Beleidsplan Sociaal Domein - concept

Beleidsplan Sociaal Domein 2014-2015
Gemeente Soest
“De brug bouwen terwijl je er overheen loopt”
Voorwoord
Voor u ligt het beleidsplan Sociaal Domein 2014-2015 met als motto “De brug bouwen terwijl je er
overheen loopt”. En dat motto dekt in grote lijnen de inhoud van dit beleidsdocument. We hebben
een fundament gelegd voor de brug, maar daarmee is de brug nog niet af.
Het fundament is onze visie: We zijn er voor mensen die het op eigen kracht niet redden. Onze
nieuwe taken uit de WMO, Jeugdwet en Participatiewet zijn op 1 januari 2015 een feit. De uitdaging
is dat we het met minder middelen moeten doen. Om ondersteuning te kunnen bieden waar het
nodig is, gaan we optimaal gebruik maken van dat wat Soest goed kan en bezit: De eigen kracht
van de Soester samenleving.
De late wet- en regelgeving en het gebrek aan inzicht in de nieuwe doelgroepen stellen ons voor
dilemma’s. We willen klaar zijn als onze deuren opengaan op 2 januari 2015, maar we weten nog
niet alles. Daarom heeft het college de keuze gemaakt om te gaan luisteren, leren en goede
ervaringen toe te passen. In dit beleidsplan komen daarom drie tijdslijnen terug.
We beginnen nu, in 2014, met dat wat we nu weten. We leggen concrete beleidskeuzes voor aan
de gemeenteraad die we nodig hebben om onze verordeningen op tijd af te hebben en de
gemeentelijke organisatie klaar te zetten.
De tweede tijdslijn gaat over de doorontwikkeling naar 1 januari aanstaande. Met de raad, onze
maatschappelijke partners en inwoners willen we in gesprek gaan over de échte beleidskeuzes. In
dit beleidsplan geven we hiervoor denkrichtingen aan.
Tenslotte kijkt het college alvast verder vooruit. De decentralisaties staan niet op zich, maar zijn in
feite een volledige verschuiving in de verhouding tussen gemeente en haar inwoners. Ook in Soest
gaan we dat debat niet uit de weg. We zien er naar uit om hierover samen met u en met onze
partners in gesprek te gaan. Omdat niemand alle antwoorden heeft en we de kans krijgen samen
te leren en ontwikkelen. Zodat we de brug kunnen afbouwen!
Soest, juli 2014
Peter van der Torre, wethouder WMO en Participatie
Jannelies van Berkel, wethouder Jeugd
Inhoud
Voorwoord .......................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 1
Inleiding ........................................................................................................ 3
Hoofdstuk 2
Wat komt er naar ons toe? ............................................................................... 4
2.1
Inleiding ............................................................................................................... 4
2.2
De taken die naar ons toe komen ............................................................................ 4
2.3
De beweging in het sociaal domein .......................................................................... 5
2.4
Nieuwe sociale infrastructuur .................................................................................. 6
2.5
Vertaling landelijke beweging naar Soest .................................................................. 7
2.6
Tijdlijn drie decentralisaties 2014-2015 .................................................................... 7
Hoofdstuk 3 Wat is ons vertrekpunt? .................................................................................... 8
3.1
Inleiding ............................................................................................................... 8
3.2
Vastgestelde kaders ............................................................................................... 8
3.3
Vertaling kaders naar coalitie-akkoord ...................................................................... 8
3.4
Regionale afspraken ............................................................................................... 9
3.5
Conclusie .............................................................................................................. 9
3.6
Tijdlijn .................................................................................................................. 9
Hoofdstuk 4
Wat is onze opgave tot 2015?.......................................................................... 10
4.1
Inleiding .............................................................................................................. 10
4.2
Beleidskeuzes....................................................................................................... 10
4.3
De organisatie ...................................................................................................... 16
4.4
Tijdlijn ................................................................................................................. 19
4.5
Communicatie en participatie ................................................................................. 20
Hoofdstuk 5
Wat is onze opgave in 2015? ........................................................................... 21
5.1
Inleiding .............................................................................................................. 21
5.2
Wat willen we bereiken? ........................................................................................ 21
5.3
Wat gaan we daarvoor doen? ................................................................................. 22
5.4
Tijdlijn ................................................................................................................. 23
5.5
Participatie........................................................................................................... 23
Hoofdstuk 6
Waar gaan we heen ná 2015 ........................................................................... 24
6.1
Inleiding .............................................................................................................. 24
6.2
Stip aan de horizon ............................................................................................... 24
6.3
Gemeentelijke organisatie...................................................................................... 24
6.4
Tijdlijn ................................................................................................................. 24
6.5
Participatie........................................................................................................... 25
Achtergrondinformatie....................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1 Inleiding
‘Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving
mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger.
Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen,
leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker
verandert in een participatiesamenleving.
Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar
leven en omgeving.’
(Troonrede, 17 september 2013)
Op 1 januari 2015 is de decentralisatie van een groot aantal zorgtaken van Rijk naar gemeenten
een feit. Als gemeenten worden wij verantwoordelijk voor de uitvoering van taken op basis van:
•
De Participatiewet: gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wwb,
Wsw en een deel van de Wajong. Daarmee zijn wij verantwoordelijk om deze mensen van
levensonderhoud te voorzien en te begeleiden naar werk.
•
De Wmo 2015: gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid om maatschappelijke
ondersteuning te organiseren om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen en mensen zo
lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen.
•
De Jeugdwet: gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid over het gezond op kunnen groeien
en ontwikkelen van jeugd tot en met 23 jaar. Alle onderdelen binnen de jeugdzorg gaan onder
de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen.
Deze veranderingen vinden plaats in een bredere context. Van passend onderwijs, tot de
veranderingen in het wonen met welzijn en zorg, tot het gebruik van onze accommodaties: het
stelsel van zorg en welzijn is in beweging.
Om deze stelselwijziging, ook wel genoemd de verandering in het sociaal domein, goed voor te
bereiden is een aantal stappen nodig. Dit beleidsplan geeft richting aan de uitvoering van deze
stappen en is een nadere concretisering van de ‘Kadernota Sociaal Domein’ die in februari 2014 is
vastgesteld door de gemeenteraad.
Voor de leesbaarheid is ervoor gekozen de hoofdstukken te beperken tot de kern van de zaak. De
drie decentralisaties zijn echter op zich en als geheel complex. Om de complexiteit in dit
beleidsplan beheersbaar en begrijpelijk te houden is er voor gekozen om uitgebreidere informatie
als bijlage bij te voegen. In deze achtergrondinformatie wordt dieper ingegaan op “hoe is het nu”
en “wat verandert er” en “wat betekent dat”. Deze informatie beschouwen wij als onlosmakelijk
onderdeel van dit beleidsplan. Aan het eind van het beleidsplan is ook een verklarende woordenlijst
opgenomen.
In de opzet van dit beleidsplan ziet u de verschillende stappen en fasen terugkomen. Hierbij ligt de
focus voor nu op het bieden van zorgcontinuïteit per 1 januari 2015 voor hen die dat nodig hebben.
Dat maakt dat hoofdstuk 4 heel concreet in gaat op de keuzes die hiervoor nodig zijn op de korte
termijn. Hoofdstuk 5 gaat vervolgens in op de denkrichtingen voor 2015 en verder waarover wij
graag in gesprek gaan met de gemeenteraad en maatschappelijke partners. Tot slot wordt in
hoofdstuk 6 een aanzet gegeven voor de brede maatschappelijke discussie over waar de beweging
in het sociaal domein naartoe zou moeten. Dit gaat over de langere termijn en de Soester invulling
van de participatiesamenleving.
Maar we beginnen met een korte weergave van de taken en veranderingen die er op ons afkomen
(hoofdstuk 2) en de visie en uitgangspunten die de gemeente Soest daarbij hanteert (hoofdstuk 3).
3
Hoofdstuk 2 Wat komt er naar ons toe?
2.1 Inleiding
Het sociaal domein is in beweging. Vanuit het Rijk worden steeds meer taken bij gemeenten
neergelegd. De gedachte hierachter is dat de gemeente dichter bij de mensen staat en daardoor
beter kan inschatten wat écht nodig is. De andere reden voor het Rijk om de taken over te dragen
is dat gemeenten beter in staat worden geacht om onderlinge verbanden te leggen, waardoor
versnippering voorkomen kan worden. Daarbij legt het Rijk meteen een korting op: we krijgen geld
om de taken uit te voeren, maar dat is een stuk minder dan dat er nu beschikbaar voor is.
2.2 De taken die naar ons toe komen
Per 1 januari aanstaande worden wij verantwoordelijk voor de uitvoering van 3 nieuwe wetten: de
Participatiewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Hieronder een korte toelichting op deze 3 wetten.
2.2.1 Participatiewet
De oorspronkelijke gedachte achter de Participatiewet is: Eén regeling voor de onderkant van de
arbeidsmarkt. Daarbij worden de huidige Wet werk en bijstand (Wwb), Wet Arbeidsinschakeling
Jongegehandicapten (Wajong) en Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) vervangen door één
overkoepelende wet die decentraal door de gemeenten wordt uitgevoerd. Door de concurrentie
tussen regelingen weg te nemen en werkgevers de gelegenheid te bieden om mensen tegen
realistische loonkosten aan de slag te laten gaan, krijgen alle uitkeringsgerechtigden met een grote
afstand tot de arbeidsmarkt betere kansen. In de definitieve wetstekst is het “één regeling
principe” gedeeltelijk losgelaten: de uitvoering van de huidige Wajong wordt geen gemeentelijke
taak. De Participatiewet blijft wel de kapstok waaronder het begeleiden naar werk van de gehele
wettelijke doelgroep geregeld is.
