13 Maart 2014 IES SPREEKMEESTER Tekeningen alleskunner nu in Persmuseum Pagina 4 E e n u i t g av e va n h e t ICOONFOTO’S Beelden krijgen eigen betekenis Pagina 6 JOHAN VAN MINNEN “Huidige generatie heeft geen vroeger” Pagina 7 GERARD MULDER Een redactiezaal vol zonderlingen Pagina 12 Geheime dienst luisterde ook mee op krantenredacties Journalisten onder de tap Minister Plasterk in moeilijkheden door het afluisterschandaal, het Persmuseum verzorgt een expositie rond de hele affaire. Vraag: maar hoe zat het eigenlijk met het afluisteren van journalisten? DOOR PAUL ARNOLDUSSEN B ijna twee miljoen afgeluisterde of anderszins geregistreerde telefoongesprekken. Hoeveel daarvan zouden van journalisten zijn? Te vrezen valt dat het uitgangspunt van de overheid niet was: journalisten moeten we maar ongemoeid laten, want hier is de persvrijheid in het geding. Het antwoord zullen we niet te weten komen, de vraag dringt zich op: hoe ver is de overheid – en zijn dus ook de inlichtingendiensten – vroeger gegaan in het onderscheppen van journalistieke activiteiten? Een vrij recent geval is de poging in 2009 van de AIVD om een lek bij de eigen dienst te ontdekken door telefoontaps te leggen bij de Telegraaf-journalisten Jolande van der Graaf en Joost de Haas. Volgens de Commissie van Toezicht betreffende in Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten was een en ander geheel volgens de regels. Joost de Haas heeft een bekende stem voor de AIVD: hij was al eerder, in 2006, samen met collega Bart Mos doelwit, toen beiden zich verdiepten in de criminele activiteiten van Mink K. De heren werden nog enige dagen gegijzeld om hen te dwingen hun bronnen te openbaren. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg oordeelde dat de Nederlandse staat en de AIVD de rechten van twee Telegraaf-journalisten hadden geschonden. En dan hadden we nog Koen Voskuil. Ook hij publiceerde over zaken rond Mink K., in Spits. Ook hij werd, in 2000, gegijzeld. En ook hiervoor had het Europees Hof geen enkel begrip. Hells Angels In mei 2007 deden Stella Braam en Astrid van Unen een verkennend onderzoek in opdracht van journalistenvakbond NVJ. ‘Bronbescherming onder druk in Nederland’ heette hun rapport. Daarin kwamen enkele afluisterzaken ter sprake. Misdaadreporter John van den Heuvel vertelde dat hij in 2004 benaderd werd door een man die interessante informatie had. Braam en Van Unen: “Hij zou door de Hells Angels gegijzeld zijn en informatie hebben over de achtergronden van de moord op drie Hells Angels in Limburg. Een moord die de krantenkoppen breeduit haalde. Deze bron heeft tevens een verzoekje: hij zou graag met het onderzoeksteam willen spreken. Dat kan de misdaadverslaggever wel regelen. Het blijft niet zonder gevolgen, ontdekt Van den Heuvel maanden later als hij het dossier inziet. ‘Ze zijn mijn telefoon gaan afluisteren.’ Het heeft maar één of twee dagen geduurd. Letterlijke passages uit een gesprek bleken in het dossier te zijn opgenomen. Dat hebben ze ook toegegeven.” Lees verder A 2 de PersMus sommige zaken ook niet per telefoon afdoen.” Vugts had wel enige grond voor argwaan. “In een dossier van een crimineel is een verslag te vinden van een gesprekje met mij. Volstrekt onbelangrijk overigens. Ik ga ervan uit dat die crimineel werd afgeluisterd en niet ik, maar toch...” Eén jaar later werd John van den Heuvel opnieuw afgeluisterd, tijdens een zaak van twee corrupte rechercheurs bij de Amsterdamse politie. “Ze vermoedden dat die verdachte rechercheurs ook informatie aan mij hadden doorgespeeld.” Nepgesprek Ook aan het woord: Robert Bas, destijds misdaadjournalist bij het NOS-Journaal, en eerder bij het ANP. Het rapport: Tijdens Euro 2000 houdt Robert Bas zich bezig met het voetbalvandalisme. Tot zijn verbazing ontdekt hij dat hij geschaduwd wordt door een team van de politie. Zou hij ook afgeluisterd worden? Bas besluit de proef op de som te nemen. “Met een collega sprak ik af om een nepgesprek over de telefoon te voeren, waarbij we deden alsof we waren getipt over een confrontatie”, zegt hij. “Ongeveer een minuut na dit gesprek verplaatste de gehele ME zich collectief naar die verzonnen plek.” Er wordt niet alleen afgeluisterd, er zijn wel meer manieren om informatie van journalisten binnen te halen. Voor het ANP volgde Bas de extreemrechtse beweging in Nederland. Hij werd in die jaren geregeld opgeroepen om bij het politiebureau verklaringen te komen afleggen over wat hem zoal ter ore was gekomen. Daar ging hij niet op in. Hij kreeg een brief waarin stond dat hij bij de rechter-commissaris een verklaring moest komen afleggen. Bas: “Daarbij werd verteld wat de consequenties van weigering zouden kunnen zijn, onder andere gijzeling. Mijn toenmalige hoofdredacteur van het ANP stuurde een brief terug met de strekking: nou, dan moet u maar doen wat u moet doen. Er is geen reactie meer op gekomen.” Bij het NOS-Journaal kreeg Robert Bas samen met Lex Runderkamp geheime stukken in handen van de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland. Daarop kreeg hij rechercheurs op bezoek die een verklaring eisten. Later zou Bas’ hoofdredacteur Hans Laroes te horen krijgen dat het allemaal op misverstand berustte. Eén van ons? In Het Parool heb ik mij, in 2007, ook wel eens gebogen over de contacten tussen journalisten en de geheime diensten. Aanleiding was een uitspraak van Frénk van der Linden dat er op elke nieuwsredactie wel een informant van de AIVD te vinden was. Later relativeerde hij dat trouwens. Wie zou het bij óns zijn?. “Hier keek men elkaar inmiddels met argusogen aan. Tot we ons afvroegen wat deze informant eigenlijk zou moeten doorgeven. En toen was de stemming weer op niveau.” In dat stukje vertelde misdaadverslaggever Paul Vugts wel dat hij heel soms belt vanaf een ander toestel, voor de zekerheid. “En ik hou er wel rekening mee dat mijn gesprekspartners afgeluisterd kunnen worden. Daardoor zal ik En hoe ging het vroeger? Tja, we weten wat naar buiten komt, over de rest tasten we uiteraard in het duister. Dick Engelen maar eens gebeld, al weer jarenlang gepensioneerd maar daarvoor huishistoricus van de BVD en gepromoveerd, in 1995, op de geschiedenis van deze veiligheidsdienst. Eén ding staat volgens hem vast: in de door hem onderzochte tijd, van de Tweede Wereldoorlog tot het eind van de Koude Oorlog, werden er, althans door de BVD, helemaal geen telefoongesprekken