SAMENVATTING Inleiding Is het mogelijk iets religieus te beleven zonder dat je gelooft, in de zin van voor waar houden? Deze vraag is betrekkelijk nieuw, wordt sinds ongeveer anderhalve eeuw soms wel eens gesteld, maar systematisch is er nog niet over nagedacht. De laatste jaren zie je echter steeds meer religieus gedrag bij mensen die zeggen niet te geloven. Bestudering ervan is dus dringend gewenst maar lastig, omdat het verschijnsel nog niet uitgekristalliseerd en dus niet erg zichtbaar is, en omdat het conceptueel moeilijk in beeld is te brengen – zo gaan de meeste religiedefinities uit van geloof. Er moet dus een nieuw begrip van religie worden ontwikkeld dat zowel aansluit bij traditionele vormen als oog geeft voor nieuwe vormen zonder geloof. Om deze ‘agelovige’ vormen van religiositeit in beeld te krijgen worden onorthodoxe middelen ingezet: journalistiek en experiment. Onmogelijke religiositeit 1. Religiositeit zonder geloof komt op tegen de achtergrond van het geloofsprobleem dat velen in onze cultuur tegenwoordig hebben en dat alle religieuze geloofsvoorstellingen relativeert. Voor hen is het onmogelijk geworden nog te geloven in metafysisch geladen religieuze beelden. Behalve als intellectueel proces is er ook een secularisatie van het bewustzijn zichtbaar, een proces met een eigen dynamiek. Degenen die het overkwam benadrukken vaak hun passiviteit in dit proces met constateringen als ‘ik ben mijn geloof verloren’, of ‘ik ben van mijn geloof gevallen’. De voormalige collectieve plausibiliteitsstructuren zijn in onze samenleving weggevallen. Het relativeren van geloofsvoorstellingen is de norm geworden, zelfs onder gelovigen. Hierdoor zijn voor velen niet alleen religieuze praktijken maar ook uiteindelijke zinvragen steeds verder af komen te staan. Sommigen spreken daarom zelfs van religieus en levensbeschouwelijk analfabetisme. De tegenwoordig algemeen voorkomende, onbevredigbare houding die al- samenvatting 453 les relativeert en in twijfel trekt, heeft verandering en verbetering hoog in het vaandel staan. Dit wordt hier ‘reflexieve twijfel’ genoemd. Reflexieve twijfel heeft er niet alleen voor gezorgd dat voor velen religieus geloof onmogelijk werd, maar ook dat men steeds weer verder wil kijken, vooruit wil komen. Reflexieve twijfel ontlokt een verlangen naar meer. De horizon is aanlokkelijk geworden: wat ligt er achter? Zou mede deze houding misschien een nieuwe impuls kunnen geven aan levensbeschouwelijkheid en religiositeit? 2. Betekent het ook, zoals sommige sociale wetenschappers en theologen beweren, dat religie aan het terugkeren is? Waarschijnlijk is hier de wens de vader van de gedachte. Al is het wel aannemelijk dat mensen tegenwoordig meer openstaan voor religiositeit dan enkele decennia geleden en is er in onze cultuur een zeker religieus verlangen bespeurbaar dat wellicht toeneemt. Maar wie beweert dat religiositeit terugkeert, moet laten zien hoe men het geloofsprobleem oplost. De vraag naar de uiteindelijke zin bijvoorbeeld blijft mensen bezighouden, terwijl het besef groot is dat geloofwaardige antwoorden niet beschikbaar zijn. Het verlangen naar zin groeit. Wat moeten ze daarmee? Speciaal de vraag naar het bestaan van een eigen, authentieke kern is tegenwoordig actueel. De samenleving vraagt ons authentiek te zijn, terwijl alle antwoorden over een ‘waar zelf ’ ongeloofwaardig zijn geworden. Wel heb je de new age-spiritualiteit, waar het vinden van het ware zelf centraal staat, maar die is marginaal. Daarvoor moet je immers in de aangeleverde metafysische beelden van een waar zelf kunnen geloven. Het geloofsprobleem van veel mensen is echter te groot om daar in mee te kunnen gaan. De wie ben ik-vraag is voor hen dan ook een hele kluif. Een waar zelf is gewenst, maar zonder geloof lijkt het onbereikbaar. De reflexief