Nawoord bij: Het lijden van de jonge Werther Salamander Klassiek

Nawoord bij:
Het lijden van de jonge Werther
Salamander Klassiek 2004
Nawoord
Voor de hand liggende dingen gebeuren vaak het laatst. Zo verschijnt nu een
nieuwe vertaling van Die Leiden des jungen Werther, zonder dat er van enige hernieuwde belangstelling voor Goethe in Nederland sprake is; plompverloren, als
bij verrassing. En toch, zoals gezegd, zo vanzelfsprekend: deze mengeling van romantiek, doodsverlangen, terug naar de natuur, Weltschmerz, levensvolheid en
ascese kan het je van het voor de moderne mens zijn, het neusje van de zalm voor
het vervreemde kneusje.
Bij het horen van de naam Goethe denken veel mensen eerder aan 'n bestoven
foliant, of liever aan ‘n waarlijk onafzienbare rij van bestoven folianten, dan aan 'n
schrijver. Op z'n best koesteren ze een afschuw voor de pedante staatsman, de
doorregen Olympiër die feilloos de middelmaat prees en likte, en meer op 'n korset leek dan op 'n god. Tijdens Goethes leven wist men al een grafschrift op hem
te schrijven dat als volgt luidde:
Hier ruhet Goethe’s Leib; sein Geist
War vor dem Leib schon abgereist.
In Nederland wordt die houding het scherpst verwoord door Multatuli, die het in
zijn Duizend-en eenige-hoofdstukken over specialiteiten heeft over ‘die bekwame
faiseur’ met zijn ‘meer geprezen dan gelezen werken’ en die, naar aanleiding van
Cervantes, zegt ‘dat de Don Quichot meer ziel gekost heeft dan Goethe ooit bezat’.
Maar langzaam werd, in de twintigste eeuw, Goethes starre en zielloze huid, de
schrik van de kinderschooltjes, afgepeld, het materiaal werd opnieuw gerangschikt, de accenten anders gelegd, en toen kwam ook het onberekenbare loeder
tevoorschijn, de gefrustreerde erotomaan, de superieure parodist.
De geheel vanuit dit standpunt van menselijkheid en, wat Multatuli noemt, ziel
geschreven biografie van Richard Friedenthal kon nog in het begin van de jaren
zestig van deze eeuw een hele garde grijze professoren schokken. Ja, ze kenden
ook Lotte in Weimar, van Thomas Mann, en nog wel meer, maar dat was fictie... en
dit... een biografie! Wetenschap! Heiligschennis!
1
Het is Het lijden van de jonge Werther geweest dat Goethe op slag en stoot wereldberoemd heeft gemaakt. Hij schreef het in vier weken, het verscheen aanvankelijk anoniem in 1774, toen hij zo'n vijfentwintig jaar oud was, maar de uitgave
die steeds gebruikt wordt en ook het uitgangspunt vormde voor deze nieuwe Nederlandse vertaling is die van 1787, waaraan onder meer de geschiedenis van de
boerenzoon die zijn liefdesrivaal vermoordt toegevoegd is, een pendant van de
Werther-geschiedenis.
Het succes van de Werther, die roman over een verliefde dweper, die zichzelf aan
flarden schiet omdat zijn beminde object reeds is uitbesteed, was onvergelijkelijk.
Over heel Europa raasde een zelfmoord-epidemie, dé grote mode werd de Werthermode: een blauwe rokjas met een geel vest en een gele broek. Geëxalteerde
jongemannen gingen in deze kledij aan een tafel zitten, waarop pistolen lagen,
zoals in de roman, en schoten zich door het hoofd met de deur wijdopen, zodat
iedereen het zien kon. Zielenherders en veldpredikanten schuimbekten - omdat
zij er een apologie van de zelfmoord in zagen - over zoveel zedeloosheid. Werther
verscheen op serviezen en souvenirs, lezers besprenkelden zich met het parfum
Eau de Werther. Napoleon verzekerde Goethe het boek meer dan eens gelezen te
hebben.