afgeluisterd. Nou ja, geen Nederlanders in principe. Maar weer wel als het hoogst ernstige kwesties betrof, zoals spionage. Daarbij werden de telefoons van ambassades van de landen in de Sovjet-invloedsfeer wel degelijk getapt. De terughoudendheid bij het tappen van verdachte Nederlanders was niet in de eerste plaats een ethische kwestie. Engelen: “Dan moest de PTT worden ingeschakeld, omslachtig en ministerieel ingewikkeld.” Er werd dus wel afgeluisterd, maar via microfoons. CPNleider Paul de Groot kon jarenlang nog geen kop koffie aan zijn vrouw vragen zonder dat de dienst dat in de gaten had. Men heeft, weet Engelen, ook geprobeerd een microfoon aan te brengen in Felix Meritis, het CPN-bastion waar ook de redactie van het partijblad De Waarheid was gevestigd. Waarom dat precies is mislukt weet hij niet. Andere afluisterpraktijken bij redacties of journalisten kent hij niet. Goede contacten Engelen wijst er op dat verreweg alle contacten tussen journalisten of hoofdredacties en de dienst zeer vrijwillig waren. Dat zei Kees van den Heuvel, centrale figuur bij de BVD in de Koude Oorlog, ook tegen Hans Olink en mij toen we in 1998 het dagelijks leven van BVD’ers beschreven, althans daar een poging toe deden, want echte spraakwatervallen waren de zes ex-BVD-medewerkers niet echt. Van den Heuvel: “Ik had een goed contact met de pers. Als we iets kwijt wilden – bijvoorbeeld dat de Russen geleerden op een vredesconferentie benaderden, of de achtergronden van een uitwijzing – dan gingen we naar kranten toe. Met hoofdredacteur Koets van Het Parool hadden we in de jaren vijftig een heel goed contact, die stond daar heel prettig tegenover. We overlegden dan in zijn kamer. Redacteur de PersMus Friso Endt schreef er in de NRC in 1997 nog een aardig verhaal over. “Op een mooie zomerdag in 1959 of 1960 – de data staan mij niet meer scherp voor de geest – werd ik als verslaggever van Het Parool binnen geroepen bij de toenmalige hoofdredacteur dr. P.J.Koets. In de hoofdredactionele kamer zat de alom gerespecteerde redacteur van de NRC (nog niet NRC Handelsblad) mr. Jérôme L. Heldring. Hij kwam met een voorstel. Wilde ik hem begeleiden op een reis naar de toenmalige Sovjet-Unie, en wel zover mogelijk naar het oosten – dus naar de regio's Kazachstan, Turkmenistan etcetera. De reis werd geheel betaald door 'een' inlichtingendienst (dat bleek de Inlichtingendienst Buitenland te zijn), en omdat bekend was dat ik in die tijd ook werkte voor bladen als Time/ Life, niet alleen als schrijver maar ook als fotograaf, werd ik geacht het fotowerk te doen en zo mogelijk militaire voertuigen, radarposten etcetera te kieken. Koets merkte nog op, het hem bekende taalgebruik hanterend, dat hij mijn artikelen 'gaarne in de courant zou doen afdrukken’. (...) Het fototoestel is in dictatoriale landen, zoals de Sovjet-Unie, nog een scherper wapen dan de pen. Wat de lens vastlegt kan moeilijk ontkend worden. Het risico voor de fotograaf is daar veel groter dan voor de toerist spelende schrijver. Maar er kwam nog iets bij. ‘Endt moest dan wel’, aldus Heldring, ‘op die mooie zomerdag op de militaire inlichtingenschool in Harderwijk een cursusje volgen in het herkennen van radarposten en andere zaken waarvan hij, terecht, verwachtte dat ik er niets van wist. Maar ik zei ‘nee’. En waarom dan niet?, vroegen Koets en Heldring. Omdat ik, zei ik in volle eerlijkheid, een schijtlaars ben en het in mijn broek zal doen als de trein de grens gepasseerd is.” ■ ‘Afgeluisterd’ Een uiterst actueel thema, in politieke prenten weergegeven. In het Haagse Perscentrum Nieuwspoort is momenteel de tentoonstelling ‘Afgeluisterd’ te zien. Siegfried woldhek E. Peereboom was daar ook altijd bij. Volgens mij waren de contacten met Sandberg later ook heel goed. Met Het Vrije Volk, de Telegraaf en de Volkskrant ging het net zo. Bij het Handelsblad en de NRC niet. Die zeiden geen berichten te nemen die niet volledig bevestigd waren door andere bronnen.” Herman Sandberg ontkende tegenover ons overigens ieder contact met de BVD. En berichten doorspelen naar de pers is één ding, journalisten inschakelen een ander. Bij de dood van Jérôme Heldring vorig jaar is het reisje dat hij in 1960, mede ten behoeve van de BVD, naar de Sovjet-Unie maakte, nogal eens gememoreerd. Heldring was er bepaald niet trots op. 3 DOOR Niels Beugeling V ia bevriende journalisten lekt een jongeman met de illustere naam Edward Snowden in juni 2013 de eerste informatie over de werkpraktijken van de Amerikaanse National Security Agency (NSA). De dienst observeert onder andere bevriende landen en staatshoofden en luistert miljoenen telefoongesprekken af. Het schandaal blijkt al snel wereldomvattend te zijn. Een beerput is opengegaan. In 2011 begon deze hausse van afluisterschandalen met News of the World. Toen mediamagnaat Rupert Murdoch zijn excuus aanbood voor het afluisteren van de voicemail van een vermoord meisje door een privédetective die voor zijn krant werkte, meldden zich de klokkenluiders Julian Assange (oprichter Wikileaks 2006) en Edward Snowden (oud CIAmedewerker 2013). Niet alleen de NSA, maar álle nationale veiligheidsdiensten bleken elkaar, de wereldleiders en ons als burgers af te luisteren. Ook in Nederland moet staatssecretaris Fred Teeven in de Tweede Kamer uitleg geven over vragen hoe het mis kon gaan bij het afluisteren van een telefoongesprek tussen hem en oud-wethouder Jos van Rey over een burgemeestersbenoeming in Roermond. Voorlopig lijkt het einde nog niet in zicht. Minister Plasterk moet zich nog verantwoorden voor de rechter, de klokkenluiders zijn nog niet vrij en de vrijheid van meningsuiting is dagelijks aan de orde. Actueel dus, zeker voor politiek tekenaars. Het afluisteren van bevriende naties speelt zich af op een schaal die niemand voor mogelijk had gehouden. Zelfs de mobiele telefoon van de Duitse bondskanselier Angela Merkel blijkt niet veilig voor de NSA. Waar de Verenigde Staten de uitlevering eisen van Snowden, die inmiddels tijdelijk asiel heeft gekregen in Moskou, gaan er in de rest van de wereld steeds meer stemmen op juist mild te zijn voor de klokkenluider. De tentoonstelling ‘Afgeluisterd’ geeft een caleidoscopisch overzicht van hoe de nog steeds actuele kwestie in de Nederlandse media verbeeld is. Het ongeloof over het telefonisch afluisteren en de grootschaligheid ervan blijkt uit een tekening van Fokke