Persmus Nr 13

13
Maart 2014
IES SPREEKMEESTER
Tekeningen alleskunner
nu in Persmuseum
Pagina 4
E e n u i t g av e va n h e t
ICOONFOTO’S
Beelden krijgen
eigen betekenis
Pagina 6
JOHAN VAN MINNEN
“Huidige generatie
heeft geen vroeger”
Pagina 7
GERARD MULDER
Een redactiezaal
vol zonderlingen
Pagina 12
Geheime dienst luisterde ook mee op krantenredacties
Journalisten onder de tap
Minister Plasterk in
moeilijkheden door het
afluisterschandaal, het
Persmuseum verzorgt
een expositie rond de
hele affaire. Vraag: maar
hoe zat het eigenlijk
met het afluisteren
van journalisten?
DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
B
ijna twee miljoen afgeluisterde of
anderszins geregistreerde telefoongesprekken. Hoeveel daarvan zouden van
journalisten zijn? Te vrezen valt dat het uitgangspunt van de overheid niet was: journalisten moeten we maar ongemoeid laten, want
hier is de persvrijheid in het geding.
Het antwoord zullen we niet te weten komen,
de vraag dringt zich op: hoe ver is de overheid – en zijn dus ook de inlichtingendiensten
– vroeger gegaan in het onderscheppen van
journalistieke activiteiten?
Een vrij recent geval is de poging in 2009
van de AIVD om een lek bij de eigen dienst te
ontdekken door telefoontaps te leggen bij de
Telegraaf-journalisten Jolande van der Graaf
en Joost de Haas. Volgens de Commissie van
Toezicht betreffende in Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten was een en ander geheel volgens de regels.
Joost de Haas heeft een bekende stem voor de
AIVD: hij was al eerder, in 2006, samen met
collega Bart Mos doelwit, toen beiden zich
verdiepten in de criminele activiteiten van
Mink K. De heren werden nog enige dagen
gegijzeld om hen te dwingen hun bronnen te
openbaren. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg oordeelde dat
de Nederlandse staat en de AIVD de rechten van twee Telegraaf-journalisten hadden
geschonden.
En dan hadden we nog Koen Voskuil. Ook hij
publiceerde over zaken rond Mink K., in Spits.
Ook hij werd, in 2000, gegijzeld. En ook hiervoor had het Europees Hof geen enkel begrip.
Hells Angels
In mei 2007 deden Stella Braam en Astrid van
Unen een verkennend onderzoek in opdracht
van journalistenvakbond NVJ. ‘Bronbescherming onder druk in Nederland’ heette hun
rapport. Daarin kwamen enkele afluisterzaken ter sprake. Misdaadreporter John van
den Heuvel vertelde dat hij in 2004 benaderd
werd door een man die interessante informatie had. Braam en Van Unen: “Hij zou door
de Hells Angels gegijzeld zijn en informatie
hebben over de achtergronden van de moord
op drie Hells Angels in Limburg. Een moord
die de krantenkoppen breeduit haalde. Deze
bron heeft tevens een verzoekje: hij zou graag
met het onderzoeksteam willen spreken.
Dat kan de misdaadverslaggever wel regelen.
Het blijft niet zonder gevolgen, ontdekt Van
den Heuvel maanden later als hij het dossier
inziet. ‘Ze zijn mijn telefoon gaan afluisteren.’
Het heeft maar één of twee dagen geduurd.
Letterlijke passages uit een gesprek bleken in
het dossier te zijn opgenomen. Dat hebben ze
ook toegegeven.” Lees verder
A
2
de PersMus
sommige zaken ook niet per telefoon afdoen.”
Vugts had wel enige grond voor argwaan. “In
een dossier van een crimineel is een verslag
te vinden van een gesprekje met mij. Volstrekt
onbelangrijk overigens. Ik ga ervan uit dat die
crimineel werd afgeluisterd en niet ik, maar
toch...”
Eén jaar later werd John van den Heuvel opnieuw afgeluisterd, tijdens een zaak van twee
corrupte rechercheurs bij de Amsterdamse
politie. “Ze vermoedden dat die verdachte
rechercheurs ook informatie aan mij hadden
doorgespeeld.”
Nepgesprek
Ook aan het woord: Robert Bas, destijds misdaadjournalist bij het NOS-Journaal, en eerder
bij het ANP. Het rapport: Tijdens Euro 2000
houdt Robert Bas zich bezig met het voetbalvandalisme. Tot zijn verbazing ontdekt hij dat
hij geschaduwd wordt door een team van de
politie. Zou hij ook afgeluisterd worden? Bas
besluit de proef op de som te nemen. “Met een
collega sprak ik af om een nepgesprek over
de telefoon te voeren, waarbij we deden alsof
we waren getipt over een confrontatie”, zegt
hij. “Ongeveer een minuut na dit gesprek verplaatste de gehele ME zich collectief naar die
verzonnen plek.”
Er wordt niet alleen afgeluisterd, er zijn wel
meer manieren om informatie van journalisten binnen te halen.
Voor het ANP volgde Bas de extreemrechtse
beweging in Nederland. Hij werd in die jaren
geregeld opgeroepen om bij het politiebureau
verklaringen te komen afleggen over wat hem
zoal ter ore was gekomen. Daar ging hij niet
op in. Hij kreeg een brief waarin stond dat
hij bij de rechter-commissaris een verklaring
moest komen afleggen. Bas: “Daarbij werd
verteld wat de consequenties van weigering
zouden kunnen zijn, onder andere gijzeling.
Mijn toenmalige hoofdredacteur van het ANP
stuurde een brief terug met de strekking: nou,
dan moet u maar doen wat u moet doen. Er is
geen reactie meer op gekomen.”
Bij het NOS-Journaal kreeg Robert Bas samen
met Lex Runderkamp geheime stukken in
handen van de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland. Daarop kreeg
hij rechercheurs op bezoek die een verklaring
eisten. Later zou Bas’ hoofdredacteur Hans
Laroes te horen krijgen dat het allemaal op
misverstand berustte.
Eén van ons?
In Het Parool heb ik mij, in 2007, ook wel eens
gebogen over de contacten tussen journalisten en de geheime diensten. Aanleiding was
een uitspraak van Frénk van der Linden dat er
op elke nieuwsredactie wel een informant van
de AIVD te vinden was. Later relativeerde hij
dat trouwens. Wie zou het bij óns zijn?. “Hier
keek men elkaar inmiddels met argusogen
aan. Tot we ons afvroegen wat deze informant
eigenlijk zou moeten doorgeven. En toen was
de stemming weer op niveau.”
In dat stukje vertelde misdaadverslaggever
Paul Vugts wel dat hij heel soms belt vanaf een
ander toestel, voor de zekerheid. “En ik hou er
wel rekening mee dat mijn gesprekspartners
afgeluisterd kunnen worden. Daardoor zal ik
En hoe ging het vroeger? Tja, we weten wat
naar buiten komt, over de rest tasten we uiteraard in het duister. Dick Engelen maar eens
gebeld, al weer jarenlang gepensioneerd maar
daarvoor huishistoricus van de BVD en gepromoveerd, in 1995, op de geschiedenis van
deze veiligheidsdienst. Eén ding staat volgens
hem vast: in de door hem onderzochte tijd,
van de Tweede Wereldoorlog tot het eind van
de Koude Oorlog, werden er, althans door
de BVD, helemaal geen telefoongesprekken
afgeluisterd. Nou ja, geen Nederlanders in
principe. Maar weer wel als het hoogst ernstige kwesties betrof, zoals spionage. Daarbij
werden de telefoons van ambassades van de
landen in de Sovjet-invloedsfeer wel degelijk
getapt.
