Oekraïne - Volonté Générale

Volonté Générale
2014 - n°4
Inhoudsopgave
Een veranderde wereld
Hoofdredactioneel
4
Reacties
Oekraïne: de illusie van
onafhankelijkheid
Mike van de Weijer
5
Sport is bijna een religie
Ine Pulles
9
Discussieartikel vlaktaks
‘In sommige samenlevingen
vraag je eerst of hij getrouwd is
en kinderen heeft; in onze
samenleving vraag je in de
eerste plaats naar zijn beroep.
Niet zijn status als voortplanter
maar zijn plaats in het
productieproces maakt de
westerse mens tot wie hij is.’
M. Houllebecq, De kaart en het gebied
(Amsterdam 2014) 125.
Inkomstenbelasting: het zal toch
schipperen blijven
Jan Bouwman
11
Apolitieke belastingherziening
is een illusie
Bart van Berkel
12
Het wordt niet leuker, wel
makkelijker
Dirk Cornelissen
15
Artikelen
De vloek van de draak? De invloed
van China op ontwikkeling in Zambia
Joan van Heijster
18
Volonté Générale
2014 - n°4
Afsplitsende Tweede Kamerleden:
een veranderende verhouding
tussen volksvertegenwoordiger
en vertegenwoordigden?
Djoeke Altena
21
Onderwijs als een vreedzaam
wapen – onderwijssamenwerking
tussen de EU en Rusland
Sophie van Dam, Kirsten van Iersel, Philipp
Jakubeit, Akemi Jeuken en Max Laven
27
Technisch inzicht, gezond verstand
en hart voor de wereld
Interview met Lizette van der Kamp
30
Volonté Générale
is een tijdschrift voor jonge intellectuelen
waarin debat centraal staat. Het doel van dit
tijdschrift is de wereld te analyseren en
mensen aan het denken te zetten over
maatschappij, (wereld)politiek, filosofie,
economie, kunst en universiteit.
Hoofd- en eindredactie
Martijn van den Boom
Gaard Kets
Jan Maas
Roos van der Zwan
Columns & recensies
Is dit nu later?
Brigitte Geurts
Gemengde gevoelens over
samengesteld werk Rosanvallon
Martijn van den Boom
Zwarthoofdenhuis
Jacob van Hoof
Colofon
Medewerkers aan dit nummer
33
Djoeke Altena, Bart van Berkel, Jan
Bouwman, Dirk Cornelissen, Sophie van
Dam, Brigitte Geurts, Joan van Heijster,
Jacob van Hoof, Kirsten van Iersel, Philipp
Jakubeit, Akemi Jeuken, Max Laven, Ine
Pulles en Mike van de Weijer
34
Contactgegevens
email: [email protected]
internet: www.volontegenerale.nl
36
Aanmelden abonnement
Voor gratis digitale toezending kunt u zich via
het bovengenoemde email-adres of via de
website aanmelden.
Aanleveren stukken
Uitsluitend per email onder vermelding van
contactgegevens en een korte
persoonsbeschrijving. De hoofdredactie
houdt zich het recht voor zonder opgaaf van
reden stukken te weigeren. Sluitingsdatum
volgende uitgave: 31 januari 2015.
Copyright ©
Niets uit deze uitgave mag worden
vermenigvuldigd op welke manier dan ook
voor commerciële doeleinden, vraag hiervoor
eerst toestemming van de hoofdredactie en
de auteur(s).
Volonté Générale
2014 - n°4
Een veranderende wereld
Hoofdredactioneel
Sinds Julien Blanc is geweigerd in Groot-Brittannië en enkele andere landen vanwege zijn
vrouwonvriendelijke versiercursussen, is de discussie rond feminisme en emancipatie weer flink
opgelaaid in Nederland. Blanc leert mannen hoe ze een vrouw moeten versieren. Volgens hem kan
dat door vrouwen als minderwaardig te behandelen en ze te vernederen. Aanhangers, zoals Thierry
Baudet, stellen dat vrouwen op zoek zijn naar een alfaman: ze willen geen aardige jongens maar
‘een ruwe kerel’. Vrouwen vallen blijkbaar voor mannen die geen ‘nee’ accepteren. 1 Het zegt
genoeg over de staat van vrouwenemancipatie als er nog mannen bestaan die denken dat vrouwen
ja bedoelen als ze nee zeggen. Dat er nog genoeg te behalen valt op het gebied van emancipatie
werd ook al duidelijk in de discussie rond Feminisme 3.0 in eerdere nummers van Volonté Générale.2
Lizette van der Kamp bewijst dat vrouwen zich echter prima staande kunnen houden aan de top.
Volonté Générale interviewde haar over haar werk als biomedisch technicus bij Artsen zonder
Grenzen.
In het vorige hoofdredactioneel constateerden we dat de verhoudingen tussen Oost en West
op scherp staan. In dit nummer wederom aandacht voor het conflict tussen Rusland, Oekraïne en
het Westen. Mike van de Weijer schrijft over de gedeelde geschiedenis van Rusland en Oekraïne, en
legt uit hoe het Rusland gelukt is Oekraïne in relatief weinig tijd te destabiliseren. Er is ook weer
aandacht voor China. Ditmaal schrijft Joan van Heijster over Chinese investeringen in Afrika en
analyseert de positieve en negatieve gevolgen van de toenemende invloed van China in Zambia.
Dirk Cornelissen en Bart van Berkel gaan in discussie over het complexe Nederlandse
belastingstelsel. Waar beide auteurs pleiten voor de versimpeling van het belastingstelsel, is Van
Berkel duidelijk tegen de ‘vlaktaks’, terwijl Cornelissen een vermindering van het aantal
belastingschijven voorstelt. De discussie wordt ingeleid door hoogleraar belastingrecht, Jan
Bouwman. Ook Djoeke Altena richt zich op de Nederlandse politiek en gaat in op Tweede
Kamerleden die zich afsplitsen van hun politieke partij: een actueel fenomeen dat steeds vaker voor
lijkt te komen.
Verder in deze editie van Volonté Générale gaat Ine Pulles, in reactie op Rick Mourits, nader
in op de relatie tussen sport en religie. Brigitte Geurts en Jacob van Hoof geven de lezer stof tot
nadenken met hun columns over toekomstdromen en de onvermijdelijke zwartepietendiscussie.
Een mooi nummer voor tijdens de koude winterdagen.
Helaas heeft Susanne Geuze afscheid genomen als redactielid. We bedanken haar voor de
fijne samenwerking, en ook zeker voor haar ideeën en ervaring die ons tijdschrift een nieuwe
impuls hebben gegeven. Veel lees- en denkplezier gewenst! 
Martijn van den Boom
Gaard Kets
Jan Maas
Roos van der Zwan
T. Baudet, Julien Blanc heeft volkomen gelijk (2014), beschikbaar via: http://cult.thepostonline.nl/2014/11/19/
julien-blanc-heeft-volkomen-gelijk/ (geraadpleegd op 27 november 2014).
2
Zie onder andere: L. de Beer en D. ten Brinke, ‘Wat is Feminisme 3.0?’, Volonté Générale n°1 (2012), beschikbaar via:
http://www.volontegenerale.nl/artikelen/wat-is-feminisme-3-0/; E. Hage, ‘Reflectie op Feminisme 3.0‘, Volonté Générale
n°2 (2012), beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/reacties/reflectie-op-feminisme-3-0/ en K. Olijslager, ‘Van
buik tot blog’, Volonté Générale n°4 (2012), beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/reacties/van-buik-tot-blog/
(geraadpleegd op 27 november 2014). 1
4
Volonté Générale
2014 - n°4
In het vorige nummer van Volonté Générale sprak Dorian Schaap over de politieke situatie in Oekraïne, de rol
van Rusland daarin en de onderliggende relaties tussen de twee landen. Mike van de Weijer bespreekt hieronder een
andere zienswijze, en pleit dat Oekraïne en Rusland historisch sterk met elkaar verbonden zijn.
Oekraïne: de illusie van onafhankelijkheid
Mike van de Weijer
Het kan snel gaan op het internationaal toneel.
Een situatie die in juli en augustus nog op
ieders lippen lag, is nu al veranderd in een
bevroren conflict. Het is één van de vele
conflicten die Rusland ondertussen koud
genoeg houdt om niet op te laaien, maar
warm genoeg om voor altijd een steen des
aanstoots te zijn voor het Westen en voor de
lokale tegenspeler van de wereldmacht in
wederopstanding. Oekraïne is van de tv en uit
de krant verdreven door ISIS, dat misschien
tegen de tijd dat dit artikel verschijnt ook
alweer van de voorpagina’s verdrukt is door
het volgende hot button issue. Deze pauze in
aandacht voor het conflict in Oekraïne maakt
het echter mogelijk om het ‘van een afstand’
te beschouwen. Waarom viel Oekraïne ten
prooi aan Russische agressie? Waarom
slaagden de Russen in hun opzet? En wat
betekent dit voor de andere postSovjetstaten?
isolement waarin Rusland zich op zijn
Europese flank gedrukt voelt. Vooral
Oekraïne, dat niet alleen politiek maar ook
geografisch op Europa gericht is, is in dat
opzicht een gevaar.
Wie in Tbilisi over de President George
W. Bush Street van het vliegveld naar het
centrum rijdt en op elk overheidsgebouw een
Europese vlag ziet wapperen, weet dat
Georgië al een verloren zaak is voor Rusland.
Jaren van agressie met als toppunt de invasie
van 2008 hebben ervoor gezorgd dat het
geboorteland van Stalin zich definitief van
Rusland heeft afgekeerd.
Voor Oekraïne was dat, in ieder geval
tot recent, nog niet het geval. Europageoriënteerde en meer Russisch-gezinde
politici volgden elkaar afwisselend op in de
laatste vijftien jaar. Viktor Janoekovitsj en
Leonid Koetsjma zijn vertegenwoordigers
van het pro-Russische kamp, terwijl Viktor
Joesjtsjenko en Joelia Tymosjenko een proEuropees geluid hebben laten horen. Hoewel,
de scheiding is niet echt zwart-wit te stellen.
Een goed voorbeeld hiervan is de voor
Rusland zeer voordelige gasdeal die door
Tymosjenko werd ondertekend, waarna
Janoekovitsj deze deal probeerde terug te
draaien.
In een Russische invloedssfeer die
vooral bestaat uit lege steppes en vervallen
dictaturen zou Oekraïne een parel zijn. Het
stuivertje wisselen van de pro-Europese en
pro-Russische regeringsleiders staat een
stabiele band met zowel de EU als Rusland in
de weg. Op dit probleem heeft Rusland
gereageerd met agressie en doorzichtige
machtspolitiek, de enige manieren van
machtsuitoefening die het land nog lijkt te
kennen. Met methodes die rechtstreeks lijken
te komen uit het playbook van Slobodan
Waarschuwing aan de Russische invloedssfeer
Het is niet moeilijk om een ranglijst te maken
van de mate waarin voormalige Sovjetstaten
zich op het Westen oriënteren. Boven aan de
lijst staan uiteraard de drie Baltische staten:
leden van NAVO en de EU die zich zo sterk
mogelijk willen distantiëren van hun
Sovjetgeschiedenis en eigenlijk al hetgeen dat
Russisch is. Onderaan bungelen het semiStalinistische Wit-Rusland en CentraalAziatische dictaturen als Kazachstan en
Oezbekistan. Van de niet aan de EU
gebonden ex-Sovjetrepublieken zijn Oekraïne
en Georgië zonder twijfel de twee meest op
het Westen gerichte landen.
Dit maakt deze twee landen een
bedreiging voor Rusland. Als Georgië en
Oekraïne definitief aansluiting vinden bij het
Westen, versterkt dit het strategische
5
Volonté Générale
2014 - n°4
Milosevic werd een ontluikend intern conflict
door Russisch toedoen opgestookt om zo
niet alleen een deel van Oekraïne te
annexeren, maar ook een semionafhankelijke
bufferstaat te creëren. Rusland is elke
betrokkenheid blijven ontkennen. Door het
conflict te laten bekoelen en geholpen door
de opmars van ISIS verschoof de aandacht
van Russische inmenging in Oekraïne naar
het conflict in het Midden-Oosten.
Het machtsvertoon tegen Oekraïne is
een Russisch signaal aan de andere staten van
de voormalige Sovjet-Unie: ‘Laat de Westerse
sentimenten niet te hoog oplaaien. Als we een
derde deel van het relatief rijke Oekraïne
hebben kunnen veroveren zal dit met jullie,
ex-Sovjetstaten, ook geen probleem zijn.’ Het
beoogde publiek van deze boodschap zijn
vooral staten in Centraal-Azië die hun eerste
post-Sovjetpresidenten afschudden of daar
pogingen toe doen, en oppositiegroepen in
Wit-Rusland en Armenië.
onverminderd hoogtij in Oekraïne. 1 Dit
wordt niet alleen duidelijk aan de hand van de
foto’s van de rijkdommen in het presidentieel
paleis van Janoekovitsj, maar ook het gemak
waarmee Janoekovitsj een rechtszaak tegen
Tymosjenko vanwege machtsmisbruik kon
beginnen: terwijl Tymosjenko als vicepremier
verantwoordelijk was voor energiezaken
gaven haar man en schoonvader leiding aan
de grootste gasimporteur van Oekraïne.
Daarnaast heeft het continue stuivertje
wisselen tussen pro-Russische en meer proWesterse politici ervoor gezorgd dat er in
West-Europese
hoofdsteden
enige
terughoudendheid wordt betracht. Waarom
zou men Oekraïne helpen als er een
ondoorzichtige verkiezing later weer een
kandidaat van de zijde van het Kremlin aan
de touwtjes trekt?
Een gedeelde geschiedenis
Belangrijker echter dan de huidige politieke
situatie in Oekraïne is de geschiedenis van het
land en de identiteit van Oekraïne en de
Oekraïners.
De geschiedenis van Oekraïne tot het
einde van de Koude Oorlog kan misschien
beter worden omschreven als de rol die de
Oekraïne (het lidwoord geeft aan dat het om
het gebied gaat, niet om het land) heeft
gespeeld in de Russische geschiedenis. De
Oekraïne is namelijk de geboorteplaats van
Rusland. Hoewel historici, archeologen en
etnografen nog volop discussiëren over de
identiteit van de Middeleeuwse bewoners van
het gebied, heeft zich in het Russische en
Oekraïense bewustzijn een geschiedenis
genesteld die als door God bekrachtigd is: De
Kiev-Russen waren Oost-Slaven die na een
korte Scandinavische overheersing in de
negende eeuw hun opgang maakten in de
vaart der volkeren en daarmee de basis legden
voor het moderne Rusland. Rond het jaar
1000, op het toppunt van de Kiev-Russische
macht, bekeerde het volk zich bovendien tot
het orthodoxe christendom. Hiermee legde
grootvorst Vladimir de Grote de basis voor
het leiderschap van Rusland over de
orthodoxe wereld in de latere eeuwen. Het
Achtergronden van de overwinning
Weliswaar heeft Rusland niet heel Oekraïne
veroverd, maar het heeft in Oekraïne wel een
overwinning behaald. De Krim, etnisch bijna
geheel Russisch en van belang vanwege de
vlootbasis, is als nieuwe republiek toegevoegd
aan de Russische Federatie. Na een niet
geheel
transparant
en
democratisch
referendum hebben pro-Russische milities
twee van de grootste industriële centra in het
oosten van Oekraïne onafhankelijk verklaard.
Het niet annexeren van Donetsk en Loegansk
na een plaatselijk verzoek aan Moskou wordt
door Poetin voorgesteld als een voorbeeld
van zijn grootmoedigheid. In werkelijkheid is
het een signaal: hij heeft al genoeg gewonnen
en neemt er genoegen mee dat de macht van
de Oekraïense staat in deze oostelijke
gebieden ernstig verzwakt is.
Hoe is het Rusland zo snel gelukt om
met relatief weinig verliezen aan (pro-)
Russische zijde Oekraïne te destabiliseren?
Ten eerste was Oekraïne al lange tijd
een politiek rommeltje. Zoals Dorian Schaap
schreef in het tweede nummer Volonté
Générale
van
2014
viert
corruptie
6
Volonté Générale
2014 - n°4
rijk van de Kiev-Russen besloeg op dat
moment grote delen van het huidige WitRusland, Oekraïne en enkele van de
belangrijkste steden van Rusland.
Deze historische connectie tussen de
Kiev-Russen en de moderne Oost-Slavische
volkeren heeft eeuwenlang het Oostelijk deel
van de Oekraïne aan het rijk van de Russische
tsaren gebonden. Het is niet slechts een
symbolische band, ontleend aan één moment
in de geschiedenis, zoals de Slag op Kosovo
Polje die de Servische claim op Kosovo
ondersteunt. Één van de belangrijkste fases
uit de wordingsgeschiedenis van Rusland
speelde zich af in het midden van de
Middeleeuwen, tussen de Vistula en de
Zwarte Zee – in de Oekraïne dus.
Ook in de meer recente geschiedenis
zijn er genoeg moment die aantonen dat
Oekraïne onderdeel van Rusland zou zijn.
Wie het Nationale Museum van de Grote
Vaderlandse Oorlog (gedeeltelijk gehuisvest
in een 62-meter hoog metalen beeld van het
Moederland dat zwaard en schild opheft
richting Duitsland) in Kiev bezoekt wordt
steeds opnieuw geconfronteerd met het feit
dat de Oekraïne in de Tweede Wereldoorlog
één van de meest zwaarbevochte gebieden
was. Alleen door het lijden en sterven van de
Oekraïners kon het Moederland gered
worden van de nazi’s.