en Sukke die de eigenzinnige politieke houding van Amerika op de hak neemt met de tekst: ‘Zelfs als hij haar aan de lijn had, luisterde Obama niet naar Merkel’. Siegfried Woldhek toont Snowden met een American Eagle, in werkelijkheid een belangrijk onderdeel van het logo van de NSA, die zwaar op zijn schouders drukt. Bas van der Schot tekende voor de Volkskrant het andere Amerikaanse symbool, Mickey Mouse, met kokette schotelantennes als oren. Een van de relativerende aspecten van het schandaal is dat er ook politici en wereldleiders zijn die kans lopen op een aardige deuk in hun imago. Want, hoe belangrijk ben je eigenlijk als je níet wordt afgeluisterd door de Amerikaanse geheime dienst? Een onderwerp dat op meesterlijke wijze wordt verbeeld in een tekening die Tom Janssen maakte van premier Rutte die in zak en as zit: over hem is (nog) geen informatie gelekt. Zielig. Of niet? Tot en met 17 maart in Perscentrum Nieuwspoort en vervolgens tot mei in de Openbare Bibliotheek te Den Haag. 4 de PersMus Collectie tekeningen nu in Persmuseum De vrolijke wereld van Ies Spreekmeester Het werk van de tekenaar Ies Spreekmeester (19142000) is op 24 januari 2014, honderd jaar na zijn geboorte, feestelijk overgedragen aan het Persmuseum. Tot en met 30 maart is in het museum een tentoonstelling te zien met een fraaie doorsnee van zijn indrukwekkende en zeer gevarieerde werk. DOOR BERT STEINMETZ I es Spreekmeester, een autodidact die zichzelf allesbehalve als een kunstenaar beschouwde, werd bij de overdracht van de collectie alsnog flink in het zonnetje gezet als een fenomenale alleskunner en een ondergewaardeerd tekenaar. De historicus Carolus van Doornen, die in het maandblad Ons Amsterdam met een uitvoerig artikel Spreekmeester eerder al uit de vergetelheid heeft gehaald, omschreef de wereld van de tekenaar als 'lachebekjes en spillebeentjes'. Spreekmeester gebruikte zijn fenomenale tekentechniek, onder de knie gekregen door veel in Artis te schetsen, voornamelijk voor een zonnige en vrolijke kijk op zijn omgeving. Aanvankelijk werkte Spreekmeester op een reclamebureau, maar in de Tweede Wereldoorlog raakte hij als Jood zijn baan kwijt en moest hij onderduiken op de Veluwe. Na de oorlog tekende hij veel voor kranten en boekomslagen, onder andere van Simon Carmiggelt, wiens expositie tegelijkertijd nog tot en met 16 maart is te zien. Tussen de groten Befaamd werden de zes vogelvluchttekeningen van Amsterdam die Spreekmeester in 1951 maakte voor het weekblad Vrij Nederland, waarvan er ook enkele hangen op zijn tentoonstelling. Maar het grootste publiek bereikte hij met zijn illustraties in Margriets Kook boek, zijn Gouden Boekjes en andere kinderboeken. Ies Spreekmeester hoort bij de groten, tussen Peter Vos en Peter van Straaten, besloot Van Doornen. Ook Arendo Joustra, die de collectie namens het bestuur van het Persmuseum in ontvangst nam, vond dat Ies Spreekmeester het verdiende dat een uitvoerige tentoonstelling en een boek aan hem zouden worden gewijd. “Maar in elk geval is door de tekeningen van Spreekmeester de verzameling van het Persmuseum nog rijker geworden.” Nadat hij en de drie kinderen van Spreekmeester de overdracht formeel hadden getekend, vertelde dochter Yvonne namens haar zus Gudi en broer Ron hoe blij zij zijn dat de collectie van hun vader nu in goede handen is. “Ies was altijd veel te bescheiden; hij had het altijd over 'poppetjes tekenen'. Maar wij waren wat trots.” Waarna de glazen gevuld werden en de leden van de Amsterdam Klezmerband vrolijke muziek speelden, zo aanstekelijk dat er al snel volop werd gedanst. De vrolijke wereld van Ies Spreekmeester, precies. ■ Reclametekening in strijd met journalistiek DOOR JOB SCHOUTEN O p 27 mei 1966 stuurde Thijs van Veen, de toenmalige hoofdredacteur van Het Vrije Volk, een aangetekend schrijven aan Ies Spreekmeester. Hij verlangde van de illustrator en tekenaar een schriftelijke toezegging “…dat gij zonder toestemming van de hoofdredactie geen tekeningen voor reclamecampagnes meer zult maken. Indien er enige kans bestaat dat dergelijke campagnes ook onze krant zullen bereiken, zult gij, daarover wil ik geen twijfel laten bestaan, die toestemming niet krijgen. Ik acht dit een belangrijke zaak en het continueren van uw verbintenis met deze krant hangt af van uw instemming met deze voorwaarde.” In Het Vrije Volk van 18 mei hadden twee reclametekeningen gestaan, beide gemaakt door Spreekmeester: een van het kaasmerk ERU en een van de Raiffeisenbank. Deze tekeningen waren Van Veen duidelijk in het verkeerde keelgat geschoten. Hij vond “…dit tekenwerk in strijd met het wezen van de journalistiek”, en verder achtte hij “…het misleidend als dergelijke tekeningen via advertenties ook in onze krant terecht komen. Voor de lezer wordt het verschil tussen het redactionele tekenwerk en de advertenties onduidelijk.” Met de laatste constatering gaat hij voorbij aan het feit dat boven beide tekeningen duidelijk is aangegeven dat het een advertentie betreft. Leverde Ies Spreekmeester voorheen zeer regelmatig bijdragen aan HVV, bij het doornemen van de leggers van 1966 valt op dat deze zich inmiddels hoofdzakelijk beperken tot de zaterdagse bijlagen. De dagelijkse tekeningen zijn van Hugh Jans en Dik Bruynesteyn en later vooral van de jonge Arend van Dam. Als in 1970 Het Vrije Volk verdwijnt als landelijk dagblad betekent dit het ontslag van Ies Spreekmeester. Thijs van Veen is, na een conflict met directeur Herman Claus over de regionale edities, twee jaar daarvoor al opgestapt als hoofdredacteur. ■ 5 ILLUSTRATIE: COLLECTIE IISG de PersMus De advertentie voor de smeerkaas van ERU 6 de PersMus Expositie Persmuseum Icoonfoto’s ‘Icoonfoto’s en de hedendaagse beeldcultuur’ heet de tentoonstelling die van 27 maart tot en met 31 augustus te zien is in het Persmuseum. Hoe werken foto’s in op ons collectieve geheugen? Welke beelden blijven over, hoe worden we gestuurd in ons beeld van het nieuws en van de geschiedenis? Foto’s kunnen functioneren als symbool. Veel beelden spreken nooit helemaal voor zich, de kijker moet zich altijd afvragen: wanneer is een foto gemaakt en wie heeft er baat bij dat de beelden getoond worden? Vaak wordt gezegd dat een foto meer zegt dan duizend woorden. Maar soms heeft een foto duizend woorden nodig om te worden begrepen. De tentoonstelling bevat foto’s, oorspronkelijke uitgaven waarin de foto’s gepubliceerd