De terughoudendheid bij het tappen van verdachte Nederlanders was niet in de eerste
plaats een ethische kwestie. Engelen: “Dan
moest de PTT worden ingeschakeld, omslachtig en ministerieel ingewikkeld.” Er werd dus
wel afgeluisterd, maar via microfoons. CPNleider Paul de Groot kon jarenlang nog geen
kop koffie aan zijn vrouw vragen zonder dat
de dienst dat in de gaten had. Men heeft, weet
Engelen, ook geprobeerd een microfoon aan
te brengen in Felix Meritis, het CPN-bastion
waar ook de redactie van het partijblad De
Waarheid was gevestigd. Waarom dat precies
is mislukt weet hij niet. Andere afluisterpraktijken bij redacties of journalisten kent hij niet.
Goede contacten
Engelen wijst er op dat verreweg alle contacten tussen journalisten of hoofdredacties en
de dienst zeer vrijwillig waren. Dat zei Kees
van den Heuvel, centrale figuur bij de BVD in
de Koude Oorlog, ook tegen Hans Olink en
mij toen we in 1998 het dagelijks leven van
BVD’ers beschreven, althans daar een poging
toe deden, want echte spraakwatervallen waren de zes ex-BVD-medewerkers niet echt.
Van den Heuvel: “Ik had een goed contact met
de pers. Als we iets kwijt wilden – bijvoorbeeld
dat de Russen geleerden op een vredesconferentie benaderden, of de achtergronden van
een uitwijzing – dan gingen we naar kranten
toe. Met hoofdredacteur Koets van Het Parool
hadden we in de jaren vijftig een heel goed
contact, die stond daar heel prettig tegenover.
We overlegden dan in zijn kamer. Redacteur
de PersMus
Friso Endt schreef er in de NRC in 1997 nog
een aardig verhaal over.
“Op een mooie zomerdag in 1959 of 1960 –
de data staan mij niet meer scherp voor de
geest – werd ik als verslaggever van Het Parool
binnen geroepen bij de toenmalige hoofdredacteur dr. P.J.Koets. In de hoofdredactionele
kamer zat de alom gerespecteerde redacteur
van de NRC (nog niet NRC Handelsblad) mr.
Jérôme L. Heldring. Hij kwam met een voorstel. Wilde ik hem begeleiden op een reis naar
de toenmalige Sovjet-Unie, en wel zover mogelijk naar het oosten – dus naar de regio's
Kazachstan, Turkmenistan etcetera. De reis
werd geheel betaald door 'een' inlichtingendienst (dat bleek de Inlichtingendienst Buitenland te zijn), en omdat bekend was dat ik
in die tijd ook werkte voor bladen als Time/
Life, niet alleen als schrijver maar ook als fotograaf, werd ik geacht het fotowerk te doen
en zo mogelijk militaire voertuigen, radarposten etcetera te kieken. Koets merkte nog op,
het hem bekende taalgebruik hanterend, dat
hij mijn artikelen 'gaarne in de courant zou
doen afdrukken’.
(...) Het fototoestel is in dictatoriale landen,
zoals de Sovjet-Unie, nog een scherper wapen
dan de pen. Wat de lens vastlegt kan moeilijk
ontkend worden. Het risico voor de fotograaf
is daar veel groter dan voor de toerist spelende schrijver.
Maar er kwam nog iets bij. ‘Endt moest dan
wel’, aldus Heldring, ‘op die mooie zomerdag
op de militaire inlichtingenschool in Harderwijk een cursusje volgen in het herkennen
van radarposten en andere zaken waarvan
hij, terecht, verwachtte dat ik er niets van
wist. Maar ik zei ‘nee’. En waarom dan niet?,
vroegen Koets en Heldring. Omdat ik, zei ik
in volle eerlijkheid, een schijtlaars ben en het
in mijn broek zal doen als de trein de grens
gepasseerd is.” ■
‘Afgeluisterd’
Een uiterst actueel thema,
in politieke prenten
weergegeven. In het
Haagse Perscentrum
Nieuwspoort is momenteel
de tentoonstelling
‘Afgeluisterd’ te zien.
Siegfried woldhek
E. Peereboom was daar ook altijd bij. Volgens
mij waren de contacten met Sandberg later
ook heel goed. Met Het Vrije Volk, de Telegraaf en de Volkskrant ging het net zo. Bij het
Handelsblad en de NRC niet. Die zeiden geen
berichten te nemen die niet volledig bevestigd
waren door andere bronnen.”
Herman Sandberg ontkende tegenover ons
overigens ieder contact met de BVD. En berichten doorspelen naar de pers is één ding,
journalisten inschakelen een ander. Bij de
dood van Jérôme Heldring vorig jaar is het
reisje dat hij in 1960, mede ten behoeve van de
BVD, naar de Sovjet-Unie maakte, nogal eens
gememoreerd. Heldring was er bepaald niet
trots op.
3
DOOR Niels Beugeling
V
ia bevriende journalisten lekt een
jongeman met de illustere naam
Edward Snowden in juni 2013 de eerste
informatie over de werkpraktijken van de
Amerikaanse National Security Agency
(NSA). De dienst observeert onder andere
bevriende landen en staatshoofden en
luistert miljoenen telefoongesprekken af.
Het schandaal blijkt al snel wereldomvattend te zijn. Een beerput is opengegaan.
In 2011 begon deze hausse van afluisterschandalen met News of the World. Toen
mediamagnaat Rupert Murdoch zijn excuus aanbood voor het afluisteren van de
voicemail van een vermoord meisje door
een privédetective die voor zijn krant
werkte, meldden zich de klokkenluiders
Julian Assange (oprichter Wikileaks
2006) en Edward Snowden (oud CIAmedewerker 2013). Niet alleen de NSA,
maar álle nationale veiligheidsdiensten
bleken elkaar, de wereldleiders en ons als
burgers af te luisteren.
Ook in Nederland moet staatssecretaris
Fred Teeven in de Tweede Kamer uitleg
geven over vragen hoe het mis kon gaan
bij het afluisteren van een telefoongesprek tussen hem en oud-wethouder Jos
van Rey over een burgemeestersbenoeming in Roermond. Voorlopig lijkt het
einde nog niet in zicht. Minister Plasterk
moet zich nog verantwoorden voor de
rechter, de klokkenluiders zijn nog niet
vrij en de vrijheid van meningsuiting is
dagelijks aan de orde. Actueel dus, zeker
voor politiek tekenaars.
Het afluisteren van bevriende naties
speelt zich af op een schaal die niemand
voor mogelijk had gehouden. Zelfs de
mobiele telefoon van de Duitse bondskanselier Angela Merkel blijkt niet veilig
voor de NSA. Waar de Verenigde Staten
de uitlevering eisen van Snowden, die
inmiddels tijdelijk asiel heeft gekregen in
Moskou, gaan er in de rest van de wereld
steeds meer stemmen op juist mild te zijn
voor de klokkenluider.
De tentoonstelling ‘Afgeluisterd’ geeft
een caleidoscopisch overzicht van hoe
de nog steeds actuele kwestie in de
Nederlandse media verbeeld is.
Het ongeloof over het telefonisch afluisteren en de grootschaligheid ervan blijkt
uit een tekening van Fokke en Sukke die
de eigenzinnige politieke houding van
Amerika op de hak neemt met de tekst:
‘Zelfs als hij haar aan de lijn had, luisterde Obama niet naar Merkel’. Siegfried
Woldhek toont Snowden met een American Eagle, in werkelijkheid een belangrijk
onderdeel van het logo van de NSA, die
zwaar op zijn schouders drukt. Bas van
der Schot tekende voor de Volkskrant het
andere Amerikaanse symbool, Mickey
Mouse, met kokette schotelantennes
als oren.
Een van de relativerende aspecten van
het schandaal is dat er ook politici en
wereldleiders zijn die kans lopen op
een aardige deuk in hun imago. Want,
hoe belangrijk ben je eigenlijk als je níet
wordt afgeluisterd door de Amerikaanse
geheime dienst? Een onderwerp dat op
meesterlijke wijze wordt verbeeld in een
tekening die Tom Janssen maakte van
premier Rutte die in zak en as zit: over
hem is (nog) geen informatie gelekt.
Zielig. Of niet?
