UITKOMSTDUUR BEPALEND VOOR GEDRAG KUIKEN Tekst & foto’s: Sigrid van Dort 6 augustus 2014 De uitkomstduur van eieren bij kippen varieert tussen de 24 en 48 uur (5-10% van de broedtijd) en eerdere studies hebben laten zien dat de tijdsduur van het broeden effect heeft op de groei en fysiologie van het kuiken. Er zijn veel variabelen die de uitkomstduur kunnen bepalen zoals de leeftijd en het ras van de moeder, ei formaat en het geslacht van het kuiken. Hamilton & Hamilton (jawel, die van de schaal voor embryonale ontwikkeling) zagen dat er al verschillen waren tussen de embryo’s vanaf de eerste dagen van ontwikkeling. Ook de wijze van broeden is bepalend voor hoe lang het kuiken in het ei blijft zitten. Maar ook de duur en de temperatuur bij het bewaren van de broedeieren, de temperatuur in de broedmachine, de positie van het ei daarin en hoe er gekeerd wordt bepalen het tijdstip dat het kuiken uitkomt. De uitkomst kan gestimuleerd worden door de tikkende geluiden van de andere eieren en ook het CO2 niveau bepaalt of en wanneer een kuiken uitkomt. Er is echter weinig bekend over wat al die variabelen voor een effect op het gedrag van het kuiken hebben. Er is in dit experiment gekeken naar het verband tussen de tijd die nodig is om uit het ei te komen en het gedrag van het pasgeboren kuiken. Ook is het eiergewicht ten opzichte van het gewichtsverlies daarvan in relatie tot de uitkomstduur en het lichaamsgewicht vanaf een leeftijd van 4 dagen tot het eind van het experiment bekeken. Bij de hennetjes was er geen relatie tussen de uitkomstduur en lichaamsgewicht vanaf dag vier tot het eind van het experiment. Voor de haantjes was er wat dat betreft wel een relatie te zien tot dag 10. De kippen kregen een aantal gedragstesten te doen en er werd een hoofdcomponentenanalyse gedaan met de variabelen welke resulteerde in uiteindelijk vier componenten. De eerste component was passiviteit, hierin werd een verschil gevonden tussen vroeg en gemiddeld uitgekomen haantjes. Verder was er een heel duidelijk verschil tussen vroeg en gemiddeld uitgekomen haantjes met betrekking tot hun reactie op iets nieuws. In de test die ging over 1 Tussen verschillende soorten dieren is er een grote variatie in de embryonale ontwikkelingstijd. De duur van het embryonale stadium bepaald het uiterlijk. Denk alleen al aan het verschil tussen nestblijvers die door de ouders gevoed moeten worden en tamelijk hulpeloos zijn en nestvlieders zoals onze kipkuikens die bij de geboorte al heel zelfstandig zijn. Nestvlieders hebben doorgaans een drie keer zo lange broedtijd als soorten die nestblijvende kuikens krijgen. De investering van een ouder in broedtijd bij een kuiken dat gelijk al zelf kan eten werkt positief op de overlevingskansen als het kuiken geboren is. Er zit kleeft dus een wederzijds voordeel aan dat de ouder langer risico neemt te zitten zodat het een kuiken krijgt wat meer kans maakt tot volwassenheid te komen. Angst en stress zijn gerelateerd aan de uitkomstduur bij haantjes. Hennekuikens hebben hier geen last van, zij gedragen zich hetzelfde ongeacht of ze vroeg of laat uit het ei kwamen. ruimtelijk leren, leerden de laat uitgekomen haantjes het langzaamst. Het gedrag van de hennetjes was niet beïnvloedt door de duur van het uitkomen, in geen enkele test. Dit experiment is het eerste in zijn soort dat aantoont dat er een link is tussen uitkomstduur en het vroege gedrag van nestvlieders zoals de kip, waardoor er wat inzicht verkregen is met betrekking tot de duur van het broeden en gedrag van het kuiken na uitkomst. Omdat de prenatale omgeving (vóór de geboorte) zoals blootstelling aan hormonen van de moeder effect heeft op het gedrag en ook de fysieke eigenschappen van kuikens, is het aannemelijk dat deze prenatale factoren óók invloed hebben op de broedduur en daarmee het individu ook kan beïnvloeden op meerdere manieren zoals bijvoorbeeld veranderde timing van ontwikkelingsprocessen in het embryo en het vermogen om te gaan met stress na de geboorte. De meeste studies die de verschillende effecten