twijfelende mens kijkt kritisch naar zichzelf: ben ik echt wel authentiek als ik net als iedereen dat nieuwe hebbedingetje wil kopen? Het verlangen naar een waar zelf en andere religieuze verlangens zijn voor velen geblokkeerd. Dat komt door hun onvermogen te geloven, terwijl geloven ook niet lukt. Op wat voor een andere manieren wordt zoal met dit probleem omgegaan? Strategieën 3. De belangrijkste strategie om met het geloofsprobleem om te gaan is wel die van het ‘minimalisme’. Dit probeerde door het ongeloofwaardige geloof weg te doen, het wel geloofwaardige over te houden, en het religieuze leven 454 samenvatting zo te redden. Robinson was daar met zijn bestseller Honest to God in 1963 een bekende voorvechter van. Hij stelde dat een grote opruiming de enige remedie was om het christelijk geloof te redden. In Nederland gaven gereformeerde theologen als Kuitert, Wiersinga en Manenschijn het minimalisme vorm. Maar ook bij andere richtingen leeft het – bij vrijzinnigen (Goud, Adriaanse), katholieken (Schillebeeckx, Borgman). En ook bij buitenkerkelijke niet-theologen – Oegema, Groot, Apostel. Veel minimalisten zijn heel stellig over wat niet te geloven. Onhoudbare geloofsvoorstellingen worden vaak gelijk verfoeid. Alleen al hun stellige ongeloof in metafysische beelden maakt hen tot gelovigen, en daarin lijken ze sterk op even stellige atheïsten. Hun beider steen des aanstoots is het agnosticisme, dat niet wil geloven in het bestaan van een God maar ook niet in het niet-bestaan daarvan. De minimalistische strategie is de belangrijkste van de te onderscheiden strategieën omdat ze het geloofsprobleem serieus neemt. Ze heeft bovendien een aanzienlijke sociale verspreiding.Minimalisme was en is bij veel kerkgangers en anderen daarbuiten diep ingebakken. Volgens de Kelley-these verliezen kerken waar geloofswaarheden in eikenhout zijn uitgebeiteld veel minder leden dan die waar relativisme en tolerantie hoogtij vieren. Deze these is onaannemelijk. Hij doet aan minimalisme te kort. Minimalistisch georiënteerde kerken kwijnden niet vanwege hun tolerantie maar doordat er te weinig overbleef dat mensen met een religieus verlangen aantrekt. Het minimalistische zuiveringsproces was een beeldenstorm, waarin uit intellectuele eerlijkheid zoveel werd opgeofferd dat er een vaag en kaal, nauwelijks nog metafysisch geloof overbleef. Ook allerlei rituelen verloren er hun zin mee. Waarom zou je nog tot God bidden als je gelooft dat hij je toch niet hoort? Dit leidde tot belevingsarmoede. Populaire algemenere varianten van minimalisme zijn te zien in ietsisme en agnosticisme. Het eerste is een vaag of leeg geloof, het tweede bepleit agelovigheid. Beide zijn levensbeschouwelijk en bij beide zie je vaak een zeker religieus verlangen waarvoor geen manieren zijn om het te vervullen. 4. Religieus geloof is tegenwoordig niet populair meer, dus wringen sommige theologen zich in bochten om hun geloof ‘te ontgeloven’. Ze brengen het geloof kritisch ter sprake, en doen net alsof zij niet gelovig zijn. Niet alleen christenen maken zich hieraan schuldig. De boeddhistische auteur Hagen bijvoorbeeld stelt dat boeddhisme een weten is, geen geloof. Geloven doen wetenschappers, in hun theorieën. samenvatting 455 Een stapje verder gaan impliciet gelovigen. Die thematiseren de eigen gelovigheid gewoon niet. Het gaan om de juiste houding van vertrouwen en overgave, zonder van deze kern afhoudende vragen te stellen. Wie weet dat hij gelooft twijfelt eigenlijk al een beetje. Volgens sociologen als Durkheim, Luckmann en Gauchet was geloof oorspronkelijk impliciet en was het inzicht te geloven eigenlijk het begin van het einde. Juist non-reflexieve strategieën hebben het tegenwoordig echter moeilijk. Nog een andere strategie om met het geloofsprobleem om te gaan is die van de ‘pseudowetenschap’, een