Lars Rutten 0660720 25-11-2013 Philosophy in Architecture 7X700 dr. Jacob Voorthuis C2C in werking...? 1. Lars Rutten | C2C in werking...? In onze huidige verspillingseconomie is er een constante schreeuw naar duurzaamheid, energiezuinigheid en eco-efficiëntie. Afgelopen jaren zijn al veel klimaatconcepten de revue gepasseerd, maar dé oplossing voor het milieuprobleem in onze wereld lijkt niet zomaar uit de lucht te komen vallen. Binnen al deze duurzaamheidsoplossingen lijkt Cradle to cradle (C2C) de heilige graal voor een duurzame 21e eeuw. In Venlo heeft de gemeente C2C volledig omarmd en stond de Floriade geheel in het teken van dit principe (http://www. regiovenlo.nl). En in Hoofddorp wordt nu Park 20|20 ontwikkeld, het eerste bedrijventerrein dat compleet volgens de C2C-gedachte ontworpen is (http://www.cradletocradle.nl). Het in 1991 door ontwerper William McDonough en chemicus Michael Braungart bedachte principe Afval = Voedsel zit nu al langere tijd genesteld in het vocabulaire van menig architect, gemeentelid en duurzaamheidsgoeroe. Maar gek genoeg spreken wij nog geen Cradle-taal. Hoewel deze uitgedachte theorie al enkele successen heeft geboekt, laat de strikte C2C-implementatie in de bouw nog op zich wachten. Waar ligt dit aan? Kennelijk lijkt onze woordenschat vergroten niet voldoende. Is de bouwkundige op cradlekundig niveau niet genoeg geschoold of beheerst men de C2C-grammatica nog niet? C2C in werking...? De 21e eeuw is in de ban van duurzaamheid. De wereldwijde economische productie stijgt snel, evenals de hoeveelheid afval, en vormt een mondiaal probleem: gebrek aan fossiele brandstof en een stijgende milieuschade. Deze associatie van wereldwijde groei met negatieve gevolgen is in onze moderne tijd een belangrijk thema geworden. De Club van Rome publiceerde al enkele boeken waarin duidelijk werd dat er iets moet veranderen. Hierin werd aangeduid dat grondstoffen op een duurzame manier gebruikt moeten worden en vervuilende industrieën de productie zo spoedig mogelijk moeten stoppen. Het advies luidde om het gebruik van de huidige niet-recyclebare natuurlijke hulpbronnen te minimaliseren, de natuurlijke hulpbronnen zo efficiënt mogelijk te gebruiken en de bevolkingsgroei flink te vertragen (Meadows e.a., 1992). Eco-efficiëntie werd als hét belangrijkste thema gezien om de huidige problematiek op te lossen. C2C in werking...? | Lars Rutten 2. Een ontwerpdialect Met het cradle to cradle principe namen McDonough en Braungart een geheel andere houding aan dan gebruikelijk was in die tijd. Consuminderen en recyclen zijn tot dan toe pogingen om dit immense probleem op te lossen. Overheden proberen met regels en verboden producten consumenten zo ver te krijgen dat zij minder afval produceren en meer hergebruiken en recyclen. Maar McDonough en Braungart noemen dit terecht onvoldoende. Minder slecht produceren is niet goed (Braungart & McDonough, 2007). Met eco-efficiëntie vernietigen en vergiftigen we de aarde trager, maar we blijven het doen. Recycling, bijvoorbeeld, is een sympatieke en schijnbaar zinvolle manier om de hoeveelheid afval te verminderen. Niettemin, wat wij nu recycling noemen, is in feite downcycling: de kwaliteit van het materiaal dat gerecycled wordt gaat er per recycleronde immers aanzienlijk op achteruit. Uiteindelijk blijft er toch nog afval over dat niet hergebruikt kan worden, met toenemende entropie als gevolg. Volgens Braungart en McDonough is het tijd voor een volgende Industriële Revolutie. Zij pleiten voor volledig