rninisterie van verkeer en waterstaat rijksdienst voor de ijsselmeerpolders ministerie van verkeer en waterstaat rijksdienst voor de ijsselrneerpolders - BlBLlOTHEEK RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS werkdocument ontwateringsmaatregelen op kavel w 62 in oostelijk flevoland en de resultaten daarvan door j. scholten werkdocumenten rijn als regel eerste versies van te schrijven rapporten (uittypen geschreven tekst) en daardoor uitsluitend bestemd voor intern gebruik; de verantwoordelijkheid voor d e tekst berust bii de auteur. postbus 800 8200 AP lelyatad medinghuis xulderuag*nplsln 2 tel. (03200) 9 9 1 11 lelex 40115 blz . - 2. ~~ 2.1 2.2 2.3 2.4 3. Bodanprofie1 K M Cntwatering Gratie TER VAN I33DNA3.1 BegreErpeling 3.2 Diepe drainage in 1984 3.3 Diepe drainage in 1985 3.4 W r a sloten 3.5 Diepe drainage ap de middenstrook 3.6 Qldiepe drainage op de middenstrook 4. E REStLTATEN VAN DE 4.1 De stijghoogte van het gmndwater in het Pleistoceen 4.2 L% bodanrijping 4.3 De grmdwaterstand in de mlccene laag 4.4 De stand van het gewas Op kavel W 62 in Oostelijk Flwoland ging de ontwateringstcestand in de l w p der jaren plaatselijk meer en meer achteruit. In natte perioden kwan uitgebreid plasvormbg voor. Lk kavel ligt in een gebied met sterke kwel. H e t bodenprofie1 t e s t a a t u i t ongweer 1,50 m klei op Pleistcceen dekzand. Lk drainafstand w a s b i j u i t g i f t e 24 m. In 1982 is op het ketreffende kavelgedeelte een aeratiekartering gehmden. Daaruit bleek. d a t de rijping van de grand over het alganeen zeer gering was. Plaatselijk l a g de 0% asratiegrens op minder dan 0,25 m b e d e n maaiveld. Lk wrzaak van de slechte bodenrijping bleek een haard met zeer sterke kwel te z i j n ( 30 d d a g ) d i e ongweer midden op de kavel ligt. verbetering in de antwateringstcestand aan te brengen z i j n de volgende maatregelen gencmen: Qn - In 1982 is het betreffende kavelgedeelte begreppeld. De greppdafstand w a s 8 m. Na het aanbrengen van de greppeLs is luzerne ing* zaaid. D i t gewas is d r i e jaar gehandhaafd. Na d r i e jaar bleek de a e r a t i e van de grand voor een groat gedeelte van het terrein met 0,10 tot 0,25 m te z i j n gevorderd. Plaatselijk was de rijping ncg weinig verbeterd. Op d i t kavelgedeelte werd tevens g e c a n s t a h r d , d a t de greppels in drcge p e r i d e n waterhcudend bleven. - In 1985 is als prcef op een gedeelte van de kwelplek een d i e p drainage aangebracht, d i e het Pleistocene dekzand aansnijdt. Deze drainage had ten doel de kwel gedeeltelijk weg te vangen en zo de stijghoogte van het grondwater in het Pleistoceen te verlagen. Vwr een grwt gedeelte van het betrokken terrein beantwoordde de d i e p drainage aan het gestelde dcel, m a r v w r de plek met d e - s t e r k s t e kwel Meek deze maatregel ncg niet afdoende. - In 1986 z i j n door de plek met de sterkste kwel bee sloten gegraven, wenwijdig aan de bestaande kavelsloten. H e t dcel van deze maatregel was an de h a r d met zeer sterke kwel, d i e anderbssen voldoende gelokaliseerd w a s , in het h a r t aan te pakken en oak hier de s t i j g h m g t e voldoende in de hand te h e b b . Helaas begonnen de sloten over een grote lengte zeer sterk op te bressen, waardwr het talud instortte. H e t e f f e d van deze sloten op de stijghoogte bleek nihFl te zijn. - In 1987 z i j n b s e n a e nianre sloten een aantal d i e p drains gelegd. Ditmaal werd bereikt, d a t de stijghoogte van het grondwater