term die naar mijn mening best gebruikt mag worden voor vormen van religie die niet erkennen religieus te zijn, zich wetenschappelijk noemen maar dat in de verste verte niet zijn. Er is ook een new age-wetenschappelijke strategie te onderscheiden, die tenminste het debat met de wetenschappelijke gemeenschap zoekt, een belangrijk criterium voor wetenschappelijkheid. Uiteindelijk is de pseudowetenschappelijke strategie echter alleen zo non-reflexief mogelijk vol te houden. Wie zich kritisch verdiept in de feiten houdt haar niet vol. Ten slotte is er de strategie van het ‘eerst geloven dan zien’. Het geloofsprobleem wordt hier zogenaamd tijdelijk tussen haakjes gezet, om het geloof experimenteel te onderzoeken op haar werking. Beoefenaars vertrouwen er op dat zo ontdekt kan worden dat het geloofde waar is. 5. Elke strategie vraagt zijn offer. Minimalisme is intellectueel de meest zuivere van de besproken strategieën, maar geeft nog maar weinig religieuze beleving – die is vanuit de minimalistische optiek meestal helemaal niet gewenst. Minimalisme vraagt een gevoelsoffer. Terwijl de impliciete en pseudowetenschappelijke strategieën intellectueel onbevredigend zijn voor wie wat hoger is opgeleid. Met hun uitbundige voorstellingswerelden kan een intens contact te beleven zijn. Gevoelsmatig zal dit bevredigend kunnen zijn maar het verstand wordt ervoor opgeofferd. Het is de vraag of het mogelijk is religieus te zijn zonder je gevoel óf je verstand in te leveren. Het antwoord hangt af van de vraag of het mogelijk is ook zonder geloof iets religieus te beleven. De meeste definties van religie geven daarvoor geen ruimte. Durkheim, Luckmann, Weber, McGuire, Yinger, Taylor, Geertz, Van Baal, Ten Borg, Stoffels noem maar op, voor hen allen is religie iets waarin geloofd moet worden. Dat wie niet gelooft niets zal beleven, lijkt misschien logisch, maar is het niet. Religieus gedrag en dito beelden kunnen ook worden gecultiveerd omdat ze mooi, bruikbaar of goed gevonden worden. En kunnen zo ook 456 samenvatting religieuze beleving wekken. In plaats van ze te beoordelen op waar- of niet waarheid, zijn ze ook te zien als kwesties van smaak, en daarmee hoeven ze hun werking niet verliezen. Vanuit een gelovige dan wel ongelovige houding is dit lastig, maar vanuit een agelovige houding is dit een manier om met religieuze beelden om te gaan die het wellicht mogelijk maakt een religieuze beleving op te wekken. Wat is religiositeit? 6. De vraag daarbij is natuurlijk wat onder religiositeit te verstaan. Omdat de meeste sociale wetenschappers van geloof uit gaan is het nodig een eigen religiebegrip te ontwikkelen. Dat begrip moet enerzijds dicht bij de traditionele opvatting van religie blijven – om niet te vervallen in een lukraak tot religie bestempelen van zaken als voetbal en fascisme alleen omdat deze bijvoorbeeld een integrerende functie zouden hebben, en deze functie in de ogen van degenen die het beweren religieus is. Het hier ontwikkelde religiebegrip heeft twee pijlers: transcendentie en intentionaliteit. Tegenwoordig is het besef van transcendentie sterk. Volgens Jan van Baal probeerden religies het ‘gat in ons denken’ vroeger juist af te dichten met een geloof, maar tegenwoordig zie je dat het bewustzijn dat er iets ontglipt, dat we beperkt zijn in ons begrip, dat we veel niet weten en wellicht ook nooit te weten zullen komen breed gewaardeerd, gethematiseerd en gezocht wordt. Transcendentie zelf is volstrekt onkenbaar en onbenoembaar. Het enige wat mogelijk is, is beelden te maken van verondersteld transcendente zaken. Er zijn twee soorten beelden van transcendentie te onderscheiden: beelden waarmee men de grens probeert aan te geven waarachter het onkenbaar is – de horizon, een dood lichaam, etc. – en beelden die iets proberen uit te beelden wat achter de grens