WERKDOCUMENT GEVOLGEN VOOR NOORD

W E R K D O C U M E N T
GEVOLGEN VOOR NOORD-HOLLAND
VAN DE INPOLDERING VAN DE
MARKERWAARD
door
W. B r i n k h o r s t
A. v . d . S c h e e r
1981-195 Abw
---
juli
A T E R I E
V A N
V E R K E E R E N
W A T E R S T A A T
R ' I J K S D I E N S T V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S
S M E D I N G H U I S - L E L Y S T A D
I
x.
.
INHOUD
1 . INLEIDING :
2. DALING VAN DE STIJGHOOGTE VAN HET DIEPE GRONDWATER
3 . INZIJGING VANUIT HET GRONDWATER
3 . 1 . De mate van inzijging
3 . 2 . De gevolgen van een hogere inzijging
3 . 3 . Gevolgen van een grondwaterstandsverlaging
4 . MAAIVELDSDALING
4.1.
4.2.
4.3.
4.4.
4.5.
Algemeen
Inklinking
Zetting
Opgetreden maaiveldsdaling in de polder Zeevang
Te verwachten maaiveldsdaling in de polder Zeevang
5. POLDERPEILSVERLAGING
6 . GEVOLGEN VOOR DE BEBOUWING
6 . 1 . Gevolgen van polderpeilsverlaging
6 . 2 . Gevolgen van zetting
7. SAMENVATTING
8. LITERATUUR
I. INLEIDING
De drooglegging van de Markerwaard zal gevolgen hebben voor de directe
omgeving. Naar de aard en grootte van deze invloed zijn a1 verschillende onderzoekingen gedaan.
Op dit moment wordt door adviesbureau I.W.A.C.O. B.V. in opdracht van
Rijkswaterstaat een breed opgezette studie verricht naar de mogelijke
gevolgen van de inpoldering van de Markewaard. Deze studie zal getallen opleveren voor onder andere de te vewachten maaiveldsdaling, en
grondwaterstandsdaling.
De moeilijkheid bij de beoordeling van deze getallen, zal zijn dat vergelijkingsmateriaal ontbreekt waaraan zij kunnen worden gerelateerd.
In dit rapport is daarom geprobeerd de mogelijke gevolgen van de aanleg van de Markewaard te vergelijken met gevolgen die ingrepen uit
het verleden in Noord-Holland hebben gehad. Het is niet de bedoeling
geweest een breed opgezette studie te doen als het I.W.A.C.0.-onderzoek.
Slechts enkele punten zijn hier kort belicht. Het geheel moest daarom
wat fragmentarisch blijven. Niettemin kan het rapport houvast bieden
bij de beoordeling van de vewachte gevolgen van de aanleg van de ~ a r kewaard
.
2. DALING VAN DE STIJGHOOGTE VAN HET DIEPE GRONDWATER
Door het instellen van een dieper peil in de droogmakerij wordt water
uit de omgeving aangetrokken waardoor de stijghoogte van het water in
de pleistocene zandondergrond ter plaatse van de droogmakerij en in de
omgeving ervan, daalt. Dit primire gevolg, verlaging van de stijghoogte van het diepe grondwater kan op zijn beurt een aantal afgeleide gevolgen hebben zoals verlaging van het ondiepe grondwater door inzijging
van water (hoofdstuk 3) en zetting van het holocene pakket door een toename van de korrels~anning(hoofdstuk 4 ) zetting en inzijging op hun
beurt kunnen weer andere consequenties hebben. De mogelijke gevolgen
en hun onderlinge afhankelijkheid zijn in figuur 1 in schema gebracht.
Om iets te kunnen zeggen over de te verwachten zetting en inzijging en
andere gevolgen zal de grootte van de stijghoogtedaling bekend moeten
zijn. Onderdeel van de I.W.A.C.0.-studie is daarom een gedetailleerde
berekening van de stijghoogtedaling. De resultaten van deze berekening
zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Om toch een indruk te kunnen
geven van de te verwachten stijghoogtedalingen is gebruik gemaakt van
berekeningen die met het rekenmodel G.R.O.W.A. zijn uitgevoerd.
(Brinkhorst, Overwater 1977). Het model G.R.O.W.A. rekent met de eindige elementen methode en is beschreven door Schultz en Overwater (1981).
Figuur 2, die aan deze berekeningen is ontleend, geeft een indruk van
de te verwachten stijghoogteverlagingen in Noord-Holland, na de aanleg
van de Markerwaard. Bij de berekening is uitgegaan van een polderpeil
in de Markerwaard van 6,40 m rnin N.A.P. tewijl een onderbemalingsgebied met een peil van 7,20 m rnin en een gestuwd gebied van 4 m rnin zijn
opgenomen. Er is van een normale aanleg van de waterlopen uitgegaan
zonder dat kwelbeperkende maatregelen worden getroffen. Uit figuur 2
blijkt dat de stijghoogte verlaging zich uitstrekt tot ca. 10 km uit
de kust van Noord-Hol1and.Stijghoogte verlagingen groter dan enkele
decimeter zijn beperkt tot een kuststrook van ca. 5 km vanaf de dijk.