onderzochten betreffende het moment van uitkomen van de kuikens, spitsten zich toe op de groei. Hoewel veel studies geen relatie vonden tussen uitkomsttijd en het gewicht van het kuiken bij de geboorte, waren er ook een aantal studies die wel verschillen noteerden op latere leeftijd, waarbij de kuikens die later geboren waren lichter waren. Ook waren er studies die ontdekten dat er verschillen waren tussen vroege en late kuikens te zien in verschillende niveaus schildklierhormoon en verschillen in orgaangewicht en bij volwassenheid. Gezien de invloed van de embryonale omstandigheden op eigenschappen van vogels, is het opmerkelijk dat er maar weinig kennis is over wat het effect is van verschillende uitkomsttijden op het gedrag. Wel is er e.e.a. bekend over het fourageergedrag van vleeskippen in relatie tot uitkomttijd en verschillen in groei tussen dieren onderling. Over het leervermogen en angst is niets bekend. Doel van dit onderzoek was te kijken wat de gedragseffecten zijn op het kuiken als dit vroeg, gemiddeld of laat uit het ei komt. Het ei werd gewogen, vervolgens werd het gewichtsverlies bekeken van het ei tijdens het broeden en daarna de Ook het eetgedrag is gerelateerd aan uitkomsttijd en bepaalt de al of niet succesvolle start van het jonge kuiken wat belangrijk is in grote rassen. 2 groei van kuikens na uitkomt in relatie tot de variabelen in uitkomsttijd (vroeg, gemiddeld en laat). De uitkomsttijd was zeker wel gerelateerd aan de groei na uitkomst en ook het gedrag van het kuiken tijdens de eerste 8 weken van hun leven. Maar haantjes en hennetjes werden daar verschillend door beïnvloed. Bij de hennetjes was het lichaamsgewicht in negatieve zin verbonden met het tijdstip van uitkomen (laat uitkomen, lager gewicht), echter waren er geen zichtbare effecten te zien in hun gedrag. Bij de haantjes was er alleen een negatieve invloed te zien m.b.t. het lichaamsgewicht tot een leeftijd van 10 dagen. De kuikens die meededen aan de gedragsexperimenten bleken deze negatieve invloed in mindere mate te vertonen tot 14 dagen leeftijd. Aan de andere kant waren er meerdere verschillen te zien als het gaat om gedrag van de haantjes, zeker tussen de vroege en gemiddeld uitgekomen haantjes. Vroeg geboren haantjes lieten meer respons zien bij nieuwe dingen en waren ook minder passief en beter in de ruimtelijk leren test. Dit experiment is het eerste dat aantoont dat kuikens die op verschillende tijdstippen zijn geboren binnen de gestelde uitkomsttermijn zich verschillend gedragen wat ook in lijn is met eerdere studies die aantoonden dat er een verschil was in lichaamsgewicht tussen vroeger en late kuikens. In deze studie zijn zoveel mogelijk factoren vóór het broeden gestandaardiseerd. De eieren kwamen van één groep fokdieren (Bovans) welke minimale genetische variatie hebben en de eieren waren allemaal op dezelfde dag gelegd en niet opgeslagen voordat ze uitgebroed werden. Alle eieren zaten in dezelfde broeden uitkomstmachine en werden op dezelfde manier behandeld. Ondanks dit was er een spreiding van uitkomsttijd van 35.5 uur, wat in eerdere studies ook al aangetoond was. Ondanks de conclusies bij een aantal andere studies, was er geen enkel verschil qua uitkomsttijd tussen de haantjes en hennetjes. Ichinoe (Ichinoe, 1973, The relationship between hatching time and sex-ratio in chicks. Poult Sci 52: 1584–1592) heeft de uitkomsttijden bestudeerd bij een aantal legrassen en vond dat uitkomsttijden m.b.t. het geslacht van het kuiken in grote mate afhankelijk was van het ras. Voor zover de onderzoekers weten is hun gebruikte ras (Bovans) niet onderzocht en is het mogelijk dat er geen effect is m.b.t de eigrootte als het geslacht van het kuiken, in dit ras. Er was geen verband gevonden tussen de uitkomsttijd en het eigewicht of het gewichtsverlies van het ei. In eerdere onderzoeken zijn de resultaten met betrekking tot het effect van het eigewicht wisselend, sommige vinden een verband en anderen niet. Aan de andere kant is er een negatief verband gevonden tussen geboortegewicht ten opzichte van