ligt. Zulke beelden zijn metafysisch geladen. Traditioneel werd er in geloofd, tegenwoordig worden ze ook op agelovige basis gecultiveerd. Bij gelovigen kan hier transcendentiebesef in het spel zijn, bij agelovigen is transcendentiebesef noodzakelijk om iets te beleven wat religieus genoemd kan worden. Duintjer en Bor stellen dat ze transcendentie hebben ervaren toen ze kennismaakten met de ‘ongeïnterpreteerde werkelijkheid’, waardoor de grens tussen subject en object werd overbrugd, en ze werden uitgetild ‘boven ruimte en tijd’. Ze doen hiermee een geloofsuitspraak. Hoogstens kunnen we zeggen dat ze deze ervaring hadden, dankzij het gebruik van beelden van transcendentie. samenvatting 457 Speciaal leegte gerelateerde beelden van transcendentie zijn tegenwoordig gewild. Zo hebben kunstenaars werk gemaakt van het levend maken van een existentiële ervaring van leegte. De paradoxale kerkers van voorloper Piranesi en de gasometer van Viola illustreren dit. Deze kunstwerken leveren ‘levensbeschouwelijke belevingen’ zoals die tegenwoordig op allerlei manieren worden gezocht – met deze beelden van transcendentie wordt transcendentiebesef opgewekt. De reflectie erover wordt hier ‘levensbeschouwen’ genoemd. Er is een breed scala praktijken waarbij mensen getuigen van levensbeschouwelijke beleving – zoals confrontatie met de dood door begraafplaatstoerisme of bungee jump; of het besef van oneindigheid door te kijken naar de sterrenhemel of te luisteren naar muziek. Ook het stellen van uiteindelijke zinvragen is tegenwoordig een belangrijke manier om transcendentiebesef te wekken. Levensbeschouwelijke belevingen kunnen een religieus karakter krijgen als er een beleving van intentionaliteit in sluipt en deze explicieter wordt. 7. Het begrip intentionaliteit, ofwel de sensatie aangesproken te worden heb ik van Van Baal,. Dit is een heel andere betekenis dan het filosofische begrip van intentionaliteit van Husserl heeft. Volgens Van Baal is de mens ‘in dialoog met zijn universum’. Enerzijds is hij een eenzaam, op zichzelf teruggeworpen subject, anderzijds wil hij graag de beleving hebben zinvol deel te zijn van zijn universum. In traditionele religies waren de goden en geesten de vanzelfsprekende partners in de dialoog. De mensen probeerden er hun existentiële onzekerheid mee te bestrijden. Hierin toonde Van Baal zich functionalistisch, terwijl er voorbeelden te geven zijn van beleving van intentionaliteit die juist tot heftige gevoelens van onzekerheid leden. Van Baal ziet ook in kunst en spel het streven terug van de mens om deel te zijn. Maar religie was hiervoor het waardevolst. Intentionaliteit kwam volgens hem ook buiten religie voor. Hij reserveerde het begrip voor de beleving te worden aangesproken door ‘al te toevallig toeval’. Dit was religieus als erin geloofd werd. Hier zullen we de term intentionaliteit breder gebruiken, voor alle beleving aangesproken te worden door iets dat wordt uitgebeeld met beelden van transcendentie. Dit kan gebeuren met geloof en zonder geloof, maar dan met transcendentiebesef. Van Baal ging later het gat in ons denken, door hem toen Mysterie genoemd, meer waarderen. Dit Mysterie wordt vooral op waarde geschat door westerlingen, die volgens hem over een hoger niveau van kennis beschikken. 