Tot en met 17 maart in Perscentrum
Nieuwspoort en vervolgens tot mei in
de Openbare Bibliotheek te Den Haag.
4
de PersMus
Collectie tekeningen nu in Persmuseum
De vrolijke wereld
van Ies Spreekmeester
Het werk van
de tekenaar Ies
Spreekmeester (19142000) is op 24 januari
2014, honderd jaar na
zijn geboorte, feestelijk
overgedragen aan het
Persmuseum.
Tot en met 30 maart
is in het museum een
tentoonstelling te
zien met een fraaie
doorsnee van zijn
indrukwekkende en
zeer gevarieerde werk.
DOOR BERT STEINMETZ
I
es Spreekmeester, een autodidact die
zichzelf allesbehalve als een kunstenaar
beschouwde, werd bij de overdracht van de
collectie alsnog flink in het zonnetje gezet als
een fenomenale alleskunner en een ondergewaardeerd tekenaar.
De historicus Carolus van Doornen, die in
het maandblad Ons Amsterdam met een uitvoerig artikel Spreekmeester eerder al uit de
vergetelheid heeft gehaald, omschreef de
wereld van de tekenaar als 'lachebekjes en
spillebeentjes'. Spreekmeester gebruikte zijn
fenomenale tekentechniek, onder de knie
gekregen door veel in Artis te schetsen, voornamelijk voor een zonnige en vrolijke kijk op
zijn omgeving.
Aanvankelijk werkte Spreekmeester op een
reclamebureau, maar in de Tweede Wereldoorlog raakte hij als Jood zijn baan kwijt en
moest hij onderduiken op de Veluwe. Na de
oorlog tekende hij veel voor kranten en boekomslagen, onder andere van Simon Carmiggelt, wiens expositie tegelijkertijd nog tot en
met 16 maart is te zien.
Tussen de groten
Befaamd werden de zes vogelvluchttekeningen van Amsterdam die Spreekmeester in
1951 maakte voor het weekblad Vrij Nederland, waarvan er ook enkele hangen op zijn
tentoonstelling. Maar het grootste publiek
bereikte hij met zijn illustraties in Margriets
Kook boek, zijn Gouden Boekjes en andere
kinderboeken.
Ies Spreekmeester hoort bij de groten, tussen
Peter Vos en Peter van Straaten, besloot Van
Doornen. Ook Arendo Joustra, die de collectie
namens het bestuur van het Persmuseum in
ontvangst nam, vond dat Ies Spreekmeester
het verdiende dat een uitvoerige tentoonstelling en een boek aan hem zouden worden gewijd. “Maar in elk geval is door de tekeningen
van Spreekmeester de verzameling van het
Persmuseum nog rijker geworden.”
Nadat hij en de drie kinderen van Spreekmeester de overdracht formeel hadden getekend, vertelde dochter Yvonne namens haar
zus Gudi en broer Ron hoe blij zij zijn dat de
collectie van hun vader nu in goede handen is.
“Ies was altijd veel te bescheiden; hij had het
altijd over 'poppetjes tekenen'. Maar wij waren wat trots.”
Waarna de glazen gevuld werden en de leden
van de Amsterdam Klezmerband vrolijke muziek speelden, zo aanstekelijk dat er al snel
volop werd gedanst. De vrolijke wereld van Ies
Spreekmeester, precies. ■
Reclametekening in
strijd met
journalistiek
DOOR JOB SCHOUTEN
O
p 27 mei 1966 stuurde Thijs van Veen,
de toenmalige hoofdredacteur van Het
Vrije Volk, een aangetekend schrijven aan Ies
Spreekmeester. Hij verlangde van de illustrator en tekenaar een schriftelijke toezegging
“…dat gij zonder toestemming van de hoofdredactie geen tekeningen voor reclamecampagnes meer zult maken. Indien er enige kans
bestaat dat dergelijke campagnes ook onze
krant zullen bereiken, zult gij, daarover wil ik
geen twijfel laten bestaan, die toestemming
niet krijgen. Ik acht dit een belangrijke zaak
en het continueren van uw verbintenis met
deze krant hangt af van uw instemming met
deze voorwaarde.”
In Het Vrije Volk van 18 mei hadden twee reclametekeningen gestaan, beide gemaakt door
Spreekmeester: een van het kaasmerk ERU en
een van de Raiffeisenbank. Deze tekeningen
waren Van Veen duidelijk in het verkeerde
keelgat geschoten. Hij vond “…dit tekenwerk
in strijd met het wezen van de journalistiek”,
en verder achtte hij “…het misleidend als
dergelijke tekeningen via advertenties ook
in onze krant terecht komen. Voor de lezer
wordt het verschil tussen het redactionele tekenwerk en de advertenties onduidelijk.” Met
de laatste constatering gaat hij voorbij aan het
feit dat boven beide tekeningen duidelijk is
aangegeven dat het een advertentie betreft.
Leverde Ies Spreekmeester voorheen zeer regelmatig bijdragen aan HVV, bij het doornemen van de leggers van 1966 valt op dat deze
zich inmiddels hoofdzakelijk beperken tot de
zaterdagse bijlagen. De dagelijkse tekeningen
zijn van Hugh Jans en Dik Bruynesteyn en later vooral van de jonge Arend van Dam.
Als in 1970 Het Vrije Volk verdwijnt als landelijk dagblad betekent dit het ontslag van Ies
Spreekmeester. Thijs van Veen is, na een conflict met directeur Herman Claus over de regionale edities, twee jaar daarvoor al opgestapt
als hoofdredacteur. ■
5
ILLUSTRATIE: COLLECTIE IISG
de PersMus
De advertentie voor de smeerkaas van ERU
6
de PersMus
Expositie
Persmuseum
Icoonfoto’s
‘Icoonfoto’s en de hedendaagse beeldcultuur’ heet de
tentoonstelling die van 27 maart tot en met 31 augustus
te zien is in het Persmuseum.
Hoe werken foto’s in op ons collectieve geheugen? Welke beelden blijven over, hoe worden
we gestuurd in ons beeld van het nieuws en
van de geschiedenis?
Foto’s kunnen functioneren als symbool. Veel
beelden spreken nooit helemaal voor zich,
de kijker moet zich altijd afvragen: wanneer
is een foto gemaakt en wie heeft er baat bij
dat de beelden getoond worden? Vaak wordt
gezegd dat een foto meer zegt dan duizend
woorden. Maar soms heeft een foto duizend
woorden nodig om te worden begrepen.
De tentoonstelling bevat foto’s, oorspronkelijke uitgaven waarin de foto’s gepubliceerd zijn
en videofragmenten waarin de foto’s besproken worden. Al deze onderdelen laten zien
hoe foto’s een betekenis krijgen en hoe deze
kan veranderen over de tijd. De tentoonstelling wordt afgesloten met het spel Mijn Icoonfoto’s, waarbij bezoekers hun eigen icoonfoto
kunnen kiezen en hun keuze kunnen vergelijken met die van andere spelers.
De tentoonstelling is een samenwerkingsproject met onderzoeker Martijn Kleppe, gespecialiseerd in persfotografie en verbonden aan de
VU in Amsterdam en de Erasmusuniversiteit
Rotterdam. In De Persmus nr. 11 was een uitgebreid interview met hem opgenomen. ■
Het (inmiddels wereldberoemde) portret van Che Guevara, 'El Guerrillero heróico', gemaakt door Alberto Korda in 1960.
de PersMus
7
VSOP
Berichten zonder poespas,
analyseren zonder genade
De Persmus interviewt in de serie ‘VSOP’ Zeer Superieure Ouderen over het vak.
In deze aflevering Johan van Minnen (81), dagbladjournalist (HVV, NRC, 1952-‘64),
radiocorrespondent in Bonn (verschillende omroepen, ’65 –‘75), ombudsman VARA
(’75-’78), Europarlementariër (PvdA, ’79-‘84), géén burgemeester van Leiden of Coevorden, wel cultuurschrijver (politiek, reizen), columnist, nog-steeds-alles-bijhouder.
