Flirten met God - VU

SAMENVATTING
Inleiding
Is het mogelijk iets religieus te beleven zonder dat je gelooft, in de zin van
voor waar houden? Deze vraag is betrekkelijk nieuw, wordt sinds ongeveer
anderhalve eeuw soms wel eens gesteld, maar systematisch is er nog niet
over nagedacht. De laatste jaren zie je echter steeds meer religieus gedrag
bij mensen die zeggen niet te geloven. Bestudering ervan is dus dringend
gewenst maar lastig, omdat het verschijnsel nog niet uitgekristalliseerd en
dus niet erg zichtbaar is, en omdat het conceptueel moeilijk in beeld is te
brengen – zo gaan de meeste religiedefinities uit van geloof. Er moet dus
een nieuw begrip van religie worden ontwikkeld dat zowel aansluit bij traditionele vormen als oog geeft voor nieuwe vormen zonder geloof. Om deze
‘agelovige’ vormen van religiositeit in beeld te krijgen worden onorthodoxe
middelen ingezet: journalistiek en experiment.
Onmogelijke religiositeit
1. Religiositeit zonder geloof komt op tegen de achtergrond van het geloofsprobleem dat velen in onze cultuur tegenwoordig hebben en dat alle religieuze geloofsvoorstellingen relativeert. Voor hen is het onmogelijk geworden
nog te geloven in metafysisch geladen religieuze beelden.
Behalve als intellectueel proces is er ook een secularisatie van het bewustzijn zichtbaar, een proces met een eigen dynamiek. Degenen die het overkwam benadrukken vaak hun passiviteit in dit proces met constateringen als
‘ik ben mijn geloof verloren’, of ‘ik ben van mijn geloof gevallen’.
De voormalige collectieve plausibiliteitsstructuren zijn in onze samenleving weggevallen. Het relativeren van geloofsvoorstellingen is de norm
geworden, zelfs onder gelovigen.
Hierdoor zijn voor velen niet alleen religieuze praktijken maar ook uiteindelijke zinvragen steeds verder af komen te staan. Sommigen spreken
daarom zelfs van religieus en levensbeschouwelijk analfabetisme.
De tegenwoordig algemeen voorkomende, onbevredigbare houding die al-
samenvatting
453
les relativeert en in twijfel trekt, heeft verandering en verbetering hoog in het
vaandel staan. Dit wordt hier ‘reflexieve twijfel’ genoemd. Reflexieve twijfel
heeft er niet alleen voor gezorgd dat voor velen religieus geloof onmogelijk
werd, maar ook dat men steeds weer verder wil kijken, vooruit wil komen.
Reflexieve twijfel ontlokt een verlangen naar meer. De horizon is aanlokkelijk geworden: wat ligt er achter? Zou mede deze houding misschien een
nieuwe impuls kunnen geven aan levensbeschouwelijkheid en religiositeit?
2. Betekent het ook, zoals sommige sociale wetenschappers en theologen
beweren, dat religie aan het terugkeren is? Waarschijnlijk is hier de wens de
vader van de gedachte. Al is het wel aannemelijk dat mensen tegenwoordig meer openstaan voor religiositeit dan enkele decennia geleden en is er
in onze cultuur een zeker religieus verlangen bespeurbaar dat wellicht toeneemt. Maar wie beweert dat religiositeit terugkeert, moet laten zien hoe
men het geloofsprobleem oplost.
De vraag naar de uiteindelijke zin bijvoorbeeld blijft mensen bezighouden, terwijl het besef groot is dat geloofwaardige antwoorden niet beschikbaar zijn. Het verlangen naar zin groeit. Wat moeten ze daarmee?
Speciaal de vraag naar het bestaan van een eigen, authentieke kern is
tegenwoordig actueel. De samenleving vraagt ons authentiek te zijn, terwijl
alle antwoorden over een ‘waar zelf ’ ongeloofwaardig zijn geworden.
Wel heb je de new age-spiritualiteit, waar het vinden van het ware zelf
centraal staat, maar die is marginaal. Daarvoor moet je immers in de aangeleverde metafysische beelden van een waar zelf kunnen geloven.