2.2.2 Wmo 2015
De veranderingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) maken deel uit van het groter
geheel van veranderingen in de langdurige zorg. De doelstelling is dat mensen zo lang mogelijk
zelfstandig thuis blijven wonen en mee doen in de samenleving. Wie hierbij ondersteuning nodig
heeft, krijgt die zoveel mogelijk dichtbij, in de eigen leefomgeving. Dit betekent dat mensen eerst
zelf of met hun sociale omgeving een oplossing moeten vinden voor hun behoefte aan
ondersteuning. In tweede instantie kan men een beroep doen op de gemeente (via de Wmo) en/of
op de zorgverzekeraar. Voor mensen die echt niet (meer) in hun thuisomgeving kunnen wonen is
straks zorg beschikbaar via de Wet langdurige zorg (Wlz).
Om dit doel te behalen, krijgt de gemeenten een uitbreiding van taken in de nieuwe Wmo. Het gaat
om individuele begeleiding, groepsbegeleiding (dagbesteding) met bijbehorend vervoer, kortdurend
verblijf, beschermd wonen voor mensen met GGZ-problematiek en cliëntondersteuning.
De grote verandering in de nieuwe wet is dat we als gemeenten niet zozeer verantwoordelijk zijn
voor het compenseren van iemands beperking, maar voor het versterken van de eigen kracht. Een
doorontwikkeling van De Kanteling die sinds 2009 in de huidige Wmo al gaande is.
4
2.2.3 Jeugdwet
Gemeenten worden vanaf 2015 verantwoordelijk voor zowel begeleiden als behandelen en
beschermen van de jeugd tot 18 jaar1. Naast de huidige taak van het preventieve jeugdbeleid en
de jeugdgezondheidszorg worden gemeenten verantwoordelijk voor:
De huidige door de provincie gefinancierde geïndiceerde jeugdhulpverlening (nu geïndiceerd via
de Bureaus Jeugdzorg).
De geestelijke gezondheidszorg voor jeugd.
De zorg voor jeugd met een beperking (KmB).
De Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en de JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg op
civielrechtelijke uitspraak).
Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dit wordt samen met het Steunpunt
Huiselijk Geweld geïntegreerd tot het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en
Kindermishandeling (AMHK).
Deze wet heeft tot doel de enorme complexiteit in het huidige zorgstelsel rondom jongeren te
vereenvoudigen. Jeugdigen en hun ouders komen centraal te staan en de ondersteuning die zij
nodig hebben kan eenduidiger en efficiënter georganiseerd worden.
Voor de taken die door de nieuwe Jeugdwet naar de gemeente komen, wordt samengewerkt op
verschillende niveaus, zowel regionaal, bovenregionaal als landelijk. Voor enkele taken is de
gemeente wettelijk verplicht op te schalen, voor andere is dit wenselijk in verband met de
complexiteit, omvang en risicodeling.
De gemeente Soest werkt samen met de gemeenten in de regio Eemland en voor de
bovenregionale taken met de 6 Utrechtse regio’s. In het wettelijk verplichte Regionaal Transitie
Arrangement (RTA) Jeugd van oktober 2013 zijn afspraken gemaakt voor in ieder geval 2015. Deze
afspraken borgen de continuïteit van zorg, het behoud van de infrastructuur en het beperken van
de frictiekosten. Doordat er afspraken gemaakt zijn in het RTA Jeugd voor de regionale en
bovenregionale jeugdzorg, worden u in deze nota alleen nog de beleidskeuzes voorgelegd over de
keuzes die lokaal gemaakt moeten worden. Hierover meer in hoofdstuk 4. Voor uitgebreidere
informatie verwijzen wij naar de achtergrondinformatie in dit beleidsplan, waarin ook het passend
onderwijs is opgenomen.
2.3 De beweging in het sociaal domein
Het decentraliseren van taken van de rijksoverheid naar de gemeenten en provincies is al langer
gaande. Voorbeelden zijn het welzijnswerk, de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De decentralisatie van taken per 1 januari 2015 is echter
van een omvang die we nog niet eerder gezien hebben. De nieuwe taken betekenen dat we in de
gemeente Soest bijna de helft van onze middelen uitgeven in het sociaal domein.
De nieuwe taken gaan echter gepaard met een forse bezuiniging. Dat maakt het noodzakelijk om
anders te gaan kijken naar de uitvoering van deze taken en de verantwoordelijkheid van de
gemeente en inwoner. Hiertoe zijn landelijk al een aantal oplossingsrichtingen aangedragen:
•
Meer inzetten op preventie;
•
Meer inzetten op eigen kracht;
•
Meer inzetten op collectieve oplossingen in plaats van individuele voorzieningen;
•
Één huishouden, één plan.
1
Hoewel de leeftijdsgrens van 18 jaar het uitgangspunt is, kan jeugdhulp doorlopen tot maximaal het 23ste
levensjaar.
5
Deze ‘beweging in het sociaal domein’ laat zich samenvatten in onderstaande plaatje:
Ongeveer 85% van de bevolking heeft wel eens te maken met een algemene of collectieve
voorziening in het sociaal domein (buurthuis, consultatiebureau) zonder een probleem te hebben.
Vervolgens is zo’n 12% van de bevolking aangewezen op een ondersteunende voorziening
(bijstandsuitkering, thuiszorg, jeugdhulp). Circa 3% van de bevolking heeft meer of ernstige
problemen en specialistische of meervoudige hulp nodig. Die laatste groep betreft wel ongeveer de
helft van het totale budget in het sociaal domein2. En hier ligt de kern van de beweging van het
sociaal domein: hoe kunnen we de mensen die gebruik maken van de bovenkant (duurdere) kant
van de piramide naar de lichtere ondersteuning naar de onderkant van de piramide brengen?
Ter verscherping: het gaat hier om de beweging in het sociaal domein, niet het medisch domein.
En deze beweging in het sociaal domein betekent niet dat er geen mensen meer zijn die afhankelijk
blijven van de meest gespecialiseerde vormen van ondersteuning.
2.4 Nieuwe sociale infrastructuur
Een deel van het antwoord over hoe de beweging in het sociaal domein te bewerkstelligen, wordt
gevonden in het veranderen van de sociale infrastructuur. De oplossingsrichtingen die landelijk
aangedragen zijn, kunnen vertaald worden naar onderstaand beeld:
Inwoner
Sociaal netwerk
Basisvoorzieningen
Sociaal team/
Loketten
Specialistische
voorzieningen
2
Rijk geschakeerd, Sociaal Cultureel Planbureau juni 2014.
6
In de nieuwe sociale infrastructuur is de inwoner het centraal middelpunt. In de figuur hierboven
zijn er om de inwoner heen een aantal cirkels (schillen) gevisualiseerd. De eerste vormt het sociaal
netwerk. Familie, vrienden of buren kunnen een belangrijk steuntje in de rug voor kwetsbare
groepen zijn. Dat steuntje kan bijvoorbeeld zijn het meegaan met een afspraak of het helpen bij de
administratie. Ook de basisvoorzieningen kunnen helpen door het bieden van bijvoorbeeld
vrijetijdsbesteding of het ondersteunen van de ontwikkeling (huiswerkbegeleiding,
boodschappendienst). Beide cirkels vervullen op verschillende manieren en momenten een rol in de
ondersteuning van kwetsbare inwoners.
Als de eigen kracht van inwoners, ondersteuning door het netwerk en de producten en diensten
vanuit de basisvoorzieningen niet voldoende zijn om te kunnen participeren in de samenleving
volgt de cirkel van ondersteuning door de gemeente. Tot slot is er de cirkel van de specialistische
ondersteuning. Dit kan gaan om specialistische consultatie, advies en diagnostiek of uitvoering van
specialistische ondersteuning binnen de 'één huishouden, één plan'-constructie.
2.5 Vertaling landelijke beweging naar Soest
Nu wij als gemeente Soest meer taken krijgen, ontstaat de kans voor maatwerk en efficiëntie: één
huishouden, één plan. Met daarin een centrale rol van de eigen kracht van inwoners zelf en het
netwerk om hen heen. Wat dit precies betekent in de praktijk, daarover zullen we in gesprek
moeten met elkaar. Maar op de korte termijn zijn al een aantal keuzes nodig om op 1 januari
aanstaande een start te maken en inwoners te kunnen helpen. In hoofdstuk 4 worden deze keuzes
aan u voorgelegd. Op 1 januari aanstaande zijn we echter nog niet klaar. We zullen moeten gaan
ervaren hoe we de beweging in het sociaal domein daadwerkelijk realiseren. Hoe we de omslag
maken van ‘recht op’ in een verzorgingsstaat naar maatwerk in een participatiesamenleving.
In het volgende hoofdstuk meer over welke visie en uitgangspunten we in Soest hanteren bij de
keuzes die op korte termijn gemaakt moeten worden en de denkrichtingen over de beweging in het
sociaal domein. Hieronder een overzicht van de deadlines betreffende de decentralisaties zoals de
wetgever deze vastgesteld heeft.
2.6 Tijdlijn drie decentralisaties 2014-2015
feb '14
Soest:
maart '14
mei '14
juni ’14:
juli '14
aug '14
19-3:
Start begrotings-
Gemeente-
proces Soest
okt '14
nov '14
dec '14
1-7-‘15
raadsverk.
WMO 2015:
WMO 2015
Meicirculaire:
WMO 2015
WMO:
WMO:
Eerste Kamer
persoonsgegevens
31-10: verordening
hoogte budgetten
beschikbaar na
vastgesteld
Beschikbaar
publicatie in Staatsblad
Tweede Kamer - Voorlopige
Jeugd:
Eerste kamer
Jeugd en WMO:
Jeugd:
Stemt in met
inkoopkaders
31-10:verordeningen
Contracten getekend
Jeugdwet
zorgaanbieders klaar
vastgesteld
en vastgesteld
Participatie:
P-wet
Particpatiewet
Tweede Kamer Eerste Kamer
Jeugd en WMO:
P-wet: hoogte budget
1-12: verordeningen P-Wet: verordeningen
uitkeringen bekend
vastgesteld
overgangsregelingen
7
Hoofdstuk 3 Wat is ons vertrekpunt?