FOTO: JELLE VAN MINNEN
DOOR MAURITS SCHMIDT
Johan van Minnen: “Als journalist moet je een dossiervreter zijn.”
DOOR MAURITS SCHMIDT
H
ij leeft als een kluizenaar. In zo’n modern verdwaalhofje in Zeist, bij zijn
zoon om de hoek. Die behandelt zijn e-mails,
een computer hoeft hij niet. Ramen afgeplakt,
schuifelruimte tussen de stapels onuitgepakte
boekendozen; hij is pas een paar jaar geleden
verhuisd, zoekt nog een kastenmaker die de
kistenmaker vóór is. Bovenop de stapel tegenover de leestafel en de luie stoel van de Emmaus een enorm tv-flatscreen.
Johan van Minnen ziet minder, hoort slecht.
Denkt en spreekt scherp, zij het soms verregaand associatief door de tijd meanderend,
zelfontwikkeld intellectueel die hij is. Als een
aquarellist penseelt hij verleden en heden tot
het hier ingedikte script dat niet meer dan een
glimp van zijn bijna drie uur lang gestapelde
ideeën kan weerspiegelen. Zo moet zijn anekdote over het interview met Willy Brandt op
het terras van Americain sneuvelen, omdat
het niet doorging. Het liefst verwijlt hij bij zijn
Duitse jaren. Interrumpeer hem niet onnodig,
dat leidt maar af.
Er is koffie. De fles blijft dicht, de gast moet
immers nog rijden. Die Qualiteitswein gaat
mee als geschenk. “Misschien leuk voor Het
Persmuseum, zie maar.” (Zie kader)
Een sigaartje
Zelfs een eerste vraag zou ongepast zijn. Zodra
het gehoorapparaat aan het hoofd is gemonteerd als twee wijduitstaande oorbellen (‘het
vervelende met zo’n ding is dat je alles hoort,
ook je eigen voetstappen’) kan het gesprek
beginnen. “Zo, m’n jongen. Van de vergaderorde. Rook je? Erg als ik het wel doe? Sigaartje.
Altijd. Ik heb ooit wel Gauloises gerookt.
A
de PersMus
Van Minnen (derde van links) in het journalistenforum bij Frühschoppen, maart 1968. Rechts van hem Berbert Kemp, hoofdredacteur van Die Welt,
en links gespreksleider Werner Höfer. Er werd fel gediscussieerd naar aanleiding van het bezoek van de Sjah van Perzië aan de bondsrepubliek.
Herinneringen aan het liefdesleven gaan veelal terug op de sigaret na afloop; niet te evenaren. Jouw beroemdste Duitse naamgenoot
– hij heeft met Kerstmis zojuist z’n 95-ste verjaardag gevierd, ik heb hem zeker dertig jaar
niet meer ontmoet – rookt ook, nog steeds,
in de ARD-tv-uitzendingen, in een rolstoel
met z’n zesde hart, nog steeds als een ketter,
waarmee hij met genoegen de wet overtreedt,
en neemt snuif en bakken koffie met bergen
suiker en melk. Dus offreer ik je graag een
heerlijk kopje espresso. Geen toedaden erin?”
Tien minuten later, na zijn exposé over hand
over hand overal op-ploppende gehoorapparatenwinkels (‘heb jij er ook al een? Je kunt
beter investeren in een goede koptelefoon’):
“Het toppunt van snobisme is de duurste
kleurentelevisie met een doek erover. Want
de apparaten worden wel beter, maar de
programma’s niet.”
Tien minuten later, na het koffieritueel: “Nou,
m’n jongen, hartelijk welkom.
Ja hoor, ik weet hier nog alles te vinden. Helaas zijn de dozen te zwaar om te verplaatsen,
dus daar heb ik niets aan. Alleen een systematicus kan zich veroorloven chaoot te zijn.
Anders kom je erin om.”
Tien minuten later, na het ritueel opsteken
van de Hovenssigaar uit Tegelen: “Ik zat regelmatig als buitenlandse correspondent bij presentator Werner Höfer in het tv-programma
Frühschoppen. Hij daagde mij, liberale Nederlander, uit. Ik ben altijd streng tegen de doodstraf geweest, maar toch niet bij bepaalde
oorlogsmisdadigers. De laatste drie in Breda
hebben hun allergerechtste straf nog gehad.
Ik was tegen hun gratie.”
Stukje doorbellen
De onderwijzerszoon uit Noordwolde voelt
zich Sudeten-Fries: Stellingwerver immers.
Kreeg zijn opleiding bij Het Vrije Volk in Friesland, 105 gulden bruto per maand. “Gooide
de verschrikkelijke hoofdredacteur Thijs van
Veen een pijltje op de kaart, moest je naar een
Waddeneiland. Ze hadden zowat vijftig edities. Hij heeft de krant volledig verziekt, alle
Van minnen in sleutelroman
DOOR BERT STEINMETZ
D
e club Nederlandse correspondenten in Bonn figureerde in 1979, nu 35 jaar geleden,
in een soort sleutelroman van Sytze van der Zee: Noem het heimwee. Van 1969 tot 1975 zat hij zelf
in Bonn voor NRC Handelsblad,
maar toen hij zijn boek schreef,
was hij al jaren voor diezelfde
krant in Brussel neergestreken.
Van der Zee wilde de actuele politieke ontwikkelingen in de toenmalige Bondsrepubliek Duits-
land beschrijven, en dan vooral
hoe die werden weergegeven en
becommentarieerd door de vertegenwoordigers van de Nederlandse media. Het was de tijd
van de Rote Armee Fraktion, de
terreurgroep van Andreas Baader
en Ulrike Meinhof, en de voorzichtige toenadering tot de DDR,
het Oostblokdeel van Duitsland:
de Ostpolitik.
Van der Zee moest duidelijk niets
hebben van de modieuze, op hun
eigen Hollandse denkwereld gestoelde kritiek op de gebeurtenis-
sen in West-Duitsland, die veel
Nederlandse correspondenten in
Bonn luidkeels lieten horen. Hij
mengde wat eigenschappen van
zijn toenmalige collega's door
elkaar en daaruit ontstonden
de hoofdrolspelers in Noem het
heimwee.
Toch waren daar wel wat personen uit te herkennen. Het centrale personage is ene Stroomberg, in wie allerlei trekken van
Johan van Minnen vielen terug
te vinden. Van der Zee had van
die Stroomberg wel een tamelijk
FOTO: Der spiegel
8
de PersMus
kansen laten lopen. Van daaruit ben ik omroeper, nieuwslezer geworden bij Radio Luxemburg. Daar ben ik gaan schrijven voor de NRC,
als enige Nederlandse correspondent. Als je je
stukje doorbelde en de stenograaf schoot in
de lach, dan wist je dat je goed zat. Die wederzijdse bevruchting is er niet meer.
Ik kreeg de smaak te pakken om de al te luxe
situatie van Nederlandse ambtenaren daar te
beschrijven. Nederlandse politici schreven
boze brieven aan hoofdredacteur Stempels
over dat vreemde jongmens daar. Die wees hij
als principieel journalist af. Ik heb me mijn
leven lang goed voorbereid. Niemand merkte
dat ik een dossiervreter was. Maar dat moet
als journalist. Het heeft mijn carrière ook altijd geholpen. Zonder te schrijven had ik nooit
radiojournalist kunnen zijn. Die combinatie is
m’n leven lang onverbrekelijk gebleven. ”
Zijn laatst waarneembare maatschappelijke
activiteit was een column in het zondagochtendse radioprogramma OVT, ook alweer tien
jaar geleden. “Zo af en toe belt nog eens iemand voor een columnpje of commentaar. In
talkshows ga ik sowieso niet. Zou nog wel aan
debatten willen deelnemen. Mijn politieke
ondergrond is niet veranderd. Aan Churchill
wordt de uitspraak toegeschreven dat je niet
deugt als je geen Labour stemt als je jong bent,
maar ook niet als je dat op oudere leeftijd nog
wél doet. Dit als onvermijdelijke ontwikkeling
poneren is mallepraat. Onvermijdelijk is dat je
gezicht, gehoor en plasvaardigheid achteruit
gaan. Dominee Martin Niemöller bleef toch
ook, als een van de weinigen misschien, altijd
pacifist, hoe langer hoe feller. Ik mis die felheid, want ik ben als journalist altijd waarnemer, analysator geweest. Als journalist voerde
ik dus geen actie. Je stelt iets aan de kaak, bericht zonder poespas, analyseert zonder genade. Dat is de taak van de journalistiek.”
