen hebben onmiddellijk effect voor de verdeling van de betrekkingen onder de
vastbenoemde personeelsleden, voor de reaffectaties en voor de tijdelijke aanstelling van bepaalde
duur. Voor de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur daarentegen hebben die wijzigingen pas
3
2014-10-29
een schooljaar later uitwerking, omdat de referentiedatum hiervoor 31 augustus is, d.w.z. op de
vooravond van de inwerkingtreding van de wijziging inzake onderwijsbevoegdheid. Vooral in het
ambt van leraar leidt dit tot situaties waarin collega’s met hetzelfde bekwaamheidsbewijs maar met
een ander statuut verschillende rechten kunnen doen gelden.
Met de voorgestelde wijziging wordt deze anomalie weggewerkt en heeft een wijziging van onderwijsbevoegdheid onmiddellijk uitwerking voor alle personeelsleden, ongeacht hun statuut.
4
Decreet Rechtspositie art. 51sexies
De huidige tekst van dit artikel luidt:
Art. 51sexies. Na uitputting van de krachtens de wet of het decreet voorgeschreven procedures tot
re-integratie of wedertewerkstelling, en met behoud van de bepalingen betreffende verlof en terbeschikkingstelling, kan de inrichtende macht een vast benoemd personeelslid als vermeld in artikel
44quinquies decies/2 of artikel 44quinquies decies/3 de uitoefening van zijn ambt ontzeggen.
Voorstel van toevoeging:
In dat geval blijft het personeelslid als vermeld in artikel 44quinquiesdecies/2 tot op de datum
van oppensioenstelling beschouwd als afwezig wegens ziekte zonder dat het hiervoor ziekteattesten dient voor te leggen, tenzij het personeelslid een andere volledige dienstonderbreking neemt.
Motivering:
Deze maatregel is van toepassing op personeelsleden die op beslissing van MEDEX definitief ongeschikt bevonden zijn om hun gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald.
Indien het overleg tussen het personeelslid, het schoolbestuur en desgevallend de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer leidt tot de conclusie dat er geen verdere tewerkstelling mogelijk is, of indien het schoolbestuur na een proefperiode met het oog op tewerkstelling in een ander ambt van
oordeel is dat de proefperiode niet geslaagd is, kan het schoolbestuur het vastbenoemde personeelslid de uitoefening van zijn ambt ontzeggen.
De wetgeving zegt evenwel niet welke de statutaire toestand is van het personeelslid aan wie het
schoolbestuur de uitoefening van het ambt heeft ontzegd. Het schoolbestuur heeft vooralsnog niet
de mogelijkheid om het betrokken personeelslid te verplichten om enige dienstonderbreking (ziekteverlof of andere) te nemen, en kan desgevallend ook geen gesubsidieerde vervanger aanstellen
voor het personeelslid aan wie het de uitoefening van het ambt heeft ontzegd. Deze lacune wordt
ondervangen door de voorgestelde toevoeging.
4
2014-10-29
5
Inzake het decreet Rechtspositie
Voorstel
)
In het decreet rechtspositie (gesubsidieerd onderwijs) 1 worden in art. 17bis, § 1 de woorden “met
uitzondering van de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten” geschrapt:
§ 1. Dit artikel geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 4, § 1, met uitzondering van de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten.
Argumentatie
Art. 17bis werd in het decreet rechtspositie (gesubsidieerd onderwijs) ingelast door artikel IX.16 van
)
het onderwijsdecreet XXI2 .
)
Volgens de memorie van toelichting 3 bij OD XXI geeft artikel IX.16 daarmee uitvoering aan punt 3.3
)
van onderwijs-cao IX4 . Dit punt 3.3 maakt deel uit van het derde hoofdstuk van deze cao dat handelt
over “Betere secundaire arbeidsvoorwaarden”.
Alle bepalingen van deze rubriek 3 zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de inspectie,
de pedagogische begeleiding en de inspectie en begeleiding levensbeschouwelijke vakken, overeenkomstig het voorlaatste lid van rubriek 3: “De bepalingen in deze rubriek 3 zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de inspectie, de pedagogische begeleiding en de inspectie en begeleiding levensbeschouwelijke vakken.”.
Voor deze kennelijke discriminatie worden evenwel geen argumenten aangehaald.
6
Inzake het LOC-decreet
Voorstel
1)
Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, Belgisch Staatsblad, 25 mei 1991, art.
17bis, § 1.
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=12657.
2)
Decreet van 1 juli 2011 betreffende het onderwijs XXI, Belgisch Staatsblad, 30 augustus 2011, art. IX.16.
Zie
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2011070133&table_name=wet.
Overigens moet opgemerkt worden dat artikel IX.1 van OD XXI een gelijkaardige bepaling inlast in het decreet
van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=12528, art. 12bis, § 1.
Voor deze bepaling gelden uiteraard dezelfde overwegingen.
3)
Ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, Vlaams parlement, stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1.
Zie http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2010-2011/g1082-1.pdf.
4)
CAO IX – Protocol van de onderhandelingen die gevoerd werden betreffende een akkoord van sectorale
sociale programmatie voor de jaren 2010-2011 voor de sector “Onderwijs” van de Vlaamse Gemeenschap
tussen de Vlaamse Regering en de representatieve vakorganisaties ACOD, FCSOD en VSOA, 10 december
2010.
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/cao/IX-leerplicht.pdf.
5
2014-10-29
)
In het LOC-decreet5 wordt in “Hoofdstuk III – De lokale onderhandelingscomités” aan “Afdeling 4 –
Bevoegdheden” een “Onderafdeling E – Waarneming van de opdrachten en de taken van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk” toegevoegd, als volgt:
Onderafdeling E. – Waarneming van de opdrachten en de taken van het Comité voor Preventie en
Bescherming op het werk
Art. 37/1.