De geschiedenis die Rusland en de
Oekraïne delen hebben ervoor gezorgd dat
ook de identiteiten van de twee volkeren in
enige mate met elkaar verweven zijn geraakt.
Hierin schuilt een groot verschil tussen de
situatie in Georgië en die in Oekraïne. Dorian
Schaap gaat voorbij aan het feit dat Rusland
voor Georgië altijd een land over de bergen
was, met een andere taal, een ander schrift en
buitenlandse gewoonten. Dit geldt niet voor
Oekraïne.
Oekraïners en Russen zijn simpelweg
niet verschillend genoeg om een duidelijk
onderscheid tussen de twee groepen te maken.
Er zijn grammaticale verschillen tussen het
Russisch en het Oekraïens, maar de talen zijn
zo gelijk dat een buitenlander die Russisch
kan lezen, geen moeite heeft om ook teksten
in het Oekraïens te begrijpen. Veel
Oekraïners spreken van huis uit Russisch. Het
gaat hierbij om een groter aantal dan de
ongeveer 20% van de bevolking die zichzelf
als Russen identificeert. ‘Ik heb van mijn
ouders Russisch geleerd, maar ik woon in
Oekraïne, dus ik ben een Oekraïner,’ aldus
mijn jonge gids in het noorden van Oekraïne
vorig jaar. Russen en Oekraïners gaan naar
dezelfde kerken. De grote overeenkomsten
tussen Russen en Oekraïners hebben ervoor
gezorgd dat de twee bevolkingsgroepen zo
lang naast en door elkaar hebben kunnen
leven, zonder dat dit voor problemen zorgde.
Naast het gebrek aan verschillen is
paradoxaal genoeg ook een gebrek aan
eenheid een probleem voor de Oekraïense
identiteit. Er is sinds 1991 niet genoeg tijd
geweest om aan een overkoepelende identiteit
te werken die belangrijker zou dan de oude
Oekraïense en Russische identiteiten. Een
nieuwe identiteit voor het onafhankelijke
Oekraïne die oude etnische gemeenschappen
overstijgt. Er was, door de relatieve rust
tussen de bevolkingsgroepen, geen reden om
aan een dergelijke pan-nationale identiteit
naar – overigens mislukt – Joegoslavisch
voorbeeld te werken. Tevens was er weinig
anders dat kon gelden als basis voor een
eventuele nieuwe identiteit naast de al sterk
met elkaar vermengde etnische identiteiten.
Gevolg van dit alles is dat een grote
Russische minderheid, in veel gevallen op de
hand van het Kremlin, binnen Oekraïne
Russisch kon blijven. Het zelfbewuste en
krachtige buitenlandbeleid van Vladimir
Poetin - de man te paard die het Moederland
nieuwe hoop geeft - heeft aan deze hang naar
Rusland zeker bijgedragen. In een situatie als
deze is er weinig nodig om een conflict uit de
hand te laten lopen en het uiteindelijk te laten
uitdraaien op twee min of meer
onafhankelijke regio’s die aansluiting
proberen te vinden bij de Russische Federatie.
Een nieuwe kaart van de regio?
Zoals gezegd: het conflict in Oekraïne is
grotendeels een gedane zaak. Voorstellen tot
een compromis door president Porosjenko
7
Volonté Générale
2014 - n°4
zijn niet warm ontvangen door de leiders van
de zelfstandige regio’s rond Donetsk en
Loegansk. Het ziet er niet naar uit dat hier op
korte termijn enige verandering in komt.
Rusland lijkt tevreden met zijn territoriale
winst en twee nieuwe vazalstaten. Wat
betekent de uitkomst van dit conflict voor de
staten in de Russische invloedssfeer?
Voor een directe aanval op een
NAVO-lidstaat is Rusland te zwak. Dit zal de
komende decennia zo blijven, zelfs met de
geplande bezuinigingen op West-Europese
krijgsmachten. Polen, de Baltische staten en
zelfs het neutrale Finland hoeven niet te
vrezen voor Russische agressie. Hoewel met
name de Baltische staten grote Russische
minderheden hebben, zal zelfs Poetin inzien
dat een aanval op één NAVO-lidstaat een
aanval op alle NAVO-lidstaten is, zoals
omschreven staat in artikel 5 van het NAVOverdrag.
De staten van Centraal-Azië lopen al
aan de Russische hand. Bovendien zijn ze te
verschillend van Rusland: regeren over
Islamitische stammen die het onderling al
moeilijk eens kunnen worden is voor de
moderne tsaar Poetin geen aantrekkelijke
optie. Dan is het beter om bevriende dictators
te laten regeren over landen die afgezien van
olie (die via Rusland verkocht moet worden)
weinig te bieden hebben.
In de Kaukasus zal de Russische
agressie waarschijnlijk beperkt blijven tot
gebieden waarop Rusland redelijk sterke
claims heeft, zoals Zuid-Ossetië. Een
interventie wordt waarschijnlijker naarmate
Georgië dichter bij NAVO-lidmaatschap
komt, maar zal in elk geval een andere vorm
hebben dan het conflict in Oekraïne. Voor
Armenië zou een draai naar het Westen
kunnen betekenen dat Rusland de Oekraïense
draaiboeken weer uit de kast trekt. Maar ook
hier moet de strategie ernstig aangepast
worden doordat er te weinig Russen in
Armenië wonen. Daarnaast is het
onwaarschijnlijk dat Armenië zich binnenkort
van Moskou afwendt.
De staten die het meest moeten
vrezen voor een herhaling van Russische
agressie zijn Georgië en Oekraïne. Als voor
deze landen NAVO-lidmaatschap lonkt, zal
Rusland opnieuw doen alsof het door het
Westen in een hoek gedreven wordt en
gebruik maken van het enige middel dat
werkt: geweld. Waarschijnlijk werkt dit middel
zo goed dat de West-Europese en NoordAmerikaanse regeringen er veel aan zullen
doen om NAVO-toetreding van deze
risicolanden te vertragen. Want als het
conflict in Oekraïne iets duidelijk heeft
gemaakt is het wel dat weinigen in het Westen
bereid zijn om de wapens op te nemen tegen
het Rusland van Poetin. 
Mike van de Weijer (1985) heeft Politieke Geschiedenis
en Conflict Studies gestudeerd. Hij werkt voor een
internationaal opererend internetbedrijf. In 2012 en 2013
bezocht hij respectievelijk Georgië en Oekraïne.
D. Schaap, ‘Staat van chaos: Oekraïne tussen
Rusland en Europa’, Volonté Générale n˚2 (2014) 4246, online beschikbaar via:
http://www.volontegenerale.nl/artikelen/staat-vanchaos-oekraine-tussen-rusland-en-europa/
(geraadpleegd op 9 november 2014).
1
8
Volonté Générale
2014 - n°4
Rick Mourits schreef in Volonté Générale n°3 (2014) over de religieuze aspecten van sport. In dit nummer gaat
Ine Pulles verder in op dit onderwerp.
Sport is bijna religie
Ine Pulles
In het vorige nummer van Volonté Générale
schreef Rick Mourits over sport als religie 1 .
Naar aanleiding van de vele reacties op het op
15 juni in Trouw verschenen vraaggesprek met
socioloog Ruud Stokvis, waarin Stokvis
beweert dat sport religie aan het vervangen is,
bespreekt Mourits Stokvis’ theorie aan de
hand van inzichten uit andere disciplines.
Hierbij heeft hij aandacht voor ‘vorming,
binding en zingeving’, de belangrijke aspecten
uit de theorie van Stokvis. In zijn beschouwing
concludeert Mourits dat sport in vele facetten
weinig met religie gemeen heeft en daarmee
religie niet volledig kan vervangen Allereerst
mijn complimenten, als socioloog en
sportonderzoeker heb ik met veel plezier deze
beschouwing van Stokvis’ theorie gelezen. Het
heeft me kritischer doen kijken naar zijn
gedachtegoed.
Op zich is het uitgangspunt van
Stokvis’ these natuurlijk niet zo gek. We
voelen ons als samenleving steeds minder
verbonden met religie en wie zegt dat andere
instituties de functies van religie niet ook
kunnen vervullen? Zijn die functies nu echt zo
uniek? Dit lijken mij terechte vragen.
Dat Stokvis al snel bij sport komt als
vervanger van religie is misschien ook niet zo
heel gek. Het is sport dat ons Nederlanders
weken, maanden of in extreme gevallen het
hele jaar door in de ban heeft. Tijdens
sportevenementen en na grote Nederlandse
sportieve successen kleuren we nog steeds
massaal oranje en zijn we trots op ons koude
kikkerlandje. Het is sport waaraan 68 procent
van de Nederlandse bevolking deelneemt 2 ,
niet religie. Sport is voor velen dan ook
grootser en belangrijker dan religie. Sport en
religie
hebben
daarnaast
een
grote
gemeenschappelijke noemer. Waarom ga je
naar de kerk? En waarom bezoek je een
belangrijke sportwedstrijd? Omdat je ergens in
gelooft en vol bent van hoop? Sport kent net
als religie mythen. Een fanatieke supporter kan
net zo sterk in zijn of haar favoriete
voetbalclub geloven als een gelovige in God.
Maar, de grote vraag: beschikt sport
daadwerkelijk over alle functies die religie heeft
en kan het daarmee religie geheel vervangen?
Gezien de vele verontwaardigde reacties op
deze vraag, denken velen dat sport dit niet kan.
Het doel van sport –presteren- zou moeilijk te
rijmen zijn met compassie. Maar compassie is
natuurlijk ook in de sport aanwezig. Denk
hierbij aan de grote aandacht van sportiviteit
en respect op de Nederlandse sportvelden.
Waarom deed het interview met Stokvis
mensen zoveel? Voelt men zich aangevallen?
Heerst er een negatief beeld over sport? Wat
ik opmerk is dat men de behoefte heeft om
religie, al dan niet sport, te verdedigen. Zelf
voel ik ook dat ik de neiging heb om sport te
gaan verdedigen. Nergens voor nodig
natuurlijk! Evenals het feit dat het ook niet
nodig is om religie te verdedigen. Maar goed,
die reacties zijn er nu eenmaal en Mourits
dook, na deze vele reacties, terecht in de
materie.
Stokvis gaat in op de rol van religie en
sport met betrekking tot de drie functies die
aan religie als instituut zijn toegekend:
vorming, binding en zingeving. Stokvis gaat
dan wel uit van gangbare sociologische
theorieën maar Mourits merkt terecht op dat
hij hierbij wat nuances mist.
Volgens Stokvis kennen zowel religie
als sport een vormende functie. Mourits
daarentegen is van mening dat sport voor
velen niet enkel een vormend instituut is, maar
dat het grotendeels gericht is op prestatie.
Daarnaast wijst hij er op dat Stokvis de
invloed
van
sport
overschat.
Hij
beargumenteert dit door te stellen dat religies
een reden kunnen zijn om de wetgeving of de
9
Volonté Générale
2014 - n°4
staatsvorm te veranderen terwijl dit bij sport
zelden het geval is. Er lijkt daarmee geen
bewijs dat sport en religie dezelfde vormende
functie zouden hebben.
Met Stokvis’ stelling dat sport een
nieuwe ontmoetingsplaats is gaat hij in op de
bindende rol van sport. Deze stelling vind ik,
net als Maurits, natuurlijk niet gek. Een van de
aspecten waar ik me als sportonderzoeker mee
bezig houd is sportdeelname. De afgelopen
vijftig jaar blijkt de sportdeelname sterk
gegroeid. Deed in 1963 38 procent van de
bevolking van twaalf jaar en ouder aan sport,
in 1979 was dat gestegen naar 48 procent en in
1999 naar 61 procent. 3 In 2013 doet 68
procent van de Nederlanders in de leeftijd van
zes tot en met 79 jaar aan sport en is 30
procent lid van een sportvereniging. 4 Sport
lijkt
daarmee
dus
een
relevante
ontmoetingsplaats. Maar laat er nu sprake zijn
van (grote) ongelijkheden in sportdeelname.
Zo sporten hoger opgeleiden nog altijd meer
dan laagopgeleiden, sporten personen met
hogere inkomens meer dan personen met
lagere inkomens en sporten autochtonen meer
dan allochtonen. Sport is dan ook niet het
instituut waar alle lagen van de bevolking met
elkaar in contact komen, waar dat met religie
toch iets meer het geval is. De verschillen in
deelname aan sport zijn daarnaast de
afgelopen decennia helaas niet kleiner
geworden. Het lijkt er daarmee op dat ook in
de toekomst deelname aan sport niet voor de
gehele bevolking is weggelegd en dat sport
voor bepaalde bevolkingsgroepen niet als de
gewenste ontmoetingsplaats zal functioneren.
Mourits schrijft dat Stokvis wat betreft
zingeving de mist in gaat, met name omdat hij
Durkheim’s (te) brede definitie van cultuur
hanteert. Sport is inderdaad gemakkelijk in
deze (te) brede definitie te passen: als fervent
voetbalsupporter ervaar ik elke twee weken,
als ik in het stadion zit, dat ik deel uit maak
van iets groters dan mijzelf! Maar ik kan me zo
één, twee, drie, niet bedenken hoe sport mij
antwoord zou moeten geven op prangende
levensvragen als waarom wij mensen elkaar
zo’n pijn kunnen doen. Of religie mij dat
antwoord wel zou kunnen geven weet ik niet,
maar ik weet wel dat heel veel mensen gebaat
zijn bij de zingeving van religie.
Sport en religie hebben veel overeenkomsten
vertonen maar ook verschillen kennen. Ik
denk dan ook dat Mourits terecht de conclusie
trekt dat sport religie niet volledig kan
vervangen. Maar de tijd zal het leren?! 
Ine Pulles (1991) is onderzoeker bij het Mulier Instituut
en heeft Sociologie gestudeerd aan de Radboud Universiteit
Nijmegen.
1R.
Mourits, ‘Sport als religie? Deelnemers weten wel
beter’, Volonté Générale, n°3 (2014), beschikbaar via:
http://www.volontegenerale.nl/artikelen/sport-alsreligie-deelnemers-weten-wel-beter (geraadpleegd op
13 november 2014).
2 D. Collard en I. Pulles, Sportdeelname 2013 (Mulier
Instituut 2014), online beschikbaar via:
http://www.sportdeelname.nl/landelijk/mulierinstituut_sportdeelname-2013.html (geraadpleegd op
13 november 2014).
3 K. Breedveld (2014). Sportparticipatie: Uitdagingen
voor wetenschap en beleid. Nijmegen: Radboud
Universiteit Nijmegen.
4 D. Collard en I. Pulles, Sportdeelname 2013 (Mulier
Instituut 2014), online beschikbaar via:
http://www.sportdeelname.nl/landelijk/mulierinstituut_sportdeelname-2013.html (geraadpleegd op
13 november 2014). 10
Volonté Générale
2014 - n°4
Inkomstenbelasting: het zal toch schipperen blijven
Jan Bouwman
Belasting betalen is niet populair. Aan de
andere kant weet iedereen dat een moderne
samenleving niet zonder overheid kan en dat
het financieren van die overheid evenmin
zonder belastingen kan. Belasting betalen is
dus onvermijdelijk en in de meeste
ontwikkelde
economieën
heeft
de
inkomstenbelasting – waaronder in Nederland
ook de loonbelasting valt – een fors aandeel in
de belastingopbrengst. Het is dan ook geen
wonder dat er wordt gediscussieerd over de
inkomstenbelasting. In Nederland doen we dat
al sinds het midden van de negentiende eeuw.
Recent is de discussie over de
invoering van een ‘vlaktaks’ voor inkomen uit
arbeid weer opgerakeld. Dat wil zeggen: de
invoering
van
eenzelfde
inkomstenbelastingtarief voor iedereen, al dan
niet met de variant waarbij de hoogste
inkomens over een deel van hun inkomen
toch nog een hoger tarief betalen. Aan zo’n
vlaktaks kleven voor- en nadelen die
afhankelijk van de politieke overtuiging van de
deelnemers aan de discussie anders worden
gewaardeerd.
Een punt dat in de discussie vaak over
het hoofd wordt gezien is dat onze huidige
inkomstenbelasting al een aardig eind is
opgeschoven in de richting van een vlaktaks
(met een bijzonder tarief voor de hoogste
arbeidsinkomens). Verreweg de meeste
belastingbetalers worden namelijk belast in de
eerste drie schijven van de inkomstenbelasting
en het tarief van deze schijven ligt in de buurt
van de 40%. De discussie over de vlaktaks lijkt
zo bezien een achterhoedegevecht.
Toch is dit niet het volledige verhaal.
Voor de burgers telt namelijk wat ze netto in
handen hebben en dat wordt ook beïnvloed
door subsidies die burgers ontvangen. Voor
deze subsidies kent de inkomstenbelasting een
uitgebreid systeem van heffingskortingen en
draait
in
Nederland
verder
de
toeslagencarrousel. Voor de burgers maken de
heffingskortingen en toeslagen het zicht op
wat ze te besteden hebben een stuk
onduidelijker, zorgen ze voor administratieve
rompslomp en leiden ze tot het rondpompen
van geld. Met andere woorden: ze creëren
complexiteit. Voor de politiek zijn deze
instrumenten echter onmisbaar om de
koopkracht van burgers te kunnen sturen. Er
gaan dan ook miljarden in om.