zijn en videofragmenten waarin de foto’s besproken worden. Al deze onderdelen laten zien hoe foto’s een betekenis krijgen en hoe deze kan veranderen over de tijd. De tentoonstelling wordt afgesloten met het spel Mijn Icoonfoto’s, waarbij bezoekers hun eigen icoonfoto kunnen kiezen en hun keuze kunnen vergelijken met die van andere spelers. De tentoonstelling is een samenwerkingsproject met onderzoeker Martijn Kleppe, gespecialiseerd in persfotografie en verbonden aan de VU in Amsterdam en de Erasmusuniversiteit Rotterdam. In De Persmus nr. 11 was een uitgebreid interview met hem opgenomen. ■ Het (inmiddels wereldberoemde) portret van Che Guevara, 'El Guerrillero heróico', gemaakt door Alberto Korda in 1960. de PersMus 7 VSOP Berichten zonder poespas, analyseren zonder genade De Persmus interviewt in de serie ‘VSOP’ Zeer Superieure Ouderen over het vak. In deze aflevering Johan van Minnen (81), dagbladjournalist (HVV, NRC, 1952-‘64), radiocorrespondent in Bonn (verschillende omroepen, ’65 –‘75), ombudsman VARA (’75-’78), Europarlementariër (PvdA, ’79-‘84), géén burgemeester van Leiden of Coevorden, wel cultuurschrijver (politiek, reizen), columnist, nog-steeds-alles-bijhouder. FOTO: JELLE VAN MINNEN DOOR MAURITS SCHMIDT Johan van Minnen: “Als journalist moet je een dossiervreter zijn.” DOOR MAURITS SCHMIDT H ij leeft als een kluizenaar. In zo’n modern verdwaalhofje in Zeist, bij zijn zoon om de hoek. Die behandelt zijn e-mails, een computer hoeft hij niet. Ramen afgeplakt, schuifelruimte tussen de stapels onuitgepakte boekendozen; hij is pas een paar jaar geleden verhuisd, zoekt nog een kastenmaker die de kistenmaker vóór is. Bovenop de stapel tegenover de leestafel en de luie stoel van de Emmaus een enorm tv-flatscreen. Johan van Minnen ziet minder, hoort slecht. Denkt en spreekt scherp, zij het soms verregaand associatief door de tijd meanderend, zelfontwikkeld intellectueel die hij is. Als een aquarellist penseelt hij verleden en heden tot het hier ingedikte script dat niet meer dan een glimp van zijn bijna drie uur lang gestapelde ideeën kan weerspiegelen. Zo moet zijn anekdote over het interview met Willy Brandt op het terras van Americain sneuvelen, omdat het niet doorging. Het liefst verwijlt hij bij zijn Duitse jaren. Interrumpeer hem niet onnodig, dat leidt maar af. Er is koffie. De fles blijft dicht, de gast moet immers nog rijden. Die Qualiteitswein gaat mee als geschenk. “Misschien leuk voor Het Persmuseum, zie maar.” (Zie kader) Een sigaartje Zelfs een eerste vraag zou ongepast zijn. Zodra het gehoorapparaat aan het hoofd is gemonteerd als twee wijduitstaande oorbellen (‘het vervelende met zo’n ding is dat je alles hoort, ook je eigen voetstappen’) kan het gesprek beginnen. “Zo, m’n jongen. Van de vergaderorde. Rook je? Erg als ik het wel doe? Sigaartje. Altijd. Ik heb ooit wel Gauloises gerookt. A de PersMus Van Minnen (derde van links) in het journalistenforum bij Frühschoppen, maart 1968. Rechts van hem Berbert Kemp, hoofdredacteur van Die Welt, en links gespreksleider Werner Höfer. Er werd fel gediscussieerd naar aanleiding van het bezoek van de Sjah van Perzië aan de bondsrepubliek. Herinneringen aan het liefdesleven gaan veelal terug op de sigaret na afloop; niet te evenaren. Jouw beroemdste Duitse naamgenoot – hij heeft met Kerstmis zojuist z’n 95-ste verjaardag gevierd, ik heb hem zeker dertig jaar niet meer ontmoet – rookt ook, nog steeds, in de ARD-tv-uitzendingen, in een rolstoel met z’n zesde hart, nog steeds als een ketter, waarmee hij met genoegen de wet overtreedt, en neemt snuif en bakken koffie met bergen suiker en melk. Dus offreer ik je graag een heerlijk kopje espresso. Geen toedaden erin?” Tien minuten later, na zijn exposé over hand over hand overal op-ploppende gehoorapparatenwinkels (‘heb jij er ook al een? Je kunt beter investeren in een goede koptelefoon’): “Het toppunt van snobisme is de duurste kleurentelevisie met een doek erover. Want de apparaten worden wel beter, maar de programma’s niet.” Tien minuten later, na het koffieritueel: “Nou, m’n jongen, hartelijk welkom. Ja hoor, ik weet hier nog alles te vinden. Helaas zijn de dozen te zwaar om te verplaatsen, dus daar heb ik niets aan. Alleen een systematicus kan zich veroorloven chaoot te zijn. Anders kom je erin om.” Tien minuten later, na het ritueel opsteken van de Hovenssigaar uit Tegelen: “Ik zat regelmatig als buitenlandse correspondent bij presentator Werner Höfer in het tv-programma Frühschoppen. Hij daagde mij, liberale Nederlander, uit. Ik ben altijd streng tegen de doodstraf geweest, maar toch niet bij bepaalde oorlogsmisdadigers. De laatste drie in Breda hebben hun allergerechtste straf nog gehad. Ik was tegen hun gratie.” Stukje doorbellen De onderwijzerszoon uit Noordwolde voelt zich Sudeten-Fries: Stellingwerver immers. Kreeg zijn opleiding bij Het Vrije Volk in Friesland, 105 gulden bruto per maand. “Gooide de verschrikkelijke hoofdredacteur Thijs van Veen een pijltje op de kaart, moest je naar een Waddeneiland. Ze hadden zowat vijftig edities. Hij heeft de krant volledig verziekt, alle Van minnen in sleutelroman DOOR BERT STEINMETZ D e club Nederlandse correspondenten in Bonn figureerde in 1979, nu 35 jaar geleden, in een soort sleutelroman van Sytze van der Zee: Noem het heimwee. Van 1969 tot 1975 zat hij zelf in Bonn voor NRC Handelsblad, maar toen hij zijn boek schreef, was hij al jaren voor diezelfde krant in Brussel neergestreken. Van der Zee wilde de actuele politieke ontwikkelingen in de toenmalige Bondsrepubliek Duits- land beschrijven, en dan vooral hoe die werden weergegeven en becommentarieerd door de vertegenwoordigers van de Nederlandse media. Het was de tijd van de Rote Armee Fraktion, de terreurgroep van Andreas Baader en Ulrike Meinhof, en de voorzichtige toenadering tot de DDR, het Oostblokdeel van Duitsland: de Ostpolitik. Van der Zee moest duidelijk niets hebben van de modieuze, op hun eigen Hollandse denkwereld gestoelde kritiek op de gebeurtenis- sen in West-Duitsland, die veel Nederlandse correspondenten in Bonn luidkeels lieten horen. Hij mengde wat eigenschappen van zijn toenmalige collega's door elkaar en daaruit ontstonden de hoofdrolspelers in Noem het heimwee. Toch waren daar wel wat personen uit te herkennen. Het centrale personage is ene Stroomberg, in wie allerlei trekken van Johan van Minnen vielen terug te vinden. Van