In onderling akkoord kunnen de inrichtende macht en de afgevaardigden van de representatieve
vakorganisaties overeenkomen dat het LOC, in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor pre)
ventie en bescherming op het werk,6 de opdrachten en de taken van het comité voor preventie en
bescherming op het werk (CPBW) waarneemt.
In uitvoering van het in het eerste lid genoemde akkoord dienen de representatieve vakorganisaties
geen kandidaten in voor de verkiezing van de leden van het CPBW en wordt er geen CPBW opgericht. In plaats daarvan neemt het LOC gedurende de periode tussen twee opeenvolgende sociale
verkiezingen de opdrachten en de taken van het CPBW waar. Na afloop van deze periode komen
de inrichtende macht en de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties in onderling
akkoord overeen om de uitvoering van het akkoord voor een nieuwe periode voort te zetten dan wel
te beëindigen.
Voor zover het LOC de opdrachten en de taken van het CPBW waarneemt, neemt de bevoegde
preventieadviseur als niet-stemgerechtigd lid deel aan de vergadering.
De Vlaamse Regering legt de modaliteiten vast van de wijze waarop het LOC de taken en de opdrachten van het CPBW waarneemt.
Argumentatie
Schoolbesturen en CLB’s van het gesubsidieerd vrij onderwijs moeten een CPBW (Comité voor
Preventie en Bescherming op het Werk) oprichten zodra ze ten minste 50 werknemers tewerkstel)
len7 . Deze verplichting geldt eveneens voor elke technische bedrijfseenheid met minstens 50 werknemers.
Als er geen CPBW opgericht is, is de vakbondsafvaardiging ermee belast de opdrachten van het
)
CPBW uit te oefenen8 . Waar noch een CPBW, noch een vakbondsafvaardiging bestaat, worden de
)
werknemers geraadpleegd volgens het systeem van de rechtstreekse participatie 9 .
In de praktijk hebben veel scholen en CLB’s het erg moeilijk om twee participatieve organen (LOC
en CPBW) volwaardig naast elkaar te laten functioneren. Vaak worden er geen of onvoldoende kandidaten gevonden om zowel het LOC als het CPBW te bemannen. Het systeem van de rechtstreek-
5)
Decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs (Belgisch Staatsblad, 8 juni 1995).
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=12669.
6)
Koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en
bescherming op het werk (Belgisch Staatsblad, 10 juli 1999).
Zie http://www.werk.belgie.be/WorkArea/downloadasset.aspx?id=2764.
7)
Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (Belgisch
Staatsblad, 18 september 1996), art. 49.
Zie http://www.werk.belgie.be/WorkArea/DownloadAsset.aspx?id=1896.
8)
Ibidem, art. 52.
9)
Ibidem, art. 53.
6
2014-10-29
)
se participatie10 is amper bekend en wordt vrijwel nergens correct toegepast. In het bijzonder in
kleinere onderwijsinstellingen kan de participatie vaak niet op adequate wijze geregeld worden.
Daarom wordt voorgesteld de wettelijke mogelijkheid te creëren om het LOC de taken van het
CPBW te laten waarnemen. Beide organen zijn immers op gelijkaardige wijze participatief samengesteld en de werknemersdelegaties worden op gelijklopende wijze verkozen.
De efficiëntie van de werking van het CPBW zal hierdoor vergroten. De scholen en de CLB’s van het
gesubsidieerd onderwijs zouden van een aanzienlijke planlast bevrijd zijn.
Deze benadering ligt in het verlengde van het bestaande art. 36 van het LOC-decreet dat al een
)
verwijzing bevat naar het toezicht door de LOC’s op de sociale wetgeving 11 : “De LOC's zien toe op
de toepassing van de sociale wetgeving en van de sociale en administratieve reglementeringen
voortvloeiend uit de onderwijswetgeving”.
Bij de oprichting van onderhandelingscomités voor de basiseducatie (CBE’s) is enkele jaren geleden
)
reeds resoluut voor deze benadering geopteerd door ze te verankeren in een decreet12 : “De LOC’s
zijn verantwoordelijk voor de opdrachten die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk”.
Voorts zou aldus een vorm van discriminatie tussen het vrij en het officieel onderwijs opgeheven
worden. De wet welzijn ontslaat de scholen van het officieel onderwijs immers van de verplichting
)
om een CPBW op te richten13 : “De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet toepasselijk op de inrichtingen en instellingen waarvan het personeel onderworpen is aan wettelijke of reglementaire bepalingen die hun syndicaal statuut vaststellen en die in maatregelen betreffende overleg inzake veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen voorzien.”
De opdrachten die in het gesubsidieerd vrij onderwijs door het CPBW uitgeoefend worden, worden
)
in het officieel onderwijs aldus waargenomen door bestaande overlegcomités 14 , onder meer de basisoverlegcomités (BOC’s): “De Koning verleent aan de overlegcomités welke Hij aanwijst, bevoegdheden die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk”. Met andere woorden, de scholen van het gemeentelijk, stedelijk, provinciaal
en gemeenschapsonderwijs worden niet geconfronteerd met de planlast van twee participatieve
overlegorganen die naast elkaar functioneren, de scholen en de CLB’s van het gesubsidieerd vrij
onderwijs daarentegen wel.
Voorts spoort deze benadering eveneens met het eindadvies van het Steunpunt Recht en Onderwijs
)
met betrekking tot het collectief overleg in het onderwijs15 : “Het komt de Vlaamse Gemeenschap toe
10)
Koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie
en bescherming op het werk (Belgisch Staatsblad, 10 juli 1999), art. 31bis – 31quater.
Zie http://www.werk.belgie.be/WorkArea/downloadasset.aspx?id=2764.
11)
Decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs (Belgisch Staatsblad, 8 juni 1995), art. 36.