nieuwe uitgangspunten voor het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Vandaag de dag bekijken we producten ‘van wieg tot graf’: we maken steeds nieuwe producten, nog vaak met nieuwe grondstoffen, tot ze uiteindelijk afval worden. Daarbij gaan voortdurend grondstoffen verloren en belanden afvalproducten en chemische stoffen in ons milieu. Het komt nog tevaak voor dat producten worden geproduceerd, zonder na te denken over de afloop van het product. Of het nu gaat om drankverpakkingen of om auto’s en computers: de verschillende grondstoffen zijn achteraf bijzonder moeilijk te scheiden of zijn zo vervuild dat ze enkel tot minder kwalitatieve producten kunnen leiden. Daarom pleiten ze voor een geheel andere aanpak, voornamelijk in de ontwerpfase. Er is nood aan een economie from cradle to cradle (C2C), waarbij we producten ontwerpen en produceren van ‘wieg tot wieg’. Op het einde van hun levenscyclus vormen ze opnieuw de grondstof vormen voor nieuwe en evenwaardige producten (Braungart & McDonough, 2007). Cradle (ver)zaken De implementatie van dit principe kent, zoals vrijwel elke revolutionaire theorie, toch verschillende worstelingen. In de bouw verloopt de toepassing van het kringloopprincipe namelijk nog maar zeer moeizaam (Westerlo, 2011). Een belangrijke reden hiervoor is in de eerste plaats het ontbrekende beleid vanuit de overheid om toepassing in gesloten kringlopen, zonder schadelijke effecten voor het milieu, te stimuleren. In het werkprogramma ‘Schoon en zuinig’ van het kabinet Balkenende IV zijn weldegelijk concrete beleidsmaatregelen voor een zuinig 2020 beschreven, maar die blijven veelal beperkt tot een CO2-reductie en een aanscherping van de Energie Prestatie Coëfficiënt (Westerlo, 2011). Dit roept eerder bekrompenheid op, dan de gewenste innovatiemaatschappij, die Nederland zo graag wil uitstralen. Daarnaast lijkt er in de conservatieve bouwsector nog steeds sprake te zijn van een gebrek aan ecologisch en/ of economisch besef (Westerlo, 2011). En juist om die reden zijn we wellicht huiverig 3. Lars Rutten | C2C in werking...? voor elke duurzame stap in het ontwerpproces; iets wat Braungart en McDonough juist precies andersom willen zien. Mocht de kans bestaan om duurzaamheid in je gebouw te betrekken, zal geen enkel bedrijf of individu zich daarvan weerhouden; een C2C-gebouw staat namelijk goed in de boeken. De schaarste aan grondstoffen is tegenwoordig een continu aanwezige probleemstelling. Om die redenen ontstaan er in deze tijd weldegelijk legio vooruitstrevende initiatieven om C2C te bouwen, maar de financiële aantrekkingskracht blijkt nog altijd gering te zijn. Tijdens de calculatie lijkt de C2C-drempel toch te hoog, wat naar mijn mening doodzonde is. De initiële investering van een nieuwbouwproject zal uiteraard hoger zijn, maar op langere termijn vertaalt dit zich terug in de lagere exploitatiekosten en een hogere waarde van het gebouw. Een sprekend voorbeeld komt uit de reflectie van de C2C-implementatie in de Floriade van Venlo vorig jaar (Doorn, 2012). Dit laat een duidelijke passage zien naar de bereidheid tot duurzaamheid: “als de duurzame oplossing qua kostenschatting enkele procenten duurder uitvalt: doen. Als de duurzame oplossing beduidend duurder uitvalt: discussie met de opdrachtgever”. Hier lijkt men te beseffen dat het duurzame alternatief niet altijd duurder hoeft te zijn. Vooral wanneer naar beheer- en ook hergebruikkosten wordt gekeken, kunnen deze goedkoper uitvallen. Juist wanneer er integraal wordt nagedacht