458 samenvatting Het Mysterie geeft zowel transcendentiebesef als beleving van intentionaliteit. Hij claimde het objectief bestaan van het Mysterie dat van hem ook God genoemd mocht worden, waarmee hij volgens sommige collega’s de grens van wetenschappelijkheid overschreed. De smaak van meer 8. De intentionaliteit van al te toevallig toeval was voor Van Baal niet geloofwaardig meer. Maar tegelijkertijd bespeurde hij de beleving ervan bij zichzelf. Net als James en Bergson het bij zichzelf bespeurden, samen met tientallen procenten Nederlanders. Het is een beleving die diep ingebakken zit, en onafhankelijk is van intelligentie en opleiding. Ze kan gepaard gaan met transcendentiebesef. Dat het een survival zou zijn dat vanzelf zal uitsterven is onaannemelijk, evenals de verklaring dat bijvoorbeeld topsporters, die er in hoge mate ontvankelijk voor blijken te zijn, er een ‘beheersingsillusie’ mee zouden willen creëren. Nooit is onderzocht of de zogenaamd bijgelovige sporters er werkelijk in geloven, of dat zij wellicht een besef van transcendentie combineren met het verlangen aan te spreken of aangesproken te worden. Bovendien blijkt in reclame en fictie dat mensen zich ook door toeval aangesproken kunnen voelen als er helemaal geen verlangen naar beheersing een rol speelt. Dus waarom zou dat in het gewone leven ook niet kunnen? Goud wijst erop dat we in een tijd leven dat alles toevallig is geworden. Dat mensen juist toeval als intentioneel beschouwen sluit dus aan bij hun wereldbeeld, iets wat de populariteit kan verklaren. Afhankelijk van de sterkte van deze beleving en van het vergezeld gaande transcendentiebesef is de mate van religiositeit, die op dit terrein dus vaak op agelovige basis wordt beleefd. Is het je aangesproken voelen door al te toevallig toeval dom, zoals critici zeggen? Wellicht is het dom al te vast op het gevoel te rekenen dat jouw toevallige staatslot winnend zal zijn. Maar er gebeurt meer dan ‘onlogische verbanden leggen’, zoals de critici stellen. Het gaat ook om de beleving, namelijk van intentionaliteit, en die zou voor veel mensen wel eens veel zwaarder kunnen wegen dan het eventuele winnen. Voor hen is het niet zozeer een kwestie van waar of onwaar, maar van smaak. Het spelen van het kansspel is een kunst, die ook levensbeschouwelijk kan worden uitgewerkt, bijvoorbeeld zodra er daadwerkelijk een prijs wordt gewonnen. De fascinatie voor het toeval ligt in de combinatie van transcendentiebesef en beleving van intentionaliteit. Het is een voorbeeld van hoe mensen tegenwoordig agelovig religieus kunnen zijn, in wat voor een mate dan ook. De vraag naar de kwaliteit ervan is onderwerp van debat. samenvatting 459 Je kunt op agelovige wijze werk maken van een religieuze methode die toeval als beeld van transcendentie uitwerkt. Getoond wordt dat er verschillende orakels zijn die op deze manier worden gebruikt – zoals ad hoc privécreaties, kaartjes trekken voor ondernemers en astrologie. 9. Op allerlei manieren proberen mensen op agelovige basis om te gaan met de ‘metafysische verleiding’, sterk of minder sterk religieus. De omgang is niet zonder problemen, gezien de levensbeschouwelijke situatie van tegenwoordig, waarin religiositeit bij velen een kwijnend bestaan leidt, mede uit onvermogen er vorm aan te geven vanwege het geloofsprobleem. Dit probleem blijkt bijvoorbeeld bij buigen en knielen. Dit zijn op zich krachtige gebaren die verwijzen naar de human condition – wij zijn klein, het leven en de wereld zijn groot. Maar er kleven tegenwoordig allerlei negatieve connotaties aan. Gelukkig is de samenleving tegenwoordig anders en hoeven we het niet meer te doen, stelt Vuijsje. We moeten het juist wel weer gaan doen, in het belang van de samenleving, zegt Borgman. Beiden doen volgens mij aan buigen te kort. Het zijn potentieel krachtig werkende beelden van transcendentie, die sterke belevingen van intentionaliteit kunnen geven. Wie buigt of knielt spreekt immers aan, en wie aanspreekt zal zich gemakkelijker aangesproken kunnen voelen. Transcendentiebesef en beleving van intentionaliteit kom je ook tegen bij minimalistische theologen – Kuitert, De Lange, Holtrop – en aanverwanten – Lyotard, Groot, Apostel. Het is een verlegen vorm van religiositeit, intentionaliteit wordt subtiel gevoeld, niet sterk. Het minimalistische, kale geloof en schaarse ritueel verhindert dat. Soms lijkt