De maximal te verwachten stijghoogteverlaging is 1,25 tot 1,50 m op
enkele plaatsen vlak bij de kust.
De huidige stijghoogte in dit deel van Noord-Holland varieert van 2,5
tot meer dan 4 m rnin N.A.P. Van oorsprong zal dit slechts enkele decimeters beneden N.A.P. zijn geweest. Deze daling van de stijghoogte van
om en nabij de drie meter zal niet in 661-1keer zijn opgetreden.
De aanleg van droogmakerijen in de 17e eeuw zal een groot deel van de
stijghoogteverlaging hebben veroorzaakt. Het aanbrengen van gasbronnen
rond 1900 heeft de kwel in dit gebsed belangrijk vergroot en zal ook
aan de stijghoogteverlaging hebben b'ijgedragen. Naast deze beide vrij
abrupte bijdragen aan de stijghoogteberlaging zal een geleidelijke verlaging van polderpeilen in dit gebied (zie hoofdstuk 5) een geleidelijke verhoging van de stijghoogte met zich mee hebben gebracht. Deze verlaging van de stijghoogte in het Pleistoceen, zal ook het stijghoogteverloop in het Holoceen hebben beinvloed. Deze aanpassing van het stijghoogteverloop in de Holocene bovenlagen verloopt erg traag. Nu de droogmakerijen in Noord-Holland allen meer dan honderd jaar oud zijn, mag
worden verwacht dat het stijghoogteverloop in het Holoceen zich inmiddels aan de hierdoor veroorzaakte verlaging heeft aangepast. In figuur
4 en 5 zijn enkele stijghoogte verlopen weergegeven op plaatsen in de
polder Zeevang, waar het stijghoogteverloop vooral is beinvloed door de
aanleg van de Beemster in 1612. De stijghoogte verlopen uit figuur 4
en 5 zijn ontleend aan een onderzoek dat het laboratorium voor Grondmechanica heeft uitgevoerd (L.G.M., 1961). In figuur 4 en 5 is ook het
geschatte stijghoogteverloop voor de aanleg van de Beemster weergegeven.
Uit deze figuren is af te leiden dat sinds de aanleg van de Beemster de
stijghoogte in de holocene lagen belangrijk is afgenomen. Dit zal tot
zetting van het holocene pakket hebben geleid, terwijl ook de inzijging
vanuit het grondwater naar de ondergrond zal zijn toegenomen. Beide punten zullen hierna aan de orde komen.
3. I N Z I J G I N G VANUIT HET GRONDWATER
3.1. De mate van i n z i j g i n g
Waar de s t i j g h o o g t e i n d e p l e i s t o c e n e ondergrond l a g e r is dan p o l d e r
p e i l en grondwaterstand, z a l i n z i j g i n g van water p l a a t s v i n d e n v a n u i t
h e t grondwater n a a r d e p l e i s t o c e n e zandondergrond. D i t i s nu a 1 h e t gev a l i n g r o t e d e l e n v a n Noord-Holland. I n s o m i g e d i e p e droogmakerijen
is de s t i j g h o o g t e i n h e t p l e i s t o c e e n hoger dan h e t p o l d e r p e i l . Hier z a l
geen i n z i j g i n g n a a r kwel optreden. Na de aanleg van d e Markewaard z a l
i n de gebieden waar e e n s t i j g h o o g t e v e r l a g i n g o p t r e e d t , d e i n z i j g i n g van
w a t e r gaan toenemen, ofwel de aanwezige kwel gaan afnemen. De mate van
i n z i j g i n g hangt a £ van b e t v e r s c h i l t u s s e n grondwaterstand en s t i j g hoogte, van de doorlatendheid van de Holocene lagen en van de d i k t e ervan. Dikte en doorlatendheid van h e t holocene pakket worden i n d i t verband we1 u i t g e d r u k t i n d6n waarde de c-waarde w a a r b i j c = d / k met d a l s
d i k t e van h e t pakket i n m en k a l s doorlatendheid e r v a n i n mldag. De
c u a a r d e n i n d i t d e e l van Noord-Holland z i j n hoog door de g r o t e d i k t e
en d e geringe d o o r l a t e n d h e i d van h e t holocenepakket. P l a a t s e l i j k e c h t e r
is h e t gebied doorsneden door holocene geulen d i e met d o o r l a t e n d e r mat e r i a a l z i j n opgevuld. Deze v o o m a l i g e geulen hebben vaak een l a g e r e
cuaarde.
De i n z i j g i n g i s t e berekenen u i t h e t p o t e n t i a a l v e r s c h i l t u s s e n grondw a t e r e n s t i j g h o o g t e en u i t d e c-waarde.
Met h e t model G.R.O.W.A.
i s berekend d a t i n de h u i d i g e s i t u a t i e de inz i j g i n g z a l l i g g e n t u s s e n O en 0,3 m l d a g . Na aanleg van d e Markewaard
neemt de i n z i j g i n g t o e a l s gevolg van de d a l i n g van de s t i j g h o o g t e i n
h e t P l e i s t o c e e n . De met h e t model berekende i n z i j g i n g bedraagt d a t maxim a l 0,6 mnldag. Deze waarden z i j n l a a g i n v e r g e l i j k i n g met h e t waterv e r l i e s door verdamping d a t i n droge zomerperioden 4 t o t 6 mm per dag
kan bednagen.
