Supplement LSG article 2014-2015 A. Drie algemene theorieën over ethiek De drie algemene theorieën over ethiek zijn de gevolgen (consequentialist) ethiek, plichten (deontology) ethiek en de deugden (virtue) ethiek. Volgens de gevolgen ethiek wordt een actie beoordeeld op de werkelijke en verwachte gevolgen hiervan. De deontologische ethiek stelt dat de moraliteit van een actie voortvloeit uit de actie zelf. De deugden ethiek op haar beurt beoordeelt de actie op de achterliggende intentie. De verschillende eenheden van analyse worden hieronder in een figuur weergegeven: Bron: Three General Theories of Ethics and the Integrative Role of Integrity Theory, van M. Kaptein en J. Wempe (2011) In dit artikel worden de hierboven genoemde benaderingen bediscussieerd. Vervolgens wordt de integriteitsbenadering besproken, waarbij de gevolgen, plichten en deugden ethiek worden geïntegreerd. Gevolgen ethiek Volgens de gevolgen ethiek wordt een actie als moreel goed beschouwd als de gevolgen van de actie wenselijk zijn. De gevolgen ethiek gebruikt een bepaalde standaard (het doel) waartegen de gevolgen van de actie worden beoordeeld. Daarom wordt dit ook wel teleologische ethiek genoemd (afgeleid van het Grieks telos, “doel”). Adam Smith Adam Smith pleitte ervoor dat iedereen zijn of haar eigen belang nastreeft. Dit zou volgens hem indirect leiden tot de grootste gemeenschappelijke waarde. Volgens het klassieke utilitarisme moeten acties worden beoordeeld op de welvaart die het brengt voor de gehele samenleving. Utilitarisme is de algemene term voor theorieën over ethiek die acties beoordelen op de totale kosten en opbrengsten die het meebrengt voor de samenleving. Men is moreel verplicht de actie te volgen die het meeste opbrengt en het minste kost voor de samenleving. Jeremy Bentham Bentham wordt beschouwd als de grondlegger van het utilitarisme. Bentham stelt dat het criterium ‘het grootste genot voor het grootste aantal’ moet worden gebruikt om acties te beoordelen. Hierbij stelt hij dat iedereen als één telt en niemand als meer dan één. Het genot van een elitair lid van de samenleving is dus net zo belangrijk als het genot van een zwerver. In de ogen van Bentham is ethiek een simpele optelsom. ‘Het grootste genot’ kan volgens hem worden uitgedrukt in kwantitatieve termen. John Stuart Mill In kritiek op de theorie van Bentham beargumenteerde Mill dat niet alleen de intensiteit en de duur van het genot van belang zijn bij het meten van genot, maar de aard van het Twitter.com/SlimStuderen | Facebook.com/SlimStuderen 1 Supplement LSG article 2014-2015 genot ook. Volgens Mill is genot voornamelijk een kwalitatief concept. ‘Het genot van Socrates kan niet worden vergeleken met dat van een varken’. Genot kan worden verdeeld in hogere en lagere genoegens. Utilitarisme Het utilitarisme beslaat vele verschillende theorieën. Deze verschillende theorieën hebben echter wel een aantal kenmerken gemeen. Ten eerste gaan alle utilitaristische theorieën ervan uit dat er een intrinsiek goed bestaat dat kan dienen als een criterium voor het beoordelen van acties. Monistisch utilitarisme stelt dat er slechts één waarde is dat kan dienen als criterium: genot. Pluralistisch utilitarisme houdt in dat er verschillende waarden zijn die als criterium kunnen dienen. Volgens preferentieel utilitarisme kan een intrinsiek goed alles zijn wat iemand belangrijk vindt. Een tweede overeenkomst tussen de verschillende theorieën is de aanname dat het intrinsieke goed en het grotere goed kunnen worden geaggregeerd. Volgens het utilitaristische denken kan de waarden die verschillende mensen aan een actie hechten worden opgeteld. Het is daarbij mogelijk om de gevolgen van een actie voor sommigen te vergelijken met de effecten van de actie op anderen. Het derde kenmerk van utilitaristische theorieën is dat utiliteit of het grotere goed wordt gebruikt als criterium voor het beoordelen van de moreel van acties. Dit betekent dat mensen zouden moeten handelen voor het grotere goed van de samenleving als geheel. Een laatste kenmerk van deze theorieën is dat de bijdrage van een bepaalde actie aan het intrinsieke of grotere goed kan worden vergeleken met dat van andere acties. Plichten ethiek Volgens de plichten ethiek hebben alle mensen bepaalde plichten. Over deze plichten kan niet onderhandeld worden, ze gelden voor iedereen. Verschillende onvervreemdbare rechten vormen de basis van