Het geloofsprobleem van veel mensen is echter te groot om daar in mee
te kunnen gaan. De wie ben ik-vraag is voor hen dan ook een hele kluif. Een
waar zelf is gewenst, maar zonder geloof lijkt het onbereikbaar. De reflexief
twijfelende mens kijkt kritisch naar zichzelf: ben ik echt wel authentiek als
ik net als iedereen dat nieuwe hebbedingetje wil kopen?
Het verlangen naar een waar zelf en andere religieuze verlangens zijn voor
velen geblokkeerd. Dat komt door hun onvermogen te geloven, terwijl geloven ook niet lukt. Op wat voor een andere manieren wordt zoal met dit
probleem omgegaan?
Strategieën
3. De belangrijkste strategie om met het geloofsprobleem om te gaan is wel
die van het ‘minimalisme’. Dit probeerde door het ongeloofwaardige geloof
weg te doen, het wel geloofwaardige over te houden, en het religieuze leven
454
samenvatting
zo te redden. Robinson was daar met zijn bestseller Honest to God in 1963
een bekende voorvechter van. Hij stelde dat een grote opruiming de enige
remedie was om het christelijk geloof te redden.
In Nederland gaven gereformeerde theologen als Kuitert, Wiersinga en
Manenschijn het minimalisme vorm. Maar ook bij andere richtingen leeft
het – bij vrijzinnigen (Goud, Adriaanse), katholieken (Schillebeeckx, Borgman). En ook bij buitenkerkelijke niet-theologen – Oegema, Groot, Apostel.
Veel minimalisten zijn heel stellig over wat niet te geloven. Onhoudbare
geloofsvoorstellingen worden vaak gelijk verfoeid. Alleen al hun stellige ongeloof in metafysische beelden maakt hen tot gelovigen, en daarin lijken ze
sterk op even stellige atheïsten. Hun beider steen des aanstoots is het agnosticisme, dat niet wil geloven in het bestaan van een God maar ook niet in
het niet-bestaan daarvan.
De minimalistische strategie is de belangrijkste van de te onderscheiden
strategieën omdat ze het geloofsprobleem serieus neemt. Ze heeft bovendien
een aanzienlijke sociale verspreiding.Minimalisme was en is bij veel kerkgangers en anderen daarbuiten diep ingebakken. Volgens de Kelley-these
verliezen kerken waar geloofswaarheden in eikenhout zijn uitgebeiteld veel
minder leden dan die waar relativisme en tolerantie hoogtij vieren. Deze
these is onaannemelijk. Hij doet aan minimalisme te kort. Minimalistisch
georiënteerde kerken kwijnden niet vanwege hun tolerantie maar doordat
er te weinig overbleef dat mensen met een religieus verlangen aantrekt. Het
minimalistische zuiveringsproces was een beeldenstorm, waarin uit intellectuele eerlijkheid zoveel werd opgeofferd dat er een vaag en kaal, nauwelijks
nog metafysisch geloof overbleef. Ook allerlei rituelen verloren er hun zin
mee. Waarom zou je nog tot God bidden als je gelooft dat hij je toch niet
hoort? Dit leidde tot belevingsarmoede.
Populaire algemenere varianten van minimalisme zijn te zien in ietsisme
en agnosticisme. Het eerste is een vaag of leeg geloof, het tweede bepleit agelovigheid. Beide zijn levensbeschouwelijk en bij beide zie je vaak een zeker
religieus verlangen waarvoor geen manieren zijn om het te vervullen.
4. Religieus geloof is tegenwoordig niet populair meer, dus wringen sommige theologen zich in bochten om hun geloof ‘te ontgeloven’. Ze brengen
het geloof kritisch ter sprake, en doen net alsof zij niet gelovig zijn. Niet
alleen christenen maken zich hieraan schuldig. De boeddhistische auteur
Hagen bijvoorbeeld stelt dat boeddhisme een weten is, geen geloof. Geloven
doen wetenschappers, in hun theorieën.
samenvatting
455
Een stapje verder gaan impliciet gelovigen. Die thematiseren de eigen
gelovigheid gewoon niet. Het gaan om de juiste houding van vertrouwen
en overgave, zonder van deze kern afhoudende vragen te stellen. Wie weet
dat hij gelooft twijfelt eigenlijk al een beetje. Volgens sociologen als Durkheim, Luckmann en Gauchet was geloof oorspronkelijk impliciet en was
het inzicht te geloven eigenlijk het begin van het einde. Juist non-reflexieve
strategieën hebben het tegenwoordig echter moeilijk.