3.2.
De gevolgen van een hogere i n z i j g i n g
I n de w i n t e r z a l de verhoogde i n z i j g i n g ruimschoots gecompenseerd worden
door h e t neerslag-overschot. I n de zomer kan de verhoogde i n z i j g i n g t o t
een v e r l a g i n g van d e grondwaterstanden l e i d e n . Als h o r i z o n t a l e aanvull i n g geheel a c h t e w e g e zou b l i j v e n zou b i j een toename van de i n z i j g i n g
met 0 , 3 mmldag en e e n waterberging van 25% de grondwaterstand aan h e t
e i n d van d e zomerperiode 22 crn d i e p e r u i t g e z a k t z i j n . I n een s l o t e n r i j k
gebied a l s d i t z a l e e n v e r l a g i n g van de grondwaterstand door verdamping
of i n z i j g i n g voor e e n b e l a n g r i j k d e e l worden tegengegaan door i n f i l t r a t i e v a n u i t de s l o t e n . I n de p o l d e r Zeevang b.v. zakt h e t grondwater i n
d e zomer zelden d i e p e r u i t dan 4 0 cm beneden h e t s l o o t p e i l (Molenaar,
1981). A l s geen i n f i l t r a t i e zou plaatsvinden zou h e t grondwater door
verdamping en i n z i j g i n g v e e l d i e p e r uitzakken. Nu i s de Zeevang een voorm l i g e vaarpolder met v e e l brede s l o t e n . Niettemin z a l ook i n andere gebieden, een grondwaterstandsdaling door verhoogde i n z i j g i n g , voor een
d e e l worden tegengehouden door een hogere i n f i l t r a t i e v a n u i t de s l o t e n ,
waarvan h e t p e i l wordt gehandhaafd door water i n t e l a t e n . Na de aanleg
van de Markerwaard z a l daarom i n d i t gebied de grondwaterstand i n de
zomer maar weinig worden beinvloed. We1 z a l met een verhoogde i n l a a t
van water rekening moeten worden gehouden.
3 . 3 . Gevolgen van grondwaterstandsverlaging
Een v e r l a g i n g van de grondwaterstand door een v e r g r o t i n g van de i n z i j ging zou een a a n t a l gevolgen kunnen hebben. Een l a g e r e zomer grondwaters t a n d zou nadeling kunnen z i j n voor de gewas
produktie. Verder zou
een verhoogde grondwaterstand bij de veenpolders tot een versnelde oxidatie van het veen kunnen leiden met als gevolg een sterkere maaiveldsdaling en dit zal weer tot versnelde polderpeilsverlaging leiden. Zowel
de grondwaterstandsverlaging zelf als de verlaging van het polderpeil
kan nadelig zijn voor paalfunderingen. Bij te sterke verlaging van het
grondwaterpeil kunnen de koppen van de palen boven het grondwater komen
te liggen en dan gaan rotten. Zoals gezegd onder 3.2. zal de zomergrondwaterstand in dit gebied na de aanleg van de Markerwaard maar weinig
worden beinvloed, zodat langs deze weg geen grote gevolgen zijn te verwachten.
Een andere consequentie van de aanleg van de Marderwaard kan zijn zetting en inklinking van de Holocene lagen. Deze zetting en inklinking
leiden tot maaiveldsverlaging waardoor het nodig kan zijn polderpeilen
te verlagen. Deze verlaging van het polderpeil kan ook weer het hierboven aangegeven gevolg hebben voor de houten paalfunderingen. Hierna zal
eerst worden aangegeven hoe groot de maaiveldsdaling in dit gebied geweest kan zijn en hoe groot deze daling zal zijn als gevolg van de aanleg van de Markerwaard. Daarna zal deze maaiveldsdaling worden bezien
tegen de achtergrond van de polderpeils verlagingen die normaliter in
dit gebied a1 plaatsvinden.
4 . MAAIVELDSDALING
4 . 1 . Algemeen
Schematisch kan men stellen dat de bodem is samengesteld uit de delen
grond, water en lucht. Wanneer op een gegeven moment de hoeveelheid water in de grond afneemt, treedt een proces in werking, waarvan het eindresultaat is dat het maaiveld daalt. Als dit proces zich in de bovenste
bodemlagen afspeelt wordt het aangeduid met de term inklinking (De
Glopper, 1 9 7 3 ) . Onder de bovenste grondlagen verstaat men in dit geval
de lagen tot het grondwaterniveau. De afname van het water beneden het
grondwaterniveau wordt meestal aangeduid met de term zetting. Maaiveldsdaling is dus het totaal aan daling door inklinking van de bovengrond
en door zetting van de ondergrond.
4.2.
Inklinking
.
Inklinking is deresultante van een fysisch proces, waarbij de grond
irriversibel indroogt. Dit proces kan optreden wanneer de .grondwaterstand op een gegeven moment lager is dan in een voorafgaande periode.
Dit vindt onder andere plaats tijdens een langdurige vochtonttrekking
van de bodem door een gewas.