Hoewel ik niet met verwijten wil
strooien, vind ik de discussie in de politiek
over
de
complexiteit
van
de
inkomstenbelasting en de toeslagen wat hol
klinken. Het is juist de politiek die het systeem
telkens weer compliceert. Een recent
voorbeeld daarvan is het inkomensafhankelijk
maken van enkele heffingskortingen in de
plaats
van
een
inkomensafhankelijke
zorgpremie. Het daarover gesloten politieke
compromis is moeilijk uit te leggen en naar
blijkt complex in de uitvoering. Bovendien tast
het de geloofwaardigheid van politici aan
omdat het een verhoging van de
inkomstenbelastingtarieven voor de hogere
inkomens moet versluieren.
De einduitkomst van de discussie zal
vermoedelijk toch weer zijn dat een echte
vereenvoudiging van de inkomstenbelasting
binnen de Nederlandse politieke marges niet
haalbaar is. Het is aan het begin van de
jaren ’90 van de vorige eeuw al eens
geprobeerd (de Oort-operatie) en in 2001 bij
de invoering van de Wet IB 2001, maar daarna
liep het telkens weer uit de hand… 
Prof. dr. Jan Bouwman (1959) is hoogleraar
belastingrecht en voorzitter
van de vakgroep
belastingrecht en rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit
Groningen.
11
Volonté Générale
2014 - n°4
Apolitieke belastingherziening is een illusie
Bart van Berkel
In het politieke debat worden vaak verkeerde
aannamen gedaan. Anno 2014 lijkt een van de
meest voorkomende verkeerde aannamen dat
politici zich apolitiek kunnen gedragen en dat
ook zouden moeten doen. Oppositiepartijen
wordt verweten dat ze zich niet constructief
genoeg op stellen wanneer ze weigeren te
onderhandelen over een akkoord met
regeringspartijen. Dat terwijl het eigenlijk hun
rol is om juist een tegengeluid te laten horen
en daarmee de bevolking een alternatief te
bieden voor het gevoerde beleid.
Politieke partijen zouden ook altijd
zonder slag of stoot de doorrekeningen van
het CPB moeten accepteren. Dat terwijl er
maar weinig vragen meer politiek zijn dan de
vraag hoe we onze economie zo moeten
ordenen dat deze tegemoet komt aan de
wensen die wij als maatschappij hebben. In
het debat over ons belastingstelsel is dit niet
anders. De vraag of een vlaktaks wenselijk is,
is onvermijdelijk een politieke vraag en zal
daarom van mij in dit artikel ook een politiek
antwoord krijgen.
De vlaktaks
In het artikel ‘Elke Nederlander gebaat bij
sociale vlaktaks’1 geeft een groep economen
haar argumenten voor de vlaktaks. Raymond
Gradus, directeur van het wetenschappelijk
bureau van het CDA, voert dit team van
economen aan en onder hen zijn ook
prominente
‘CDA-economen’
Lans
Bovenberg en Sylvester Eijffinger. Volgens
Gradus cs. is eenvoud één van de voordelen
van een vlaktaks. Ze stellen één tarief voor
van 35% dat alle schijven, aftrekposten en
kortingen vervangt. Daarnaast pleiten zij voor
een extra hoog tarief voor topinkomens.
Met
een
dergelijk
eenvoudig
belastingstelsel beïnvloedt de overheid niet
langer de keuzes die binnen gezinnen worden
gemaakt met betrekking tot wie hoeveel uren
gaat werken.2 Tegelijkertijd veronderstellen ze
dat het hele stelsel tot doel heeft om fiscale
prikkels uit te delen en ze trekken de
effectiviteit daarvan in twijfel omdat fiscale
prikkels alleen effectief zijn wanneer mensen
op de hoogte zijn van welke fiscale voordelen
bestaan. Als mensen door de bomen het bos
niet meer zien, zijn die prikkels dus zinloos.
De uitspraak over de prikkels voor keuzes
binnen gezinnen enerzijds en de uitspraak
over het niet meer effectief zijn van die
prikkels anderzijds, zijn met elkaar in
tegenspraak. Dat ziet ook econoom Bas van
der Klaauw. In zijn artikel ‘Pleidooi voor
vlaktaks rammelt aan alle kanten’ 3 stipt hij
deze tegenstrijdigheid aan.
Van der Klaauw zet echter ook terecht
vraagtekens bij de gedachte dat een vlaktaks
voor eenvoud zorgt. Ten eerste is er in het
plan van Gradus cs. namelijk niet echt sprake
van een vlaktaks maar van twee schijven. De
eenvoud in het plan zit vooral in het
afschaffen van de vele aftrekposten en
kortingen. Maar als dat mogelijk is met twee
schijven, dan is dat ook mogelijk met drie of
vier schijven. De vlaktaks is dus geen voorwaarde voor de versimpeling van het stelsel.
Complexiteit
First things first: Is ons belastingstelsel complex?
Ja, veel te complex zelfs. Ik kan me eerlijk
gezegd niet indenken dat er iemand is die dat
niet vindt en die ons huidige stelsel een fraai
staaltje effectieve bureaucratie vindt om trots
op te zijn. Vandaar dat ik geen wenkbrauw
optrek wanneer mensen pleiten voor
verandering.
Waar ik wel raar van opkijk is wanneer
bij de voorstellen die gedaan worden
economische argumenten worden gegeven.
Die argumenten zijn technisch van aard en de
voorgestelde veranderingen worden dus
eigenlijk gepresenteerd als apolitiek. Een van
de voorstellen tot versimpeling is de vlaktaks.
Ook in de discussie over dit plan voeren
technische economische argumenten de
boventoon. Hieronder zal ik er daar een paar
van nalopen en kort inhoudelijk bespreken.
12
Volonté Générale
2014 - n°4
effectiviteit niet het doel is van de vlaktaks,
wat dan wel? Zijn vermoeden is dat de
schrijvers voornamelijk politieke doelen
hebben en hij pleit ervoor als dat zo is dat zij
daar dan voor uitkomen.
Jacobs stelt dat de werkgelegenheid
wel stijgt door de vlaktaks, als er sprake is van
een heel laag belastingtarief. Dat komt dan
voornamelijk vanwege de denivellering die
het gevolg is van de lage vlaktaks. Maar die
denivellering kan sneller worden bereikt via
een niet-lineair belastingstelsel. Hier geldt dus
ook dat denivellering bij uitstek een politiek
doel is van rechtse partijen en het dus
verdacht is wanneer CDA-economen pleiten
voor een vlaktaks die dat zou bewerkstelligen
onder het mom van grotere werkgelegenheid.
Emancipatie?
Van der Klaauw heeft in eigen onderzoek
aangetoond dat het wel of niet gaan werken
van vrouwen meer verbonden is met de
heffingskorting dan met marginale tarieven.
Dus wanneer we meer banen willen creëren
door meer vrouwen op de arbeidsmarkt te
krijgen, is de vlaktaks daar niet het juiste plan
voor. Ik zou overigens niet weten waarom we
vrouwen de arbeidsmarkt op willen dwingen
ten einde de arbeidsparticipatie te vergroten.
Het is goed dat vrouwen geen slaven van het
aanrecht meer zijn, maar om ze dan in plaats
daarvan slaven van het kapitalisme te maken
is wat mij betreft geen vooruitgang, maar dit
terzijde.
Econoom Bas Jacobs geeft aan dat de
voorgestelde vlaktaks zoals in het plan van
Gradus cs. juist zal zorgen voor minder
prikkels voor vrouwen om de arbeidsmarkt
op te gaan. Vrouwen verdienen doorgaans
minder dan mannen en zijn daarom volgens
Jacobs gevoeliger voor belastingtarieven:
‘Ook al zet een progressieve tariefstructuur
mannen aan tot meer huishoudproductie en
vrouwen tot meer formeel werk, dit is
maatschappelijk gezien gewenst om zo de
schade
van
belastingheffing
in
de
4
arbeidsmarkt te minimaliseren’ . Hier sijpelt
de politiek dus ook binnen.
Jacobs denkt dat de vlaktaks niet tot
meer arbeidsparticipatie zal leiden. In zijn
artikel ‘Vlaktaks is politiek, geen economie’5
geeft hij aan dat met een vlaktaks minder
specifiek
bepaalde
doelgroepen
een
belastingvoordeel kan worden gegeven.
Wanneer de belasting voor mensen met een
lager inkomen wordt verlaagd, geldt dat
automatisch ook voor mensen met een hoger
inkomen. Daarom zal het uniforme
belastingtarief voor mensen met een laag
inkomen hoger liggen dan nu het geval is en
dat leidt tot de situatie dat werken minder
loont.
Symboolpolitiek
Gradus cs. pleiten ook voor een topschijf.
Deze topschijf is waarschijnlijk de reden dat
ze het een ‘sociale’ vlaktaks noemen. Jacobs
geeft aan dat er van herverdeling van welvaart
weinig sprake is door deze topschijf. Deze
herverdeelt vooral onder de groep met de
hogere inkomens en pompt daarmee
voornamelijk geld rond. Als het doel is om te
herverdelen zou de grens voor deze topschijf
ook niet bij een inkomen 100.000 euro
moeten liggen zoals de CDA’ers voorstellen,
maar eerder bij 50.000 euro zoals nu het geval
is. De enige uitwerking die een topschijf vanaf
een inkomen van 100.000 euro zou kunnen
hebben, is symbolisch. Maar zo brengen de
bedenkers het niet naar voren: het wordt naar
voren gebracht als een instrument voor
solidariteit. Omdat duidelijk is dat van
substantiële herverdeling geen sprake is bij
een topschijf als deze, is ook dit argument
van de CDA-economen bedenkelijk.
Verder maakt Jacobs helder dat de
meeste voordelen die Gradus cs. opvoeren
voor de vlaktaks allemaal ook, of zelfs beter,
te behalen zijn in een niet-lineair stelsel. Het
echte voordeel in versimpeling wordt behaald
door, zoals eerder gezegd, het aanpassen van
heffingen, aftrekposten en kortingen.
Daarover geven Gradus cs. echter niet helder
aan welke aanpassingen ze precies willen doen
Politiek versus techniek
Jacobs haalt een aantal aannamen die gedaan
worden door Gradus cs. onderuit en stelt
vervolgens een heel belangrijke vraag: als
13
Volonté Générale
2014 - n°4
en dat is wel cruciaal als we willen beoordelen
welk effect een hervorming zou hebben voor
verschillende inkomensgroepen. Een vlaktaks
is een mooi voorstel is om de discussie op
gang te brengen over ons belastingstelsel,
maar deze discussie zal altijd politiek beladen
zijn. De technische economische argumenten
voor de vlaktaks lijken zelfs helemaal los te
staan van het verminderen van het aantal
schijven van vier naar twee en veel meer
verbonden met andere aspecten van ons
belastingstelsel.
Bart van Berkel (1985) is gemeenteraadslid voor de
Socialistische Partij in Nijmegen.
Voor verandering, tegen achteruitgang
Eerder gaf ik aan dat ik ons stelsel te complex
vind. Daar zou zeker wat aan moeten
gebeuren, maar als SP’er zal ik nooit mijn
goedkeuring geven aan een vlaktaks die
denivellering tot gevolg heeft. De noodzaak
tot versimpeling van ons stelsel wordt
opgevoerd als een reden voor een vlaktaks.
Daarnaast weigert men te bezien hoe een
progressief stelsel behouden kan blijven bij
een dergelijke versimpeling. In mijn ogen is
dit een politiek spel.
Ik kan me wel voorstellen dat
bijvoorbeeld met een radicaal concept als een
onvoorwaardelijk basisinkomen, een vlaktaks
een onderdeel zou kunnen zijn van een
solidair stelsel. Maar dan zal heel helder
moeten worden wat we precies gaan doen
met alle heffingen en toeslagen. Ook de
vermogensbelasting en het successierecht zijn
dan cruciaal.
Mijn hoop is niet gevestigd op een
kamerbrede meerderheid voor een aanpassing
van ons stelsel, maar op een sterk
meerderheidskabinet dat linksom of rechtsom
een voorstel doet waar een politiek debat over
kan losbarsten. Mijn houding in dat debat is
heel helder: versimpeling ja; denivellering nee.
CDA-economen die zich voordoen als
neutrale apolitieke wetenschappers die op
basis van feitelijkheden het simpelste model
hebben bedacht, zijn rechtse wolven in
schaapskleren – maar dan met hele slechte
kleermakers: de neo-liberale slagtanden zijn
duidelijk zichtbaar. 
Raymond Gradus e.a., ‘Elke Nederlander gebaat bij
sociale vlaktaks’ (24 januari 2012), online beschikbaar via:
http://www.mejudice.nl/
artikelen/detail/elke-nederlander-gebaat-bij-socialevlaktaks (geraadpleegd op 26 november 2014).
2 SGP Tweede Kamerlid Elbert Dijkgraaf is één van de
mede-auteurs.
3 Bas van der Klaauw, ‘Pleidooi voor vlaktaks rammelt
aan alle kanten’ (25 januari 2012), online beschikbaar via:
http://www.mejudice.nl/artikelen/
detail/pleidooi-voor-vlaktaks-rammelt-aan-alle-kanten
(geraadpleegd op 26 november 2014).
4 Bas Jacobs, ‘Vlaktaks is politiek geen economie’ (25
januari 2012), online beschikbaar via:
http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/vlaktaks-ispolitiek-geen-economie (geraadpleegd op 26 november
2014).
5 Jacobs, ‘Vlaktaks is politiek, geen economie’.
1
14
Volonté Générale
2014 - n°4
Het wordt niet leuker, wel makkelijker
Dirk Cornelissen
Al jaren voert de belastingdienst campagne
met de slogan ‘leuker kunnen we het niet
maker, wel makkelijker’. Met oog op recente
problemen rijst de vraag of de belastingdienst
deze slogan wel kan waarmaken. Het nieuws
werd de afgelopen weken beheerst door de
mededeling dat ongeveer zes miljoen
Nederlanders dit jaar een naheffing zullen
ontvangen. Gemiddeld moet er per geval 150
euro worden bijbetaald. Ook bij het uitbetalen
van de kinderopvangtoeslag ging het mis: één
op de drie ontvangers moet de te veel
ontvangen toeslag (gemiddeld 2.500 euro per
geval) terugbetalen aan de belastingdienst.1
Een belangrijke oorzaak van de
problemen bij de belastingdienst is de
complexiteit
van
het
Nederlandse
belastingstelsel. Ten aanzien van het uitbetalen
van toeslagen is de belastingdienst door
toedoen van politieke keuzes in een
onwenselijke spagaat terecht gekomen.
Enerzijds wil de belastingdienst fraude
voorkomen, anderzijds wil de politiek dat de
belastingdienst service verleent aan de burger
door het uitkeren van toeslagen als voorschot.
Deze spagaat leidde in 2012 en 2013 tot
problemen met Bulgaarse bendes die tripjes
naar Nederland organiseerden voor Bulgaren
die zich in Nederland als ‘spookinwoner’
inschreven bij een gemeente en een
zorgtoeslag
aanvroegen.
Voordat
het
uitbetalen van voorschotten werd stopgezet
had de belastingdienst al 6.000 tot 8.000 euro
uitbetaald aan ieder van deze spookinwoners.2
De complexiteit van het Nederlandse
belastingstelsel leidt niet alleen bij de
belastingdienst tot problemen. Alle burgers
moeten zelf in de gaten houden op welke
toeslagen en kortingen zij recht hebben. Zij
raken daarbij nogal eens het spoor bijster. Dit
leidt er toe dat 17% van de mensen die recht
hebben op zorgtoeslag of huurtoeslag hier
geen gebruik van maken. Bij minder bekende
toeslagen is dit percentage veel hoger.3
Gezien de problemen met het huidige
belastingstelsel is een herziening noodzakelijk.
De regering heeft dit ingezien en in 2012 de
Commissie Inkomstenbelasting en toeslagen –
de Commissie Dijkhuizen- ingesteld. In juni
2013 publiceerde deze commissie haar
aanbevelingen. Inmiddels zijn door de regering
de eerste stappen gezet om politieke
consensus te bereiken over een herziening.4
De belangrijkste doelen van een herziening
De twee belangrijkste doelen van een
belastingherziening zijn vermindering van de
complexiteit en de verhoging van de
arbeidsparticipatie. De grenzen van het
uitvoerbare zijn bereikt en dit dwingt tot
herziening van het systeem door het minder
complex te maken. Een simpeler systeem
heeft als voordeel dat het aantal fraude- en
uitvoeringsincidenten zal afnemen. Dat is
belangrijk omdat berichten over fraude en
uitvoeringsincidenten de belastingmoraal
aantasten. Daarnaast kan een vereenvoudiging
van het stelsel ertoe leiden dat fiscale
maatregelen beter op elkaar worden afgestemd.
Toen het huidige belastingstelsel werd
ontworpen, bestonden de toeslagen nog niet.
Daardoor zijn de toeslagen als het ware in het
bestaande stelsel ingeweven met onbedoelde
gevolgen als resultaat. Zo is het recht op
toeslagen mede afhankelijk van het gebruik
van aftrekposten. Bij twee huishoudens die
een gelijk inkomen hebben, ontstaat een
verschil in recht op toeslagen omdat het ene
huishouden via hypotheekrenteaftrek een lager
fiscaal inkomen heeft dan het gezin zonder
een eigen huis. In een nieuw te ontwerpen
stelsel krijgen aftrekposten en toeslagen een
heldere taakafbakening.
Een tweede doel van een herziening is
een toename van de werkgelegenheid. Het
verschil tussen de loonkomsten voor de
werkgever en het netto loon dat de werknemer
overhoudt, de zogenaamde ‘wig’, zal
aangepakt moeten worden. De wig maakt het
15
Volonté Générale
2014 - n°4
inhuren van meer werknemers duur;
tegelijkertijd wordt (meer) werken voor
(potentiële) werknemers nauwelijks beloond.