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=12669.
12)
Decreet van 23 januari 2009 houdende oprichting van onderhandelingscomités voor de basiseducatie en
voor het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs (Belgisch Staatsblad, 26 maart
2009), art. 33.
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=14079.
13)
Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (Belgisch Staatsblad, 18 september 1996), art. 48.
Zie http://www.werk.belgie.be/WorkArea/DownloadAsset.aspx?id=1896.
14)
Wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar
personeel (Belgisch Staatsblad, 24 december 1974), art. 11, § 2.
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=12570.
15)
Eindadvies van het Steunpunt Recht en Onderwijs d.d. 2 augustus 2011 met betrekking tot het collectief
overleg in het onderwijs, randnummer 83.
7
2014-10-29
)
om een gelijkaardige regeling16 op te nemen in de omschrijving van de opdrachten van de lokale
onderhandelingscomités, die daardoor belast worden met de uitoefening van bevoegdheden die in
de federale Welzijnswet zijn omschreven. Het ligt voor de hand dat de gemeenschap, indien zij daar
aanleiding toe ziet, deze opdracht kan preciseren en aanvullen.”
Ten slotte wordt opgemerkt dat de voorgestelde formulering voor de schoolbesturen en de CLB’s
enkel de mogelijkheid, maar niet de verplichting inhoudt om het LOC de opdrachten en de taken van
het CPBW te laten waarnemen. Inrichtende machten en/of representatieve vakorganisaties kunnen
er voor opteren het LOC en het CPBW zelfstandig naast elkaar te laten functioneren.
______________________________
16)
Bedoeld wordt een gelijkaardige regeling als voor de scholen van het officieel onderwijs.
8
2014-10-29
Onderwijsdecreet XXV: voorstellen vanuit DLS
1
Leerlingenstages in het voltijds secundair onderwijs
Voorstel
Art. 157, § 6 van de Codex Secundair Onderwijs 17 wordt tussen de derde en de vierde alinea aangevuld als volgt (zie kadertje):
“Met behoud van de toepassing van paragraaf 2 tot en met paragraaf 5, omvat het lessenrooster
van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs en
het eerste, het tweede en het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs een aantal uren aangeduid als "leerlingenstage", gevolgd door een of meer vakbenamingen.
De uren leerlingenstage komen, omgerekend naar schooljaarbasis, overeen met minimaal achttien
halve dagen. Die halve dagen zijn al dan niet opeenvolgend.
Een leerlingenstage is gebaseerd op een leerlingenstageovereenkomst gesloten tussen de school,
de stagegever en de betrokken personen. De eindverantwoordelijkheid voor de keuze van de stagegever, de vaststelling van de stageactiviteiten evenals de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ligt bij de school.
Ingeval de leerling-stagiair bij de uitvoering van zijn stage de stagegever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is de leerling-stagiair enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
De stagegever sluit voor de leerling-stagiair een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid af, zodat de leerling-stagiair bij de uitvoering van zijn stage verzekerd is als zijn burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt. Bij ontstentenis daarvan draagt de stagegever zelf de kosten van de
schadevergoeding.
In geval van verwijderd toezicht wordt de stagementor vermoed niet aansprakelijk te zijn voor de
schade die de leerling-stagiair bij de uitvoering van zijn stage in afwezigheid van de stagementor
aan de stagegever of derden berokkent.
Elke leerlingenstage is onbezoldigd.
Indien geen of onvoldoende stageplaatsen, moet de school ten aanzien van de onderwijsinspectie
kunnen aantonen dat dit het gevolg is van factoren buiten haar wil om.
De Vlaamse Regering kan de praktische organisatie van en de minimale kwaliteitskenmerken voor
leerlingenstages nader bepalen.
De Vlaamse Regering bepaalt de datum van de inwerkingtreding van deze paragraaf, met toepassing van de bepalingen van artikel 70. Deze datum kan verschillen naargelang van de onderwijsvorm, het studiegebied of het structuuronderdeel.”
Argumentatie voor de beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid van de leerling-stagiair
Overeenkomstig het gemene aansprakelijkheidsrecht wordt de leerling-stagiair aansprakelijk gesteld
voor elke schade die hij door zijn daad aan een ander berokkent. Dit geldt voor elke fout, hoe klein
deze fout ook moge zijn (de zogenaamde culpa levissima, BW, art. 1382 en 1383).
17
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken > officieuze codificatie van de wetgeving > secundair onderwijs > codex
9
2014-10-29
In de bestaande modellen van stageovereenkomsten wordt daarom een bepaling ingeschreven die
ertoe strekt dat de leerling-stagiair uitsluitend aansprakelijk gesteld kan worden voor de door hem
aangebrachte schade die voortvloeit uit zijn bedrog of zijn zware schuld. Voor lichte schuld is de
leerling-stagiair enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt
(VVKSO18, Minister van Onderwijs19).
Aangezien echter deze beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid opgenomen is in de stageovereenkomst die afgesloten wordt tussen de stagegever, het schoolbestuur en de leerling-stagiair,
bindt deze bepaling enkel de drie betrokken partijen. In geval van schade aan derden gelden derhalve nog steeds de bepalingen van de buitencontractuele aansprakelijkheid. Met andere woorden,
ten aanzien van derden is de leerling-stagiair nog steeds aansprakelijk voor de schade die ontstaat
door zijn kleinste fout.
Om hieraan tegemoet te komen, moet deze beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid opgenomen zijn in een decreet dat alle betrokkenen bindt. Vandaar de voorgestelde toevoeging aan art.
157, § 6 van de Codex Secundair Onderwijs.
Overigens is deze beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid reeds geruime tijd wettelijk of
decretaal vastgelegd voor het gesubsidieerd personeel van het vrij onderwijs 20, voor het statutair
personeel van het officieel onderwijs21, voor werknemers die onder de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten ressorteren (zoals het mvd-personeel)22 en zelfs voor de vrijwilligers23).