i n het Pleistoceen daalde met 0,50 a 0.60 m. Daarna konden de b s e n s l o t e n zander p r o b l m worden bebind en op diepte gebracht. - Als l a a t s t e antwateringmaatregel is op het kavelgedeelte b s e n de nisloten ncg een a n d i e p drainage gel@ (1.00 m - mv) an de overtollige neerslag te kunnen afvoeren.. Al de g e m x d e maatregelen h e b b tot heden als resultaat gehad, dat de rijping van de grond zodanig is verbeterd, d a t een redelijk normale exploitatie van het kavelgedeelte ncgelijk is. De rijping (en daarme senehangend de ontwateringstcestand) is ncg niet vcor het gehele terrein optimal. D i t b l i j k t mk u i t de stand van het gewas mais i n 1988, waarin ncg plekken met een m t i g e t o t zeer matige stand vwrk m . verwacht m g even& worden, dat de rijping de eerstvolgende jaren nog g d e vmrtgang zal hebben, afhankelijk van de weersanstandigheden. Een verstandig cmgaan met de grond is w e l van het grcotste belang. D i t houdt i n dat grondbewerking en dergelijke alleen onder droge anstandigheden dienen plaats te vinden. Kavel W 62 khcort t o t het bedrijf W 63, dat in 1979 als weidebedrijf i n erfpacht is uitgegeven. Kort na de u i t g i f t e bleek, dat de ontwateringstoestand op het middengedeelte van kavel W 62 zeer te wensen overliet. In p e r i d e n met veel neerslag kwam daar plasvorming voor. Ce plasvonning breidde zich i n de loop der jaren steeds verder u i t . Door het aanbrengen van een begreppeling gecanbineerd met luzerneteelt en l a t e r door middel van diepe drainage en extra sloten is getracht verbetering in de ontwateringstoestand te brengen. . Ce oorzaak van de slechte ontwateringstoestand en de resultaten van de genanen maatregelk worden i n d i t rapport beschreven. Kavel W 62 m r t t o t het bedrijf W 63, d a t wordt begrensd door de Ganzenweg en het n a b r t e r r e i n Harderbroek. De ontwateringsproblanen kwanen voor op de zuidelijke helft van W 62 ( z i e f i g . 1). Figuur 1. S i t x a t i e kavel W 62. De verdere a l g m e gegevens z i j n als volgt: H e t bodanprofiel bestaat volgens sonderingen in 1986 u i t een kleilaag ter d i k t e van 1,40 a 1,60 rn op Pleistoceen dekzand. Wsen de kleilaag en het dekzand kant een l a a g zeer f i j n verspoeld dekzand voor ter d i k t e van 0,05 tot 0,15 rn. H e t onderste g d e e l t e van d e kleilaag, d i e u i t s t e r k lmwze klei bestaat is ncg v r i j slap. De hmgteligging van het maaiveld ter plaatse v a r i e e r t ongeveer van 2,70 tot 2,90 rn - w . U i t stijghoogtanetingen, debietmetingen en ijskarteringen is gebleken, d a t kavel W 62 in een gebied l i g t waar matige tot s t e r k e kwel voorkant ( 3 tot 5 mnldag). Voor d e ontginning was d e stijghccgte van het grand- water i n het Pleistocene dekzand op deze kavel ongweer 0,40 rn m e n maaiveld. H e t maaiveld is s M s d i e n 0,20 a 0,30 rn g d a a l d door zetting en inklinking van de kleilaag. In 1971, v w r aanleg van de drainage,was het debiet van slwt W 61/62 2,6 mn per dag en van slwt W 62/63 4,4 mn per dag. In 1984 waren deze waarden respedievelijk 3 en 5 mn per dag, mgerekend over de t o t a l e opprvlakte d i e op deze sloten afwatert. B i j ijskarteringen bleek, d a t w k b i j strenge vorst praktis* op de kavelsloten vcorkant, wat w i j s t op zeer sterke kwel. gem ijs Kavel W 62 is in 1969 begreppeld en ontgonnen. De greppelafstand was 8 m. In 1973 is de kavel gedraineerd op een afstand van 24 m. Tot najaar 1975 z i j n de greppels tussen de drains nog gehandhaafd. In 1981 is door het Rentarbt Oostelijk Flevoland op het slecht ontwaterde gedeelte van de kavel en de directe urgeving een aeratieka* ring uitgwoerd. Hieruit bleek d a t de rijping op het hauite gedeelte nog zeer gering w a s , vcoral ten zuidcosten van het kavelpad. Ce 0% agratiegrens l a g hier maar nrmwelijks benden de h w v c o r . 