Het inklinkingsproces zal vooral optreden wanneer deheersende.grondwaterstand door een ingreep wordt verlaagd. Een dergelijke grondwaterstandsverlaging kan het direct of indirect gevolg zijn van een verandering van het slootwaterpeil, wat weer in relatie staat tot het polderpeil.
De mate van inklinking is niet alleen afhankelijk van de grootte van de
grondwaterstandsverlaging, maar ook van de aard van de bodemlagen. In
slappe, waterrijke lagen zal ze aanzienlijk groter zijn dan in stevige
grondlagen die weinig water bevatten. Zo zal de inklinking van kleigrond meer bedragen dan van zandgrond en zal veengrond meer inklinken
dan kleigrond.
Bij veengronden, zoals die onder andere voorkomen in de polder Zeevang,
zal een verlaging van de grondwaterstand niet alleen tot inklinking leiden, maar tevens tot een toename van de oxydatie van het veen.
Oxydatie is een biochemisch proces als gevolg van de activiteit van bodembacteriEn bij een gunstige luchthuishouding. Het heeft uiteraard daling van het maaiveld tot gevolg.
Schothorst ( 1 9 7 8 ) vond dat de daling van de bovengrond in een laaween
gebied slechts voor 15% verklaard kan worden door irriversibele indroging dat het overige deel (85%) werd veroorzaakt door oxydatie van het
veen.
Hij vond bij veenweidegronden een gemiddelde daling van 0,2 cm per jaar
bij een ondiepe ontwatering 5 0,2 m - m.v. Bij een diepere ontwatering
tot 1.0 m beneden rnaaiveld nemen de oxydatieverliezen toe tot 0.6 cm
per jaar.
Uit het voorgaande valt te concluderen dat de oxydatie van organische
stof in veenweide gronden een zeer belangrijke factor is bij het dalingsproces in deze gebieden. Het oxydatieproces verloopt min of meer continu,
in tegenstelling tot inklinking en zetting die vooral optreden in de
eerste jaren na een veranderde situatie.
4.3.
Zetting
Onder zetting wordt verstaan: het grondmechanische proces beneden de.
grondwaterstand met als resultaat een daling van het maaiveld. Dit proces is het gevolg van een toename van de korrelspanning in de bodemlagen.
Het wordt bij een opgebrachte belasting veroorzaakt door een toename
van de grondspanning, maar kan ook worden veroorzaakt door een verlaging van de waterspanning in de bodemlagen. Deze verlaging van de waterspanning in de holocene bodemlagen is weer een gevolg van de waterdruk in het pleistocene zand.
De zetting is afhankelijk van de aard en dikte van de holocene lagen
en uiteraard van de mate van verlaging van de waterspanning (Van der
Scheer, 1975). Ook voor zetting geldt dat ze groter zal zijn in slappe
waterrijke sedimenten dan in stevige sedimenten die betrekkelijk weinig
water bevatten Verder zal een verlaging van de stijghoogte in het
Pleistoceen grotere gevolgen hebben voor de waterspanning in de onderste holocene lagen dan voor de bovenste lagen van het Holoceen. Met
andere woorden, bij gelijke grondlagen zal de zetting, als gevolg van
een verlaging van de stijghoogte van het pleistocene grondwater, toenemen met de diepte beneden maaiveld.
.
4.4. Opgetreden maaiveldsdaling in de polder Zeevang
Analoog aan de invloed van de drooglegging van de Markerwaard op de
maaiveldsdaling in Noord-Holland zal de droogmaking van de Beemster invloed gehad kunnen hebben op de maaiveldsdaling in de omliggende polders.
Daarom is op een viertal plekken in de polder Zeevang (raai 1 in figuur
3) de maaiveldsdaling nagegaan sinds de droogmaking van de Beemster in
, 1612.
Voor de berekening van de inklinking van de bovengrond is er van uitgegaan dat in deze veenpolder steeds een ondiepe grondwaterstand is gehandhaafd. Schothorst (1978) stelt de inklinking als gevolg van oxydatie
op 0,2 cm per jaar. Het totale verlies door oxydatie is dan + 350 x
0,2 cm = 70 cm. Uitgaande van het gegeven dat oxydatie 85% van de totale inklinking van de bovengrond omvat, zal de inklinking van de bovengrond van de polder Zeevang sinds 1612 ongeveer 80 cm hebben bedragen.
Een berekening van de zetting als gevolg van de daling van de stijghoogte van het pleistocene grondwater onder invloed van de drooglegging
van de Beemster is moeilijker. Weliswaar is de huidige stijghoogte bekend, m a r de stijghoogte voor 1612 is niet te,achterhalenen dient dus
te worden geschat. Bij de zettingsberekeningen is daaromvan een drietal mogelijke stijghoogten in het Pleistoceen uitgegaan (tabel I). Voor
de huidige stijghoogte is gebruik gemaakt van gegevens uit het L.G.M.rapport (1962). De stijghoogten aan de onderkant van de samendrukbare
holocene bodemlagen varizren van 2,25 - N.A.P. bij plek 19 5-174, tot
2,90 - N.A.P. bij plek 19 H-70. Het verloop van de stijghoogte bij de
plekken in Beemster en Zeevang is weergegeven op de figuren 3 en 4.