der Zee had van die Stroomberg wel een tamelijk FOTO: Der spiegel 8 de PersMus kansen laten lopen. Van daaruit ben ik omroeper, nieuwslezer geworden bij Radio Luxemburg. Daar ben ik gaan schrijven voor de NRC, als enige Nederlandse correspondent. Als je je stukje doorbelde en de stenograaf schoot in de lach, dan wist je dat je goed zat. Die wederzijdse bevruchting is er niet meer. Ik kreeg de smaak te pakken om de al te luxe situatie van Nederlandse ambtenaren daar te beschrijven. Nederlandse politici schreven boze brieven aan hoofdredacteur Stempels over dat vreemde jongmens daar. Die wees hij als principieel journalist af. Ik heb me mijn leven lang goed voorbereid. Niemand merkte dat ik een dossiervreter was. Maar dat moet als journalist. Het heeft mijn carrière ook altijd geholpen. Zonder te schrijven had ik nooit radiojournalist kunnen zijn. Die combinatie is m’n leven lang onverbrekelijk gebleven. ” Zijn laatst waarneembare maatschappelijke activiteit was een column in het zondagochtendse radioprogramma OVT, ook alweer tien jaar geleden. “Zo af en toe belt nog eens iemand voor een columnpje of commentaar. In talkshows ga ik sowieso niet. Zou nog wel aan debatten willen deelnemen. Mijn politieke ondergrond is niet veranderd. Aan Churchill wordt de uitspraak toegeschreven dat je niet deugt als je geen Labour stemt als je jong bent, maar ook niet als je dat op oudere leeftijd nog wél doet. Dit als onvermijdelijke ontwikkeling poneren is mallepraat. Onvermijdelijk is dat je gezicht, gehoor en plasvaardigheid achteruit gaan. Dominee Martin Niemöller bleef toch ook, als een van de weinigen misschien, altijd pacifist, hoe langer hoe feller. Ik mis die felheid, want ik ben als journalist altijd waarnemer, analysator geweest. Als journalist voerde ik dus geen actie. Je stelt iets aan de kaak, bericht zonder poespas, analyseert zonder genade. Dat is de taak van de journalistiek.” “Met de kruisraketten had ik, als Europarlementariër, moeite. Daarover kreeg ik, emotioneel, ruzie met Helmuth Schmidt en de PvdA-voorman in het Europese Parlement Piet Dankert, beiden vóór plaatsing. Ze zijn er dankzij onze anti-kruisrakettenactie niet gekomen; Dankert en Schmidt claimen nog steeds dat we dat aan hen te danken hebben. Ik ben vanwege mijn standpunt nog net niet van de kieslijst afgevoerd, wel verdrongen door de carrièremakers.” Tv is illustratie Maakte het voor jou uit of je opereerde als schrijvend of radio- en tv-journalist? “Trek tv eraf: een voor het nieuws lamentabel en overtollig medium, al bleef ik als kind drie rondes zitten in de Cineac, als ik eens in Amsterdam was. Mijn beroepsneiging was het geschreven woord, in het verlengde daarvan het gesproken woord, en niet van het getoonde woord. Televisie is illustratie. Radio en schrijven doe ik in hetzelfde ritme. Met pen en stem is het aardig gelukt. Als ik nu zou moeten berichten over de Oekraïne: wat een mal soort treurigheid speelt zich daar af. Alsof het de DDR is! Ik zou er niet graag wonen. Maar als eerste en enige Nederlandse journalist heb ik DDR-leider Walter Ulbricht geïnterviewd. Max van der Stoel heeft 9 "De hoofdredacteur prikte op de kaart en dan moest je naar de Waddeneilanden" nog bemiddeld. Mocht alleen in Nederland worden uitgezonden, bij de Avro. Iedereen wilde het hebben. Ondanks het geld heeft de Avro het niet verkocht. Maar zoals alleen een systematicus chaoot mag zijn, mag een nette journalist alleen netjes zijn als je ook een sluipweggetje weet. Zo is het uiteindelijk wel degelijk elders uitgezonden. Via Duitse opnameapparatuur vlak aan de grens, wat ik had gesuggereerd, werd het niks. Door stom toeval kon Höfer later toch over de originele band beschikken. Nederlands ondertiteld, dat dan weer wel.” “Via Nieuw Links ben ik bij de PvdA gekomen. Na mijn werk als ombudsman, als opvolger van Marcel van Dam, raakte ik, toch al vierde op de lijst, met dertigduizend voorkeurstem- Een bijzondere fles wijn onaangenaam figuur gemaakt, erg met zichzelf ingenomen, tuk op bij persconferenties gebietste sigaren en relatiegeschenken van het bedrijfsleven, en niet gehinderd door een scherpe kijk op de Duitse politiek. Zijn kompanen waren onder anderen Henk de Wit en de Limburger Gerard Nypels, in wie tal van kenmerken van Bert Stoop en Frans Wennekes (beiden inmiddels overleden) terug te vinden waren. Hun collega Olivier Beerenpas, steeds in zijn eentje op reis voor primeurs, leek nogal op Sytze van der Zee zelf. Bij allerlei gelegenheden kwamen de Nederlandse correspondenten elkaar tegen, en in hun onderlinge discussies en ontboezemingen (en drankgelagen en ontsporingen) kon Van der Zee heel wat kwijt wat hem dwars zat. Met Stroomberg liep het in het boek slecht af: vriendin verongelukt, vrouw met kinderen het huis uit vertrokken, zelfrespect kwijt. Natuurlijk, het is maar een roman. ■ J ohan van Minnen schonk het Persmuseum een fles wijn. Niet zomaar een wijntje, maar een 1983er Spätburguder. Het is een van de laatste exemplaren uit een kleine partij die in 1987 op initiatief van Van Minnen in het Duitse Ingelheim werd gebotteld ter herdenking van de honderdste sterfdag van Multatuli. Op het etiket is de schrijver afgebeeld en het hotel waar hij in 1887 is overleden, en de tekst “Zur Erinnerung an Eduard Douwes Dekker, Ingelheim 1887-1987”. 10 de PersMus men in het Europese Parlement. Die heb ik zelf verdiend in de rokerige zaaltjes. Sommigen noemden mij de mitrailleur wegens mijn voordrachttempo, maar dat was natuurlijk onzin. Dat schiep veel nijd, zeker in de carrièrepartij die driekwart van de Partij van de Arbeid is.” ‘Geen vroeger’ Waarom wilde je in de politiek? “Als journalist neem je waar, je analyseert, en daar wil je dan wat actiefs mee doen. Ik had bij de VARA wel naar Moskou gewild – New York vond ik niet interessant – maar dan moet je de taal vloeiend spreken. In Duitsland merkten ze niet eens dat ik buitenlander was. Het is zeker zo dat ik als journalist meer invloed had, maar ik wilde toch wat anders. Ik mocht van de VARA naar de putsch in Chili tegen Allende, heb daar de Pinochet-junta geïnterviewd. Dát heeft mij politiek gemotiveerd. Toen ik terugkwam zei ik tegen de VARA: op Bonn ben ik echt uitgekeken.” “Je vraag had dus moeten zijn: hoe werd je ombudsman? Marcel van Dam ging naar het kabinet, Hans Ouwerkerk viel even in, dat ging niet goed. Toen namen ze mij. Qua voorzieningen was dat