deze plichten. Rechten, verplichtingen en gerechtheid zijn concepten die in de gevolgen ethiek geen plaats hebben. In de plichten ethiek daarentegen vormen deze het centrum van de benadering. Volgens deze theorie is een actie moreel goed als het aan een bepaalde plicht voldoet. De plichten ethiek wordt ook wel deontologie genoemd. Dit is afgeleid van het Griekse woord deon, “je moet”. Deontologische theorieën schrijven plichten voor die moeten worden nageleefd ongeacht de gevolgen. Legitieme rechten moeten worden gerespecteerd en onrechtvaardige acties zijn verboden. In de loop der jaren zijn er uiteenlopende theorieën en imperatieven geformuleerd over de plichten waar men zich aan zou moeten houden. Voorbeelden zijn “Behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden” en “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Dit principe staat bekend als de gouden regel. Er zijn drie typen deontologische theorieën te onderscheiden wat betreft de onderliggende plichten. Het eerste type is gebaseerd op de plichten die ons door God zijn opgelegd, het tweede type baseert de plichten op gezond verstand en het derde type theorie baseert zich op de plichten die worden gevormd door sociale contracten. Immanuel Kant Kant heeft een krachtige theorie ontwikkeld waarin morele regels worden gevormd vanuit pure rationaliteit. Zijn theorie kan worden gekarakteriseerd als monistisch en op regels gebaseerd. Kant beoordeelt namelijk niet de moreel van incidentele acties, maar eerder van het type actie (zoals liegen, nakomen van beloften). Alle morele regels kunnen worden herleid naar een algemene regel: het categorisch imperatief. Kant stelt dat er één principe is dat aan de wortel ligt van alle morele regels. Daarom kan Kant’s normatieve ethiek worden geclassificeerd als een monistische deontologische theorie. Dit algemene principe wordt gebruikt om de achterliggende, concrete regel van een actie (maxime) te beoordelen. Hieruit blijkt dat de ethiek van Kant op regels gebaseerd is. Twitter.com/SlimStuderen | Facebook.com/SlimStuderen 2 Supplement LSG article 2014-2015 Volgens Kant ligt aan elke actie een bepaalde principe ten grondslag, het maxime. Geen enkele actie heeft geen achterliggend principe. Het algemene principe dat ten grondslag ligt aan alle morele regels is het categorisch imperatief. Een imperatief is een bevel. Kant maakt onderscheidt tussen het categorische en het hypothetische imperatief. Een imperatief is hypothetisch als de validiteit ervan afhankelijk is aan specifieke condities. Bijvoorbeeld, ‘als men dit of dat doel wilt bereiken, dan moet je zus en zo doen’. Deze gedragsregels zijn niet onvoorwaardelijk van aard, ze zijn alleen van toepassing in bepaalde situaties. Het categorisch imperatief daarentegen is te allen tijde, op iedereen, in alle situaties van toepassing. Bijvoorbeeld ‘gij zult niet liegen’. Het categorisch imperatief van Kant dat ten grondslag ligt aan alle morele regels kan op verschillende manieren verwoord worden, maar de meest gebruikelijke wijze is als volgt: ‘handel uitsluitend volgens dat maxime waarvan ge terzelfder tijd zou willen dat het een algemeen geldende wet was’. John Rawls Rawls verlaat in zijn ‘Theory of Justice’ de aanname dat mensen vanuit eigenbelang handelen. Rawls stelt in zijn theorie een hypothetische situatie op waarin de partijen een overeenkomst sluiten waarvan de basisprincipes opgesteld worden vanachter een sluier van onwetendheid. Dit noemt hij de uitgangspositie. Achter de sluier van onwetendheid hebben de partijen geen kennis van de maatschappelijke en sociale positie die zij zullen bekleden na het afsluiten van het contract. Hierdoor zijn de partijen vrij van ongebreideld zelfbelang. Er wordt nog steeds aangenomen dat ze zullen proberen hun eigen belangen veilig te stellen, maar nu met de gedachte in hun achterhoofd dat ze alle mogelijke posities toegewezen kunnen krijgen zodra de sluier wordt gelicht. Dit gebrek aan kennis over de omstandigheden en positie zorgt ervoor dat het contract tegen eerlijke voorwaarden wordt afgesloten. Plichten en gevolgen ethiek Een fundamentele tekortkoming van de gevolgen ethiek is de manier waarop de gevolgen moeten worden gemeten. Andere benaderingen van de gevolgen ethiek veronderstellen dat de consequenties van een actie kunnen worden gemeten met één criterium en dat de gevolgen van een bepaalde actie makkelijk te voorspellen zijn. Daarnaast