Het is straks te droog of te nat, maar we kunnen er

PROF. DR. IR. PATRICK WILLEMS (BURGERLIJK INGENIEUR BOUWKUNDE/HOOGLERAAR KU LEUVEN)
Het is straks te droog of te nat, maar
we kunnen er nu al wat aan doen
“De opwarming van de aarde laat momenteel een licht dalende trend zien, wat voer geeft
aan sceptici die vinden dat het meevalt. Het gaat echter om schommelingen en variaties
binnen een langzame evolutie, die tientallen jaren in beslag neemt. Droge perioden worden
langer, maar als het regent is dat meer en harder dan nu. Doordat de mondiale trend
langzamer is dan de klimaatschommelingen er omheen, is er nog tijd ons voor te bereiden op
de veranderingen. Het is zaak nu extra maatregelen te nemen, burgers te overtuigen van de
noodzaak van infiltratie en de waterbouwkundige infrastructuur aan te passen om straks de
gevolgen te kunnen opvangen”, zegt prof. dr. ir. Patrick Willems van de KU Leuven.
“De discussie over klimaatverandering is zo’n
tien jaar geleden goed op gang gekomen. Ik
was al bezig met het bestuderen van extreme
weerstoestanden en de invloed daarvan op de
werking van water- en rioleringssystemen en
het voorkomen van overstromingen langs
rivieren, waarbij ik ook watertekorten en de
droogteproblematiek betrok. Ik besloot mijn
eigen onderzoek te starten naar de invloed
van het klimaat op meteorologische systemen
en de impact van extreme regenval en lange
droge perioden op de waterhuishouding”, zegt
Patrick Willems, die als burgerlijk ingenieur
bouwkunde bij het ontwerpen van
constructies voor rioleringen en waterkerende
structuren rekening houdt met mogelijke
extreme toestanden. “Tegelijkertijd
analyseerde ik tijdreeksen om te proberen
daarin trends en patronen te ontdekken en
kansberekeningen te kunnen maken van te
verwachten extremen. Aanvoelen dat iets niet
in orde is met ons klimaat is niet meer
voldoende. Nauwkeurige voorspellingen zijn
nodig om er tijdig op te kunnen inspelen.”
Tijdens de Vakantiecursus, in januari op de TU
Delft, heeft Willems een historische trendanalyse gepresenteerd, gebaseerd op een
neerslagreeks van het KMI in Ukkel. “Op dit
weerstation meten ze al sinds 1898 op
dezelfde plaats en met hetzelfde toestel elke
10 minuten de neerslag. Daar maken we
dankbaar gebruik van. Zelf heb ik, met behulp
van een bewegend venster, vooral gekeken
naar extremen in perioden van 10 tot 15 jaar.
Het klimaat schommelt, maar dat geldt ook
voor de atmosfeer en de oceanen, die onder
invloed van de zon meer of minder
opwarmen. Tussen 1910 en 1920 en in de
jaren ‘60 telden de winters veel meer extreme
regenbuien die potentieel overstromingen
kunnen veroorzaken, dan tussen 1930 en 1940
en 1970 en 1990. De laatste twintig jaar zie je
weer meer neerslagextremen en bovendien
een stijgende trend”, aldus Willems.
Psychologisch effect
Prof. dr. ir. Patrick Willems
14
WATERBRANCHE 2014
“Los van de gebruikelijke klimaatschommelingen, is die ontwikkeling hoogstwaarschijnlijk het gevolg van de toename van het
aantal broeikasgassen in de atmosfeer en de
klimaatopwarming, maar dat is heel moeilijk
echt hard te maken.” Het feit dat we nu,
binnen de stijgende trend, te maken hebben
met een licht dalende tendens wat betreft de
klimaatopwarming, speelt volgens Willems
klimaatsceptici in de kaart. “Schommelingen
hebben een psychologisch effect. Tijdens
oscillatiepiekperiodes trekken overstromingen
de aandacht van waterbeheerders en politici
en wordt geld vrijgemaakt voor waterbeheer.
Als sprake is van een oscillatiedal, en er even
weinig gebeurt, verdwijnt die aandacht plots
en is er geen geld meer voor het onderhoud
van systemen die ons moeten beschermen.
Wanneer zich enkele decennia later weer een
oscillatiepiek voordoet krijgen we te maken
met alle gevolgen van dien. Door tijdens de
analyse gebruik te maken van een bewegend
venster over bepaalde periodes, middel je de
zaak wat uit. Wanneer je de ontwikkelingen
per jaar zou bekijken zijn er zoveel variaties
dat het moeilijk is daarin een trend te
ontdekken”, legt Willems uit. “Als we nu de
waterinfrastructuur vernieuwen, moet die 50 à
100 jaar meegaan. Daarom zijn voorspellingen
gebaseerd op trendanalyses zo belangrijk.”
Adaptief werken
Willems’ boodschap aan beleidsmakers en
waterbeheerders: probeer de evolutie naar
meer extremen tegen te gaan met beleidsmaatregelen en een aanpassing van de
waterbouwkundige structuur. Volgens hem
zullen in de toekomst steeds meer
combinaties van maatregelen opduiken, die
wateroverlast niet altijd kunnen voorkomen,
maar wel beperken.
