Huurrecht Huurrecht Mr. F.T. Oldenhuis, mw.mr. H.J. Rossel 1624 BW-bedrijfsruimte 1 Dringend eigen gebruik (artikel 1631a lid 2 sub 2° BW) Van Flierenburg heeft in het zwembadcomplex Overboord te Dronten een ruimte gehuurd bestemd voor de exploitatie van een kantine. Van Flierenburg (52 jr), die voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard, zorgt voor de boekhouding en neemt voorts de beleidsmatige beslissingen. Met name zijn echtgenote verricht de werkzaamheden in de kantine. Overboord BV zegt de huurovereenkomst op, omdat zij de exploitatie van de horeca-activiteiten zelf ter hand wil nemen (naar de mening van Overboord BV heeft Van Flierenburg bij de exploitatie te zeer het accent gelegd op het 'kroeggebeuren', KATERN 55 2601 Huurrecht terwijl de zwembadexploitant de horeca-activiteiten meer wil integreren). De Ktr wijst de vordering toe. In appel stelt Van Flierenburg dat Overboord BV de ruimte waarin de kantine-activiteiten plaatsvinden, wil gaan bestemmen voor de inrichting van een sauna ( d.w.z. niet-1624 bedrijfsruimte), terwijl de restauratieve voorzieningen (1624-bedrijfsruimte) naar de eerste verdieping zullen worden verplaatst. Daarmee wordt, aldus Van Flierenburg, niet voldaan aan de eis die artikel 1631a lid 2 sub 2° BW stelt, namelijk dat de verhuurder het gehuurde duurzaam in gebruik wil nemen als 1624 BW-bedrijfsruimte. De Rb onderschrijft die redenering. In cassatie bestrijdt Overboord BV de stelling dat van eigen gebruik slechts sprake is, indien de verhuurder zijn bedrijf in juist dat gedeelte van het gebouw wil gaan uitoefenen, dat hij aan de huurder heeft verhuurd. De Hoge Raad acht het cassatiemiddel gegrond en vernietigt het vonnis van de Rb: 'Een redelijke uitleg van art. 1628, eerste lid onder a, en art. 1631a, tweede lid onder 2°, brengt mee dat aan de vereisten van die bepalingen ook kan zijn voldaan, indien de verhuurder het bedrijf uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering elders in hetzelfde gebouw wil gaan uitoefenen en op die grond aan het verhuurde gedeelte van het gebouw een andere bestemming wil geven' (HR 24 februari 1995, RvdW 1995, 49 (Zwembad Overboord BV-Van Flierenburg). 2 Nadere vaststelling van de huurprijs (artikel 1632a BW, etc.) Als de Ktr de huurprijs na verlenging van de huurovereenkomst — bijvoorbeeld nadat zij vijf jaar heeft geduurd — nader moet vaststellen, kan de vraag rijzen of daarbij betekenis moet worden toegekend aan de oorspronkelijk tussen partijen geldende huurprijs, in het bijzonder indien deze ver beneden de marktwaarde lag. In HR 15 juli 1986, NJ 1987, 20 (PAS) formuleerde de Hoge Raad als uitgangspunt dat de oorspronkelijke overeenkomst geen rol speelt bij de nadere huurprijs vaststelling, omdat de verlenging gebaseerd is op een 'van rechtswege geldende verlenging'. In HR 13 oktober 1989, NJ 1990, 494 (PAS) 2602 KATERN 55 (Gamba-Mespan I) kwam die problematiek opnieuw aan de orde. In die uitspraak overwoog de Hoge Raad dat '...art. 1632a de rechter de vrijheid laat bij de beoordeling van het verzoek rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van het geval, daaronder begrepen die welke betreffen de wijze van totstandkoming van het door partijen omtrent de huurprijs overeengekomene'. De te varen koers in dit soort zaken werd er daardoor niet duidelijker op. In HR 6 november 1992, NJ 1993, 578 (PAS) (Meriën-Haveman/ Dubbeldam) (het betrof — evenals in de zaak Gamba-Mespan I — een huurprijsvaststelling nadat een verlenging had plaatsgevonden tengevolge van het uitoefenen van een optie) verduidelijkte de Hoge Raad zijn standpunt in dezen. De Hoge Raad structureerde de complexe materie als volgt. De nadere huurprijsvaststelling vindt plaats aan de hand van objectieve maatstaven. Aard en strekking van deze maatstaf laten in beginsel niet toe daarnaast nog rekening te houden met de oorspronkelijke overeenkomst: 'Daartoe is in elk geval geen grond wanneer de voortzetting van de huur, met het oog waarop nadere vaststelling van de huurprijs wordt verzocht, niet is gebaseerd op die huurovereenkomst(HR 15 juli 1986, NJ 1987, 20) Is dat laatste wél het geval, dan is niet uitgesloten dat bijzondere omstandigheden wettigen op voormeld beginsel een uitzondering te maken door (....) op de uitkomst van het aanleggen van voormelde maatstaf een correctie toe te passen op grond van 'de wijze van totstandkoming van het door partijen omtrent de huurprijs overeengekomene (HR 13 okt. 1989, NJ 1990, 494)' (HR 6 november 1992, NJ 1993, 578 (PAS) Meriën-Haveman/Dubbeldam). De door de Hoge Raad gehanteerde maatstaf betekent dat indien de verlenging van de huurovereenkomst krachtens de wet intreedt, er geen ruimte is voor het toepassen van de uitzondering. Berust de verlenging daarentegen op het uitoefenen van een optie dan is niet uitgesloten dat de Ktr onder omstandigheden rekening houdt met de (van de marktwaarde afwijkende) huurprijs in de oorspronkelijke overeenkomst.
© Copyright 2024 ExpyDoc