houdt de gevolgen ethiek geen rekening met de historische context en verwaarloost het kwesties als rechten en rechtvaardigheid. De plichten ethiek lost de meeste van deze problemen op. Het meetprobleem en de onzekerheid over de gevolgen van een bepaalde actie hebben niks te maken met de plichten ethiek. Een actie voldoet aan een bepaald principe of niet. Deugden ethiek Naast de theorieën over ethiek die focussen op de actie als eenheid van analyse, is er de deugden ethiek die de ‘agent’ zelf centraal stelt. In deze benadering is het niet de actie, of de gevolgen hiervan, die beoordeeld worden, maar de persoon in kwestie. Een persoon kan een breed scala aan karakteristieken worden toegeschreven. Dit zijn niet alleen fysieke kenmerken zoals leeftijd en lengte, maar ook meer ontastbare kenmerken zoals capaciteiten, bedoelingen en motieven. Vanuit het morele perspectief is het voornamelijk die laatste klasse van karakteristieken die relevant is. Deze kwaliteiten bepalen hoe een individu zal handelen in een gegeven situatie. Het is bijvoorbeeld mogelijk om te zeggen dat iemand oprecht, eerlijk of betrouwbaar is. Dit zijn wenselijke karakteristieken die traditioneel worden aangewezen als morele deugden. Aristoteles Aristoteles heeft de ideeën over deugden uitgewerkt die toentertijd actueel waren onder de Grieken in een veelomvattende theorie. Zijn deugden ethiek is onderdeel van zijn filosofie van het goede. Hiermee ging hij tegen de ideeën van Plato in. Voor Plato bestond het goede als zodanig, maar slechts als een idee. Het idee van het goede bestaat volgens Aristoteles niet alleen als een intellectueel concept, maar ook als een onafhankelijk, Twitter.com/SlimStuderen | Facebook.com/SlimStuderen 3 Supplement LSG article 2014-2015 werkelijk object. Door het gebruiken van de term ‘goed’, past men een norm toe van wat men als ‘goed’ beschouwt. Volgens Aristoteles kan iets als ‘goed’ worden beschouwd als het wenselijk is of als er naar gestreefd wordt. De verschillende doelen die mensen nastreven, kunnen hiërarchisch worden geordend. De meeste doelen worden gesteld, omdat het behalen ervan een manier is om een nog hoger doel te bereiken. Aristoteles’ filosofie is dan ook teleologisch, wat niet moet worden verward met de hedendaagse gevolgen ethiek. In de benadering van Aristoteles wordt niet gestreefd naar een extern doel. Het potentieel is al aanwezig. Aristoteles noemt het hoogste menselijke goed eudaemonia. Dit wordt vaak vertaald als ‘geluk’. Voor Aristoteles beslaat eudaemonia zowel een doel als een subjectieve dimensie met betrekking tot een innerlijke staat van voldoening, terwijl dit ook extern kan worden herkent. Deugden zijn een noodzakelijk conditie voor het behalen van het hoogste goed, eudaemonia. Een deugd is het midden tussen twee onwenselijke extremen. Moed is bijvoorbeeld het midden tussen angst en roekeloosheid, en vrijgevigheid is het midden tussen verspilling en hebzucht. Waar een morele deugd exact uit bestaat in een concrete situatie kan niet worden beschreven in algemene termen, dit hangt namelijk af van de aard van de persoon in kwestie. Afhankelijk van de neiging richting één van de extremen moet men richting het andere extreem streven. Hoewel er grote verschillen bestaan tussen de klassieke filosofen zoals Plato en Aristoteles, deelden zij wel het zelfde culturele raamwerk. Deugden speelden een centrale rol in het oude Griekenland. In de verschillende theorieën over ethiek uit die tijd heeft het concept ongeveer dezelfde betekenis. De ontwikkelingen tijdens de middeleeuwen en later hebben ertoe geleid dat de huidige theorieën over de deugden ethiek moeten het doen zonder een dergelijk algemeen geaccepteerd raamwerk. Als gevolg hiervan hebben de aanhangers van de deugden ethiek te maken met een aantal vragen. Welke karakteristieken of kwaliteiten kunnen deugden worden genoemd? Waar zijn deze morele deugden op gebaseerd? Kan de agent zijn of haar deugden beïnvloeden? De karakteristieken van deugden Er is een breed scala aan kenmerken van deugden te vinden in de verschillende deugden theorieën. Plato benoemde vier deugden die ten grondslag lagen aan alle andere morele kwaliteiten. Dit zijn wijsheid, moed, gematigdheid en rechtvaardigheid. Volgens Plato wordt deugd uitgedrukt als de juiste uitvoering van een bepaalde functie of taak. Voor Aristoteles is een deugd een karakteristiek die een persoon goed maakt en