Nog een andere strategie om met het geloofsprobleem om te gaan is die
van de ‘pseudowetenschap’, een term die naar mijn mening best gebruikt
mag worden voor vormen van religie die niet erkennen religieus te zijn,
zich wetenschappelijk noemen maar dat in de verste verte niet zijn. Er is
ook een new age-wetenschappelijke strategie te onderscheiden, die tenminste het debat met de wetenschappelijke gemeenschap zoekt, een belangrijk
criterium voor wetenschappelijkheid. Uiteindelijk is de pseudowetenschappelijke strategie echter alleen zo non-reflexief mogelijk vol te houden. Wie
zich kritisch verdiept in de feiten houdt haar niet vol.
Ten slotte is er de strategie van het ‘eerst geloven dan zien’. Het geloofsprobleem wordt hier zogenaamd tijdelijk tussen haakjes gezet, om het geloof
experimenteel te onderzoeken op haar werking. Beoefenaars vertrouwen er
op dat zo ontdekt kan worden dat het geloofde waar is.
5. Elke strategie vraagt zijn offer. Minimalisme is intellectueel de meest
zuivere van de besproken strategieën, maar geeft nog maar weinig religieuze beleving – die is vanuit de minimalistische optiek meestal helemaal
niet gewenst. Minimalisme vraagt een gevoelsoffer. Terwijl de impliciete en
pseudowetenschappelijke strategieën intellectueel onbevredigend zijn voor
wie wat hoger is opgeleid. Met hun uitbundige voorstellingswerelden kan
een intens contact te beleven zijn. Gevoelsmatig zal dit bevredigend kunnen
zijn maar het verstand wordt ervoor opgeofferd.
Het is de vraag of het mogelijk is religieus te zijn zonder je gevoel óf je
verstand in te leveren. Het antwoord hangt af van de vraag of het mogelijk
is ook zonder geloof iets religieus te beleven. De meeste definties van religie
geven daarvoor geen ruimte. Durkheim, Luckmann, Weber, McGuire, Yinger, Taylor, Geertz, Van Baal, Ten Borg, Stoffels noem maar op, voor hen
allen is religie iets waarin geloofd moet worden.
Dat wie niet gelooft niets zal beleven, lijkt misschien logisch, maar is
het niet. Religieus gedrag en dito beelden kunnen ook worden gecultiveerd
omdat ze mooi, bruikbaar of goed gevonden worden. En kunnen zo ook
456
samenvatting
religieuze beleving wekken. In plaats van ze te beoordelen op waar- of niet
waarheid, zijn ze ook te zien als kwesties van smaak, en daarmee hoeven ze
hun werking niet verliezen. Vanuit een gelovige dan wel ongelovige houding
is dit lastig, maar vanuit een agelovige houding is dit een manier om met
religieuze beelden om te gaan die het wellicht mogelijk maakt een religieuze
beleving op te wekken.
Wat is religiositeit?
6. De vraag daarbij is natuurlijk wat onder religiositeit te verstaan. Omdat
de meeste sociale wetenschappers van geloof uit gaan is het nodig een eigen
religiebegrip te ontwikkelen. Dat begrip moet enerzijds dicht bij de traditionele opvatting van religie blijven – om niet te vervallen in een lukraak
tot religie bestempelen van zaken als voetbal en fascisme alleen omdat deze
bijvoorbeeld een integrerende functie zouden hebben, en deze functie in de
ogen van degenen die het beweren religieus is. Het hier ontwikkelde religiebegrip heeft twee pijlers: transcendentie en intentionaliteit.
Tegenwoordig is het besef van transcendentie sterk. Volgens Jan van Baal
probeerden religies het ‘gat in ons denken’ vroeger juist af te dichten met
een geloof, maar tegenwoordig zie je dat het bewustzijn dat er iets ontglipt,
dat we beperkt zijn in ons begrip, dat we veel niet weten en wellicht ook
nooit te weten zullen komen breed gewaardeerd, gethematiseerd en gezocht
wordt.
Transcendentie zelf is volstrekt onkenbaar en onbenoembaar. Het enige
wat mogelijk is, is beelden te maken van verondersteld transcendente zaken.
