De (vertaal)geschiedenis van La tentation de Saint Antoine van Gustave Flaubert 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Inleiding Onstaan van de roman De versie van 1849. De tweede versie van 1856 De derde versie van 1873/1874 De Nederlandse vertalingen Geraadpleegde literatuur: 1. Inleiding De rooms-katholieke heiligenkalender kent veel personen met de naam Antonius. De belangrijkste zijn Antonius van Padua, ook de Kleine genoemd en Antonius Abt de Grote, over de laatste gaat ons verhaal. Antonius Abt was een in Egypte levende Koptische kluizenaar, die in het jaar 356 na Chr. Overleed, hij zou de leeftijd van 105 jaar hebben bereikt. Geboren in een welvarend gezin, besloot hij na de dood van zijn ouders zich terug te trekken en verder te leven in afzondering. Steeds verder trok hij de woestijn in om uiteindelijk te eindigen aan de voet van de berg Qolzum, niet ver van de Rode Zee. Na zijn dood beschreef Athanasius, de toenmalige bisschop van Alexandrië zijn leven. Veel later zou ook Jacobus de Voragine zijn levensbeschrijving opnemen in zijn Legenda Aurea. Maar dan hebben we het al over de jaren 1250/1280 . Antonius Abt wordt wel gezien als een der eerste heremieten en is voor velen een voorbeeld geweest. Vooral ook omdat hij vele malen belaagd zou zijn door een keur van verleidingen en daar tot het einde toe weerstand aan heeft geboden. Na zijn dood werd zijn lichaam op een geheime plaats begraven, maar in 561 werd het graf ontdekt en zijn gebeente overgebracht naar Alexandrië. Via Constantinopel kwam dit uiteindelijk terecht in Saint- Verzoeking van H. Antonius 1 Antoine in de Viennois. Overigens claimen er meer steden minstens een deel van de relieken te bezitten. Antonius Abt wordt veelal afgebeeld met de volgende attributen: een boek, een bel (antoniusklokje), een zg. Tau-staf (in de vorm van een T), een varken en soms een rozenkrans. Vooral het varken heeft vaak geleid tot allerlei verhalen, maar het meest aannemelijke is toch dat dit verwijst naar het latere recht van de orde der Antonianen/Antonieten om een varken vrij rond te mogen laten lopen, al dan niet voorzien van een T op de rug en een belletje om de nek. Antonius is, schrik niet, de patroonheilige van de wevers, slagers, suikerbakkers, mandenmakers, begrafenisondernemers, zakkendragers, zwijnenhoeders, varkens en huisdieren en patroon tegen de pest, (huid)ziekten (St Antoniusvuur) en veeziekten. Van oudsher heeft Antonius Abt kunstenaars geïnspireerd tot het maken van afbeeldingen. Voorbeelden hiervan zijn: Albrecht Dürer (ca 1502) Matthias Grünewald (1514-1516) Jeroen Bosch (1490-1505)Pieter Breughel de Jonge ( ) Quentin Massys (16de eeuw) David Teniers de Jonge (eerste helft 18de eeuw) Félicien Rops (1878) Odilon Redon (1889) Felix Timmermans (1919) Dali (1946) 2. Ontstaan van de roman In april-mei 1845 maakte Gustave Flaubert een reis naar Italië en Zwitserland. Feitelijk was dit de huwelijksreis van zijn zus Caroline en haar man Emile Hamard. De ouders van Caroline en Gustave reisden mee. Een van de steden die zij aandeden, was Genua waar zij onder andere het Verzoeking van H. Antonius 2 Palazzo Balbi, een momenteel niet meer als zodanig bestaand museum, bezochten. Hier zag Flaubert het schilderij la Tentation de Saint Antoine van Breughel. De volgende dag ging hij speciaal voor dit schilderij terug; hij beschreef het in zijn reiscarnet als volgt. “Palazzo Balbi,in Genua. -De verzoeking van de Heilige Antonius,van Breughel. - Aan weerszijden op de achtergrond, twee monsterachtige duivelshoofden, half mens, half berg. Onderaan, links, de heilige Antonius tussen drie vrouwen, hij draait zijn