Doordat er daarnaast in het huidige systeem
bepaalde inkomenscategorieën door toeslagen
extra gesteund worden, ontstaat er voor
bepaalde groepen zelfs een negatieve prikkel
om te werken. Zo gaat een alleenstaande
ouder die vanuit de bijstand vier dagen in de
week tegen minimumloon gaat werken er
netto 80 euro per maand op achteruit (een
inkomensterugval
van
5%).
De
belastingherziening voorkomt dit soort
ongewenste situaties. Niemand is tegen een
simpeler
systeem
dat
tot
meer
5
werkgelegenheid leidt.
over het inkomen van 19.646 t/m 33.363 euro
42% belasting betaald. Over alle inkomsten
die hoger zijn dan 56.532 euro wordt 52%
belasting betaald.
De commissie-Dijkhuizen heeft ervoor
gepleit om dit systeem te vereenvoudigen naar
een systeem met twee schijven. Over het
inkomen t/m 62.500 euro wordt 37%
belasting betaald; over alle inkomsten
daarboven 49%. Door met twee schijven te
werken zouden ongeveer 13 miljoen
huishoudens geconfronteerd worden met nog
maar één schijf. Dit komt aardig in de buurt
van de sociale ‘vlaktaks’ waar onder meer het
CDA al enige tijd voor pleit. 6 Deze
vereenvoudiging verkleint de wig (het verschil
Figuur 1 Huidige en door de commissie-Dijkhuizen voorgestelde tarieven
inkomstenbelasting voor niet pensioengerechtigden (bron: Rapport commissieDijkhuizen, Naar een activerender belastingstelsel, 11)
tussen de loonkomsten voor de werkgever en
het netto loon dat de werknemer overhoudt).
Het inhuren van nieuwe werknemers wordt
dus goedkoper zonder dat het netto loon daalt.
Dat levert een positief resultaat voor de
werkgelegenheid op.
Tegenstanders
van
een
vereenvoudiging naar twee schijven zullen
proberen aan te voeren dat deze wijziging ten
koste gaat van het huidige progressieve
belastingstelsel, waarbij de zwaarste schouders
de zwaarste lasten dragen. Daarmee geven zij
echter een vertekend beeld. Correct is dat het
verschil in inkomen tussen werkenden en niet-
Laat het progressieve tarief los
De politiek zal in de komende tijd keuzes
moeten maken over herziening van het
belastingstelsel. Voor het slagen van de
herziening is het cruciaal dat de
belastingstarieven op arbeid worden verlaagt.
In het huidige stelsel wordt er in de praktijk
gewerkt met drie schijven voor het belasten
van inkomsten uit werk (formeel zijn er vier
schijven, maar schijf 2 en drie hebben
hetzelfde belastingtarief). In de eerste schijf
betaalt iedere werkende over zijn inkomen
t/m 19.645 euro 36,25% belasting. In de
tweede (en formeel ook de derde schijf) wordt
16
Volonté Générale
2014 - n°4
werkenden zal groeien. Dit levert dan ook de
gewenste situatie op dat werken weer gaat
lonen. De situatie dat mensen er netto op
achteruitgaan als ze werken behoort tot het
verleden. Wat niet klopt is het beeld dat een
progressief schijvenstelsel dé manier is om de
sterkste schouders ook daadwerkelijk de
zwaarste lasten te laten dragen. De
belastingtarieven geven namelijk geen
compleet
beeld.
Inkomensafhankelijke
toeslagen,
inkomensafhankelijke
heffingskortingen
en
de
procentuele
zorgpremie ontbreken. Deze hebben grote
invloed op het verschil tussen het bruto- en
nettosalaris. Bij een wijziging van de
belastingtarieven moet ook gedacht worden
aan de toeslagen en heffingskortingen. Bij
draagkracht gaat het immers om het
gemiddelde belastingtarief en niet om het
tarief dat over de laatst verdiende euro wordt
geheven.7
Conclusie
Het huidige belastingstelsel kraakt in haar
voegen en is toe aan vernieuwing, of beter
gezegd vereenvoudiging. Vereenvoudiging
leidt tot een daling van het aantal fraude- en
uitvoeringsincidenten. Daarnaast leidt een
stelstelwijziging ertoe dat de werkgelegenheid
toeneemt. Om dit te bereiken moet de
belasting op arbeid worden verlaagd. De
belastingtarieven omlaag en het aantal schijven
van drie (formeel vier) naar twee is het devies.
Dit betekend wel dat Nederland haar huidige
progressieve stelsel (deels) los zal moeten laten.
Anders dan tegenstanders beweren hoeft dit
geen probleem te zijn. Uiteindelijk zal een
nieuw belastingstelsel het er niet leuker op
maken, maar wel makkelijker. 
1
‘‘Vijf tot zes miljoen mensen krijgen 300 euro
naheffing belastingdienst’’, NRC.nl (30 oktober
2014), online beschikbaar via; http://www.nrc.nl/
nieuws/2014/10/30/tot-zes-miljoenbelastingplichtigen-krijgen-naheffing-over-2014/
(geraadpleegd 30 november 2014);
‘Kinderopvangtoeslag terugbetalen, hoezo?’,
RTLnieuws.nl (19 september 2014) online beschikbaar
via: http://www.rtlnieuws.nl/
nieuws/binnenland/kinderopvangtoeslagterugbetalen-hoezo (geraadpleegd 30 november
2014).
2 ‘Grootschalige fraude Bulgaren met toeslagen’,
RTLnieuws.nl (21 april 2013) online beschikbaar via:
http://www.rtlnieuws.nl/nieuws/binnenland/groots
chalige-fraude-bulgaren-met-toeslagen (geraadpleegd
30 november 2014).
3 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstuk
32140 nr. A (2014-2015).
4 Commissie inkomstenbelastingen en toeslagen,
Naar een activerender belastingstelsel, Eindrapportage (Den
Haag, 2013).
5 Idem; Commissie inkomstenbelastingen en
toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel,
Interimrapport (Den Haag, 2012).
6 Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Een
Sociale vlaktaks (Den Haag, 2009).
7 Idem.
Dirk Cornelissen (1988) is lid van het CDA en werkt
als beleidsadviseur voor Vereniging Hogescholen.
17
Volonté Générale
2014 - n°4
De vloek van de draak? De invloed van China op ontwikkeling
in Zambia
Joan van Heijster
‘We don’t want to see “new colonialism” in
Africa’. Dit waren de woorden van Hillary
Clinton in een televisie-interview in 2011 in
Lusaka, de hoofdstad van Zambia. Hiermee
doelde ze op de aanwezigheid van Chinese
bedrijven in Afrika. Chinese investeringen
hebben de afgelopen jaren een vlucht
genomen. Ook de handel tussen China en
Afrika is sinds de jaren 1990 sterk gegroeid. In
zijn Afrikaans buitenlands beleid richt China
zich sterk op het veiligstellen van grondstoffen
om zo zijn eigen productieproces en
economische groei mogelijk te maken. Om die
reden is China in toenemende mate een
belangrijke speler op het Afrikaanse continent.
Deze rol is niet onopgemerkt gebleven.
Vanuit verschillende hoeken wordt het
Chinees buitenlands beleid geanalyseerd en
bekritiseerd. Met name Westerse politici,
journalisten en wetenschappers wijzen op de
negatieve gevolgen die de Chinese
investerings- en handelspolitiek heeft voor de
democratische
ontwikkeling
en
arbeidsomstandigheden in Afrika1. Toch zijn
er ook geluiden te horen die wijzen op een
nieuwe kans op ontwikkeling voor Afrikaanse
landen door samen te werken met China2. Het
alternatieve ontwikkelingsmodel van China
geeft de Afrikaanse staten de mogelijkheid om
op een andere politiek-economische manier
ontwikkeling veilig te stellen.
Om te onderzoeken hoe China
duurzame ontwikkeling in Afrika beïnvloedt, is
het van belang om naar het belangrijkste
element in het buitenlands beleid te kijken.
Dat is China’s focus op grondstoffen. Zambia
is een casus waar dit beleid goed naar voren
komt. China drijft veel handel met Zambia en
investeert in de Zambiaanse koperindustrie.
Om China’s invloed op de ontwikkeling in
Zambia te onderzoeken heb ik gekozen voor
een analyse binnen het raamwerk van de
‘resource curse’-theorie.
Grondstoffen: een vloek of zegen?
Sinds de jaren 1980 is er de notie dat
grondstoffen eerder een vloek dan een zegen
zijn voor de ontwikkeling van een land. Dit
fenomeen wordt ook wel ‘resource curse’
genoemd. De aanwezigheid van grondstoffen
in een land kan negatieve gevolgen hebben
voor de groeicijfers 3 , exportdiversificatie 4 en
democratische ontwikkeling 5 . Er zijn
verschillende argumenten over hoe deze
‘resource curse’ tot stand komt.
Economen verwijzen regelmatig naar
het fenomeen ‘Dutch Disease’. Dit stelt dat een
enorme toename in opbrengsten uit
grondstoffen, negatieve gevolgen kan hebben
voor de economie van een land. Het grootste
probleem is dat door het toegenomen belang
van de grondstoffensector, arbeid en kapitaal
uit andere sectoren wordt weggetrokken. Dit
zorgt voor een de-industrialisatie van de
economie. De economie in het land wordt
afhankelijker van de grondstoffensector en
door de toename van grondstoffenexport
wordt de wisselkoers van de nationale munt
aangetast. Om deze effecten op te vangen, is
het belangrijk dat de overheid uit de groei van
de
grondstoffensector
extra
belastinginkomsten genereert om de negatieve
effecten van de ‘Dutch Disease’ tegen te gaan.
Een andere stroming binnen de ‘resource
curse’-theorie stelt dat met name de politieke
elite verantwoordelijk is voor het feit dat
grondstoffen eerder een vloek dan een zegen
zijn voor een land. Omdat de staat voor zijn
inkomsten afhankelijk is van externe bronnen,
namelijk de inkomsten uit handel in
grondstoffen, is het onafhankelijk van
binnenlandse
ontwikkelingen
en
inkomensbronnen. Hierdoor hebben de staat
en de politieke elite de neiging om hun
verantwoordelijkheid ten opzichte van de
samenleving te verwaarlozen6. De sociale druk
voor verandering in economisch beleid is
afwezig. Daarnaast gebruikt de politieke elite
18
Volonté Générale
2014 - n°4
de
belastinginkomsten
uit
de
grondstoffenindustrie om hun politieke macht
veilig te stellen. Deze mechanismen hebben
een negatief effect op zowel de economische
als democratische ontwikkeling in een land.
Binnen de casus van Zambia is het
interessant om te onderzoeken wat de Chinese
invloed is op de mechanismen van deze
‘resource curse’-theorie. Kan een externe actor de
mechanismen van de ‘resource curse’ versterken?
Naast Chinese investeringen is ook de
handel tussen China en Zambia explosief
gestegen.
China
is
andere
landen
voorbijgestreefd
als
belangrijkste
exportpartner en het aandeel van de Chinese
import in Zambia is gestegen. Deze groei in
handel hangt voor een groot deel samen met
de grondstoffenindustrie. Zambia’s export
naar China, maar ook naar andere belangrijke
handelspartners, bestaat voornamelijk uit
metalen. Wat betekent deze hernieuwde relatie
tussen China en Zambia voor de economische
en politieke ontwikkeling binnen Zambia?
Achtergrond relatie China-Zambia
De huidige intensieve relatie tussen China en
Zambia kent een lange geschiedenis. Al vanaf
de Zambiaanse onafhankelijkheid in 1964 is
China actief in Zambia. China was begin jaren
1970 betrokken bij de financiering en aanleg
van de TanZam-spoorlijn. Die zorgde ervoor
dat Zambia voor zijn handel niet afhankelijk
werd van de politiek van vijandige buurlanden.
Vanaf de jaren 1990 veranderde de relatie
tussen China en Afrika naar een relatie waarin
niet langer de politiek, maar de economie het
zwaartepunt was. Dit gold ook voor Zambia.
Vanaf de jaren 1990 begon de Chinese
handel met Afrika te groeien. Dit kwam met
name door China’s grote vraag naar
grondstoffen om de stijgende binnenlandse
productie
op
te
vangen.
Chinese
staatsbedrijven namen kopermijnen en
kopersmelters over en investeerden miljoenen
in deze industrie. Daarnaast werd de eerste
economische- en handelscoöperatiezone van
China in Zambia opgericht. De Zambia-China
Cooperation Zone (ZCCZ) ligt in de
koperregio van Zambia en in het oosten van
de hoofdstad Lusaka. Deze ZCCZ is
onderdeel van de Multi-Facility Economic
Zone (MFEZ) die de Zambiaanse overheid
heeft gecreëerd om meer investeerders aan te
trekken en economische diversificatie te
stimuleren. China breidde op deze manier zijn
invloed in de Zambiaanse koperindustrie uit.
In 2011 had China ongeveer 2 miljard dollar in
Zambia geïnvesteerd en er waren meer dan
200 Chinese bedrijven actief in Zambia. De
waarde van Chinese investeringen steeg
nergens zo snel als in Zambia7.
Economische gevolgen
Om de impact van China op de Zambiaanse
economie inzichtelijk te maken, is het
belangrijk om te kijken naar diverse aspecten
van de economie. De belangrijkste aspecten
zijn de rol van grondstoffen in de Zambiaanse
economie, economische groei en economische
diversificatie.
Zoals al eerder aangegeven is de handel
tussen Zambia en China exponentieel gegroeid.
De Chinese export heeft een belangrijkere
plaats ingenomen als bron van inkomen in de
Zambiaanse economie. Het grootste gedeelte
van de Zambiaanse export bestaat uit het
koper. In 2011 was dit ongeveer 80%. De
Chinese import van Zambiaanse koper draagt
voor een grote mate bij aan de eenzijdige
invulling van exportproducten van de
Zambiaanse economie. Dit laat mooi zien hoe
afhankelijk Zambia is van de koperproductie.
Als we kijken naar de ontwikkelingen
van investeringen in de Zambiaanse economie,
blijkt dat China zijn invloed heeft uitgebreid,
en dat geldt vooral in de koperindustrie. In de
afgelopen jaren is China de op één na grootste
investeerder in Zambia geworden. Met name
de investeringen in de economische- en
handelscoöperatiezone in de kopermijnenregio
Chambishi en Oost-Lusaka hebben hiertoe
bijgedragen. Chinese investeringen maken een
groot deel uit van de enorme groei van
buitenlandse investeringen in Zambia.
Zambia is dus afhankelijker geworden
van China. Brengt dit positieve of negatieve
gevolgen met zich mee? We kijken naar een
19
Volonté Générale
2014 - n°4
aantal belangrijke indicatoren om de korte- en
langetermijneffecten op de economische
ontwikkeling vast te kunnen stellen. Deze
indicatoren
zijn:
economische
groei,
werkgelegenheid en economische diversificatie.
Ten eerste brengen de Chinese
investeringen en handel een positief effect met
zich mee met betrekking tot economische
groeicijfers. In de periode van groeiende
Chinese investeringen en handel kende
Zambia groeicijfers van 5 tot 7,6% 8. Sinds de
decenniumwisseling
zijn
Zambiaanse
groeicijfers stabiel gebleken, zo rond de 5-6%.
In deze periode kreeg de economische relatie
met China vorm.
Chinese
investeringen
hebben
bijgedragen aan werkgelegenheid in urbane
mijnregio’s in Zambia. Op cruciale momenten,
waarin de werkgelegenheid in deze sector in
gevaar was, waren Chinese investeerders
bereid om de Zambiaanse mijnindustrie een
nieuwe boost te geven. Waar Westerse
investeerders zich tijdens de economische
crisis
terugtrokken,
bleven
Chinese
investeringen stijgen. Ook in de jaren 1990,
toen de mijnindustrie op sterven na dood was,
waren het Chinese investeringen die deze tak
van de Zambiaanse economie nieuw leven
inbliezen9.
Wat betreft de gevolgen voor de
economische diversificatie, blijken de Chinese
investeringen en handel tot nu toe een
wisselend effect te hebben. Met name de
Chinese investeringen in de ZCCZ zijn van
belang om te belichten. De ZCCZ had naast
het aantrekken van investeerders voor de
koperindustrie als doel om de economie te
diversifiëren. De Chinese investeringen in
deze zone zijn echter voor het grootste deel
gericht op het winnen van koper en de
verwerking ervan 10 . Dit is niet opmerkelijk
aangezien het Chinese staatsbedrijf, CNMC,
dat zich richt op het veiligstellen van
mineralen, de ZCCZ-zone faciliteert. Het blijft
op lange termijn de vraag in hoeverre de
MFEZ en ZCCZ bij gaan dragen aan een
duurzame diversificatie van de Zambiaanse
economie.
Politieke gevolgen
De Chinese aanwezigheid heeft ook invloed
gehad op het politieke speelveld in Zambia.
De huidige regerende partij, Patriotic Front
(PF) opgericht door Michael Sata, heeft zijn
succes in grote mate te danken aan de
onvrede onder de bevolking over de
handelswijze van Chinese investeerders in
Zambia. In 2006 voerde de PF een harde
campagne, met een sterke anti-Chinese
retoriek, waarin het de al bijna twintig jaar
regerende
Movement
for
Multi-Party
11
Democracy (MMD) uitdaagde . In 2011, toen
de PF de verkiezingen won van de MMD,
matigde Sata zijn kritiek op de Chinezen. Toch
wist hij het grootste deel van de ontevreden,
overwegend urbane bevolking voor zich te
winnen.