in staat stelt zijn of haar functie uit te voeren. Een andere filosoof, Hume, beschouwt elke kwaliteit van de ziel die resulteert in liefde en trots als een deugd. Ook Kant leverde een interessante definitie van deugden. Volgens hem is een deugd een geïnternaliseerde neiging om taken goed te vervullen. Dat een deugd als concept of verschillende wijzen wordt geïnterpreteerd is duidelijk uit de uiteenlopende definities die worden gegeven. Vanuit deze uiteenlopende definities kunnen vijf kenmerken worden gedistilleerd van morele deugden. Morele deugden zijn karakteristieken of kwaliteiten die, Wenselijk zijn; Uitgedrukt worden in acties; Een min of meer stabiel en duurzaam karakter hebben; Constant (vaak latent) aanwezig zijn; Kunnen worden beïnvloed door de agent. De integriteitsbenadering Individuele integriteit houdt in dat iemands woorden en daden overeen moeten komen met een wezenlijke, samenhangende en relatief stabiele set van kwaliteiten, gedragsprincipes en doelen of idealen waaraan men oprecht en uit vrij wil toegewijd is. De zoektocht naar integratie sluit niet uit dat er conflicten zijn tussen de verschillende idealen en doelen van een persoon. Soms moet iemand één doel laten varen om een Twitter.com/SlimStuderen | Facebook.com/SlimStuderen 4 Supplement LSG article 2014-2015 ander te kunnen behalen. Een compromis hoeft dus niet iemands integriteit te bedreigen. Er zijn echter ook idealen en doelen die zo verweven zijn met iemands identiteit dat het laten varen hiervan kan resulteren in gezichtverlies of het vertrouwen van anderen. Integriteit vereist daarom een bepaalde mate van integratie en standvastigheid aan de overtuigingen en waarden die iemand uniek maken. Tegelijkertijd zijn er beperkingen en verantwoordelijkheden waar iedereen zich aan moet houden, ongeacht de identiteit of principes van iemand. In sommige gevallen is het dan zelfs belangrijk om bepaalde doelen of idealen op te geven. Om te stellen dat iemand integriteit heeft, is ook niet hetzelfde als iemands overtuigingen en gedrag goedkeuren. Het hebben van doelen, standvastig zijn en affiniteit hebben met iets zijn de belangrijke elementen van integriteit. Integriteit regelt de connectie tussen intenties, daden en consequenties. De drie kenmerken van integriteit zijn als volgt: Interne samenhang tussen de motieven voor hoe men wil zijn, wat men (niet) wil doen, wat men wil realiseren; Samenhang tussen de motieven (hoe iemand is), daden (wat men doet), en de effecten van deze daden (wat men bereikt); Samenhang tussen motieven, daden en gevolgen met betrekking tot de buitenwereld. Integriteit is niet volledig verschillend van gevolgen, plichten en deugden ethiek. In de gevolgen ethiek worden consequenties van een actie beoordeeld, terwijl de plichten ethiek de actie zelf beoordeelt. In de deugden ethiek wordt het karakter van de agent beoordeeld. De integriteitsbenadering benadrukt de samenhang tussen deze theorieën. De integriteitsbenadering beschouwt het geheel: de individu, de context en het verleden. De benadering is flexibel in de zin dat het geen prioriteiten stelt tussen deugden, principes of consequenties. De integriteitsbenadering biedt handvatten voor het uitwisselen van ideeën vanuit de verschillende perspectieven op ethiek. Deze benadering stelt daarnaast ook geen onrealistische eisen, maar eerder bereikbare eisen die gerelateerd zijn aan de functie die iemand uitvoert. Volgens deze theorie moeten daden kunnen worden verantwoord, maar worden deze niet volledig bepaald door de verwachtingen van anderen. Theoretisch gezien kan een persoon als integer worden beschouwd als hij of zij een taak vervult aan de hand van een boek. Echter, aangezien er situaties zullen ontstaan die niet simpel kunnen worden opgelost door het volgen van een set regels is praktische kennis vereist om een taak behoorlijk uit te kunnen voeren. Om een situatie te kunnen beoordelen en een behoorlijk actieplan op te stellen, rekening houdend met de aard van de taak en de morele dimensies ervan, moeten de juiste deugden en principes geïnternaliseerd zijn. Als een persoon de kennis en vaardigheden bezit om de regels te kunnen interpreteren, is diegene ook in staat zijn of haar kritische vaardigheden te gebruiken om de eigen positie ten opzichte van de conventionele interpretatie van de regels te bepalen. Twitter.com/SlimStuderen | Facebook.com/SlimStuderen 5
© Copyright 2025 ExpyDoc