ontwateringsmaatregelen-op-kavel-w-in-oostelijk-flevoland-en

rninisterie van verkeer en waterstaat
rijksdienst voor de ijsselmeerpolders
ministerie van verkeer en waterstaat
rijksdienst voor de ijsselrneerpolders
-
BlBLlOTHEEK
RIJKSDIENST VOOR DE
IJSSELMEERPOLDERS
werkdocument
ontwateringsmaatregelen op kavel w 62 in oostelijk
flevoland en de resultaten daarvan
door j. scholten
werkdocumenten rijn als regel eerste versies van te schrijven rapporten (uittypen geschreven tekst) en
daardoor uitsluitend bestemd voor intern gebruik; de verantwoordelijkheid voor d e tekst berust bii de auteur.
postbus 800
8200 AP lelyatad
medinghuis
xulderuag*nplsln 2
tel. (03200) 9 9 1 11
lelex 40115
blz .
-
2.
~~
2.1
2.2
2.3
2.4
3.
Bodanprofie1
K M
Cntwatering
Gratie
TER
VAN I33DNA3.1 BegreErpeling
3.2 Diepe drainage in 1984
3.3 Diepe drainage in 1985
3.4 W r a sloten
3.5 Diepe drainage ap de middenstrook
3.6 Qldiepe drainage op de middenstrook
4. E REStLTATEN VAN DE
4.1 De stijghoogte van het gmndwater in het Pleistoceen
4.2 L% bodanrijping
4.3 De grmdwaterstand in de mlccene laag
4.4 De stand van het gewas
Op kavel W 62 in Oostelijk Flwoland ging de ontwateringstcestand in
de l w p der jaren plaatselijk meer en meer achteruit. In natte perioden kwan uitgebreid plasvormbg voor. Lk kavel ligt in een gebied met
sterke kwel. H e t bodenprofie1 t e s t a a t u i t ongweer 1,50 m klei op
Pleistcceen dekzand. Lk drainafstand w a s b i j u i t g i f t e 24 m.
In 1982 is op het ketreffende kavelgedeelte een aeratiekartering
gehmden. Daaruit bleek. d a t de rijping van de grand over het alganeen
zeer gering was. Plaatselijk l a g de 0% asratiegrens op minder dan
0,25 m b e d e n maaiveld. Lk wrzaak van de slechte bodenrijping bleek
een haard met zeer sterke kwel te z i j n ( 30 d d a g ) d i e ongweer
midden op de kavel ligt.
verbetering in de antwateringstcestand aan te brengen z i j n de
volgende maatregelen gencmen:
Qn
-
In 1982 is het betreffende kavelgedeelte begreppeld. De greppdafstand w a s 8 m. Na het aanbrengen van de greppeLs is luzerne ing*
zaaid. D i t gewas is d r i e jaar gehandhaafd. Na d r i e jaar bleek de
a e r a t i e van de grand voor een groat gedeelte van het terrein met
0,10 tot 0,25 m te z i j n gevorderd. Plaatselijk was de rijping ncg
weinig verbeterd. Op d i t kavelgedeelte werd tevens g e c a n s t a h r d ,
d a t de greppels in drcge p e r i d e n waterhcudend bleven.
-
In 1985 is als prcef op een gedeelte van de kwelplek een d i e p
drainage aangebracht, d i e het Pleistocene dekzand aansnijdt. Deze
drainage had ten doel de kwel gedeeltelijk weg te vangen en zo de
stijghoogte van het grondwater in het Pleistoceen te verlagen. Vwr
een grwt gedeelte van het betrokken terrein beantwoordde de d i e p
drainage aan het gestelde dcel, m a r v w r de plek met d e - s t e r k s t e
kwel Meek deze maatregel ncg niet afdoende.
-
In 1986 z i j n door de plek met de sterkste kwel bee sloten gegraven, wenwijdig aan de bestaande kavelsloten. H e t dcel van deze
maatregel was an de h a r d met zeer sterke kwel, d i e anderbssen
voldoende gelokaliseerd w a s , in het h a r t aan te pakken en oak hier
de s t i j g h m g t e voldoende in de hand te h e b b . Helaas begonnen de
sloten over een grote lengte zeer sterk op te bressen, waardwr het
talud instortte. H e t e f f e d van deze sloten op de stijghoogte bleek
nihFl te zijn.