Het valt niet uit te leggen waarom de persoonlijke aansprakelijkheid van de gewone, ervaren werknemers van een bedrijf of instelling wel beperkt zou worden tot bedrog, zware fouten of vaak voorkomende lichte fouten, terwijl de jonge, onervaren en vaak onstuimige leerlingen-stagiairs aansprakelijk zouden zijn voor de lichtste fout.
Argumentatie voor het ten laste leggen van de schadevergoeding bij de stagegever
Door de beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid van de leerling-stagiair, dient in geval van
een lichte fout van de leerling-stagiair, de schadevergoeding gedragen te worden door één van de
andere twee betrokken partijen – de stagegever of het schoolbestuur.
Zoals een leraar burgerlijk aansprakelijk is voor de schade die veroorzaakt wordt door zijn leerlingen
gedurende de tijd dat deze onder zijn toezicht staan, zo is de stagementor die toezicht houdt op de
werkzaamheden van de leerling-stagiair, burgerlijk aansprakelijk voor de schade die de leerlingstagiair tijdens zijn stage veroorzaakt24. Tijdens zijn toezicht kan de stagementor de leerling coa18
Onbezoldigde leerlingenstage – Individuele stageovereenkomst tussen school, stagegever en leerlingstagiair, M-VVKSO-2011-049, Bijlage 1, art. 6, § 2.
19
http://www.ond.vlaanderen.be/werkplekleren/ > Leidraad > Regelgeving > Voltijds gewoon secundair onderwijs > richtlijnen
20
Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding (Belgisch Staatsblad, 25 mei 1991),
art. 17bis/1.
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken > officieuze codificatie van de wetgeving > personeel > administratief statuut > gesubsidieerd onderwijs (uitsluitend)
21
Wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen (Belgisch Staatsblad, 27 februari 2003), art. 2.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2003021034&table_name=wet.
22
Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad, 22 augustus 1978), art. 18.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1978070301&table_name=wet.
23
Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (Belgisch Staatsblad, 29 augustus 2005), art. 5.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2005070359&table_name=wet.
24
Onderwijzersaansprakelijkheid, Burgerlijk wetboek, art. 1384, vierde lid.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1804032133&table_name=wet.
10
2014-10-29
chen, instructies verstrekken en zo nodig bijsturen of ingrijpen indien zich een schadegeval dreigt
voor te doen.
Voorts is de stagegever als werkgever burgerlijk aansprakelijk voor zijn aangestelden, i.c. zowel
voor de stage-mentor (werknemer) als voor de leerling-stagiair (gelijkgestelde werknemer)25.
Het schoolbestuur daarentegen kan en mag tijdens de stageactiviteiten geen toezicht uitoefenen op
de leerling-stagiair en is derhalve materieel niet in staat om daden van leerlingen-stagiairs te beletten indien deze tot schade zouden kunnen leiden.
De schadevergoeding in geval van schade berokkend door een leerling-stagiair tijdens de uitvoering
van zijn stage moet dus ten laste van de stagegever gelegd worden, enerzijds omdat de stagegever
burgerlijk aansprakelijk is voor de leerling-stagiair, anderzijds omdat de stagegever de enige is die
eventuele schade verwekkende daden van de leerling-stagiair kan voorkomen.
De formulering van deze bepaling is geïnspireerd door een gelijkaardige bepaling in het decreet
rechtspositie26.
Argumentatie voor de beperking van de onderwijzersaansprakelijkheid in geval van verwijderd toezicht
Recent heeft de Vlaamse regering een wettelijk kader gecreëerd voor verwijderd toezicht in geval
van stage bij een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg of bij een dienst voor logistieke
hulp27. Als zulke dienst een leerling-stagiair inzet, moet deze een stage lopen die uit twee delen
bestaat.
•
Tijdens het eerste deel loopt de leerling-stagiair mee met een verzorgend personeelslid en verricht hij de hulp- en dienstverlening onder toezicht van dat personeelslid dat als stagementor
optreedt.
•
Na het eerste deel volgt er een tussentijdse evaluatie door de betrokken dienst en door de onderwijsinstelling waar de leerling-stagiair zijn opleiding volgt. Van deze evaluatie bewaart de betrokken dienst een schriftelijk verslag. De bevoegde inspectie kan dit verslag opvragen.
•
Alleen bij een positieve tussentijdse evaluatie mag de leerling-stagiair het tweede deel van de
stage aanvatten, waarin hij de hulp- en dienstverlening zelfstandig mag verrichten onder verwijderd toezicht.
Tijdens het tweede deel van de stage bevindt de stagementor zich doorgaans niet in de omgeving
van de leerling-stagiair. De stagementor kan derhalve niet bijsturen of ingrijpen indien de leerlingstagiair tijdens de stage daden stelt die tot schade leiden.
Daarom geldt het vermoeden dat de stagementor niet burgerlijk aansprakelijk is voor de daden die
de leerling-stagiair verricht terwijl hij onder zijn toezicht staat, tenzij aangetoond kan worden dat de
stagementor wel burgerlijk aansprakelijk is, bijvoorbeeld omdat hij de leerling-stagiair onvoldoende
instructies gegeven heeft, omdat hij de leerling-stagiair een taak toevertrouwd heeft die hij kennelijk
nog niet beheerst, omdat hij bij de tussentijdse evaluatie kennelijk lichtzinnig een positieve beoordeling gegeven heeft, …
25
Burgerlijk wetboek, art. 1384, derde lid.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1804032133&table_name=wet
26
Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, Belgisch Staatsblad, 25 mei 1991, art.