Er zijn twee soorten beelden van transcendentie te onderscheiden: beelden
waarmee men de grens probeert aan te geven waarachter het onkenbaar
is – de horizon, een dood lichaam, etc. – en beelden die iets proberen uit
te beelden wat achter de grens ligt. Zulke beelden zijn metafysisch geladen.
Traditioneel werd er in geloofd, tegenwoordig worden ze ook op agelovige
basis gecultiveerd. Bij gelovigen kan hier transcendentiebesef in het spel
zijn, bij agelovigen is transcendentiebesef noodzakelijk om iets te beleven
wat religieus genoemd kan worden.
Duintjer en Bor stellen dat ze transcendentie hebben ervaren toen ze kennismaakten met de ‘ongeïnterpreteerde werkelijkheid’, waardoor de grens
tussen subject en object werd overbrugd, en ze werden uitgetild ‘boven
ruimte en tijd’. Ze doen hiermee een geloofsuitspraak. Hoogstens kunnen
we zeggen dat ze deze ervaring hadden, dankzij het gebruik van beelden van
transcendentie.
samenvatting
457
Speciaal leegte gerelateerde beelden van transcendentie zijn tegenwoordig
gewild. Zo hebben kunstenaars werk gemaakt van het levend maken van
een existentiële ervaring van leegte. De paradoxale kerkers van voorloper
Piranesi en de gasometer van Viola illustreren dit. Deze kunstwerken leveren ‘levensbeschouwelijke belevingen’ zoals die tegenwoordig op allerlei
manieren worden gezocht – met deze beelden van transcendentie wordt
transcendentiebesef opgewekt.
De reflectie erover wordt hier ‘levensbeschouwen’ genoemd. Er is een
breed scala praktijken waarbij mensen getuigen van levensbeschouwelijke
beleving – zoals confrontatie met de dood door begraafplaatstoerisme of
bungee jump; of het besef van oneindigheid door te kijken naar de sterrenhemel of te luisteren naar muziek.
Ook het stellen van uiteindelijke zinvragen is tegenwoordig een belangrijke manier om transcendentiebesef te wekken. Levensbeschouwelijke belevingen kunnen een religieus karakter krijgen als er een beleving van intentionaliteit in sluipt en deze explicieter wordt.
7. Het begrip intentionaliteit, ofwel de sensatie aangesproken te worden
heb ik van Van Baal,. Dit is een heel andere betekenis dan het filosofische
begrip van intentionaliteit van Husserl heeft. Volgens Van Baal is de mens
‘in dialoog met zijn universum’. Enerzijds is hij een eenzaam, op zichzelf
teruggeworpen subject, anderzijds wil hij graag de beleving hebben zinvol
deel te zijn van zijn universum. In traditionele religies waren de goden en
geesten de vanzelfsprekende partners in de dialoog. De mensen probeerden
er hun existentiële onzekerheid mee te bestrijden.
Hierin toonde Van Baal zich functionalistisch, terwijl er voorbeelden te
geven zijn van beleving van intentionaliteit die juist tot heftige gevoelens
van onzekerheid leden. Van Baal ziet ook in kunst en spel het streven terug
van de mens om deel te zijn. Maar religie was hiervoor het waardevolst. Intentionaliteit kwam volgens hem ook buiten religie voor. Hij reserveerde het
begrip voor de beleving te worden aangesproken door ‘al te toevallig toeval’.
Dit was religieus als erin geloofd werd. Hier zullen we de term intentionaliteit breder gebruiken, voor alle beleving aangesproken te worden door iets
dat wordt uitgebeeld met beelden van transcendentie. Dit kan gebeuren met
geloof en zonder geloof, maar dan met transcendentiebesef.
Van Baal ging later het gat in ons denken, door hem toen Mysterie genoemd, meer waarderen. Dit Mysterie wordt vooral op waarde geschat door
westerlingen, die volgens hem over een hoger niveau van kennis beschikken.
458
samenvatting
Het Mysterie geeft zowel transcendentiebesef als beleving van intentionaliteit. Hij claimde het objectief bestaan van het Mysterie dat van hem ook
God genoemd mocht worden, waarmee hij volgens sommige collega’s de
grens van wetenschappelijkheid overschreed.