-
In 1987 z i j n b s e n a e nianre sloten een aantal d i e p drains gelegd. Ditmaal werd bereikt, d a t de stijghoogte van het grondwater
i n het Pleistoceen daalde met 0,50 a 0.60 m. Daarna konden de
b s e n s l o t e n zander p r o b l m worden bebind en op diepte gebracht.
-
Als l a a t s t e antwateringmaatregel is op het kavelgedeelte b s e n de
nisloten ncg een a n d i e p drainage gel@ (1.00 m - mv) an de
overtollige neerslag te kunnen afvoeren..
Al de g e m x d e maatregelen h e b b tot heden als resultaat gehad, dat
de rijping van de grond zodanig is verbeterd, d a t een redelijk normale
exploitatie van het kavelgedeelte ncgelijk is. De rijping (en daarme
senehangend de ontwateringstcestand) is ncg niet vcor het gehele
terrein optimal. D i t b l i j k t mk u i t de stand van het gewas mais i n
1988, waarin ncg plekken met een m t i g e t o t zeer matige stand vwrk m . verwacht m g even& worden, dat de rijping de eerstvolgende
jaren nog g d e vmrtgang zal hebben, afhankelijk van de weersanstandigheden. Een verstandig cmgaan met de grond is w e l van het grcotste
belang. D i t houdt i n dat grondbewerking en dergelijke alleen onder
droge anstandigheden dienen plaats te vinden.
Kavel W 62 khcort t o t het bedrijf W 63, dat in 1979 als weidebedrijf
i n erfpacht is uitgegeven. Kort na de u i t g i f t e bleek, dat de ontwateringstoestand op het middengedeelte van kavel W 62 zeer te wensen
overliet. In p e r i d e n met veel neerslag kwam daar plasvorming voor. Ce
plasvonning breidde zich i n de loop der jaren steeds verder u i t . Door
het aanbrengen van een begreppeling gecanbineerd met luzerneteelt en
l a t e r door middel van diepe drainage en extra sloten is getracht verbetering in de ontwateringstoestand te brengen. .
Ce oorzaak van de slechte ontwateringstoestand en de resultaten van de
genanen maatregelk worden i n d i t rapport beschreven.
Kavel W 62 m r t t o t het bedrijf W 63, d a t wordt begrensd door de
Ganzenweg en het n a b r t e r r e i n Harderbroek. De ontwateringsproblanen
kwanen voor op de zuidelijke helft van W 62 ( z i e f i g . 1).
Figuur 1. S i t x a t i e kavel W 62.
De verdere a l g m e gegevens z i j n als volgt:
H e t bodanprofiel bestaat volgens sonderingen in 1986 u i t
een kleilaag
ter d i k t e van 1,40 a 1,60 rn op Pleistoceen dekzand. Wsen de kleilaag
en het dekzand kant een l a a g zeer f i j n verspoeld dekzand voor ter
d i k t e van 0,05 tot 0,15 rn. H e t onderste g d e e l t e van d e kleilaag, d i e
u i t s t e r k lmwze klei bestaat is ncg v r i j slap.
De hmgteligging van het maaiveld ter plaatse v a r i e e r t ongeveer van
2,70 tot 2,90 rn - w .
U i t stijghoogtanetingen, debietmetingen en ijskarteringen is gebleken,
d a t kavel W 62 in een gebied l i g t waar matige tot s t e r k e kwel voorkant
( 3 tot 5 mnldag). Voor d e ontginning was d e stijghccgte van het grand-
water i n het Pleistocene dekzand op deze kavel ongweer 0,40 rn m e n
maaiveld. H e t maaiveld is s M s d i e n 0,20 a 0,30 rn g d a a l d door zetting
en inklinking van de kleilaag.
In 1971, v w r aanleg van de drainage,was het debiet van slwt W 61/62
2,6 mn per dag en van slwt W 62/63 4,4 mn per dag. In 1984 waren deze
waarden respedievelijk 3 en 5 mn per dag, mgerekend over de t o t a l e
opprvlakte d i e op deze sloten afwatert.