3. MAA- TER VAN DE CNIWATERINSTOESTTAND te verkrijgen en een betere rijping van de gmnd te bewerkstelligen, is het kavelgedeelte (ruim 10 ha) in a p r i l 1982 opnieuw begreppeld. De grepplafstand w a s 8 m. Na de begreppling is luzerne ingezaaid. D i t gewas ontwikkelde zich zeer goed en is d r i e jaar gehandhaafd. In het derde jaar began de luzerne pleksgewijs te vergrassen. In het najaar van 1984 is het gewas ondergeploegd. D e weersanstandigheden tijdens de zanemanden van 1982 en 1983 waren zeer gunstig v w r de bevordering van de rijping. In 1984 w a s d i t in mindere mte het g w a l . Qn op korte termijn verbetering in de ontwateringstoestand B i j het opgraven van drains werd gg-anstaterd, d a t de draintuizen rondan waren ingesloten door gereduceerde s t r u ~ r l o z klei, e zcdat praktisch geen waterafvoer m a r de drains kon plaatsvlnden. Daarm werd geadviseerd de greppels nog te handhaven en het perceel in te zaaien met w i n t e r t a m e . D i t is g e h r c l , m a r het gwas is totaal misl u k t door gneltenvraat. In de zaner van 1985 z i j n toen nog s p e c i e h e n v e r b m d . D i t is een goed gewas geworden. H e t heeft echter aan de verdere rijping van de grond praktisch niets bijgedragen. 3.2 Diem drainaqe i n 1984 In het najaar van 1984 is als prcef ap de nwrd-wst zijde van de kavel een aantal drains gelegd op een diepte van 1,60 rn b e d e n m a i veld. Deze drains liggen in het Pleistoceen dekzand en z i j n bedoeld, a n de kwel zcdanig a£ te vangen, d a t een d i e p r e rijping van de bvengrond q e l i j k wordt. De drainafstand w a s 24 m ten nwrden van het kavelpad en 16 m aan de zuidzijde (bijlage 1). . W i t afvoemtingen van de d i e p drains kan worden krekend, d a t het debiet van de drains ten zuiden van het kavelpad uiteenlwpt van 20 t o t 25 mn per dag. Aan de nwrdzijde van het kavelpad neant het debiet a£ i n de richting van de tocht van angeveer 15 mn tot 5 mn per dag. I n een drcge pericde tijdens de zaner van 1985 werd geconstateerd, d a t een aantal greppels ten zuiden van het kavelpad plaatselijk water bleven bevatten. Door de begrenzing van de n a t t e greppelgedeelten in te meten, kon zo de h a r d met de sterkste kwel worden gelokaliseerd (fig. 4). 3 . 3 D i m drainaqe i n 1985 Aang6rcedigd door het goede resultaat van de prcef met diepe drainage, werd besloten a n w k op de zuidwestelijke kavelzijde d i e p drainage te leggen met een drainafstand van 16 m. Daarnaast werd op de nwrdoostzijde op het gedeelte met de sterkste kwel nog een tussendrainage aangebracht (bijlage 1 ) .Deze d i e p drainage is in novanber 1985 u i t g e vcerd. Helaas z i j n de dcains door een misverstand te ondiep gelegd, zcdat ze grotendeels in de ongerijpte klei kwanen te liggen. ceze drains voeren, v w r a l op de n w r d w s t z i j d e , m a r een geringe hoeveelheid water af. Eind 1985 z i j n alle greppels dichtgeploegd. D i t ging op het gedeelte waar de sterkste kwel vwrkant zeer m i l i j k , dwrdat de grond daar een zeer geringe draagkracht had. In de winter en het v w r j a a r kwan hier uitgebreide plasvorming v w r , waardwr de vwrgenamen v e r b van aardappels ter plaatse omrqelijk was. Op de rest van de kavel is d i t wel gelukt. H e t n a t t e gedeelte werd aan het begin van de zcmer ingezaaid mt gras. D i t gems had een redelijke o p k m t en grcei. 