Van spel naar theorie - uitwerkingensite.nl

Uitwerkingen Praktische Economie VWO Module 5 Hoofdstuk 1 Van spel naar theorie www.uitwerkingensite.nl
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 5
IT’S A DEAL!
Hoofdstuk 1 Van spel naar theorie
Verkenning
1
a Van 36 naar 35 is 1/36  100% = 2,8% arbeidstijdverkorting.
b Een werknemer produceert nu 97,2 eenheden met hetzelfde loon. Als we het loon op
100 stellen, waren de loonkosten per eenheid 100/100 = 1, en nu 100/97,2 = 1,029. Dus
een stijging van 2,9%.
c 105/97,2 = 1,080. Dus 8% hogere loonkosten per product.
d In beide gevallen stijgen de loonkosten per product.
e Een stijging van de arbeidsproductiviteit geeft andere uitkomsten bij vraag b en c. De
loonkosten per product zullen bij een stijging van de arbeidsproductiviteit minder of niet
stijgen.
f De winst(groei).
g Eigen antwoord. Voor de hand ligt de arbeidsproductiviteit. Deze factor is structureler
dan de winstgroei. Een stijging van de lonen zonder stijging van de arbeidsproductiviteit
kan het bedrijf in moeilijkheden brengen. Anderzijds: als de winst groeit, is er
waarschijnlijk wel ruimte om de werknemers meer te laten delen in de winst. Bovendien
is winstgroei mede het gevolg van gestegen arbeidsproductiviteit; het is indirect
hetzelfde.
2
a Dan valt er nog wat toe te geven bij de onderhandelingen. Het is een deel van de
onderhandelingstactiek.
b Door te wijzen op slechte cijfers van het bedrijf die hogere lonen onmogelijk maken;
door erop te wijzen dat te hoge lonen slecht zijn voor het bedrijf.
c Als de bedrijven door de hoge lonen de concurrentie niet of moeilijk aankunnen,
vallen er ontslagen of gaan de bedrijven zelfs failliet.
d Ontevreden werknemers presteren minder; werknemers kunnen overstappen naar
bedrijven die beter betalen.
e Zie de antwoorden op vraag c en d. Als het resultaat te ver uitslaat in één richting, is
het resultaat voor beide partijen nadeliger dan bij een redelijk resultaat. In het algemeen:
belangen komen beter op een lijn te liggen, waardoor de gezamenlijke prestatie
verbetert.
3
Bij het monopoliespel is er een duidelijke winnaar of verliezer; bij een economiespel wint
of verliest vaak iedereen een beetje.
4
Een economiespel is een economische situatie waarbij ‘spelers’ willen winnen. De
speltheorie voorspelt wat de uitkomst is van het economiespel.
5
a € 1.000
b Van € 1.000 naar € 1.200 = € 200.
c De winst van Burger King daalt van € 1.400 naar € 1.300.
d Burger King raakt klanten kwijt, waardoor de winst daalt. Als het bedrijf reageert, stijgt
de winst van € 1.300 naar € 1.500. Het is dus verstandig om te reageren.
6
a Burger King wil niet in deze situatie verkeren, en zal de prijzen dus ook verlagen.
b Om dezelfde reden als bij vraag a. McDonald’s verlaagt de prijs altijd, ongeacht wat
Burger King doet.
c Beide spelers veranderen niet van positie in de situatie dat beide spelers de lage prijs
voeren, omdat beide spelers zich niet kunnen verbeteren met een prijsverhoging.
 MALMBERG
1
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 5
IT’S A DEAL!
7
a t/m d
Schoenengigant
Footfeel
Geen prijsverlaging
Geen prijsverlaging
(€ 4.500, € 6.000)
Wel prijsverlaging
(€ 3.000, € 8.000)
Wel prijsverlaging
(€ 5.000, € 4.000)
(€ 4.000, € 5.000)
e Bij (wel prijsverlaging, wel prijsverlaging).
f Er is sprake van een situatie waarbij beide spelers tegelijkertijd hun beste actie
kiezen gegeven de actie van de andere speler.
g In dat geval zou de winst van Footfeel met € 1.000 afnemen.
h In dat geval zou de winst van Schoenengigant met € 1.000 afnemen.
i Nee, als beide spelers geen prijsverlaging doorvoeren, is de winst voor beide spelers hoger.