17bis, § 2 (idem)
27
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit betreffende de zorg- en
bijstandsverlening in de thuiszorg van 27 maart 2009 en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009
betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers (Belgisch Staatsblad, 27 juni 2014).
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1991022530&table_name=wet.
11
2014-10-29
2
Leerlingenstages bij Leren en Werken
Voorstel
Art. 28bis van het Decreet Leren en Werken28) wordt tussen de tweede en de derde alinea en in
punt 3° van de vierde alinea aangevuld als volgt (zie kadertjes):
“In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen stages worden georganiseerd.
Een leerlingenstage is gebaseerd op een leerlingenstage-overeenkomst gesloten tussen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, de stagegever en de betrokken personen.
Ingeval de leerling-stagiair bij de uitvoering van zijn stage de stagegever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is de leerling-stagiair enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
De stagegever sluit voor de leerling-stagiair een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid af, zodat de leerling-stagiair bij de uitvoering van zijn stage verzekerd is als zijn burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt. Bij ontstentenis daarvan draagt de stagegever zelf de kosten van de
schadevergoeding.
Het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs draagt de eindverantwoordelijkheid voor:
1° de keuze van de stagegever;
2° de vaststelling van de stageactiviteiten;
3° de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ermee rekening houdend dat de jongere
tijdens de stage wordt begeleid door een personeelslid van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of van een van zijn vestigingsplaatsen, dat continu op de stageplaats aanwezig
is.
Elke leerlingenstage is onbezoldigd.
De Vlaamse Regering kan de organisatie van en de minimale kwaliteitskenmerken voor leerlingenstages nader bepalen.”
Argumentatie voor de beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid van de leerling-stagiair
Overeenkomstig het gemene aansprakelijkheidsrecht wordt de leerling-stagiair aansprakelijk gesteld
voor elke schade die hij door zijn daad aan een ander berokkent. Dit geldt voor elke fout, hoe klein
deze fout ook moge zijn (de zogenaamde culpa levissima, BW, art. 1382 en 1383).
In de bestaande modellen van stageovereenkomsten wordt daarom een bepaling ingeschreven die
ertoe strekt dat de leerling-stagiair uitsluitend aansprakelijk gesteld kan worden voor de door hem
aangebrachte schade die voortvloeit uit zijn bedrog of zijn zware schuld. Voor lichte schuld is de
leerling-stagiair enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt
(VVKSO29), Minister van Onderwijs30).
28
Decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, Belgisch
Staatsblad, 3 oktober 2008, art. 28bis.
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken > officieuze codificatie van de wetgeving > secundair onderwijs > leren en werken
29
Onbezoldigde leerlingenstage – Individuele stageovereenkomst tussen school, stagegever en leerlingstagiair, M-VVKSO-2011-049, Bijlage 1, art. 6, § 2.
12
2014-10-29
Aangezien echter deze beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid opgenomen is in de stageovereenkomst die afgesloten wordt tussen de stagegever, het centrum voor deeltijds onderwijs en
de leerling-stagiair, bindt deze bepaling enkel de drie betrokken partijen. In geval van schade aan
derden gelden derhalve nog steeds de bepalingen van de buitencontractuele aansprakelijkheid. Met
andere woorden, ten aanzien van derden is de leerling-stagiair nog steeds aansprakelijk voor de
schade die ontstaat door zijn kleinste fout.
Om hieraan tegemoet te komen, moet deze beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid opgenomen zijn in een decreet dat alle betrokkenen bindt. Vandaar de voorgestelde toevoeging aan art.
28bis van het Decreet Leren en Werken.
Overigens is deze beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid reeds geruime tijd wettelijk of
decretaal vastgelegd voor het gesubsidieerd personeel van het vrij onderwijs 31, voor het statutair
personeel van het officieel onderwijs32, voor werknemers die onder de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten ressorteren (zoals het mvd-personeel)33 en zelfs voor de vrijwilligers.34
Het valt niet uit te leggen waarom de persoonlijke aansprakelijkheid van de gewone, ervaren werknemers van een bedrijf of instelling wel beperkt zou worden tot bedrog, zware fouten of vaak voorkomende lichte fouten, terwijl de jonge, onervaren, vaak onstuimige leerlingen-stagiairs aansprakelijk zouden zijn voor de lichtste fout.
Argumentatie voor het ten laste leggen van de schadevergoeding bij de stagegever
Door de beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid van de leerling-stagiair, dient in geval van
een lichte fout van de leerling-stagiair, de schadevergoeding gedragen te worden door één van de
andere twee betrokken partijen – de stagegever of het schoolbestuur.
Zoals een leraar burgerlijk aansprakelijk is voor de schade die veroorzaakt wordt door zijn leerlingen
gedurende de tijd dat deze onder zijn toezicht staan, zo is de stagementor die toezicht houdt op de
werkzaamheden van de leerling-stagiair, burgerlijk aansprakelijk voor de schade die de leerlingstagiair tijdens zijn stage veroorzaakt35. Tijdens zijn toezicht kan de stagementor de leerling coachen, instructies verstrekken en zo nodig bijsturen of ingrijpen indien zich een schadegeval dreigt
voor te doen.
Voorts is de stagegever als werkgever burgerlijk aansprakelijk voor zijn aangestelden, i.c. zowel
voor de stage-mentor (werknemer) als voor de leerling-stagiair (gelijkgestelde werknemer)36.
Het schoolbestuur daarentegen kan en mag tijdens de stageactiviteiten geen toezicht uitoefenen op
de leerling-stagiair en is derhalve materieel niet in staat om daden van leerlingen-stagiairs te beletten indien deze tot schade zouden kunnen leiden.
30
http://www.ond.vlaanderen.be/werkplekleren/ > Leidraad > Regelgeving > Voltijds gewoon secundair onderwijs > richtlijnen
31
Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding (Belgisch Staatsblad, 25 mei 1991), art.