3.4 Extra sloten w k op het slechtste gedeelte van de kavel een redelijke exploitatie zonder greppels msgelijk te maken, z i j n in o k t o k r 1986 twee extra sloten gegraven ten zuidoosten van het kavelpad, door de b a r d met zeer sterke kwel. Deze sloten liggen op respedievelijk 80 en 185 m u i t s l a t W 62/63 (bijlage 2 ) . Ee s l w t d i e p t e w a s geadviseerd op 1,65 m beneden maaiveld. De gedachte was, d a t door het graven van deze sloten de W d r u k op het tLISsenliggend gedeelte zcdanig zcu afnenen, dat deze geen b e l a m r i n g vwr de verdere rijping van de grond meer zcu zijn. Vrijwel dadelijk nadat de eerste slwt, op 80 m u i t slwtW 62/63, w a s gegraven, began de s l w t b o d m van 50 tot 115 m u i t het kavelpad s t e r k op te bressen, waarbij grote brokken u i t het talud en plaatselijk w k nog d a a r h i t e n in de slwt terecht k w m . Daarop wed k l o t e n de M e slwt vwreerst minder diep te graven, nanelijk tot 1,40 m beneden maaiveld. Daarbij bleef een kleilaag van 0,10 tot 0,20 m &sen de s l w t b o d m en het dekzand aanwezig. Deze slwt bleef de eerste dagen goed staan. Daarna begon de s l w t b o d m hier en daar te scheuren en langzaan op te bressen. D i t proces ging steeds verder over vrijwel de gehele lengte van de slwt. Het s t e r k s t w a s de opbressing van 40 t o t 140 m u i t het kavelpad, echter minder e m s t i g dan b i j de e e r s t e slwt. Operkelijk is d a t het t r a j e d waarover in de k i d e sloten de s t e r k s t e opbressing voorkwan, precies correspondeert met de g e n s t o t waar de greppels tijdens de zcmer van 1985 waterhdend waren. De uitgegraven slwtgrand is in het v w r j a a r van 1987 over de middens t r w k uitgesduxren. 3.5 D i e ~ edrainaqe w de middenstrook m a t de s t i j g h w g t e van het grandwater op de s t r w k h s e n de nisloten v w r het g r w t s t e deel nog zeer hoog was, is geadviseerd hier een diepe drainage, op 1.70 m beneden maaiveld aan te leggen wenwij dig aan de sloten, met een drainafstand van 10 m (bijlage 3 ) . On de drainlengte beperkt te h d e n in verband met het anderhcud, is geadviseerd an de drains op de n w r d w s t e l i j k e h e l f t van de s t r w k , v w r b i j de kwelplek a f te l a t e n h i g e n naar de nislwt. On te vwrkanen d a t de eindhizen van de drains j u i s t op of bmeden de s l w t b o d m zouden k m te liggen, is geadviseerd de uitnanding van de drains op een diepte van 1,50 m beneden maaiveld in de slmt te laten u i b m den. De drains z i j n evenals de vwrgaande a d met p l y p r o p e n vezel. De d i m t e r van de drains is 80/72 mn. Ee d i e p drainage is in m i 1987 uitgevcerd. Daarna werd langs het omebreste gedeelte van de eerste s l a t een betuining aangebracht, bestaande u i t perkcenpalen met een 1eng-k van 2 m met daarachter een kunststof mat. Hierna kon de slwt weer op de wrspronkelijke diepte worden gebracht. De beschceibg bleek voldcende s t e r k an de slwt in vom te hcuden. AUem l i e p er plaatselijk nog v r i j veel water u i t het talud over de beschceibg heen, waardwr het M u d zeer s l a p en mil i j k te o n d e r h d e n was. Qn d i t te verhelpen z i j n zo dicht m g e l i j k aan weerszijden van