programma topklasse, daar had Marcel wel voor gezorgd. Nou, vanuit die functie ben ik parlementariër geworden. Mede door mijn onafhankelijkheid als ombudsman, ook ten aanzien van de PvdA. Mede dankzij een prima redactie, die later is verwaterd, corrupt geworden. Zonder zang en dans, zoals thans noodzakelijk, hadden we enorme waardering.” Hoe kijk je tegen de journalistiek anno nu aan? “Niet als consument, maar als vakgenoot. Niet alles is beter, integendeel. Ik zeg ook niet: slechter, maar het is, ouderwets gezegd, niet meer gedegen. Stereotiep. Niet onze vergelijking met vroeger is belangrijk, maar dat de huidige generatie geen vroeger heeft is belangrijk. Zoals die wordt geïnformeerd is treurig. Daardoor ben ik sowieso cultuurpessimist geworden. Het is zó ellendig; zij beseffen dat niet. De sociale media ontpoppen zich in werkelijkheid als asociale media. Weet je wat er op scholen met onze kleinkindertjes gebeurt? Zoals wij elkaar ‘vuile paap’ en ‘smerige ketter’ toeriepen, schelden twaalfjarigen nu elkaar op internet uit. Schiet m’n kleindochter plotseling in tranen: heeft ze weer een hatemail gekregen van wat een goede vriendin was. Zo’n ding waarop ze dat kan lezen zou alleen al verboden moeten zijn. Dat gaat toch over maatschappelijke toelaatbaarheid, over hoe scholen zich opstellen. Er zal wel weer wat anders komen, het zijn pubers onder elkaar, ik hoop dat ze er niet echt depressief van wordt….” Schijninformatie “Ik heb de Duitse Meyers Lexikon nog staan. Mijn kleinzoon vindt mijn bakelieten telefoon met draaischijf die ik nog gebruik prachtig, maar als iemand aan de andere kant zegt dat ik op hekjesknopjes moet drukken heb ik er niks aan. Zij proberen hun nieuwsgierigheid via een app te bevredigen, ik vanaf papier. Ik probeer hem aan te moedigen: als je belangstelling hebt voor de bunsenbrander: vier pa- gina’s mét beeld in de Meyers. Maar je moet wel gotisch kunnen lezen. Tegenover het lezen van een e-mailboek zeg ik: het lijfelijke genot van het kunnen lezen van papier, het openslaan van een krant, berliner of broadsheet: beschuldig me romanticus te zijn, het zal me een zorg zijn, dat is volledig verloren gegaan. Je kunt wel zeggen: ze missen niet wat ze niet hebben gekend, zoals onze kleinkinderen; maar onze kinderen nog wel, want die zijn in de overgang.” “Veel van de nieuwe informatie is schijninformatie. Elk mens krijgt op onze leeftijd wel dictatoriale neigingen die hij moet onderdrukken, maar misschien moest je per wet eens in de zoveel tijd voor een week lang elektronisch verkeer kunnen verbieden. Zou prachtig zijn, al kan het alleen in Noord-Korea, wat we nou ook weer niet willen. Of we bedenken een plot waarbij we het einde van de aarde meemaken. Toen ik jong was, behoorde dat – Koude Oorlog, Cuba – reëel tot de mogelijkheden. Nu is het uitgesloten. Daardoor is het zo saai tegenwoordig. Ondanks haarden als Syrië verandert er niets. Voor mijn plot laat je een vreselijke zonnewind op het pluisje aarde neerdalen. Het kan! Ik ben een bèta! Dat is natuurkundig mogelijk. Een weekje, een paar uur. Dat zou wat anders teweeg brengen dan die hoogst overdreven reacties op de Twin Towers in New York. Het zou vreselijk zijn. Een enig plot! Alles valt plotseling uit. Da’s geen science fiction. Alleen, wij maken het niet meer mee, door de afstand tussen de aarde en de zon. En de nietigheid van de aarde in het zonnestelsel.” ■ Multatuli verzon Mainzer Beobachter DOOR ANGELIE SENS In de avond van 17 januari 1866 reist Multatuli naar Keulen en van daaruit naar Frankfurt am Main. De reden? Schuldeisers die hem achter de vodden zitten vanwege zijn gokverslaving en waarschijnlijk ook de rechtzaak die hem boven het hoofd hangt. Tijdens een voorstelling heeft hij namelijk enkele medetoeschouwers klappen verkocht, omdat ze volgens hem te luidruchtig zijn. Ook in Frankfurt lonkt het casino. Met de Oostenrijkse oorlogsverklaring aan de Duitse Statenbond in juni 1866 wordt het Multatuli en zijn maitresse Mimi Hamminck Schepel te heet onder de voeten. Zij reizen door naar Koblenz, om enige tijd later weer in Keulen neer te strijken. Geldproblemen blijven hen achtervolgen. Conrad Busken Huet, die van dominee tot journalist van de Opregte Haarlemsche Courant (OHC) is opgeklommen, trekt zich het lot van Multatuli aan en verzint een list. Multatuli wordt tot Duits correspondent voor de OHC gebombardeerd. De opdracht is om vooral feitelijk nieuws uit de Duitse kranten puntig samen te vatten. Eigen commentaren worden niet echt op prijs gesteld. Het resulteert in de rubriek 'Van den Rijn'. Naast bijvoorbeeld de Kölnische Zeitung put de ijverige correspondent voor dat nieuws ook uit de Mainzer Beobachter. Iedereen trapt erin. De Mainzer Beobachter bestaat niet en heeft nooit bestaan. Journalist Multatuli roept de krant in het leven om toch iets van zijn eigen mening over het Duitsland van die jaren voor het voetlicht te brengen. Bijna drie jaar lang weet Multatuli deze farce, of zo men wil fraude, vol te houden. Uiteindelijk is het te danken aan zijn eigen loslippigheid dat deze Mainzer zeepbel in 1869 wordt doorgeprikt. In 1881 verhuist Multatuli naar Nieder-Ingelheim (tegenwoordig deel van Ingelheim am Rhein, bekend als 'die Rotweinstadt'), waar hij de villa Auf der Steig als zijn nieuwe woonstee betrekt. Daar slijt hij zijn laatste jaren; eindelijk rust. Als Multatuli op 19 februari 1887 overlijdt, wordt het huis verkocht. In 1908 eert Ingelheim zijn beroemde inwoner met een gevelplaat, die in zijn honderdste sterfjaar in 1987 vervangen wordt door een betere. Villa Auf der Steig heet dan Land-hotel Multatuli. de PersMus 11 DE KRANT IN HET KINDERBOEK Hoe komen die leugens in de krant? In een serie (her)lezen we kinder- of jeugdboeken, waarin de journalistiek een rol speelt. In deze aflevering: ‘De jongste verslaggever’ van Henk Eerdmans. Door PAUL ARNOLDUSSEN V an Henk Eerdmans weten we heel weinig. In de jaren dertig van de 20ste eeuw schreef hij kinderverhalen in katholieke dagbladen. Na de oorlog publiceerde hij verschillende kinder- en jeugdboeken. De Koninklijke Bibliotheek heeft er maar drie, zijn geboortenoch zijn sterfjaar zijn bekend. Zou hij familie zijn van Theo Eerdmans, befaamd journalist van Het Vrije Volk en vooral bekend als quizmaster? Het boek verscheen in 1949 bij Uitgeverij Relpi in Amsterdam, geen firma met een ijzersterke reputatie. Succes moet ‘De jongste