De smaak van meer
8. De intentionaliteit van al te toevallig toeval was voor Van Baal niet geloofwaardig meer. Maar tegelijkertijd bespeurde hij de beleving ervan bij
zichzelf. Net als James en Bergson het bij zichzelf bespeurden, samen met
tientallen procenten Nederlanders. Het is een beleving die diep ingebakken
zit, en onafhankelijk is van intelligentie en opleiding. Ze kan gepaard gaan
met transcendentiebesef. Dat het een survival zou zijn dat vanzelf zal uitsterven is onaannemelijk, evenals de verklaring dat bijvoorbeeld topsporters, die
er in hoge mate ontvankelijk voor blijken te zijn, er een ‘beheersingsillusie’
mee zouden willen creëren. Nooit is onderzocht of de zogenaamd bijgelovige
sporters er werkelijk in geloven, of dat zij wellicht een besef van transcendentie combineren met het verlangen aan te spreken of aangesproken te worden.
Bovendien blijkt in reclame en fictie dat mensen zich ook door toeval aangesproken kunnen voelen als er helemaal geen verlangen naar beheersing een
rol speelt. Dus waarom zou dat in het gewone leven ook niet kunnen? Goud
wijst erop dat we in een tijd leven dat alles toevallig is geworden. Dat mensen
juist toeval als intentioneel beschouwen sluit dus aan bij hun wereldbeeld,
iets wat de populariteit kan verklaren. Afhankelijk van de sterkte van deze
beleving en van het vergezeld gaande transcendentiebesef is de mate van religiositeit, die op dit terrein dus vaak op agelovige basis wordt beleefd.
Is het je aangesproken voelen door al te toevallig toeval dom, zoals critici
zeggen? Wellicht is het dom al te vast op het gevoel te rekenen dat jouw
toevallige staatslot winnend zal zijn. Maar er gebeurt meer dan ‘onlogische
verbanden leggen’, zoals de critici stellen. Het gaat ook om de beleving,
namelijk van intentionaliteit, en die zou voor veel mensen wel eens veel
zwaarder kunnen wegen dan het eventuele winnen. Voor hen is het niet
zozeer een kwestie van waar of onwaar, maar van smaak. Het spelen van het
kansspel is een kunst, die ook levensbeschouwelijk kan worden uitgewerkt,
bijvoorbeeld zodra er daadwerkelijk een prijs wordt gewonnen. De fascinatie voor het toeval ligt in de combinatie van transcendentiebesef en beleving
van intentionaliteit. Het is een voorbeeld van hoe mensen tegenwoordig
agelovig religieus kunnen zijn, in wat voor een mate dan ook. De vraag naar
de kwaliteit ervan is onderwerp van debat.
samenvatting
459
Je kunt op agelovige wijze werk maken van een religieuze methode die
toeval als beeld van transcendentie uitwerkt. Getoond wordt dat er verschillende orakels zijn die op deze manier worden gebruikt – zoals ad hoc privécreaties, kaartjes trekken voor ondernemers en astrologie.
9. Op allerlei manieren proberen mensen op agelovige basis om te gaan met
de ‘metafysische verleiding’, sterk of minder sterk religieus. De omgang is
niet zonder problemen, gezien de levensbeschouwelijke situatie van tegenwoordig, waarin religiositeit bij velen een kwijnend bestaan leidt, mede uit
onvermogen er vorm aan te geven vanwege het geloofsprobleem. Dit probleem blijkt bijvoorbeeld bij buigen en knielen. Dit zijn op zich krachtige
gebaren die verwijzen naar de human condition – wij zijn klein, het leven
en de wereld zijn groot. Maar er kleven tegenwoordig allerlei negatieve connotaties aan. Gelukkig is de samenleving tegenwoordig anders en hoeven
we het niet meer te doen, stelt Vuijsje. We moeten het juist wel weer gaan
doen, in het belang van de samenleving, zegt Borgman. Beiden doen volgens mij aan buigen te kort. Het zijn potentieel krachtig werkende beelden
van transcendentie, die sterke belevingen van intentionaliteit kunnen geven.
Wie buigt of knielt spreekt immers aan, en wie aanspreekt zal zich gemakkelijker aangesproken kunnen voelen.