Deze figuren berusten op de onderzoeksresultaten van L.G.M. (1962).
Ook voor de aard en samenstelling van het Holoceen is gebruik gemaakt
van bodemgegevens van het onderzoekh 1962. Bij dit onderzoek zijn
echter alleen monsters van de kleilagen onderzocht. Daarom werd voor
het veen het poriznvolume en het volumegewicht geschat en werden voor
de kleilagen deze waarden berekend.
Bij de zettingsberekening is uitgegaan van een rechtlijnig verloop van
de stijghoogte door de holocene bodemlagen. De grondwaterstand is gesteld op 0,25 m - maaiveld, zowel thans als vroeger.
Tevens dient te worden vermeld dat de zetting in tabel 1 niet is berekend met bepaalde of getaxeerde samendrukkingsconstanten, maar met behulp van het verband tussen het poriSnvolume en de samendrukkingsconstanten zoals dat uit Flevoland bekend is (De Glopper en Tigelaar,l971).
Tabel 1. De berekende zetting in de polder Zeevang van 1612 tot 1962,
als gevolg van de stijghoogteverlaging van het diepe grondwater door de droogmaking van de Beemster
stijghoogte diepe
grondwater in 1962
2,25 nrN.A.P.
19 0 1 7 4
2,40 nrN.A.P.
19 0 1 7 7
2,90 m-N.A.P.
19 G-173
2,60 nrN.A.P.
19 H- 70
gemiddeld 2,55 nrN.A.P.
plek
stijghoogte van het diepe grondwater in 1612
N.A.P.
0.5 m -N.A.P.
1,O m-N.A.P.
0,46 m
0.28 m
0.72 m
0.56 m
0,34 m
0,86 m
0,65 m
0,43 m
0,93 m
0,73 m
0,46 m
1,09 m
0,60 m
0,38 m
0.90 m
=
De verschillen in zetting tussen de plekken onderling worden veroorzaakt
door de verschillen in mate van stijghoogteverlaging en door de verschillen in dikte en aard van de samendrukbare holocene bodemlagen.
Wanneer wordt uitgegaan van de regle veronderstelling dat de stijghoogte in het Pleistoceen voor 1612 enkele decimeters beneden N.A.P. was
(zie hoofdstuk 2) is de zetting vanaf 1612 tot 1962 gemiddeld ongeveer
0 , s m. Deze 0 , s m is een te lage waarde, omdat bij de berekening is
uitgegaan van bodemgegevens van 1962, terwijl in 1612 de bodemlagen aanzienlijk slapper geweest zullen zijn. Hoewel er geen concrete gegevens
bestaan, mag hiervoor waarschijnlijk tenminste 0 , I m worden aangehouden, zodat de totale zetting dan gemiddel 0,9 m bedraagt.
De totale daling van het maaiveld in de polder Zeevang van 1612 tot
1962 bedraagt dus ongeveer 0,9 m zetting + 0 , s m inklinking = 1.7 m.
In 1962 bedroeg de maaiveldshoogte ter plaatse van de onderzoeksplekken gemiddeld 1,70 m - N.A.P. Dit houdt in dat het maaiveld in de polder Zeevang v66r 1612 ongeveer op N.A.P. hoogte gelegen zal hebben.
4.5. Te vewachten maaiveldsdaling in de polder Zeevang
De drooglegging van de Markewaard'zal tot verlaging van de stijghoogte in de Zeevang leiden. Zowel door L.G.M. (1962) als door Bodemkunde
R.1J.P. is deze zetting b'erekend Bij beide berekeningen is uitgegaan
van een stijghoogteverlaging zoals door de Dienst der Zuiderzeewerken
aan L.G.M. is opgegeven, en die redelijk overeenstemmen met de met
G.R.O.W.A. berekende waarden voor dit gebied.
De uitkomsten van de berekeningen zijn weergegeven in tabel 2.
.
Tabel 2. De door L.G.M. en Bodemkunde R.1J.P. berekende zetting in een
in de polder 2ee;ang ten gevolge van droogmaking van de
Markewaard
plek
19
19
19
19
stijghoogteverlaging 'zetting volgens L.G.M.
6-174
6-177
6-173
H- 70
gemiddeld
0,55
0,80
0.55
1,00
0,73
m
m
m
m
m
4 3 l l cm
6 3 I0 cm
7 .3 12 cm
1 1 cm
9 cm
zetting volgens
R.1J.P
8 cm
12 cm
7 cm
17 cm
1 1 cm
.
Hoewel de berekeningen op verschillende manieren zijn uitgevoerd, door
L.G.M. met bepaalde samendrukkingsconstanten en door R.1J.P. met het
verband tussen het pori~nvolumeen de samendrukkingsconstanten liggen
de uitkomsten i n d e z e l f d e orde van g r o o t t e . Globaal genomen z a l e r
0,10 m z e t t i n g i n - d e polder Zeevang o p t r e d e n na drooglegging van de
Markerwaard. Echter i n gebieden met een v r i j g r o t e s t i j ghoogtedaling van
1,O m e n meer, z a l de z e t t i n g g r o t e r z i j n d a n 0,10 m.