B i j ijskarteringen bleek, d a t w k b i j strenge vorst praktis*
op de kavelsloten vcorkant, wat w i j s t op zeer sterke kwel.
gem ijs
Kavel W 62 is in 1969 begreppeld en ontgonnen. De greppelafstand was
8 m. In 1973 is de kavel gedraineerd op een afstand van 24 m. Tot
najaar 1975 z i j n de greppels tussen de drains nog gehandhaafd.
In 1981 is door het Rentarbt Oostelijk Flevoland op het slecht ontwaterde gedeelte van de kavel en de directe urgeving een aeratieka*
ring uitgwoerd. Hieruit bleek d a t de rijping op het hauite gedeelte
nog zeer gering w a s , vcoral ten zuidcosten van het kavelpad. Ce 0%
agratiegrens l a g hier maar nrmwelijks benden de h w v c o r .
3. MAA-
TER
VAN DE CNIWATERINSTOESTTAND
te verkrijgen en een betere rijping van de gmnd te bewerkstelligen, is het
kavelgedeelte (ruim 10 ha) in a p r i l 1982 opnieuw begreppeld.
De grepplafstand w a s 8 m. Na de begreppling is luzerne ingezaaid.
D i t gewas ontwikkelde zich zeer goed en is d r i e jaar gehandhaafd. In
het derde jaar began de luzerne pleksgewijs te vergrassen. In het
najaar van 1984 is het gewas ondergeploegd. D e weersanstandigheden
tijdens de zanemanden van 1982 en 1983 waren zeer gunstig v w r de
bevordering van de rijping. In 1984 w a s d i t in mindere mte het g w a l .
Qn op korte termijn verbetering in de ontwateringstoestand
B i j het opgraven van drains werd gg-anstaterd, d a t de draintuizen
rondan waren ingesloten door gereduceerde s t r u ~ r l o z klei,
e
zcdat
praktisch geen waterafvoer m a r de drains kon plaatsvlnden. Daarm
werd geadviseerd de greppels nog te handhaven en het perceel in te
zaaien met w i n t e r t a m e . D i t is g e h r c l , m a r het gwas is totaal misl u k t door gneltenvraat. In de zaner van 1985 z i j n toen nog s p e c i e h e n
v e r b m d . D i t is een goed gewas geworden. H e t heeft echter aan de
verdere rijping van de grond praktisch niets bijgedragen.
3.2 Diem drainaqe i n 1984
In het najaar van 1984 is als prcef ap de nwrd-wst zijde van de
kavel een aantal drains gelegd op een diepte van 1,60 rn b e d e n m a i veld. Deze drains liggen in het Pleistoceen dekzand en z i j n bedoeld,
a n de kwel zcdanig a£ te vangen, d a t een d i e p r e rijping van de bvengrond q e l i j k wordt. De drainafstand w a s 24 m ten nwrden van het
kavelpad en 16 m aan de zuidzijde (bijlage 1). .
W i t afvoemtingen van de d i e p drains kan worden krekend, d a t het
debiet van de drains ten zuiden van het kavelpad uiteenlwpt van 20
t o t 25 mn per dag. Aan de nwrdzijde van het kavelpad neant het debiet
a£ i n de richting van de tocht van angeveer 15 mn tot 5 mn per dag.
I n een drcge pericde tijdens de zaner van 1985 werd geconstateerd, d a t
een aantal greppels ten zuiden van het kavelpad plaatselijk water
bleven bevatten. Door de begrenzing van de n a t t e greppelgedeelten in
te meten, kon zo de h a r d met de sterkste kwel worden gelokaliseerd
(fig. 4).
3 . 3 D i m drainaqe i n 1985
Aang6rcedigd door het goede resultaat van de prcef met diepe drainage,
werd besloten a n w k op de zuidwestelijke kavelzijde d i e p drainage te
leggen met een drainafstand van 16 m. Daarnaast werd op de nwrdoostzijde op het gedeelte met de sterkste kwel nog een tussendrainage aangebracht (bijlage 1 ) .Deze d i e p drainage is in novanber 1985 u i t g e
vcerd. Helaas z i j n de dcains door een misverstand te ondiep gelegd,
zcdat ze grotendeels in de ongerijpte klei kwanen te liggen. ceze
drains voeren, v w r a l op de n w r d w s t z i j d e , m a r een geringe hoeveelheid water af.