8
a Het marktevenwicht is een feit als beide spelers een prijsverlaging doorvoeren.
Schilder B
Schilder A
Geen prijsverlaging
Wel prijsverlaging
Geen prijsverlaging
Wel prijsverlaging
(€ 2.290, € 2.830)
(€ 3.140, € 830)
(€ 1.610, € 4.180)
(€ 2.580, € 2.550)
b Schilder A ziet zijn opbrengsten stijgen; schilder B heeft te maken met een lagere
opbrengst.
c Schilder A heeft een hogere prijselasticiteit van de vraag naar zijn diensten, of hij kan
de gestegen vraag met lagere extra kosten bedienen.
Toepassing
1
a Bij een prijsverlaging gaat bij beide zaken de winst omhoog, terwijl de kosten bij een
hogere gevraagde hoeveelheid stijgen. Dat betekent dat de omzet flink is gestegen; de
gevraagde hoeveelheid is dus meer gestegen dan de prijs is gedaald.
b Het marktevenwicht valt bij (wel prijsverlaging, wel prijsverlaging), maar daarbij is,
dankzij de hoge prijselasticiteit van de vraag in de uitgangssituatie, voor beide spelers
ook de meeste winst te behalen.
2
a Het marktevenwicht valt bij (wel prijsverlaging, wel prijsverlaging). Maar bij een lage
elasticiteit neemt de gevraagde hoeveelheid minder toe dan de prijs daalt, waardoor de
omzet daalt. Bovendien zijn de kosten hoger als gevolg van de extra afzet, waardoor
voor beide spelers de winst daalt.
b De mate waarin een prijsverlaging van een van de twee partijen leidt tot een hogere
opbrengst bij diegene die de prijs verlaagt en een lagere opbrengst bij de andere partij,
zegt iets over de mate van productdifferentiatie. Hoe meer klanten overstappen bij een
prijsverlaging, hoe kleiner de productdifferentiatie.
3
a Met de lagere prijs kan Videomax aangeven dat een verdere liberalisatie van de
markt niet nodig is, omdat de prijs al laag genoeg is. Of: een voorschot nemen op het
afschrikken van potentiële concurrenten.
b De kostprijs bestaat vooral uit vaste kosten. Bij de nieuwe klanten zijn de marginale
kosten erg laag, lager dan de verkoopprijs. En bij toename van de afzet daalt de
gemiddelde kostprijs omdat er vooral sprake is van vaste kosten.
c In vak C. Videomax heeft de prijzen verlaagd, maar KVN wil niet meegaan in de
prijsverlaging.
d Ja, als KVN meegaat, slaat de winst van € 10 miljoen om in een verlies van € 2
miljoen.
 MALMBERG
2
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 5
IT’S A DEAL!
4
a
Koperslager
Jansen
Geen advertentie
Geen advertentie
(€ 40.000, € 35.000)
Wel advertentie
(€ 31.000, € 42.000)
Wel advertentie
(€ 50.000, € 29.000)
(€ 36.000, € 32.000)
b Zie bij a (wel advertentie, wel advertentie).
c Mensen gaan nauwelijks meer brood eten als er meer wordt geadverteerd. Bij gebak
kan het effect groter zijn, maar het blijft toch ook beperkt.
d Enerzijds vergroot het plaatsen van een advertentie (terwijl de concurrent dat niet
doet) de opbrengst. De productdifferentiatie is dus beperkt, waardoor de advertentie
klanten weglokt bij de concurrent en het plaatsen van een advertentie rendabel is als
één bakker dat doet. Anderzijds is de totale vraag naar bakkerijproducten tamelijk
constant, waardoor de gestegen kosten niet door een hogere omzet goedgemaakt
worden als beide bakkers een advertentie plaatsen.
 MALMBERG
3