de h i d e sloten d i e p drains gelegd, waatme w k d i t euvel w a s verholpen. De tweede slwt is daarop w k b e t u M over de volle lengte'en daarna op diepte gebracht. De afvoer van de diepe drainage op de middenstrwk is enkele d e n geneten. Het debiet v e r t m t weinig spreiding en is gemiddeld 33 mn per dag. 3.6 Cndiepe drainaqe op de middenstrwk moest de middenstrwk w k ncg vwrzien worden van een ondiepe drainage. De drains z i j n gelegd op een diepte van 1.00 m M e d e n maaiveld en vceren a f op de eerstgegraven nieuwe s l a t . De diepte van deze drainage is enerzijds bepaald d w r de rijpingsdiepte van de grand. ~ e leggen t van drains in de ongerijpte ncg v r i j slappe klei heeft weinig zin, taneer daar w k in de t c e k m t geen d i e p r e rijping verwacht mag worden dan t o t 0,80 a 0,90 m h e d e n maaiveld. Anderzijds met rekening gehcuden worden met eventuele d i e p grandtewerkingen (zoals woelen na aardappelteelt) 'en met nog enige verdere klink van de bvengrond V a r afvcer van overtollige neerslag . De drainafstand is 8 m v w r wat htreft het gedeelte van 0-200 m u i t het kavelpd en 12 m v w r de rest van de middenstrook, waar de rijping van de grand wat verder gevorderd is (bijlage 4 ) . De drains z i j n in novenber 1987 gelegd. 4. DE RFSULTATEN VAN DE MAATREX;ELEN ~e resultaten van de ontwateringsmatregelen kunnen met de volgende . gunten worden aangegeven: 1. verlaging van de stijghoogte van het grandwater in het Pleistoceen. 2. Vordering van de bodenrijping. 3. Verlaging van de grandwaterstand in de Holocene laag. 4. De stand van het gewas. W s e n de genoemje p t e n bestaat een nauw verband. Door verlaging van de stijghoogte in het Pleistqceen kan de kleilaag t o t grotere diepte rijpen. Coor de schmrvorming d i e b i j deze rijping ontstaat, k r i j g t de grond een grotere dwrlatendheid en een groter waterbergend vermogen. Daardwr treedt een verlaging van de maximan grandwaterstand op en een betere stand van het gewas. Het resultaat d a t elk van de ontwateringsmatregelen heeft gehad is als volgt: 4.1 De stijqhooste van het srondwater in het Pleistoceesl Ce aanleg van de eerste d i e p drainage in 1984 op de ncordoostzijde van de kavel, gaf binnw het gdraineerde terrein een verlaging van de stijghccgte van 0,10 t o t 0,50 m ( f i g . 2 ) . Waar de kwel r e l a t i e f minder sterk is, e i j k ten nwrden van het kavelpad en in een strook langs sloot W 62/63 trad de grootste daling op. Buiten het gdraineerde t e r r e i n is de i n v l d van de d i e p drainage t o t op een afstand van ongeveer 30 rn nog aantconbaar. De tweede d i e p drainage in 1985 had over het alg- geen of een zeer gering effect ( f i g . 2 ) , doordat de drains allplaatselijk en dan over een korte afstand de Pleistocene dekzandlaag aansnijden. Deze drains voeren slechts een geringe hceveelheid water a f , in tegenstell i n g t o t de e r s t geleg3e diepe drains. Het effect van toonbaar ( f i g . b o d d i e p t e al meer dan 1 , O m de h s e n s l o t e n op de stijghccgte is weneens niet aan3 ) . Door de sterke opbressing in de sloten was de enkele dagen na het graven over een grote lengte niet benden maaiveld. De d i e p drainage in inei 1987 op het middenvak h s e n de nisloten gaf weer een g d resultaat ( f i g . 