Eind 1985 z i j n alle greppels dichtgeploegd. D i t ging op het gedeelte
waar de sterkste kwel vwrkant zeer m i l i j k , dwrdat de grond daar
een zeer geringe draagkracht had. In de winter en het v w r j a a r kwan
hier uitgebreide plasvorming v w r , waardwr de vwrgenamen v e r b van
aardappels ter plaatse omrqelijk was. Op de rest van de kavel is d i t
wel gelukt. H e t n a t t e gedeelte werd aan het begin van de zcmer ingezaaid mt gras. D i t gems had een redelijke o p k m t en grcei.
3.4 Extra sloten
w k op het slechtste gedeelte van de kavel een redelijke exploitatie zonder greppels msgelijk te maken, z i j n in o k t o k r 1986 twee extra
sloten gegraven ten zuidoosten van het kavelpad, door de b a r d met
zeer sterke kwel. Deze sloten liggen op respedievelijk 80 en 185 m
u i t s l a t W 62/63 (bijlage 2 ) . Ee s l w t d i e p t e w a s geadviseerd op
1,65 m beneden maaiveld. De gedachte was, d a t door het graven van deze
sloten de W d r u k op het tLISsenliggend gedeelte zcdanig zcu afnenen,
dat deze geen b e l a m r i n g vwr de verdere rijping van de grond meer
zcu zijn.
Vrijwel dadelijk nadat de eerste slwt, op 80 m u i t slwtW 62/63, w a s
gegraven, began de s l w t b o d m van 50 tot 115 m u i t het kavelpad s t e r k
op te bressen, waarbij grote brokken u i t het talud en plaatselijk w k
nog d a a r h i t e n in de slwt terecht k w m . Daarop wed k l o t e n de
M e slwt vwreerst minder diep te graven, nanelijk tot 1,40 m
beneden maaiveld. Daarbij bleef een kleilaag van 0,10 tot 0,20 m
&sen de s l w t b o d m en het dekzand aanwezig. Deze slwt bleef de
eerste dagen goed staan. Daarna begon de s l w t b o d m hier en daar te
scheuren en langzaan op te bressen. D i t proces ging steeds verder over
vrijwel de gehele lengte van de slwt. Het s t e r k s t w a s de opbressing
van 40 t o t 140 m u i t het kavelpad, echter minder e m s t i g dan b i j de
e e r s t e slwt. Operkelijk is d a t het t r a j e d waarover in de k i d e
sloten de s t e r k s t e opbressing voorkwan, precies correspondeert met de
g e n s t o t waar de greppels tijdens de zcmer van 1985 waterhdend
waren.
De uitgegraven slwtgrand is in het v w r j a a r van 1987 over de middens t r w k uitgesduxren.
3.5 D i e ~ edrainaqe
w de middenstrook
m a t de s t i j g h w g t e van het grandwater op de s t r w k h s e n de nisloten v w r het g r w t s t e deel nog zeer hoog was, is geadviseerd hier
een diepe drainage, op 1.70 m beneden maaiveld aan te leggen wenwij dig aan de sloten, met een drainafstand van 10 m (bijlage 3 ) . On de
drainlengte beperkt te h d e n in verband met het anderhcud, is geadviseerd an de drains op de n w r d w s t e l i j k e h e l f t van de s t r w k , v w r b i j
de kwelplek a f te l a t e n h i g e n naar de nislwt. On te vwrkanen
d a t de eindhizen van de drains j u i s t op of bmeden de s l w t b o d m
zouden k m te liggen, is geadviseerd de uitnanding van de drains op
een diepte van 1,50 m beneden maaiveld in de slmt te laten u i b m den. De drains z i j n evenals de vwrgaande a
d met p l y p r o p e n vezel. De d i m t e r van de drains is 80/72 mn.
Ee d i e p drainage is in m i 1987 uitgevcerd. Daarna werd langs het
omebreste gedeelte van de eerste s l a t een betuining aangebracht,
bestaande u i t perkcenpalen met een 1eng-k van 2 m met daarachter een
kunststof mat. Hierna kon de slwt weer op de wrspronkelijke diepte
worden gebracht. De beschceibg bleek voldcende s t e r k an de slwt in
vom te hcuden. AUem l i e p er plaatselijk nog v r i j veel water u i t het
talud over de beschceibg heen, waardwr het M u d zeer s l a p en mil i j k te o n d e r h d e n was. Qn d i t te verhelpen z i j n zo dicht m g e l i j k
aan weerszijden van de h i d e sloten d i e p drains gelegd, waatme w k
d i t euvel w a s verholpen. De tweede slwt is daarop w k b e t u M over de
volle lengte'en daarna op diepte gebracht.