het eigewicht. Een eerdere studie meldde een lager dooier-residu-gewicht in late kuikens, waar de dooiervrije lichaamsmassa niet door beïnvloedt was. Dit kan het lagere (relatieve) lichaamsgewicht bij geboorte van late kuikens verklaren wat in dit experiment gevonden werd. Uitkomsttijd en groei daarna Hoewel er geen verband was tussen uitkomsttijd en uitkomstgewicht, was er een negatief verband tussen uitkomsttijd en het lichaamsgewicht vanaf dag 4. Bij de hennetjes duurde dit verband net zolang als het 8 weken durende experiment terwijl er geen negatief verband was gevonden bij de haantjes vanaf dag 14 en later. Eerdere studies hebben een gelijksoortig patroon laten zien van tragere groei in late kuikens. De reden voor deze mindere groei na de uitkomst is op dit moment niet bekend, maar meerdere studies hebben gesuggereerd dat het te maken heeft met de rol van de schildklierhormonen. Een snellere omzetting van thyroxine (T4) naar triiodothyronine (T3) schijnt een stimulans te zijn om uit het ei te komen en de kuikens met een lagere hoeveelheid T3 komen later uit. Een lager niveau van het het schildklierhormoon kan tevens leiden tot een mindere groei 3 Vroege uitkomst 491.7 ± 0.4 uur ei: 60.2 ± 0.7 gr. kuiken: 43.2 ± 0.5 gr. Gemiddelde uitkomst 498.8 ± 0.1 uur ei: 59.3 ± 0.8 gr. kuiken: 42,4 ± 0.6 gr. Late uitkomst 506.3 ± 1.1 uur ei: 61.0 ± 0.8 gr. kuiken: 43.2 ± 0.6 gr. Spreiding: 35.5 uur na uitkomst. Andere studies lieten echter precies tegenovergestelde resultaten zien waarbij hogere gehaltes van het schildklierhormoon gevonden werden bij de late kuikens. Daarom is het niet bekend of er een verband is tussen de schildklierhormonen en uitkomsttijd en de groei na het uitkomen. Van de Ven Van de Ven LJF (2012) Effects of hatching time and hatching system on broiler chick development. PhD thesis, The Netherlands, Wageningen University) heeft een aantal andere mogelijkheden aangegeven die bijdragen aan het verschil in groei tussen vroege en late kuikens, zoals verschillen in de ontwikkeling van de organen bij uitkomst, verschillen in de opname van de dooierzak en variatie in bloedsuiker- en lactaatgehaltes. Lactaat vertaalt zich als melkzuur zoals in onze spieren na glucoseverbranding bij inspanning. Hoe dan ook, de mechanismen achter de verschillen in geboortegewicht in relatie tot uitkomstduur en groei daarna zijn nog niet bekend. Ook waren er verschillen te zien in het eetgedrag tussen vroege en late kuikens waarbij de vroege kuikens meer aten en dit kan misschien ook een verklaring zijn voor het verschil in gewicht. Concluderend, meer onderzoek is nodig om het verband te begrijpen tussen uitkomsttijd en groei daarna. Eerdere studies toonden een relatie aan tussen uitkomsttijd en groei en de meeste noemen niet de sekseverschillen. Van de Ven vond dat in vleeskippen de vroeg uitgekomen haantjes een groter groeipotentieel hadden dan de later uitgekomen jongens en wederom geen effect bij de meiden, wat in tegenstelling is met deze studie... Dus er kan geen definitieve conclusie getrokken worden met betrekking tot de relatie uitkomsttijd en geslacht met als het gaat om de groei van het jonge kuiken. Uitkomstduur en gedrag Als zowel de groep (uitkomstduur vroeg, gemiddeld, laat) en het geslacht bekeken worden dan zijn er geen specifieke effecten in de respectievelijke groepen m.b.t. het gedrag. Omdat de seksen duidelijk wel verschilden in individueel gedrag afhankelijk van de uitkomstduur, zijn ze apart bekeken. En wat bleek? Vroeg uitgekomen haantjes reageerden meer op nieuwe dingen en ze waren ook minder passief. Zij waren echter iets minder snel in ruimtelijk leren. 