Onafhankelijk van h e t eventueel droogleggen van de Markerwaard z a l i n
de p o l d e r Zeevang maaiveldsdaling p l a a t s v i n d e n a l s gevolg van d e ink l i n k i n g van de bovengrond. D i t z a l i n 30 j a a r , wat de g e b r u i k e l i j k e
periode i s b i j zettingsberekeningen, ongeveer 30 x 0,2 cm
= 7 cm
bedragen, ervan uitgaande d a t de grondwaterstand ongeveer 20-25 cm m.v. b l i j f t .
Zoals r e e d s i n 4.2. i s aangegeven, i s d e i n k l i n k i n g v a n d e bovengrond i n veengebieden, mede door de o x y d a t i e van h e t veen, ieen continu
proces. Deze doorgaande maaiveldsdaling i n veengebieden wordt door d e
i n p o l d e r i n g van de Markewaard a l s h e t ware versneld met ongeveer 40
j a a r . Inuners 0,10 m d a l i n g , door z e t t i n g v a n d e ondergrond, v i n d t door
i n k l i n k i n g van d e bovengrond p l a a t s i n ongeveer 40 j a a r .
Het s p r e e k t vanzelf d a t i n veengebieden de maaiveldsdaling n i e t ophoudt
nadat de z e t t i n g i s opgetreden, maar ook d a a r n a doorgaat, o n a f h a n k e l i j k
van h e t eventueel inpolderen van de Markerwaard.
xiy
5. POLDERPEILSVERLAGING
Als gevolg van de aanleg van de Markewaard zal het maaiveld op somige
plaatsen in Noord-Holland dalen, zoals in hoofdstuk 4 is uiteengezet.
Deze maaiveldsdaling zal maximal 10 tot 15 cm bedragen. Als gevolg van
deze extra maaiveldsdaling zal het polderpeil eerder moeten worden verlaagd dan nu het geval zou zijn. Als gevolg van deze polderpeilsverlaging kunnen de koppen van somige houten paalfunderingen droog komen
te liggen waarna zij kunnen gaan rotten.
Nu zijn polderpeilsverlagingen in deze veenpolder geen nieuw verschijnsel. In deze polders wordt veelal een streefpeil aangehouden van 20 tot
30 cm beneden maaiveld. Door oxydatie van het veen treedt in dit gebied
vrijwel continu een geringe maaiveldsdaling op zoals in hoofdstuk 4 is
aangeduid. Hierdoor zal het polderpeil van tijd tot tijd moeten worden
aangepast.
Voor een viertal veepolders is nagegaan welke polderpeilen in de afgelopen 100 jaar zijn nagestreefd. Hierbij is gebruik gemaakt van cijfers
vermeld in de jaarboeken van de Provincie Noord-Holland. In de praktijk
zal de datum waarop een ander wordt nagestreefd wat afwijken van de
officisle opgave. Daarnaast zijn de hoogten van de peilschalen ten opzichte van het N.A.P. over een periode van 100 jaar niet constant.Hierbij
spelen de nauwkeurigheid van de waterpassing van peilmerken (zoals bij de
overgang van A.P. naar M.A.P.), als veranderingen in de hoogteligging van
de peilschalen een rol.De afwijkingen die hierbij op kunnen treden bedragen in de regel slechts enkele centimeters.0ndanks deze onnauwkeurigheden
kunnen de opgaven van het polderpeil over een langere periode een goede indruk gevenover deaanpassingeninhet polderpeil die hebben plaatsgevonden.
In figuur 6 zijn de zomerpeilen weergegeven ten opzichte van het (N)A.P.
die in een viertal polders zijn nagestreefd in de afgelopen 100 jaar.
Uit de figuur blijkt dat in deze periode het polderpeil ettelijke decimeters is verlaagd. Met de overgang van vaarpolder naar rij-polder is
het gebruik van landbouwmachines toegenomen waardoor een wat diepere
ontwatering wordt nagestreefd. Niettemin liggen ook nu de nagestreefde
peilen in deze veenpolders niet dieper dan ca. 25 cm beneden maaiveld
tewijl dit voorheen misschien 10 tot 15 cm is geweest. Het grootste
deel van de polderpeils verlagingen die in figuur 6 zijn aangegeven
zal daarom moeten worden toegeschreven aan de maaiveldsdaling in de afgelopen honderd jaar. In deze periode zal de maaiveldsdaling door inklinking 0,20 m zijn geweest en ten gevolge van zetting 0,15 2 0,20 m
(zie hoofdstuk 4.4.). Deze totale daling van 0,35 2 0,40 m gevoegd bij
een geringe verdieping van het streefpeil komt aardig overeen met de
polderpeilsverlagingen die in figuur 6 zijn weergegeven. De extra polderpeilsverlagingen die hier en daar nodig zal zijn door de aanleg van
de Markewaard is klein in vergelijking met polderpeilsverlagingen die
normaliter hier a1 plaatsvinden.
6. GEVOLGEN VOOR DE BEBOUWING
6.1.