Opvallend is dat Sata’s houding
veranderde van een felle anti-Chinaretoriek
naar een pragmatische omgang met de
Chinese aanwezigheid in Zambia. Deze
houding zette zich ook door in zijn
presidentschap vanaf 2011. Sata bracht
bezoeken aan China, sloot financiële
overeenkomsten en prees de Chinezen zelfs
om hun werklust. Sata zag in dat hij de
Chinese investeringen nodig had om de
grootste bron van inkomsten voor de staat, die
uit de grondstoffenindustrie, overeind te
houden.
De band tussen de Chinese elite en de
Zambiaanse elite was niet nieuw. Ook onder
de voormalig regerende partij MMD was er
een hechte band met Chinese investeerders en
politiek. Meest opvallend was de openlijke
steunbetuiging en financiële bijdrage van de
Chinese communistische partij aan de
verkiezingscampagne van de MMD in 2006.
Op gebied van beleid waren de banden sterk.
Zo werden er in de onderhandelingen over de
voorwaarden die zouden gelden in de ZCCZ,
gunstige belastingtarieven voor Chinese
investeerders vastgesteld. Ondanks de beloftes
van Michael Sata om een streng
belastingbeleid ten opzichte van buitenlandse
investeerders in te voeren is de enige
maatregel een royalty belasting over de winst
van de grondstoffenindustrie. De regering
20
Volonté Générale
2014 - n°4
heeft beleidsmaatregelen aangekondigd om de
groei in de koperproductie te vertalen in
ontwikkeling voor de bevolking, maar harde
maatregelen tegen Chinese investeerders
blijven voorlopig uit. De vraag is dan ook of
de democratische verandering die Sata
teweegbracht als gevolg van de Chinese
aanwezigheid in Zambia, zich doorvertaald in
ontwikkeling voor de burgerbevolking.
Op het gebied van onderdrukking van
politieke en burgerrechten heeft de
democratische verandering in de afgelopen
jaren weinig vooruitgang gebracht. Net als de
MMD, treedt de PF van Sata streng op tegen
maatschappelijke groeperingen, journalisten en
politieke opponenten. We kunnen dus
vaststellen dat de Chinese aanwezigheid in
Zambia wel geleid heeft tot democratische
verandering, in de vorm van een nieuwe
regeringspartij na twintig jaar macht van de
MMD, maar niet tot een vooruitgang in
politieke en burgerrechten. De politieke elite
van Zambia blijft nauw betrokken bij de
belangen van Chinese investeerders. Hier
moet echter wel opgemerkt worden dat de PF
beleid heeft ingesteld dat ervoor moet zorgen
dat enige winst van de grondstoffenindustrie
terugvloeit naar de bevolking. Dit beleid valt
echter in het niet bij de beloften gemaakt door
Sata in de verkiezingscampagnes.
van de koperindustrie, terwijl op lange termijn
het beleid een gevaar kan vormen voor de
duurzame ontwikkeling van diezelfde
economie.
Vanuit een theoretisch perspectief kan
de ‘resource curse’-theorie op de relatie tussen
Zambia en China worden toegepast. We zien
patronen uit de theorie, zoals een gebrek aan
diversificatie van de economie, terug in het
geval van Zambia. Het is echter niet terecht
om de negatieve gevolgen van Chinese
investeringen alleen af te schuiven op de
Chinese staat. Wat minstens zo belangrijk is,
en uit de theorie naar voren komt, is de vraag
hoe de Zambiaanse politieke elite met de
investeringen en handel van China omgaat.
Worden buitenlandse investeerders belast? In
welk beleid vertalen deze staatsinkomsten
zich? Dit zijn cruciale vragen om
daadwerkelijk de gevolgen van Chinese
investeringen te kunnen beoordelen. In
Zambia
is
gebleken
dat,
ondanks
democratische politieke verandering als gevolg
van Chinese aanwezigheid, het kritische geluid
tegen de Chinese investeringen is afgezwakt.
De Zambiaanse politiek heeft tot nu toe nog
niet bewezen dat haar beleid voor inclusieve
groei in Zambia kan zorgen.
Met dit onderzoek is geprobeerd om
op een genuanceerde manier het Chinese
beleid in Afrika te analyseren. Om een
uitspraak te kunnen doen over of de Chinese
ontwikkelingsstrategie door investeringen en
handel positief uitpakt voor het Afrikaanse
continent, is een vergelijking van Chinese en
Westerse investeringen nodig. Op het oog lijkt
het alsof China gebruik maakt van strategieën
die vergelijkbaar zijn met die van de Westerse
multinationals. Voordat we naar China wijzen
als aanjager van Afrikaanse onderontwikkeling
is het van belang om kritisch de handelswijze
van ‘onze’ Westerse ondernemingen te
onderzoeken. Dit is essentieel om uitspraken
te doen over de economische, politieke en
sociale ontwikkeling in Afrika in de 21e eeuw.

Conclusie
Concluderend kunnen we stellen dat de
toenemende invloed van China in Zambia
zowel positieve als negatieve gevolgen kent.
De Chinese invloed op de Zambiaanse
economie is duidelijk zichtbaar in de
koperindustrie. De koperproductie in Zambia
stijgt en is de grote aanjager van Zambia’s
economische groeicijfers. De focus op de
koperindustrie zorgt voor een verdere
afhankelijkheid in economische ontwikkeling.
Ondanks Chinese investeringen in de
maakindustrie, lijkt diversificatie van de
Zambiaanse economie op lange termijn gevaar
te lopen. We kunnen stellen dat het huidige
Chinese beleid in Zambia zorgt voor positieve
effecten op de korte termijn, namelijk op het
gebied van werkgelegenheid en ontwikkeling
Joan van Heijster (1993) studeert Politicologie aan de
Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is een verkorte
weergave van haar Bachelorthesis.
21
Volonté Générale
2014 - n°4
G.T. Yu, ‘Foreword’, in: D.H. Shinn, & J. Eisenman,
China and Africa: A Century of Engagement (Philadelphia
2012) xiii.
2 D.H. Shinn & J. Eisenman, China and Africa: A Century of
Engagement. (Philadelphia 2012) 11.
3 J.D. Sachs & A.M. Warner Natural Resource Abundance and
Economic Growth. (Cambridge 1995).
4 G. Nankani, ‘Development Problems of Mineral Exporting
Countries’, Staff Working Paper 354 August (Washington
DC 1979).
5 ibidem & L. Wantchekon, Why Do Resource Dependent
Countries Have Authoritarian Governments? (New Haven, CT
1999).
6 M. Ross, ‘The Political Economy of the Resource Curse’,
World Politics 51 (1999) 312.
7 D.H. Shinn & J. Eisenman, China and Africa: A Century of
Engagement. (Philadelphia 2012) p.326.
8 African Development Bank Group. ‘Open Data for
Zambia. Zambia GDP’ (2014) online beschikbaar via:
http://zambia.opendataforafrica.org/thflptb/zambia-gdp.
(geraadpleegd op 2 mei 2014).
9 P. Li. ‘The Myth and Reality of Chinese Investors: A
Case Study of Chinese Investment in Zambia’s Copper
Industry.’ Occasional Paper no 62, China in Africa Project,
South African Institute of International Affairs (2010) 7-8.
10 Economic and Commercial Counsellors Office. ‘Brief
Introduction to Zambia-China Economic and Trade
Cooperation Zone’ (2011) online beschikbaar via:
http://zm2.mofcom.gov.cn/aarticle/practicalenglish/201
105/20110507552746.html (geraadpleegd op 29 mei 2014).
11 Larmer, M. & Fraser, A. ‘Of Cabbages and King Cobra:
Populist Politics and Zambia’s 2006 Election’, African
Affairs 106 (2007) 611-637.
1
22
Volonté Générale
2014 - n°4
Afsplitsende Tweede Kamerleden: een veranderende
verhouding tussen volksvertegenwoordiger en
vertegenwoordigden?
Djoeke Altena
In mei 2014 zette fractievoorzitter Norbert
Klein zijn partijgenote Martine BaayTimmerman uit de Tweede Kamerfractie van
ouderenpartij 50PLUS. Baay-Timmerman
koos er voor om haar zetel niet ter
beschikking te stellen aan de partij maar deze
te blijven bezetten. Het handelen van Klein
stuitte op weerstand binnen de partij. Het
bestuur van 50PLUS stelde dat niet Klein,
maar
Baay-Timmerman
haar
vertegenwoordiger in de Kamer was. Het
partijbestuur en een partijcongres vroegen
Klein zijn zetel aan de partij te retourneren
opdat een vertegenwoordiger van de partij
hem kon vervangen, dit weigerde hij echter.1
De hiervoor geschetste casus toont ons
een relatief veel voorkomend fenomeen in de
Nederlandse politiek: ‘de afsplitsing’. Een
breuk binnen een partij of fractie wordt een
afsplitsing genoemd, indien degene die zich (al
dan niet gedwongen) losmaakt van de partij of
de fractie en besluit om zijn of haar
Kamerzetel te behouden. Sinds 1919 is het 38
keer voorgekomen dat een Kamerlid of een
groep Kamerleden zich afsplitst van de partij
waartoe ze behoorden. 2 Deze afsplitsingen
kwamen echter tot 1968 amper voor. Tussen
2012 en 2014 waren er meer afsplitsingen dan
tussen 1919 en 1968. Dit doet de vraag rijzen
waardoor deze toename in het aantal
afsplitsingen te verklaren is.
Afsplitsingen zijn een interessant
fenomeen. Ze geven namelijk inzicht in de
representatiegedachte
van
de
volksvertegenwoordigers. De verhouding
tussen de volksvertegenwoordiger en hetgeen
hij representeert, wordt alleen getoetst tijdens
de
verkiezingen
en
indien
een
volksvertegenwoordiger zich afsplitst. Vanuit
dit perspectief is het verbazingwekkend hoe
weinig aandacht er in de literatuur besteed
wordt aan afsplitsingen. Deze bijdrage zal
allereerst kort ingaan op de juridische
mogelijkheid tot afsplitsen, vervolgens zal de
ontwikkeling van afsplitsingen tussen 1919 en
2014 geschetst worden.3 Tot slot wordt op
basis van deze ontwikkeling verklaard hoe de
verhouding
tussen
de
kiezer,
de
volksvertegenwoordiger en de politieke partij
is veranderd.
Juridisch kader
De
verhouding
tussen
de
volksvertegenwoordigers en de burger is
grondwettelijk vastgelegd. Artikel 50 van de
Grondwet bepaalt dat de Staten-Generaal het
‘gehele Nederlandse volk’ vertegenwoordigen.
Dit artikel moet in nauwe samenhang gelezen
worden met artikel 67 lid 3 van de Grondwet.
Het daar opgenomen verbod van ‘last’
(voorheen van ‘last en ruggespraak’) waarborgt
de
onafhankelijkheid
van
de
volksvertegenwoordiger. Niemand kan het
stemgedrag van een Kamerlid aanvechten
omdat deze zich niet aan een overeenkomst of
een toezegging heeft gehouden. Daarnaast kan
niemand een volksvertegenwoordiger tot
zetelafstand dwingen, dit wordt de restfunctie
van het verbod op last genoemd.4
In Nederland bestaat er geen ‘recallrecht’ op basis waarvan Kamerleden door de
politieke partij of de kiezers tot zetelafstand
gedwongen kunnen worden. Dit betekent
echter niet dat het nooit is geprobeerd. In
1919 kwamen de kiezers van het roomskatholieke Kamerlid Van Groenendael met
een petitie waarin ze de regering en de Kamer
vroegen het Kamerlidmaatschap van Van
Groenendael ‘vervallen te doen verklaren’. 5
Dit initiatief bleek onsuccesvol. Behoudens
‘verzoeken’ aan Kamerleden om hun zetel ter
beschikking te stellen zullen de kiezers weinig
initiatieven nemen om zetelafstand af te
dwingen. Dit beeld is anders bij politieke
partijen. Elzinga concludeerde in 1982 dat het
CDA en de PvdA de opgave van de
23
Volonté Générale
2014 - n°4
Kamerzetel eisten na uittreding of ontzetting
uit de partij of de fractie. 6 Meer recent, in
2002, liet de SP haar Kamerleden nog
vergelijkbare verklaringen tekenen. 7 Deze
pogingen mochten echter niet baten: juridisch
gezien staat het een Kamerlid volledig vrij om
zich af te splitsen en de zetel te blijven
bezetten. 8 Uiteraard kan een Kamerlid deze
afspraken vrijwillig nakomen en zijn zetel
vrijwillig ter beschikking van de partij stellen.
een afgevaardigde van de partij, daarom komt
de zetel in zijn visie toe aan die partij.
Tot 1968 is het goed te verdedigen dat
afsplitsen onjuist is door te verwijzen naar de
algemene praktijk. Bij het afsplitsen van Duijs
werd benadrukt dat hij onjuist handelde terwijl
Visscher, die in dezelfde tijd zijn partij verliet,
correct handelde door zijn zetel ter
beschikking van de partij te stellen. Toen de
groep-Gortzak (ook wel ‘Bruggroep’) zich in
1958 afsplitste van de Communistische Partij
Nederland (CPN) erkende zij nadrukkelijk dat
de zetels aan de partij toebehoorden. Gortzak
c.s. achtten het echter gerechtvaardigd om de
zetels te blijven bezetten totdat het er binnen
de partij weer reglementair aan toeging.11 Dit
vormde het begin van een nieuwe
vertegenwoordigingsgedachte:
Kamerzetels
behoren aan politieke partijen, tenzij deze hun
vertegenwoordigingstaak niet goed uitoefenen.
Deze gedachte zien we terug bij de
afsplitsingen van de Boerenpartij (1966, 1968,
1971), een partij die aan de zelf gecreëerde
onwerkbare verhoudingen ten onder zal
gaan.12 De afsplitsende Kamerleden Goedhart
c.s. (1970) 13 , Huijsen (1976) 14 , Scholten en
Dijkman (1983) 15 geven ook aan dat hun
politieke partijen haar vertegenwoordigende
taak niet goed uitoefenen, door zich af te
splitsen zouden ze het partij- en het
verkiezingsprogram beter naleven. Fred van
der Spek die zich in 1986 afsplitste van de
Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), gaf ook
nadrukkelijk aan dat zetels aan partijen
toebehoren en niet aan personen. In zijn ogen
mag hier een uitzondering op worden gemaakt
indien niet het Kamerlid maar de fractie van
visie is veranderd. 16 De afsplitsende Tweede
Kamerleden beroepen zich op het partij- en
verkiezingsprogram om het behoud van de
Kamerzetel te rechtvaardigen.
Dit verandert geleidelijk vanaf 2002, in
reactie op de afsplitsende Kamerleden van de
Lijst
Pim
Fortuyn
(LPF)
stelde
Kamervoorzitter Weisglas dat afsplitsen
moeilijker gemaakt zou moeten worden.17 In
zijn ogen zijn alleen Kamerleden die de
voorkeursdrempel (van ongeveer 15.000
voorkeurstemmen) behalen gerechtigd om
Ontwikkeling in afsplitsingen
Juridisch gezien wordt onafhankelijkheid van
de volksvertegenwoordiger beoogd. Het is niet
de bedoeling dat er macht over diens positie
kan worden uitgeoefend. Daarom kan een
Kamerlid niet tot zetelafstand gedwongen
worden. Desondanks zien we grote verschillen
in de aantallen afsplitsingen in bepaalde
perioden. In de afsplitsingen tussen 1919 en
2014 is een ontwikkeling te zien in de
argumenten die de Kamerleden geven voor
het behoud van hun zetel en de reacties op dat
besluit.
Kenmerkend voor afsplitsingen van
voor 1968 is de afsplitsing van Kamerlid
J.E.W. Duijs in 1935 van de Sociaal
Democratische Arbeiders Partij (S.D.A.P.). De
Tijd schreef:
Mr. Duijs is in het parlement
gebracht door de S.D.A.P.; zijn zetel
is een van de zetels die aan de
sociaal-democraten behooren. Een
ieder heeft het recht, van politieke
kleur te veranderen, doch is, nu en
steeds, in strijd met het meest
elementaire politieke fatsoen, in zulk
een geval een plaats bezet te houden,
die men onder een andere kleur heeft
verworven.9
Het was een vanzelfsprekendheid dat de zetel
aan de partij toebehoorde, die partij had de
kandidaat het mandaat verleend. Tekenend
zijn de woorden van fractievoorzitter Albarda
over de voorkeurstemmen: ‘[D]e eer daarvan
komt aan niemand persoonlijk toe, maar aan
ons allen tezamen!’.10 De vertegenwoordiger is
24
Volonté Générale
2014 - n°4
zich af te splitsen. Weisglas zou deze mening
ook bij andere afsplitsingen uitdragen en
blijven pleiten voor een bemoeilijking van
afsplitsingen,
tenzij
voldoende
voorkeurstemmen behaald zijn. 18 Hiermee
legde Weisglas de fundering voor de huidige
visie: een Kamerlid mag zich alleen afsplitsen,
indien hij voldoende voorkeurstemmen heeft
behaald. Dit zien we terug bij de afsplitsingen
na 2002. Ali Lazrak die zich in 2004 van de SP
afsplitste kreeg te horen dat hij niet voldoende
voorkeurstemmen had behaald. Hij was zelf
van mening dat hij ‘zijn’ 3000 kiezers moest
vertegenwoordigen. Rita Verdonk behaalde
620.555 voorkeurstemmen voordat ze zich
van de VVD afsplitste. Er was niemand die
beweerde
dat
Verdonk
geen
19
vertegenwoordigend vermogen had.