hoofd weg om hun liefkozingen te ontwijken; ze zijn naakt, wit, ze glimlachen en vleien hun armen om hem heen. Tegenover de kijker, helemaal onderaan het schilderij, de Gulzigheid, met ontbloot bovenlijf, mager, haar hoofd versierd met rode en groene ornamenten, droef gezicht, onnatuurlijk lange en gespannen hals zoals die van een kraanvogel die naar de nek toe zo'n bocht maakt, ze heeft uitstekende sleutelbeenderen en biedt hem een bord beladen met gekleurde gerechten aan. Een man op een paard, in een ton; hoofden die uit de buik van beesten steken; kikkers met armen die over de grond springen; een man met een rode neus op een misvormd paard en omgeven door duivels; een zwevende gevleugelde draak, alles speelt zich in hetzelfde vlak af. Een wriemelend geheel, kruipend en spottend op een vervoerde en groteske manier, en ieder detail heeft iets goedmoedigs. Het schilderij lijkt eerst verwarrend , dan wordt het voor de meeste mensen vreemd, voor een enkeling grappig en voor anderen meer dan dat ; voor mij heeft het de rest van de galerie weggevaagd, ik herinner mij de rest al niet meer. .” Verzoeking van H. Antonius 3 Flaubert was zeer onder de indruk van het schilderij. Aan Alfred le Poittevin schreef hij vanuit Milaan in een brief (13 mei 1845): “ik heb een schilderij van Breughel gezien dat de Verzoeking van de H. Antonius voorstelde, hetgeen mij op het idee bracht van de Verzoeking van de H Antonius een toneelversie te maken. Maar daar zou je een ander persoon dan ik voor nodig hebben…… Als ik die had, zou ik met plezier de hele collectie van de Moniteur en nog eens 1000 francs extra geven, om dat schilderij te kopen. De meeste mensen die het zien, zouden het zonder meer als slecht beschouwen.” In 1846 kocht hij in Parijs een prent van Jacques Callot. Deze prent heeft sindsdien boven het bureau van Flaubert in Croisset gehangen en heeft tegenwoordig een plaats in de bibliotheek van Flaubert in het gemeentehuis van Canteleu. Verzoeking van H. Antonius 4 Zoals aangegeven bestaat het Palazzo Balbi niet meer als museum. Langs die weg is het schilderij dan ook niet te traceren. Julian Barnes deed in een interview verslag van zijn zoektocht ter plaatse met alleen maar meer vraagtekens als resultaat, de huidige verblijfplaats van het schilderij is niet te achterhalen en het is zeer de vraag of het een schilderij van Breughel is. Gesuggereerd is dat het een schilderij van Jan Mandijn (ook gespeld als Mandyn) zou zijn. In de overzichten van werken van de diverse Breughels is inderdaad geen schilderij terug te vinden dat voldoet aan de beschrijving van Flaubert. Verzoeking van H. Antonius 5 Het werk van de schilder Jan Mandijn biedt evenmin duidelijkheid. Er bestaat slechts één gesigneerd werk van deze schilder – De Verzoeking van de Heilige Antonius in het Frans Halsmuseum in Haarlem. Het schilderij klopt absoluut niet met de beschrijving van Flaubert. Marc Rudolf de Vrij traceert in zijn studie over Jan Mandijn nog 24 schilderijen die aan hem zijn of werden toegeschreven, maar geen daarvan voldoet . En nog steeds zit er dynamiek in het al dan niet toeschrijven van schilderijen aan zijn hand. De tentoonstelling La Renaissance et le Rêve in Parijs (2013/2014) toonde een schilderij met de titel La Tentation de saint Antoine (rond 1550) in het bezit van galerie De Jonckheere in Parijs. Het schilderij komt sterk overeen met de gravure van Pieter van der Heyden op basis van een ontwerp van Breughel de Oude. Deze prent werd in 1556 uitgegeven door Hieronymus Cock in Antwerpen, de stad waar Mandyn ook woonde. In een voetnoot in de Correspondence I vermeldt Jean Bruneau dat “Het schilderij