‘Bij elkaar komen is een begin, bij elkaar blijven is vooruitgang,
met elkaar samenwerken is succes.’
(Henry Ford)
3.1 Inleiding
We gaan leren decentraliseren. Wat betekent één huishouden, één plan, één regisseur? Wat is de
nieuwe taak van de gemeente? We hebben een visie, en gaan die in de praktijk brengen. En we
zijn bereid om te beginnen met de werkelijkheid. Want die kennen we. We weten ook dat het om
meer gaat dan om een transitie. Het hele proces van verandering in wetgeving, aanpak, denken,
gedrag, samenwerken, eigen kracht, gemeenschappelijkheid is een transformatie waarvan we
weten dat deze niet op 1 januari 2015 gerealiseerd zal zijn.
We zien onze taak in de ondersteuning van de Soester inwoner kortweg als faciliterend en
aanvullend daar waar de eigen kracht en het eigen netwerk tekort schieten. We dringen de overlap
terug en zoeken naar een sluitend netwerk. We beginnen nu, en de echte transformatie is daarin
het proces dat nu start.
3.2 Vastgestelde kaders
In de kadernota Sociaal Domein is in februari 2014 een aantal kaders vastgesteld door de raad.
Deze zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Zelfredzaamheid voorop; een groter beroep op eigen kracht;
De omgeving doet mee; actief inzetten van sociale netwerken;
Voorkomen is beter dan genezen;
Oplossingen per persoon, soms samen;
We laten niemand vallen;
Hulp dicht bij huis;
Eén huishouden, één plan, één regisseur;
Lokaal tenzij..
Uitvoering binnen door het rijk beschikbaar gestelde budgetten
Het volgende kader voor de uitwerking van deze uitgangspunten is daarbij meegegeven:
1. De professional (regisseur) bepaalt de toegang tot ondersteuning.
2. De regisseur beschikt over een budget om ondersteuning te organiseren.
3. We bundelen budgetten om te komen tot één huishouden, één plan, één regisseur, één
budget.
4. We werken met een beperkt aantal aanbieders
5. De gemeente stuurt op inhoudelijke, proces- en financiële resultaten en het naleven van
gemaakte afspraken.
6. De gemeente beperkt bureaucratie en stuurt op inrichting van efficiënte en rechtmatige
werkprocessen.
7. We gaan één of meer sociale teams (gebiedsteams) instellen.
3.3 Vertaling kaders naar coalitie-akkoord
Het college heeft in haar coalitie-akkoord 2014-2018 “Samen voor een vitale gemeente Soest” de
ambitie verwoord om ruimhartig beleid te voeren voor haar inwoners die ondersteuning nodig
hebben. Hierbij zoekend naar de mogelijkheid om de regie over deze ondersteuning terug te geven
aan de inwoner zelf. Deze regie wordt in het coalitie-akkoord niet alleen vertaald naar het
organiseren van een goed overleg met de cliënt om ondersteuning op maat te bieden, maar ook
naar het zoeken van mogelijkheden om samen met inwoners deze omslag in het sociaal domein
vorm te geven. Samen met belanghebbenden de beleidsontwikkeling vormgeven en samen leren
van ervaringen. En daar waar het gaat om samenwerking met andere gemeenten, blijft de lokale
zeggenschap door de raad over beleid en budget belangrijk: lokaal wat kan, (boven)regionaal wat
moet.
8
Om alle ambities uit het coalitie-akkoord en de Kadernota Sociaal domein vorm te geven wordt
gekozen voor een trapsgewijze aanpak waardoor ruimte gecreëerd wordt voor een passend
participatietraject per trede.
3.4 Regionale afspraken
In de Kadernota Sociaal domein zijn reeds kaders gesteld, maar ook de regionale afspraken
rondom de Jeugdwet, WMO 2015 en de Participatiewet geven richting aan de lokale
keuzemogelijkheden. Zij zijn daarom van groot belang in het proces van beleidsontwikkeling. Met
in ons achterhoofd “lokaal, tenzij..” conformeren wij ons aan deze regionaal overeengekomen
afspraken in bijvoorbeeld het RTA Jeugd en Wmo 2015. Met name over de nieuwe Jeugdwet zijn
vergaande regionale afspraken gemaakt. Deels ingegeven vanuit landelijke voorschriften. Voor de
Participatiewet geldt hetzelfde. In het nog op te richten regionaal Werkbedrijf wordt invulling
gegeven aan de garantiebanen voor inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (met
name voor Wajong en Wsw). Ook belangrijk in deze context is het regionale
samenwerkingsverband RWA/Amfors. In de afwegingen over het Werkbedrijf wordt uiteraard ook
de positie van RWA/Amfors meegenomen. In de bijlage treft u meer achtergrondinformatie aan
over de verschillende regionale afspraken. Belangrijk te vermelden is dat we in de jeugdzorg
samenwerken in de regio Amersfoort (excl. Nijkerk en incl. Eemnes) en in de WMO en
Participatiewet in de regio Eemland (incl. Nijkerk en excl. Eemnes).
3.5 Conclusie
De belangrijkste conclusie voor onze lokale kaderstelling is: We hebben een visie, maar we weten
nog niet alles. We gaan leren. Van de ontwikkelingen om ons heen en van de ervaringen van
andere gemeenten. Dat betekent dat we ons openstellen om ons beleid aan te passen als de
ervaring ons daartoe uitnodigt. Wat vast staat zijn de eerder genoemde uitgangspunten en kaders
voor dit proces. En wat vaststaat, is dat wij ons nu voorbereiden op 2015 en onze aanpak in 2015
zullen evalueren en waar nodig door ontwikkelen. Ondanks de onzekerheden staan we wel garant
voor een gedegen dienstverlening: de inwoner staat centraal. Dreigt iemand tussen regelingen in
te vallen en daardoor in de problemen te komen, dan is er altijd ruimte voor een gesprek en
maatwerk.
3.6 Tijdlijn
Juni/juli’14
Beleidsplan 2014/15
Via college naar inspraak adviesraden
sept/ okt’14
okt-dec ’14
Ronde/raadsbehandeling
Implementatie
9
Hoofdstuk 4 Wat is onze opgave tot 2015?
“Sometimes when you innovate, you make mistakes.
It is best to admit them quickly, and get on with improving your other innovations.”
(Steve Jobs, mede-oprichter Apple)
4.1 Inleiding
We hebben de ontwikkelingen in de nieuwe wetgeving geschetst. We kennen de visie en het
beleidskader. Tegelijk bevindt Soest zich net als alle gemeenten nog midden in het proces van
voorbereiding op de nieuwe wetgeving in het sociaal domein. Als gevolg van de achterblijvende
Rijkswetgeving gaat deze voorbereiding gepaard gaat met veel onduidelijkheid en onzekerheid.
Echter op 1 januari staan “de eerste klanten voor de deur” en moet “het” geregeld zijn. Wij hebben
tot 1 januari 2015 om ons voor te bereiden op deze nieuwe taken. In dit hoofdstuk geven wij weer
hoe Soest zich voorbereidt op deze opgave en hoe deze organisatorisch vorm kan krijgen. Om dat
te kunnen realiseren leggen wij keuzes voor die daartoe nu nodig zijn en ons afwegingskader bij
deze keuzes. In paragraaf 4.2 beschrijven we de keuzes die voortvloeien uit de veranderende
wetgeving en die voor 2015 in gemeentelijke verordeningen moeten zijn vastgelegd. Vervolgens
geven wij in paragraaf 4.3 weer hoe we de keuzes vertalen naar de organisatie van het sociaal
domein per 1 januari 2015. In onderstaand schema is zichtbaar hoe de ontwikkelingen tot 2015 op
wetmatig en beleidsgebied gepland zijn:
juni - augustus 2014
WMO en Participatiewet
vastgesteld
collegevoorstel beleidsplan
inspraak & advies beleidsplan
voorbereiden interne
organisatie (ICT, inkoop,
kwaliteit)
voorbereiden implementatie
sociaal team
RTA Wmo vaststellen
september - december 2014
vanaf januari 2015
Verordeningen vaststellen
Gegevensoverdracht
Contracten vaststellen
Nieuw beleid van kracht
Overgangstermijn cliënten
Nieuwe aanvragen
Deskundigheidsbevordering
medewerkers
Doorontwikkelen sociaal domein
Implementatie Sociaal Team
Communicatieplan
Participatie & communicatie
4.2 Beleidskeuzes
4.2.1
Keuze over de toegang tot maatwerk/specialistische voorzieningen binnen het
sociaal domein 2015
De keuze:
a. Toegang. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de
basisvoorzieningen niet toereikend zijn om een inwoner voldoende te ondersteunen, vindt de
inwoner van Soest de ondersteuning die hij zoekt op het gebied van jeugd, WMO en Participatie
via het sociaal team of één van de gemeentelijke loketten. Deze loketten en het sociaal team
blijven in ieder geval voor wat betreft het jaar 2015 naast elkaar bestaan.
b. Sociaal team. Het sociaal team wordt gepositioneerd naast de gemeentelijke loketten. In elk
geval in 2015. Het sociaal team gaat daarbij over de meervoudige en complexe vraagstukken
en de gemeentelijke loketten over de enkelvoudige vragen.
c. Toegangsbesluit. De professionals in het sociaal team en de loketten krijgen mandaat om een
beslissing op de toegang tot ondersteuning te nemen.