Gevolgen van polderpeilsverlaging
Na polderpeilsverlagingen kunnen de koppen van houten paalfunderingen
droog komen en gaan rotten. Men kan zich afvragen of dit bij de polderpeilsverlagingen die hier a1 plaatsvonden (zie figuur 6) a1 niet is
voorgekomen. Bij navraag (Molenaar 1981) blijken deze problemen in dit
gebied niet onbekend te zijn. Bij verschillende gebouwen zijn paalkoppen na rotting afgezaagd beneden het grondwaterpeil en aangemetseld tot
aan het vloerpeil. Bovendien is maar een deel van de gebouwen afhankelijk van het polderpeil. In dit deel van Noord-Holland is veel gebouwd
op en langs de boezemkade waarin de waterstand meer afhangt van het
boezempeil dan van die der aangrenzende polder. Bovendien is niet voor
niets met name in dit deel van Noord-Holland van oudsher veel in hout
gebouwd. Dit soort problemen is hier dus niet onbekend en er wordt met
plaatskeuze,bouwwijze en herstelwerk rekening mee gehouden.
Niettemin zal men op deze gevolgen bedacht moeten zijn voor zover zij
aan de Markerwaard zijn toe te schrijven. De oxydatie van het veen en
de polderpeilsverlaging waartoe deze leidt, valt niemand in rekening
te brengen. Bij de aanleg van de Markewaard en de gevolgen daarvan
ligt dit we1 anders.
Deze gevolgen hebben uiteraard geen betrekking op de nieuwere bouwwerken die op betonpalen zijn gefundeerd. De bouwwerken die op houten palen zijn gefundeerd zijn te vinden in de oudere kernen van de dorpen
en steden aan de kust, als lintbebouwing langs boezemkades en binnen
de verschillende polders.
De dorpen en steden langs de kust zijn vaak hoger gelegen dan het omringende polderland. De grondwaterstand ter plaatse van de bebouwing
wordt hier waarschijnlijk sterk beinvloed door het peil in de vele
grachten. In deze grachten kan een hoog peil worden gehandhaafd door
inlaat vanuit het IJsselmeer. In deze situatie zal na aanleg van de
Markerwaard naar verwachting weinig veranderen. De problemen zullen
hier vooral liggen bij de bebouwing die aan de diepere polders grenst.
~ i de
j lintbebouwing langs de boezemkade zal het grondwaterpeil nabij
de gebouwen voor een belangrijk deel worden bepaald door het boezempeil. Aan de polderzijde zouden problemen kunnen ontstaan ten gevolge
van een verdere verlaging van het polderpeil. Dit zelfde geldt voor
de bebouwing in de polders zelf.
6.2.
Gevolgen van zetting
Zetting heeft maaiveldsdaling en polderpeilsverlaging tot gevolg, daarnaast kan zetting ook rechtstreeks van invloed zijn op de fundering
van gebouwen. Door zetting ontstaat een negatieve-kleefbelasting op
paalfunderingen. Deze belasting verhoging zal voor houten paalfunderingen sterker zijn dan voor betonnen funderingspalen. Gevolgen kunnen
dan optreden als hierdoor de totale belasting op de fundering te dicht
bij de kritische belasting komt. Wordt deze overschreden dan zal enige
zakking optreden. Het zal dan van de gelijkmatigheid van de zakking en
van de constructie van het gebouw afhangen of hierbij schade aan het
gebouw optreedt. Een algemene voorspelling over deze gevolgen is vrijwe1 niet te geven, per gebouw ligt de situatie verschillend afhankelijk
van gebouwconstructie,funderings ontwerp en funderingsgrondslag etc.
Verreweg de meeste funderingen zullen voldoende reserve hebben om deze extra belasting te kunnen opvangen. De oudere gebouwen hebben veelal
a1 een negatieve-kleefbelasting te verwerken gehad door zettingen die
in het verleden hebben plaatsgehad door potentiaalverlaging en/of door
terreinophoging: Gebouwen die deze eerste fase van belastingverhoging
ongeschonden zijn doorgekomen zullen de betrekkelijk geringe belastingverhoging t.g.v. de aanleg van de Markerwaard veelal zonder probelemen
kunnen opvangen. Kortom voor de meeste bouwwerken zal de aanleg van
de Markerwaard geen problemen opleveren. Incidenteel zouden problemen
voor kunnen komen, bij bepaalde gebouwen. Een voorspelling vooraf of
en bij welke gebouwen deze problemen op zullen gaan treden is niet te
geven.
7. SAMENVATTING.
De aanleg van d e Markerwaard z a l gevolgen hebben voor de d i r e k t e omgeving. De s t i j g h o o g t e van h e t d i e p e grondwater z a l t o t ca. 10 km u i t de
k u s t gaan dalen. Deze d a l i n g van d e s t i j g h o o g t e kan een a a n t a l conseq u e n t i e s hebben d i e i n f i g u u r 1 schematisch z i j n weergegeven. Op de
g r o o t t e van deze gevolgen wordt i n d i t r a p p o r t s l e c h t s t e r l o o p s ingegaan, omdat h i e r n a a r e e n u i t g e b r e i d onderzoek wordt v e r r i c h t door adviesbureau I.W.A.C.O.
We1 wordt i n d i t r a p p o r t enige achtergrond i n f o r m a t i e gegeven, d i e van n u t kan z i j n b i j de beoordeling van deze gevolgen.