over C2C, met een duidelijke definitie van de te behalen doelen en een goede interne en externe communicatie, kan er een écht kostenbesparend C2C project neergezet worden. Ondanks deze onbevreesde boodschap twijfelen veel critici over de daadwerkelijke uitvoering van de filosofie. Het werkt namelijk niet mee dat grote projecten haast niet te toetsen zijn op hun ware C2C-gehalte. Naarmate de complexiteit van het project of gebied toeneemt en de duurzaamheidsambities hoger worden is het meetproces steeds lastiger uit te voeren en te sturen (Doorn, 2012). De levensduur van een gebouw is daarnaast zeer lang, en daarom is er, voor dit relatief jonge innovatieprincipe, nog geen toetsingsrapport op handen. Op materiaalniveau is er weldegelijk een C2Ccertificeringsprogramma opgesteld (zoals een x-lijst voor schadelijke stoffen (http://www. cradletocradle.nl)), maar op gebouwniveau en gebiedsniveau blijkt het vooralsnog moeilijk vast te stellen in hoeverre het geheel aan de C2C-normering voldoet. Het is daarom in deze schalen niet erg aantrekkelijk te investeren in een waarde waarvan de haalbaarheid onduidelijk is. De gedrevenheid voor een daadwerkelijk innoverend project zal daarom flink afnemen, wat bijzonder ongewenst is. Het is juist belangrijk dat de C2C uitdagingen en het gedachtegoed niet alleen door het projectteam, maar door de gehele regio worden gedragen (Doorn, 2012). Michiel Doorn omschrijft hier dat wanneer niet alle neuzen dezelfde kant op staan, het moeilijk is om in onbekend terein daadwerkelijk innoverend te zijn. Dit is volkomen begrijpbaar, want wanneer de doelstellingen niet duidelijk zijn, zal de motivatie verslechteren en zal er op den duur kritiek op het gedachtegoed ontstaan. Waar de mogelijkheid tot C2C-toetsing nog op zich laat wachten, is het wel mogelijk je gebouw of gebied op duurzaamheidsaspecten te toetsen, zoals BREEAM en LCA. BREAAM is volgens huidige maatstaven een degelijk middel om je duurzaamheidsaspecten van je ontworpen gebouw te toetsen. Hierdoor wordt je gedwongen naar elk onderdeel nauwkeurig te kijken en waar mogelijk te optimaliseren. Een Life Cycle Analysis draagt bij tot veel meer inzicht in je gehele materiaalkringloop, en optimaliseert de milieubelasting C2C in werking...? | Lars Rutten 4. van elk afzonderlijk product in de hele keten. Maar dit wordt op gebiedsniveau vrijwel altijd te duur bevonden. BREAAM en LCA dagen dus in beginsel minder uit tot innovatie dan Cradle 2 Cradle doet. C2C is in dit stadium van ontwikkeling meer een ontwerpinstrument dan een controlemiddel, en zo zou het ook behandeld moeten worden. Wellicht zou een C2C-toetsing onderdeel kunnen zijn van een dergelijke duurzaamheidsscore, maar het is de vraag of het wenselijk is om een vinklijst op handen te hebben. Duurzaamheid vertaalt zich namelijk anders naar pragmatisch ontworpen gebouwen, waarin eigen invulling en dimensies ondergeschikt zijn. Er bestaat een kans dat een essentieel onderdeel van architectuur, de schoonheid van gebouwen, op de achtergrond komt te liggen, wat geheel onwenselijk is. Materiaal-taal Investeerders, projectmanagers, architecten, constructeurs en innovators moeten hand in hand gaan om via het heldere geformuleerde Afval = Voedsel principe C2C-oplossingen te genereren, maar dit zorgt vaak op materiaalniveau voor problemen. Braungart en McDonough beschrijven in hun boek een spraakmakend voorbeeld voor de perfecte C2C-toepassing: een volledig composteerbaar meubelstof van een textielfabriek. Het uiteindelijke T-shirt