17bis/1 (idem).
32
Wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen (Belgisch Staatsblad, 27 februari 2003), art. 2.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2003021034&table_name=wet.
33
Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad, 22 augustus 1978), art. 18.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1978070301&table_name=wet.
34
Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (Belgisch Staatsblad, 29 augustus 2005), art. 5.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2005070359&table_name=wet.
35
Onderwijzersaansprakelijkheid, Burgerlijk wetboek, art. 1384, vierde lid
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1804032133&table_name=wet.
36
Burgerlijk wetboek, art. 1384, derde lid.
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1804032133&table_name=wet.
13
2014-10-29
De schadevergoeding in geval van schade berokkend door een leerling-stagiair tijdens de uitvoering
van zijn stage moet dus ten laste van de stagegever gelegd worden, enerzijds omdat de stagegever
burgerlijk aansprakelijk is voor de leerling-stagiair, anderzijds omdat de stagegever de enige is die
eventuele schade verwekkende daden van de leerling-stagiair kan voorkomen.
De formulering van deze bepaling is geïnspireerd door een gelijkaardige bepaling in het decreet
rechtspositie37.
Argumentatie voor de toevoeging “of van een van zijn vestigingsplaatsen”
De huidige regelgeving stelt dat “de jongere tijdens de stage wordt begeleid door een personeelslid
van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs”. Deze formulering wekt ten onrechte de
indruk dat een personeelslid van een meewerkend centrum dat instaat voor de beroepsgerichte
vorming van de leerling, niet als begeleider zou mogen optreden van deze leerlingen.
Vandaar de voorgestelde toevoeging dat “de jongere tijdens de stage wordt begeleid door een personeelslid van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of van een van zijn vestigingsplaatsen”.
3
Inschrijvingsrecht van internen
Situering
ste
In het 1 leerjaar van de eerste graad of in scholen en centra gelegen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad ook op andere niveaus, wordt vóór de start van de inschrijvingen capaciteit bepaald.
In alle andere gevallen hoeft vooraf geen capaciteit te worden bepaald, maar kan op het moment dat
een maximum aantal leerlingen wordt bereikt, volzet worden verklaard.
Wanneer de vooropgestelde maximumcapaciteit wordt overschreden of wanneer een bepaald niveau volzet werd verklaard moet een schoolbestuur elke bijkomende inschrijving weigeren. Wel kan
een schoolbestuur voor een aantal categorieën van leerlingen in voorkomend geval toch nog overgaan tot inschrijving ook al zijn er voordien al leerlingen geweigerd wegens “vol”. Dit zijn de zogenaamde “overcapaciteitsgroepen”. Een van deze categorieën is de groep van “(semi-)internen die
verblijven in een (semi-)internaat verbonden aan de school”.
Wat in de geciteerde zinsnede precies onder “verbonden” moet worden begrepen, wordt echter niet
uitdrukkelijk aangegeven in de regelgeving. Met deze zinsnede had de regelgever allicht niet enkel
de internaten op het oog die verbonden zijn aan een schoolbestuur, maar ook de autonome internaten. Nochtans is de decreettekst hierover niet duidelijk. Een herformulering is daarom wenselijk.
Tekstvoorstel
3.1
Het nieuwe artikel 110/9 van de Codex S.O. (ingevoegd door Onderwijsdecreet XXIV) bepaalt het volgende:
Ҥ6. Een schoolbestuur kan ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit toch in volgende
situaties overgaan tot een inschrijving:
1° voor de toelating van leerlingen in het secundair onderwijs die:
a) hetzij (…);
b) hetzij als (semi-)internen verblijven in een (semi-)internaat verbonden aan de school;
c) hetzij (…);
(…).”
37
Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, Belgisch Staatsblad, 25 mei 1991, art.
17bis, § 2 (idem)
14
2014-10-29
Een gelijkaardige bepaling voor de gevallen waarin werd volzet verklaard, is gestipuleerd in §8 van
voornoemd artikel.
3.2
Voorstel tot herformulering:
“hetzij als (semi-)internen verblijven in een (semi-)internaat die samenwerkt met de school waarin
men zich wil inschrijven”
4
Informatieplicht ouders over verslag dat toelating geeft tot het buitengewoon onderwijs
Elke leerling heeft principieel recht op een inschrijving in een gewone secundaire school en vestigingsplaats waarvoor hij gekozen heeft rekening houdend met het aanwezige onderwijsaanbod. Dit
geldt ook voor leerlingen die beschikken over een verslag dat toegang geeft tot het buitengewoon
onderwijs. Het M-decreet stelt dat deze leerlingen door een gewone secundaire school steeds onder
ontbindende voorwaarde moeten worden ingeschreven. 38 Of de inschrijving al dan niet ontbonden
wordt, zal vanaf 1 januari 2015 niet meer afhangen van de uitkomst van een draagkrachtafweging.
In de plaats daarvan wordt afgewogen of de aanpassingen (on)redelijk zijn. Vooraf moet de school
overleg plegen met de ouders, de klassenraad en het CLB over de aanpassingen die nodig zijn om
de leerling mee te nemen in het gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te
laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum.
De vraag stelt zich of ouders verplicht kunnen worden om bij een vraag tot inschrijving van hun
zoon/dochter aan de school mee te delen of hun zoon/dochter in het bezit is van een dergelijk verslag. Of hebben zij het recht om het bestaan ervan te ontkennen of te verzwijgen? In het M-decreet
is hierover niets opgenomen. Dit geldt overigens ook voor de huidige regelgeving.