10
Afwegingskader
In de Kadernota Sociaal Domein heeft de raad zich uitgesproken voor het werken met integrale
gebiedsteam(s). In dit beleidsplan introduceren we vanaf heden de term Sociaal Team als concrete
invulling voor deze gedachte. In het sociaal team wordt expertise gebundeld op de drie domeinen
Jeugd, WMO, Participatie en breder. Het doel van deze integrale benadering is het voorkomen van
overlap in de ondersteuning als het gaat om meervoudige complexiteit binnen 1 huishouden. Dit is
de eerste belangrijke stap op weg naar de ‘1 huishouden, 1 plan, 1 regisseur’ gedachte .
Het streven is om per september 2014 te starten met deze integrale manier van werken. Het
sociaal team is nieuw en heeft een expertise die breder is dan de huidige afzonderlijke loketten
WMO en Werk en Inkomen BBS. Uit kostenoverwegingen en uit de gedachte dat we moeten gaan
ervaren, kiezen we er nu voor om in ieder geval in 2015 de huidige gemeentelijke inlooppunten
(Zorgloket, uitvoeringsdienst Werk en Inkomen BBS en het CJG) naast het sociaal team te laten
bestaan. Binnen de bestaande loketten zullen de enkelvoudige vragen op het gebied van zorg,
opvoeden en opgroeien, Werk en Inkomen, Schulden en Bijzondere bijstand worden afgehandeld
zoals dat nu ook gebeurt. Dit betreft de meerderheid van de vragen.
Belangrijk hier is om te onderstrepen dat er ook andere toegangsmogelijkheden tot ondersteuning
blijven bestaan: de huisarts, jeugdarts, medisch specialist behouden hun verantwoordelijkheid.
Ook op het gebied van Participatie bestaat er nog een poort: voor het aanvragen van een uitkering
wendt men zich eerst tot de servicedesk in Amersfoort. In regionaal verband heeft Soest hierover
afspraken gemaakt met het UWV. Na deze eerste poort vindt de lokale toegang plaats via het loket
Werk en Inkomen BBS.
4.2.2 Keuze over de versobering in de voorziening huishoudelijk hulp vanwege de
nieuwe WMO 2015 en de veranderde budgetten
De keuze:
We kiezen er voor om vooralsnog met bestaande aanbieders de dienstverlening te versoberen.
Daarnaast onderzoeken we de mogelijkheid van een algemene voorziening voor
schoonmaakondersteuning, vanuit de gedachte dat we vooral investeren in voorzieningen waar
mensen niet zelf in kunnen voorzien en voor mensen die niet op de "eigen kracht" kunnen
terugvallen.
Afwegingskader
Soest heeft op dit moment contracten met 4 aanbieders van hulp bij het huishouden (HH):
Zorgpalet Baarn-Soest, Amaris, TSN en T-zorg (dat Careyn overneemt). Deze aanbieders leveren
het huidige ondersteuningsaanbod in 3 categorieën:
HH 1: Signalering en schoonmaken
HH 2: Signalering en schoonmaken + lichte ondersteuning en coördinatie van regietaken
HH 3: signalering, schoonmaken, lichte ondersteuning, coördinatie van regietaken + coachende
begeleiding
Het huidig aanbod past bij de bestaande Wmo 2007, met een compensatieplicht op het “voeren
van een huishouding” en als belangrijk doel een schoon huis. Dit doel is in de nieuwe Wmo 2015
vervangen door een gestructureerd huishouden, dat moet bijdragen aan zelfredzaamheid en
participatie aan de samenleving.
Met ingang van 1 januari 2015 is de rijksbijdrage voor HH gekort. Aanvankelijk was deze korting
75 % op het huidig budget, met afspraken over de hervorming van de langdurige zorg uit 2013
werd de korting afgezwakt tot 40 % en inmiddels is door verdergaande verzachtende maatregelen
blijkens de meicirculaire 2014 de korting uitgekomen op 32 %. In de meerjarenbegroting van
Soest is voor HH € 3.329.408,- opgenomen als saldo van verwachte uitgaven en inkomsten uit
eigen bijdragen. Een doorrekening van de landelijke korting, betekent voor Soest een
bezuinigingstaakstelling van ruim € 1 miljoen.
Om onrust onder de huidige cliënten en aanbieders te voorkomen wil de gemeente Soest voorlopig
nog doorgaan met de huidige aanbieders. Omdat de huidige contracten eind 2014 aflopen, worden
hiertoe nieuwe afspraken gemaakt. Binnen de nieuwe contracten zal aansluiting worden gezocht op
de financiële taakstelling. Dit kan door het huidig aanbod te versoberen. Mogelijkheden hiertoe
11
worden gevonden in: beperken van tijdsbesteding per onderdeel, scherpere indicatiestelling, lagere
tarieven waarbij de aanbieder zelf afspraken met de klant maakt. De versobering zal worden
uitgewerkt samen met de huidige aanbieders en komt terug in de gemeentelijke verordening en
beleidsregels Wmo. In het laatste kwartaal van 2014 worden alle lopende indicaties HH dan
geherindiceerd. Bij deze herindicaties zal worden aangesloten op het versoberde beleid. In de
achtergrondinformatie die behoort bij dit beleidsplan, wordt in 2.3.1 nader ingegaan op dit
afwegingskader.
4.2.3
Keuze over de tegenprestatie naar vermogen zoals verplicht in de Wet Werk en
Bijstand vanaf 1 januari 2015
De keuze:
We kiezen er voor van onze inwoners die een bijstandsuitkering ontvangen een tegenprestatie te
vragen naar vermogen. De inhoud van de tegenprestatie wordt, waar mogelijk, afgestemd op de
wensen en mogelijkheden van de klant.
Afwegingskader
De uitvoering van de tegenprestatie dient te gelden naar vermogen voor alle bijstandsgerechtigden
met uitzondering van de duurzaam arbeidsongeschikten. Deze mag niet tot verdringing op de
arbeidsmarkt leiden en zal daarom bestaan uit vrijwilligerswerk. In de Participatiewet wordt het
volgende kader gegeven voor de tegenprestatie:
1. De cliënt heeft een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering (of per 1-1-2015 een uitkering in het kader
van de participatiewet).
2. Het betreft onbetaalde werkzaamheden/activiteiten.
3. De werkzaamheden/activiteiten zijn additioneel op reguliere arbeid/verdringen reguliere arbeid
niet (anders betreft het werken met behoud van uitkering).
4. Arbeidsinschakeling is niet het primaire doel van de werkzaamheden/activiteiten (als dit wel het
geval is betreft het een re-integratietraject of participatieplaats).
5. De activiteiten/werkzaamheden zijn nauwkeurig omschreven en afgestemd op de capaciteiten
en mogelijkheden van de cliënt.
6. De duur en omvang van de activiteiten/werkzaamheden zijn beperkt (zodat het re-integreren en
solliciteren niet in de weg staat).
7. Het gaat om maatschappelijk nuttige activiteiten (zo niet dan betreft het verplichte arbeid).
Deze wettelijke voorwaarden aan de tegenprestatie hebben we te respecteren. Maar bij het
toepassen van dit instrument zal maatwerk toegepast worden. Overigens mag de tegenprestatie
de arbeidsinschakeling niet in de weg staan als werk het doel van het traject is.
Achtergrond van de Soester keuze is dat minder relevante of zinvolle activiteiten niet tot motivatie
leiden en daarom te weinig effect zullen sorteren in termen van toenemende participatie en het
vergroten van de kans op uitstroom uit de uitkering. De tegenprestatie heeft weliswaar geen reintegratie doel, maar beoogt wel een prikkelend effect te hebben. Om heel duidelijk het niet
vrijblijvende karakter te onderstrepen, zal het nakomen van de verplichting expliciet worden
gehandhaafd.
Voor wat betreft activiteiten in het kader van de tegenprestaties: dit zijn klussen die door
verenigingen, bedrijven en maatschappelijke instellingen worden aangeboden. Aansluiting bij de
bestaande infrastructuur voor vrijwilligerswerk is daarom essentieel. Heel specifiek kunt u denken
aan: helpen met boodschappen doen, tuinonderhoud bij ouderen, helpen bij organisatie van een
festival, leesouder op school, opknappen van speelplekken in de wijk, schoonhouden van de
openbare ruimte, vrijwilligerswerk bij sportverenigingen, taalmaatje voor inburgeringsplichtigen, et
cetera.
12
4.2.4
Keuze over beleidsmatige aanpassing in het bereik van het huidige beleid om
inwoners met een bijstandsuitkering te begeleiden naar betaald werk als gevolg
van de bredere doelgroep met minder arbeidsvermogen
De keuze:
Werken naar Vermogen wordt Meedoen naar vermogen.
Afwegingskader
Begin 2012 heeft de raad het beleidsplan Werken naar Vermogen vastgesteld op basis van de Wet
Werk en Bijstand (WWB). Soest koos met dit beleidsplan voor de inzet op betaald werk als het
ultieme doel van re-integratie. Sociale activering en maatschappelijke participatie bleven wel als
gemeentelijke doelstelling overeind, maar de ondersteuning hiervan werd niet langer gedekt uit het
budget voor re-integratie. Ook heeft Soest sterk ingezet op het voorkomen van instroom in de
bijstand. Dit beleid is succesvol gebleken en wordt gecontinueerd. Tegelijk is er behoefte en
mogelijkheid om nu andere groepen actiever te begeleiden, ook al leidt dit niet direct tot betaalde
arbeid. Werken naar Vermogen wordt daarmee verbreed tot Meedoen naar Vermogen. Er is
budgettaire ruimte om nieuwe invulling aan het beleid te kunnen geven door het bereik van het
huidig beleid te verbreden.