Transcendentiebesef en beleving van intentionaliteit kom je ook tegen bij
minimalistische theologen – Kuitert, De Lange, Holtrop – en aanverwanten
– Lyotard, Groot, Apostel. Het is een verlegen vorm van religiositeit, intentionaliteit wordt subtiel gevoeld, niet sterk. Het minimalistische, kale geloof
en schaarse ritueel verhindert dat. Soms lijkt er een zekere agelovigheid mee
te spelen. Ook bij de verschillende Nederlandse schrijvers kun je je afvragen
of je niet iets dergelijks, bijna niet of niet van geloof uitgaande religiositeit,
gestalte ziet krijgen – Reve, Kellendonk, Möring.
Met artistieke flair weten de verschillende performance-kunstenaars de
verlegenheid te overwinnen. Zij gaan een ‘prettig gesprek met de traditie’
aan, halen eruit wat van hun gading is, maken er iets moois van, en gebruiken tradities als manieren om transcendentiebesef en gevoelens van intentionaliteit op te roepen. Zo hield de Engelse componist Tavener in de Oude
kerk in Amsterdam een multi-religieus spektakel, en organiseerden Nederlandse kunstenaars het religieus gekleurde festival Stonehenge Rotterdam.
In principe kan alles beeld van transcendentie zijn, wát zo’n beeld wordt
is sterk afhankelijk van de cultuur. In de onze spreekt tegenwoordig het
‘ware zelf ’, dat bijvoorbeeld ‘het beste met je voor heeft’, veel mensen aan,
460
samenvatting
figuurlijk, maar ook letterlijker als beleving van intentionaliteit. Dat gebeurt op verschillende manieren zoals met muziek, spreuken, dans, sport,
natuur, en levensbeschouwelijke en religieuze teksten waarin het zelf belangrijk is, zoals van Tolle en gechannelde zoals van Roberts. Mensen kunnen
ook spontaan optredende belevingen van een waar zelf hebben.
Een andere vorm van – lichte of sterke – agelovige religiositeit zie je opkomen bij mensen die ziek zijn. Ze nemen hun toevlucht tot zaken als homeopathie, reïncarnatietherapie, sjamanisme, pragmagie, of gebruiken het beeld
van aura’s of chakra’s. Op een agelovige manier wordt het beeld van transcendentie gecultiveerd dat gezondheid een goddelijke kant heeft, of in ieder
geval een transcendente kant, waarmee contact kan worden gezocht. Dit in
de hoop beter te worden – de ultiem nagestreefde intentionaliteitsbeleving.
Een interessante groep is die van de gebruikers van psychedelische drugs.
Zulke drugs kunnen bij een daarvoor geschikt referentiekader religieuze belevingen stimuleren, ook op agelovige basis, blijkt uit verslagen van gebruikers.
Ook op het gebied van het spel met expliciete fictie zie je religieuze beleving nagestreefd worden. Door goochelaars, in fictie romans – Tolkien,
Potter – gaming, SF zoals Startrek, en re-enactment, zoals rond het beeld
van Nehalennia en het festival Elf fantasy. Dit vaak op agelovige basis, al zie
je interessant genoeg ook dat er van hieruit ontwikkeling naar gelovigheid
mogelijk is – Scientology, Jomanda.
10. Belangrijk is dat in het gebruik van de verschillende beelden van transcendentie vaak een metaperspectief zichtbaar is. Mensen leven zich in in
andere, vaak gelovig religieuze mensen, zoals in pelgrims of kloosterlingen
uit een ver verleden. Ze proberen vanuit andermans positie te kijken, om
zo iets te bleven, een historische sensatie te krijgen, zin, en wie weet iets religieus te beleven. Natuurlijk spelen subjectiviteit en fantasie hierin een rol,
maar dat hoeft geen probleem te zijn: fantasie is altijd een bondgenoot van
religieuze beleving geweest.
Het op agelovige basis stellen van zinvragen is typisch een activiteit waarbij
een metaperspectief een rol speelt. In plaats van te zoeken naar een antwoord,
brengt het tot de analyse van de mens als zinvragen stellend wezen. Het is
een vrucht van reflexieve twijfel. Het brengt tot het verregaand relativeren
van de eigen levensbeschouwelijke situatie – als ik in India was geboren, was
ik een hindoe geweest. Via boeken en films leeft men zich in exotische religieuze werelden in. Zo kun je even deel worden, terwijl je tegelijkertijd op
afstand blijft. In de praktijk hebben velen zich de wetenschappelijke houding
samenvatting
461
van methodologisch agnosticisme eigen gemaakt. Deze houding is een passieve. Een actievere is voor velen lastig vanwege het geloofsprobleem dat dan
al gauw om de hoek komt kijken. Besproken wordt of de methodologisch
ludistische houding die Droogers propageert een oplossing hiervoor kan bieden. Ten slotte volgen er enkele voorbeelden van verdergaande religieuze activiteit op basis van een agelovig metaperspectief.