is volledig biologisch afbreekbaar, dus als het materiaal scheurt of weggegooid moet worden, kan het veilig vanuit je autoraampje in de berm gegooid worden. Door de uitbanning van chemische stoffen in het ontwerpproces, was het afvalwater van de fabrieken niet schadelijk voor het milieu, en dus zelfs herbruikbaar. Daarnaast werden de knipselresten gebruikt als bodembedekking voor lokale tuinclubs, dat daarna volledig composteerde en in de biosfeer werd opgenomen. De filosofie van Braungart en McDonough werkt uitstekend bij dit schitterende voorbeeld, maar de implementatie van de filosofie in de (Nederlandse) materiaalindustrie lijkt toch wat lastiger te zijn. Het eerste C2C-huis van Arconiko en XX architecten mag in de media een feit zijn, maar geheel in deze filosofie bouwen blijkt voorlopig nog niet te lukken. In Architectenweb magazine staat een interessant interview met de betreffende architecten: “We hebben met veel producenten aan tafel gezeten om na te gaan wat er precies in hun producten zit. Toen bleek bijvoorbeeld een dakplaat giftige lijm te bevatten. Wij merken dat het confronterend was voor hen en dat nu de vraag er ligt, de motivatie er is om producten aan te passen. Maar om complete productieprocesses te veranderen is zeker wel een jaar of tien nodig. Honderd procent C2C is nu nog niet gelukt; dit huis krijgt een 9 op een schaal van 10. Dat komt onder meer doordat we beton hebben gebruikt; daarvoor bestaat nog geen alternatief.” (Hannema, 2013). De architecten doelde op het feit dat beton in Nederland meestal zo gesloopt wordt dat het met andere materialen vermengd raakt. Op deze manier is het wel recyclebaar (lees: downcyclebaar), maar is het materiaal in mindere mate te berekenen door een constructeur en zal het nooit puur cradle to cradle worden. Demontage moet een integraal onderdeel te zijn van het totaalontwerp van een gebouw, anders zal de kringloop nooit rond zijn. Een gebouw is uiteindelijk gewoon een tijdelijke ophoping van materialen. In het C2C slopen van gebouwen lijkt op materiaalniveau nog weinig kennis vergaard en vallen nog de meeste hindernissen genomen te worden. 5. Lars Rutten | C2C in werking...? Bij het recente ontwerp van het C2C Stadhuis in Venlo liep de betreffende architect ook tegen verschillende technische problemen aan. Kraaijvanger heeft lang gevochten om het skelet van het gebouw in hout te kunnen uitvoeren, maar dat bleek in de DO-fase toch te duur (om vervolgens op beton over te stappen) (Raaij, 2013). Maar met de overige innovaties (groene gevel met fijnstofzuivering, natuurlijke ventilatie door kaswerking, biodiversiteit van de omgeving) slaat hij toch voor een groot deel de C2C-spijker op de kop. Zelfs voor interieurbouw zijn er al legio C2C-producten: tegels (Mosa), plafonds (Armstrong), MDF (Ecoboard), meubilair (Ahrend, Herman Miller), vloerbedekking (Desso, Shaw) (Raaij, 2013). Deeloplossingen, zoals bijvoorbeeld deze interieurproducten, zijn voor het grote deel wél vooruitstrevende C2C-projecten, maar een totaal C2C-plaatje lijkt vooralsnog niet te lukken. Het gevaar van een C2C-falend project lijkt te schuilen in de organisatie van alle losse onderdelen in de bouw, waaronder dus materiaalproducenten. De vraag of de exacte toepassing van materiaalkringlopen in de bouw binnen de 10 jaar mogelijk is, blijft evenzo de vraag. Zoals het bovenstaande interview vermeld, zijn producenten niet happig naar échte product innovatie. Sinds de uitzending van Afval = Voedsel in het VPRO programma Tegenlicht van 