3). D i t m a d trad ook op de plek met de sterkste kwel een duidelijke verlaging van de stijghccgte op. Deze verlaging z e t t e nog verder door, tcen i n novanter 1987 de aanvullende d i e p drainage langs de h s e n s l o t e n werd aangebracht. De stijghoogte op het middenvak is nu zodanig, d a t een verdere bodenrijping mag worden verwacht. Een g d e maat v w r de rijping van de grond z i j n de 100- en 0% -a&atiegrenzen. B i j de uitgangstoestand in 1982 lagen deze grenzen in het betrokken terrein op w 62 zeer dicht b i j elkaar. Voor de weergave van de vordering van de rijping is in d i t rapport daaran alleen de 0% agratiegrens vermeld. Sinds 1982 is d w r de diverse ontwaterings~atregeleneen g d e vordering van de rijping opgetreden. LE begreppeling geccmbineerd met de t d t van luzeme gaf e r s t al een flinke verbetering ( f i g . 4 ) . idleen op het gedeelte met de sterkste kwel bleef de agratiediepte zeer onvoldoende. Na de aanleg van de diepe drainagesystenen is w k op d i e plek een amtoonbare vordering van de a e r a t i e opgetreden. Hoewel de s i t u a t i e nog niet optimaal is, mag gezien de stijghccgte van het grondwater ter plaatse vemacht worden,dat de a e r a t i e nog verder zal vorderen t o t een diepte van 0,70 a 0,90 m beneden maaiveld. De snelheid van deze vordering is s t e r k afhankelijk van de weersamtandigheden tijdens de zcmerperide ( v e r d q i n g s w e r s c h o t ) . In 1988 w a s het versckil tussen de 100- en de 0% -aEratiegrens 0,10 a 0,15 m. 4.3 De qrondwaterstand in de Holocene laaq In de uitgangstoestand b a n op het betreffende kavelgedeelte in n a t t e p e r i d e n uitgebreide plasvorming v w r . Tijdens de p r i d e waarin het kavelgedeelte w a s begreppeld (van 1982 t o t eind 1985) is gem plasvorming vwrgekawn. Na het dichtploegen van de greppels kwan alleen plasvorming v w r op het kavelgedeelte waar vwrhem p e m e n t water i n de greppels stand. Ook in de winterperiden 1986/1987 en 1987/1988 kwan daar weer plasvorming v w r . In de winter 1987/1988 waren de ondiepe drains a l wel gelegd, maar de drainsleuven waren ncg niet dichtgeschoven. Tussen de ruggen bleef water staan, v w r a l w k dwrdat de bvengrond verreden was tijdens de n a t t e h e r f s t p e r i d e . In de zcmerperide van 1987 en 1988 z i j n op het middenvak grandwaterstanden in de Holocene laag g m t e n in boorgaten ( f i g . 5 ) . De diepte van de boorgaten w a s 1,10 m. I& o p n m van de grandwaterstanden op 22 j u l i 1987 en 1 9 j u l i 1988 gebeurden tijdens p r i d e n met veel neerslag. De o p n m van 4 augustus 1988 vond plaats na een p r i d e van zeven dagen met praktisch gem neerslag. I& boorgaten lagen i n k i d e jaren -sen de maisrijen. Ten opzichte van de waamaning in 1987 z i j n de l ~ x i r n r mgmndwaterstanden in een natte p r i d e i n 1988 dl duidelijk lager als gwolg van de aarileg van de ondiepe drainage. Op het kavelgedeelte met de sterkste kwel stijgt de grandwaterstand in 1988 ook nog tot aan de h w v c o r , maar zakt in em droge p r i d e v r i j snel tot de 0% agratiegrens. I& f l u c t u a t i e van het grandwater is op de rest van het terrein veel geringer. De grandwaterstand op 4 augustus kant v r i j nauwkeurig wereen met de 0% aeratiegrens. 