Vanuit metaperspectief is duidelijk dat mensen zinscheppende en religiestichtende wezens zijn. Dit scheppingsspel kan met verve gespeeld worden.
De spelmetafoor wordt tegenwoordig te pas en te onpas op religieuze activiteit geplakt, vooral om te proberen haar een wat fruitiger uitstraling te
geven. Religiositeit kan echter pas echt spel zijn als ze niet op gelovige basis
werkt. De Mattheus Passie wordt gezongen en beluistert door een publiek
dat waarschijnlijk voor een belangrijk deel agelovig is, en blijkt ook religieuze beleving te kunnen wekken – wellicht ligt hierin de verklaring voor de
populariteit ervan.
In het spel is overgave mogelijk dankzij het gegeven dat aan elk spel weer
een eind komt. Door te doen alsof kan de ontnuchterende werking van
reflexieve twijfel omslaan in een religieuze beleving gevende. Het gaat in het
spel om de waarheid van de gevoelens, niet om die van de tot leven gewekte
beelden in het spel. Zelfs bij de meest fanatieke toneelspeler of voetbalsupporter blijft dit bewwustzijn levend. Tegelijkertijd gebeurt er iets op momenten van schijnbaar volledige overgave. De toneelspeler krijgt het gevoel
het niet zelf helemaal in de hand te hebben, ondergaat intentionaliteit als
iets dat van buiten af over hem heen komt. Deze beleving zal de agelovige
transcendentiebesef geven.
De kwestie van de status van de metafysisch geladen beelden van transcendentie blijft op agelovige basis ambigue: de vraag blijft ‘was er iets of
was het niets?’ Zowel de gelovige religieuze en atheïstische scenario’s zijn
welbeschouwd absurd. De verschillende scenario’s worden bijvoorbeeld
met muziek levend gemaakt. Agelovigen switchen tussen de religieuze en
de atheïstische mogelijkheid, en surfen door het grote aanbod op religieus
gebied. Zodat de verschillende kanten van de persoon bediend worden. Er
is tegenwoordig grote waardering voor de ‘flexibele identiteit’, iets wat waardering voor het experiment met religieuze beleving insluit. Ook pluralisme
komt door deze flexibiliteit in ander daglicht te staan. Ze is niet meer per se
religievijandig, maar kan juist een stimulans tot religiosering zijn. We moeten om deze vorm van religiositeit in het vizier te krijgen af van het idee van
religie als systeem van geloofwaardige voorstellingen. Ook wetenschappers
462
samenvatting
die de flexibiliteit benadrukken, zoals Kalsky, blijven gevangen in inflexibel
geloof dat religie een kwestie is van voor waar houden. De theorie over het
‘dialogical self ’ van Hermans biedt mogelijkheden de flexibele agelovig switchende en surfende mens te begrijpen.
Pragmatheïsme
11. De tijd dat pragmatisme en religiositeit tegengestelden waren is voorbij,
in ieder geval in de praktijk. Pragmatisme wint veel breder aan belang – ook
het hebben van idealisme wordt praktisch gemotiveerd.
Tegenwoordig kijkt men ook naar religie met een praktisch oog: hoe werkt
het? Hoe is religiositeit in te zetten ter bevordering van het eigen welbevinden? En nog belangrijker: hoe is te proberen religieuze beleving te wekken?
Je ziet deze vragen opspelen in new age-spiritualiteit, in de kerken, en in de
gezondheidszorg. Niet de waarheid, maar de gebruikswaarde staat voorop.
Het zonder geloof aan religie doen, om de werking noem ik ‘pragmatheisme’. Het is agnosticisme nieuwe stijl: niet passief maar actief. Pragmatheisme is te zien als een agelovige, radicale uitwerking op religieus gebied van
het pragmatisme van James. Hij was een groot voorstander van religieus
geloof, want zulk geloof is nuttig voor de mens, vond hij. Maar als er geen
geloofwaardige, ‘levende opties’ meer zijn, biedt James pragmatisme geen
weg naar religiositeit. Pragmatheïsme wel.