De inzet van de Participatiewet is om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar vermogen
actief te laten deelnemen aan de maatschappij. Vanuit de gedachte van zelfredzaamheid en
gezamenlijke verantwoordelijkheid liggen er kansen en uitdagingen voor organisaties en voor ons
als gemeente. Om ons goed voor te bereiden kunnen we als gemeente Soest nu al een voorschot
nemen. Er zijn initiatieven vanuit de samenleving (Het Honk, De Soester Maatjes) die zich ook nu
al richten op het samen verantwoordelijk zijn voor elkaar en voor de Soester samenleving. Er zijn
groepen die straks vanuit de wet een doelgroep van het gemeentelijk beleid worden en het nu niet
zijn vanuit het huidig beleid. Voor deze groepen zijn mogelijkheden en re-integratie-instrumenten
bekend en bewezen succesvol. We kunnen nu al gebruik maken van deze kennis en ervaring en
daarnaast inspelen op nieuwe initiatieven vanuit de Soester samenleving. Dat willen we doen door
een instrumentarium beschikbaar te stellen ten behoeve van doelgroepen met een grotere afstand
tot de arbeidsmarkt, die hierdoor kunnen toetreden tot een vorm van participatie. De mensen die
uiteindelijk kunnen uitstromen maar waar nog een traject nodig is: scholing, loopbaantrajecten,
werkervaring.
In de gemeente Soest doet iedereen mee naar vermogen. Zelfredzaamheid in termen van
uitkeringsonafhankelijkheid door het aanvaarden van betaald werk blijft een belangrijke pijler in
het re-integratiebeleid maar is niet voor iedereen haalbaar. De Participatiewet omvangt ook de
verantwoordelijkheid voor de doelgroepen die zijn aangewezen op arbeidsmatige dagbesteding en
de blijvend arbeidsgehandicapten. Deze vragen een andere doelstelling die past bij het vermogen.
De Participatiewet biedt mogelijkheden en kansen om voor een bredere doelgroep reintegratiemiddelen in te zetten. We kiezen daarom voor een verbreding van het beleid: Van
Werken naar Vermogen naar Meedoen naar Vermogen. Deze keuze impliceert een intrekking van
het huidig beleidsplan Werken naar Vermogen per 1 januari 2015. De uitvoeringsorganisatie Werk
en Inkomen BBS is volledig toegerust om de begeleiding van bredere doelgroepen te kunnen
uitvoeren.
4.2.5
Keuze betreffende de ondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten
vanwege het wegvallen van landelijke regelingen:
De keuze:
Chronisch zieken en gehandicapten kunnen – bij aantoonbare meerkosten vanwege hun ziekte of
handicap – een beroep doen op de bijzondere bijstand. We kiezen hiermee voor maatwerk, ter
vervanging van de ongerichtheid van de huidige landelijke compensatieregelingen. Het beschikbare
budget wordt overgeheveld naar de Bijzondere Bijstand.
Afwegingskader
Het centrale doel van de regelingen die worden afgeschaft door de regering, was compensatie van
aannemelijke meerkosten door een chronische ziekte en/of beperking. De meerkosten kunnen
13
echter van geval-tot-geval variëren. Of iemand daadwerkelijk meerkosten heeft hangt van diverse
factoren af, zoals leefstijl, inkomen, opleidingsniveau.
We willen in Soest toe naar een vorm van ondersteuning van chronisch zieken en/of gehandicapten
die gericht de meerkosten compenseert en kiezen niet voor een forfaitaire regeling, omdat deze
geen rekening houdt met de individuele omstandigheden van het huishouden.
Om te voorkomen dat de ondersteuning alleen toegankelijk wordt voor huishoudens die een beroep
kunnen doen op regelingen in het kader van het armoedebeleid en we de armoedeval stimuleren,
bieden we de ondersteuning in de vorm van bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand is immers
voor iedereen toegankelijk en gaat niet uit van een inkomensgrens, maar van draagkracht.
Om te komen tot een efficiënte uitvoering, die de administratieve rompslomp voor burgers beperkt,
gaan we ons beleid bijzondere bijstand tegen licht houden, zodat mensen met een chronische
ziekte en/of beperking er eenvoudig een beroep op kunnen, zonder dat we de kosten niet meer
kunnen beheersen als gemeente. Tevens zullen we moeten bezien hoe we de extra aanvragen
bijzondere bijstand op een slimme en efficiënte manier kunnen afhandelen, zodat de kosten voor
uitvoering acceptabel blijven. Mogelijk zoeken we hiermee een verbinding met onze collectieve
zorgverzekering voor minima.
De budgetten die we als gemeente ontvangen voor de compensatie van de meerkosten voor
chronisch zieken en/of gehandicapten worden overgeheveld naar het budget voor de bijzondere
bijstand.
4.2.6 Keuzes aangaande de bekostiging van de ondersteuning als gevolg van regelingen
in de WMO en de Jeugdwet en de noodzaak tot kostenbeheersing
De keuze:
We gaan de maximale inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage vragen voor alle
maatwerkvoorzieningen in de Wmo en waar wettelijk toegestaan voor de Jeugd. Voor de
voorzieningen waarvoor dat nog niet gedaan werd, wordt een overgangsperiode van een half jaar
bepaald. Voor de ondersteuning door het sociaal team wordt vooralsnog geen eigen bijdrage
gevraagd. Voor de algemene voorzieningen vanuit de WMO willen we vanuit het profijtbeginsel de
eigen bijdrage gaan onderzoeken: de eigen bijdrage mag de laagdrempeligheid niet nadelig
beïnvloeden. In geval van een persoonsgebonden budget wordt nu gekozen voor een
collegebevoegdheid boven een algemene regeling die door de raad wordt vastgesteld om zo het
college in staat te stellen, maatwerk te kunnen leveren.
Afwegingskader
De bekostiging van de ondersteuning bestaat niet alleen uit de middelen die de gemeente vanuit
het Rijk ontvangt. Mensen betalen in veel gevallen ook zelf een gedeelte. Hierdoor wordt een
groter beroep gedaan op de financiële mogelijkheden van mensen.
In het Sociaal Domein willen we daarnaast ook een beroep gaan doen op andere mogelijkheden die
mensen te bieden hebben. Dit sluit aan op het principe van wederkerigheid en leidt naar
verwachting tot een structurele verlaging van de jaarlijkse groei van de uitgaven en tot bron van
inkomsten, waardoor mensen, die het echt nodig hebben, ook in de toekomst op goede
ondersteuning van de overheid kunnen blijven rekenen. Over deze denkrichting meer in hoofdstuk
5.
WMO 2015:
De Wmo 2015 maakt onderscheid tussen algemene en maatwerkvoorzieningen (de begrippen
staan gedefinieerd in de verklarende woordenlijst in de achtergrondinformatie bij dit beleidsplan).
Maatwerkvoorziening
Bij maatwerkvoorzieningen (in natura of middels een persoonsgebonden budget (PGB)) geldt op
grond van landelijke regelgeving een inkomens- en vermogensafhankelijke eigen financiële
bijdrage, waarvan de hoogte afhankelijk is van het inkomen en vermogen in relatie tot de leeftijd
en de huishoudsamenstelling van de cliënt. Deze eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening
wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK. Ten behoeve van de bekostiging van
maatwerkvoorzieningen willen we de aanvrager een maximale eigen bijdrage vragen, net zoals in
het huidige Wmo-beleid. De eigen bijdragen van een maatwerkvoorziening/ PGB zijn gelimiteerd
14
tot een bedrag gelijk aan de kostprijs (incl. kosten voor onderhoud, reparatie en verzekeringen)
van de voorziening. De kostprijs van een maatwerkvoorziening/PGB wordt bepaald door een
aanbesteding, na een consultatie in de markt of in overleg met de aanbieder. In de verordening
moet worden bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
Algemene voorziening
De financiële eigen bijdrage in de kosten van een algemene voorziening is nadrukkelijk niet
inkomens- en vermogensafhankelijk; deze bijdrage mag maximaal kostendekkend zijn. Er kan een
doelgroep-gekoppelde korting op de eigen bijdrage gegeven worden. Dit moet in de verordening
worden vastgelegd. Wij willen algemene voorzieningen - ook financieel - laagdrempelig houden,
zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt. Voor de betaalbaarheid
van algemene voorzieningen willen wij conform het profijtbeginsel wel (meer) eigen bijdragen gaan
vragen, voor zover niet wettelijk verboden (zoals bij cliëntondersteuning). Maar voor de toepassing
beoordelen wij of de eigen bijdragen geen barrière opwerpen die de laagdrempelige toegang
nadelig beïnvloedt.
Jeugdwet:
In de Jeugdwet is opgenomen dat er voor ondersteuning, zorg en jeugdhulp geen eigen bijdrage
gevraagd mag worden. Een uitzondering daarop vormt de ouderbijdrage voor jeugdhulp als deze
jeugdhulp verblijf buiten het eigen gezin inhoudt, of in de kosten van verblijf in een justitiële
jeugdinrichting:
Ouders en stiefouders moeten een ouderbijdrage betalen in de kosten van de aan hen en
aan de jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover de jeugdhulp verblijf buiten het gezin
omvat.
Er geldt geen bijdrageplicht bij adoptieplaatsing, bij ontneming van het gezag of bij een
nooduithuisplaatsing.
Bij jeugdhulp in het gedwongen kader kan alleen bij uithuisplaatsing een ouderbijdrage
worden opgelegd. De gemeente heeft in deze gevallen geen beleidsvrijheid.
De ouderbijdrage is ingegeven door het besparingsmotief: ouders van wie de kinderen buiten het
gezin worden verzorgd hebben minder kosten voor die kinderen. De vaststelling en inning van de
ouderbijdrage voor jeugdhulp zal, net als voor de Wmo, worden verzorgd door het CAK. De
gemeente heeft geen invloed op de hoogte en wijze van berekenen van de ouderbijdrage, omdat
hierin een Algemene Maatregel van Bestuur (vanuit de Minister) gevolgd moet worden. De
gemeente moet deze regels opnemen in de verordening jeugd.