De Werther is niet meer los te maken van de reële biografische gegevens die ertoe
hebben geleid. Goethe is nu eenmaal zo'n man over wie alles bekend is: wannéér
precies hij die-en-die komma zette... wie de zuster was van de man die hij op dieen-die dag op de hoek van Sackgasse zoveel tegenkwam... op welke momenten hij
kiespijn had... Zo weten we dat Goethe weliswaar in die jaren verliefd is geweest
op een reeds uitbestede vrouw, Charlotte Buff, maar de benen nam en prompt op
een ander verliefd werd, op Maximiliane Roche, wier zwarte ogen de Lotte in de
roman meekreeg. Toen hij van een vriend, de man van Charlotte, het verhaal
hoorde over een ongelukkige jongen, Jerusalem, die wél zelfmoord pleegde, stond
het verhaal hem plotseling duidelijk voor ogen: ...’de vreemdeling die heden ten
dage het uitgestorven Wetzlar bezoekt,’ (ik citeer Cd. Busken Huet in zijn gedegen
essay over de Werther uit Litterarische Fantasien en Kritieken, deel 19, geschreven in 1874, honderd jaar na de eerste druk) ‘en door goedgelovige cicerones zich
het kamertje waar Werther de dood zocht, het graf laat wijzen waarin Werthers
gebeente rust, [wordt] feitelijk naar het graf van Jerusalem en het kamertje van
Jerusalem [...] geleid. Van Goethe is geen spraak. Het volksgeloof heeft de denkbeeldige persoon voor de historische in de plaats gesteld, maar zonder in de keus
van de laatste zich één ogenblik te vergissen. Tot in de verering van het uitwendige is zij zichzelve gelijk gebleven. De blauwe rok, het gele vest, de gele pantalon,
2
de laarzen met bruine omslagen - dit klassiek geworden Werther-kostuum was
de gewone kledij van Jerusalem.’
Goethe zelf was ‘verstandiger’, hij was er de man niet naar om uit onbeantwoorde
liefde zelfmoord te plegen: ja, hij had in die periode (zo schrijft hij in Dichtung
und Wahrheit) wel eens een degen ietwat, een ietsje, een bitter beetje tegen zijn
huid gedrukt, ‘maar omdat het me toch nooit zou lukken, lachte ik mezelf tenslotte uit, gooide alle hypochondrische fratsen overboord, en besloot te leven!’
Hij maakte ook al heel snel zelf parodieën op het boek, en walgde ervan dat hij
voor het grootste deel van zijn leven voor het publiek de schrijver van de Werther
bleef. Waarom had dit boek, met die rococo-held in de hoofdrol, zo’n succes? Alle
modethema’s van die tijd kwamen erin voor: de vroomheid à la Lavater, de natuurlijkheid à la Rousseau, het vrije individu, de onbedorven mens tegenover de
ingebeelde adel en de burgerlijke conventies.
Het is het thema van het overborrelende genie, het jeugd-genie dat met zijn Weltschmerz te pletter loopt tegen de maatschappij. Slechts uiterlijk is het Werthers
liefde voor Lotte die hem tot de zelfmoord drijft: maar in feite is het de ennui, de
walging voor het leven, het gevoel misplaatst te zijn, de ‘Krankheit zum Tode’
(een later door Kierkegaard aan de Werther ontleende term).
‘Dat is de reden,’ vertelt Goethe precies vijftig jaar na het verschijnen van de Werther tegen Eckermann, sprekend over de actualiteit van het boek, ‘waarom het op
een bepaalde jeugdige leeftijd nog dezelfde uitwerking heeft als destijds. Ik zou
het ook nauwelijks nodig hebben gehad mijn eigen jeugdige droefgeestigheid te
ontlenen aan algemene tijdsinvloeden en de lectuur van bepaalde Engelse auteurs. Het waren veeleer individuele, zich voor mijn ogen afspelende omstandigheden die me het vuur aan de schenen legden en me uitdaagden, en die me brachten in de gemoedstoestand waaruit de Werther ontstond. Ik had geleefd, bemind
en zeer veel geleden! Dat was het.’
Het is deze rechtstreekse Sturm und Drang-betrokkenheid, waarbij de schrijver
vaak over zijn woorden struikelt, zijn toevlucht neemt tot uitroeptekens en gedachtestreepjes, die het boek tot een succes maakten. Als in een roes geschreven,
bracht het ook de lezers in een roes.