dat in verschillende edities van de werken van Flaubert getoond wordt, is niet het goede. Francesco Picco heeft het teruggevonden en er een foto van gepubliceerd in “Il dipinto del Breughel e la Tentation de saint Antoine del Flaubert “ Rivista di letterature moderne e comparate, 1946 p. 418-421. Waar we het dus mee moeten doen, is de zwart/wit afbeelding zoals opgenomen in Flaubert documents iconographiques van René Dumesnil en in het Album Flaubert van Pléiade. Na zijn bezoek aan Genua begint Flaubert materiaal over Sint Antonius te verzamelen. Dat hij daar heel ver in gaat toont Michel Foucault aan in zijn tekst De verbeelding van de bibliotheek, (blz. 125-156), SUN 1986. 3. De versie van 1849. In 1846 begint hij met studeren. Hij werkt hard, ook al maakt hij tussendoor een reis langs de Loire en naar Normandië (1 mei-/ 6 augustus 1847); in Nantes bekijkt hij een schilderij in het museum met de Verzoeking van de heilige Antonius en vergelijkt het met dat van Breughel. Daarnaast is hij Verzoeking van H. Antonius 6 begonnen met de voorbereiding van een reis naar Egypte en de Oriënt. Op 24 mei 1848 begint hij daadwerkelijk met schrijven. Op 12 september 1949 meldt Flaubert aan Maxime du Camp (zijn komende reisgenoot): “Ik heb zojuist De heilige Antonius afgemaakt. Kom hierheen”. De volgende dag arriveert Maxime du Camp in Croisset, waar hij Louis Bouilhet aantreft, die eveneens van de gebeurtenis op de hoogte is gesteld. Flaubert wil hun oprechte mening horen of hij dit werkstuk, waarover hijzelf zeer tevreden is, nu wel of niet moet publiceren. Het voorlezen zal in totaal vier dagen van elk acht uur in beslag nemen. Van twaalf uur tot vier uur 's middags en van acht uur tot middernacht wordt er voorgelezen. Maxime du Camp en Louis Bouilhet beloven dat zij gedurende de gehele seance hun mond zullen houden en pas aan het slot hun mening mogen geven. Voordat hij begint, roept een buitengewoon opgewonden Flaubert, terwijl hij op het dikke (vijfhonderd vellen) manuscript trommelt: “Als jullie geen kreten van enthousiasme slaken, dan komt dat omdat niets in staat is jullie te ontroeren!”. Welnu vanaf de allereerste bladzijden wisselen Maxime du Camp en Louis Bouilhet pijnlijke blikken uit. Die eentonige tekst, waar grote lappen dichterlijke vervoering de handeling vertragen, lijkt hun zonder enig belang. De zinnen zijn mooi, het streven is ambitieus en het resultaat verpletterend. De heilige Antonius houdt maar niet op visioenen te krijgen. En dan te bedenken dat Flaubert bijna drie jaar lang aan dit logge, gezwollen spektakelstuk heeft gewerkt. Na afloop van elke bijeenkomst vraagt mevrouw Flaubert aan de twee vrienden wat zij van het werkstuk van haar zoon vinden. Omdat ze zich hierdoor in verlegenheid gebracht voelen, vermijden ze haar een antwoord te geven. Nadat ze samen hebben overlegd, besluiten ze ten slotte tot het uitspreken van een streng oordeel. Als Flaubert hun na het beëindigen van de laatste lezing vraagt: “Nu wij met ons drieën zijn; zeg me nu eerlijk en openlijk wat jullie ervan vinden”, treft het antwoord hem meedogenloos midden in het hart: “Wij vinden dat je het allemaal in het vuur moet gooien en er nooit meer over moet praten”. Door de schrok krimpt Flaubert ineen en hij slaakt een huiveringwekkende kreet. Ze hebben zojuist een pond vlees uit hem weggesneden. Op jammerlijke wijze probeert hij een discussie te openen en zijn werk te verdedigen. Maar de twee rechters zijn onvermurwbaar. Er zijn maar heel weinig bladzijden die volgens hun kritiek overeind blijven. Ze verwerpen alle uitweidingen en al het geraaskal en tenslotte raden ze hun ontredderde vriend aan