De afvoer van de diepe drainage op de middenstrwk is enkele d e n
geneten. Het debiet v e r t m t weinig spreiding en is gemiddeld 33 mn
per dag.
3.6 Cndiepe drainaqe op de middenstrwk
moest de middenstrwk w k ncg
vwrzien worden van een ondiepe drainage. De drains z i j n gelegd op een
diepte van 1.00 m M e d e n maaiveld en vceren a f op de eerstgegraven
nieuwe s l a t . De diepte van deze drainage is enerzijds bepaald d w r de
rijpingsdiepte van de grand.
~ e leggen
t
van drains in de ongerijpte ncg v r i j slappe klei heeft
weinig zin, taneer daar w k in de t c e k m t geen d i e p r e rijping verwacht mag worden dan t o t 0,80 a 0,90 m h e d e n maaiveld. Anderzijds
met rekening gehcuden worden met eventuele d i e p grandtewerkingen
(zoals woelen na aardappelteelt) 'en met nog enige verdere klink van de
bvengrond
V a r afvcer van overtollige neerslag
.
De drainafstand is 8 m v w r wat htreft het gedeelte van 0-200 m u i t
het kavelpd en 12 m v w r de rest van de middenstrook, waar de rijping
van de grand wat verder gevorderd is (bijlage 4 ) . De drains z i j n in
novenber 1987 gelegd.
4. DE RFSULTATEN VAN DE MAATREX;ELEN
~e resultaten van de ontwateringsmatregelen kunnen met de volgende .
gunten worden aangegeven:
1. verlaging van de stijghoogte van het grandwater in het Pleistoceen.
2. Vordering van de bodenrijping.
3. Verlaging van de grandwaterstand in de Holocene laag.
4. De stand van het gewas.
W s e n de genoemje p t e n bestaat een nauw verband. Door verlaging van
de stijghoogte in het Pleistqceen kan de kleilaag t o t grotere diepte
rijpen. Coor de schmrvorming d i e b i j deze rijping ontstaat, k r i j g t de
grond een grotere dwrlatendheid en een groter waterbergend vermogen.
Daardwr treedt een verlaging van de maximan grandwaterstand op en een
betere stand van het gewas.
Het resultaat d a t elk van de ontwateringsmatregelen heeft gehad is
als volgt:
4.1 De stijqhooste van het srondwater in het Pleistoceesl
Ce aanleg van de eerste d i e p drainage in 1984 op de ncordoostzijde
van de kavel, gaf binnw het gdraineerde terrein een verlaging van de
stijghccgte van 0,10 t o t 0,50 m ( f i g . 2 ) . Waar de kwel r e l a t i e f minder
sterk is, e i j k ten nwrden van het kavelpad en in een strook langs
sloot W 62/63 trad de grootste daling op. Buiten het gdraineerde
t e r r e i n is de i n v l d van de d i e p drainage t o t op een afstand van
ongeveer 30 rn nog aantconbaar.
De tweede d i e p drainage in 1985 had over het alg-
geen of een
zeer gering effect ( f i g . 2 ) , doordat de drains allplaatselijk en
dan over een korte afstand de Pleistocene dekzandlaag aansnijden. Deze
drains voeren slechts een geringe hceveelheid water a f , in tegenstell i n g t o t de e r s t geleg3e diepe drains.
Het effect van
toonbaar ( f i g .
b o d d i e p t e al
meer dan 1 , O m
de h s e n s l o t e n op de stijghccgte is weneens niet aan3 ) . Door de sterke opbressing in de sloten was de
enkele dagen na het graven over een grote lengte niet
benden maaiveld.
De d i e p drainage in inei 1987 op het middenvak h s e n de nisloten
gaf weer een g d resultaat ( f i g . 3). D i t m a d trad ook op de plek met
de sterkste kwel een duidelijke verlaging van de stijghccgte op. Deze
verlaging z e t t e nog verder door, tcen i n novanter 1987 de aanvullende
d i e p drainage langs de h s e n s l o t e n werd aangebracht. De stijghoogte
op het middenvak is nu zodanig, d a t een verdere bodenrijping mag
worden verwacht.