“Met de kruisraketten had ik, als Europarlementariër, moeite. Daarover kreeg ik, emotioneel, ruzie met Helmuth Schmidt en de
PvdA-voorman in het Europese Parlement
Piet Dankert, beiden vóór plaatsing. Ze zijn
er dankzij onze anti-kruisrakettenactie niet
gekomen; Dankert en Schmidt claimen nog
steeds dat we dat aan hen te danken hebben.
Ik ben vanwege mijn standpunt nog net niet
van de kieslijst afgevoerd, wel verdrongen
door de carrièremakers.”
Tv is illustratie
Maakte het voor jou uit of je opereerde als
schrijvend of radio- en tv-journalist?
“Trek tv eraf: een voor het nieuws lamentabel
en overtollig medium, al bleef ik als kind drie
rondes zitten in de Cineac, als ik eens in Amsterdam was. Mijn beroepsneiging was het geschreven woord, in het verlengde daarvan het
gesproken woord, en niet van het getoonde
woord. Televisie is illustratie. Radio en schrijven doe ik in hetzelfde ritme. Met pen en stem
is het aardig gelukt.
Als ik nu zou moeten berichten over de Oekraïne: wat een mal soort treurigheid speelt
zich daar af. Alsof het de DDR is! Ik zou er niet
graag wonen. Maar als eerste en enige Nederlandse journalist heb ik DDR-leider Walter Ulbricht geïnterviewd. Max van der Stoel heeft
9
"De hoofdredacteur
prikte op de kaart en
dan moest je naar
de Waddeneilanden"
nog bemiddeld. Mocht alleen in Nederland
worden uitgezonden, bij de Avro. Iedereen
wilde het hebben. Ondanks het geld heeft de
Avro het niet verkocht.
Maar zoals alleen een systematicus chaoot
mag zijn, mag een nette journalist alleen netjes zijn als je ook een sluipweggetje weet. Zo is
het uiteindelijk wel degelijk elders uitgezonden. Via Duitse opnameapparatuur vlak aan
de grens, wat ik had gesuggereerd, werd het
niks. Door stom toeval kon Höfer later toch
over de originele band beschikken. Nederlands ondertiteld, dat dan weer wel.”
“Via Nieuw Links ben ik bij de PvdA gekomen.
Na mijn werk als ombudsman, als opvolger
van Marcel van Dam, raakte ik, toch al vierde
op de lijst, met dertigduizend voorkeurstem-
Een bijzondere
fles wijn
onaangenaam figuur gemaakt,
erg met zichzelf ingenomen, tuk
op bij persconferenties gebietste
sigaren en relatiegeschenken van
het bedrijfsleven, en niet gehinderd door een scherpe kijk op de
Duitse politiek.
Zijn kompanen waren onder anderen Henk de Wit en de Limburger Gerard Nypels, in wie tal
van kenmerken van Bert Stoop en
Frans Wennekes (beiden inmiddels overleden) terug te vinden
waren. Hun collega Olivier Beerenpas, steeds in zijn eentje op
reis voor primeurs, leek nogal op
Sytze van der Zee zelf.
Bij allerlei gelegenheden kwamen
de Nederlandse correspondenten
elkaar tegen, en in hun onderlinge discussies en ontboezemingen
(en drankgelagen en ontsporingen) kon Van der Zee heel wat
kwijt wat hem dwars zat.
Met Stroomberg liep het in het
boek slecht af: vriendin verongelukt, vrouw met kinderen het huis
uit vertrokken, zelfrespect kwijt.
Natuurlijk, het is maar een roman. ■
J
ohan van Minnen schonk het
Persmuseum een fles wijn.
Niet zomaar een wijntje, maar een
1983er Spätburguder. Het is een van
de laatste exemplaren uit een kleine
partij die in 1987 op initiatief van
Van Minnen in het Duitse Ingelheim
werd gebotteld ter herdenking van de
honderdste sterfdag van Multatuli.
Op het etiket is de schrijver afgebeeld
en het hotel waar hij in 1887 is overleden, en de tekst “Zur Erinnerung
an Eduard Douwes Dekker, Ingelheim
1887-1987”.
10 de
PersMus
men in het Europese Parlement. Die heb ik
zelf verdiend in de rokerige zaaltjes. Sommigen noemden mij de mitrailleur wegens mijn
voordrachttempo, maar dat was natuurlijk
onzin. Dat schiep veel nijd, zeker in de carrièrepartij die driekwart van de Partij van de
Arbeid is.”
‘Geen vroeger’
Waarom wilde je in de politiek?
“Als journalist neem je waar, je analyseert, en
daar wil je dan wat actiefs mee doen. Ik had bij
de VARA wel naar Moskou gewild – New York
vond ik niet interessant – maar dan moet je de
taal vloeiend spreken. In Duitsland merkten
ze niet eens dat ik buitenlander was. Het is zeker zo dat ik als journalist meer invloed had,
maar ik wilde toch wat anders. Ik mocht van
de VARA naar de putsch in Chili tegen Allende, heb daar de Pinochet-junta geïnterviewd.
Dát heeft mij politiek gemotiveerd. Toen ik terugkwam zei ik tegen de VARA: op Bonn ben ik
echt uitgekeken.”
“Je vraag had dus moeten zijn: hoe werd je
ombudsman? Marcel van Dam ging naar het
kabinet, Hans Ouwerkerk viel even in, dat
ging niet goed. Toen namen ze mij. Qua voorzieningen was dat programma topklasse, daar
had Marcel wel voor gezorgd. Nou, vanuit
die functie ben ik parlementariër geworden.
Mede door mijn onafhankelijkheid als ombudsman, ook ten aanzien van de PvdA. Mede
dankzij een prima redactie, die later is verwaterd, corrupt geworden. Zonder zang en dans,
zoals thans noodzakelijk, hadden we enorme
waardering.”
Hoe kijk je tegen de journalistiek anno nu aan?
“Niet als consument, maar als vakgenoot.
Niet alles is beter, integendeel. Ik zeg ook niet:
slechter, maar het is, ouderwets gezegd, niet
meer gedegen. Stereotiep. Niet onze vergelijking met vroeger is belangrijk, maar dat de
huidige generatie geen vroeger heeft is belangrijk. Zoals die wordt geïnformeerd is treurig. Daardoor ben ik sowieso cultuurpessimist
geworden. Het is zó ellendig; zij beseffen dat
niet. De sociale media ontpoppen zich in werkelijkheid als asociale media.
Weet je wat er op scholen met onze kleinkindertjes gebeurt? Zoals wij elkaar ‘vuile
paap’ en ‘smerige ketter’ toeriepen, schelden
twaalfjarigen nu elkaar op internet uit. Schiet
m’n kleindochter plotseling in tranen: heeft
ze weer een hatemail gekregen van wat een
goede vriendin was. Zo’n ding waarop ze dat
kan lezen zou alleen al verboden moeten zijn.
Dat gaat toch over maatschappelijke toelaatbaarheid, over hoe scholen zich opstellen. Er
zal wel weer wat anders komen, het zijn pubers onder elkaar, ik hoop dat ze er niet echt
depressief van wordt….”
Schijninformatie
“Ik heb de Duitse Meyers Lexikon nog staan.