Bij alle recente afsplitsingen wordt er
ook direct gekeken naar het aantal
voorkeurstemmen dat een politicus behaald
heeft. Hierdoor lijken de verdiensten of de
persoon van het Kamerlid belangrijker te zijn
dan het al dan niet beter naleven van het
partij- en verkiezingsprogram. Pas tachtig jaar
na de invoering van het evenredige kiesstelsel
lijkt de intentie van de Grondwet, Kamerleden
die zonder last van hun partijen opereren,
weer binnen handbereik.
politici Gorztak c.s. (1958) en Van der Spek
(1986) gaven expliciet aan dat de zetels aan
hun partij behoorden, maar ze zich door de
gang van zaken gelegitimeerd zagen om hun
zetel niet af te dragen. Betoogd zou kunnen
worden dat de politici Goedhart c.s. (1970),
Huijsen (1976) en Scholten en Dijkman (1983)
impliciet aangeven dat Kamerzetels aan de
partij behoren op basis van haar program en
dat een schending van het program een
legitimering voor afsplitsing geeft.
De legitimering ligt sinds 2002
voornamelijk bij het aantal behaalde
voorkeurstemmen.
Hiermee
lijkt
de
verhouding tussen de kiezer en de
vertegenwoordiger weer te prevaleren boven
de verhouding tussen de vertegenwoordiger en
de politieke partij. 
Djoeke Altena (1991) is jurist, momenteel bezig met de
afronding van zijn master civiel recht aan de Radboud
Universiteit te Nijmegen en heeft afgelopen jaar de geschiedenis
master Politiek & Parlement afgerond. In het kader van die
studie heeft hij zich verdiept in afsplitsende Tweede
Kamerleden.
Addendum: Groep Kuzu/ Öztürk
Tekenend voor de actualiteit van afsplitsingen
is de afsplitsing van de leden Tunahan Kuzu
en Selcuk Öztürk. In de nacht van 13
november2014 werden de Kamerleden Kuzu
en Öztürk uit de PvdA-fractie gezet.20 het licht
van dit artikel is het interessant om te zien hoe
er op de afsplitsing gereageerd werd. Geheel in
lijn met het artikel werd de nadruk gelegd op
het aantal behaalde voorkeurstemmen en de
vraag
wie
deze
Kamerleden
21
vertegenwoordigen.
De net afgesplitste
Kamerleden roepen via de sociale media de
burgers op om hun van input en ideeën te
voorzien. 22 In hun eigen verklaringen geven
Kuzu en Ozturk aan dat ze zich gesterkt
voelen door de vele steunbetuigingen die ze
krijgen en dat ze het ‘kritische geluid van veel
mensen, waaronder teleurgestelde PvdAkiezers (…) vertolken’. 23 Hiermee geven ze
aan
dat
de
band
tussen
de
volksvertegenwoordiger en het electoraat, in
hun ogen, belangrijker is dan de band tussen
de volksvertegenwoordiger en de politieke
partij.
Gewijzigde verhoudingen
Tot op heden wordt er bij elke afsplitsing
gezegd dat deze in strijd is met de heersende
mores van de Nederlandse politiek. Het
argument hiervoor is dat de kiezers op een
politieke partij stemmen en dat politici alleen
door die politieke partij in de Tweede Kamer
komen. Dit wordt gestaafd door het feit dat de
meeste afsplitsende politici geen vernieuwd
mandaat krijgen bij de verkiezingen. In de
praktijk zien we dat politici denken dat
afsplitsen in beginsel niet toegestaan is, tenzij
daar een goede reden voor is: iets dat het
behoud van de zetel legitimeert.
Deze legitimering werd van origine op
de politieke partij gericht, bijvoorbeeld ruzie
binnen de partij of het feit dat de partij zich
niet aan de beginselverklaring, het verkiezingsof partijprogram houdt. De afsplitsende
25
Volonté Générale
2014 - n°4
Koekoek in de nek’, Leeuwarder courant (16 november
1968) 13.
13 ‘Goedhart uit de PvdA-fractie’, De waarheid (31 maart
1970) 2; ‘DS’70 vijftiende partij in parlement, Den Uyl
versnelt breuk’, De tijd: dagblad voor Nederland (14 mei 1970)
1; ‘Uitgetreden PvdA’ers als groep- Goedhart in de
Kamer’, Nieuwsblad van het Noorden (15 mei 1970) 25; ‘Den
Uyl’, De tijd: dagblad voor Nederland (14 mei 1970) 6;
‘Goedhart: met DS’70 de echte doorbraak’, Het vrije volk:
democratisch socialistisch dagblad (20 mei 1970) 21.
14 HTK 1975-1976, 3675-3676; ‘Jac. Huijsen verdedigt
innemen kamerzetel’, Nederlands dagblad: gereformeerd
gezinsblad (31 maart 1976) 5; ‘CHU verliest zetel aan Jac.
Huysen’ De Telegraaf (22 maart 1976) 3.
15 HTK 1983-1984, 1796-1801; ‘Spookrijders’, De Telegraaf
(21 oktober 1983) 3; ‘CDA- dissidenten vormen desnoods
tweemans-fractie’, Nieuwsblad van het Noorden (9 november
1983) 1; ‘CDA speelt Scholten en Dijkman bal terug’ Het
vrije volk (07 januari 1983) 3.
16 HTK 1985-1986, 2573.
17 ‘Weisglas: Afsplitsen bemoeilijken’, Trouw.nl (12
december 2002) online beschikbaar via:
http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article
/detail/2582845/2002/12/12/Weisglas-Afsplitsingbemoeilijken.dhtml (geraadpleegd 05 oktober 2014).
18 ‘Weisglas wil afsplitsing in
Kamer onmogelijk maken’, Dagblad van het Noorden (17
januari 2004); ‘Weisglas wil geen splinterfracties’ Algemeen
Dagblad (17 januari 2004) 5; ‘Afsplitsing is zetelroof’
Website Frans Weisglas (z.d.) online beschikbaar via:
http://www.fransweisglas.nl/images/uploads/publicaties
/59.pdf (geraadpleegd 26 juli 2014); ‘Weisglas:
Afsplitsing bemoeilijken’ Trouw (12 december 2002) 3; ‘Uit
de fractie, dan ook uit de Kamer’, het Parool 12 december
2002) 6.
19 Saillant detail: deze beredeneerwijze houdt geen
rekening met de kiesdrempel. Verdonk behaalde bij de
verkiezingen van 2010 49.992 voorkeurstemmen, wat niet
genoeg was voor een zetel omdat haar partij de
kiesdrempel niet behaalde.
20 ‘PvdA stuurt Turkse Kamerleden weg na kritiek op
integratiebeleid Asscher’, Volkskrant.nl (14 november
2014) http://www.volkskrant.nl/politiek/pvda-stuurtturkse-kamerleden-weg-na-kritiek-op-integratiebeleidasscher~a3789737/ (geraadpleegd 20 november 2014).
21 Kritiek PvdA op ‘vreselijke uitspraken’eigen Turkse Kamerleden’
Website Parool < www.parool.nl > ‘Pvdgeraadpleegd 2011-2014.
22 Dit is overigens geen nieuwe ontwikkeling, toen de
Kamerleden J.M. Aarden, H. Kessel en P.J. Janssen zich in
1968 van de Katholieke Volkspartij (KVP) afsplitsten
riepen dezen hun kiezers ook op om adhesiebetuigingen
op te sturen. Zie: ‘Groep-Aarden is tegen het etiket
“christelijk”’, De Tijd: dagblad voor Nederland (28 februari
1968) 1.
23 ‘ Laat je stem horen!’, Bericht op Facebook-pagina
Tunahan Kuzu (14 november 2014). ‘Iedereen bedankt!’,
Bericht op Facebook-pagina Tunahan Kuzu (14
november 2014).
‘50Plus + 50Plus = puberpartij’, NRC Handelsblad (3 juni
2014) ; ‘Kopstukken 50Plus kibbelen maar door;
Overgebleven Kamerlid: ik kreeg alleen tegenwerking’ De
Telegraaf (2 juni 2014); ‘Hersenschimmen’, de Volkskrant
(31 mei 2014) 15; ‘50Plus maakt van breuk een klucht’, de
Volkskrant (30 mei 2014); ‘Het is nu echt een puinhoop
geworden bij de ouderenpartij’, NRC Handelsblad (30 mei
2014 ) 6; ‘Vertrek Martine Baay uit Tweede Kamerfractie’,
Website Norbert Klein (29 mei 2014) online beschik baar via:
http://norbertklein.nl/diversen/
vertrek-martine-baay-uit-tweede-kamerfractie/
(geraadpleegd op 4 oktober 2014).
2 ‘Afsplitsingen fracties Tweede Kamer’, Parlement &
Politiek (z.d.) online beschikbaar via:
http://www.parlement.com/id/vh8lnhrpmxvk/afsplitsin
gen_fracties_tweede_kamer (geraadpleegd 4 oktober
2014).
3 Voor het jaartal 1919 is gekozen omdat dit werk alleen
afsplitsingen na de invoering van het algemeen kiesrecht
wil behandelen.
4 D.J. Elzinga en C. Wisse, De parlementaire fractie
(Groningen 1988) 185, 187; P.P.T. Bovend’Eert en
H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement (Deventer
2010) 131-132; Kleijkers, Stemmen zonder last. De functie van
het vrije mandaat in het hedendaagse staatsrecht (Maastricht
1993) 265-272.
5 ‘Een schrijven van mr. Van Groenendael’, De Telegraaf (9
september 1919) 5; ‘De zaak- Van Groenendael, Een
petitionnement tot Kamerontbinding?’, De Telegraaf (23
oktober 1919) 6.
6 D.J. Elzinga, De politieke partij en het constitutionele recht
(Nijmegen 1982) 193.
7 ‘Verslag bevindingen inzake conflict Ali Lazrak – SP’
SP.nl (geraadpleegd 21-07-2014).
8 HTK 1978-1979, 14224, nr. 6, p.7; HR 18 november
1988, AB 1989, 185 (Arubaanse verkiezingsafspraak).
9 ‘De Kamerzetel van Mr. J.E.W. Duys’, De Tijd:
godsdienstig-staatkundig dagblad (30 november 1935)1; ‘Het
uittreden van mr. Duys’ De Sumatra Post (11 december 1935)
13.
10 ‘De kwestie Duys; antwoord van Mr. Albarda’, Nieuwe
Tilburgsche Courant (18 december 1935) 1.
11 ‘CPN I en II “duelleerden” bij installatie in Kamer’, De
Telegraaf (16 april 1958) 4.
12 ‘Kamerfractie BP uiteengevallen, Strijd om de macht
tussen Koekoek en Harmsen’, De Waarheid (14 december
1966) 1; ‘Stellingenoorlog in Boerenpartij’, De Waarheid
(26 juni 1968) 3; ‘Niet wij, maar Koekoek weg’ Friese
koerier (24 juni 1968) 11; ‘Groep Harmsen omgevormd in
partij “Binding-Rechts”’, Leeuwarder courant (21 oktober
1968) 3; ‘Nieuwe partij opgericht, Binding-Rechts voor
300 leden’, De Tijd (21 oktober 1968) 7; ‘Koekoeks fiasco
nu compleet’ Nieuwsblad van het Noorden (16 november
1968) 3; ‘Uit de Kamer geklapt, Aartsvijanden kijken
1
26
Volonté Générale
2014 - n°4
Onderwijs als een vreedzaam wapen – onderwijssamenwerking
tussen de EU en Rusland
Sophie van Dam, Kirsten van Iersel, Philipp Jakubeit, Akemi Jeuken en Max Laven
Gedurende de afgelopen twee decennia is de
relatie tussen de Europese Unie (EU) en
Rusland voortdurend veranderd. Momenteel
bevindt deze relatie zich in een fase die
(officieel) omschreven wordt als een
‘strategisch partnerschap’ (strategic partnership).
Barysch (2004) en Bond (2014) hebben
beschreven dat de relatie tussen Rusland en de
EU over het algemeen verre van optimaal is.
Sterker nog, de betrekkingen tussen de EU en
Rusland zijn recentelijk verslechterd, vanwege
de
crisis
in
Oekraïne.
Dit
heeft
ontegenzeggelijk
gevolgen
voor
de
onderwijsprogramma’s die de EU en Rusland
gezamenlijk willen opzetten. In dit artikel
wordt betoogd dat juist het (academisch)
onderwijs en onderzoek gebieden zijn waarop
toenadering tussen beide machtsblokken
mogelijk en zelfs wenselijk is.
externe veiligheid; en onderzoek, educatie en
cultuur. Van de laatstgenoemde zijn
onderzoek en educatie twee van de steunpijlers
van het partnerschap. Hoewel de EU deze
twee pijlers officieel als succesvol beschouwt,
zijn er wel degelijk prominente problemen.
Ten eerste hebben Rusland en de EU
verschillende doelstellingen wat betreft
(hoger) onderwijs en onderzoek. De EU
verwacht van haar partners dat ze stabiel en
betrouwbaar zijn en ze streven naar een
gemeenschappelijke basis en samenwerking.
Rusland daarentegen ziet de EU vooral als
obstakel en heeft als belangrijkste prioriteit het
in stand houden van haar eigen status als grote
mogendheid. Hoewel educatie voor Rusland
een
binnenlandse
aangelegenheid
is
(bijvoorbeeld de meeste masterprogramma's
zijn alleen in het Russisch), vroeg president
Poetin in 2012 aan de Russische universiteiten
om zich in te zetten voor een plek in de TOP100 van de QS World Rankings, omdat tot nu
toe niet één Russische universiteit op deze lijst
vertegenwoordigd is. Om deze doelstelling te
bereiken heeft Rusland de EU hard nodig.
Gelijkwaardig partnerschap heeft ook
economische consequenties. Voor educatie
betekent dit dat ieder land dat aan
internationale uitwisseling deelneemt evenveel
moet betalen en de vraag is of Rusland dit wel
wil. Rusland heeft een groot gebrek aan
gespecialiseerde krachten en zou daarom
kunnen
profiteren
van
internationale
uitwisselingsprogramma’s.
Economische belangen van het
strategisch partnerschap tussen de EU en
Rusland zijn vanzelfsprekend op allerlei
beleidsterreinen.
Wederzijds
vertrouwen
ontbreekt momenteel echter. In de laatste
jaren konden de EU en Rusland alleen in
zogenoemde low-key kwesties, zoals onderwijs,
overeenstemming bereiken.
Veranderende verhoudingen
In 1991 werd Rusland internationaal
geaccepteerd als de opvolger van de USSR en
werden
er,
met
wisselend
succes,
democratiseringsprocessen gestart. In het
eerste decennium na de ineenstorting van de
Sovjetunie zocht Rusland nog sterk
toenadering tot de EU en haar democratisch
model. Deze houding veranderde rond de
eeuwwisseling. Rusland werd een grotere
mogendheid en beschouwde de inmenging
van de EU steeds vaker als patriarchaal.
Het basisdocument van de huidige
samenwerking is de 'Partnership and Cooperation
Agreement' (PCA). Voor Rusland betekent dit
dat er naast een aantal bilaterale relaties met
EU-lidstaten ook samengewerkt wordt met de
EU als geheel. In 2003 zette de EU de
European Neighbourhood Policy op. Omdat
Rusland hier geen deel van uit wenste te
maken, is het een strategische partner
geworden. Het huidige partnerschap tussen de
EU en Rusland omvat vier Common Spaces:
economie; vrijheid, veiligheid en recht;
27
Volonté Générale
2014 - n°4
Het idee van dit proces en tevens van
Erasmus+ is het creëren van een
gemeenschappelijk
onderwijsen
onderzoekssysteem van de EU en haar
buurlanden. Ieder land mag zich bij het
Bologna-proces aansluiten wanneer het de
declaratie ondertekent.
Momenteel wordt in Rusland de
Bolognadeclaratie
in
drie
stappen
geïmplementeerd: ten eerste wordt het
Bachelor-Master systeem geïntroduceerd in
het hoger onderwijs. Ten tweede heeft de
implementatie van het ECTS systeem een
centrale rol. De derde stap is dat
gemeenschappelijke certificaten en diploma’s
worden geïntroduceerd. Deze stappen zijn
bijna afgerond, maar mobiliteit blijft een
probleem.
In Rusland zijn er drie verschillende
soorten universiteiten: Staatsuniversiteiten
(betaald door Moskou), nationale onderzoeksuniversiteiten, en reguliere universiteiten. De
eerste twee soorten krijgen voldoende
financiering, maar reguliere universiteiten niet.
Dit leidt tot een situatie waarin het niet overal
mogelijk is om voldoende internationaal
onderwijs aan te bieden. Het Erasmus+
programma heeft als doel om deze
universiteiten helpen zich op dit gebied verder
te ontwikkelen. Verder zou in Rusland de
distributie van informatie met betrekking tot
uitwisselingsprogramma’s kunnen worden
uitgebreid, om te bereiken dat zowel studenten
als onderzoekers zich meer bewust worden
van de mogelijkheden. Hierbij kan benadrukt
worden dat uitwisselingsprogramma’s gunstig
zijn voor partneruniversiteiten, onder meer
vanwege een verbetering van de positie op
internationale ranglijsten en als aanvullend
bron van financiering. Met andere woorden;
de prioriteit zou moeten liggen op de reguliere
universiteiten, en niet op staatsuniversiteiten.