er een zekere agelovigheid mee te spelen. Ook bij de verschillende Nederlandse schrijvers kun je je afvragen of je niet iets dergelijks, bijna niet of niet van geloof uitgaande religiositeit, gestalte ziet krijgen – Reve, Kellendonk, Möring. Met artistieke flair weten de verschillende performance-kunstenaars de verlegenheid te overwinnen. Zij gaan een ‘prettig gesprek met de traditie’ aan, halen eruit wat van hun gading is, maken er iets moois van, en gebruiken tradities als manieren om transcendentiebesef en gevoelens van intentionaliteit op te roepen. Zo hield de Engelse componist Tavener in de Oude kerk in Amsterdam een multi-religieus spektakel, en organiseerden Nederlandse kunstenaars het religieus gekleurde festival Stonehenge Rotterdam. In principe kan alles beeld van transcendentie zijn, wát zo’n beeld wordt is sterk afhankelijk van de cultuur. In de onze spreekt tegenwoordig het ‘ware zelf ’, dat bijvoorbeeld ‘het beste met je voor heeft’, veel mensen aan, 460 samenvatting figuurlijk, maar ook letterlijker als beleving van intentionaliteit. Dat gebeurt op verschillende manieren zoals met muziek, spreuken, dans, sport, natuur, en levensbeschouwelijke en religieuze teksten waarin het zelf belangrijk is, zoals van Tolle en gechannelde zoals van Roberts. Mensen kunnen ook spontaan optredende belevingen van een waar zelf hebben. Een andere vorm van – lichte of sterke – agelovige religiositeit zie je opkomen bij mensen die ziek zijn. Ze nemen hun toevlucht tot zaken als homeopathie, reïncarnatietherapie, sjamanisme, pragmagie, of gebruiken het beeld van aura’s of chakra’s. Op een agelovige manier wordt het beeld van transcendentie gecultiveerd dat gezondheid een goddelijke kant heeft, of in ieder geval een transcendente kant, waarmee contact kan worden gezocht. Dit in de hoop beter te worden – de ultiem nagestreefde intentionaliteitsbeleving. Een interessante groep is die van de gebruikers van psychedelische drugs. Zulke drugs kunnen bij een daarvoor geschikt referentiekader religieuze belevingen stimuleren, ook op agelovige basis, blijkt uit verslagen van gebruikers. Ook op het gebied van het spel met expliciete fictie zie je religieuze beleving nagestreefd worden. Door goochelaars, in fictie romans – Tolkien, Potter – gaming, SF zoals Startrek, en re-enactment, zoals rond het beeld van Nehalennia en het festival Elf fantasy. Dit vaak op agelovige basis, al zie je interessant genoeg ook dat er van hieruit ontwikkeling naar gelovigheid mogelijk is – Scientology, Jomanda. 10. Belangrijk is dat in het gebruik van de verschillende beelden van transcendentie vaak een metaperspectief zichtbaar is. Mensen leven zich in in andere, vaak gelovig religieuze mensen, zoals in pelgrims of kloosterlingen uit een ver verleden. Ze proberen vanuit andermans positie te kijken, om zo iets te bleven, een historische sensatie te krijgen, zin, en wie weet iets religieus te beleven. Natuurlijk spelen subjectiviteit en fantasie hierin een rol, maar dat hoeft geen probleem te zijn: fantasie is altijd een bondgenoot van religieuze beleving geweest. Het op agelovige basis stellen van zinvragen is typisch een activiteit waarbij een metaperspectief een rol speelt. In plaats van te zoeken naar een antwoord, brengt het tot de analyse van de mens als zinvragen stellend wezen. Het is een vrucht van reflexieve twijfel. Het brengt tot het verregaand relativeren van de eigen levensbeschouwelijke situatie – als ik in India was geboren, was ik een hindoe geweest. Via boeken en films leeft men zich in exotische religieuze werelden in. Zo kun je even deel worden, terwijl je tegelijkertijd op afstand blijft. In de praktijk hebben velen zich de wetenschappelijke houding samenvatting 461 van methodologisch agnosticisme eigen gemaakt. Deze houding is een passieve. Een actievere is voor