Mijn kleinzoon vindt mijn bakelieten telefoon
met draaischijf die ik nog gebruik prachtig,
maar als iemand aan de andere kant zegt dat
ik op hekjesknopjes moet drukken heb ik er
niks aan. Zij proberen hun nieuwsgierigheid
via een app te bevredigen, ik vanaf papier. Ik
probeer hem aan te moedigen: als je belangstelling hebt voor de bunsenbrander: vier pa-
gina’s mét beeld in de Meyers. Maar je moet
wel gotisch kunnen lezen.
Tegenover het lezen van een e-mailboek zeg
ik: het lijfelijke genot van het kunnen lezen
van papier, het openslaan van een krant, berliner of broadsheet: beschuldig me romanticus te zijn, het zal me een zorg zijn, dat is volledig verloren gegaan. Je kunt wel zeggen: ze
missen niet wat ze niet hebben gekend, zoals
onze kleinkinderen; maar onze kinderen nog
wel, want die zijn in de overgang.”
“Veel van de nieuwe informatie is schijninformatie. Elk mens krijgt op onze leeftijd wel dictatoriale neigingen die hij moet onderdrukken, maar misschien moest je per wet eens in
de zoveel tijd voor een week lang elektronisch
verkeer kunnen verbieden. Zou prachtig zijn,
al kan het alleen in Noord-Korea, wat we nou
ook weer niet willen.
Of we bedenken een plot waarbij we het einde
van de aarde meemaken. Toen ik jong was, behoorde dat – Koude Oorlog, Cuba – reëel tot
de mogelijkheden. Nu is het uitgesloten. Daardoor is het zo saai tegenwoordig. Ondanks
haarden als Syrië verandert er niets. Voor mijn
plot laat je een vreselijke zonnewind op het
pluisje aarde neerdalen. Het kan! Ik ben een
bèta! Dat is natuurkundig mogelijk. Een weekje, een paar uur. Dat zou wat anders teweeg
brengen dan die hoogst overdreven reacties
op de Twin Towers in New York. Het zou vreselijk zijn. Een enig plot! Alles valt plotseling
uit. Da’s geen science fiction. Alleen, wij maken het niet meer mee, door de afstand tussen
de aarde en de zon. En de nietigheid van de
aarde in het zonnestelsel.” ■
Multatuli verzon Mainzer Beobachter
DOOR ANGELIE SENS
In de avond van 17 januari 1866
reist Multatuli naar Keulen en
van daaruit naar Frankfurt am
Main. De reden? Schuldeisers
die hem achter de vodden zitten
vanwege zijn gokverslaving en
waarschijnlijk ook de rechtzaak
die hem boven het hoofd hangt.
Tijdens een voorstelling heeft hij
namelijk enkele medetoeschouwers klappen verkocht, omdat ze
volgens hem te luidruchtig zijn.
Ook in Frankfurt lonkt het casino. Met de Oostenrijkse oorlogsverklaring aan de Duitse
Statenbond in juni 1866 wordt
het Multatuli en zijn maitresse
Mimi Hamminck Schepel te heet
onder de voeten. Zij reizen door
naar Koblenz, om enige tijd later
weer in Keulen neer te strijken.
Geldproblemen blijven hen achtervolgen. Conrad Busken Huet,
die van dominee tot journalist
van de Opregte Haarlemsche
Courant (OHC) is opgeklommen,
trekt zich het lot van Multatuli
aan en verzint een list. Multatuli
wordt tot Duits correspondent
voor de OHC gebombardeerd.
De opdracht is om vooral feitelijk nieuws uit de Duitse kranten
puntig samen te vatten. Eigen
commentaren worden niet echt
op prijs gesteld. Het resulteert in
de rubriek 'Van den Rijn'. Naast
bijvoorbeeld de Kölnische Zeitung put de ijverige correspondent voor dat nieuws ook uit de
Mainzer Beobachter.
Iedereen trapt erin. De Mainzer Beobachter bestaat niet en
heeft nooit bestaan. Journalist
Multatuli roept de krant in het
leven om toch iets van zijn eigen mening over het Duitsland
van die jaren voor het voetlicht
te brengen. Bijna drie jaar lang
weet Multatuli deze farce, of zo
men wil fraude, vol te houden.
Uiteindelijk is het te danken aan
zijn eigen loslippigheid dat deze
Mainzer zeepbel in 1869 wordt
doorgeprikt.
In 1881 verhuist Multatuli naar
Nieder-Ingelheim (tegenwoordig
deel van Ingelheim am Rhein,
bekend als 'die Rotweinstadt'),
waar hij de villa Auf der Steig als
zijn nieuwe woonstee betrekt.
Daar slijt hij zijn laatste jaren;
eindelijk rust. Als Multatuli op
19 februari 1887 overlijdt, wordt
het huis verkocht. In 1908 eert
Ingelheim zijn beroemde inwoner met een gevelplaat, die in
zijn honderdste sterfjaar in 1987
vervangen wordt door een betere. Villa Auf der Steig heet dan
Land-hotel Multatuli.
de PersMus
11
DE KRANT IN HET KINDERBOEK
Hoe komen die
leugens in de krant?
In een serie (her)lezen
we kinder- of jeugdboeken,
waarin de journalistiek
een rol speelt. In deze
aflevering: ‘De jongste
verslaggever’ van
Henk Eerdmans.
Door PAUL ARNOLDUSSEN
V
an Henk Eerdmans weten we heel weinig. In de jaren dertig van de 20ste eeuw
schreef hij kinderverhalen in katholieke dagbladen. Na de oorlog publiceerde hij verschillende kinder- en jeugdboeken. De Koninklijke
Bibliotheek heeft er maar drie, zijn geboortenoch zijn sterfjaar zijn bekend. Zou hij familie
zijn van Theo Eerdmans, befaamd journalist
van Het Vrije Volk en vooral bekend als quizmaster?
Het boek verscheen in 1949 bij Uitgeverij Relpi
in Amsterdam, geen firma met een ijzersterke
reputatie. Succes moet ‘De jongste verslaggever’ wel hebben gehad, ik vind twee versies
van het boek en nog een derde die verscheen
onder de titel ‘De jonge speurder’.
Prettig aan het boek: er komt een dikke jongen in voor die goedmoedig maar nogal sloom
is. Zo’n jongen hoorde in ieder jongensboek
van voor 1960 op te draven. In de klas van
hoofdfiguur Wim Dijkman zitten, lezen we
en passant, tien meisjes. Die meisjes spelen
geen enkele rol. Dat is ook zoals het hoort. De
schooldirecteur wordt De Baas genoemd, hij is
streng maar rechtvaardig. De ouders zijn nogal vaak ongerust. Allemaal helemaal in orde.
slechts inzetbaar als stencillaar, advertentiecolporteur of wederverkoper. Een ieder schikt
zich daar met grote blijmoedigheid in.
Merkwaardigheidje in het boek: de krant heeft
nog geen naam, in nummer 1 wordt daar een
prijsvraag over uitgeschreven, de uitslag daarvan wordt ons door Eerdmans onthouden.
Blijmoedig
Wim Dijkman, tweedeklasser, droom: journalist worden, begint een schoolkrant op de
Mulo, want ‘waarom zou dat alleen en voorrecht zijn van de HBS of het gymnasium?’ In
praktijk schrijft Wim, door zichzelf benoemd
tot verslaggever, hoofdredacteur en directeur
de krant zelf vol. De opstellen van de medeoprichters/klasgenoten noemt hij over het algemeen ‘beneden peil’. Zijn medewerkers zijn
Verhaal: Tom, de oom van Wim, is verslaggever aan ‘de provinciale courant’ Het Laatste
Nieuws. Wim mag met hem mee naar Schiphol, waar de verse wereldkampioen hardlopen annex kunsthistoricus Jan Willenborg
zal landen en met veel eerbetoon zal worden
begroet. Wim raakt erg onder de indruk van
Willenborg, besluit een paar dagen later bij
hem langs te fietsen voor een interview voor
de schoolkrant en verneemt dat de atleet al
een nacht niet thuis is gekomen. Wim gaat
op onderzoek uit, samen met een politieman.