In ons onderzoek hebben we de
effectiviteit
van
drie
beleidsmatige
toekomstscenario’s (status quo, minder
samenwerking en meer samenwerking)
beoordeeld op basis van drie criteria:
economische effecten, academische effecten
en effecten op het gebied van ‘human resource
Onderwijs als samenwerkingsmogelijkheid
Hoewel men uit alle recente spanningen en
problemen zou kunnen afleiden dat Rusland
en de EU weinig gezamenlijk kunnen doen,
zijn low-key onderwerpen juist een goed
uitgangspunt gebleken om wel samen te
werken. Zowel de EU als Rusland ervaren op
het gebied van onderwijs concurrentie uit
andere delen van de wereld, met name vanuit
de Verenigde Staten en China.. Dit maakt
samenwerking voor zowel de EU als Rusland
interessant. Zij zouden bijvoorbeeld een eigen
rangorde van universiteiten kunnen oprichten
als alternatief voor de Shanghai index, waar op
dit moment vooral China, Groot-Brittannië en
de VS in vertegenwoordigd zijn.
Erasmus+ is het meest recente
onderwijsprogramma van de EU, gericht op
het
bij
elkaar
brengen
van
alle
uitwisselingsprogramma’s met de verschillende
partnerlanden. Echter, de EU heeft problemen
bij het invoeren van Erasmus+ in Rusland.
Het eerste probleem dat ook bij oude
programma's al bestond, is dat beide partners
even veel zouden moeten betalen voor de
uitwisseling. Het tweede probleem is de
motivatie van deelnemers, en dan met name
het informeren van studenten over de
mogelijkheden van internationale mobiliteit.
Veel universiteiten en studenten zijn niet
bekend met de opties die er zijn, en bovendien
zijn de aantallen Europese studenten die
ervoor kiezen naar Rusland te gaan nog altijd
lager dan andersom.
Een derde probleem, dat op het
politieke vlak een rol speelt, is dat de EU
zichzelf als post-soeverein instituut opstelt,
terwijl Rusland een traditionele soevereine
positie inneemt.
Rusland en de EU zijn het echter eens
over de inhoud en de structuur van Erasmus+.
Dit leidt tot de aanname dat zij beiden
gezamenlijke doelen op lange termijn hebben,
maar dat hun doelen voornamelijk op korte
termijn verschillen.
Gezamenlijke doelstellingen in onderwijs
Juist deze gemeenschappelijke doelen vormen
de kern van het zogenaamde Bologna-proces.
28
Volonté Générale
2014 - n°4
skills’. Onderwijs wordt niet alleen vaak in
verband
gebracht
met
economische
ontwikkeling, maar het zou daarbij ook de
kwaliteit van arbeidspotentieel en het
algemene academische klimaat verbeteren.
inzet en financiering, maar heeft op langere
termijn positieve economische, academische
en politieke effecten. Juist in deze
onvoorspelbare tijden is het belangrijk dat
Rusland en de EU ideeën blijven uitwisselen in
plaats van tegenover elkaar te zetten. Hoger
onderwijs is hiervoor het meest toegankelijke,
maar ook meest fundamentele domein.
Behouden van de status quo
Hoewel het behouden van de status quo in de
huidige gespannen politieke situatie de meest
realistische en waarschijnlijkste optie lijkt, zal
het op lange termijn niet effectief zijn. In het
huidige Europese beleid wordt Rusland
officieel
als
‘gelijkwaardige
partner’
beschouwd, maar in het Erasmus+
programma is van een gelijkwaardige
samenwerking allerminst sprake. Zowel de EU
als Rusland zouden daarom baat hebben bij
een beleid waarin de verantwoordelijkheden
daadwerkelijk eerlijk verdeeld zijn. Dat zou
wel
betekenen
dat
het
huidige
onderwijsprogramma op de schop moet.
Conclusies
Hoewel de spanningen tussen de EU en
Rusland de afgelopen periode enorm zijn
opgelopen, stellen wij dat samenwerking op
het gebied van hoger onderwijs mogelijk en
zelfs wenselijk is. Om dit te bewerkstelligen
moeten zowel de EU en Rusland wel enkele
stappen zetten:
De
EU
zou
internationaal
educatiebeleid moeten koesteren vanwege het
relatief gedepolitiseerde karakter en indirecte
voordelen op andere beleidsterreinen zoals de
politieke en economische beleidssfeer.
De EU moet bovendien haar houding
ten opzichte van Rusland aanpassen. In plaats
van een paternalistische houding is een meer
pragmatische en gelijkwaardige relatie gepast.
Daar vloeit tevens uit voort dat de EU
minder gericht moet zijn op het direct
overbrengen van culturele waarden van de EU
aan Rusland, maar meer op gericht zou
moeten zijn op dialoog en de uitwisseling van
ideeën.
De onderhandelingen over visa D en
verblijfsvergunningen moeten door de EU en
Rusland heropenend worden, om het voor
deelnemers aan uitwisselingsprogramma’s
makkelijker te maken om hun internationale
carrière te vervolgen.1
Minder samenwerking
De EU zou er ook voor kunnen kiezen om de
samenwerking te verminderen, door op de
financiering en promotie van de huidige
projecten te bezuinigen of hier zelfs in het
geheel mee te stoppen. Op de korte termijn
kan de EU hiermee vanzelfsprekend kosten
besparen, maar uiteindelijk zal het vooral
nadelige effecten hebben. Voor studenten en
academische staf, in zowel Rusland als Europa,
beperkt het de keuzevrijheid en de
mogelijkheid om hun kennis en vaardigheden
te verbeteren, wat tot verschraling van het
onderwijs
leidt.
Bovendien
zijn
uitwisselingsprogramma’s een relatief noncontroversiële, maar effectieve manier om de
reputatie en de internationale positie van
Europa te verbeteren.
Sophie van Dam (1992), Kirsten van Iersel (1992),
Philipp Jakubeit (1985), Akemi Jeuken (1986) en
Max Laven (1989) waren afgelopen studiejaar lid van de
interdisciplinaire en internationale denktank European
Politics, deel van het Honours Programma Reflections
on Science.
Meer samenwerking
Dit brengt ons bij het derde scenario; meer
academische samenwerking met Rusland. De
EU zou de uitwisselingsprogramma’s kunnen
uitbreiden en verdiepen, zodat niet alleen de
academische mobiliteit, maar ook de integratie
van de beide onderwijssystemen wordt
bevorderd. Dit vergt van beide partners meer
Visa D is een verblijfsvergunning die van toepassing is
als er tussen de 90 en 180 dagen verbleven zal worden als
toerist, student, op een zakelijke reis, om vrienden en/of
familie te bezoeken of bij tijdelijk dienstverband.
1
29
Volonté Générale
2014 - n°4
Technisch inzicht, gezond verstand en hart voor de wereld
Interview met Lizette van der Kamp
Lizette van der Kamp (1978) is biomedisch
werktuigbouwkundige en werkt bij Artsen
zonder Grenzen. Volonté Générale sprak met
haar over haar technische opleiding,
ontwikkelingshulp en de overstap van het
bedrijfsleven naar een NGO.
degelijk op zoek naar een baan. Bovendien
had ik de wens om in het buitenland te gaan
werken. In 2007 deed zich de mogelijkheid
voor om als trainee bij een bedrijf in de VS
aan de slag te gaan. Die kans heb ik met beide
handen gegrepen. Het bedrijf waar ik toen
werkzaam was, maakte protheses voor
bijvoorbeeld soldaten die gehandicapt uit Irak
terugkwamen.
Er was echter geen mogelijkheid om na
het traineeship bij het bedrijf te blijven. Om
die reden moest ik op zoek naar iets anders. Ik
ben vervolgens naar Nederland teruggekeerd
en heb een baan gevonden bij een bedrijf dat
offshore olie- en gaspijpleidingen aanlegt. Dit
bedrijf heeft bijvoorbeeld meegewerkt aan de
(omstreden) Nord Stream-pijpleiding. Het werk
was enerzijds totaal anders, want ik moest
schakelen naar het rekenen met grote
krachten. Anderzijds was door de brede
technische opleiding aan de TU de stap ook
weer niet zo groot. Het was een ontzettend
leuke baan, omdat ik snel grote
verantwoordelijkheid kreeg voor grote
projecten en we overal ter wereld werkzaam
waren. Daarnaast is er veel geld in die sector,
waardoor er veel mogelijkheden waren voor
onderzoek en innovatie. Tegelijkertijd was het
erg intensief: tachtig procent van een dag ben
je met je werk bezig.
Vanwaar de keuze voor een studie
Werktuigbouwkunde aan de Technische
Universiteit Delft?
Op de middelbare school had ik een technisch
profiel met onder andere wiskunde B en
natuurkunde. Ik dacht: als ik voor een
alfastudie kies, dan kan ik alleen maar denken.
Als bèta probeer je om echt iets tastbaars te
maken. Ik wilde graag iets creëren. Dat was de
belangrijkste reden voor mijn keuze om de
techniek in te gaan. Daarnaast is ‘de techniek’
in het algemeen en werktuigbouwkunde in het
bijzonder zo ontzettend breed, je kunt er alle
kanten op.
Vrouwen zijn in de minderheid op de technische
universiteiten in Nederland. Hoe heb je het
ervaren om als vrouw een technische studie te
volgen?
Ik vind het van belang om zelf keuzes te
maken. Hoewel vrouwen op de TU in de
minderheid zijn, was er een docente die mij
sterk inspireerde om juist als vrouw een
technische studie te voltooien. Ik heb er over
het algemeen absoluut geen nadeel aan
ondervonden; het is echt hoe je er zelf mee
om gaat. Het is bovendien goed samenwerken
met mannen. Af en toe moest ik er misschien
wel iets meer voor waken dat ik geen taken uit
handen liet nemen: het ‘grote –broersyndroom’ lag op de loer.
In januari 2011 heb je je baan in de offshoreindustrie verruild voor een baan bij Artsen
zonder Grenzen. Vanwaar deze sprong van het
bedrijfsleven naar de wereld van de NGO?
Daarvoor moeten we een stukje terug in de
tijd. Voordat ik aan mijn studie begon, heb ik
lang getwijfeld om ontwikkelingswerk te gaan
doen. Ik heb er toen voor gekozen om te gaan
studeren, maar de wens om in het buitenland
mensen te helpen heb ik altijd gekoesterd.
Tijdens mijn werk in de offshore heb ik de
website van Artsen zonder Grenzen goed in
de gaten gehouden. Ik had namelijk gezien dat
zij ook op zoek waren naar projectmanagers
Van studie naar baan: moest jij op zoek naar
een baan of kwam de baan naar jou toe?
Je hoort wel eens dat in de techniek de banen
voor het oprapen liggen, maar ik moest wel
30
Volonté Générale
2014 - n°4
met een technische achtergrond. Uiteindelijk is
het me inderdaad gelukt een baan bij Artsen
zonder Grenzen te krijgen.
mijn baas naar welke locatie ik zal gaan, waar
de problemen zich voordoen. In principe
moeten alle landen één keer per twee jaar
bezocht worden.
Een goed voorbeeld is Congo. Ik had
een overzicht gemaakt om bezoeken af te
leggen. Eerst neem ik contact op met de
ziekenhuizen. Lokale technici brengen mij op
de hoogte van de situatie en gaan, wanneer ik
het ziekenhuis bezoek, met mij mee. Op basis
van de informatie die mij tevoren is verstrekt
en de situatie zoals ik die daar aantref, kan ik
een training opzetten. Ook besluit ik, na
overleg met de medische staf, welke
apparatuur eventueel vernieuwd moet worden.
Om alles rondom medisch-technische
apparatuur binnen AzG zo efficiënt mogelijk
te laten functioneren, heb ik een werkgroep
opgericht samen met de andere 4 operationele
centra (naast A’dam ook Barcelona, Parijs,
Geneve en Brussel), die medische apparatuur
selecteert. We maken bijvoorbeeld afspraken
met Philips of Siemens om nieuwe apparatuur
in te kopen. Mijn werk in Nederland richt zich
ook op het ontwikkelen van een strategie die
de komende vier jaren gebruikt kan worden.
Op die manier houd ik me bezig met het
ontwikkelen van een zo efficiënt mogelijk
beleid. Ik balanceer tussen de ‘lokale’ vraag
naar apparatuur en de overkoepelende
strategie van Artsen zonder Grenzen. Het ene
moment houd ik me dus bezig met
inkoopbeleid voor apparatuur, het andere
moment sta ik in een lokaal ziekenhuis uit te
leggen hoe de nieuwe medische apparatuur
gebruikt moet te worden.
Hoe ziet dat werk bij Artsen zonder Grenzen er
uit voor een biomedisch technicus?
Mijn baan bestaat voor ongeveer veertig
procent uit het reizen naar gebieden waar
Artsen zonder Grenzen actief is. Ik word niet
voor negen of tien maanden naar het
buitenland uitgezonden, maar verblijf meestal
voor een periode van twee tot zes weken op
een locatie in het buitenland.
Het is niet mijn taak om een
(nood)hospitaal op te zetten, maar ik ben wel
betrokken bij ‘de inhoud’ van een ziekenhuis
of hospitaal. Ik ben verantwoordelijk voor alle
medische-technische apparatuur in het veld,
functioneert en dat mensen ermee kunnen
werken; kortom alles met een stekker dat
gebruikt wordt voor diagnose of medische
behandeling. Daarnaast moet ik er voor
zorgen dat medicijnen voldoende worden
gekoeld Dit doe ik in veldhospitalen, maar
bijvoorbeeld ook in oude scholen die voor
langere perioden tot ziekenhuis zijn
omgetoverd. De meeste ziekenhuizen waar
Artsen zonder Grenzen werkzaam is, staan
niet in vluchtelingenkampen of gebieden waar
nog dagelijks sprake is van een conflict; de
meeste hospitalen in bijvoorbeeld de
Democratische Republiek Congo of Myanmar
bestaan minstens vijf jaar. Een ander goed
voorbeeld van een langdurig project waar ik
bij betrokken ben geweest, is de bestrijding
van
tuberculose
in
Oezbekistan.
Tuberculosepatiënten hebben minimaal een
behandeling van twee jaar nodig, dus ook de
voorzieningen ter plaatse worden voor langere
tijd opgezet.
Artsen zonder Grenzen onderscheidt zich onder
andere door haar onafhankelijkheid. In hoeverre
maakt dit samenwerken met overheden of
internationale organisaties lastig?
Verschillen je taken in binnen- en buitenland?
Artsen
zonder
Grenzen
heeft
onafhankelijkheid inderdaad hoog in het
vaandel staan. We zijn er sterk op gericht om
niet afhankelijk te zijn van enige vorm van
overheidsgeld. We willen niet gebonden zijn
aan politieke beslissingen en agenda’s van
anderen. Echter, in het veld werken we
Ik ben verantwoordelijk voor alle medische
apparatuur in de ziekenhuizen. Ik heb een
overzicht van 25 landen en in die landen zijn
er tussen de twee en tien projecten. Met
behulp van dat overzicht, nieuwe informatie
en eigen ervaring analyseer ik waar mogelijke
problemen zitten. Dan besluit ik samen met
31
Volonté Générale
2014 - n°4
intensief samen met andere organisaties, zoals
UNICEF of Save the Children. Denk daarbij aan
de vluchtelingenkampen. Ook wordt er
samengewerkt
met
overheden,
want
organisaties hebben toestemming van de
overheid nodig om een land überhaupt binnen
te komen. We leggen dan uit dat we een
neutrale organisatie zijn en aan alle partijen
hulp willen bieden. Overheden zijn ook een
belangrijke factor in het garanderen van onze
veiligheid.
Artsen zonder Grenzen is in veel
gebieden actief en heeft daardoor toegang tot
informatie die voor anderen (nog) niet
beschikbaar is. Een goed voorbeeld is de
situatie in de Centraal Afrikaanse Republiek.
Het is voor Nederland lang onduidelijk
geweest hoe ernstig de situatie daar was en
eigenlijk nog steeds is. Wij zijn onafhankelijk,
maar tegelijkertijd ook de ogen en oren van
diplomaten en overheden. Het delen van
informatie blijft echter wel gevoelig: we
hebben toestemming om in die situatie te
werken en omdat we een neutrale organisatie
zijn, kunnen we niet zomaar alle informatie die
we hebben met allerlei partijen delen. Wanneer
je in een land zit, maak je als team afspraken
over welke informatie er wel en niet naar
buiten mag.
Hoe is het nu om als bèta binnen een organisatie
te werken die niet primair op technische processen
is gericht? Is dat iets dat je meer studenten aan
zou raden?
Ik merk dat mensen met een technische
achtergrond vaak een heel pragmatische
insteek hanteren in het oplossen van
problemen. Wanneer je een technische studie
volgt, kun je daarna heel veel kanten op.
Misschien is er op het moment een te
eenzijdig beeld van de technische studie: je gaat
erna aan de slag bij een technisch bedrijf. Dat
hoeft helemaal niet zo te zijn. Je kunt je
bijvoorbeeld ook richten op duurzaamheid,
beleid of ontwikkelingssamenwerking. 
32
Volonté Générale
2014 - n°4
Is dit nu later?
Brigitte Geurts
Ooit zaten we allemaal vol dromen over wat er van de toekomst zou worden. We zouden later
dolfijnentrainer, brandweerman of (in mijn geval) professioneel pannenkoekenversierder worden.
We zouden later wonen in huizen met helikopterdek, boerderijen met eigen manege of (in mijn
geval) een zwembad bewaakt door bloedhonden. We zouden later trouwen met een prins, prinses
of (in mijn geval) die bebrilde jongen uit groep 4. We zouden later zoveel. Als ik terugkijk naar die
dromen realiseer ik me dat ze geen van alle werkelijkheid zijn geworden. Heb ik mijn kans gemist is mijn toekomst nu voorbij?