“We moeten daarbij adaptief te werk gaan,
omdat niet bekend is wat de gevolgen van de
klimaatverandering precies zijn. Maak
bijvoorbeeld bufferbekkens niet té groot,
maar houdt de ruimte errond wel vrij, zodat
uitbreiding zonder veel moeite mogelijk is.
Zorg ervoor dat tijdens natte periodes minder
neerslag in het watersysteem terechtkomt of
buffer meer, waardoor gedurende droge
zomers meer water beschikbaar is. Denk ook
aan meer sedimentatie en bezinking en
probeer meer water te infiltreren in de
ondergrond.” Burgers kunnen daarbij volgens
Willems, voor zover ze beschikken over een
tuin, een rol spelen. “De afkoppeling van
regenwater is heel belangrijk. Water dat op
het dak van hun huis, schuur of garage valt,
kunnen ze best naar een infiltratievoorziening
in het gazon laten lopen. Via een sleuf in de
vijver laten lopen kan ook, zodat het water
pas als al die bestemmingen verzadigd zijn in
het riool komt. Bij nieuwbouw in Vlaanderen is
het al verplicht regenwaterputten te hebben
en dat water te gebruiken voor het
doorspoelen van het toilet of de wasmachine.
Infiltratievoorzieningen die het water in de
grond laten sijpelen zijn sinds kort eveneens
verplicht.”
Natuurlijke buffers
“Het stockeren van water in grote bufferbekkens is een kunstmatige oplossing. In elk
geval zullen we ook in Vlaanderen extra
maatregelen moeten nemen om voldoende te
bufferen.” Beter is het maximaal gebruik te
maken van natuurlijke buffering, maar dat kan
niet overal. Bijvoorbeeld in grote delen van
Nederland, waar het grondwater relatief hoog
staat. Willems: “Door het regenwater lokaal
vast te houden, bijvoorbeeld in open ruimtes
en publieke zones in de stad, zoals parken en
speeltuinen, houd je het uit de riolering. Na
een bui dringt het hemelwater op natuurlijke
wijze de ondergrond in, waardoor het
grondwaterniveau stijgt en de kans op
verdroging vermindert. Dat is vooral voor
Vlaanderen van belang, waar gek genoeg
(door de hoge bevolkingsdichtheid) de
hoeveelheid water die per hoofd van de
bevolking beschikbaar is beperkter is dan in
Spanje of Portugal. Op bepaalde plaatsen in
Vlaanderen pompen watervoorzieningsbedrijven nu eigenlijk veel te veel grondwater
op. In het zuidwesten, waar veel textielindustrie is, zijn plaatsen waar het grondwater
meer dan 100 meter lager ligt dan de
natuurlijke toestand. Dat is niet duurzaam.
Men moet de trend keren. De overheid moet
erop toezien dat die bedrijven minder
grondwater oppompen en vaker gebruik
maken van oppervlaktewater.” Ook daar
voorziet prof. Willems een probleem:
“Rivierwater zal in de toekomst minder
beschikbaar zijn door langere droge perioden.
Bovendien verslechtert de kwaliteit, doordat
de vervuiling constant blijft, maar er minder
water is om die te verdunnen. De drinkwater-
productie wordt dus duurder. Dat is een extra
motivatie om te werken aan grondwatervoeding. Het water regelmatig laten insijpelen
in de ondergrond. Laat het klassieke idee dat
regenwater zo snel mogelijk naar de rivier of
de zee moet varen, maar houdt het in de mate
van het mogelijke, en zeker veel meer dan nu
gebeurt, vast. Te beginnen door open ruimtes
niet alleen voor recreatie, sporten of
groenbeheer te gebruiken, maar tegelijk voor
waterberging.”
Turnhout
“In Turnhout, net over de grens bij BaarleNassau, hebben wij met architecten en
stedelijke planners alle groene ruimtes van de
stad in kaart gebracht.” Uit onderzoek dat
Willems samen met ir. Kristof De Vleeschauwer
en ir. Jelle Weustenraad heeft uitgevoerd blijkt
dat het benutten van groene zones in de stad
voor regenwaterberging (met een totale
oppervlakte van amper 1 procent van de
totale neerslagafstromingsoppervlakte van de
stad) leidt tot een reductie van het overstromingsvolume van de riolering met 30 tot 50
procent. “Dat is veel. Anderzijds is de impact
van deze berging in groene zones op de
ontvangende waterloop, en dus het overstromingsrisico verder afwaarts langs deze
waterloop, verwaarloosbaar. Door de
teleurstellende impact van de aanleg van
groene zones en buffers op de waterloop, is
meer aandacht nodig voor de implementatie
van gecontroleerde overstromingsgebieden
erlangs. Rechtstreeks bufferen langs de
waterloop zou kunnen leiden tot een grotere
reductie van het piekdebiet ervan. De stad
werkt aan de aanleg van een aantal
gescheiden rioleringen, waarbij het
regenwater afzonderlijk wordt afgevoerd en
net voor de instroom in de ontvangende rivier
wordt gebufferd in grote bergingsbekkens
voor een totaal van meer dan 80.000 kubieke
meter.”
WATERBRANCHE 2014
15