Willenborg blijkt te zijn ontvoerd, om te vermijden dat hij meebood op een veiling waar
een tekening van Rembrandt onder de hamer
kwam. Hij wordt opgesloten in Bloemendaal,
weet daar te ontsnappen, Wim en de politieman vinden hem langs de kant van de weg,
kalefateren hem een beetje op en nemen
hem mee naar het politiebureau. Daar weet
Wim nog net Het Laatste Nieuws telefonisch
bereiken en in een paar regels vertelt hij het
avontuur. De avond daarop is er feest in huize
Willenborg, met alle schoolkrantredacteuren,
Oom Tom en zelfs de hoofdredacteur en de
directeur van Het Laatste Nieuws. Wim krijgt
de toezegging dat hij na de Mulo aan de krant
mag komen. Lees verder
A
12 de
PersMus
Saaie vergaderingen
Heel erg spannend is het allemaal niet, maar
wat geeft het, het gaat ons om het beeld dat
de jonge lezer destijds kreeg van de journalistiek. Wim is jaloers op Oom Tom, die mag
als journalist overal bij zijn. Tom: “Ik heb ook
maar een beperkte bewegingsvrijheid, maar
die is inderdaad nogal ruim. En dan, je went zo
gauw aan alles, soms zijn er stomvervelende
vergaderingen waar ik ook bij moet zijn, dan
vind ik het helemaal geen voorrecht dat ik er
met mijn neus bovenop mag zitten. Het enige
aardige is de sigaar van de burgemeester, die je
in kleine plaatsjes altijd krijgt als je de raadsvergaderingen bijwoont.’
Harde lessen van Gerard Mulder
Een redactiezaal
vol zonderlingen
Tom is een heel aangenaam mens, wat je
niet zou denken als je hem zo ‘onverschillig’ hoorde praten. Hij praat vooral veel, met
name met collega's. “Ze vertelden elkaar de
sappigste avonturen. Zo nu en dan dacht Wim
dat er toch wel een beetje jagerslatijn bij te
pas kwam.
‘Ja jong, verslaggevers en handelsreizigers,
die praten allemaal even veel’.”
Tien kopijregels
De vader van Wim heeft een mening over de
ambities van zijn zoon om journalist te worden. “Wat verdien je daar nou mee? Je moet
eerst ik weet niet hoe lang volontair zijn en
dan verdien je nog maar het genoeg om je
schoenreparatie te betalen.”
Waarheid en fictie. Oom Tom legt uit: “Als
journalist moet je ook wel eens over dingen
schrijven die je niet hebt zien gebeuren, en
dat moet je toch zo doen dat de lezers zouden
zweren dat ze er zelf bij zijn geweest.”
Als Wim na zijn wederwaardigheden de krant
openslaat is zijn eerste reactie. “Wat een
krankzinnige idioten. Daar heb ik helemaal
niets van verteld. Ik heb ze misschien voor
tien regels kopij gegeven en nu hebben ze daar
bijna twee kolom van gemaakt Waar halen ze
de leugens vandaan?”
Merkwaardigerwijs doet dit Wim niet twijfelen aan zijn toekomstplannen. Maar wij weten
nu waar de vooroordelen tegen de journalistiek vandaan komen: het is allemaal de schuld
van die onbekende Henk Eerdmans. ■
FOTO: ARCHIEF DE TELEGRAAF
Drank: “‘Wat zal je gebruiken, Wim, limonade of melk?’ Wim keek zijn oom eens aan,
maar deze vertrok geen spier van zijn gezicht.
Wim, ook niet mis, antwoordde gevat: ‘Ik zal
hetzelfde gebruiken als u, oom. Als u melk of
limonade neemt dat neem ik dat ook, maar u
neemt denk ik wel wat anders.’ Oom Tom kon
dus niets anders doen dan aan de toeschietende kelner twee thee te bestellen.”
Het Telegraafgebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal
de PersMus
13
Gerard Mulder (1947) werkte voor diverse dag- en opiniebladen,
waaronder NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en
Het Vrije Volk. In een serie met terugblikken trekt hij daar
de harde lessen uit. Deel 12: Hoe ik in negen maanden bij
De Telegraaf welgeteld één eigen bericht geplaatst kreeg.
A
ls ik inderdaad mijn ziel aan de duivel
had verkocht door bij De Telegraaf te
gaan werken, zoals het meisje van mijn dromen het zag, wat betaalde de duivel mij dan?
Het hing er natuurlijk van af wat ik van de
deal verwachtte, en dat was een gelegenheid
om mooie verhalen te schrijven die honderdduizenden mensen in heel Nederland dan
zouden lezen. Waarover die mooie verhalen
dienden te gaan, wist ik niet; kennelijk verwachtte ik de inspiratie door mijn zakenpartner ingefluisterd te krijgen.
De duivel leverde niet. In de circa negen
maanden die mijn dienstverband duurde,
kon ik één stukje in de krant kwijt, over een
postbode in Weert die oude tramwagens verzamelde om in zijn tuin te zetten. Voor de rest
moest ik mijn tijd besteden aan het doorgeven
van andermans mooie verhalen en daarnaast
andermans columns en rubriekjes. Méér wilde De Telegraaf niet van mij hebben.
Natuurlijk was ik bitter teleurgesteld, al zie ik
achteraf ook wel hoe onrealistisch mijn carrièreplannen waren. Het was naïef geweest
van mij erop te rekenen dat een grote landelijke krant zwaar zou gaan investeren in het
opkweken van een onbekende tweedejaars
leerling tot een volbloed reportageredacteur.
Toen dit besef tot mij was doorgedrongen,
werd mij duidelijk dat ik weg moest, naar een
kleinere krant om bescheidener aspiraties te
gaan koesteren.
Zonderlingen
Hoewel dus mijn kortstondig avontuur bij De
Telegraaf een doodlopende weg bleek, heb ik
er geen spijt van. Ik kon een tijdje kijken achter de schermen van het dagblad dat als geen
ander de journalistieke gemoederen in Nederland verhitte. Zo leefde bij de linkse buitenwereld het misverstand dat De Telegraaf zijn fascistoïde inhoud dagelijks vervaardigde onder
de knoet van meedogenloze slavendrijvers.
Eenmaal binnen zag ik een anarchistische
bende.
De grote redactiezaal bleek een verzamelplaats van schilderachtige zonderlingen, die
zich in onwaarschijnlijke poses bovenop,
tussen en achter bureaus drapeerden. Het
spectrum reikte van de hippiebaard van buitenlandredacteur Chris Fernig tot het visgraatkostuum van chef buitenland Pfaff, die
er met zijn scherpe scheiding precies midden
op zijn knoestige kop uitzag alsof hij uit een
van de jaren twintig daterende foto was gestapt.
Ja, er was veel levend verleden op de burelen.
Dagelijks, of bijna dagelijks kwam een stokoude man binnenschuifelen om een velletje
papier af te leveren. Op dat papiertje stond
een versje dat iets met de actualiteit te maken
had. Het was van een aandoenlijke knulligheid, maar Clinge Doorenbosch schreef die
versjes al in de jaren twintig, toen een dagelijks gedichtje in de krant een verpletterende
noviteit was.
Een andere hoogbejaarde, gepensioneerd
binnenlandredacteur Piet van Dalen, kwam
nog elke week naar de krant om een puzzelpagina in elkaar te zetten. Hij had zeldzaamheidswaarde als de laatste mens die nog in de
Kalverstraat wóónde, maar voor De Telegraaf
ontleende hij zijn betekenis aan de rol die hij
speelde kort na de oorlog, toen het personeel actie voerde om het verschijningsverbod
waardoor de krant was getroffen, ongedaan
te maken.