Net als Stef Bos vraag ik me soms af: is dit nu later? En moet ik me nu zorgen maken dat ik
die jongen uit groep 4 in geen jaren meer gezien heb, ik niet eens in de buurt van het zwembad
woon en ik met pannenkoeken versieren het amateurniveau nooit heb kunnen ontstijgen? Ik heb
toch twintig jaar de tijd gehad, en er blijkbaar weinig mee gedaan. ‘Ik snap geen donder van het
leven, ik weet nog steeds niet wie ik ben’, ben ik het wederom met Stef Bos eens, maar toch durf ik
nog steeds te dromen. Voorzichtigjes. Over een later dat misschien nooit gaat komen en een
toekomst die misschien voorbij zal zijn zonder ooit werkelijkheid te zijn geworden.
Toen ik er als klein meisje achter kwam dat je bij het zien van een vallende ster een wens
mag doen, wenste ik dat ik altijd wensen mocht doen, wel of geen vallende ster. En wensen deed ik.
Hoewel ik nu niet meer weet of dit ging over mijn toekomstige carrière, woning of geliefde, weet ik
vrij zeker dat mijn wensen maar zelden uitkwamen. Toch weerhoudt me dat er niet van om bij het
zien van een vallende ster, het wegblazen van een wimperhaartje en het uitblazen van
verjaardagskaarsjes ijverig een wens te doen. Er komt vast wel eens een wens uit. Dum spiro spero.
Soms lijkt het dat naarmate we groter worden, onze plannen voor de toekomst juist kleiner
worden. Dat klinkt ergens wel logisch, want we hebben nu een veel beter beeld van de haalbaarheid
van onze wensen. Maar is dat enige reden, of hebben we niet zoveel hoop meer? Durven we niet
meer zo groots te dromen? Toekomstdromen geven weliswaar richting aan het leven, maar dat
leven heeft de neiging om nogal eens van koers te veranderen. Misschien durven we niet meer zo
oprecht te zijn over onze dromen nu we zelf het bewijs zijn dat niet alle dromen uitkomen.
Wanneer we onze dromen uitspreken, of dat nou voor onszelf of voor anderen is, worden
ze ‘echt’. Door toe te geven dat we iets willen, leggen we ons ook onherroepelijk vast aan het
wagen van een poging om dat voor elkaar te krijgen. Als we zwijgen over onze stiekeme plannen,
hoeven we ons falen nooit toe te geven wanneer een droom geen werkelijkheid wordt. Maar op die
manier missen we ook dat extra duwtje in de rug dat we nodig hebben om onze moed bij elkaar te
rapen en het gewoon te proberen. Dus durf vooral groots te dromen en veel te wensen. Heb hoop!
Alleen dan worden dromen misschien werkelijkheid. Thomas Edison is het met me eens: ‘Our
greatest weakness lies in giving up. The most certain way to succeed is always to try just one more
time.’
Met iedere dag wordt mijn toekomst iets korter, en mijn verleden langer. Maar in plaats van
dat dat me afschrikt, glimlach ik bij de gedachte aan het deel van mijn leven dat me nog te wachten
staat want ik weet zeker dat het mooi gaat zijn. De toekomst is nooit voorbij. Mijn kindsdromen
zijn gaandeweg vervangen door nieuwe (meer realistische?) toekomstwensen. En dat is maar goed
ook. Ik heb tenslotte inmiddels een andere bebrilde jongen gevonden en blijk allergisch te zijn voor
het chloor in zwembaden. En het pannenkoeken versieren? Dat mogen mijn toekomstige kinderen
later wel doen - wanneer dat later dan ook zal zijn. 
Brigitte Geurts (1989) is promovenda Analytische Chemie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
33
Volonté Générale
2014 - n°4
Gemengde gevoelens over samengesteld werk Rosanvallon
Martijn van den Boom
Ruim twee jaar geleden ontving de Franse
historicus en politiek denker Pierre
Rosanvallon de Spinozalens. Ter gelegenheid
hiervan werd in Nederland het boek Democratie
en tegen-democratie uitgebracht. In het boek zijn
verschillende teksten van en over de denker
samengebracht. Het boek begint met een
uitgebreide inleiding op het leven en het werk
van Rosanvallon geschreven door Ido de
Haan, hoogleraar Politieke Geschiedenis te
Utrecht en juryvoorzitter van de Spinozalens
2012. Daarna komt Rosanvallon aan het
woord. Eerst in een interview met Frank
Meester – als docent verbonden aan de
Haagse Hogeschool – afgenomen
naar
aanleiding van het winnen van de prijs. Hierna
volgen een viertal teksten van de hand van
Rosanvallon: de Spinozalezing en de drie
inleidingen van Rosanvallons drieluik over
hedendaagse democratie.
Sinds het eind van de jaren 1970 mengt
Rosanvallon zich in het Franse politieke debat.
Aanvankelijk was hij vakbondsman, maar in
1983 zette hij de stap naar de academische
wereld en werd onder leiding van François
Furet lector aan de École des hautes études en
sciences sociales (EHESS). Ook als
academicus bleef hij actief als publiek
intellectueel in denktanks, tijdschriften en
onderzoeksscholen.1 Een flink aantal publicaties, waaronder 23 boeken, volgden.2 Hoewel
Rosanvallon zich gericht heeft op de Franse
geschiedenis in zijn vroege werk, is zijn
politiek filosofisch werk niet alleen gebonden
aan Frankrijk. Ido de Haan wijst er in zijn
inleiding op dat Rosanvallon zelfs actief een
internationaal publiek opzocht. Zijn werk is in
verschillende talen vertaald en gepubliceerd.
De bundel Democratie en tegen-democratie vormt
de eerste – en tot op heden de enige –
Nederlandse vertaling van zijn werk.3
Democratie en tegen-democratie is een
bloemlezing, een samengesteld werk van 166
pagina’s
tekst
(inclusief
noten
en
(deel)titelbladen). Hiervan neemt Rosanvallon
zelf honderd pagina’s voor zijn rekening. Wie
denkt te maken te hebben met een vertaling
van het standaardwerk La contre-démocratie
(2006) komt bedrogen uit: slechts de inleiding
is er in te vinden. Dit samengestelde karakter
van het boek wekt gemengde gevoelens op.
Het samengestelde werk vormt een
prettige inleiding op het werk van Rosanvallon.
De inleiding, het interview en de
Spinozalezing geven een helder overzicht van
de context waarin de Franse denker zich
beweegt. In eerste instantie laat het zien wat
de ontwikkeling van Rosanvallons carrière is
geweest: een man van de praktijk, die
overstapte naar de universitaire wereld, maar
toch ook zijn publieke rol niet kon loslaten.
Tevens geeft het inzichten in de intellectuele
inspiratiebronnen en academische scholen
waartoe Rosanvallon behoort. Hierdoor is het
mogelijk om de zijn ideeën in een bredere
context te plaatsen en de keuzes voor zijn
onderwerpen beter te begrijpen.
De belangrijke thema’s in zijn werk
worden aan de hand van de inleidingen van
het eerder genoemde drieluik – La contredemocratie (2006), La légitimité démocratique (2008)
en La société égaux – met de lezer gedeeld. Deze
inleidingen vormen een introductie op het
hedendaagse werk van Rosanvallon. Het zijn
redelijk uitgebreide inleidingen en ze gaan de
diepte in. Doordat de inleidingen niet louter
een opsomming der hoofdstukken zijn, geven
ze de lezer van de bundel uitgebreid inzicht in
de belangrijke thema’s die Rosanvallon
behandeld. Bijvoorbeeld, de inleiding van La
contre-democratie, ‘Wantrouwen en democratie’,
stipt al de drie dimensies van tegendemocratie
– toezichtsmacht, sanctie- en belemmermachten, en volk als rechter (cursivering
Rosanvallon, Red.) – aan.4
Desondanks weet de bundel niet te
overtuigen. Inhoudelijk slaat het een groot
gedeelte van Rosanvallons werk over. Naast
politiek denker is Rosanvallon ook historicus.
Hoewel zijn geschiedkundige werk met name
is gericht op de Franse geschiedenis,5 biedt het
ook inzichten die buiten Frankrijk van belang
34
Volonté Générale
2014 - n°4
zijn.6 Voor een vollediger beeld van het werk
van Rosanvallon zou het dan ook beter zijn
om in ieder geval ook een gedeelte van een
van zijn geschiedkundige werken op te nemen.
Naast het drieluik over de actuele staat van
democratie,
bestaat
er
ook
een
geschiedkundige trilogie over de ontwikkeling
van de democratie in Frankrijk – Le sacre du
citoyen (1992), La peuple introuvable (1998) en La
démocratie inachevée (2000). De vraag rijst op
waarom de uitgever bijvoorbeeld niet de
inleidingen van deze boeken in Democratie en
tegen-democratie heeft opgenomen. Het zou een
logische aanvulling zijn.
Qua opzet slaagt de bundel er niet in
om zich aan de gedachte te onttrekken dat het
niet echt een boek van Rosanvallon is. Zoals
hierboven gezegd, van de 166 pagina’s zijn er
slechts honderd door de Franse denker zelf
geschreven. Tijdens het lezen beklijft het
gevoel dat het boek louter als inleiding op
Rosanvallon is bedoeld en dat er terloops nog
even een paar teksten van hem als bijlage zijn
toegevoegd.
Hierdoor ademt het werk
vluchtigheid uit en geeft het een gevoel dat
Democratie en tegen-demcratie een allegaartje is.
Dit laatste wordt versterkt door de inclusie
van het interview. Waar het stuk van De Haan
een welkome introductie op het werk van
Rosanvallon is, het overzichtelijk is en fijn
leest, voelt het interview geforceerd en
overbodig.
Is
het
boek
vanwege
de
bovengenoemde kritiekpunten een gemiste
kans? In antwoord op deze vraag is het goed
om voor ogen te houden voor welke lezers dit
boek is bedoeld. Voor de geïnteresseerde leek
vormt het werk een goede inleiding. Zij die
niet thuis zijn in hedendaagse politiekfilosofische debatten vinden in de bundel
genoeg stof tot nadenken. Het concept
tegendemocratie is een interessante analyse
van de huidige politieke samenleving en is op
zichzelf al van genoeg waarde om de
publicatie bestaansrecht te geven.
Door de wol geverfde politiek
filosofen en historici die bezig zijn met het
onderwerp democratie zullen weinig nieuws
vinden. Voor hen zijn de denkbeelden die naar
voren komen in deze bundel waarschijnlijk
reeds bekend. In dezen is eigenlijk alleen de
inleiding van De Haan met zijn contextschets
interessant voor als men op een heldere
manier snel inzicht wil krijgen in de positie
van Rosanvallon in de academische wereld.
Het is frappant dat Rosanvallon
blijkbaar zo’n belangrijk denker is dat hij de
Spinozalens verdient, maar niet zo belangrijk
om zijn werk, of in ieder geval een van zijn
werken, integraal te vertalen. Hopelijk
stimuleren de verkoopcijfers van Democratie en
tegen-democratie de uitgever om meer van
Rosanvallon te publiceren. Kopen dus! 
| P. Rosanvallon, Democratie en tegen-democratie
(Uitgeverij Boom; Amsterdam 2012). ISBN
9789461050175. Paperback € 15,30.
Martijn van den Boom (1987) is historicus en politiek
filosoof. Op dit moment werkt hij als adviseur voor UWV.
I. de Haan, ‘De democratie als werk in uitvoering. Pierre
Rosanvallon over democratie, representatie en gelijkheid’,
in P. Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie (Amsterdam
2012) 9-47, aldaar 14-21.
2 ‘Publicaties van Pierre Rosanvallon’, in in P. Rosanvallon,
Democratie en tegendemocratie (Amsterdam 2012) 167-169.
3 De Haan, ‘De democratie als werk in uitvoering’, 43.
4 P. Rosanvallon, ‘Wantrouwen en democratie. Inleiding
tot La contre-démocratie’ in in P. Rosanvallon, Democratie en
tegendemocratie (Amsterdam 2012), 91-122, aldaar 102-109.
5 De Haan, ‘De democratie als werk in uitvoering’, 31.
6 Ibidem, 43.
1
35
Volonté Générale
2014 - n°4
Zwartenhoofdenhuis
Jacob van Hoof
Volgende week ga ik met drie oud-huisgenoten even zoveel dagen naar Riga, de hoofdstad van de
Letse republiek. We boekten het stedentripje afgelopen augustus eigenlijk in een hete opwelling
nadat één van ons in de WhatsApp-groep (binnen het studentenhuis schoolden wij stiekem samen)
liet weten dat hij op internet op een belachelijk goedkoop aanbod was gestuit dat we niet aan ons
voorbij konden laten gaan. Het arrangement – vijfenvijftig euro voor een driedaagse reis en verblijf
– werd dan ook door enkele oo-em-ef-gee’s, smilies waarvan monden openvielen en dansende
bananen ontvangen. Voor we het wisten was voor ons besloten dat we Sinterklaas in de Baltische
winter zouden vieren. In de warme zomer leek het feestseizoen nog ver weg.
Nu de avonden bar en lang worden en steeds korter dag tot aan de trip, doe ik vlot
vooronderzoek naar een stad die ik nog helemaal niet ken. Riga, zo lees ik mezelf in, heeft zo haar
warme en koude kanten. Ik leer van haar continentaal klimaat, haar roerige geschiedenis waarin zij
onder bewind van vele overheersers viel, de grootheden die zij voortbracht en de vele
bezienswaardigheden die zij rijk is. Ik kijk nu al uit naar de Centrale Markt welke is geconstrueerd
uit vijf imposante bogen van enorme Duitse Zeppelinhangaars uit de Eerste Wereldoorlog. Ook
groeit mijn enthousiasme huizenhoog voor de schijnbaar vele Art Nouveau-architectuur die er in
de binnenstad te vinden is.
Op een donkere novemberavond neem ik tijdens mijn online ontdekkingstocht kennis van
het bestaan van het Schwarzhäupterhaus, gelegen aan het Raadhuisplein. Ik moet, waarschijnlijk net
als u, een beetje glimlachen om de onbeschroomde naam. Juist: het ‘Zwarthoofdenhuis’. Laat het
de allochtone gemeenschap in Nederland in deze tijd maar niet horen. Dit gildehuis, dat in de
veertiende eeuw gebouwd is, ontleent haar naam aan het Broederschap der Zwarthoofden,
bestaande uit ongehuwde Duitse kooplieden en andere niet-autochtone burgerij van de stad die de
Heilige Mauritius hadden geadopteerd als hun beschermheilige. Mauritius was een vereerd man en
naar wat blijkt na nog een aantal klikken van mijn muis, bovendien zo zwart als roet. Een echte
brother, zo stel ik me hem voor, en ik glimlach nog een keer. Hoe meer beelden van hoe hij als
cartooneske creool pronkerig in gevelstenen uitgehouwen op de façade van het onbeschoorsteende
pand prijkt tot me komen, hoe meer mijn gelaatsuitdrukking de trekken van een grimas meekrijgt.
Had het Zwarthoofdenhuis op de Markt in Gouda gestaan, dan waren er vast al wat Kamervragen
over gesteld of was het gebouw misschien zelfs aan een beeldenstorm onderhevig geweest.
Lang heb ik me niet willen mengen in de zwartepietendiscussie, een begrip met zoveel
nieuws- en woordwaarde dat het vanaf dit jaar onder toeziend oog van meerdere medespelers vast
steeds vaker genoegzaam op het scrabblebord zal worden uitgelegd. Lang ook heb ik verkondigd
‘geen mening’ te hebben in de discussie over de vraag of de hervorming van een traditioneel WestEuropees kinderfeest, waar ik tot mijn zevende nog heilig in geloofde maar tot op kort geleden pas
de kinderlijke onschuld uit verdwijnen zag, gerechtvaardigd is. Nu, lang na de parachutesprong uit
de kinderdroom waarin moeder, opvoeder, mens en maatschappij gaandeweg meer gaten schoot,
word ik als groot geworden kind plots met open ogen en volwassen neus op de zwart/witte feiten
van de huidige realiteit gedrukt. In deze tijdsgeest waarin de vrijheid van meningsuiting
hoogtijdagen beleeft, ieder individu door pers en social media een ongenuanceerde spreekbuis krijgt
en zo ten taaltonele treedt, waarin zelfs een zelfbenoemd poëet als ik in Volonté Générale een podium
kreeg, wordt het misschien tijd dat ook ik maar eens stelling neem. Bij dezen bent u er getuige van.
Nu onze heilige huizen andermaal geen onaantastbare waarheid blijken, zou het ons staan
en sieren als we onze rituelen, het gevoel van nationale trots en de angst voor verandering (de drie
pijlers ook wel ‘traditie’ geheten) geheel tégen die gewoonte in opzij zetten en anders invullen nu
sommige flagrante aspecten ervan bij enkele bevolkingsgroepen in onze maatschappij op innerlijk
verzet stuiten. We mogen een dergelijk geluid niet bagatelliseren ten faveure van een superieur
36
Volonté Générale
2014 - n°4
collectiviteitsgevoel en de waan waarin we onze kinderen opvoeden waar ze vroeg of laat, al dan
niet door ons dan wel een ander, toch weer uitgehaald worden. Geheel in de Hollandse
calvinistische traditie is het daarom de hoogste tijd voor hervorming en verbeeldingsstorm. 
Jacob van Hoof (1981) is dichter en schrijver die publiceert onder het pseudoniem 'Djeekop de Dichter'. 37