de romantiek de rug toe te keren en zich te richten op een alledaags onderwerp zoals La Cousine Bette of Le Cousin Pons van Balzac. “Dat zal niet makkelijk zijn, maar ik zal het proberen”, prevelt Flaubert. Tot acht uur in de ochtend blijven ze praten. Dan gaat de deur open en daar verschijnt in haar eeuwige zwarte jurk mevrouw Flaubert. Ze komt voor de Verzoeking van H. Antonius 7 uitslag. Haar zoon stelt haar van de ramp op de hoogte. Zij incasseert de klap, maar werpt Maxime Du Camp en Louis Bouilhet een wraakzuchtige blik toe. Deze voelen meteen aan dat ze hun nooit zal vergeven Gustave verwond te hebben. Daarna lopen de drie vrienden de tuin in. Op een bank praten ze verder over de ongelukkige Heilige Antonius. Maxime Du Camp en Louis Bouilhet proberen Flaubert op te fleuren. Ze hebben het gevoel twee verplegers te zijn aan het bed van een ernstig zieke. Plotseling zegt Louis: “Waarom zou je dat verhaal van Delaunay niet opschrijven?” Flaubert richt zijn hoofd op, zijn ogen beginnen te schitteren van vreugde en hij roept uit: “Wat een goed idee!” Dit is de versie die Maxime Du Camp geeft in zijn Souvenirs littéraires. Natuurlijk is dit zijn inkleuring; een ding heeft hij in ieder geval fout; de naam Delaunay moet Delamare zijn. Antonius exit, Emma komt eraan. 4. De tweede versie van 1856 Het verhaal over de Verleiding van de heilige Antonius laat hem echter niet los. Na Madame Bovary in 1856 pakt hij de draad weer op. Hij herschrijft, kort in en voegt nieuwe delen toe. Gautier en du Camp suggereren delen te publiceren in een tijdschrift. Flaubert neemt dit over. In l'Artiste verschijnen fragmenten van het bezoek van de Koningin van Sheba, Apollonius van Tyana en de vlucht die Antonius maakt met de duivel. Deze passages worden echter weer tegen hem gebruikt in het proces rond Madame Bovary en ontnemen hem de lust tot integrale publicatie over te gaan. Het manuscript verdwijnt weer in de la. Verzoeking van H. Antonius 8 5. De derde versie van 1873/1874 De boven zijn bureau hangende prent van Jacques Callot zal er zeker aan bijgedragen hebben dat hij toch weer bevangen werd door Antonius. Op 24 juni 1869 schrijft hij aan George Sand: “Ik heb mijn oude bevlieging voor Sint Antonius maar weer opgepakt. Ik heb mijn aantekeningen herlezen, een nieuwe opzet gemaakt en ik verslind “De Verhandelingen over de Kerkgeschiedenis” van Lenain de Tillemont. Ik hoop erin te slagen een logisch verband (en dus een dramatisch interessant gegeven) tussen de verschillende hallucinaties van de heilige te vinden. Dat extravagante milieu bevalt me en ik stort mij erin. Zo is dat.” Hij gaat hard aan de slag, maar het uiteindelijke afronden valt hem niet makkelijk. Het zijn ook geen gemakkelijke tijden: Louis Bouillet en Sainte-Beuve sterven in 1869 en Jules de Goncourt in 1870. Op 5 december 1870 wordt Rouen en op 28 januari 1871 Parijs bezet door de Duitsers. Op 6 april 1872 overlijdt zijn moeder en op 23 oktober van dat jaar zijn dierbare vriend Théophile Gautier. Op 15 mei 1872 schrijft hij aan George Sand: “In augustus zal, hoop ik, de Heilige Antonius voltooid zijn.” En op 1 juli van dat jaar schrijft hij haar: “Ik heb de Heilige Antonius af! God zij gedankt! ” Er zal nog wel het nodige schaafwerk verricht worden. Op 13 april 1873 leest hij de tekst voor aan zijn directe vrienden; van 3 tot 6 uur s' middags en van 9 uur s' avonds tot middernacht. Op 6 februari 1874 signeert Flaubert de laatste drukproef. Uiteindelijk verschijnt het op 1 april 1874 bij Charpentier, opgedragen aan Alfred Le Poittevin, zijn vriend die al 26 jaar eerder (3 april 1848) was overleden, maar wel van het begin af aan (april 1845) het ontstaan van het boek had mogen volgen. Naast het sterfbed van zijn vriend had Flaubert zitten lezen; het was een boek met achtergrondinformatie voor het schrijven van La tentation de Saint Antoine. De eerste druk van tweeduizend exemplaren is binnen een paar dagen uitverkocht. Verzoeking van H. Antonius 9 6. De Nederlandse vertalingen De eerste die La tentation de Saint Antoine in het Nederlands vertaalde was Louis Couperus in 1896. Hij vertaalde echter maar een deel. De titel luidde: De verzoeking van den H. Antonius naar Gustave Flaubert Fragmenten. Dr. Jan ten Brink was in 1901 zeer positief over deze vertaling; hij noemde het “eene schitterende vertolking van de voornaamste fragmenten.” Over het werk van Gustave Flaubert zelf was hij overigens minder positief.1 De vertaling werd in 1905 onder nummer 21 opgenomen in de serie Werken van Louis Couperus en in 1992 in de Volledige werken Louis Couperus van Uitgeverij L.J.Veen. In de Verantwoording bij deze laatste uitgave wordt ingegaan op de vertaalproces. J.Goedegebuure gaat in een artikel uit 1977 in op de vraag waarom Couperus niet de gehele tekst heeft vertaald en de manier waarop deze vertaling heeft doorgewerkt in zijn verdere oeuvre. In 1918 verschijnt Uren met Flaubert van Mr. D.Spanjaard. Hierin opgenomen is een vertaling van een deel van De verzoeking van den H.Antonius, nl. de Damis-episode. De eerste integrale vertaling is van de hand van Hans van Pinxteren uit 1985. De titel luidt: De verzoeking van de heilige Antonius. Het wordt uitgegeven door Athenaeum- Polak & van Gennep en heeft inmiddels in 1997 een tweede druk gehaald (hardcover). Net als indertijd wordt de (vertaling van de) heilige Antonius niet door eenieder enthousiast ontvangen; Ed Jongma schreef in VN van 30 november 1985 een nogal negatieve recentie. Dit betrof vooral het boek zelf en niet de vertaling van H. van Pinxteren. Op 12 juli 1997 was Herman Verhaar eveneens in VN aanzienlijk positiever, hij noemde de vertaling “verzorgd en zorgvuldig.” 7. Geraadpleegde literatuur: Petty Bange e.a., Tussen heks & heilige, Uitgeverij SUN 1985. 1 “Gustave Flaubert is ontegenzeggelijk een talentvol kunstenaar , maar een kunstenaar als de pianist, die eene ongehoorde virtuoziteit bereikte in het aangrijpen van dissonanten, doch geen enkel middel kende om ze harmonisch op te lossen.” (Ten Brink, p. 82) Verzoeking van H. Antonius 10 Julian Barnes, Julian Barnes in Conversation. Cercles 4, 2002 Dr. Jan ten Brink, Gustave Flaubert, Haagsche Boekhandel- en UitgeversMaatschappij 1901 Jean Bruneau, Album Flaubert, Gallimard 1972 René Dumesnil, FLAUBERT documents iconographiques, Pierre Cailler 1948 Gustave Flaubert, Correspondance I, Pléiade 1973 Gustave Flaubert, Oeuvres completes, Éditions du Seuil, 1964 Gustave Flaubert – George Sand, Correspondance, Flammarion 1981 Michel Foucault, De verbeelding van de bibliotheek. Over Gustave Flaubert, SUN 1986 J.Goedegebuure, Couperus' vertaling van La Tentation de Saint Antoine en de nawerking daarvan in zijn oeuvre, De nieuwe taalgids november 1977 Herbert Lottman, Flaubert, Methuen1989 Carel van Mander, Het schilder-boek, Wereldbibliotheek 1946 Mr. D.Spanjaard, Uren met Flaubert. Hollandia-drukkerij, 1918 Henri Troyat, Flaubert, De Prom1989 Marc Rudolf de Vrij, Jan Mandyn, MRV Publishers 2006. Verzoeking van H. Antonius 11 Verzoeking van H. Antonius 12 Spotprent van Marius Bauer naar aanleiding van de bewerking van Louis Couperus in De Kroniek van 4 October1896. De prent is gebaseerd op een schilderij van David Teniers in het Rijksmuseum in Amsterdam. Verzoeking van H. Antonius 13
© Copyright 2024 ExpyDoc