Lieven De Winter van het VVKBuO legde deze vraag op 28 april 2014 voor aan de Privacycommissie. Op 15 mei 2014 (zie STAF/DOC/14/139) antwoordde de commissie het volgende: “Indien dit
ontwerpdecreet of een ander reeds bestaand decreet de verplichting om een dergelijk gegeven mee
te delen aan een onderwijsinstelling van gewoon onderwijs niet zou bevatten, lijken de ouders niet
verplicht te zijn om de school te informeren over de toestand van de concrete leerling en het feit of
hij al dan niet een handicap heeft.” De Commissie valt voor deze interpretatie terug op de Privacywet. Deze stelt dat er een principieel verbod is op de verwerking van de gezondheidsgegevens. Er
zijn een aantal uitzondering waarop dit verbod niet van toepassing is. De Commissie formuleert in
voorzichtige bewoordingen dat de vraag die haar voorgelegd wordt niet onder deze uitzonderingen
valt.
Het VSKO is van mening dat het een goede zaak zou zijn om de ouders te verplichten om het bestaan van een verslag dat toegang geeft tot het buitengewoon onderwijs mee te delen bij de inschrijving van een leerling in het gewoon onderwijs:
•
Het M-decreet stelt dat deze leerlingen door een gewone secundaire school steeds onder ontbindende voorwaarde moeten worden ingeschreven. Om het decreet correct te kunnen toepassen, is het nodig dat een school hierover zekerheid heeft bij een vraag tot inschrijving.
•
De informatieplicht van ouders was reeds opgenomen in het voorontwerp van decreet Leerzorg
zoals de Vlaamse regering dit op 19 november 2008 principieel goedkeurde.39
Art. V.117. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel III.10quater toegevoegd, dat luidt als volgt:
38
Besluit van de Vlaamse regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair
onderwijs (hierna codex S.O), art. 110/11 § 2 (in voege vanaf 1 januari 2015)
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken > officieuze codificatie van de wetgeving > secundair onderwijs > codex
39
http://www.ond.vlaanderen.be/specifieke-onderwijsbehoeften/leerzorg/decreet/
15
2014-10-29
“Art. III.10quater. §1. De inschaling in leerzorg, in de vorm van een G-document of I-document,
maakt deel uit van de informatie die ouders bij een vraag tot inschrijving aan de school melden.
Het inschalingsdocument maakt integraal deel uit van het dossier dat een CLB bij schoolverandering aan het CLB van de nieuwe school bezorgt.
§2. Als ouders door het niet-respecteren van de informatieverplichting een inschrijving hebben
verkregen waarvoor een draagkrachtafweging gemaakt had kunnen worden als vermeld in artikel III.10, wordt de inschrijving een inschrijving onder ontbindende voorwaarde waarvoor alsnog
een draagkrachtafweging gemaakt kan worden.
§3. Als ouders door het niet-respecteren van de informatieverplichting een inschrijving verkrijgen waarvoor, conform artikel III.10ter, geweigerd kan worden, wordt de inschrijving ontbonden.”
Concreet zou dit bij goedkeuring van het voorontwerp van decreet als gevolg gehad hebben dat
ouders verplicht zijn om bij een aanvraag tot inschrijving de G- of I- documenten die de inschaling in leerzorg bepalen over te maken aan de school. Ook het CLB zou bij schoolovergangen
het inschalingsdocument overmaken aan de nieuwe school. Indien ouders deze informatieverplichting niet zouden nakomen en een inschrijving zouden bekomen zou de school nadien toch
nog een draagkrachtafweging kunnen maken (= artikel III.10 van het decreet). De inschrijving
zou dan een inschrijving onder ontbindende voorwaarde worden. Indien de draagkrachtafweging tot gevolg zou hebben dat het schoolbestuur beslist dat de draagkracht onvoldoende is,
dan zou de inschrijving ontbonden kunnen worden.
Conclusie: Het is wenselijk en vrij eenvoudig om art. V.117 van het voorontwerp van decreet Leerzorg te herformuleren in de richting van het M-decreet. Het volstaat bij wijze van spreken om de
verwijzingen naar respectievelijk het G-document, het I-document en de draagkrachtafweging te
vervangen door het gemotiveerd verslag, het verslag art. 294 (voor het secundair onderwijs) en het
disproportioneel of onvoldoende zijn van de aanpassingen, die nodig zijn om de leerling binnen een
gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen.
5
Externe leden in de nieuwe beroepscommissies
Probleemstelling
Momenteel wordt inzake de samenstelling van deze beroepscommissies het volgende bepaald:
•
Tucht40
§2, 2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van het school- of
centrumbestuur of van de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, met uitzondering van de directeur of zijn afgevaardigde die de beslissing heeft genomen; anderzijds "externe leden", zijnde
personen die extern zijn aan het school- of centrumbestuur en aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen:
a) wordt onder lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de
verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
•
Evaluatie41
§2, 2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van de klassenraad,
waaronder alleszins de voorzitter van de klassenraad, die de betwiste evaluatiebeslissing heeft
genomen, en eventueel een lid van het school- of centrumbestuur; anderzijds "externe leden",
40
Codex S.O., art. 123/8 (idem)
41
Codex S.O., art. 123/12 (idem)
16
2014-10-29
zijnde personen die extern zijn aan het school- of centrumbestuur en aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen:
a) wordt onder een lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de
verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
De invulling van “externe leden” is meerduidig te interpreteren. Vandaar het volgende voorstel.
Voorstel
•
Tucht
§2, 2° (…); anderzijds “externe leden”, zijnde personen die geen lid zijn van het school- of centrumbestuur en personeelsleden die extern zijn aan de school of het centrum voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen:
a) wordt onder een lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de
verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
(…)
d) wordt onder personeelsleden die extern zijn aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs de personeelsleden verstaan die niet geaffecteerd zijn
aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en er ook geen
contractuele opdracht vervullen.