verslaggever’ wel hebben gehad, ik vind twee versies van het boek en nog een derde die verscheen onder de titel ‘De jonge speurder’. Prettig aan het boek: er komt een dikke jongen in voor die goedmoedig maar nogal sloom is. Zo’n jongen hoorde in ieder jongensboek van voor 1960 op te draven. In de klas van hoofdfiguur Wim Dijkman zitten, lezen we en passant, tien meisjes. Die meisjes spelen geen enkele rol. Dat is ook zoals het hoort. De schooldirecteur wordt De Baas genoemd, hij is streng maar rechtvaardig. De ouders zijn nogal vaak ongerust. Allemaal helemaal in orde. slechts inzetbaar als stencillaar, advertentiecolporteur of wederverkoper. Een ieder schikt zich daar met grote blijmoedigheid in. Merkwaardigheidje in het boek: de krant heeft nog geen naam, in nummer 1 wordt daar een prijsvraag over uitgeschreven, de uitslag daarvan wordt ons door Eerdmans onthouden. Blijmoedig Wim Dijkman, tweedeklasser, droom: journalist worden, begint een schoolkrant op de Mulo, want ‘waarom zou dat alleen en voorrecht zijn van de HBS of het gymnasium?’ In praktijk schrijft Wim, door zichzelf benoemd tot verslaggever, hoofdredacteur en directeur de krant zelf vol. De opstellen van de medeoprichters/klasgenoten noemt hij over het algemeen ‘beneden peil’. Zijn medewerkers zijn Verhaal: Tom, de oom van Wim, is verslaggever aan ‘de provinciale courant’ Het Laatste Nieuws. Wim mag met hem mee naar Schiphol, waar de verse wereldkampioen hardlopen annex kunsthistoricus Jan Willenborg zal landen en met veel eerbetoon zal worden begroet. Wim raakt erg onder de indruk van Willenborg, besluit een paar dagen later bij hem langs te fietsen voor een interview voor de schoolkrant en verneemt dat de atleet al een nacht niet thuis is gekomen. Wim gaat op onderzoek uit, samen met een politieman. Willenborg blijkt te zijn ontvoerd, om te vermijden dat hij meebood op een veiling waar een tekening van Rembrandt onder de hamer kwam. Hij wordt opgesloten in Bloemendaal, weet daar te ontsnappen, Wim en de politieman vinden hem langs de kant van de weg, kalefateren hem een beetje op en nemen hem mee naar het politiebureau. Daar weet Wim nog net Het Laatste Nieuws telefonisch bereiken en in een paar regels vertelt hij het avontuur. De avond daarop is er feest in huize Willenborg, met alle schoolkrantredacteuren, Oom Tom en zelfs de hoofdredacteur en de directeur van Het Laatste Nieuws. Wim krijgt de toezegging dat hij na de Mulo aan de krant mag komen. Lees verder A 12 de PersMus Saaie vergaderingen Heel erg spannend is het allemaal niet, maar wat geeft het, het gaat ons om het beeld dat de jonge lezer destijds kreeg van de journalistiek. Wim is jaloers op Oom Tom, die mag als journalist overal bij zijn. Tom: “Ik heb ook maar een beperkte bewegingsvrijheid, maar die is inderdaad nogal ruim. En dan, je went zo gauw aan alles, soms zijn er stomvervelende vergaderingen waar ik ook bij moet zijn, dan vind ik het helemaal geen voorrecht dat ik er met mijn neus bovenop mag zitten. Het enige aardige is de sigaar van de burgemeester, die je in kleine plaatsjes altijd krijgt als je de raadsvergaderingen bijwoont.’ Harde lessen van Gerard Mulder Een redactiezaal vol zonderlingen Tom is een heel aangenaam mens, wat je niet zou denken als je hem zo ‘onverschillig’ hoorde praten. Hij praat vooral veel, met name met collega's. “Ze vertelden elkaar de sappigste avonturen. Zo nu en dan dacht Wim dat er toch wel een beetje jagerslatijn bij te pas kwam. ‘Ja jong, verslaggevers en handelsreizigers, die praten allemaal even veel’.” Tien kopijregels De vader van Wim heeft een mening over de ambities van zijn zoon om journalist te worden. “Wat verdien je daar nou mee? Je moet eerst ik weet niet hoe lang volontair zijn en dan verdien je nog maar het genoeg om je schoenreparatie te betalen.” Waarheid en fictie. Oom Tom legt uit: “Als journalist moet je ook wel eens over dingen schrijven die je niet hebt zien gebeuren, en dat moet je toch zo doen dat de lezers zouden zweren dat ze er zelf bij zijn geweest.” Als Wim na zijn wederwaardigheden de krant openslaat is zijn eerste reactie. “Wat een krankzinnige idioten. Daar heb ik helemaal niets van verteld. Ik heb ze misschien voor tien regels kopij gegeven en nu hebben ze daar bijna twee kolom van gemaakt Waar halen ze de leugens vandaan?” Merkwaardigerwijs doet dit Wim niet twijfelen aan zijn toekomstplannen. Maar wij weten nu waar de vooroordelen tegen de journalistiek vandaan komen: het is allemaal de schuld van die onbekende Henk Eerdmans. ■ FOTO: ARCHIEF DE TELEGRAAF Drank: “‘Wat zal je gebruiken, Wim, limonade of melk?’ Wim keek zijn oom eens aan, maar deze vertrok geen spier van zijn gezicht. Wim, ook niet mis, antwoordde gevat: ‘Ik zal hetzelfde gebruiken als u, oom. Als u melk of limonade neemt dat neem ik dat ook, maar u neemt denk ik wel wat anders.’ Oom Tom kon dus niets anders doen dan aan de toeschietende kelner twee thee te bestellen.” Het Telegraafgebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal de PersMus 13 Gerard Mulder (1947) werkte voor diverse dag- en opiniebladen, waaronder NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en Het Vrije Volk. In een serie met terugblikken trekt hij daar de harde lessen uit. Deel 12: Hoe ik in negen maanden bij De Telegraaf welgeteld één eigen bericht geplaatst kreeg. A ls ik inderdaad mijn ziel aan de duivel had verkocht door bij De Telegraaf te gaan werken, zoals het meisje van mijn dromen het zag, wat betaalde de duivel mij dan? Het hing er natuurlijk van af wat ik van de deal verwachtte, en dat was een gelegenheid om mooie verhalen te schrijven die honderdduizenden mensen in heel Nederland dan zouden lezen. Waarover die mooie verhalen dienden te gaan, wist ik niet; kennelijk verwachtte ik de inspiratie door mijn zakenpartner ingefluisterd te krijgen. De duivel leverde niet. In de circa negen maanden die mijn dienstverband duurde, kon ik één stukje in de krant kwijt, over een postbode in Weert die oude tramwagens verzamelde om in zijn tuin te zetten. Voor de rest moest ik mijn tijd besteden aan het doorgeven van andermans mooie verhalen en daarnaast andermans columns en rubriekjes. Méér wilde De Telegraaf niet van mij hebben. Natuurlijk was ik bitter teleurgesteld, al zie ik achteraf ook wel hoe onrealistisch mijn carrièreplannen waren. Het was naïef geweest van mij erop te rekenen dat een grote landelijke