De Werther is een boek van contrasten: tijdens zijn periode van geluk leest Werther in Homerus, de schrijver van volheid en licht; in het tweede deel, het deel
van de melancholie, ruilt hij zijn Homerus in voor Ossian, de modieuze dichter
van de duisternis; Werther ontmoet Lotte in de lente, hij pleegt zelfmoord in de
winter; de ideeën van het piëtisme staan naast die van de Verlichting; Werthers
3
hartstocht is vuur, maar uit zijn ogen stroomt water, veel, veel water. Hoewel de
gevoelens hoog oplaaien (Goethe was geobsedeerd door branden, beschrijvingen
en ooggetuigenverslagen daarvan komen in zijn hele werk voor), is de Werther
vooral een waterboek. De tranenzeeën zijn onafzienbaar.
Kortom, de Werther is méér dan alleen een boek van een Schwärmer, die het boerenleven en de stille dorpjes verheerlijkt, ver van het stadsgewoel - die het kleine
geluk prijst - die verliefd wordt op het meisje Lotte dat al met Albert, een keurige,
hardwerkende, maar vooral kleurloze burgerheer verloofd is en die door deze
uitzichtloze liefde een eind maakt aan zijn leven. Zijn verslaafdheid aan de dood
teistert hem vanaf het allereerste begin:
bladzijde 51: ‘De aloude toverkracht van muziek heeft voor mij niets onaannemelijks. Zoals die eenvoudige wijs me aangrijpt! En wat weet ze er het moment voor
te kiezen, vaak als ik mezelf juist een kogel door het hoofd zou willen jagen! De
verdwazing en somberheid van mijn ziel vervliegt…’
bladzijde 6o: ‘Ik verviel in gepeins, en drukte in een bruuske opwelling de loop
van het pistool tegen mijn voorhoofd, vlak boven mijn rechteroog. - Wat nu! zei
Albert, en rukte het pistool uit mijn hand,-waarom doe je dat? -Het is niet geladen,
zei ik. - Wat dan nog, waarom doe je het! antwoordde hij driftig. Ik kan me niet
indenken dat een mens zo gek is om zichzelf voor zijn hoofd te schieten. De gedachte alleen al staat me tegen.’ (Volgt een discussie over zelfmoord.)
bladzijde 73: ‘Gegroet! Ik zie geen ander einde aan deze treurnis dan het graf.’
Enzovoort enzovoort.
Werther is, verliefd of niet, morbide van nature, wisselt snel van stemmingen, is
licht beïnvloedbaar, stroomt over van gevoel.
En dat is nog netjes gezegd. Hoewel je ‘t over de Werther nauwelijks kunt hebben
zonder onmiddellijk in de biografische werkelijkheid en de grote uitwerking ervan op latere generaties verstrikt te raken, biedt deze moderne, heldere vertaling
je toch enigszins de mogelijkheid er eens quasi onbevangen tegenaan te kijken,
het zomaar eens te lezen.
En dan is die Werther toch wel een absurde malloot. Met zijn geween, zijn gedweep, zijn gekwetste trots, zijn ongezonde liefde. Hij legde het loodje, Goethe
bleef leven, daar hij leep genoeg was om in te zien dat geen vrouw het waard is
dat je je om harentwille voor je kop schiet.
4
Het verhaal (met Lotte zelf die de fatale pistolen meegeeft) is pathetisch, staat ver
achter bij zo’n opmerkelijke Goethe-roman uit later jaren als Die Wahlverwandtschaften (‘Het chemisch huwelijk’), waarin de motieven en listen van de liefde wel
op een heel wat subtieler manier ontleed worden, en het diende in zijn pathetiek
slechts om er de voltallige menagerie van de romantiek in onder te brengen: de
tweeslachtigheid, de doodsdrift, de walging voor de beschaving, kortom, alle elementen die het boek ook nu weer tot een doorslaggevend succes kunnen maken
bij mensen van ‘een bepaalde, jeugdige leeftijd’, die beeldige mensen met hun vrolijke truitjes en hun kleurige bloesjes in hun landelijke huisjes met hun pitrieten
meubeltjes op hun grote, stille heides vol dartele geitjes.
Het blijft een boek van alle tijden.
Gerrit Komrij
19 april 1975
5