Nederige positie
Wie zich destijds voor De Telegraaf had ingezet, was door de krant niet vergeten. Veel
later kwam ik er toevallig achter dat de chef
van de featureredactie, J.G. Heilker, mijn chef
dus, bij wie ik geen flintertje journalistiek benul ontwaarde, voor de oorlog de bezorging
in Amersfoort had geleid, maar ná de oorlog
‘goed’ – voor De Telegraaf dan – was geweest.
Over het hogere kader kan ik kort zijn: dat
kende ik niet, omdat mijn positie in de hiërarchie daarvoor te nederig was. Van het hoofdredactionele duo J.J.F. Stokvis en C.J. Brandt
heb ik Brandt zelfs nooit gezien; Stokvis zag ik
af en toe door de gangen ijlen, maar nooit heb
ik een woord met hem gewisseld.
Plaatsvervangend hoofdredacteur Henri Goe-
man Borgesius richtte wel eens het woord tot
mij, maar ik verstond hem niet. Uit zijn enorme, vormeloze lichaam, moeizaam bijeengehouden door een verfomfaaid pak, borrelden
tijdens de korte dagelijkse bijeenkomsten
over de featurepagina’s in mijn richting soms
klanken op die door een van de andere aanwezigen moesten worden geïnterpreteerd.
Rode complotten
Adjunct-hoofdredacteur J.G. Heitink sprak,
geloof ik met niemand. Nooit heb ik hem anders gezien dan driftig tikkend, zijn ogen gefixeerd op het vel in zijn schrijfmachine. Wij
wisten wat daar weer zou komen te staan: een
waarschuwing voor reds under the beds. Heitink ontwaarde overal Russische complotten,
al dan niet met de hulp van Nederlandse communisten en hun boterzachte intellectuele
meelopers. Hij was zo fanatiek dat hij op de
redactie niet helemaal serieus werd genomen,
was mijn indruk. Maar men liet hem begaan.
Leven en laten leven, scheen intern het devies van de krant te zijn. Dat Henk van der
Meijden op zijn Showpagina vaak theater- en
musicalproducties bejubelde waarin hij zelf
een financieel belang had, was wel onderwerp
van gesprek, maar er veranderde niets. Zelfs
ik heb even van dit liberalisme geprofiteerd:
dat verhaal over die Weertse postbode en zijn
trammetjes kwam in de krant omdat ik van
treinen en trams hield (en houd).
Een speciaal voorbeeld van hobbyisme was
Het Jaarlijkse Jachtverhaal, in mijn herinnering vaak twee pagina’s groot. Het was altijd
geschreven door chef nacht D.A.C. (Dick) van
den Hoorn. Hij oogde aristocratisch en sprak
bekakt, dus het verbaasde niemand dat hij zo
van jagen hield. Hij fascineerde mij, al heb ik
niets met jagen. Vooral zijn snor hield me bezig. Die veranderde elk uur van kleur, afhankelijk van wat hij had gegeten en gedronken.
DE LES:
Van De Telegraaf van ná de oorlog moet de
echte geschiedenis nog geschreven worden.
Bezoekersinformatie
Persmuseum
Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam
T 020-692 88 10
F 020-468 05 05
[email protected]
Wwww.persmuseum.nl
Bus 65: Vanaf Station Zuid (via
Amstelstation) richting KNSM Eiland,
halte Veelaan. U vind het Persmuseum
aan de kadekant, bij het water. U kunt
zich oriënteren op de vlaggen.
Meer informatie: www.9292ov.nl
Deze loopt u af tot u het gebouw van
het Internationaal Instituut voor Sociale
Geschiedenis bereikt (pakhuis recht
voor u). Aan de achterzijde van dit
gebouw bevindt zich het Persmuseum.
Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
Openingstijden
Tram
Auto
Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur
Zondag 12.00 –17.00 uur
Het museum is gesloten op zaterdag,
maandag en op feestdagen.
Tram 14 naar het Javaplein
(5 minuten lopen)
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg
(S114). De borden Zeeburg volgen. Voor
de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na
de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede
rechts. Bij de rotonde de tweede afslag
nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden
(ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich
het Persmuseum.
Tram 10 naar de Van Eesterenlaan
(5 minuten lopen)
Toegangsprijzen
Volwassenen
13 - 18 jaar, 65+
Groepen vanaf 10 personen
Stadspas
Cultuurkaart / CJP
Studenten met collegekaart
0 - 12 jaar, Museumkaart
ICOM, Vrienden
€ 4,50
€ 3,25
Tram 7 naar de Molukkenstraat
(10 minuten lopen)
€ 2,50
€ 2,75
€ 2,25
gratis
Meer informatie: www.9292ov.nl
onderwijsprogramma’s
en rondleidingen
Informatie over en prijzen van onze
onderwijsprogramma’s en rondleidingen
vindt u op www.persmuseum.nl
Trein
Vanaf Centraal Station: één van de
hierboven genoemde bussen
Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca.
15 minuten). U loopt de Insulindeweg op
(oostelijke richting) en gaat na ongeveer
500 meter links op de Molukkenstraat.
Het Persmuseum is goed toegankelijk
voor rolstoelgebruikers. Het museum
beschikt over een aangepast toilet en de
expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Routebeschrijving
Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via
Centraal Station Amsterdam. De bus
neemt een prachtige route langs
het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan
en loopt dan verder de C. Van
Eesterenlaan af. Direct over de brug
loopt u links de (Zeeburger) kade op.
Word Vriend
van het
persmuseum!
DE PERSMUS is een uitgave van
het Persmuseum, die mede mogelijk
wordt gemaakt door de Stichting
Vrienden van het Persmuseum.
Redactie:
Paul Arnoldussen, Sjoukje
Posthuma, Henk Schaaf,
Maurits Schmidt, Job Schouten,
Bert Steinmetz
Aan dit nummer werkte mee:
Niels Beugeling, Ineke Eisma,
Gerard Mulder, Angelie Sens
Vormgeving:
Bildermann.nl
Redactieadres:
Persmuseum
Zeeburgerkade 10
1019 HA Amsterdam
T: 020-6928810
E: [email protected]
DE PERSMUS verschijnt ca. 10 maal
per jaar. Deze krant wordt per e-mail
kosteloos verstrekt aan Vrienden
van het Persmuseum en relaties
van het Persmuseum. Vrienden die
prijs stellen op een papieren editie,
kunnen deze aanvragen. Bij de balie
van het museum zijn ook geprinte
exemplaren te verkrijgen.
Toegankelijkheid
Bus
Colofon
Amsterdam
© Persmuseum
Op gesigneerde artikelen berust het
auteursrecht. Overname is slechts
toegestaan na toestemming van de
redactie.
En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting
en het behoud van het journalistiek erfgoed.
De Stichting Vrienden van het
Persmuseum stelt zich ten doel de
bloei en de naamsbekendheid van het
Persmuseum te bevorderen en extra
inkomsten te verwerven ten behoeve
van collectieaankopen en activiteiten.
Voor minimaal € 50,- per jaar
krijgt u tevens:
• een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage
van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven
worden door eenmalig een bedrag
van € 500,- te doneren. U geniet
dan altijd van alle voordelen die een
Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt:
• gratis toegang tot het Persmuseum
• 10% korting op uitgaven
van het Persmuseum
• uitnodigingen voor openingen en
andere speciale activiteiten
• 10 x per jaar het digitale
blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend!
Vul het aanvraagformulier in op
www.persmuseum.nl onder
het kopje ‘Vrienden’.
U kunt telefonisch (020-6928810),
of per e-mail ([email protected])
het aanvraagformulier ‘Word of
maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom!
Postbank 5761042 t.n.v.
Stichting Vrienden van het
Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en
herkenbare landelijke centrum van
de Nederlandse pers en de politieke
prent, met een breed scala aan
activiteiten. Het Persmuseum is uniek
in Nederland. Al meer dan honderd
jaar beijvert het Persmuseum zich om
de geschiedenis, het heden en de
toekomstige ontwikkelingen van de
Nederlandse pers te documenteren, te
bestuderen en toegankelijk te maken.