De pragmatische omgang met religie is tegenwoordig wijdverbreid maar
de agelovige variant staat nog in de kinderschoenen. Grofweg kan het gaan
om meer dan tien procent – op zijn minst – van de Nederlanders die pragmatheïstisch genoemd kunnen worden, die geen geloof hebben in metafysisch geladen beelden van transcendentie, maar deze wel cultiveren, af en
toe, om het transcendentiebesef en de beleving van intentionaliteit.
12. Er bestaat vanuit traditioneel religieuze hoek veel weerstand tegen de gebruikershouding. Wie in traditioneel religieuze setting experimenteert met
religiositeit zonder geloof krijgt daar al gemakkelijk last mee.
Ook sociologen laten zich niet onbetuigd. In de ‘belevenismaatschappij’
is volgens Schulze beleving verplicht. Bauman sluit hier bij aan door de
hedendaagse mens als een losgeslagen zwerver neer te zetten. Richtingloos
dwaalt hij rond, als slachtoffer van ‘belevingsinflatie’ op zoek naar nog weer
een sterkere kick. Het betoog van Schulze, Bauman en anderen is echter
hoogstens een pleidooi tegen niet slim georganiseerde ‘belevingsproductie’.
Beleving is een kunst.
samenvatting
463
Belevingsgerichtheid past in de ‘subjectiveringsthese’. Heelas en Woodhead stellen dat de statuskwestie tegenwoordig wordt geëvalueerd met de
beleving als criterium. Ze zien hierin een ‘spirituele revolutie’. Pas echt revolutionair is naar mijn mening de radicale subjectivering die de eigen beleving niet als (zogenaamd objectief ) criterium neemt voor waar- of onwaarheid, maar ook deze kan relativeren als iets wat maar subjectief is.
Er lijkt een strijd aan de gang over het gebruiksrecht van religie. Het expliciete gebruik van religie neemt toe, maar er klinkt protest van een breed
spectrum religieuze leiders – zoals de boeddhistische Samy en de christelijke
Kuitert – en wetenschappers, zoals Safranski, Durkheim en Luckmann en
Bruce, die bewust gebruik ongeloof zien veroorzaken, en daarmee religiositeit zien verdwijnen. Anderen, zoals Allport en Maslov, stellen gebruikers
tegenover echte gelovigen, waarbij de eersten eigenlijk niets religieus kunnen beleven. Goud plaatst parallel hieraan verbeelding tegenover fantasie.
Tegenwoordig levert new age-spiritualiteit een keur aan voorbeelden die
tegenstanders munitie geven om het negatieve van gebruik van religie te
illustreren. Ook Heelas maakt onderscheid tussen goede en slechte spiritualiteit, waarbij de laatste niet alleen kapitalistisch is, maar ook minder
gelovig dan de eerste. Hij ontkent echter niet dat de vorm die hij afkeurt
ook religieuze beleving zou kunnen oproepen.
Levinas zoekt een middenweg door onderscheid te maken tussen twee
soorten gebruik, een zelfzuchtig en een niet zelfzuchtig, en te stellen dat er
niets tegen de laatste vorm van gebruik is. Waarschijunlijk zal zijn minimalisme echter alleen in de smaak vallen bij een hoogopgeleide minderheid.
Op agelovige basis is er niets tegen gebruik van sterk metafysisch gevulde
beelden van transcendentie. De veroordeling daarvan zou onterecht zijn.
Het getuigt van ‘religieus realisme’ gebruik niet af te keuren, en tegelijkertijd oog te hebben voor ontsporingen die zeker ook mogelijk zijn. Als religie
een smaakkwestie is, is het nodig smaak te ontwikkelen zodat agelovig religieus leven kwaliteit heeft. Dit is de kunst van ‘flirten met God’.
Epiloog
Religiositeit zonder geloof wordt denk ik een trend, en dat is toe te juichen. Een samenleving met alleen marginale, wegkwijnende religiositeit is
armoedig, zoals ze dat ook zou zijn als de kunst er een kwijnend bestaan zou
leiden. Zulke religiositeit komt echter niet zomaar aangewaaid. De hemel
moet bestormd worden.