2007, met speciaal aandacht voor het C2C-principe, is de interesse van C2C-productie weldegelijk in een opwaartse stroom gegaan, maar het blijft steken op een oppervlakkig niveau. Openheid lijkt een belangrijke term binnen de materiaalproblemen. Pas wanneer productleveranciers volledige openheid geven in de vorm van bijvoorbeeld een materiaal- en kringlooppaspoort, waarin genoteerd staat welke grondstoffen erin zitten en in welke kringloop het product zit, zouden architecten en projectontwikkelaars met die informatie aan de slag kunnen om daadwerkelijke C2C-innovatie te realiseren. Turntoo De wereld zit niet stil. Waar energiebesparende klimaatconcepten al van de orde van de dag zijn, doen concepten voor verantwoord materiaalgebruik ook steeds vaker hun intrede. Architect Thomas Rau ontwikkelde samen met bedrijfseconome Sabine Oberhuber een businessmodel, dat naast een materiaalkringloop ook een circulaire economie waarborgt. Dit concept, Turntoo genaamd, beargumenteert dat producenten eigenaar van de grondstoffen blijven, en dus ook verantwoordelijk voor hun grondstoffen blijven. Klanten betalen op deze manier alleen voor het gebruik van de producten, niet de producten zelf (Trim, 2013). Naar mijn mening heeft Rau hier een hele interessante gedachte te pakken. Doordat producenten hun materialen na gebruik mogen demonteren en hergebruiken, worden ze uitgedaagd om hoogkwalitatieve producten te maken, waarvan de grondstoffen zo lang mogelijk meegaan. Materiaalproducenten beseffen namelijk ook dat de lineare levensloop van materiaal niet meer van deze dag is. In Brummen is onlangs een uitbreiding van het gemeentehuis ontworpen aan de hand van Turntoo. Daar is goed nagedacht over elk seperaat onderdeel van het nieuwe gebouw. “Constructie- en bouwelementen zijn dusdanig ontworpen en uitgevoerd dat de overwegend houten geprefabriceerde onderdelen gemakkelijk uit elkaar gehaald kunnen worden en weer naar de producent terug kunnen. Alle elementen zijn iets overgedimensioneerd, zodat mogelijkheden voor hergebruik vergroot worden.” (Trim, 2013). Producten kunnen op deze manier nagenoeg C2C in werking...? | Lars Rutten 6. eindeloos rondgaan in een circulaire materiaalkringloop. Hierdoor wordt de milieubelasting aanzienlijk lager, vanuitgaande dat bijvoorbeeld externe milieubelastende onderdelen zoals transport in de loop der jaren zal afnemen of zelfs verdwijnen, en wordt de C2Contwikkeling in een behoorlijke versnelling geplaatst. Producenten die het meest succesvol zijn in het maken van voedsel uit hun afval, zullen zich in economische zin het beste manifesteren. Het mes snijdt hier aan beide kanten. Producenten blijven eigenaar van het product en zullen goed moeten nadenken over hun materiaalkringloop. Klanten betalen alleen voor wat ze écht nodig hebben: het gebruik van het materiaal. In het bouwkundige veld werkt dit. Men wil bij gebouwen namelijk nooit de grondstoffen zelf, maar juist het uiterlijk en zijn functie. Maar in veel andere sectoren ligt dit principe anders, de aanschaf van een product is heel vaak ook een emotionele beslissing. Het is maar de vraag of mensen het gevoel van eigenaarschap gemakkelijk los kunnen laten. Bij het eerder genoemde T-shirt voorbeeld, of in het algemeen kleding, ligt dit namelijk helemaal gevoelig. Een dergelijk businessmodel lijkt in deze sector niet veel perspectief voor C2C te bieden, maar in de bouw lijkt Turntoo een mooie vooruitgang. Vereiste voor dit systeem is een naadloze samenwerking tussen aannemers, architecten en