velen lastig vanwege het geloofsprobleem dat dan al gauw om de hoek komt kijken. Besproken wordt of de methodologisch ludistische houding die Droogers propageert een oplossing hiervoor kan bieden. Ten slotte volgen er enkele voorbeelden van verdergaande religieuze activiteit op basis van een agelovig metaperspectief. Vanuit metaperspectief is duidelijk dat mensen zinscheppende en religiestichtende wezens zijn. Dit scheppingsspel kan met verve gespeeld worden. De spelmetafoor wordt tegenwoordig te pas en te onpas op religieuze activiteit geplakt, vooral om te proberen haar een wat fruitiger uitstraling te geven. Religiositeit kan echter pas echt spel zijn als ze niet op gelovige basis werkt. De Mattheus Passie wordt gezongen en beluistert door een publiek dat waarschijnlijk voor een belangrijk deel agelovig is, en blijkt ook religieuze beleving te kunnen wekken – wellicht ligt hierin de verklaring voor de populariteit ervan. In het spel is overgave mogelijk dankzij het gegeven dat aan elk spel weer een eind komt. Door te doen alsof kan de ontnuchterende werking van reflexieve twijfel omslaan in een religieuze beleving gevende. Het gaat in het spel om de waarheid van de gevoelens, niet om die van de tot leven gewekte beelden in het spel. Zelfs bij de meest fanatieke toneelspeler of voetbalsupporter blijft dit bewwustzijn levend. Tegelijkertijd gebeurt er iets op momenten van schijnbaar volledige overgave. De toneelspeler krijgt het gevoel het niet zelf helemaal in de hand te hebben, ondergaat intentionaliteit als iets dat van buiten af over hem heen komt. Deze beleving zal de agelovige transcendentiebesef geven. De kwestie van de status van de metafysisch geladen beelden van transcendentie blijft op agelovige basis ambigue: de vraag blijft ‘was er iets of was het niets?’ Zowel de gelovige religieuze en atheïstische scenario’s zijn welbeschouwd absurd. De verschillende scenario’s worden bijvoorbeeld met muziek levend gemaakt. Agelovigen switchen tussen de religieuze en de atheïstische mogelijkheid, en surfen door het grote aanbod op religieus gebied. Zodat de verschillende kanten van de persoon bediend worden. Er is tegenwoordig grote waardering voor de ‘flexibele identiteit’, iets wat waardering voor het experiment met religieuze beleving insluit. Ook pluralisme komt door deze flexibiliteit in ander daglicht te staan. Ze is niet meer per se religievijandig, maar kan juist een stimulans tot religiosering zijn. We moeten om deze vorm van religiositeit in het vizier te krijgen af van het idee van religie als systeem van geloofwaardige voorstellingen. Ook wetenschappers 462 samenvatting die de flexibiliteit benadrukken, zoals Kalsky, blijven gevangen in inflexibel geloof dat religie een kwestie is van voor waar houden. De theorie over het ‘dialogical self ’ van Hermans biedt mogelijkheden de flexibele agelovig switchende en surfende mens te begrijpen. Pragmatheïsme 11. De tijd dat pragmatisme en religiositeit tegengestelden waren is voorbij, in ieder geval in de praktijk. Pragmatisme wint veel breder aan belang – ook het hebben van idealisme wordt praktisch gemotiveerd. Tegenwoordig kijkt men ook naar religie met een praktisch oog: hoe werkt het? Hoe is religiositeit in te zetten ter bevordering van het eigen welbevinden? En nog belangrijker: hoe is te proberen religieuze beleving te wekken? Je ziet deze vragen opspelen in new age-spiritualiteit, in de kerken, en in de gezondheidszorg. Niet de waarheid, maar de gebruikswaarde staat voorop. Het zonder geloof aan religie doen, om de werking noem ik ‘pragmatheisme’. Het is agnosticisme nieuwe stijl: niet passief maar actief. Pragmatheisme is te zien als een agelovige, radicale uitwerking op religieus gebied van het pragmatisme van James. Hij was een groot voorstander van religieus geloof, want zulk geloof is nuttig