krant zwaar zou gaan investeren in het opkweken van een onbekende tweedejaars leerling tot een volbloed reportageredacteur. Toen dit besef tot mij was doorgedrongen, werd mij duidelijk dat ik weg moest, naar een kleinere krant om bescheidener aspiraties te gaan koesteren. Zonderlingen Hoewel dus mijn kortstondig avontuur bij De Telegraaf een doodlopende weg bleek, heb ik er geen spijt van. Ik kon een tijdje kijken achter de schermen van het dagblad dat als geen ander de journalistieke gemoederen in Nederland verhitte. Zo leefde bij de linkse buitenwereld het misverstand dat De Telegraaf zijn fascistoïde inhoud dagelijks vervaardigde onder de knoet van meedogenloze slavendrijvers. Eenmaal binnen zag ik een anarchistische bende. De grote redactiezaal bleek een verzamelplaats van schilderachtige zonderlingen, die zich in onwaarschijnlijke poses bovenop, tussen en achter bureaus drapeerden. Het spectrum reikte van de hippiebaard van buitenlandredacteur Chris Fernig tot het visgraatkostuum van chef buitenland Pfaff, die er met zijn scherpe scheiding precies midden op zijn knoestige kop uitzag alsof hij uit een van de jaren twintig daterende foto was gestapt. Ja, er was veel levend verleden op de burelen. Dagelijks, of bijna dagelijks kwam een stokoude man binnenschuifelen om een velletje papier af te leveren. Op dat papiertje stond een versje dat iets met de actualiteit te maken had. Het was van een aandoenlijke knulligheid, maar Clinge Doorenbosch schreef die versjes al in de jaren twintig, toen een dagelijks gedichtje in de krant een verpletterende noviteit was. Een andere hoogbejaarde, gepensioneerd binnenlandredacteur Piet van Dalen, kwam nog elke week naar de krant om een puzzelpagina in elkaar te zetten. Hij had zeldzaamheidswaarde als de laatste mens die nog in de Kalverstraat wóónde, maar voor De Telegraaf ontleende hij zijn betekenis aan de rol die hij speelde kort na de oorlog, toen het personeel actie voerde om het verschijningsverbod waardoor de krant was getroffen, ongedaan te maken. Nederige positie Wie zich destijds voor De Telegraaf had ingezet, was door de krant niet vergeten. Veel later kwam ik er toevallig achter dat de chef van de featureredactie, J.G. Heilker, mijn chef dus, bij wie ik geen flintertje journalistiek benul ontwaarde, voor de oorlog de bezorging in Amersfoort had geleid, maar ná de oorlog ‘goed’ – voor De Telegraaf dan – was geweest. Over het hogere kader kan ik kort zijn: dat kende ik niet, omdat mijn positie in de hiërarchie daarvoor te nederig was. Van het hoofdredactionele duo J.J.F. Stokvis en C.J. Brandt heb ik Brandt zelfs nooit gezien; Stokvis zag ik af en toe door de gangen ijlen, maar nooit heb ik een woord met hem gewisseld. Plaatsvervangend hoofdredacteur Henri Goe- man Borgesius richtte wel eens het woord tot mij, maar ik verstond hem niet. Uit zijn enorme, vormeloze lichaam, moeizaam bijeengehouden door een verfomfaaid pak, borrelden tijdens de korte dagelijkse bijeenkomsten over de featurepagina’s in mijn richting soms klanken op die door een van de andere aanwezigen moesten worden geïnterpreteerd. Rode complotten Adjunct-hoofdredacteur J.G. Heitink sprak, geloof ik met niemand. Nooit heb ik hem anders gezien dan driftig tikkend, zijn ogen gefixeerd op het vel in zijn schrijfmachine. Wij wisten wat daar weer zou komen te staan: een waarschuwing voor reds under the beds. Heitink ontwaarde overal Russische complotten, al dan niet met de hulp van Nederlandse communisten en hun boterzachte intellectuele meelopers. Hij was zo fanatiek dat hij op de redactie niet helemaal serieus werd genomen, was mijn indruk. Maar men liet hem begaan. Leven en laten leven, scheen intern het devies van de krant te zijn. Dat Henk van der Meijden op zijn Showpagina vaak theater- en musicalproducties bejubelde waarin hij zelf een financieel belang had, was wel onderwerp van gesprek, maar er veranderde niets. Zelfs ik heb even van dit liberalisme geprofiteerd: dat verhaal over die Weertse postbode en zijn trammetjes kwam in de krant omdat ik van treinen en trams hield (en houd). Een speciaal voorbeeld van hobbyisme was Het Jaarlijkse Jachtverhaal, in mijn herinnering vaak twee pagina’s groot. Het was altijd geschreven door chef nacht D.A.C. (Dick) van den Hoorn. Hij oogde aristocratisch en sprak bekakt, dus het verbaasde niemand dat hij zo van jagen hield. Hij fascineerde mij, al heb ik niets met jagen. Vooral zijn snor hield me bezig. Die veranderde elk uur van kleur, afhankelijk van wat hij had gegeten en gedronken. DE LES: Van De Telegraaf van ná de oorlog moet de echte geschiedenis nog geschreven worden. Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 [email protected] Wwww.persmuseum.nl Bus 65: Vanaf Station Zuid (via Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen. Meer informatie: www.9292ov.nl Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo Openingstijden Tram Auto Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen. Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum. Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Toegangsprijzen Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden € 4,50 € 3,25 Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis Meer informatie: www.9292ov.nl onderwijsprogramma’s en rondleidingen Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl Trein Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau. Routebeschrijving Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Word Vriend van het persmuseum! DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkte mee: Niels Beugeling, Ineke Eisma, Gerard Mulder, Angelie Sens Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E: [email protected] DE PERSMUS verschijnt ca. 10 maal per jaar. Deze krant wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen. Toegankelijkheid Bus Colofon Amsterdam © Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie. En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed. De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten. Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar! U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft. Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail ([email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen. Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’ Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.
© Copyright 2024 ExpyDoc