4 Vroeg geboren kuikens eten eerder en groeien beter vergeleken met laat geboren kuikens. Deze effecten duiden erop dat vroeg geboren haantjes banger aangelegd zijn, wat hun gedrag kan beïnvloeden zoals hierboven is aangegeven. Er was geen effect te zien bij de hennetjes in de relatie uitkomstduur <> gedrag. Dit was de eerste studie die uitkomstduur in relatie tot gedrag onderzocht, los van hun eetgedrag waarbij er een verband gevonden was wat de stelling ondersteunt dat uitkomstduur en gedrag met elkaar te maken hebben. De resultaten kunnen erop wijzen dat uitkomstduur zowel een evolutionaire als een praktische betekenis heeft. In het wild is het een voordeel voor de broedende hen als kuikens vroeg uit het ei komen, echter laten de resultaten van de studie zien dat dit wel angstig aangelegd nageslacht geeft. Wie kuikens fokt middels natuurbroed kan te maken hebben met een hen die bijvoorbeeld overnacht op de eieren en overdag gewoon rondscharrelt en nog altijd bezig is het broedsel aan te vullen. Hierdoor raken de al gelegde In een praktische omgeving zal dit angstige gedrag invloed hebben op hoe jonge kuikens omgaan met stress zoals transport en nieuwe omgevingen. Er is geen enkel mechanisme bekend dat de relatie verklaart tussen uitkomstduur en gedrag, hoewel hormonale variatie een mogelijkheid zou kunnen zijn. Met name stress- en geslachtshormonen staan erom bekend een behoorlijk effect te hebben op de zich ontwikkelende kippenhersens. Dit geldt ook voor de schildklierhormonen. Corticosteron (CORT) is bepalend voor de uitkomsttijd, hogere niveaus leiden tot vroegere uitkomst. CORT is één van de meest bestudeerde hormonen met betrekking tot de effecten op het gedrag vóór de geboorte en het is aangetoond dat een dosis CORT bij haantjes leidde tot minder agressie en meer kans om slachtoffer te worden van verenpikken vergeleken met de controledieren, terwijl er geen enkel effect van CORT gevonden werd bij hennetjes na de geboorte. Dit CORT-effect ook aangetoond in verschillende studies waarbij CORT op ongeboren haantjes meer effect had dan op de hennetjes en dat het niveau bepalend is voor uitkomstduur en gedrag. Zoals dat wel vaker bij verschillende studie gaat, niet altijd werd het CORT-effect gevonden bij de verschillende uitkomsttijdstippen van haantjes. Er is dus meer aan de hand en meer studie nodig om ook de onderliggende redenen te verklaren voor wat gezien wordt qua effecten m.b.t. uitkomstduur en gedrag. eieren aangebroed tot een aantal Wat zijn nu de conclusies die getrokken kunnen worden? Er zijn diverse onderzoeken gedaan naar de gevolgen van het niet gelijktijdig uitkomen van eieren bij verschillende diersoorten waarbij de moeder al begint met broeden voordat het legsel compleet is waardoor er een aantal eieren eerder uitkomt dan de rest. In zo’n situatie kunnen er grote verschillen zijn tussen vroeg en laat uitgekomen kuikens. Deze verschillen bestaan uit eigenschappen zoals verschil in groei, overlevingskans, stress respons en seksuele aantrekkelijkheid. Het is mogelijk dat sommige van de langetermijneffecten die gezien worden bij niet gelijktijdig uitkomende kuikens in andere diersoorten ook aanwezig zijn bij het kunstmatig broeden van kuikens, welke gewoonlijk als gelijktijdig uitkomende kuikens gezien worden terwijl er toch ook beduidend verschillen zijn in broedduur/uitkomsttijd. Er zijn duidelijk effecten die invloed hebben op de groei en het gedrag en in andere studies ook op de hoeveelheid kuikens dat niet overleeft. Of deze overeenkomsten met andere diersoorten te maken hebben die dezelfde mechanismen hebben (ongelijktijdig uitkomen versus kunstmatig broeden), is nog de vraag. plaatsen. Dit laatste gaat niet altijd Zoals hiervoor geschreven zijn er sekseverschillen na het uitkomen waarbij bij de hennetjes wat de groei betreft en bij de haantjes het gedrag als resultaat van de uitkomstduur. Mochten de resultaten van deze relatief kleine studie een wijdverbreid fenomeen zijn dan kan dit gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de moederdieren (maternal programming), waarbij de moeder het nageslacht verschillend programmeert afhankelijk van hun sekse. Voor de effecten van zowel de groei van het kuiken na geboorte als op het gedrag kunnen hormonen de oorzaak zijn, hetzelfde geldt voor uitkomstduur en andere eigenschappen. Of deze hormonen van het kuiken afkomstig zijn of dat ze van de moeder via het ei afkomstig zijn is niet bekend. Het injecteren van eieren