voor de mens, vond hij. Maar als er geen geloofwaardige, ‘levende opties’ meer zijn, biedt James pragmatisme geen weg naar religiositeit. Pragmatheïsme wel. De pragmatische omgang met religie is tegenwoordig wijdverbreid maar de agelovige variant staat nog in de kinderschoenen. Grofweg kan het gaan om meer dan tien procent – op zijn minst – van de Nederlanders die pragmatheïstisch genoemd kunnen worden, die geen geloof hebben in metafysisch geladen beelden van transcendentie, maar deze wel cultiveren, af en toe, om het transcendentiebesef en de beleving van intentionaliteit. 12. Er bestaat vanuit traditioneel religieuze hoek veel weerstand tegen de gebruikershouding. Wie in traditioneel religieuze setting experimenteert met religiositeit zonder geloof krijgt daar al gemakkelijk last mee. Ook sociologen laten zich niet onbetuigd. In de ‘belevenismaatschappij’ is volgens Schulze beleving verplicht. Bauman sluit hier bij aan door de hedendaagse mens als een losgeslagen zwerver neer te zetten. Richtingloos dwaalt hij rond, als slachtoffer van ‘belevingsinflatie’ op zoek naar nog weer een sterkere kick. Het betoog van Schulze, Bauman en anderen is echter hoogstens een pleidooi tegen niet slim georganiseerde ‘belevingsproductie’. Beleving is een kunst. samenvatting 463 Belevingsgerichtheid past in de ‘subjectiveringsthese’. Heelas en Woodhead stellen dat de statuskwestie tegenwoordig wordt geëvalueerd met de beleving als criterium. Ze zien hierin een ‘spirituele revolutie’. Pas echt revolutionair is naar mijn mening de radicale subjectivering die de eigen beleving niet als (zogenaamd objectief ) criterium neemt voor waar- of onwaarheid, maar ook deze kan relativeren als iets wat maar subjectief is. Er lijkt een strijd aan de gang over het gebruiksrecht van religie. Het expliciete gebruik van religie neemt toe, maar er klinkt protest van een breed spectrum religieuze leiders – zoals de boeddhistische Samy en de christelijke Kuitert – en wetenschappers, zoals Safranski, Durkheim en Luckmann en Bruce, die bewust gebruik ongeloof zien veroorzaken, en daarmee religiositeit zien verdwijnen. Anderen, zoals Allport en Maslov, stellen gebruikers tegenover echte gelovigen, waarbij de eersten eigenlijk niets religieus kunnen beleven. Goud plaatst parallel hieraan verbeelding tegenover fantasie. Tegenwoordig levert new age-spiritualiteit een keur aan voorbeelden die tegenstanders munitie geven om het negatieve van gebruik van religie te illustreren. Ook Heelas maakt onderscheid tussen goede en slechte spiritualiteit, waarbij de laatste niet alleen kapitalistisch is, maar ook minder gelovig dan de eerste. Hij ontkent echter niet dat de vorm die hij afkeurt ook religieuze beleving zou kunnen oproepen. Levinas zoekt een middenweg door onderscheid te maken tussen twee soorten gebruik, een zelfzuchtig en een niet zelfzuchtig, en te stellen dat er niets tegen de laatste vorm van gebruik is. Waarschijunlijk zal zijn minimalisme echter alleen in de smaak vallen bij een hoogopgeleide minderheid. Op agelovige basis is er niets tegen gebruik van sterk metafysisch gevulde beelden van transcendentie. De veroordeling daarvan zou onterecht zijn. Het getuigt van ‘religieus realisme’ gebruik niet af te keuren, en tegelijkertijd oog te hebben voor ontsporingen die zeker ook mogelijk zijn. Als religie een smaakkwestie is, is het nodig smaak te ontwikkelen zodat agelovig religieus leven kwaliteit heeft. Dit is de kunst van ‘flirten met God’. Epiloog Religiositeit zonder geloof wordt denk ik een trend, en dat is toe te juichen. Een samenleving met alleen marginale, wegkwijnende religiositeit is armoedig, zoals ze dat ook zou zijn als de kunst er een kwijnend bestaan zou leiden. Zulke religiositeit komt echter niet zomaar aangewaaid. De hemel moet bestormd worden.
© Copyright 2024 ExpyDoc