4.4 ~e stand van het sewas E M mei 1987 is de middenstrook ingezaaid met mais. Door het k a d e weer in juni waren de o p k m t e n de grcei van het gewas zeer traag. vanaf begin juli w a s de ontwikkeling kter en waren de stand en de kleur over het alganeen g d , a l w a s de massa d w r het l a t e zaaitijds t i p minder dan op vergelijkbare p r c e l e n . Plaatselijk k w m plekken v w r met een minder gcede stand, vwmanelijk op het midden van het perceel over ongeveer 100 t o t ' l 5 0 m vanaf het kavelpaden een 15 m brede strook langs de tweede nieuwe slwt. In 1988 is de mis op de middenstrook e M a p r i l gezaaid. tmordat de vwrafgaande herfst- en winterpride zeer nat waren en e r in de wintermaanden a l l m a r l i c h t e nachtvorst vwrkwan, w a s de stmctuur van de hvenqrand b i j de inzaai v r i j slecht. Dank z i j het gunstige weer in m i en juni w a s de grcei van de mis over het algeneen g o d . B i j de beoordeling in juli had het gewas grotendeels m g d e stand. Plaatselijk bleef de mais wat achter in grcei en op enkele gedeelten w a s de stand hol en w a s de lengte van de planten ongeveer de h e l f t van d i e op het g d e gedeelte ( f i g . 6 ) . ... .. -- ------..- - Figu~c' 6 . St.--d v a n hot q 19 ~ L L I ; ( T e a qewas m o ; ~ van de ontwateringmaatregelen d i e op kavel W 62 z i j n genaren, v a l t het volgende te leren: - zeer sterke W ( > 10 d d ) kan een ernstige Marmering v o m v w r de rijping van de grond. D i t is vooral het geval wanneer de dikte van de Holocene laag b e p r k t is ( < 2,50 m) en wanneer de normale l a n d i n d r a i n a g e n i e t in de ~leistccenezandlaag ligt; - wanneer de Holocene laag n i e t dikker is dan 1,60 m, is het m q e l i j k de kweldruk te verlagen door middel van een horizontale drainage, d i e in het Pleistocene zand wordt gelegd. Een verdere rijping van de grond wordt daardwr m q e l i j k ; - de drainafstand van de d i e p drainage is a£hankelijk van de Ws t e r k t e en de toelaatbare maxinum stijghccgte van het d i e p grondwater. Op W 62 is gebleken dat b i j de.daar vwrkcnrende kwelsterktes van 10 tot > 30 d d , drainafstanden van respedievelijk 16 tot 8 rn h e t best v o l d m ; - de d r a M i e p t e dient z d a n i g te zijn, d a t de drains tenmhste 0,10 m diep in het zand liggen; - het aanbrengen van extra sloten an de W weg te vangen is niet aan te bevelen in verband met de b e p r k t e invloedssfer en de zeer hcge kosten; - een aanwlling n e t een ondiep drainagestelsel is nodig an overtoll i g e neerslag af te humen vceren; - wanneer de Holocene laag dikker is dan 1,60 rn, wordt het aanbrengen ~ p r o b k m t i s c h dwrdat: van een diepe d r a i n a ~rneer le de drains te diep beneden het s l w t p i l k m te liggen; 2e een speciale drainermachine geschikt v w r d i e p drainage nodig is. Voor de kevordering van een verdere bodemrijping en voor een blijvende werking van de drainage worden de volgende aanbevelingen gedaan: - an de k h a a l d e resultaten niet weer grotendeels W e t te doen, met nane de rijpingstcestand van de grond, is het zeer gewenst an de kavel alleen onder droge amstandigheden te tewerken en te berijden; - h e t is van groot M a n g d a t vooral de eindhizen van de d i e p drains v r i j h e n blijven u i t s t r m . Daaran dienen de eindhizen tenminste twee maal per jaar te worden gecantroleerd op mgelijke verstopping door rrcdder of overhangend gewas; - op de kavelgedeelten j u i s t ten noorden van het kavelpad en ten zuiden van de middenstrook is de stijghccgte van het grandwater in het Pleistoceen plaatselijk nog v r i j hccg. Mogelijk mten daar op den duur nog enkele diepe drains worden bijgelegd. .'\.. - :'.. .. \ '... . Iand b o c ~ wdrain=3 e 'q73 d,epe &. cLraqnfi3e i e p e dra'tclaqe .' .......\ .. '\,'. , 1C~84l iq85 \, ....I.. '., , \.. ''. ~.~ \, - ..- ,
© Copyright 2024 ExpyDoc