Een g d e maat v w r de rijping van de grond z i j n de 100- en 0% -a&atiegrenzen. B i j de uitgangstoestand in 1982 lagen deze grenzen in het
betrokken terrein op w 62 zeer dicht b i j elkaar. Voor de weergave van
de vordering van de rijping is in d i t rapport daaran alleen de 0%
agratiegrens vermeld.
Sinds 1982 is d w r de diverse ontwaterings~atregeleneen g d e vordering van de rijping opgetreden. LE begreppeling geccmbineerd met de
t d t van luzeme gaf e r s t al een flinke verbetering ( f i g . 4 ) . idleen
op het gedeelte met de sterkste kwel bleef de agratiediepte zeer
onvoldoende. Na de aanleg van de diepe drainagesystenen is w k op d i e
plek een amtoonbare vordering van de a e r a t i e opgetreden. Hoewel de
s i t u a t i e nog niet optimaal is, mag gezien de stijghccgte van het
grondwater ter plaatse vemacht worden,dat de a e r a t i e nog verder zal
vorderen t o t een diepte van 0,70 a 0,90 m beneden maaiveld. De snelheid van deze vordering is s t e r k afhankelijk van de weersamtandigheden tijdens de zcmerperide ( v e r d q i n g s w e r s c h o t ) . In 1988 w a s het
versckil tussen de 100- en de 0% -aEratiegrens 0,10 a 0,15 m.
4.3 De qrondwaterstand in de Holocene laaq
In de uitgangstoestand b a n op het betreffende kavelgedeelte in n a t t e
p e r i d e n uitgebreide plasvorming v w r . Tijdens de p r i d e waarin het
kavelgedeelte w a s begreppeld (van 1982 t o t eind 1985) is gem plasvorming vwrgekawn. Na het dichtploegen van de greppels kwan alleen
plasvorming v w r op het kavelgedeelte waar vwrhem p e m e n t water i n
de greppels stand. Ook in de winterperiden 1986/1987 en 1987/1988
kwan daar weer plasvorming v w r . In de winter 1987/1988 waren de
ondiepe drains a l wel gelegd, maar de drainsleuven waren ncg niet
dichtgeschoven. Tussen de ruggen bleef water staan, v w r a l w k dwrdat
de bvengrond verreden was tijdens de n a t t e h e r f s t p e r i d e .
In de zcmerperide van 1987 en 1988 z i j n op het middenvak grandwaterstanden in de Holocene laag g m t e n in boorgaten ( f i g . 5 ) .
De diepte van de boorgaten w a s 1,10 m. I& o p n m van de grandwaterstanden op 22 j u l i 1987 en 1 9 j u l i 1988 gebeurden tijdens p r i d e n met
veel neerslag. De o p n m van 4 augustus 1988 vond plaats na een
p r i d e van zeven dagen met praktisch gem neerslag. I& boorgaten
lagen i n k i d e jaren -sen
de maisrijen.
Ten opzichte van de waamaning in 1987 z i j n de l ~ x i r n r mgmndwaterstanden in een natte p r i d e i n 1988 dl duidelijk lager als gwolg van de
aarileg van de ondiepe drainage. Op het kavelgedeelte met de sterkste
kwel stijgt de grandwaterstand in 1988 ook nog tot aan de h w v c o r ,
maar zakt in em droge p r i d e v r i j snel tot de 0% agratiegrens. I&
f l u c t u a t i e van het grandwater is op de rest van het terrein veel
geringer. De grandwaterstand op 4 augustus kant v r i j nauwkeurig wereen met de 0% aeratiegrens.
4.4 ~e stand van het sewas
E M mei 1987 is de middenstrook ingezaaid met mais. Door het k a d e
weer in juni waren de o p k m t e n de grcei van het gewas zeer traag.
vanaf begin juli w a s de ontwikkeling kter en waren de stand en de
kleur over het alganeen g d , a l w a s de massa d w r het l a t e zaaitijds t i p minder dan op vergelijkbare p r c e l e n . Plaatselijk k w m plekken
v w r met een minder gcede stand, vwmanelijk op het midden van het
perceel over ongeveer 100 t o t ' l 5 0 m vanaf het kavelpaden een 15 m
brede strook langs de tweede nieuwe slwt.