I n Noord-Holland i s , s i n d s de a a n l e g van d e droogmakerijen i n de 17e
eeuw, d e s t i j g h o o g t e van h e t d i e p e grondwater met ca. 3 m gedaald. D i t
z a l z e t t i n g hebben veroorzaakt van d e holocene bovengrond. Voor de pold e r Zeevang i s berekend d a t tengevolge van d e z e s t i j g h o o g t e d a l i n g c a .
90 cm z e t t i n g z a l z i j n opgetreden. De verwachte z e t t i n g t e n gevolge
van de a a n l e g van d e Markerwaard bedraagt h i e r ca. 10 cm.
Door indroging en oxydatie van veen v i n d t i n k l i n k i n g p l a a t s van de bov e n s t e grondlaag. D i t i s i n deze veenpolders een g e l e i d e l i j k proces
d a t z i c h a f s p e e l t o n a f h a n k e l i j k van e e n e v e n t u e l e s t i j g h o o g t e v e r l a g i n g .
Door deze oxydatie v i n d t een g e l e i d e l i j k e maaiveldsverlaging p l a a t s van
0,2 cm p e r j a a r . A l s gevolg h i e r v a n moet h e t w a t e r p e i l i n deze veenpold e r s van t i j d t o t t i j d worden aangepast. D i t kan consequenties hebben
voor gebouwen d i e op houten p a l e n z i j n gefundeerd.
Voor een v i e r t a l veenpolders u i t d i t gebied i s bekeken welke polderpeil e n i n d e afgelopen 100 j a a r z i j n n a g e s t r e e f d ( z i e f i g u u r 6 ) . Gebleken
i s d a t h e t p o l d e r p e i l i n deze periode e t t e l i j k e decimeters moest worden
verlaagd voornamelijk vanwege de g e l e i d e l i j k e maaiveldsdaling d i e h i e r
p l a a t s v i n d t . De ca. 10 cm e x t r a maaiveldsdaling d i e op s o m i g e p l a a t s e n
na de a a n l e g van de hiarkewaard op z a l t r e d e n betekent h i e r dus een vers n e l l i n g van een bestaand proces.
8. LITERATUUR
Glopper, R.J. de, 1973. Subsidence after drainage of the deposits in
the former Zuyder Zee and in the brackisch
, . .
and marine forelands in The Netherlands. Van
Zee tot Land; nr. 50, 's-Gravenhage.
Glopper,.R.J. de, en L. Tigelaar, 1971. Enkele opmerkingen over de
zettingen van slappe lagen onder zanddepots.
In: Van Zee tot Land; nr..49: 45-54, 's-Gravenhage.
Laboratorium voor Grondmechanica, 1962. Inklinkingsonderzoek Noord-Hol. . ,. .
land. Rapport nr. (00-10122/51.
.
,
.
.
Scheer, A. vander, 1975. Over de te verwachten inklinking van de -grow
den in het Markerwaardgebied na drooglegging.'
Flevobericht; nr. 101, Lelystad.
Schothorst, C.J., 1978. Het zakkingsproces bij ontwatering van de westelijke veenweidegronden. In: Landbouwkundig
Tijdschrift/pt (1978) 90-6: 167-175.
~rinkhorst,W. en A. Overwater. Enige aspecten van de waterhuishouding
v a n de Markerwaard. R.1J.P.-Werkdoc. 1977-280
Abw
.
.
.
Molenaar, M. Voorheen secretaris-penningmeester van het waterschap de
Zeevang Mondelinge medelingen 1981.
Overwater, A. en E. Schultz. Een mathematisch model ter bepaling van
stijghoogte en kwel - R.1J.P.-rapport 1981-12
Abw.
>
7 U / 7V?(/3A
s7/3d&3u7OJ
J
u 3 ? ~ / & 3 o U n 7wbd
9
*r3x.?eY &.A
U3ddOY &WA
u g l r n & u31
h / 3 ~ 0 &i)OO&c/
,
7
.,
7N/ 7WV
S073/r/lW&
f
YjrIVM
N33A
m4 3 l L V O / d 0
9v73UIY3A
3 3 3 7 - 9 O'U
&3~73lt733/r30&
N P I V 7 3 1 U/
4
'
3
U(IA 9&/9 OXb3.4
9 N / Y IV1 7&U/
WS9U,#
- 3 U ~ t 7 7VVd
9
do
&3LmtOUO&~
H > S/L &3&d
9u/lSW73@j3JT*
O A J t l b73U
7U/9OM#3A
7.U/7VV
(7s-
*en a u 8 u j v h
J
~ N / 1
L 32
>N/ P&ZU/
UPLIYflUUOb'7
>dY/U L Jlt N WA
3J900h'lfi~S
30 U W 4 I N / 7 W
t?&@
W& &3*6/.YlJ
737/dWt/
W c l W 7 7 0 H - U&OOA/
O&VW7'!&3Yb'&U
3V X / W A 3 3 7 U V W
2 + 4 7 9 9 0 ~d73VU2 MVA
3U X/VA
&04A
M 9 7 0 4 3 3
3 4 ~ 7 8 ~ 3 fY lH > S / A &
U ~ U ~ .'S
'
unn'/j
-