producenten. Al bij de aanbesteding moet het bouwteam compleet en het ontwerpproces integraal zijn. Dit levert ook gelijk een onderlinge kwaliteitscontrole op, wat een belangrijke aanvulling kan zijn voor C2Cinnovatie. Conclusie Waar Cradle to Cradle als ontwerpfilosofie zijn poten heeft uitgestrekt en steeds vaker begrepen wordt als ontwerptool, moet het als totaalmodel nog zijn daadwerkelijke grammaticale uitwerking krijgen. Op veel schaalniveaus blijft werkelijke C2C-innovatie steken. Materiaalproducenten zijn vaak niet op de hoogte van de daadwerkelijke grondstoffen en de toepassing en financiëring daarvan in een kringlooptechnologie. Daarnaast ambieert de overheid een omvorming in een circulaire economie niet, omdat duurzaamheid een obstructie van handel en groei zou kunnen zijn. Nu levert dit nog veel bekrompenheid op, wellicht mede door het lage toetsingsgehalte van C2C projecten. De BREEAM en LCA systemen als pragmatisch en technisch controlemiddel leveren statische houvast op, terwijl we juist moeten innoveren door buiten onze ‘comfort zone’ te handelen. Het platform Turntoo lijkt een goede weg ingeslagen te zijn. Producenten blijven eigenaar van hun grondstoffen en zullen daardoor uitgedaagd worden om échte C2C-producten te maken. De toepassing van materiaal- en kringlooppaspoorten resulteert in transparantie, waardoor aannemers, architecten en producenten integraal en met onderlinge kwaliteitscontrole kunnen werken aan een totaal Cradle 2 Cradle gebouw, zonder dat dat afbreuk doet aan de invulling en schoonheid van architectuur. Wellicht dat we dan een gezamenlijke en revolutionaire Cradle-taal kunnen spreken. 7. Lars Rutten | C2C in werking...? Literatuurlijst Braungart, M., & McDonough, W. (2007). Cradle to Cradle - afval = voedsel. Amersfoort: Wilco Doorn, M. (2012). Lessen en patronen voor duurzame ontwikkeling: Van c2c principes naar implementatie. Venlo: Arcadis Geldof, D. (2008). Waarom cradle-to-cradle schitterend én nefast is. Geraadpleegd op 16 september 2013 via: http://www.platformdse.org/file/152 Haas, de R. (2012). Cradle to Cradle: Haalbaar in Nederland? Geraadpleegd op 12 oktober 2013 via: http://wetenschap.infonu.nl/onderzoek/96036-cradle-to-cradle-haalbaar- in-nederland.html Hannema, K. (2013). Circulair wonen. Achitectenweb magazine, 2, 20-23. Kleij, van der M. (2013). Cradle to Cradle, dé duurzame oplossing?. Landgraaf: Drukkerij Bykorf Meadows, D.H., Meadows, D.L., Randers, J. & Behrens, W.W. (1992). Beyond the Limits. London, Earth scan Publications. Raaij, van M. (2013). Meer, meer, méér!. Achitectenweb magazine, 2, 38-45. Stadt, van de A. (2013). Turntoo maakt de elektriciteitsrekening verleden tijd. Geraadpleegd op 2 november 2013 via: http://www.duurzaambedrijfsleven.nl/56035/turntoo- maakt-de-elektriciteitsrekening-verleden-tijd/ Trim, A. (2013). Richting een circulaire economie. Achitectenweb magazine, 2, 24-29. Westerlo, van der B. (2011). Duurzame ontwikkeling en de cradle to cradle-benadering. Enschede: Universiteit Twente Auteur onbekend. (2012). Park 20/20 in Hoofddorp. Geraadpleegd op 1 oktober 2013 via: http://www.cradletocradle.nl/projecten/1541_park-2020-in-hoofddorp.htm Auteur onbekend. (2012). Certificering. Geraadpleegd op 16 oktober 2013 via: http://www. cradletocradle.nl/home/322_certificering.htm Auteur onbekend. (2012). Regio Venlo – Cradle to cradle. Geraadpleegd op 16 oktober 2013 via: http://www.regiovenlo.nl/page/130/cradle_to_cradle.html C2C in werking...? | Lars Rutten 8.
© Copyright 2024 ExpyDoc