In 1988 is de mis op de middenstrook e M a p r i l gezaaid. tmordat de
vwrafgaande herfst- en winterpride zeer nat waren en e r in de
wintermaanden a l l m a r l i c h t e nachtvorst vwrkwan, w a s de stmctuur
van de hvenqrand b i j de inzaai v r i j slecht. Dank z i j het gunstige
weer in m i en juni w a s de grcei van de mis over het algeneen g o d .
B i j de beoordeling in juli had het gewas grotendeels m g d e stand.
Plaatselijk bleef de mais wat achter in grcei en op enkele gedeelten
w a s de stand hol en w a s de lengte van de planten ongeveer de h e l f t van
d i e op het g d e gedeelte ( f i g . 6 ) .
...
..
--
------..- -
Figu~c'
6 . St.--d v a n hot
q 19 ~ L L I ; ( T e a
qewas m o ; ~
van de ontwateringmaatregelen d i e op kavel W 62 z i j n genaren, v a l t
het volgende te leren:
- zeer sterke W
( > 10 d d ) kan een ernstige Marmering v o m
v w r de rijping van de grond. D i t is vooral het geval wanneer de
dikte van de Holocene laag b e p r k t is ( < 2,50 m) en wanneer de normale l a n d i n d r a i n a g e n i e t in de ~leistccenezandlaag ligt;
- wanneer de Holocene laag n i e t dikker is dan 1,60 m, is het m q e l i j k
de kweldruk te verlagen door middel van een horizontale drainage,
d i e in het Pleistocene zand wordt gelegd. Een verdere rijping van
de grond wordt daardwr m q e l i j k ;
- de drainafstand van de d i e p drainage is a£hankelijk van de Ws t e r k t e en de toelaatbare maxinum stijghccgte van het d i e p grondwater. Op W 62 is gebleken dat b i j de.daar vwrkcnrende kwelsterktes
van 10 tot > 30 d d , drainafstanden van respedievelijk 16 tot 8 rn
h e t best v o l d m ;
- de d r a M i e p t e dient z d a n i g te zijn, d a t de drains tenmhste
0,10 m diep in het zand liggen;
- het aanbrengen van extra sloten an de W weg te vangen is niet
aan te bevelen in verband met de b e p r k t e invloedssfer en de zeer
hcge kosten;
- een aanwlling n e t een ondiep drainagestelsel is nodig an overtoll i g e neerslag af te humen vceren;
- wanneer de Holocene laag dikker is dan 1,60 rn, wordt het aanbrengen
~ p r o b k m t i s c h dwrdat:
van een diepe d r a i n a ~rneer
le de drains te diep beneden het s l w t p i l k m te liggen;
2e een speciale drainermachine geschikt v w r d i e p drainage nodig
is.
Voor de kevordering van een verdere bodemrijping en voor een blijvende
werking van de drainage worden de volgende aanbevelingen gedaan:
- an de k h a a l d e resultaten niet weer grotendeels W e t te doen, met
nane de rijpingstcestand van de grond, is het zeer gewenst an de
kavel alleen onder droge amstandigheden te tewerken en te berijden;
- h e t is van groot M a n g d a t vooral de eindhizen van de d i e p
drains v r i j h e n blijven u i t s t r m . Daaran dienen de eindhizen
tenminste twee maal per jaar te worden gecantroleerd op mgelijke
verstopping door rrcdder of overhangend gewas;
- op de kavelgedeelten j u i s t ten noorden van het kavelpad en ten
zuiden van de middenstrook is de stijghccgte van het grandwater in
het Pleistoceen plaatselijk nog v r i j hccg. Mogelijk mten daar op
den duur nog enkele diepe drains worden bijgelegd.
.'\..
-
:'..
..
\
'... .
Iand b o c ~ wdrain=3 e 'q73
d,epe
&.
cLraqnfi3e
i e p e dra'tclaqe
.' .......\ ..
'\,'. ,
1C~84l
iq85
\,
....I..
'.,
,
\.. ''. ~.~
\,
- ..-
,