•
Evaluatie
§2, 2° (…); anderzijds “externe leden”, zijnde personen die geen lid zijn van het school- of centrumbestuur en personeelsleden die extern zijn aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen:
a) wordt onder een lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de
verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
(…)
d) wordt onder personeelsleden die extern zijn aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs de personeelsleden verstaan die niet geaffecteerd zijn
aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en er ook geen
contractuele opdracht vervullen.
______________________________
17
2014-10-29
Onderwijsdecreet XXV: voorstellen vanuit DLO
Alle voorstellen hebben coherentie in het beleid voor ogen i.f.v. de uitrol van het masterplan. We
pleiten ervoor om bestaande ontwikkelingen die mogelijk in strijd zijn met de verdere uitrol on hold te
plaatsen. Vermits in het regeerakkoord te lezen valt dat planlastvermindering een topprioriteit is, zal
de overheid er ook mee instemmen dat schoolbesturen, scholen, schoolteams en leraren geen vernieuwstraject moeten lopen dat enkele jaren nadien wordt stopgezet. De voorstellen i.v.m. de kwalificatiestructuur zijn niet exhaustief. De belangrijkste keuze die gemaakt moet worden is of wijzigingen in eerste instantie vanuit het perspectief van gewoon SO dan wel algemener benaderd moeten
worden. Brengen we fundamentele wijzigingen aan aan het decreet betreffende de kwalificatiestructuur of brengen we enkel wijzigingen aan in CODEX SO?
1
Kwalificatiestructuur
1.1
Beroepskwalificaties <-> onderwijskwalificaties
1.1.1
Eerste mogelijkheid: wijziging Decreet betreffende de kwalificatiestructuur van 30
april 2009
Art. 14.
Onderwijskwalificaties die zich situeren op de niveaus één tot en met vijf bestaan uit eindtermen,
specifieke eindtermen of erkende beroepskwalificaties doelen om als beginnende beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren, bepaald op basis van de erkende beroepskwalificaties, en zijn als volgt
samengesteld : …
1.1.2
Tweede mogelijkheid: niveaugebonden wijziging(en) via CODEX SO
Art. 146
§ 2. De leerplannen bevatten desgewenst de doelen die het schoolbestuur uitdrukkelijk formuleert
voor zijn leerlingen vanuit het eigen opvoedingsproject in het algemeen of de eigen visie op het vak
in het bijzonder. Wat het gewoon voltijds secundair onderwijs betreft, worden in de leerplannen opgenomen, op herkenbare wijze :
–
vakgebonden eindtermen en ontwikkelingsdoelen, voor zover ze bepaald zijn,
–
de specifieke eindtermen, voor zover ze bepaald zijn.
–
op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum, de erkende beroepskwalificaties de doelen om als beginnende beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren, bepaald op basis van de erkende beroepskwalificaties of de in de plaats daarvan vastgelegde competenties.
–
op herkenbare wijze opgenomen ".
1.1.3
Bijkomende wijzigingen Decreet betreffende de kwalificatiestructuur van 30 april
2009
Art. 14.
(…)
2° de onderwijskwalificaties op niveau twee bestaan uit :
a) de eindtermen basiseducatie;
b) de eindtermen tweede graad bso en eventueel één of meer erkende beroepskwalificaties;
18
2014-10-29
3° de onderwijskwalificaties op niveau drie bestaan uit :
a) de eindtermen voor het tweede leerjaar derde graad bso en één of meer erkende beroepskwalificaties;
b) één of meer erkende beroepskwalificaties van niveau 3;
(…)
1.1.4
Se.n.Se
CODEX
Art. 130.
§ 1. Se-n-Se van de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs hebben een duurtijd van een semester, twee aansluitende semesters of drie aansluitende semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari.
Se-n-Se zijn sterk beroepsgericht, leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 3, 4 of 5
(voor onderwijskwalificaties van minder dan 90 studiepunten) en worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een relevant aandeel werkplekleren, zijnde leeractiviteiten die gericht zijn op het
verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Onder eenzelfde benaming van een optie kan een Se-n-Se slechts aan één welbepaalde
duurtijd worden gekoppeld.
1.2
Eindtermen <> niveaudescriptoren
CODEX SO
Art. 139.
De eindtermen, de specifieke eindtermen en de ontwikkelingsdoelen voor het gewoon voltijds secundair onderwijs worden vastgelegd door het Vlaams Parlement bij wijze van bekrachtiging van
een besluit van de Vlaamse Regering, genomen op advies van de Vlaamse Onderwijsraad.
Voor het onderwijs in een erkende godsdienst, een op godsdienst berustende zedenleer, de nietconfessionele zedenleer, de eigen cultuur en religie en de cultuurbeschouwing worden geen eindtermen of ontwikkelingsdoelen bepaald.
De Vlaamse Regering legt het besluit ten laatste één maand na de goedkeuring ter bekrachtiging
voor aan het Vlaams Parlement.
De eindtermen, de specifieke eindtermen en de ontwikkelingsdoelen hebben uitwerking vanaf de
datum die het decreet aangeeft.
De eindtermen en specifieke eindtermen worden ontwikkeld gebruik makend van [...] descriptorelementen vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.
2
S(P)ET Sportwetenschappen
Decreet tot bekrachtiging van het besluit van de VLAREG van 21 juni 2013 tot wijziging van het besluit van de VLAREG van 17 oktober 2003 tot vaststelling van de bij decreet te bekrachtigen decre-
19
2014-10-29
tale specifieke eindtermen voor het algemeen secundair onderwijs, wat betreft de pool sportwetenschappen
Art. 3. De eindtermen, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni
2013 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2003 tot vaststelling van
de bij decreet te bekrachtigen decretale specifieke eindtermen voor het algemeen secundair onderwijs, wat betreft de pool sportwetenschappen, hebben uitwerking vanaf het schooljaar 2014-2015 op
een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.
______________________________