Sociaal team:
Wij stellen voor in de ontwikkelfase van het sociaal team, of in ieder geval in 2015, geen eigen
bijdrage te vragen voor de ondersteuning door dit team. Het sociaal team wordt dus vooralsnog
aangemerkt als algemene voorziening zonder hier een financiële bijdrage voor te vragen van
gebruikers. Hiermee borgen we in de aanloopfase de laagdrempeligheid en toegankelijkheid voor
alle bewoners en voorkomen we administratieve drukte bij de professionals (een beschikking zou
nodig zijn bij het vragen van een eigen bijdrage).
Dit heeft tot gevolg dat er geen bezwaar-& beroepsprocedure gestart kan worden. Wanneer het
sociaal team wel als maatwerkvoorziening wordt aangemerkt of wanneer een financiële eigen
bijdrage gevraagd gaat worden, kan dat wel, maar zal het ook drempelverhogend werken.
Overigens is een klachtenregeling altijd van toepassing, ongeacht het type voorziening. Wel
ontstaat er hiermee een aantal aandachtspunten die wij als opdracht aan het team mee willen
geven:
•
Ondersteuning vanuit het sociaal team is kortdurend van aard;
•
Het sociaal team onderzoekt in de praktijk of er een onderscheid –binnen de reikwijdte en
taken van het sociaal team zelf- te maken is tussen algemene en maatwerkvoorziening.
PGB:
Als uit onderzoek/het gesprek blijkt dat mensen ondersteuning nodig hebben in de vorm van een
maatwerk/specialistische voorziening, dan is er wettelijk de keuzemogelijkheid om deze
voorziening zelf in te kopen middels een PGB. Het PGB draagt voor mensen met een beperking bij
aan het behouden van de regie over hun eigen leven. Mensen hebben de vrijheid om zelf te kiezen
welke zorgverleners zij willen en op welke tijdstippen zij die wensen te ontvangen.
15
In onze visie gaan we uit van eigen kracht. De wettelijk verplichte keuzemogelijkheid bij een
voorziening op toegang voor een PGB past uitstekend in deze visie. Wij willen echter wel
maatwerk kunnen leveren, waarbij er zorgvuldig gekeken moet worden of de zorgvrager bewust
kiest voor een PGB en of hij in staat is er goed mee te werken. In de basis zijn beide PGBregelingen (Jeugdwet en Wmo) gelijk. In zowel de Wmo 2015 als Jeugdwet zijn nieuwe
voorwaarden gesteld aan de toekenning van een PGB. Deze voorwaarden en kwaliteitseisen zullen
in de verschillende verordeningen worden opgenomen.
4.2.7
Keuze ter ondersteuning van ‘schrijnende gevallen’
De keuze:
We weten niet alles. En willen er ook zijn als een inwoner niet aan alle criteria voldoet waardoor
een onacceptabele situatie zou kunnen ontstaan. Daarom bieden we garantie op een gesprek, op
maatwerk en staan iedereen te woord. Ook na een ‘nee’ blijft deze mogelijkheid bestaan.
Afwegingskader
De veelheid van veranderingen, vanuit de wet en vanuit de eigen organisatie om de nieuwe taken
te kunnen uitvoeren, worden gestroomlijnd daar waar mogelijk, waar te overzien op dit moment,
en waar beheersbaar in de organisatorische processen. Toch kunnen we door ons gebrek aan
ervaring met de nieuwe taken, geen garanties geven voor wat betreft de ondersteuning. In dat
zeldzame geval dat een inwoner in Soest buiten regelingen valt, garanderen wij wel onze inzet op
het gesprek hierover. We bieden ook altijd de mogelijkheid om opnieuw in gesprek te gaan. We
zijn bereikbaar, toegankelijk en bieden ruimte voor maatwerk. In de uitvoering zal dit impliceren
dat we continu gaan bijstellen als de ervaring daarom vraagt. Dit vraagt flexibiliteit van de
organisatie.
4.3 De organisatie
Met de keuzes uit de vorige paragraaf en de verwerking hiervan in de verordeningen, is Soest voor
wat betreft de wetmatige en beleidsmatige kant klaar voor 2015. Ook de gemeentelijke organisatie
dient op 1 januari 2015 voorbereid te zijn op de nieuwe taken en daarvoor dient een aantal zaken
in de komende periode gerealiseerd te worden. In deze paragraaf geven we kort weer wat onze
opgave is, en hoe we ons beleid organisatorisch vorm geven per 1 januari 2015: voor wie, hoe, wat
en wat zijn de randvoorwaarden.
4.3.1 Over wie gaat het?
Er is nog veel onduidelijkheid en daarmee onzekerheid over wat nu exact het aantal inwoners is dat
vanaf 1 januari afhankelijk is van gemeentelijke ondersteuning. Ook welke ondersteuning zij
precies nodig hebben is nog niet volledig in beeld. Hieronder een korte schets van wat we wel
weten, gebaseerd op de meest recente informatie die in juni van 2014 beschikbaar was.
Participatiewet
De verwachting is dat er jaarlijks zo’n 12 inwoners extra instromen vanwege het wegvallen van de
Wsw en de aangescherpte toegang tot de Wajong. Daarnaast blijft de verantwoordelijkheid bestaan
voor de bestaande Wsw populatie en het sociaal werkbedrijf RWA/Amfors.
Wmo 2015
Bij de begeleiding (individueel en groepsgewijs), het vervoer naar de dagbesteding, het kortdurend
verblijf en het beschermd wonen gaat het in Soest om zo’n 900 personen.
Functie(s)
begeleiding
Aantal cliënten
95
Leveringsvorm
PGB
Jaar
2011*
begeleiding + kortdurend verblijf
52
PGB
2011
begeleiding + persoonlijke verzorging
71
PGB
2011
begeleiding + persoonlijke verzorging + kortdurend
35
PGB
2011
16
verblijf
begeleiding
332
ZIN
2012*
begeleiding + kortdurend verblijf
15
ZIN
2012
begeleiding + persoonlijke verzorging
294
ZIN
2012
kortdurend verblijf
1
ZIN
2012
Totaal
895
* Dit zijn de meest recente cijfers die we hebben. Eind 2014 verwachten we nieuwere cijfers te ontvangen.
Jeugdwet
In onderstaande tabel een overzicht van de situatie van de jeugd(zorg) op 1 januari 2013 in de
gemeente Soest. De aantallen zijn aan verandering onderhevig en ondersteuningsvormen kunnen
elkaar overlappen.
Totaal aantal jongeren t/m 17 jaar in Soest
9873
Jeugd AWBZ
215
e
234
e
Jeugd-GGZ 2 lijn
525
Provinciaal gefinancierde Jeugdzorg
195
Jeugd-GGZ 1 lijn
4.3.2 Waar kunnen inwoners terecht?
Inwoners van Soest die een ondersteuningsvraag hebben moeten weten waar zij op 1 januari
terecht kunnen. Uiteraard zullen zij bestaande ingangen blijven gebruiken. De huisarts en
jeugdarts blijven bovendien doorverwijzers. Deze kracht van de sociale infrastructuur van Soest
willen we behouden en in hoofdstuk 5 zullen we nader ingaan op de denkrichting over deze
samenwerking.
In deze paragraaf gaat het echter om de nieuwe taken die wij als gemeente krijgen in de toegang
tot maatwerk en/of specialistische voorzieningen. De ambitie die wij als gemeente Soest hierbij in
hoofdstuk 3 formuleren, is te komen tot één huishouden, één plan. Op 1 januari aanstaande is dit
nog niet gerealiseerd, maar wij willen wel een start gemaakt hebben en het huidig niveau van onze
dienstverlening tenminste handhaven. Daarom kiezen we zoals gezegd op de korte termijn voor
het doorontwikkelingen van onze bestaande gemeentelijke loketten en het ontwikkelen van een
sociaal team voor de meervoudige en complexe vraagstukken in Soest. Hieronder een weergave
van de organisatie zoals wij deze per 1 januari 2015 ingericht willen hebben:
17
Voor inwoners van Soest en de diverse doorverwijzers/toeleiders betekent dit dat er op de korte
termijn integrale toegang tot maatwerk en/of specialistische voorzieningen komt. Voor nu vinden
wij de kwaliteit van dienstverlening en de ervaring van het sociaal team van groter belang, en zo
kan het zijn, dat de achterliggende uitvoering nog niet volledig integraal is in 2015. Zoals gezegd in
het volgende hoofdstuk meer over onze denkrichting van dit groeimodel. We werken op deze wijze
stapsgewijs naar de “1 loket” gedachte toe.
Voor de organisatie betekent dit dat wij op korte termijn aanvullende expertise nodig hebben voor
het sociaal team, de nieuwe taken in de Wmo en de Jeugdwet.
4.3.3 Randvoorwaarden
Op basis van bovenstaande beeld zal zo snel mogelijk gestart moeten worden met de invulling en
voorbereiding. Hierbij zal uiteraard ook de samenwerking met diverse partners buiten de
gemeentelijke organisatie betrokken worden. Voor de gemeentelijke organisatie hebben we
gekozen voor een proces waarbij in verschillende werkgroepen nadere invulling gegeven wordt
aan onderstaande randvoorwaarden:
•
Efficiënte Werkprocessen
•
Administratie/ICT (inclusief aansluiting MensCentraal)
•
Personeel/scholing
•
Verordeningen en beleidsregels
•
Contractafspraken
•
Huisvesting
•
Communicatie
•
Privacy en gegevensuitwisseling
4.3.4 Financiën
Implementatiebudget 2014
Gekozen is voor een planmatige aanpak van de organisatorische veranderingen. In
deelplannen(‘Acties’) worden de verschillende randvoorwaarden vervuld. Voor dekking van de
kosten van deze plannen is een implementatiebudget beschikbaar. Voor de voorbereidingen tot 1
januari 2015 geldt het streven om binnen beschikbare budgetten blijven. Hieronder een overzicht
van dit budget en de op dit moment bekende en verwachtte uitgaven:
Inkomsten 2014
Jeugdwet
Wmo
Totaal beschikbaar
Implementatiebudget
€ 135.000
€ 102.825
€ 236.000
Eerder geoormerkte budgetten
Toegevoegd in meicirculaire
AWBZ decentralisatie uitkering
€ 473.825
Uitgaven 2014
Jeugdwet
Reeds toegezegd
€ 132.913
€ 105.000
Totaal uitgaven
€ 238.913
Nog beschikbaar
2014
Beoogde uitgaven:
Sociaal team
Externe inhuur
Voorbereiding
bestaande loketten
Omschrijving
Regionale verplichtingen
Inhuur beleidsondersteuning, inhuur
procesondersteuning, deskundigheidsbevordering
interne medewerkers
€ 234.912
€ 135.000
pm
pm
Zie achtergrondinformatie § 1.4
Implementatieplan wordt momenteel
voorbereid.
18
Beschikbaar budget 2015
De middelen voor de uitvoering van de taken die voortvloeien uit de decentralisaties worden vanuit
het Rijk, met inbegrip van de bestaande middelen voor re-integratie, gestort in het deelfonds
sociaal domein. De middelen voor de bestaande taken in de WMO worden niet in het deelfonds
gestort, maar worden apart beschikbaar gesteld.3
Het deelfonds sociaal domein, dat deel uitmaakt van het Gemeentefonds, blijft bestaan tot en met
2017. Per 1 januari 2018 vervalt het deelfonds en worden de middelen in beginsel verdeeld via de
algemene uitkering. Hieronder een overzicht van de bestaande en nieuwe middelen. Deze cijfers
komen uit de meicirculaire van juni 2014:
WMO (bestaande taken)
2014
2015
(euro's )
(euro's )
4.598.807
3.356.293
Deelfonds
sociaal domein
WMO/AWBZ (nieuwe taken)
5.729.056
Jeugdzorg (nieuwe taken)
9.907.537
Participatie
- bestaande taken
1.047.670
- bestaande taken + nieuwe doelgroep
- WSW
920.413
4.012.343
3.806.728
Totaal
deelfonds
20.363.734
Kosten van de uitvoering 2015
Het uitgangspunt voor de uitgaven in het sociaal domein is dat de middelen die het Rijk vanaf 2015
beschikbaar stelt toereikend zullen zijn. Daarbij wordt het kerntakentraject WMO in samenhang
met het sociaal domein onverminderd voortgezet. Er worden geen budgetten van andere
beleidsterreinen overgeheveld naar het sociaal domein.
Tegelijk zijn alle uitvoeringskosten en uitgaven nog niet inzichtelijk. We kennen nog geen precieze
cliëntenaantallen en hebben nog geen zicht op de precieze ondersteuningsbehoeften van onze
inwoners. Om deze onzekerheden op te kunnen vangen is inmiddels een éénmalige buffer van 2
miljoen euro gecreëerd voor het landingsjaar 20154. Deze is opgenomen in de Kadernota 2015 en
het doel is om in de Begroting 2015 een gespecificeerde exploitatiebegroting toe te voegen voor
het sociaal domein. Deze nieuwe exploitatiebegroting sociaal domein is in voorbereiding.
4.4 Tijdlijn
Juni/juli’14
Beleidsplan 2014/15
Via college naar inspraak adviesraden
Exploitatiebegroting
3
sept/ okt’14
okt-dec ’14
Ronde en raadsbehandeling
Implementatie
Communicatie
Daarnaast wordt een deel van het bestaande WMO beleid uit de algemene middelen betaald
Deze buffer is niet alleen voor het sociaal domein, maar ook om een eventueel begrotingstekort over 2015 op
te vangen.
19
4
4.5 Communicatie en participatie
De zorgtaken waarvoor de gemeente vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk is, zijn grotendeels
wettelijk bepaald. Voor de communicatie over dit beleidsplan betekent dit in grote lijnen het
volgende. De adviesraden Wmo en Sociale Zekerheid zullen om inspraak gevraagd worden.
Daarnaast ligt tot 1 januari 2015 voor alle betrokkenen de focus in de communicatie op het
zorgvuldig informeren over de veranderingen per die datum. Op hoofdlijnen ziet de communicatie
er als volgt uit:
Doelgroepen (op hoofdlijnen)
•
Adviesraden Wmo en Sociale Zekerheid
•
Maatschappelijk middenveld5
•
Huidige cliënten
•
Interne organisatie
•
Bewoners
Communicatiedoelstellingen
Adviesraden
Betrokkenen zijn op de hoogte van de beleidsuitgangspunten die gelden
Betrokkenen weten hoe het proces rondom beleids- en besluitvorming is vormgegeven en
kennen hun beperkte rol daarin
Betrokkenen voelen zich goed geïnformeerd
Betrokkenen voelen zich betrokken bij de verdere uitwerking
Betrokkenen vertellen hun achterban over het proces en de verdere uitwerking
Bewoners en huidige cliënten
Betrokkenen weten dat er wijzigingen zijn in het sociaal domein per 1 januari 2015 en
voelen zich goed geïnformeerd.
Betrokkenen weten voor welke zorg inwoners terecht kunnen bij de gemeente Soest en
waar ze informatie kunnen terugvinden.
Betrokkenen zijn zich ervan bewust dat van hen een andere rol wordt verwacht in de
samenleving
Betrokkenen zien de samenhang tussen de uitgangspunten en ontwikkelingen tussen de
verschillende wetten
Betrokkenen beginnen langzaamaan te beseffen dat er in de toekomst meer een beroep
wordt gedaan op de zelfredzaamheid van inwoners
Maatschappelijk middenveld, bestuur en interne organisatie
Betrokkenen (bestuur, interne organisatie, maatschappelijk middenveld) zijn op de hoogte
van de beleidsuitgangspunten die gelden
Betrokkenen (bestuur, interne organisatie, maatschappelijk middenveld) weten hoe het
proces rondom beleids- en besluitvorming is vormgegeven en kennen hun beperkte rol
daarin
Betrokkenen zien de samenhang tussen de uitgangspunten en ontwikkelingen tussen de
verschillende wetten
5
O.a. zorgaanbieders, nieuwe aanbieders, mantelzorgers, vrijwilligers, belangenbehartigers/cliëntraden, ,
huisartsen, ouderenorganisaties, wijkbewonersteams, bedrijven.
20
Hoofdstuk 5 Wat is onze opgave in 2015?
‘Transformeren is experimenteren’
(Thomas Hofmans, directeur RadarGroep)
5.1 Inleiding
In voorgaande hoofdstukken hebben we onze opdracht tot 2015 uitgewerkt en verhelderd, inclusief
welke keuzes we vragen om deze opdracht uit te voeren. Ook beschreven we dat we dit zien als
het begin van het proces naar de bredere beweging in het sociaal domein. In dit hoofdstuk gaan
we nader in op deze beweging. We willen denkrichtingen meegeven om in 2015 gezamenlijk tot
nieuwe keuzes te kunnen komen. Het gaat dan om het zoeken naar een nieuw evenwicht tussen
formele en informele zorg, tussen collectieve en individuele voorzieningen en tussen ‘wij lossen
jouw probleem op’ versus ‘zoek het zelf maar uit’.
Iedereen doet mee naar vermogen, zoveel mogelijk op eigen kracht, waar nodig met
ondersteuning van het sociaal netwerk of gemeentelijke ondersteuning waar dat netwerk tekort
schiet. Om dat te kunnen realiseren met ingrijpende bezuinigingen op de verschillende budgetten
zijn keuzes nodig. We hebben daartoe een aantal effecten geformuleerd die we willen realiseren.
Deze houden sterk verband met de eerder genoemde visie uit de Kadernota Sociaal domein.
5.2 Wat willen we bereiken?
Met de verandering in het sociaal domein willen we aantal maatschappelijke effecten bereiken:
-
Inwoners doen mee naar vermogen, eigen kracht wordt benut
-
De zelfredzaamheid en participatie neemt toe
-
Kinderen en jongeren groeien veilig en gezond op en ontwikkelen zich
-
De zorg normaliseert en demedicaliseert
-
Minder kinderen met een indicatie
-
De gezondheid en het welbevinden van inwoners nemen toe
-
Inwoners kunnen langer zelfstandig blijven wonen
Deze maatschappelijk effecten willen we meetbaar maken om te kunnen sturen. We gaan de
effecten daarom aan de volgende criteria toetsen:
-
Kwalitatief betere ondersteuning door de integrale maatwerk aanpak
-
Minder inzet van dure en intensieve zorg door preventieve aanpak vanuit algemene en
voorliggende voorzieningen en het sociaal team
-
Meer inzet van eigen kracht van inwoners
-
Meer inzet van mantelzorgers en vrijwilligers en een effectieve ondersteuning daarvan
-
Ontschotte hulpverleningsstructuur voor het hele gezin/ huishouden
-
Focus van de zorg en ondersteuning voor mensen die het echt nodig hebben
-
regie voeren op de resultaten van de ingezette ondersteuning en de uitgaven hieraan,
-
de toegang in de ogen van burgers logisch en dichtbij organiseren,
-
aanbod zo veel mogelijk lokaal en voor meer specifiekere vormen van ondersteuning ook
regionaal beschikbaar stellen voor onze inwoners,
-
waar mogelijk voorkomen dat (duurdere) specialistische zorg nodig is,
-
bureaucratie en organisatiekosten verminderen,
-
kosten voor zorg en ondersteuning binnen beschikbare budgetten houden.
21
5.3 Wat gaan we daarvoor doen?
Willen we deze effecten realiseren, dan zijn verdergaande keuzes nodig. Deze keuzes kunnen
echter niet eenzijdig vanuit een gemeentehuis gemaakt worden. Als we inwoners steeds meer
vragen mee te doen naar eigen kracht, als we vraaggerichter willen gaan werken, dan moeten we
deze kracht en vragen ophalen en het gesprek hierover aangaan. Over dit gesprek, en de
betrokkenheid van de gemeenteraad hierin, meer in paragraaf 5.5. Voor nu hebben we in elk geval
een aantal denkrichtingen uitgewerkt waarover we graag het gesprek aan gaan in 2015. Doel is te
komen tot een nieuw beleidsplan 2015 en verder.
1. Herijking basisinfrastructuur: Aanpassen aan behoefte en mogelijkheden.
Dit is in feite de basisvraag. We willen meer inzetten op algemene en collectieve oplossingen in
plaats van individuele voorzieningen. Maar wat is hiervoor nodig in de basisinfrastructuur? En
hoe sluit het huidig (welzijns)aanbod hierop aan? Het doel is overlap te minimaliseren en het
aanbod aan te laten sluiten op de vraag.
2. Heroverweging en toekomstbestending maken mantelzorgondersteuning.
Onze denkrichting: We zien mantelzorgondersteuning als integraal onderdeel van de
ondersteuning aan inwoners. De resultaten van lokale onderzoeken o.a. door MEZZO zullen als
basis dienen voor het heroverwegen en toekomstbestendig maken van de mantelzorgondersteuning in Soest.
3. Integrale toegang maatwerkvoorzieningen/ specialistische hulp sociaal domein doorontwikkelen.
Zoals in hoofdstuk 4 beschreven, zal de toegang tot maatwerkvoorzieningen/ specialistische
hulp binnen het sociaal domein (Werk en Inkomen BBS, WMO loket, CJG en sociaal team) in
2015 in stand blijven, met inachtneming van de in de WMO 2015 verplichte
meldingsmogelijkheid en het verplichte onderzoek. Deze vormen zullen in 2015 worden
geëvalueerd en worden doorontwikkeld, steeds vanuit de denkrichting: 1 huishouden, 1
regisseur, 1 plan. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor het CJG?
4. Samenwerking: door krachten te bundelen komen we verder.
Denkrichting: Samen komen we verder. Het gaat hierbij om alle vormen van samenwerking:
met onze inwoners, maatschappelijke organisaties, met onze regiogemeenten, maar
bijvoorbeeld ook tussen inwoners onderling. Met elkaar gaan we op zoek naar een nadere
concretisering. Ook hierbij vanuit de visie dat we met elkaar leren en ontdekken wat hierin
effectief is.
5. Ondersteuning cliënten
De denkrichting: Vanuit de 1 loket gedachte willen we de wettelijk verplichte onafhankelijke
cliëntondersteuning zo integraal mogelijk leveren, deels door sociale team(s) en waar mogelijk
met meer inzet van vrijwilligers. Vanuit deze 1 loketgedachte wordt het aantal loketten en
balies voor cliëntondersteuning beperkt en wordt verdere benutting van digitale mogelijkheden
nagestreefd.
6. Cliëntenparticipatie.
De denkrichting: Betrokkenheid vergroten en integraler maken.
We kennen verschillende vertegenwoordigingen in de huidige “kokers”. Voor het uitwerken van
deze denkrichting zoeken we graag onze cliënten op: Wat zijn de behoeften aan meer
integraliteit, aan minder verkokering.
7. Maatwerkvoorzieningen/specialistische voorzieningen collectiveren:
De denkrichting: waar mogelijk maken we voorzieningen algemeen of collectief en organiseren
we ze dichter bij de inwoner. Denk aan dagbesteding.
8. Heroverweging hulp bij het huishouden
De denkrichting over hulp bij het huishouden in het kader van de WMO 2015 is dat we
verschillende taakonderdelen bij verschillende partijen gaan beleggen en dat we vooral het
taakonderdeel “schoonmaakondersteuning” gaan heroverwegen: als een algemene voorziening
of op langere termijn niet langer door tussenkomst van de gemeente, maar door commerciële
partijen “in de markt”. In 2015 gaan we deze denkrichting verder invulling geven.
22
9. Wederkerigheid onderwerp maken van de gemeentelijke uitvoering van haar sociale taak.
We kennen al de tegenprestatie naar vermogen binnen de bijstand vanaf 2015. We kennen al
de eigen bijdrage. We denken aan een wederkerigheid in de dienstverlening binnen het bredere
sociaal domein.
10. Sturing: Waar gaan we op sturen? Zowel qua kwaliteit en resultaten.
Waar we op regionaal niveau inkopen, praten we actief mee in de ontwikkeling van kwaliteitsen resultaatafspraken. Wat niet op regionaal niveau ingekocht wordt, daartoe zullen we lokaal
kwaliteitseisen en prestatieafspraken ontwikkelen. Op lokaal niveau denken we ook aan nieuwe
prestatie-indicatoren in onze Planning&Control instrumenten: niet meer per “kolom” maar
sociaal domein-breed.
5.4 Tijdlijn
Jan.-juli’15
Participatietraject om te komen
tot beleidskeuzes
Juli-sept ’15
Vaststelling beleidsplan 2015 en verder
5.5 Participatie
Deze fase staat in het teken van de gezamenlijke beleidsontwikkeling langs uitgezette lijnen. Dat
vraagt een andere mate van participatie dan alleen informeren. Daarom zal een apart
participatieplan ontwikkeld worden waardoor we de raad en de samenleving goed kunnen
betrekken en het besef van zelfredzaamheid verder te stimuleren.
23
Hoofdstuk 6 Waar gaan we heen ná 2015
“Hoe belangrijk de verworvenheden van de verzorgingsmaatschappij ook mogen zijn, zij houden
het gevaar in zich de mensen onmondig en onzelfstandig te maken”
(kabinet Den Uyl, 1976)
6.1 Inleiding
Na de voorbereidingen in 2014, de eerste doorontwikkelingen in 2015-2017, komt de vraag of we
ingeslagen zijn op de weg naar de Soester participatiesamenleving? We komen, ook in Soest, van
een verzorgingsstaat. Er is tijd nodig om met elkaar het gesprek aan te gaan over waar we
uiteindelijk naar toe willen. Dit vraagt om een breed maatschappelijk debat, samenwerking,
opdoen van ervaring en bereidheid tot verandering.
6.2 Stip aan de horizon
De participatiesamenleving gaat niet over het afschaffen van de verzorgingsstaat, maar om een
andere manier van het samen nemen van verantwoordelijkheden, het herschikken van taken en
bevoegdheden. Verandering is dus een constante factor.
Duidelijk is, dat de komende jaren nagedacht moet worden over de nieuwe rolverdeling in de
samenwerking tussen de gemeente Soest en haar inwoners. Alleen al vanwege de financiële druk
die een enorme herijking vragen op de gemeentelijke uitgaven ten behoeve van zorg en
ondersteuning.
Duidelijk is ook, dat de gemeente deze omwenteling niet alleen kan maken. We gaan in gesprek
met onze partners: wat is onze taak, onze rol, onze functie, wat vinden we belangrijk, wat kunnen
we samen en waar zijn we van. Binnen de financiële mogelijkheden maar vooral gericht op de
lange termijn visie: de gemeente Soest als partner in een netwerk met andere partners samen
voor haar inwoners.
6.3 Gemeentelijke organisatie
We voeren het maatschappelijk debat en gaan richting de gemeentelijke uitvoering van de
toekomst. Vanuit de regierol van de gemeente waarmee we al in 2014/2015 aanvangen, vanuit de
gedachte ‘1 huishouden, 1 plan, 1 regisseur’ gaan we invulling geven. Wat betekent dit dan voor
Soest?
Het organisatieplaatje voor 2015 zal dus het vertrekpunt zijn voor de verdere invulling van de
nieuwe infrastructuur van de gemeente Soest. Dit plaatje zal niet het eindplaatje zijn. Want we
denken niet in plaatjes, maar in mensen en de rol van de gemeente voor mensen die het niet
redden op eigen kracht. Hoe ziet het sociaal team er uiteindelijk uit? Hoe zorgen we dat het
slagvaardig kan zijn, aanvullend, korte lijnen? Hoe praten de inwoners mee over hun eigen rol en
eigen oplossingen? Hoe bewaken we de efficiency en de kwaliteit?
De denkrichting hier is dat een sociaal team geen doel is, maar een middel om een doel te
bereiken. Het doel is ondersteuningsvragen op te lossen, op een effectieve, laagdrempelige en
vraaggerichte manier. Het doel is ook de overlap in de sociale infrastructuur terug te dringen.
Voorkomen moet worden dat een sociaal team een extra laag gaat worden in de infrastructuur. We
gaan leren en ervaren hoe een sociaal team een effectieve rol kan spelen. Dat leerproces gaat de
ontwikkelingsgedachte en verdere visievorming ondersteunen om helder te krijgen: hoe ziet de
passende sociale infrastructuur voor Soest er straks uit.
6.4 Tijdlijn
Jan. 2017
Participatie
dec . 2019
24
6.5 Participatie
Zoals zojuist ook beschreven, staat deze fase in het teken van het maatschappelijk debat. Hoe
kunnen wij met elkaar de toekomst tegemoet gaan, met welke rolverdeling? Deze fase is dan ook
de participatiefase bij uitstek: op het niveau van coproductie. We zullen een apart participatieplan
ontwikkelen om de samenleving nog nauwer te betrekken en het besef van zelfredzaamheid
verder te stimuleren.
25
Achtergrondinformatie
De bijlage “Achtergrondinformatie bij het beleidsplan Sociaal Domein” vormt onderdeel van dit
beleidsplan. Deze geeft verdieping en verbreding op achtergronden van de beleidsuitgangspunten.
De bijlage geeft daarnaast veel informatie over de complexiteit en inhoud van de drie
decentralisaties.