met verschillende soorten hormonen had flinke effecten. Ook de toediening van hormonen aan de hen had effecten op de inhoud van het 5 celdelingen die tot gevolg kunnen hebben dat als de hen eenmaal definitief is gaan zitten, dat deze 4 of 5 eieren als eerste uitkomen en dat de later gelegde eieren sterven. Of de hen wordt van het legnest gehaald ‘s avonds, of je moet de eieren na het geboren worden van bijvoorbeeld de eerste paar kuikens in de broedmachine leggen en de kuikens die de volgende dag of zelfs 2 dagen later geboren worden weer bij de hen goed dus zowel jij als de hen zitten dan met grut. ei. Daarom kan er aangenomen worden dat het de moeder is die eigenschappen als uitkomsttijd, groei en gedrag via het ei aan haar kuikens geeft. Ook is het mogelijk dat het embryo zelf deze kan produceren door omgevingsfactoren waardoor de eigen hormoonproductie verandert waardoor deze uitkomsttijd, groei en gedrag beïnvloeden. Als mechanismen zoals deze inderdaad plaatsvinden moeten die natuurlijk worden onderzocht. Ja wat niet, alles is toch interessant aan kippen? De hier besproken studie betreft kuikens die gehouden werden tot een leeftijd van 8 weken. Daarom kunnen er geen conclusies getrokken worden met betrekking tot de effecten en verschillen in uitkomsttijd op de kippen als ze volwassen zijn. Eerdere onderzoeken richtten zich op kuikens in de eerste 7 dagen van hun leven of tot slachtleeftijd bij vleeskippen. Natuurlijk zullen de effecten van uitkomstduur/tijd verminderen als de kip ouder wordt. Toch zijn er genoeg studies die aantonen dat er langdurige effecten bestaan van ervaringen nog voordat het kuiken geboren is die er vlak na zoals direct al aan stress blootgesteld worden of de langdurige effecten van de hormonen van de moeder. Het onderzoeken van de invloed van de verschillende uitkomsttijden kan bijdragen te begrijpen waarom er individuele verschillen zijn binnen één legsel of groep commerciële broedeieren. Het is best een belangrijk aspect voor commerciële broederijen waar het doel toch is om tot zo homogeen mogelijke goed presterende dieren te komen. Er zijn studies die hebben laten zien dat er een interactie bestaat tussen uitkomsttijd en de tijd tot het kuiken toegang heeft tot eten en drinken. In een commerciële omgeving worden uitgekomen kuikens uit de broedmachine gehaald op het moment dat de meeste eieren zijn uitgekomen. Dit leidt tot verschillen in tijd tussen uitkomst en wanneer ze de kuikens voor het eerst kunnen gaan eten. Vroeg uitgekomen kuikens verblijven dus langer in een quasioptimale broedomgeving zonder voer en dit heeft een ander effect op ze dan de kuikens die later worden geboren als gekeken wordt naar de groei na de uitkomst. Of er een relatie bestaat die leidt tot het ontwikkelen van bepaald gedrag is nog niet bekend, het kan echter gezien de resultaten van deze studie wel aanleiding zijn tot verminderde gelijkheid in een groep kuikens. De resultaten van dit onderzoek en ook eerdere, geven aan dat er geen relatie is tussen uitkomsttijd en de mate van fysieke ontwikkeling van het kuiken, zoals eerder was voorgesteld. In plaats daarvan blijkt dat de kuikens die later uit het ei komen juist een lager groeipotentieel hebben en ze scoren ook lager in kuiken kwaliteitssystemen vergeleken met kuikens die vroeger geboren worden. Dit is in tegenspraak met de ontwikkelingsstand van het kuiken in fysieke zin. Kuikens die lang in het ei blijven zitten zijn niet méér ontwikkeld cq. fysiek goed toegerust dan kuikens die in de gestelde tijd (hatch window genoemd) vroeg zijn uitgekomen. De duur van het broeden is waarschijnlijk geregeld door onderliggende, deels onbekende factoren die zowel effect hebben op het moment van geboren worden als op fenotypische eigenschappen en daarom is er meer studie nodig om deze mechanismen te begrijpen. 6 Løtvedt P, Jensen P (2014) Effects of Hatching Time on Behavior and Weight Development of Chickens. PLoS ONE 9(7): e103040. doi:10.1371/journal. pone.0103040 - 24 juli, 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc