Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs

Heden en verleden
van het Nederlandse basisonderwijs
Studiewijzer Pabo Voltijd
Blok 1.4
2013-2014
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
INHOUD
BLOK 1.4 | HEDEN EN VERLEDEN VAN HET NEDERLANDSE BASISONDERWIJS .......................................3
BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 1.4 VT ......................................................................................6
HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES.................................................8
HOOFDSTUK 2.| DE BEROEPSOPDRACHT - VIJFTIG DAGEN VOOR DE KLAS: MIJN KIJK OP HET
ONDERWIJS EN OP MIJN ROL ALS LEERKRACHT................................................................................. 11
HOOFDSTUK 3.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ....................................................... 15
TAAL BIJ KLEUTERS ........................................................................................................................................................16
REALISTISCH EN FUNCTIONEEL REKENEN ............................................................................................................................19
ONTWIKKELINGSASPECTEN VAN NATUUR EN TECHNIEK ........................................................................................................22
BASISDIDACTIEK NATUUR EN TECHNIEK .............................................................................................................................24
BASISDIDACTIEK GESCHIEDENIS .......................................................................................................................................26
AARDRIJKSKUNDE LATEN LEVEN .......................................................................................................................................29
HET BELANG VAN MUZIEK VOOR HET JONGE KIND ................................................................................................................31
KLEUR EN VORM ...........................................................................................................................................................33
MIJN SPELEN IS LEREN EN MIJN LEREN IS SPELEN! ................................................................................................................35
ZONDER BEWEGEN KOM JE NERGENS ................................................................................................................................38
HET VOORBEREIDEN VAN SCHRIJFONTWIKKELING ................................................................................................................41
ELEKTRONISCHE MIDDELEN IN JE LEEROMGEVING ................................................................................................................44
DE NORMALE EN AFWIJKENDE SPRAAKONTWIKKELING ..........................................................................................................45
VAKOPDRACHT NEDERLANDS 1.4 ....................................................................................................................................46
VAKOPDRACHT MENS EN WERELD 1.3 / 1.4 (ALTERNEREND) ...............................................................................................48
EIGEN VAARDIGHEDEN ...................................................................................................................................................52
HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS ................................................................ 53
HOOFDSTUK 5. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING............................................................................. 55
HOOFDSTUK 6. | PRAKTISCHE INFORMATIE ...................................................................................... 57
BIJLAGE 1. | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT 1.4 - VIJFTIG DAGEN VOOR DE KLAS ... 60
BIJLAGE 2. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 1.4...................................................................... 62
BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT NEDERLANDS 1.4 ....................................... 64
BIJLAGE 4. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT MENS EN WERELD 1.3 EN 1.4 ..................... 65
BIJLAGE 5. | BEOORDELINGSFORMULIER SLB 1.4 .............................................................................. 67
BIJLAGE 6. | DE TAALNORM VAN DE PABO-HVA ............................................................................... 68
BIJLAGE 7. | BEOORDELINGSFORMULIER SPREKEN............................................................................ 71
BIJLAGE 8. | INHOUDELIJKE TOELICHTING BEOORDELINGSFORMULIER SPREKEN ............................... 72
BIJLAGE 9. | PRESENTEREN OP B2-NIVEAU........................................................................................ 73
BIJLAGE 10.| INHOUDELIJKE TOELICHTING BIJ PRESENTEREN OP B2-NIVEAU ..................................... 74
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BLOK 1.4 | Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs
INLEIDING - Het eerste jaar van de pabo staat in het teken van oriëntatie op het beroep. Je vormt je in brede zin
een beeld van wat het vak van leerkracht basisonderwijs inhoudt, je vormt ideeën over wat er van jou als
leerkracht wordt verwacht en wat een visie op onderwijs is waarbij jij je thuis voelt. Je verdiept je in de
geschiedenis van het Nederlandse onderwijs en de totstandkoming van actuele onderwijsconcepten. Je krijgt een
beeld van de manier waarop je onderwijsvisie als leerkracht van invloed is op je handelen in de klas.
Wat betreft dit blok stellen we ons een specifieke uitdaging. Het doel is dat je aan het einde van deze periode in
staat bent de volgende vraag te beantwoorden: Ben ik gemotiveerd en in staat om mijzelf in de resterende drie
jaar van de opleiding te ontwikkelen tot een startbekwame leerkracht basisonderwijs?
Deze ontwikkeling bestaat niet simpelweg uit het leren voor toetsen of het maken van vakafrondingen. Dat wat je
leert, moet ook bijdragen aan de ontwikkeling van je professionele identiteit als leerkracht. Dat betekent dat we
van je verwachten dat je langzamerhand bouwt aan je identiteit en je ambitie als professional. Wat is jouw visie op
de rol van de leerkracht? Hoe vind je dat het onderwijs georganiseerd zou moeten worden? Waar liggen je sterke
kanten, en welke eigenschappen zou je nog willen ontwikkelen? Hoe ziet de geschiedenis van het basisonderwijs
eruit, en wat kunnen we in de toekomst tegemoet zien? Kortom: aan het eind van de propedeuse willen we dat je
niet langer alleen in staat bent kennis in je op te nemen en te reproduceren, maar ook dat je je een eigen idee
vormt van wat het vak van leerkracht inhoudt.
Dat is niet gemakkelijk en die vragen hoef je nu ook allemaal nog niet volledig te kunnen beantwoorden. Je moet
er wel zeker van zijn dat je de komende drie jaar verder wilt nadenken over deze vragen. Je moet er zeker van zijn
dat je jezelf wilt ontwikkelen tot een startbekwame leerkracht die over drie jaar zelfstandig voor de klas kan staan.
Dat is waar we, met jouw inzet, dit blok naar streven.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Hoe ver ben je met de opleiding?
Je hebt het afgelopen jaar het domein van de Amsterdamse scholen en kinderen, de rijke leeromgeving en het spel
van jonge kinderen onder de loep genomen. Nu het einde van het jaar nadert, zul je wat meer uitzoomen naar het
vak leerkracht basisonderwijs als geheel. Hoe wordt eigenlijk gedacht over het basisonderwijs en de rol van de
leerkracht, toen en nu? Belangrijker: hoe zie jij het onderwijs en hoe beschouw je jouw toekomstige rol daarin?
In het schema hieronder geven we weer waar je je momenteel in chronologisch opzicht in de opleiding bevindt.
Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam
Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1
1.1 Amsterdams onderwijs in beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam
1.3 Leren door te spelen
1.4 Heden en verleden van het
Nederlandse basisonderwijs
Praktijk
Bovenbouw
Bovenbouw
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Differentiatie in opvoeden en onderwijzen
Kinderen leren op verschillende manieren
2
2.1 Leren en ontwikkelen
stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en
communicatie
2.3 De wereld verkennen: kinderen
leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Praktijk
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Bovenbouw
Bovenbouw
3
3.1 Hanteren van verschillen tussen
kinderen in de groep, in onder- c.q.
bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen:
Samenwerken met ouders en
deskundigen in en buiten de school
Praktijk
Onderbouw/bovenbouw
Onderbouw/bovenbouw
Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw
Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
4
4.1 Eigen (LiO)-groep:
verantwoordelijkheid nemen voor
het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen
en verantwoorden
Praktijk
Lint LIO, bouw specialisatie
Lint LIO, bouw specialisatie
Minor
Voorbereiden overgang naar het werkveld
4.3 Voorbereiden overgang naar het 4.4 Voorbereiden overgang naar het
werkveld
werkveld _
Lint LIO, bouw specialisatie
Lint LIO, bouw specialisatie
Het onderwijsprogramma van de pabo - Een overzicht van deze studiewijzer
Ieder lesblok wordt het onderwijs op de pabo verzorgd rondom een specifiek thema. Voor blok 1.4 is dat Heden en
verleden van het Nederlandse basisonderwijs. Met deze studiewijzer geven we je graag een overzicht van wat je dit
blok allemaal kunt verwachten.
Ieder blok is in feite schematisch op te delen in vijf onderdelen. Het themaonderwijs, dat in het schema hieronder
in het gele vak is aangegeven, bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis aan het einde
van het blok wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1 van deze studiewijzer).
Daarnaast werk je het gehele blok aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en
vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet (links in het schema), en de praktische toepassing van die kennis
voor de klas ('Praktijk', rechts in het schema) - vandaar ook dat de beroepsopdracht in het schema in het midden is
geplaatst. Het beroepsproduct dat je aan het eind van het blok oplevert, heeft altijd een directe link met het
werken in de klas en in de school (zie hoofdstuk 2). De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het
teken van het periodethema. Je volgt vakcolleges en je oefent je vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. In
hoofdstuk 3 zijn alle vakken die je dit blok gaat volgen uitgebreid beschreven, alsmede de literatuur die je ervoor
nodig hebt, en alle andere relevante informatie.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Let op: het is van belang dat je weet dat sommige, verschillende vakken vallen onder dezelfde studiegidscode, die
steeds als één eenheid worden getoetst. Aan het begin van hoofdstuk 3 van deze studiewijzer leggen we dat nog
eens helder uit.
Natuurlijk loop je dit blok ook weer echt mee in de praktijk van het basisonderwijs, te weten in de onderbouw
(groep 1 en 2). Hoewel alle informatie daarover in de praktijkgids vermeld staat (die is te downloaden via de
DLWO) worden de belangrijkste zaken met betrekking tot de praktijk voor het komend blok in hoofdstuk 4 van
deze studiewijzer nog even voor je op een rijtje gezet.
Tijdens de studieloopbaanbegeleiding (hoofdstuk 5 van deze studiewijzer) word je begeleid door je kerndocent.
Deze ondersteunt je bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, ziet toe op je studievoortgang en helpt je bij het
koppelen van je stage-ervaringen aan je ontwikkeling op de opleiding.
Het onderwijsprogramma voor dit blok ziet er als volgt uit:
Themaonderwijs: Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs

Thematoets (PE + RW)
Kennis en Vaardigheden
Beroepsopdracht
Praktijk






Vaktoets KO + BW
Vaktoets MW
Vakopdracht Nederlands
EV toets MW
Beroepsopdracht
Praktijktoets
Studieloopbaanbegeleiding

Functioneringsgesprek
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 1.4 VT
Hieronder vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 1.4.
Uitgebreide informatie (b.v. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij
het betreffende studieonderdeel.
BLOK 1.4 VT COLLEGES
door
Hoorcolleges
Pedagogiek/themalijn
Vakdocent of gastdocent
Vakcolleges
Kunstzinnige
oriëntatie/Bewo
Vakdocenten KO/Bewo
Vakcolleges
Mens & Wereld
Vakdocenten MW
Vakcolleges
Nederlands
Vakdocenten NE
Begeleidingscolleges
Werkcolleges
Practica
Beroepsopdracht
Kerndocent
Stage
Opleider in de school of
stagedocent
Stagementor
Begeleiding SLB
Kerndocent
TOETSING
Pedagogiek /
Themalijn 1.4
(thematoets)
Kunstzinnige
oriëntatie/Bewo 1.4
(vaktoets)
Mens & Wereld 1.4
(vaktoets)
STP.
TOETSVORM
TOETSMOMENT
HERKANSING
Multiple choice
40 vragen
Toetsweek 2 van
blok 1.4
Herkansing
week 34,
augustus
3
1
Datum :
Multiple choice
40 vragen
Toetsweek 2 van
blok 1.4
Multiple choice
40 vragen
Datum:
Toetsweek 2 van
blok 1.4
2
2
Verslag
Vakopdracht
Nederlands 1.4
2
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer)
Beoordeling door vakdocent
a.d.h.v. beoordelingsformulier
Verslag
(zie voor de specifieke eisen de
opdracht in de studiewijzer).
Beroepsopdracht 1.4
2
Beoordeling door andere
kerndocent a.d.h.v.
beoordelingsformulier
Stagebeoordeling
Praktijk 1.4
Studieloopbaanbegeleiding 1.4
TOTAAL AANTAL STUDIEPUNTEN BLOK VT 1.4
1
2013-2014
STUDIEPROGRAMMA & TOETSING
3
1
Beoordeling door opleider in
de school of stagedocent
a.d.h.v. beoordelingsformulier
Functioneringsgesprek SLB
Beoordeling door eigen
kerndocent a.d.h.v.
beoordelingsformulier
Datum:
Toetsweek 1 van
blok 1.4 (of blok
1.3)
Datum:
Toetsweek 1 van
blok 1.4
Herkansing
week 34,
augustus
Herkansing
week 34,
augustus
Herkansing
week 34,
augustus
Herkansing
week 34,
augustus
Datum:
Toetsweek 1 van
blok 1.4
Herkansing
week 34,
augustus
Datum:
Toetsweek 1 van
blok 1.4
Datum:
15
Zie voor de toetsdata het actuele toetsrooster en vul hier de datum zelf in.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Herkansing
week 34,
augustus
Tot slot: in hoofdstuk 6 van deze studiewijzer hebben we alle praktische informatie voor je op een rijtje gezet,
zoals een kalenderoverzicht van dit blok, een literatuurlijst, een overzicht van handige en belangrijke internetsites,
de BAS-norm, een overzicht van het vereiste taalniveau, etc.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges
SIS code
Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs - 1000PET413
INLEIDING - Zoals in iedere periode gelden de hoor- en werkcolleges als het vertrekpunt van het onderwijs binnen
het periodethema. In de hoorcolleges behandelen we steeds de theorie, die we in de werkcolleges samen op
interactieve wijze toepassen. Hieronder beschrijven we eerst de leerdoelen van die hoor- en werkcolleges en
daarna geven we schematisch weer wat je gedurende de periode per college kunt verwachten. We beschrijven ook
de kennistoets. Met leerdoelen hebben we geformuleerd wat we willen dat iedere student aan het eind van het
betreffende onderdeel (of het nu de hoor- en werkcolleges in algemene zin zijn, of de vakken afzonderlijk)
minimaal moet weten en/of kunnen.
1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?





De student kent de historie en de fundamenten van het Nederlandse onderwijs, waaronder de wet op het
primair onderwijs, traditionele vernieuwers (TVS) en actuele onderwijsvernieuwingen als adaptief
onderwijs, EGO en OGO, en de toepassingsmogelijkheden hiervan in de praktijk van de basisschool.
De student is in staat om de verschillende onderwijsvisies op hoofdpunten te vergelijken.
De student is in staat om op twee onderdelen verschillende VVE-methoden met elkaar te vergelijken.
De student begrijpt welke invloed audiovisuele media, gaming , ICT en sociale media op het primair
onderwijs heeft en kan deze middelen toepassen in het onderwijs.
De student weet wat de begrippen passend onderwijs en opbrengst gericht werken inhouden.
1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Hoorcollege 1: Historie van onderwijs
Je bestudeert:
Hoe het onderwijs op de basisschool er tegenwoordig uitziet, is
beïnvloed door het verleden. We nemen daarom een kijkje in het
verleden zodat we de vernieuwingen in het huidige onderwijs beter
kunnen begrijpen.
Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T.
(2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in
de basisschool. Hoofdstuk 11.1 en 11.2
Wat vonden de Nederlanders een eeuw geleden goed onderwijs, en
hoe gaven zij dit vorm?
Bosch, W & Boomsma, C (2013). Onderwijs aan het jonge kind, een
vak apart. Hoofdstuk 14.1
Ook kijken we specifiek naar de ontwikkelingen voor het
kleuteronderwijs. Kinderen van 4 en 5 zitten nu op de basisschool,
hoe ging dat vroeger? Welke belangrijke pedagogen hebben hun
stempel gedrukt op ons kleuteronderwijs?
Hoorcollege 2: Visies op leren, ontwikkelen en onderwijs
Je bestudeert:
De wet op het primair onderwijs schrijft niet voor dat elke school op
dezelfde manier haar onderwijs vormgeeft. Elke school heeft een
eigen visie op goed onderwijs, deze is gebaseerd op ideeën van
onderwijspedagogen. Sommige scholen baseren zich op de
reformpedagogen, de zogenaamde traditionele vernieuwers
(Montessori, Dalton, Jenaplan, Freinet, Vrije School). Andere
basisscholen nemen ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO),
ervaringsgericht onderwijs (EGO) of adaptief onderwijs als
uitgangspunt.
Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T.
(2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in
de basisschool. Hoofdstuk 10.7 en 10.8
Werkcollege 2: Traditioneel of actueel onderwijs?
Tijdens dit werkcollege over de traditionele en actuele vernieuwers ga
je aan de slag met concepten en inhouden van de verschillende
onderwijsstromingen. Aan de hand van casuïstiek, filmfragmenten en
actieve werkvormen kan je aangeven wat je het meeste aanspreekt.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Hoorcollege 3: Het onderwijs van heden
Je bestudeert:
De wet op het primair onderwijs en de wet op het passend onderwijs.
Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T.
(2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in
de basisschool. Hoofdstuk 4.4, 8.2, 8.3 en 11.3 t/m 11.5
Onderwijs is een voortdurend proces van verandering, verbetering en
vernieuwing. Je hebt je in het eerste college verdiept in de
geschiedenis van het Nederlandse onderwijs. Je weet wat er
voorafging aan de huidige onderwijswetten. Nu ga je je verder
verdiepen in verschillende wetten voor het basisonderwijs zoals die
vandaag de dag gelden. Natuurlijk bespreken we de wet op het
primair onderwijs (WPO), waarin rechten en plichten voor
basisscholen op hoofdlijnen zijn vastgelegd. Verder heeft iedere
basisschool in Nederland, met de nieuwe wet op het passend
onderwijs, de opdracht gekregen om voor elke leerling een passend
onderwijsaanbod te creëren. Hoe gaat dat in de praktijk? Tenslotte
zullen we enkele actuele ontwikkelingen belichten, zoals
opbrengstgericht werken.
Werkcollege 3: Past jouw onderwijs bij al jouw leerlingen?
Van leerkrachten wordt verwacht dat zij tegemoet kunnen komen aan
verschillen tussen kinderen, en dat zij kunnen differentiëren op
tenminste drie niveaus.
In dit werkcollege leer je om observatiegegevens te vertalen naar een
eenvoudig differentiatiemodel, waarbij bestaande groepsplannen
worden geanalyseerd. Vervolgens bespreek je met elkaar de
didactische en organisatorische consequenties voor de praktijk.
Hoorcollege 4: Onderwijs van de toekomst
Je bestudeert:
De invloed en het gebruik van audiovisuele media, gaming, ICT en
sociale media.
Bosch, W., & Boomsma, C. (2013). Onderwijs aan het jonge kind… een
vak apart. Hoofdstuk 14.4
Moderne media zijn een onderdeel van de maatschappij, dus ook van
de school. We gaan in op de uitdagingen en mogelijkheden die dit
biedt voor je onderwijs. Op welke manieren kan je middelen als
games, web 2.0 en microblogs inzetten bij het lesgeven? Wat zijn de
gevaren en de kansen? Daarbij wordt niet alleen de vakkennis
vergroot, maar ook de mediawijsheid.
Werkcollege 4: De keuze voor moderne media
Inspelen op de belevingswereld is een aspect van goed onderwijs.
Maar hoever moet je daarin gaan? Moet je mobiele apparaten
verplichten of verbieden op de basisschool? En hoe leg je dat uit aan
collega’s en ouders? We nemen een onderwerp van moderne media
en besluiten als collega’s hoe we dit integreren in het onderwijs.
Het leren van de toekomst op Leraar 24;
http://www.leraar24.nl/dossier/1856
http://www.leraar24.nl/video/3320
Je bestudeert:
http://www.kennisnet.nl/themas/mediawijsheid/welke-protocollenzijn-er-voor-mijn-school-op-het-gebied-van-mediawijsheid/
1.3 Toetsing
De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets. De toets betreft een
schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het
aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 65% van de
meerkeuzevragen goed is beantwoord.
Let op: In de thematoets worden ook de leerdoelen en de toetsstof meegenomen, die horen bij de collegereeks
Realistisch en functioneel rekenen (zie paragraaf 3.2).
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
1.4 Literatuur / toetsstof
Alkema, E., van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van
het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V.










Hoofdstuk 4.4: Wat de wet zegt
Hoofdstuk 8.2: Via WSNS en de rugzak op weg naar Passend Onderwijs
Hoofdstuk 8.3: Zorg voor elk kind
Hoofdstuk 10.7: De Reformpedagogiek
Hoofdstuk 10.8: Recente ontwikkelingen
Hoofdstuk 11.1: Inleiding Het Nederlandse onderwijsstelsel
Hoofdstuk 11.2: Verandering als proces
Hoofdstuk 11.3: De vrijheid van onderwijs: wie is de baas?
Hoofdstuk 11.4: Onderwijsvormen voor leerlingen met een speciale zorgvraag
Hoofdstuk 11.5: Nieuwe ontwikkelingen in het basisonderwijs
Bosch, W. & Boomsma, C. (2013). Onderwijs aan het jonge kind...een vak apart. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.



Hoofdstuk 13.1: Voor- en vroegschoolse educatie
Hoofdstuk 14.1: Een levend verleden
ste
Hoofdstuk 14.4: Onderwijs in de 21 eeuw
De slides van de PowerPointpresentatie uit de hoorcolleges zijn eveneens toetsstof.
Toetsstof bij de collegereeks Realistisch en functioneel rekenen (paragraaf 3.2):
Craats, van de J. (2007). Waarom Daan en Sanne niet kunnen rekenen. NAW, 5/8 (2)

p. 132 - 136
Goffree, F (1994). Wiskunde en didactiek 1. Groningen: Wolters-Noordhoff.

p. 31 - 48.
Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse (1 & 2). Tijdschrift voor nascholing en
onderzoek van het reken-wiskundeonderwijs.


Nr. 20 (4), p. 3-14.
Nr. 21, (1), p. 17-21
Uittenbogaard, W. (2007). Hoe Juliette en Jonas rekenen. Reken-wiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling,
praktijk, 26 (1)

p. 32-36
KNAW (2009). Rol, opleiding en nascholing van de leraar. Rekenonderwijs op de basisschool. Analyse en sleutels tot
verbetering. Amsterdam: KNAW.

p. 83-88
De collegesheets van 1.4
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
HOOFDSTUK 2.| De beroepsopdracht - Vijftig dagen voor de klas: mijn kijk op het
onderwijs en op mijn rol als leerkracht
SIScode:
Beroepsopdracht 1.4 - 1000BO4_12
INLEIDING - De vraag waarom je eigenlijk als leerkracht voor de klas wil, is geen zeldzame. Op je vorige school
hebben leraren je die vraag gesteld, waarschijnlijk heb je hierover met je ouders gesproken en anders wel met
vrienden of vriendinnen. Drie kwart jaar geleden kwam je op de pabo binnen met een beeld van het vak van
leerkracht basisonderwijs. Dat beeld heeft zich in de afgelopen maanden ontwikkeld. Je hebt jezelf verdiept in
literatuur, je hebt ervaren leraren in hun klas aan het werk gezien en je hebt bewust gewerkt aan jouw eigen
ontwikkeling. Aan het einde van deze periode heb je grofweg vijftig dagen ervaring als leerkracht in het
basisonderwijs. Het propedeusejaar loopt bovendien ten einde. Het is tijd om de balans op te maken: wat is jouw
kijk op het onderwijs en jouw rol als leerkracht? Je formuleert jouw onderwijsvisie. Ook evalueer je jouw handelen
als leerkracht op basis van onderdelen uit een observatie-instrument dat door de Amsterdamse schoolbesturen is
vastgesteld.
2.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?




Je toont jezelf bewust van jouw motivatie om jezelf te ontwikkelen tot leerkracht basisonderwijs.
Je beschrijft aan collega’s jouw visie op goed onderwijs en de rol die de leerkracht en leerlingen hierin spelen.
Je onderbouwt jouw visie op goed onderwijs met verschillende bronnen en past de APA-richtlijnen voor
bronvermelding toe.
Je evalueert individueel, en in samenwerking met een medestudent, jouw eigen handelen met behulp van een
observatie-instrument.
2.2 Relatie met de praktijk
De Onderwijsraad (2013) schreef het nog eens duidelijk op in haar rapport ‘Leraar zijn’: de leraar is essentieel voor
de kwaliteit van het onderwijs. Maar dan wel een leraar die weet waar hij voor staat, die hierover in gesprek gaat
met anderen, die zelf keuzes kan maken en die in staat is die keuzes te verantwoorden. Een leraar ook die invloed
uitoefent op de uitvoering en inrichting van het onderwijs en een leraar die kritisch onderzoekend is en zich blijft
ontwikkelen. Dat is nogal wat.
In deze beroepsopdracht staat jouw kijk op goed onderwijs centraal: wat voor leraar wil je zijn? Je neemt je eigen
handelen kritisch onder de loep. Je laat zien dat je de competenties en vaardigheden in huis hebt die essentieel
zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. Dit kun je alleen doen door terug te kijken op de ervaringen die je in het
afgelopen jaar hebt opgedaan op je stageschool, door jouw ideeën over goed onderwijs tegen het licht te houden
en door die ideeën te leren verantwoorden tegenover derden.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
2.3 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Projectweek: Bijeenkomst 1 (14 april)
We blikken samen kort terug op periode 1.3, daarna richten we onze
blik op periode 1.4. Je krijgt een introductie op de inhoud van de
beroepsopdracht, de deelproducten en het eindproduct. We gaan in
gesprek over jouw motivatie voor het vak van leerkracht
basisonderwijs en maken samen een eerste verzameling van
stellingen over goed onderwijs. Ter inspiratie vertellen de
kerndocenten over hun visie op goed onderwijs.
Bestudeer de studiewijzer van periode 1.4.
Denk alvast na over de vraag of jouw motivatie voor het vak van
leerkracht basisonderwijs en jouw ideeën over goed onderwijs de
afgelopen maanden is veranderd.
Bijeenkomst 2 (12 mei)
Ieder houdt een minipresentatie over zijn motivatie voor het vak en
zijn visie op goed onderwijs. We bekijken ieders beschrijving van één
stelling over goed onderwijs met als doel deze stellingname nog beter
te maken. We oefenen met het correct toepassen van de APArichtlijnen.
Volgende week is er een stageweek, het is handig als je dan alvast een
les filmt omdat je dit nodig hebt voor het eindproduct.
Kies zelf tenminste één stelling over wat jij goed onderwijs vindt en
onderbouw die met behulp van vakliteratuur. Maak hiervan een
schriftelijke verslag dat we tijdens de bijeenkomst kunnen bespreken.
Bereid een minipresentatie voor waarbij je in gaat op twee aspecten:
1. jouw motivatie voor het vak, 2. jouw visie op goed onderwijs. Sluit
dit af met één stelling over wat jij goed onderwijs vindt. Daarover
gaan we na de presentatie met elkaar in gesprek.
Bijeenkomst 3 (26 mei)
Deelproduct 1 van de beroepsopdracht wordt besproken. Je krijgt
peerfeedback van je medestudenten.
Je brengt de uitwerking van deelproduct 1 mee naar de bijeenkomst
zodat je feedback kunt ontvangen van medestudenten.
We bespreken een actueel onderwerp: de onderwijskwaliteit en het
toezicht hierop. De Amsterdamse schoolbesturen en de wethouder
onderwijs hebben afspraken gemaakt over het verbeteren van de
kwaliteit van onderwijs. Daarvoor is onder andere een instrument
gemaakt om het handelen van de leraar te observeren. Je krijgt een
toelichting op dit instrument en de wijze waarop we dit in de
beroepsopdracht gaan gebruiken.
Verdiep jezelf in de Kwaliteitsaanpak Basisonderwijs, in ieder geval
door het boekje ‘Meester heeft u ook een baan?’ te downloaden via:
http://www.amsterdam.nl/gemeente/organisatiediensten/dmo/onderwijs-jeugd/kwaliteitsaanpak/
Je kunt hierna verder werken aan deelproduct 2.
Bijeenkomst 4 (2 juni)
Deelproduct 2 van de beroepsopdracht wordt besproken. Je krijgt
peerfeedback van je medestudenten. Op basis hiervan kun je verder
werken aan het eindproduct.
Je brengt de uitwerking van deelproduct 2 mee naar de bijeenkomst
zodat je feedback kunt ontvangen van medestudenten.
Breng de filmopname van één van jouw lessen mee zodat je het met
een medestudent kunt bekijken en hierover met elkaar in gesprek
kunt gaan.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent volg je deze periode één practicum. Dit is een specifieke
training waar je vaardigheden leert, die je nodig hebt in de praktijk van het basisonderwijs, dus voor je
ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs.
2.4 Het practicum - Wat is de inzet en de verwachting?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Theatraal voorlezen
Je bestudeert:
“Vertellen is een vak apart", zo wordt er wel beweerd. Maar vertellen
kun je leren. Hoe slaag je erin de aandacht van de toehoorders naar je
toe te trekken en vast te houden door je verhaal met inzet van stem,
mimiek en gebaren te ondersteunen? Theatraal vertellen gaat daarbij
nog een klein stapje verder. In het practicum theatraal vertellen
onderzoek je hoe je een verhaal tot leven kunt brengen met inzet van
de kunst van het schakelen tussen verteller en personage.
Walta, J (2003). Meesterverteller, verhalen vertellen in het onderwijs.
hfst 3. Een verhaal kiezen en voorbereiden, p.23 t/m. 56. Beschikbaar
via DLWO.
Van voorschool naar basisschool ; VVE-methoden
Je bestudeert:
In de hoorcolleges heb je kennis genomen van verschillende visies op
onderwijs. Je hebt gezien dat sommige scholen en methoden
programmagericht zijn, en andere meer kindgericht. Dit zie je ook
terug bij de programma’s die gebruikt worden voor voor- en
vroegschoolse educatie. Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) is
gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van jonge kinderen.
Sinds 2000 wordt in Nederland officieel beleid gevoerd om VVE
doelmatig in te zetten in de strijd tegen (mogelijke) achterstanden
van doelgroepkinderen.
Bosch, W & Boomsma, C (2013). Onderwijs aan het jonge kind, een
vak apart. Hoofdstuk 13.1
In dit practicum maak je een vergelijking tussen twee VVE- methoden.
Je vergelijkt een meer programmagerichte methode (Piramide of Ko
totaal) met een meer kindgerichte methode (Startblokken).
2.5 De opdracht
Deelproduct 1
Het eerste deelproduct bestaat uit een aantal verschillende onderdelen. Door hieraan te werken bereid je een
groot deel voor van het eindproduct van de beroepsopdracht dat je aan het einde van deze periode moet
inleveren.



Een conceptversie van je motivatie voor het vak (“waarom wil je leerkracht worden?”).
Drie persoonlijke stellingen over onderwijs op basis van jouw ervaringen (“wat vind jij goed onderwijs?”)
Een onderbouwing van je motivatie, bijvoorbeeld met voorbeelden uit de praktijk of bestudeerde
vakliteratuur. Een onderbouwing van de stellingen met behulp van vakliteratuur. Per stelling gebruik je
tenminste twee bronnen.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Deelproduct 2




Je gebruikt vijf indicatoren uit het observatie-instrument leerkracht basisonderwijs. Drie indicatoren staan vast
en worden door de kerndocent bepaald. Twee indicatoren zijn vrij om zelf te kiezen uit de indicatoren 1 t/m 4
(“maak je eigen mini-kijkwijzer”)
Je maakt een filmopname van één van jouw lessen in de stageklas.
Je maakt een verslag waarin je aan de hand van de filmopname beschrijft in hoeverre de indicatoren zichtbaar
zijn in jouw handelen (“Wat is er wel zichtbaar en wat niet, en waar blijkt dat uit?”).
Als indicatoren niet zichtbaar waren in de les, beschrijf je hoe je had kunnen handelen om aan dit criterium te
voldoen.
Eindproduct
Op basis van jouw ervaringen in de stage en opleiding in het eerste studiejaar schrijf je een verslag. Het verslag
bestaat uit de volgende onderdelen:
1.
2.
3.
4.
Jouw persoonlijke en onderbouwde motivatie voor het vak van leerkracht basisonderwijs (deelproduct 1).
Jouw visie op goed onderwijs in de vorm van drie stellingen en een onderbouwing hiervan per stelling met
behulp van vakliteratuur. Je verwijst naar gebruikte bronnen volgens de APA-richtlijnen (deelproduct 1).
Een verslag van de les die je hebt gefilmd, waarin je beschrijft in hoeverre de indicatoren zichtbaar zijn in jouw
handelen. Je baseert dit verslag op jouw eigen waarnemingen (deelproduct 2), en op de collegiale consultatie
met een medestudent.
De manier waarop je jouw visie al in praktijk brengt en op welke onderdelen je jezelf nog moet ontwikkelen.
2.6 Beoordelingscriteria
De kwaliteit van het eindproduct wordt beoordeeld op basis van de volgende criteria:




De student toont zich bewust van zijn motivatie om zich te ontwikkelen tot leerkracht basisonderwijs.
De student beschrijft aan collega’s zijn visie op goed onderwijs en de rol die de leerkracht en leerlingen hierin
spelen.
De student onderbouwt zijn visie op goed onderwijs met verschillende bronnen en past de APA-richtlijnen
voor bronvermelding toe.
De student evalueert individueel, en in samenwerking met een medestudent, het eigen handelen met behulp
van een observatie-instrument.
Deze criteria worden getoetst aan de hand van het beoordelingsformulier zoals opgenomen in de bijlagen.
Let op: Voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het
semester.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
HOOFDSTUK 3.| Kennis en vaardigheden - de vakcolleges
INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen. Daarbij is het
van belang dat je, zoals in de vorige studiewijzers, nog steeds het onderscheid kent tussen de titel van de
collegereeks, het vakdomein waar deze onder valt en de code van de eenheid die met de studiegids
correspondeert. Iedere collegereeks heeft afzonderlijk een titel, maar verschillende collegereeksen kunnen onder
dezelfde onderwijseenheid vallen. Per periode wordt steeds het cluster dat onder één eenheid valt (zoals
bijvoorbeeld Vaktoets Kunstzinnige oriëntatie), in één keer getoetst. Zo kan het dus voorkomen dat verschillende
collegereeksen in één afsluitende vaktoets samenkomen.
Iedere beschrijving hieronder is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte inleiding. Dan
volgen steeds een beschrijving van de leerdoelen, een schematische weergave van het programma (opgedeeld in
de behandelde stof tijdens de bijeenkomst, en de voorbereiding die we voor die bijeenkomst van je verlangen),
informatie over de toetsing en een overzicht van de literatuur/toetsstof.
Aan het eind van dit hoofdstuk volgt tot slot de beschrijving van de vakopdracht Nederlands 1.4. Met de
vakopdracht verwerk je de kennis en vaardigheden die je opdoet in de vakcolleges tot een zelfstandig product.
Let op: Sommige studenten volgen het vakcollege Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek in het komende
blok, terwijl anderen het vak in blok 1.3 hebben gevolgd – het vakcollege wordt alternerend aangeboden. Voor
studenten die Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek in het komend blok (1.4) gaan volgen, geldt dat zij de
vakopdracht Mens en Wereld 1.3 pas aan het eind van blok 1.4 hoeven in te leveren. Dat betekent dat die
studenten aan het einde van blok 1.4 twee vakopdrachten inleveren: Nederlands 1.4 en Mens en Wereld 1.3. Voor
alle duidelijkheid voegen we de beschrijving van de vakopdracht 1.3 hier ook bij (vlak na de beschrijving van
vakopdracht 1.4).
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.1
Titel:
Vakdomein:
Siscode:
Taal bij kleuters
Nederlands
Nederlands 1000VNE413
INLEIDING - De meeste kleuters kunnen nog niet zo veel lezen of schrijven. Dit hoeven ze ook nog niet te kunnen,
want het ‘officiële’ lees- en schrijfonderwijs begint pas in groep 3. Maar het is wél belangrijk om jonge kinderen
alvast voor te bereiden op deze vaardigheden. In het komende blok 1.4 gaat het vak Nederlands over beginnende
geletterdheid: een term die de interesse en ontwikkeling van een kleuter in lezen en schrijven typeert. Tijdens dit
vakcollege gaat het erom inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de geletterdheid van het jonge kind zich
manifesteert en zich steeds verder ontwikkelt. Je verwerft inzicht in de tussendoelen en leerlijnen geletterdheid.
Met behulp hiervan leer je observaties te maken om het niveau van de geletterdheid van kleuters uit je stageklas
vast te stellen. Daarnaast zal het stimuleren van de taalontwikkeling in brede zin met behulp van onder andere
interactief voorlezen, diverse literaire genres voor kleuters en verteltafels ter sprake komen. Je levert in week 10
de vakopdracht in (die aan het einde van dit hoofdstuk wordt toegelicht), waarbinnen je onderzoek doet naar
beginnende geletterdheid in je stageklas.
3.1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?





Je kent de theorie omtrent taal bij kleuters.
Je kent de leerlijn en tussendoelen geletterdheid.
Je weet hoe je de mondelinge taalvaardigheid bij kleuters kunt stimuleren.
Je beheerst voorlees- en verteltechnieken waarmee je de leerlingen stimuleert tot taalproductie.
Je bent in staat prentenboeken te beoordelen op basis van hun geschiktheid voor interactief voorlezen.
3.1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Theorie beginnende geletterdheid en uitleg vakopdracht
Je bestudeert:
In deze eerste bijeenkomst worden de tussendoelen beginnende
geletterdheid besproken en wordt de vakopdracht uitgelegd.
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 5.2.1 en 5.2.2 en 6.2.1 en 6.2.2.
Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 5.
2. Taalactiviteiten met kleuters op het gebied van fonemisch
bewustzijn
Hoe bereid je kleuters voor op het leren lezen in groep 3? Welke
activiteiten passen hierbij? Dat leer je in deze bijeenkomst.
3. Leerkrachtvaardigheden bij kleuters: (interactief) voorlezen,
vertellen en gesprekvoering
Voorlezen aan kleuters is een zeer belangrijke leerkrachtvaardigheid.
Wat er allemaal komt kijken bij goed voorlezen en bij het uitlokken
van actief taalgebruik, leer je in deze bijeenkomst.
Je bestudeert:
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 5.2.1 en 5.2.2 en 6.2.1 en 6.2.2.
Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 5.
Je bestudeert:
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 5.3.1 t/m 5.3.2.2 en 6.3.1 t/m
6.3.2.2.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
4. Mondelinge taalvaardigheid bij kleuters
Je bestudeert:
De mondelinge taalvaardigheid van kleuters kan op allerlei manieren
gestimuleerd worden. In deze bijeenkomst bespreken we er een
aantal.
De leerlijnen en tussendoelen beginnende geletterdheid op:
http://tule.slo.nl en www.leerlijnentaal.nl
Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 9 en 10.
5. Boeken voor kleuters beoordelen
Je bestudeert:
Hoe kies je een goed informatief boek of prentenboek voor kleuters?
De criteria die je kunt hanteren, passen we toe in deze bijeenkomst.
Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 8.1.6, 8.1.7, 8.2 en 8.3.
Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 6.
3.1.3 Toetsing
Nederlands 1.4 wordt afgesloten door middel van een vakopdracht. Het verslag krijgt twee cijfers: op inhoud en op
taal. Het beoordelingsformulier wordt in les 1 van Nederlands 1.4 uitgedeeld. De schrijftekst wordt op taal
nagekeken met het beoordelingsformulier Schrijven op B2- niveau. Beide aspecten (vorm en inhoud) moeten ten
minste voldoende zijn voor een voldoende beoordeling (cijfer: 5,5).
De vakopdracht wordt beoordeeld op ‘schrijven op B2- niveau’. De student levert de vakopdracht in tegelijk met
het Zelfbeoordelingsmodel Schrijven op B2- niveau.
3.1.4 Literatuur
Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho.






Hoofdstuk 5.2.1 t/m 5.2.2: Ontluikende geletterdheid- beginnende geletterdheid in groep 1,2 en 3 (p.
205-210)
Hoofdstuk 6.2.1 t/m 6.2.2: Ontluikende geletterdheid- beginnende geletterdheid in groep 1-3 (p. 281-285)
Hoofdstuk 5.3.1 t/m 5.3.2.2: Visies op leesonderwijs- beginnende geletterdheid in groep 1,2 en 3 (p. 216236)
Hoofdstuk 6.3.1 t/m 6.3.2.1: Visies op schrijfonderwijs- beginnende geletterdheid: schrijven in groep 1-2
(p. 290-295)
Hoofdstuk 8.1.6 t/m 8.1.7: Prentenboeken- rijm of poëzie? (p. 395-398)
Hoofdstuk 8.2 t/m 8.3: Ontwikkelingslijnen van jeugdliteratuur- didactiek van jeugdliteratuur (p.401- 419)
Elsäcker, W. van, Beek, A. van der, Hillen, J. & Peters, S. (2006). De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en
2, bestellen bij Expertisecentrum Nederland. Nijmegen: Expertisecentrum Nederland.




Hoofdstuk 5: Beginnende geletterdheid (p. 58-76)
Hoofdstuk 6: ICT & multimedia (p. 76-90)
Hoofdstuk 9: Inrichting van de leeromgeving (p. 112-120)
Hoofdstuk 10: Observeren en toetsen (p. 120-130)
De leerlijnen en tussendoelen beginnende geletterdheid op: http://tule.slo.nl en www.leerlijnentaal.nl
De PowerPoints en de collegestof van 1.4.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
NB: Voor het vak Nederlands lees je elk blok enkele kinderboeken. Niet alleen omdat je zo je eigen taalniveau
bewaakt, maar vooral omdat je op die manier op de hoogte blijft van wat jonge kinderen kunnen of zouden
moeten lezen in hun proces van ontluikende geletterdheid.
Dit blok lees je twee kinderboeken, die je kiest uit de lijst ‘Literaire genres bij kleuters’.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.2
Titel:
Vakdomein:
SIScode:
Realistisch en functioneel rekenen
Rekenen – wiskunde
Heden en Verleden van het Nederlandse basisonderwijs - 1000PET413
INLEIDING - Sinds 1980 wordt er in Nederland les gegeven volgens de didactische principes van realistisch rekenen.
In deze reeks vakcolleges wordt deze didactiek uitvoerig besproken. Daarnaast is er ruimte voor maatschappelijke
ontwikkeling en de intrede van het functioneel rekenen.
Belangrijk vaardigheden zijn: het kunnen vertalen van contexten naar modellen en omgekeerd van formele
opgaven naar modellen en/of contexten. De inhoud van dit vak is de grondslag voor alles wat er in het
rekenonderwijs gebeurt.
3.2.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kent de uitgangspunten van de didactiek van realistisch rekenen en kunt elk onderwijsleerprincipe
toelichten met voorbeelden.
Je kent de uitgangspunten van functioneel rekenen en kunt deze toelichten met voorbeelden.
Je kan functioneel rekenen en realistisch rekenen met elkaar vergelijken.
Je kent de geschiedenis van getallen en de relatie met de vakdidactiek.
Je kunt drie niveaus van uitleggen toepassen (context-model-formeel).
Je kan verschillende vormen van interactie benoemen.
3.2.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Geschiedenis van getallen
Je bestudeert:
Gedurende een lange periode in de geschiedenis heeft de mens het
moeten doen zonder positioneel geschreven getallen. Waar komen de
cijfers (getalsymbolen) die wij nu gebruiken vandaan? In deze les
behandelen we de geschiedenis van getallen.
Goffree, F (1994). Wiskunde en didactiek 1. Groningen: Wolters
Noordhoff, p. 31 t/m 48. Beschikbaar via DLWO.
2. Vijf kernprincipes van realistisch rekenen.
Achtergrondliteratuur:
Tegenwoordig zijn vrijwel alle rekenmethodes gestoeld op het
realistische rekenen. Maar wat betekent realistisch rekenen en hoe
ziet de didactiek eruit? In deze les behandelen we de vijf
kernprincipes van realistisch rekenen en koppelen we deze principes
aan de dagelijkse rekenpraktijk in de klas.
Treffers, de A., Moor , de E. & E. Feijs (1989). Proeve van een
nationaal programma Reken-wiskunde onderwijs. Deel 1 (kopie).
3. Realistisch rekenen versus functioneel rekenen
Je bestudeert:
Tegenover realistisch rekenen staat functioneel rekenen. In deze les
zetten we beide benaderingen tegen elkaar af met behulp van
concrete praktijkvoorbeelden. Je vormt je tevens een mening over
beide benaderingen.
Craats, van de J. (2007). Waarom Daan en Sanne niet kunnen
rekenen. NAW, 5/8, 2, p. 132-136.
Van Zanten M.A., Barth, F., Faarts, J., Gool, A. van & Keijzer, R.
(2009). Voetstuk van de Pabo. Den Haag: HBO-raad. Beschikbaar via
DLWO.
Uittenbogaard, W. (2007). Hoe Juliette en Jonas rekenen. Rekenwiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 26 (1), p. 32-36.
Beschikbaar via DLWO.
KNAW (2009). Rol, opleiding en nascholing van de leraar.
Rekenonderwijs op de basisschool. Analyse en sleutels tot verbetering.
Amsterdam: KNAW, p. 83-88. Beschikbaar via DLWO.
4. Context-model-formeel nader uitgewerkt
Achtergrondliteratuur:
Het leren rekenen verloopt in verschillende fasen. Een leerling die
formeel rekent maar niet de relatie met de fase eronder kan leggen,
begrijpt vaak niet wat hij doet. De leraar is de cruciale schakel in het
proces van leren rekenen. In deze les behandelen we de verschillende
Treffer, De Moor & Feijs (1989). Proeve van een nationaal programma
Rekenwiskunde onderwijs. Deel 1 (kopie). Tilburg: Zwijsen.
Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
fasen expliciet. Je leert hoe je met leerlingen deze fasen kunt
doorlopen en welke opdrachten je per fase kunt inzetten.
5. Interactie in de rekenles
Je bestudeert:
Interactie is een belangrijke kernprincipe van het realistische
rekenwiskundeonderwijs. Wat is eigenlijk de bedoeling van
interactie? Welke vormen van interactie bestaan er? Hoe geef je een
goede interactieve rekenles? Deze vragen staan centraal tijdens deze
les.
Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse
(1). Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het
rekenwiskundeonderwijs, 20 (4), p. 3-14. Beschikbaar via DLWO.
Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse
(2). Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het
rekenwiskundeonderwijs, 21,(1), p. 17-21. Beschikbaar via DLWO.
6. Methodestudie
In deze les onderzoeken we verschillende reken-wiskundemethodes
en kijken we op welke manier de onderdelen uit de voorgaande
lessen terug te vinden zijn. We gaan na hoe je realistisch rekenen en
functioneel rekenen tegenkomt in verschillende methodes en hoe je
de niveaus context, model en formeel terugziet.
Niet van toepassing.
3.2.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt formeel deel uit van de onderwijseenheid Heden en Verleden van het Nederlandse
basisonderwijs. Dat betekent dat stof die binnen deze collegereeks wordt aangeboden, wordt getoetst in de
thematoets (zie hoofdstuk 1).
3.2.4 Toetsstof
Craats, van de J. (2007). Waarom Daan en Sanne niet kunnen rekenen. NAW, 5/8 (2). Beschikbaar via de DLWO.

p. 132 - 136
Goffree, F (1994). Wiskunde en didactiek 1. Groningen: Wolters-Noordhoff. Beschikbaar via de DLWO.

p. 31 - 48
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse (1 & 2). Tijdschrift voor nascholing en
onderzoek van het reken-wiskundeonderwijs. Beschikbaar via de DLWO.


Nr. 20 (4), p. 3-14
Nr. 21, (1), p. 17-21
Uittenbogaard, W. (2007). Hoe Juliette en Jonas rekenen. Reken-wiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling,
praktijk, 26 (1). Beschikbaar via de DLWO.

p. 32-36
KNAW (2009). Rol, opleiding en nascholing van de leraar. Rekenonderwijs op de basisschool. Analyse en sleutels tot
verbetering. Amsterdam: KNAW. Beschikbaar via de DLWO.

p. 83-88
De PowerPoints en de collegestof van 1.4.
3.2.4.1 Achtergrondliteratuur
Treffers, E. de Moor & Feijs, E. (1989). Proeve van een nationaal programma Rekenwiskunde onderwijs deel 1
kopie-PDF. Tilburg: Zwijsen.
Zanten, M. van, et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. Kennisbasis rekenen-wiskunde voor de pabo. Den Haag: HBOraad.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.3
Titel vak:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek
Natuur & Techniek (II)
Mens en Wereld - 1000VMW413
INLEIDING - In dit vak wordt aandacht besteed aan wat we noemen pre- en misconcepten binnen het vak Natuur &
Techniek. Verder wordt er gekeken naar onderzoekend leren bij jonge kinderen en op welke manier de leerkracht
het kind van spelend naar onderzoekend gedrag kan bewegen.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt.
3.3.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kunt veelvoorkomende preconcepten van leerlingen bij natuur en techniek beschrijven.
Je hebt inzicht in het redeneren van kinderen.
Je kunt onderzoekend gedrag beschrijven.
Je kunt een rijke leeromgeving creëren voor het jonge kind.
Je kunt vragen stellen aan jonge kinderen die aanzetten tot onderzoekend gedrag.
Je kunt de meerwaarde van natuur- en techniekonderwijs voor jonge kinderen benoemen en toelichten met
voorbeelden.
3.3.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Misconcepten en preconcepten
In dit college wordt de student geconfronteerd met zijn eigen
misconcepten. Vervolgens wordt gekeken naar veel voorkomende
alternatieve denkbeelden. Daarna wordt bekeken wat
kinderdenkbeelden zijn en hoe het denken van kinderen anders is dan
dat van volwassenen (Piaget).
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 13.
Als laatste wordt de vakopdracht uitgelegd, die gekoppeld is aan dit
onderwerp.
2. Redeneren van (jonge) kinderen
Je bestudeert:
In het vorige college is het denken van kinderen al aan de orde
gekomen. Hier wordt nader ingegaan op het redeneren van jonge
kinderen en de preconcepten die zij kunnen hebben. Dit wordt
gekoppeld aan onderzoekend gedrag. Hoe kom je achter deze
preconcepten? Verschillende manieren met de voor- en nadelen
worden bekeken.
Worth (1999). The Power of Children's Thinking. Hoofdstuk 4
(beschikbaar via DLWO)
In het tweede uur worden er groepjes gemaakt, die samen een
onderwerp bepalen dat ze willen gaan onderzoeken. De opdracht is
vervolgens aan de groepjes om een eerste aanzet onderzoeksopzet te
maken.
3. Onderzoekend gedrag bij jonge kinderen
Op welke manier leren jonge kinderen? Wat is hun leef- en
belevingswereld met betrekking tot N&T? Hoe kun je voor hen een
rijke leeromgeving creëren? Er wordt gezamenlijk bekeken aan welke
criteria zo'n rijke leeromgeving zou moeten voldoen en welke
onderwerpen geschikt zijn.
Een lijst met veel voorkomende misconcepten bij kinderen
(beschikbaar via internet).
Je maakt een keuze van drie onderwerpen die je het meest
aanspreken op de lijst met veel voorkomende misconcepten
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs.
Hoofdstuk 6 en 7.
Je levert de opzet voor jouw essay over een gekozen
natuurwetenschappelijk concept in ten behoeve van de vakopdracht
Mens en Wereld 1.3 (ieder individueel).
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
4. Interviewen van (jonge) kinderen
Er is aandacht voor interviewvaardigheden. Vervolgens wordt in de
groepjes een interviewprotocol opgesteld voor de verschillende
niveaus. Ook wordt besproken hoe de resultaten verwerkt gaan
worden.
5. Interviewprotocollen
In dit college bekijken we gezamenlijk de interviewprotocollen en
geven elkaar feedback. Er moeten definitieve versies komen te liggen,
omdat meerdere personen ermee aan de slag gaan.
Je bereidt de Interviewprotocollen voor in groepjes van drie, voor drie
niveaus (onderbouw, middenbouw en bovenbouw).
Je bereidt de Interviewprotocollen voor in groepjes van drie, voor drie
niveaus (onderbouw, middenbouw en bovenbouw).
Je brengt een uitwerking van de afgenomen interviews mee naar de
bijeenkomst en je hebt een eerste opzet van jouw onderzoeksverslag
af.
6. Terugkoppeling resultaten interviews
De resultaten van de interviews worden bij elkaar gelegd en er wordt
gekeken welke conclusies er getrokken kunnen worden. Er wordt een
start gemaakt met het opzetten van de leerlijn en de eisen aan het
onderzoeksverslag worden bekeken.
Je brengt een uitwerking van de afgenomen interviews mee naar de
bijeenkomst en je hebt een eerste opzet van jouw onderzoeksverslag
af.
3.3.3 Toetsing
De stof uit de colleges wordt op twee manieren getoetst:
1.
2.
Met de vakopdracht Mens en Wereld 1.3 die wordt ingeleverd aan het eind van het blok waarin je de
collegereeks Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek volgt;
De collegereeks Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek maakt tevens deel uit van de Vaktoets Mens
en Wereld. De stof die binnen deze onderwijseenheid wordt aangeboden, wordt getoetst in de vaktoets Mens
en Wereld van blok 1.4. De toets betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende /
onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als
voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
3.3.4 Literatuur / toetsstof
De Vaan, E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Uitgeverij Coutinho.



Hoofdstuk 6: Onderzoekend en ontdekkend leren
Hoofdstuk 7: Jonge kinderen en natuuronderwijs
Hoofdstuk 13: Denkbeelden over de werkelijkheid (geen toetsstof)
De PowerPoints en de collegestof.
3.3.4.1 Achtergrondliteratuur
Worth, K (1999). The Power of Children's Thinking. Uit: National Science Foundation. Inquiry: Thoughts, views, and
strategies for the K–5 classroom. Volume 2 of Foundations: A monograph for professionals in science, mathematics,
and technology education. Washington DC: National Science Foundation. Beschikbaar via DLWO – geen toetsstof.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.4
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Basisdidactiek Natuur en Techniek
Natuur & Techniek (III)
Mens & Wereld 1.4 - 1000VMW413
INLEIDING - Dit vak is een vervolg op het vak Basisdidactiek Biologie uit het eerste semester. De nadruk ligt nu op
natuurkunde en techniek. Op welke manier kun je deze vakken op de basisschool vormgeven en wat houden ze
eigenlijk in?
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt.
3.5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?





Je weet waar natuur- en techniekonderwijs over gaat en je kunt de leerlijnen beschrijven.
Je kunt de drie pijlers van natuur- en techniekonderwijs beschrijven en hun onderlinge relatie illustreren
aan de hand van voorbeelden.
Pijler 1: de betekenis van natuur en techniek voor de samenleving.
Pijler 2: de didactische benaderingen binnen natuur en techniek in het basisonderwijs.
Pijler 3: de kernconcepten en daarmee samenhangende begrippen binnen natuur en techniek.
Je kunt aandachtspunten voor een natuur- en techniekles formuleren.
Je kunt ontwerpend en onderzoekend leren beschrijven en toelichten met voorbeelden.
Je kunt een practicum ontwerpen en het materiaal verzamelen en verbeteren.
3.5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Practicumvaardigheden
In deze bijeenkomst wordt N&T geïntroduceerd aan de hand van het
onderwerp geluid. Hierbij komen verschillende practicumvormen
voorbij.
2. Werkvormen en didactische aanpakken
Verschillende manieren om N&T in te delen en aan te bieden worden
bekeken en uitgewerkt. Ook komt er aan bod hoe je aan materiaal
komt.
Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je
mee naar het college.
Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je
mee naar het college
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012). Hoofdstuk 5 & 10.
Je bestudeert de kerndoelen en leerlijnen via de website:
http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/FKDOrientatieJezelfEnWereld.html
Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je
mee naar het college.
3. Introductie Onderzoekend leren
In deze bijeenkomst wordt kennisgemaakt met onderzoekend leren
aan de hand van het onderwerp drijven en zinken.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012): hoofdstuk 6.
Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je
mee naar het college.
4. Introductie ontwerpend leren
In deze bijeenkomst wordt kennisgemaakt met ontwerpend leren aan
de hand van het onderwerp constructies.
Je bestudeert:
De Vaan & Marell (2012): hoofdstuk 15 & 16.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
5. Vaardigheden binnen ontwerpend leren
Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je
mee naar het college.
In deze bijeenkomst wordt een begin gemaakt met eigen ontwerp,
waarbij technische vaardigheden en ontwerpvaardigheden worden
geoefend.
Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je
mee naar het college.
6. Eigen ontwerp
In deze les wordt verder gewerkt aan het eigen ontwerp en wordt er
meer geoefend met de technieken.
Ook is er aandacht voor toetsvoorbereiding, of toetsbespreking.
3.5.3 Toetsing
Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 1.4. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets
van blok 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af
van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 67%
goede antwoorden voor een voldoende.
3.5.4 Literatuur / toetsstof
De Vaan, E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Uitgeverij Coutinho.





Hoofdstuk 5: Onderwijsleerstijlen bij natuuronderwijs.
Hoofdstuk 6: Onderzoekend en ontdekkend leren.
Hoofdstuk 10: Werkvormen met ‘echt’ materiaal.
Hoofdstuk 15: Techniek en basisschool
Hoofdstuk 16: Probleemoplossend werken bij techniek.
Kerndoelen en leerlijn Tule 40 t/m 46. Via website: http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/FKDOrientatieJezelfEnWereld.html
De PowerPoints van de werkcolleges (zie: DLWO VT Mens en Wereld. Natuuronderwijs 1.3_1.4)
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.5
Titel:
Vakdomein:
Basisdidactiek Geschiedenis
SIS-code:
Mens & Wereld 1.4 - 1000VMW413
Geschiedenis (II)
INLEIDING - In deze tweede module Geschiedenis komen verschillende nieuwe aspecten aan bod met betrekking
tot de geschiedenisdidactiek. In het eerste vakcollege staan we stil bij de beeldvormer ‘sleutelbegrippen’. Hierin
wordt uitgelegd wat deze begrippen inhouden en op welke verschillende manieren je deze begrippen kunt
uitleggen en concretiseren aan kinderen. In het tweede vakcollege staat het tijdsbesef, alsmede het historisch
tijdsbesef, bij kinderen centraal. De hoofdvraag in dit college zal zijn: wanneer kan geschiedenisles aan kinderen op
de basisschool gegeven worden? In het derde vakcollege vergelijken we verschillende geschiedenismethoden voor
het basisonderwijs met elkaar. Vanzelfsprekend besteden we aandacht aan de didactische meerwaarde van (het
vertellen van) een historisch verhaal. Dit komt aan bod tijdens het vierde vakcollege. Vervolgens staan we in het
vijfde vakcollege stil bij de vraag hoe om te gaan met de onderwerpen ‘vooroordelen’ en ‘Holocaust’. In het
laatste werkcollege staat het stellen van vragen centraal met als doel historisch juist redeneren bij kinderen te
ontwikkelen en te bevorderen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het maken van een valide en betrouwbare
geschiedenistoets.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt.
3.5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kunt verwoorden welke didactische benaderingswijzen je kunt gebruiken om vakbegrippen in relevante
contexten en thema’s aan de orde te laten komen met als doel kennisconstructie bij leerlingen te stimuleren.
Je kunt omschrijven wat historisch tijdsbesef inhoudt en je kunt verwoorden hoe de ontwikkeling van
historisch tijdsbesef bij kinderen zich ontwikkelt.
Je kunt aan de hand van didactische argumenten een afweging maken in het beoordelen en kiezen van een
relevante geschiedenismethode.
Je kunt benoemen wat de culturele en didactische functie is van een historisch verhaal als beeldvormer in de
geschiedenisles.
Je kunt het begrip vooroordelen definiëren en je weet op welke verschillende wijzen het thema Holocaust in
de geschiedenisles behandeld kan worden.
Je kunt verwoorden wat de basisvoorwaarden zijn voor historisch correct redeneren en je weet wat de
uitgangspunten zijn van een valide en betrouwbare geschiedenistoets.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1 . Werken met beeldvormers: begrippen uitleggen en misconcepten
Je bestudeert:
Het aan leerlingen helder en duidelijk uitleggen van historische
sleutelbegrippen vormt de kern van deze bijeenkomst.
Begrippen, in: A. Wilschut, Geschiedenisdidactiek Handboek voor de
vakdocent, p. 53- 60; p. 290- 294. Beschikbaar via DLWO.
Carla van Boxtel c.s., ‘Leer de vaktaal gebruiken. Taalgericht
geschiedenisonderwijs helpt leerlingen de stof te begrijpen’, in: Kleio,
mei 2010, p. 18-22. Beschikbaar via DLWO.
2. Didactiek (historisch) tijdsbesef
Je bestudeert:
Omgaan met tijd en historisch tijdsbesef vormt het uitgangspunt in
deze bijeenkomst.
C. van der Kooij, M de Groot-Reuvekamp, Geschiedenis en
samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek, p. 258- 267; p. 272275; p. 391-399. Beschikbaar via DLWO.
'Historisch denken over tijd. Onderzoek naar tijdsbewustzijn', in:
Kleio, jrg. 52 nr 3, pag. 12-17. Beschikbaar via DLWO.
3. Vergelijken geschiedenismethodes
Je bestudeert:
Waar dien je op te letten als je een geschiedenismethode gebruikt en
aanschaft? Welke didactische mogelijkheden biedt de
geschiedenismethode in de geschiedenisles? Deze vragen worden in
deze bijeenkomst behandeld.
C. van der Kooij, M de Groot-Reuvekamp, Geschiedenis en
samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek, p. 349 – 363.
4. Werken met beeldvormers: (Historische) verhalen vertellen
Je bestudeert:
In deze bijeenkomst staat het vertellen van een historisch verhaal als
beeldvormer centraal.
C. van der Kooij, M de Groot-Reuvekamp, Geschiedenis en
samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek, p. 332 – 335.
Beschikbaar via DLWO.
‘Kenmerken van goede verhalen’ , in: A. Wilschut,
Geschiedenisdidactiek Handboek voor de vakdocent, p. 169 – 175.
Beschikbaar via DLWO.
5. Omgaan met vooroordelen en Holocaust tijdens de
geschiedenisles
In deze bijeenkomst vormt het omgaan met vooroordelen in de
geschiedenisles het uitgangspunt. Daarnaast biedt dit werkcollege
handvatten voor het geven van een les over de Holocaust.
Je bestudeert:
H. Kaldenbach, ‘Politieke tegenstellingen in de klas. Verstandig
reageren in emotionele situaties’, in: Kleio, jrg. 44, nr. 4, p. 42-44.
Beschikbaar via DLWO.
Racisme en discriminatie’ in: Feiten tegen vooroordelen (uitgave Anne
Frank Stichting) p. 52 – 57. Beschikbaar via DLWO.
6. Geschiedenis evalueren: maken van geschiedenisvragen
Je bestudeert:
Welke vragen stel je aan leerlingen met als doel historisch redeneren
te bevorderen? Hoe maak je een valide en betrouwbare
geschiedenistoets? Deze onderwerpen komen aan bod tijdens deze
bijeenkomst.
‘Evalueren’ in: A. Wilschut, Geschiedenisdidactiek Handboek voor de
vakdocent, p. 327 – 343. Beschikbaar via DLWO.
C. van Boxtel en J van Drie ‘Vermogen tot historisch redeneren:
onderliggende kennis, vaardigheden en inzichtten’, in Kleio, nr 43, p
45-54. Beschikbaar via DLWO.
3.5.3 Toetsing
Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Mens en Wereld. De binnen deze
onderwijseenheid aangeboden stof wordt getoetst in de vaktoets van dit blok. Dit betreft een schriftelijk tentamen
(meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal
antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de
meerkeuzevragen goed beantwoord is.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.5.4 Literatuur/toetsstof
Boxtel, C. van, & Van Drie, J. (2010). Leer de vaktaal gebruiken. Taalgericht geschiedenisonderwijs helpt leerlingen
de stof te begrijpen. Kleio, nr 3, jrg 2010, p. 18-22. Beschikbaar via de DLWO.
Boxtel, C. van, & Van Drie, J. (2008). Vermogen tot historisch redeneren: onderliggende kennis, vaardigheden en
inzichtten. Kleio, nr 43, jrg 2008, p 45-54. Beschikbaar via de DLWO.
Dubbelman, J. & Rouw, L. (1993). Feiten tegen vooroordelen. Amsterdam: Anne Frank Stichting. Beschikbaar via de
DLWO. P 52-57.
Kaldenbach, H. (2003). Politieke tegenstellingen in de klas. Verstandig reageren in emotionele situaties. Kleio, nr. 4,
jrg. 2003, p. 42-44. Beschikbaar via de DLWO..
Kooij van der, C. & Groot-Reuvenkamp, M. (2009). Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek.
Groningen: Noordhoff.





Hoofdstuk 13: Kinderen vormen zich beelden van de werkelijkheid (p. 258- 267)
Paragraaf 14.1: Historisch besef/historisch denken (p. 272- 275)
Paragraaf 15.3.1.: Didactische werkvormen: inleiden in (p. 332 – 335)
Hoofdstuk 16: Onderwijsleermiddelen voor Geschiedenis en Samenleving (p. 349 – 363)
Paragraaf 17.4 & 17.5: Een programma voor onder- midden- en bovenbouw (p. 391-399)
Wilschut, A. (2011). Historisch denken over tijd. Onderzoek naar tijdsbewustzijn. Kleio, nr 3, jrg 2011, p. 12-17.
Beschikbaar via de DLWO.
Wildschut, A., Straaten, D. van, & Riessen, van M. (2004). Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent.
Bussum: Coutinho. Beschikbaar de DLWO.




Hoofdstuk 2.3: Begrippen (p. 53- 60)
Hoofdstuk 2.5: Kenmerken van goede verhalen (p. 169-175)
Hoofdstuk 12.4: Begrippen uitleggen (p. 290- 294)
Hoofdstuk 14: Evalueren (tot en met par. 14.4; p. 327 – 343)
De PowerPoints en de collegestof.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.6
Titel:
Vakdomein:
SIS-code:
Aardrijkskunde laten leven
Aardrijkskunde (II)
Mens & Wereld 1.4 - 1000VMW413
INLEIDING - In deze collegereeks wordt verbreding en verdieping aangeboden in de didactiek omtrent het
schoolvak Aardrijkskunde, met als doel om het vak 'te laten leven' voor basisschoolleerlingen. Dat doen we door te
werken met bronnen, (beeldende) materialen, spelen, practica, etc. Daarnaast wordt aandacht besteed aan
toetsing en evaluatie van aardrijkskundekennis bij kinderen in het primair onderwijs.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt.
3.6.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?








Je kunt leerstof voor kinderen in het basisonderwijs concretiseren door gebruik te maken van vakdidactische
methodieken, zoals visualiseren, personaliseren, actualiseren, kwantificeren en simuleren.
Je kunt een stappenplan ontwikkelen en toepassen voor het correct analyseren en gebruiken van bronnen
door leerlingen. Daarbij moeten verschillende cognitieve niveaus aan de orde komen.
Je hebt een goed begrip van bronnenonderzoek, en je kunt op basis daarvan praktische opdrachten voor
basisschoolleerlingen ontwikkelen.
Je kunt verschillende werkvormen ontwikkelen die denken met aardrijkskunde bevorderen. Je kunt de
theoretische basis voor je opdrachten uitleggen.
Je bent in staat een aardrijkskundig practicum op te zetten.
Je kunt criteria noemen waar een goede toets aan moet voldoen, en je kunt die criteria gebruiken bij het
ontwikkelen van toetsen.
Je kunt diverse typen vragen (open en gesloten) ontwikkelen om daarmee de verworven kennis en inzicht van
leerlingen te toetsen.
Je kunt bij een ontwikkelde toets een correctiemodel, een normering en een cesuur aanbrengen. Bij het
nakijken van toetsen kun je een heldere en constructieve analyse maken van de resultaten.
3.6.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Gebruik van geografische bronnen bij de Aardrijkskundeles
Je bestudeert:
In deze bijeenkomst staat het werken met methodes en het omgaan
met geografische informatie (actualiteit, grafieken, tabellen, etc)
centraal.
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6.1 t/m
6.1.3.
2. Werken met beeldend materiaal I
Je bestudeert:
In deze bijeenkomst gaan we aan het werk met het visualiseren en
illustreren van stilstaand materiaal, zodat we met plaatjes, illustraties,
lees- en prentenboeken, de lesstof kunnen laten leven voor de
basisschoolkinderen.
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6, pp. 140141 & 6.1.5.
3. Werken met beeldend materiaal II
Je bestudeert:
Deze bijeenkomst gaat verder met het thema visualiseren, alleen
zoomen we nu in op bewegend materiaal zoals films, video's en
animaties.
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6.1.4.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.1; 6.3; 6.4.3 & 6.4.6.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.1; 6.4.2 & 6.4.5.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.4 & 6.4.7.5.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
4. Simulaties in de Aardrijkskundeles
Je bestudeert:
In deze les komen diverse vormen van spelen en werkvormen met
spelsituaties aan bod.
De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 10.1.
5. Aardrijkskunde practicum in de klas
Je bestudeert:
Hoe bereid je een aardrijkskundepracticum voor in de klas? De les
gaat over het fysisch-geografisch practicum.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.8.
6. Evaluatie door toetsing
Je bestudeert:
In deze les leer je de juiste toetsvragen te formuleren en de
antwoorden te beoordelen.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 9.6 t/m 9.8.
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek
aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.7.3.
Let op: dit is een praktijkcollege. De inhoud van Hoofdstuk 9.6 t/m 9.8
behoort niet tot de toetsstof.
3.6.3 Toetsing
Deze collegereeks correspondeert eveneens met de onderwijseenheid Vaktoets Mens en Wereld. De binnen deze
onderwijseenheid aangeboden stof wordt getoetst in de vaktoets Mens en Wereld van dit blok. Dit betreft een
schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het
aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de
meerkeuzevragen goed beantwoord is.
3.6.4 Literatuur / toetsstof
Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Amsterdam: Meulenhof
Educatief.



Hoofdstuk 6.1: Aardrijkskunde laten leven – Inleiding
Hoofdstuk 6.3: Het gebruik van bronnen
Hoofdstuk 6.4: Hoe je met bronnen in de klas kunt werken
De Hamer A., Bakker A., van Heck M. & Broere H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het
basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V.







Hoofdstuk 6.1 Welke materialen gebruik je?
Hoofdstuk 6.1.1: Werken met methodes
Hoofdstuk 6.1.2: Methodes vergelijken
Hoofdstuk 6.1.3: De actualiteit
Hoofdstuk 6.1.4: Video en televisie
Hoofdstuk 6.1.5: Lees- en prentenboeken
Hoofdstuk 10.1: Spelen en leren
De PowerPoints en de collegestof.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.7
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Het belang van muziek voor het jonge kind
Muziek (II)
Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413
INLEIDING - Kleuters, peuters, baby's, en zelfs ongeboren kinderen reageren op muziek. Voordat een kind naar
school gaat heeft het dus al veel muziek gehoord. Dat is mooi, maar die alomtegenwoordigheid van muziek heeft
ook een keerzijde. Het is voorstelbaar dat kinderen door al die geluidsprikkels niet meer gericht kunnen luisteren
en dat door de hoeveelheid prikkels een afstomping ontstaat en een gebrek aan concentratie. Daar ligt voor een
leerkracht in het basisonderwijs een mooie taak.
In de onderbouw wordt er vanzelfsprekend gezongen. Maar er gebeurt meer. Jonge kinderen ontwikkelen zich
muzikaal aan de hand van zingen, luisteren, muziek maken, muziek noteren en bewegen. Deze muzikale
activiteiten zijn niet alleen goed voor de muzikale ontwikkeling, maar ook voor de algemene vorming van het kind.
Met andere woorden: muziek is een middel om muzikaal gehoor aan te leren, maar het bezig zijn met muziek is
tegelijk ook een doel op zich. In deze collegereeks gaan we in op de rol die jij als leerkracht in de muzikale
ontwikkeling van kinderen kunt spelen. Hoe kunnen we muzikale activiteiten actief en gericht inzetten om muziek
niet alleen maar leuk, maar ook leerzaam te laten zijn? Op die vraag gaan we tijdens dit vak proberen een
antwoord te vinden.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt.
3.7.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?




Je kunt aangeven welke bijdrage het vak muziek kan leveren aan het realiseren van de kerndoelen voor het
primair onderwijs.
Je kunt overtuigend verwoorden hoe muziekonderwijs op jonge leeftijd beslissend is voor het niveau waarop
men ook op latere leeftijd met muziek bezig kan zijn.
Je kunt op basaal niveau stadia van ontwikkeling volgens Piaget relateren aan stadia van muzikale
ontwikkeling.
Je kunt verbanden leggen tussen de taalontwikkeling en de muzikale ontwikkeling van kinderen, zowel wat
betreft taalreproductie als taalproductie.
3.7.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Muziek in de onderbouw
Bekijk op de site http://www.muziekmeester.nl alle videofragmenten
bij het onderdeel “Wie niet lopen wil” te vinden bij hoofdstuk 10 van
Muziek Meester.
Kinderen hebben een natuurlijke behoefte om te bewegen. Ze leren
cognitief sneller en beter als zij dat ook kunnen doen. Hoe kun je in
een muziekles bewegingsopdrachten inzetten om de muzikale en
motorische ontwikkeling van een kind te stimuleren?
Je bestudeert aansluitend op dit fragment:
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 6 (p. 162
t/m 166 (domein bewegen)).
2. Jij zet de toon
Je bestudeert:
Het liedrepertoire voor de onderbouw verschilt met die van de
midden- en bovenbouw. Liedjes kunnen een functie hebben om het
jonge kind tot leren te bewegen.
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 10. (p 227233 & p. 240 t/m 242).
Bestudeer op de site http://www.muziekmeester.nl de
assessmenttool zingen onderbouw en vul alle vragen in.
Stel een lijst van tien kleuterliedjes samen.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3. De rol van de leraar
Je bestudeert:
Lesgeven in de onderbouw betekent in hoge mate rekening houden
met de specifieke kenmerken van jonge kinderen. In de muziekles
houd je bij het werken met de domeinen rekening met de kenmerken
van het jonge kind.
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 2 (p. 42
t/m 44) & Hoofdstuk 10 (p. 234 t/m 237 & p. 243 t/m 245).
Kies een lied voor de onderbouw en geef aan op welke wijze je
inspeelt op de kenmerken van het jonge kind. Neem het lied mee
naar de les.
Bestudeer op http://www.muziekmeester.nl de assessmenttool
onderbouw bewegen en vul de vragen in.
4. Muziek en de ontwikkeling van jonge kinderen
Je bestudeert:
Muziek levert een bijdrage aan verschillende ontwikkelingsgebieden.
Wat betekent dit voor jouw pedagogisch en didactisch handelen?
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 10 (p. 235
t/m 239).
Muziek draagt bij aan de algemene vorming van het jonge kind zoals:

Verkenning van de wereld;

Ruimtelijke ontwikkeling;

Motorische ontwikkeling;

Sociaal –emotionele ontwikkeling;

Taalontwikkeling.
Bedenk bij alle bovenstaande ontwikkelingsaspecten minimaal één
voorbeeld en neem deze mee naar bijeenkomst 4.
5. Klankspelen met jonge kinderen
Je bestudeert:
Door klankspelen leren kinderen klank- en vormaspecten te
herkennen. De domeinen bewegen, noteren, maken kunnen hier een
bijdrage aan leveren.
Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 4 (p. 100
& 101) & hoofdstuk 10 (p. 247 t/m p. 255).
Ga in de methode Muziek Meester en/of op de website
www.muziekmeester.nl op zoek naar een les waarin een klankspel
wordt ingezet met een van de domeinen.
6. Muziek
‘Muziek totaal’ gaat over de vijf domeinen en klank, vorm en
betekenis. Wat weet jij, wat kun jij, wat kun jij overdragen?
Koppel een uitbreiding aan een liedaanbieding. Maak een keuze uit de
domeinen: maken (begeleiding, klankspel) of bewegen.
Neem je lesbeschrijving mee naar les 6.
3.7.3 Toetsing
Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige
oriëntatie. De stof die binnen onderwijseenheid wordt aangeboden, wordt getoetst in de vaktoets van dit blok. Dit
betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal
vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien
minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
3.7.4 Literatuur / toetsstof
Lei, R. van de, Noordam, L. & Haverkort, F. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.




Hoofdstuk 2: p. 42 t/m 44
Hoofdstuk 4: p.100 t/m 101
Hoofdstuk 6: p.162 t/m 166
Hoofdstuk 10
Lei, R. van de, Haverkort, F. & Noordam, L. (2009). Eigen-wijs, Liedbundel voor het basisonderwijs. Born: SMV (ook
bij toetsstof Muziek).
De PowerPoints en de collegestof.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.8
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Kleur en vorm
Beeldende vorming
Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413
INLEIDING - In deze reeks vakcolleges Beeldende vorming leer je over de beeldaspecten kleur en vorm. Je maakt
kennis met de overige basismaterialen en technieken, aansluitend op de module uit semester 1. Je leert kleur en
vorm te koppelen aan geschikte materialen/ technieken en een thema. Je onderzoekt de mogelijkheden om
methodelessen geschikt te maken voor de eigen groep en zoekt raakvlakken met andere vakken, waaronder taal
en rekenen. De ontwikkeling en de begeleiding van het jonge kind zullen hierbij centraal staan. We gaan in op het
soort vragen dat gesteld kan worden en op de manier waarop de leerkracht het kind kan begeleiden tijdens het
beeldend proces. Je onderzoekt hoe je het kind kunt stimuleren om over zijn (en andermans) werk te praten. Je
leert naar aanleiding van observatie en onderzoek de beginsituatie vast te stellen en lessen over kleur en/ of vorm
voor het kind te maken, inclusief een leermiddel. Je ervaart dat er verschillende visies bestaan, die van invloed zijn
op het lesgeven aan het jonge kind.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt.
3.8.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kent de begrippen productieve, receptieve en reflectieve beeldende vorming en weet wat beeldende
processen zijn.
Je hebt kennis over de (beeldende) ontwikkeling en de begeleiding van het jonge kind.
Je hebt kennis over alle deelaspecten van kleur en vorm.
Je kunt de beginsituatie van de eigen groep in kaart brengen en een beeldende les opzetten.
Je kunt het leer- en ontwikkelingsproces van een kind vaststellen n.a.v. beeldende lessen (observatie, proces
en product). Je kunt het beeldend proces per les herkennen en verwoorden.
Je bent in staat om sleutelervaringen te verwerven door eerst zelf beeldend te kunnen werken met kleur en
vorm, je weet je hier ook theoretisch in te verdiepen.
3.8.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Beeldende ontwikkelingsaspecten van het jonge kind. Een
introductie over kleur en vorm
Je bestudeert:
Je krijgt informatie over het basisplan met doelstellingen en
evaluatiecriteria voor beeldende vorming. Verder behandelen we de
leermiddelen en geschikte materialen, gereedschappen en technieken
van de beginsituatie, werkvormen evenals de inrichting van de
leerwerkomgeving in de onderbouw.
2. Beeldend onderwijs in de groep: uitvoering. Over observeren,
begeleiden en afronden
Je leert wat het belang is van observeren en het vaststellen van de
beginsituatie. Je krijgt inzicht in hoe je het jonge kind kan begeleiden
en hoe je een beeldende les kunt afronden.
3. Beeldend onderwijs in de groep: nabeschouwing. Over
nabespreken, beoordelen en presenteren
http://beeldende-vormgeving.jouwweb.nl
Boermans (2004). Beeldende Begrippen. Hoofdstuk 4. Vorm en Kleur
(p.42-53)
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 10 paragraaf
10.3 p. 257 - 268. Hoofdstuk 3 paragraaf 3.1 t/m 3.4 p75 t/m 100
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 5 (p.137-154).
Je leest: Schot. E, Identieke paashazen, Kunstzone 05-2014
Zie DLWO
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 6 (p. 157 -172).
Je leert beeldend werk na te bespreken en te beoordelen. Je doet
ideeën op over hoe je het beeldende werk aantrekkelijk kunt (laten)
presenteren
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
4. Beeldend onderwijs in de groep: evaluatie van de leerkracht. Over
evalueren van proces en product, observatie en registratie naar
aanleiding van het procesfasenmodel en reflectie
Je bestudeert:
Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 7 (p. 175 -184).
Je leert jezelf als leerkracht te evalueren, waarbij je het proces en
product aan de hand van je doelstellingen evalueert en registreert. Je
leert beeldende opdrachten voor jezelf te beoordelen op geschiktheid
en te reflecteren op je lesmateriaal en lessen.
5. Vormen van differentiatie bij het jonge kind. Differentiatie naar
tempo, belangstelling, ontwikkeling, leerstijl
Deze les behandelen we het onderwerp: ontwikkeling tot
taakgerichtheid bij het kind (motivatietheorieën) en de verschillende
visies daarop.
6. PowerPoint presentaties en demonstratie van de lessen met
leermiddel
We presenteren in groepjes een PowerPoint over kleur en vorm,
inclusief twee lessen (één les over kleur en één les over vorm) met
helder geformuleerde vakspecifieke leerdoelen vanuit het
cirkelmodel.
Voorafgaand aan de les heb je verschillende leermiddelen op het gebied
van beeldende vorming voor het jonge kind geïnventariseerd.
Je bereidt in jouw groepje de PowerPoint over kleur en vorm voor,
evenals de demonstratie van de twee lessen die je hebt ontwikkeld en
wellicht hebt uitgevoerd in de les. De les is beschreven vanuit het
procesfasenformulier voor beeldende activiteiten (Van Onna & Jacobse,
2008, p.340).
3.8.3 Toetsing
Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Kunstzinnige oriëntatie en
Bewegingsonderwijs 1.4. De stof wordt getoetst in de vaktoets met dezelfde naam van blok 1.4. Dit betreft een
schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het
aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de
meerkeuzevragen goed beantwoord is.
3.8.4 Literatuur / toetsstof
Boermans, Bert (2004). Beeldende begrippen + DVD-ROM. Arnhem: Lambo.


Hoofdstuk 4a: Beeldaspecten – vorm (p.42-52)
Hoofdstuk 4b: Beeldaspecten – kleur (p.53-63)
Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen:
Noordhoff




Hoofdstuk 3: paragraaf 3.1 t/m 3.4 (p. 75 – 100)
Hoofdstuk 5: Beeldend onderwijs in de groep: uitvoering (p.137-154)
Hoofdstuk 6: Beeldend onderwijs in de groep: nabeschouwing (p. 157-172)
Hoofdstuk 7: Beeldend onderwijs in de groep: evaluatie van de leraar (p. 175-184)
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.9
Titel:
Vakdomein:
SIScode:
Mijn spelen is leren en mijn leren is spelen!
Dans en Drama
Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413
INLEIDING - Taal, spel en beweging horen bij het natuurlijk leren van het jonge kind. De didacticus en optimist
Hiëronymus (Jeroen) van Alphen (1746 - 1803) stelde al in de achttiende eeuw dat “Mijn speelen is leeren en mijn
leeren is speelen (en waarom zou het leren mij dan verveelen)”. Op geen ander vak lijkt die kreet beter van
toepassing dan op het onze. Bij dans en drama gaat het dan om het spelen en bewegen vanuit de fantasie en de
verbeelding. In deze module leer je om als leerkracht het belang van dit spelen en bewegen in te zien. Je leert de
omstandigheden te creëren om dans- en drama-activiteiten te vinden of te bedenken, maar je traint ook je eigen
vaardigheden om dans en drama als didactisch middel in te zetten. Het vak wordt aangeboden in de vorm van
hoor- en werkcolleges.
Een deel van de te bestuderen stof en de te leren eigen vaardigheid, heeft naast bekwaming voor dans en drama,
een overlap met de vakken Geschiedenis en Nederlands. Dit betreft theorie en technieken ten aanzien van het
vertellen van verhalen.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt.
3.9.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?









Je kunt de specifieke bijdrage die de vakken dans en drama bieden aan het leren en ontwikkelen van kinderen
verwoorden en deze illustreren aan de hand van voorbeelden.
Je beschikt over kennis van de basale methodische vaardigheden van dans (het lichaam als instrument,
dansaspecten en danskwaliteiten) en van drama (het lichaam als instrument en de basis spelelementen) in
relatie tot het onderwerp / thema.
Je kunt de opbouw van veelgebruikt lesmateriaal voor de vakken dans en drama in grote lijnen beschrijven en
verbinden met de (vak)didactische keuzes en leerlijnen.
Je kunt beargumenteren dat dans en drama bijdragen aan zowel de creatieve, de psychomotorische, de
zintuiglijke, de cognitieve en de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.
Je kunt inhoudelijke keuzes voor dans en drama-activiteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de
betreffende leeftijdsgroep.
Je kunt relevante keuzes maken voor het gebruik van digitaal beeld- en geluidsmateriaal en software.
Je kunt op basaal niveau stadia van ontwikkeling volgens Piaget relateren aan stadia van dansante en
dramatische ontwikkeling.
Je kunt de samenhang tussen dans en drama en andere vakken illustreren.
Je kunt taal- en rekenonderwijs op een betekenisvolle manier en rekening houdend met het leerling- niveau,
verbinden met dans en drama en dit illustreren met voorbeelden.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.9.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. De functie van spelen en bewegen
Wat is de waarde van spelen en bewegen in verbeelde werkelijkheid
voor het jonge kind in onderwijssituaties en daarbuiten?
Lees alvast de voorbereidende opdracht bij les 6.
2. De rol van de leerkracht
Je bestudeert:
Wat wordt er van de leerkracht aan vakspecifieke competenties
verwacht ten aanzien van lesgeven aan het jonge kind. In deze
bijeenkomst onderzoek je ze en verricht je een nulmeting ten aanzien
van jezelf en wordt ingegaan op activiteiten die in je in je
stagepraktijk kunt inzetten.
De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 1.1 (p. 10, 11) & 1.2 (p. 14,
15) & 1.3 (p. 19 t/m. 22).
De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 6.2 (p. 173-176) – hanteren
van de handpop (poppenspeltechnieken).
Verwerkingssuggestie: observeer dramatische spelsituaties in je klas
tussen de kinderen en je mentor. Leg de koppeling met deelproduct 1
van de beroepsopdracht. Schrijf je belangrijkste bevindingen op en
neem deze mee naar de bijeenkomst.
3. Verhalen, verhalen!
Je bestudeert:
Voor het jonge kind is onderwijs in een context van belang. Verhalen,
gedichten en versjes spelen daarbij een grote rol. In deze les
onderzoek je de structuur en de zeggingskracht van het verhaal en de
theatrale technieken bij het voorlezen en vertellen.
De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 6.4 & 6.5.
4. Dans en drama, moet je zo doen
Je bestudeert:
Welke vormen van dans en drama komen in het onderwijs aan jonge
kinderen het best naar voren? Wat is het verschil tussen een activiteit
en een les en welke vakspecifieke condities komen daar bij kijken
Speth (2009) Dansspetters I. Hoofdstuk 1.2 (‘Dans beweegt je’; p. 11
t/m 14). Beschikbaar via DLWO.
Bekijk het videofragment prentenboeken op de site:
http://www.dramaland.noordhoff.nl/sites/7701/index.htm
Heijdanus, E. e.a. (2014) DANS! Hfst. 1. Beschikbaar via DLWO
Zoek een gedicht of versje voor 4 tot 7 jaar en stuur deze
voorafgaand aan het college op naar [email protected] .
Kijk bijvoorbeeld op:
http://www.kinderliedjes.overtuin.net/lawaaipapegaai.html of
gebruik je eigen erfgoed (bijvoorbeeld uit je moedertaal, anders dan
Nederlands, overgeleverd via familie/anderen of zelfgeschreven).
5. Dans en drama en de andere vakken
Je bestudeert:
Hoe verbind je dans en drama met de andere vakken. Dans en drama
als didactisch en pedagogisch middel.
Speth (2009) Dans beweegt je. Pagina 44. Beschikbaar via DLWO.
De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 2.3 t/m 2.4.2 (p. 38 t/m 54).
Kies een onderwerp uit het leergebied taal, rekenen of OMW en zoek
hierbij een bijpassende of aansluitende dans- / dramactiviteit voor
kleuters uit de opgegeven methodes of bronnen op DLWO.
6. Applaus!
In deze laatste bijeenkomst presenteer je je eigen (poppen)spel- of
dansvaardigheden als leerkracht in een theatrale groepspresentatie
gebaseerd op een verhaal of een gedicht.
Groepsopdracht: kies een prentenboek van na 2007, gedicht of kort
verhaal, analyseer en bewerk dit op dramaturgie tot een speelbaar
dramatiseerproduct of dansproduct. Beargumenteer de keuze.
3.9.3 Toetsing
Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige
oriëntatie. De behandelde stof van deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets met dezelfde naam van
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
blok 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van
het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5)
indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
3.9.4 Literatuur / toetsstof
Nooij de, H. (2012). Kijk op Spel - Drama voor de pabo. Groningen: Noordhoff.

















Hoofdstuk 1: Drama inhoudelijk
Hoofdstuk 2.1: Drama vanuit een pedagogisch kader
Hoofdstuk 2.3.3: Mogelijkheden van drama als didactisch hulpmiddel bij andere vakken
Hoofdstuk 2.4.1: Drama bij groep 1 en 2
Hoofdstuk 3.1: Acteerspel
Hoofdstuk 3.3: Drama vanuit een prentenboek
Hoofdstuk 3.9: Objectenspel
Hoofdstuk 3.10: Pantomime
Hoofdstuk 3.11: Poppenspel
Hoofdstuk 3.13: Tableaus
Hoofdstuk 3.14: Teacher-in-role
Hoofdstuk 3.15: Vertelpantomime
Hoofdstuk 3.16: Zintuigoefeningen
Hoofdstuk 4.1: Het inschatten van de beginsituatie
Hoofdstuk 6.2: Startbekwaamheden drama
Hoofdstuk 6.3: Spelvaardigheid van de leerkracht
Hoofdstuk 6.4: Vertellen
Speth, M. (2009). Dansspetters. Hand-out - beschikbaar via de DLWO.
Heijdanus, E. e.a. (2014) DANS! Hand-out – beschikbaar via de DLWO.
PowerPoints en eigen aantekeningen bij de vakcollegebijeenkomsten dans en drama.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.10
Titel:
Vakdomein:
Studiegidscode:
Zonder bewegen kom je nergens
Bewegingsonderwijs (I)
Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413
INLEIDING - Kinderen bewegen veel en graag. Dat zien we bijvoorbeeld op het schoolplein tijdens het buitenspelen
van de kleuters. Het behouden van die actieve leefstijl is een belangrijke doelstelling van dit vakgebied. Om dat
doel te bereiken leren kinderen in het bewegingsonderwijs deelnemen aan een breed scala van bewegingsactiviteiten, zodat ze een ruim ‘bewegingsrepertoire’ opbouwen.
Dat repertoire bevat motorische aspecten, maar ook sociale vaardigheden. Leerlingen ervaren de hoofdbeginselen
van de belangrijkste bewegings- en spelvormen in aansprekende bewegingssituaties. Het gaat daarbij om
bewegingsvormen als balanceren, springen, klimmen, schommelen, duikelen, hardlopen en bewegen op muziek.
En om spelvormen als tikspelen, doelspelen, spelactiviteiten waarbij het gaat om mikken, jongleren en stoeispelen.
Vanuit dit aanbod zullen kinderen zich ook kunnen oriënteren op de buitenschoolse bewegings- en sportcultuur en
de meer seizoengebonden bewegingsactiviteiten.
Voor bewegingsonderwijs zijn aparte kerndoelen geformuleerd: De leerlingen leren op een verantwoorde manier
deelnemen aan de bewegingscultuur en de leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan
bewegingsactiviteiten deelnemen.
Binnen het curriculum van elke Pabo komt bewegingsonderwijs aan bod in de volgende programma’s:
1. Bevoegdheid groep 1 en 2
In het curriculum staat het verzorgen van bewegingsonderwijs aan kleuters in het speellokaal centraal.
2. Bewegen in brede context
Hierbij komen bewegingsactiviteiten aan bod die op de basisschool naast de lessen bewegingsonderwijs gedaan
worden. Denk aan activiteiten als sportdagen, schoolreisjes, spelen en bewegen op het schoolplein e.d.
De groepsleerkracht, als eerstverantwoordelijke voor het kind, dient over algemene, elementaire kennis van
bewegingsgedrag en –ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4 t/m 12 jaar te beschikken. In dit blok zoomen
we in op punt 1: de bevoegdheid groep 1 en 2.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt.
3.10.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






Je kunt beargumenteren hoe arrangementen veilig neergezet kunnen worden (ten aanzien van de
activiteit maar ook ten opzichte van elkaar) in een speel/gymlokaal.
Je kunt beargumenteren wat de mogelijke gevolgen van de gekozen groeperingsvorm zijn voor de les.
Je kent de basisprincipes van een goede instructie voor de bewegingsactiviteiten en kan hiervan
voorbeelden geven.
Je kunt het bewegen van kinderen uit groep 1 en 2 classificeren en plaatsen op de leerlijnen. De student
kent de drie didactische uitgangspunten van bewegingsonderwijs en kan hiervan voorbeelden geven.
Je kunt aan de hand van voorbeelden uitleggen op welke manieren kinderen leren.
Je kunt beargumenteren dat bewegingsonderwijs een belangrijke bijdrage levert aan de algehele
ontwikkeling en de schoolprestaties.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.10.2 Het programma- wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Bewegingsonderwijs ervaren
Je krijgt een uitleg van de module.
We gaan in op de begrippen loopt het/ lukt het/ leeft het. Aan de
hand van een les vrij werken (actieve deelname van je) gaan we in op
veiligheidsmaatregelen en leerlijnen
2.De rol van de leerkracht
Aan de hand van een voorbeeldles ervaar je de verschillende rollen
van een leerkracht. We gaan in op de begrippen; leerlijnen, groepjes
maken en doordraaien in een groepjesles. Bewegen op muziek zal ook
aan bod komen.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Ten Haaft (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal: deel 1 en 4.
De inleiding theoretische onderbouwing en hst 1 en 4 van de
brochure BO in het primair onderwijs. DLWO.
Je bestudeert:
Mooij et al. (2011). Basisdocument. Hoofdstuk 2 (blz. 15-25) DLWO.
Neem de leerlijnen (blz. 19-20) op papier mee om de activiteiten uit
de voorbeeldles in een leerlijn en bewegingsthema te kunnen
plaatsen.
Je observeert een les bewegingsonderwijs van je mentor (of zoekt een
video van een kleuterles) en plaatst de activiteiten uit die les op de
leerlijn met bewegingsthema.
3. Organiseren van bewegingsonderwijs
We besprek aan de hand van gelezen artikelen veiligheid in een
kleuterles. Daarnaast gaan we aan de hand van activiteiten in op het
klaarzetten, de verschillende organisatievormen en het geven van een
goede instructie bij bewegingsonderwijs.
Je bestudeert:
Van Berkel et al. (2005). Perspectieven op bewegen. hoofdstuk 2 blz.
40-60.
Neem de hoofdbegrippen op papier mee.
Op DLWO staan artikel(en) over veiligheid en bewegingsonderwijs aan
kleuters. Lees minimaal 1 artikel en neem ter voorbereiding een korte
samenvatting mee naar les 3 (volgens format).
4. Bewegingsonderwijs en de ontwikkeling van kinderen.
In deze les komen de verschillende aan bod aan de hand, die we
illustreren met behulp van eigen voorbeelden. Daarnaast gaan we
allerlei activiteiten doen, waaronder tikspelen. We oefenen daarbij
weer met de leerlijnen en ook de motorische ontwikkeling komt aan
bod.
Je bestudeert:
Mooij et al. (2011). Basisdocument. Hoofdstuk 1 (blz. 9-15) DLWO.
Je vergelijkt de visie en uitgangspunten met deel 1 van
Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Neem de overeenkomsten en
verschillen mee op papier.
Je vraagt aan je mentor vanuit welke visie hij/zij bewegingsonderwijs
geeft.
5. Onderlinge instructie (instructie, veiligheid, leerlijnen)
Je biedt in of les 5 of les 6 een activiteit aan medestudenten aan, die
je ook aan kleuters hebt gegeven. Je krijgt feedback.
6. Onderlinge instructie (instructie, veiligheid, leerlijnen)
Je biedt in of les 5 of les 6 een activiteit aan medestudenten aan, die
je ook aan kleuters hebt gegeven. Je krijgt feedback.
Voorafgaand aan de les heb je een activiteit aangeboden aan een
klein groepje kleuters. Je biedt deze activiteit aan medestudenten aan
en vertelt je ervaringen op gebied van loopt het en lukt het. Hierbij
laat je de leerlijnen en de veiligheid aan bod komen.
Voorafgaand aan de les heb je een activiteit aangeboden aan een
klein groepje kleuters. Je biedt deze activiteit aan medestudenten aan
en vertelt je ervaringen op gebied van loopt het en lukt het. Hierbij
laat je de leerlijnen en de veiligheid aan bod komen.
3.10.3 Toetsing
Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige
oriëntatie. De behandelde stof van deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van blok 1.4. Dit betreft
een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67%
van de meerkeuzevragen goed beantwoord is.
De kennisdoelen van bewegingsonderwijs worden getoetst als onderdeel van de vaktoets Kunstzinnige Oriëntatie
en bewegingsonderwijs.
De vaardigheden zullen pas getoetst worden in het tweede jaar semester 1 bij de vakopdracht “Lessenserie
bewegingsonderwijs”. Geef waar mogelijk een les bewegingsonderwijs aan kleuters onder leiding van je mentor;
bij voorkeur een groepjesles met vier onderdelen.
3.10.4 Literatuur / toetsstof
Berkel, M. van (2005). Perspectieven op bewegen. Nijverdal: Publicatiefonds Werkgroep Bewegingsonderwijs.
Beschikbaar via DLWO.
Hoofdstuk 2: Organiseren van bewegingsactiviteiten (p.40-60).
Haaft, R. ten, Hazelebach, C., Danes, H. & Bruin, R (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Ede: Werkgroep
Bewegingsonderwijs ’t Web
Deel 1: Theorie (nieuwe druk)
Deel 4: Bewegen op muziek (nieuwe druk)
Mooij et al. (2011). Basisdocument. Bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs. Nieuwegein: Jan Luiting Fonds.
Beschikbaar via DLWO.
Hoofdstuk 1: Uitgangspunten: het vakconcept bewegingsonderwijs in het basisonderwijs (p 9-14).
Hoofdstuk 2: Het beschrijvingskader van leerlijnen en tussendoelen (p.15-25).
Stichting Consument en veiligheid (2008). Veiliger bewegingsonderwijs op de basisschool.
http://www.basislessen.nl/sites/default/files/module_veiliger_bewegingsonderwijs.pdf
Ook beschikbaar via de DLWO.
De PowerPoints en de collegestof.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.11
Titel:
Vakdomein:
Het voorbereiden van schrijfontwikkeling
Fijne motoriek en schrijven (II)
INLEIDING - Voordat een kind leert lezen en schrijven, doorloopt het al meerdere ontwikkelingsfasen. In de twee
bijeenkomsten Fijne motoriek en schrijven leren we je om als leerkracht dat voorbereidende proces te kunnen
herkennen en te kunnen begeleiden. Je maakt kennis met het voorbereidende schrijven in groep 1, 2 en soms ook
nog ten dele in groep 3. Je leert de voorwaarden voor het schrijven kennen, zoals de ontwikkeling van de grove en
fijne motoriek, vormwaarneming, oog-handcoördinatie, ruimtelijke oriëntatie, lateralisatie en ontspanning. Ook
neem je kennis van de bewegingsfasen en de consequenties daarvan voor het schrijven. Schrijfhouding, pengreep,
schrijfbeweging en papierligging komen ook aan het bod binnen het schrijfproces. We gaan in op geschikte
schrijfmaterialen en ondergronden voor het jonge kind. Eventuele problemen bij het voorbereidende schrijven
worden ook nader toegelicht.
Maar alleen als je zelf een goede beheersing van het schrift hebt, kun je het schrijven goed aanleren. Daarom
ontwikkel je tijdens dit collegeblok ook je eigen handschrift zoals je dat als leerkracht in zult gaan zetten. Je
bekwaamt je in het methode- en blokschrift op het bord en papier. De constructie en vormgeving van de
basislettervormen staan daarbij centraal. We belichten de verschillen tussen de lettertypes uit de verschillende
methoden.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt.
3.11.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?





Je kent de geschiedenis en didactiek van het voorbereidende schrijven en de schrijfvoorwaarden, met
betrekking tot motoriek, vormwaarneming, oog-handcoördinatie, ruimtelijke oriëntatie, lateralisatie,
ontspanning en concentratie.
Je kent de basis van het schrijfproces voor het voorbereidend schrijven en het belang van schrijfhouding,
pengreep, schrijfbeweging en papierligging en weet dit in de praktijk toe te passen.
Je kent de voorwaarden voor de schrijfmaterialen en gereedschappen voor het voorbereidend schrijven en
weet dit in de praktijk te gebruiken.
Je bent je bewust van schrijfproblemen die zich voor kunnen doen en het remediëren hiervan.
Je bekwaamt je in het methodeschrift op het bord en papier, met aandacht voor de juiste vormgeving en
constructie van de letters, spaties, hoofd- en kleine letters, liniaturen en de verhoudingen binnen de letters.
3.11.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Voorbereidend schrijven en oefeningen I
Je bestudeert:
In deze les leer je over voorbereidend schrijven en de schrijfpatronen.
Je oefent het methodeschrift losse letters (hoofd- en kleine letters) en
hun constructie, stopplaatsen en schrijfrichting, kleine woorden,
letterverhoudingen, woordspaties en diverse liniaturen.
Keulen & Eerd-Smetsers (2007). Van kleutertekening tot schrijven.
Hoofdstuk 1.
2. Voorbereidend schrijven en oefeningen II
Je bestudeert:
Je oefent van het methodeschrift verschillende soorten verbindingen,
letterspaties, langere woorden en zinnen, diverse liniaturen,
waaronder een grote liniatuur.
Keulen & Eerd-Smetsers (2007). Van kleutertekening tot schrijven.
Hoofdstuk 1.
Je maakt uit de Schrijfwijzer alles t/m p. 46.
Je maakt uit de Schrijfwijzer alles t/m p. 69.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.11.3 Toetsing
In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht
en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf
aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige
opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is één van de beoordelingscriteria bij het
functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.12
Titel:
Vakdomein:
Elektronische middelen in je leeromgeving
ICT (II)
INLEIDING - Als moderne leerkracht kun je niet meer om het gebruik van de computer heen. Een belangrijk
onderdeel van het gebruik van ICT is weten waar informatie te vinden is, of deze betrouwbaar is, en waar het voor
te gebruiken is. Met deze kennis werk je aan de vaardigheden om in de klas leerrijke situaties te creëren met
behulp van ICT. Je doet ervaring op met toepassingen van verschillende veelvoorkomende middelen in de
basisschool.
Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt.
3.12.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?



Je bent in staat een duidelijke structuur in het digitale portfolio te maken en te bewaken.
Je kunt werken met de elektronische leeromgeving en portfoliosoftware.
Je kent de basis van de mogelijkheden van veelgebruikte toepassingen zoals het digitaal schoolbord en
methodesoftware.
3.12.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Werken met het portfolio
Bestudeer de website:
http://www.kennisnet.nl/themas/elektronische-leeromgeving/vraagen-antwoord/wat-is-een-elo/
Vanuit de werking en waarde van een elektronische leeromgeving
verdiepen we ons in het portfolio van de student zelf. Vervolgens
wordt een praktische oefening gedaan met verschillende digitale
omgevingen waarbij de studenten samenwerken. Dit wordt vertaald
in mogelijke activiteiten die in de basisschool kunnen worden
uitgevoerd.
2. ICT als leermiddel
Bestudeer de volgende websites:
Door het maken van gerichte opdrachten oefenen we het
implementeren van leermiddelen zoals het digibord in de les. We
bekijken voor- en nadelen van veelgebruikte toepassingen.
http://wikiwijsleermiddelenplein.nl/
3. Beginnen met mediawijsheid
Bestudeer de volgende websites:
Jonge kinderen zijn zich niet altijd bewust van de invloed van media in
de wereld om hen heen en daarmee nog minder van de gevaren
daarvan. We gaan in op de activiteiten die je als leerkracht kunt
ontwerpen om daarop in te spelen.
http://www.kennisnet.nl/themas/mediawijsheid/wat-ismediawijsheid/
http://www.mediawijzer.net/competentiemodel/
3.12.3 Toetsing
In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht
en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf
aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige
opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het
functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.13
Titel:
Vakdomein:
De normale en afwijkende spraakontwikkeling
Logopedie
INLEIDING – In de onderbouw kun je te maken hebben met kinderen met logopedische problemen. Het is
belangrijk dat je deze als leerkracht snel kunt herkennen en dan in overleg met RT, IB en natuurlijk de ouders een
plan kunt trekken. In deze twee blokcolleges krijg je gerichte informatie en voorbeelden van logopedische
problemen en behandeling.
Let op: deze colleges worden alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het
onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt.
3.13.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?


Je kunt logopedische problemen van jonge kinderen herkennen en benoemen.
Je kunt globaal aangeven hoe je als leerkracht kunt handelen om jonge kinderen met logopedische problemen
in de klas te ondersteunen.
3.13.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Herkennen van logopedische problemen bij het jonge kind in de
onderbouw.
Jouw activiteiten vooraf
2.
Observatie opdracht, literatuurstudie
Handelingsplannen maken voor jonge kinderen met logopedische
problemen in de klas.
Bestudering van de Signaleraar, te vinden in de mediatheek
In deze colleges komt essentiële en praktische kennis aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve
deelname . De werkvormen of leertaken uit het betreffende college kunnen, bij vooraf aangekondigde
afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door een schriftelijke opdracht.
Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek
dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.14
Titel:
Vakdomein:
SIScode:
Vakopdracht Nederlands 1.4
Nederlands
1000VNE413
Zomaar een paar kleuters zitten in de lees/schrijfhoek. Myrthe kan al echt schrijven. Zij spelt ieder woord zoals het
klinkt, maar ze kan haar boodschap goed overbrengen. Aya leest de namen van de kinderen in de klas. Ze heeft de
naamkaartjes vaak gezien op de stoelen en de letters gecombineerd met de sticker die ernaast is geplakt. Ze
herkent de woorden op basis van visuele kenmerken, zoals ze plaatjes zou herkennen. Abdoullah probeert
woorden te ontcijferen op basis van zijn (onvolledige) kennis van de klanktekenkoppeling. Khalid gebruikt de
letters als vormen waar je mooie dingen van kunt maken, auto’s bijvoorbeeld.
INLEIDING - In een kleuterklas komen allerlei niveaus van geletterdheid voor. Er zijn kinderen die al kunnen lezen
en/ of schrijven, maar ook kinderen die daar nog geen interesse voor hebben. Het kunnen produceren van
geschreven taal is niet het enige aspect van de ontwikkeling van geletterdheid. Ook het kunnen navertellen van
verhalen of het spelen met klanken zijn er onderdelen van. In dit blok ga je voor de vakopdracht Nederlands
onderzoek doen naar de ontwikkeling van beginnende geletterdheid in je stageklas.
Let op: deze vakopdracht wordt begeleid tijdens de collegereeks Taal bij kleuters (Nederlands 1.4).
3.13.1 Leerdoelen - Wat moet je na voltooiing van deze opdracht
kennen en kunnen?



Je kunt verschillen in ontwikkeling van beginnende geletterdheid tussen kinderen signaleren, benoemen,
beschrijven en zo mogelijk verklaren.
Je kunt op grond van de prestaties van kinderen activiteiten bedenken en uitvoeren om hun ontwikkeling van
beginnende geletterdheid te verbeteren of te optimaliseren.
Je kunt op heldere wijze verslag uitbrengen van je onderzoekingen.
3.13.2 De opdracht
Portretteer aan de hand van hun ontwikkeling van beginnende geletterdheid drie kinderen uit je stageklas. Bij het
schrijven van die portretten worden de tussendoelen beginnende geletterdheid gebruikt. Het uiteindelijke product
heeft de vorm van een goede, lopende tekst.
3.13.3 Werkwijze
1.
2.
3.
4.
Kies in overleg met je mentor drie kinderen die onderling flinke verschillen vertonen in hun ontwikkeling
beginnende geletterdheid, maar die wat leeftijd betreft hoogstens zes maanden van elkaar verschillen.
Interview je mentor over de vorderingen van deze drie kinderen aangaande hun ontwikkeling beginnende
geletterdheid. Richt je daarbij op de tussendoelen beginnende geletterdheid.
Inventariseer – indien dit wordt toegestaan - wat er in het leerlingvolgsysteem over de prestaties van de
betreffende kinderen is opgenomen.
Stel op grond van deze gegevens per kind vast welke vorderingen beginnende geletterdheid geanalyseerd
zullen worden.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
5.
6.
Bedenk voor ieder kind een activiteit die aansluit bij zijn of haar niveau van beginnende geletterdheid. Voer
deze activiteit uit en analyseer aan de hand van de tussendoelen hun ontwikkeling beginnende geletterdheid.
Portretteer vervolgens de drie kinderen. Verwerk in de teksten de antwoorden uit de interviews over de
ontwikkeling beginnende geletterdheid, de gegevens uit het leerlingvolgsysteem en de analyse van de
ontwikkeling beginnende geletterdheid. Relateer hun ontwikkeling beginnende geletterdheid nadrukkelijk aan
de tussendoelen. Beschrijf in elk van de drie portretten ook een activiteit waarmee de ontwikkeling
beginnende geletterdheid kan worden gestimuleerd of verder geoptimaliseerd.
3.14.4
Vormgeving Vakopdracht
Eisen algemeen







Het verslag ziet er verzorgd uit.
Het verslag kent geen spel- of stijlfouten.
De pagina’s zijn genummerd; de nummering begint bij de inhoudsopgave.
Het gebruikte lettertype is (Arial) 11.
Ieder onderdeel begint op een nieuwe bladzijde.
De omvang is maximaal 10 pagina’s; grotere verslagen worden niet ingenomen.
Het verslag wordt ingeleverd via DLWO.
Eisen specifiek - het verslag bevat de volgende onderdelen:
Voorblad
-
naam van de student
de klas
het studentnummer
de naam van de vakopdracht
de inleverdatum
Inhoudsopgave
Slechts de beginpagina’s van de diverse onderdelen vermelden.
Voorwoord
Hier vertel je hoe je te werk bent gegaan:
vermeld de naam en het adres van de stageschool, de stagegroep en het aantal kinderen;
neem de interviewvragen voor de mentor op.
Portretten
Portretteer de kinderen aan de hand van de gegevens die je verzameld hebt. Werk met fictieve namen; vermeld bovenaan
steeds van elk kind de precieze leeftijd (jaar; maand).
Zorg dat de elementen die in de opdracht genoemd staan – interview met je mentor, activiteit beginnende geletterdheid,
analyse beginnende geletterdheid en ondersteunende activiteiten – in de portretten verwerkt zijn. Maak er prettig leesbare
teksten van. Leg relaties met de tussendoelen , de leerlijnen en met eventuele andere literatuur. Ook de bevindingen van de
mentor kun je erin opnemen en vergelijken met wat jij gevonden hebt.
Nawoord
Blik terug op het maken van de portretten en het schrijven van het verslag. Wat heb je geleerd in het kader van je
ontwikkeling als leerkracht en aan welke competenties kun je dat relateren?
Bronnenlijst
De bronnenlijst is opgesteld volgens de APA-normen. (zie Richtlijnen-APA.pdf) Begin met de boeken en artikelen, pas daarna
de internetpagina’s met daarbij de datum waarop je deze geraadpleegd hebt.
Twee tips:
gebruik citaten van de leerkracht of kinderen, dit verlevendigt de tekst aanzienlijk;
cursiveer titels van boeken, schrijf ze niet tussen aanhalingstekens.
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het
semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.15
Titel:
Vakdomein:
SIScode:
Vakopdracht Mens en Wereld 1.3 / 1.4 (alternerend)
Natuur en Techniek
Vakopdracht Mens en Wereld 1.3 - 1000VO3_12
Uit: Haarhuis & Kersbergen (2010).
‘If I had to reduce all of educational psychology to just one principle I would say this: The most important single factor influencing learning is
what the learner already knows. Ascertain this and teach him accordingly.’
David Ausubel, 1968
LET OP: deze vakopdracht geldt alleen als je het vakcollege Basisdidactiek Natuur en Techniek gaat volgen in
blok 1.4. In dat geval lever je dus aan het einde van dit blok twee vakopdrachten in.
INLEIDING - Voor deze opdracht kijken we naar de ideeën van kinderen over natuurwetenschappelijke
onderwerpen. Zoals je in bovenstaande afbeelding al kunt zien, hebben kinderen vaak zeer originele en naïeve
ideeën over hoe de wereld in elkaar zit. Een kuiken in het ei wordt voorgesteld als een soort bouwpakketje of
kindersurprise-ei. Dit noemen we preconcepten. Jonge kinderen kunnen bijvoorbeeld denken dat hoe groter
iemand is, hoe ouder (voortkomend uit de logica dat als zij zelf ouder worden, ze ook groeien) en dat regen
ontstaat doordat er kranen in de wolken open worden gezet. Deze ideeën ontwikkelen zich vaak ‘vanzelf’ tot meer
realistische voorstellingen van de werkelijkheid – er is bijna geen volwassene met een gezond verstand die deze
denkbeelden nog heeft. Met zogenoemde leertheorieën, met name met die van de Zwitserse
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
ontwikkelingspsycholoog en filosoof Jean Piaget (1896-1980), worden de ontwikkelingsstadia beschreven die aan
dit proces ten grondslag liggen. Maar er zijn ook meer hardnekkige preconcepten, die leiden tot alternatieve
ideeën op latere leeftijd. In dat geval spreken we van misconcepten. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat je
aderen blauw zijn omdat je bloed pas rood wordt als het in aanraking komt met zuurstof. Of dat je de zee kunt
horen in een schelp omdat je het bloed hoort pompen in je oren of in je hoofd. Helaas: allebei onwaar.
In deze opdrachten ga je bekijken welke ideeën kinderen van verschillende leeftijden hebben over een specifiek
natuurwetenschappelijk concept. Hierover breng je de ontwikkeling in kaart. Vervolgens ga je nadenken over hoe
je daar als leerkracht op in zou kunnen spelen in je onderwijs.
Let op: deze opdracht wordt begeleid tijdens de collegereeks Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek (zie
pagina 21). Sommige groepen volgen dit vak in blok 1.3 en andere groepen in blok 1.4. Je maakt deze vakopdracht
in het blok dat je dit vak volgt, dus je levert deze in aan het eind van het betreffende blok.
3.15.1 Leerdoelen - Wat moet je na voltooiing van deze opdracht kennen en kunnen?







Je kunt veelvoorkomende preconcepten van leerlingen bij natuur en techniek beschrijven.
Je hebt inzicht in het redeneren van kinderen.
Je kunt betrouwbare bronnen vinden en gebruiken voor natuurwetenschappelijke en technische kennis;
Je kunt een bij de doelgroep passend interviewprotocol maken om de ideeën van kinderen te achterhalen en
deze interviews uitvoeren.
Je kunt een onderzoeksverslag schrijven.
Je kunt uit onderzoeksresultaten correcte conclusies trekken en de gevolgen van deze conclusies voor de
onderwijspraktijk analyseren.
Je hebt inzicht in de ontwikkeling van een natuurwetenschappelijk of technisch concept bij kinderen en kan
daarbij passende lessuggesties doen.
3.15.2 Relatie met de praktijk
Dertig kinderen in een klas vertegenwoordigen feitelijk dertig verschillende mentale modellen. Ieder kind heeft zijn
eigen ervaringen, ideeën en voorstellingen. Dat betekent dat de inhoud van je les door ieder van die kinderen in
zekere zin anders wordt ontvangen. Het is voor de leerkracht dus een grote uitdaging om in kaart te brengen welke
pre- en misconcepten er onder de kinderen uit zijn of haar klas bestaan. Want dat bewustzijn maakt het mogelijk
er ook op in te spelen. Kennis van misconcepten en inzicht in hoe je deze concepten blijvend kunt veranderen, is
essentieel voor een leerkracht. Dat is waar we met deze opdracht aan gaan werken.
3.15.3 De opdracht
Het eindproduct bestaat uit:
a.
b.
c.
een kort onderzoeksverslag (van maximaal tien pagina's);
een uitwerking van het gekozen concept in een leerlijn en suggesties voor onderwijsmateriaal (maximaal
twee pagina's)
een essay over het gekozen natuurwetenschappelijk of technisch concept (van ongeveer duizend
woorden).
Werkwijze
In een groepje van drie wordt een natuurwetenschappelijk of technisch concept gekozen. Er wordt bekeken hoe de
ideeën van kinderen over dit concept achterhaald kunnen worden. Daartoe worden allereerst
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
interviewprotocollen opgesteld. Waarschijnlijk zijn dit verschillende protocollen voor verschillende doelgroepen. Je
kunt immers niet dezelfde vragen stellen aan een kleuter als aan een bovenbouwleerling.
Iedere student interviewt vervolgens zes kinderen en werkt deze interviews uit op de door het groepje
afgesproken manier: één student interviewt onderbouwleerlingen, één student interviewt middenbouwleerlingen
en één student interviewt bovenbouwleerlingen. De resultaten worden met elkaar gedeeld. De protocollen voor
de interviews worden gezamenlijk gemaakt, het verslag is individueel.
Het onderzoeksverslag ziet er globaal zo uit (maximaal tien pagina's):




inleiding op pre- en misconcepten, onderbouwd met literatuur
inhoudelijke uitwerking van het eigen gekozen misconcept
methode van onderzoek (interviewprotocol voor onderbouw, middenbouw en bovenbouw)
resultaten van de interviews
conclusie + discussie
Om dit tot een goed einde te brengen, is het belangrijk dat je het betreffende natuurwetenschappelijke of
technische concept zelf heel goed begrijpt en mogelijke pre- en misconcepten kent. De kennis die hierbij opgedaan
wordt, moet verwerkt worden in een kort essay, waarbij duidelijk wordt gemaakt welke bronnen zijn gebruikt.
Vervolgens maak je op basis van de resultaten van het onderzoek een analyse van de ontwikkeling van dat concept
bij kinderen. Je beschrijft ook wat voor gevolgen die analyse heeft voor de implementatie van dat concept in het
onderwijs. Er moet onderbouwd worden op welk moment je dit concept aan zou willen bieden aan kinderen, en
wat er met betrekking tot de leerlijn aan het aanbieden van dat concept vooraf zou moet gaan en wat erop zou
moeten volgen. Kortom: hoe zou je dit concept aanbieden binnen een leerlijn op school? Het antwoord op deze
vraag vormt de basis voor een aantal concrete suggesties om het concept aan te bieden op verschillende niveaus.
Het eindproduct is hieronder voor je opgedeeld in diverse deelproducten, die je helpen om het werken aan het
eindproduct in goede banen te leiden. Houd je zo veel mogelijk aan deze planning.




Deelproduct 1 (in week 3): De drie interviewprotocollen zijn gereed.
Deelproduct 2 (in week 5): Essay over natuurwetenschappelijk concept.
Deelproduct 3 (in week 9): Eerste deel van het onderzoeksverslag.
Deelproduct 4 (in week 10): Leerlijn + onderwijssuggesties.
3.15.4 Beoordelingscriteria
1. Criteria ten aanzien van het onderzoeksverslag:



Het verslag moet opgebouwd zijn volgens de opbouw van een onderzoeksverslag, met daarin aanleiding,
onderzoeksvraag, methode, resultaten en conclusie.
Het verslag is maximaal tien pagina’s tekst (lettergrootte 11 - Times New Roman).
Er moet één (compact) natuurwetenschappelijk of technisch concept centraal staan. Het onderwerp is vrij te
kiezen.
Er moet van te voren een zorgvuldige opzet van het te voeren gesprek/de te creëren situatie gemaakt worden.
Hierbij moet rekening gehouden worden met het produceren van bruikbare data, bijvoorbeeld door de
kinderen tekeningen te laten maken en/of steeds dezelfde vragen te stellen.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014



Er moeten met minstens zes kinderen zelf gesproken zijn, en er moet data verwerkt zijn van minstens 18
kinderen, die in minstens drie verschillende leeftijdsgroepen zitten.
De gesprekken hoeven niet volledig te worden getranscribeerd, wel opgenomen op video.
Er moet een analyse worden gemaakt van de resultaten, waarbij de literatuur uit het college over mis- en
preconcepten wordt betrokken.
De conclusie en discussie in het verslag richt zich op twee punten:
1. Resultaat van de gesprekken (preconcepten bij kinderen).
2. De eigen gespreksvaardigheden (hoe de opzet en uitvoering van het geheel beter had gekund).
Criteria ten aanzien van de leerlijn en onderwijssuggesties:



Het geheel beslaat ongeveer twee pagina's.
De leerlijn is compleet en gebaseerd op het voorgaande onderzoek (er wordt nadrukkelijk verwezen naar de
onderzoeksresultaten).
De onderwijssuggesties volgen uit de leerlijn en zijn passend voor de doelgroep.
Criteria ten aanzien van het essay over een natuurwetenschappelijk of technisch concept:





Het essay bevat duizend woorden.
Het essay is gesteld in correct Nederlands.
Het gekozen concept wordt juist beschreven.
Er is aandacht voor mogelijke alternatieve concepties van het gekozen concept.
Er is een literatuurlijst volgens APA richtlijnen bijgevoegd, waarbij de bronnen betrouwbaar zijn.
3.15.5 Literatuur
Worth, K (1999). The Power of Children's Thinking, hoofdstuk 4 uit National Science Foundation. Inquiry: Thoughts,
views, and strategies for the K–5 classroom. Volume 2 of Foundations: A monograph for professionals in science,
mathematics, and technology education. Washington DC: National Science Foundation. Beschikbaar via de DLWO.
Lijst met veelvoorkomende misconcepten in de natuurwetenschappen (zelf samengesteld - ongeveer 3 pagina’s in
het Engels). Beschikbaar via de DLWO.
Zelf te vinden literatuur over het gekozen onderwerp. Een aantal goede bronnen zullen tijdens de bijeenkomsten
worden gesuggereerd, waarbij ook sprake zal zijn van Engelstalige literatuur.
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het
semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
3.16
Titel:
Vakdomeinen:
Eigen vaardigheden
Nederlands/ Rekenen-Wiskunde/ Mens en Wereld
De afgelopen drie blokken heb je achtereenvolgens de Eigen Vaardighedenreeksen Nederlands (blok 1.1),
Rekenen-Wiskunde (blok 1.2) en Mens en Wereld (blok 1.3) gevolgd. Je hebt daarvoor ook toetsen afgelegd. Het
zou kunnen dat je één van deze EV-toetsen nog niet hebt gehaald. Dit blok bieden we geen nieuwe reeks aan,
maar stellen we je in de gelegenheid om van één (of meerdere) van deze reeksen opnieuw het onderwijs te volgen
en een toets af te leggen. Raadpleeg je rooster voor onderwijs- en/of toetsmomenten.
.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
HOOFDSTUK 4.
SIScode:
| De praktijk van het basisonderwijs
Praktijk 1.4 - 1000PR4_12
INLEIDING - Je loopt dit blok stage in dezelfde klas als in het vorige blok. En ook voor dit blok hebben we een
aantal stageactiviteiten en stagedoelen geformuleerd die jouw ontwikkeling op de competentiematrix “Lesgeven
in de grote stad (Amsterdam)” zullen sturen. De focus van de stage ligt deze stageperiode op enerzijds theatraal
voorlezen en anderzijds op het effectief inzetten van wat we (speel)werktijd noemen.
Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de doelen van de stage, de activiteiten waar jij je tijdens je stage mee
bezig zult houden en de beoordelingsprocedure.
4.1 Stagedoelen – Wat moet je kunnen en kennen aan het einde van je stage?








Je kunt een realistische planning maken voor de praktijkactiviteiten per periode en per dag. Je legt deze
planning voor aan de mentor.
Je kunt theatraal voorlezen aan (jonge) kinderen. Je houdt daarbij rekening met de taalniveaus in de
(multiculturele) groep.
Je bent in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, uitvoeren en evalueren van de (speel)werktijd.
Je maakt in de eigen lessen en lesvoorbereidingen een koppeling tussen leeractiviteiten en de leerdoelen van
een vak.
Je verdiept je in de leeropbrengsten van (kinderen in) de groep. Je herkent opbrengstgericht werken in de
instructie en in de feedback van de mentor.
Je draagt bij aan het pedagogisch klimaat in de klas, waarbij sprake is van overzicht en overwicht. Je kunt de
groep als geheel en de subgroepjes daarbinnen aanspreken en aansturen op de taak.
Je kunt het eigen handelen in de praktijk verwoorden en relateren aan visies op leren en op onderwijs.
Je kunt omgaan met de feedback van de begeleider(s). Je kunt de eigen leeropbrengsten uit de stage met hen
bespreekbaar maken.
4.2 Stageactiviteiten – Wat ga je deze stageperiode doen?






Je leest een (zelfgekozen) verhaal/prentenboek voor aan de gehele groep. Het betreft hier theatraal voorlezen
aan (jonge) kinderen.
Je verzorgt twee dagdelen onderwijs aan (jonge) kinderen, bij voorkeur groep 1/2.
Je verzorgt vijf lesovergangen. Je legt je voorbereiding voor aan de mentor ter goedkeuring.
Je voert vijf lessen/ leersituaties uit; je legt je lesvoorbereidingen eerst voor aan de mentor ter goedkeuring.
Je ontwikkelt vijf overige activiteiten. Dit zijn vijf verschillende activiteiten die in overleg met de mentor
worden bepaald. In tenminste twee activiteiten ligt het accent op opbrengstgericht werken (instrumenten,
kwailteitskaarten, etc.). Je beschikt over eigen instrumenten, uitgereikt door de opleiding.
Je sluit je (onderbouw)stage af en je bespreekt je stage-ervaringen met de mentor.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
4.3 Beoordelingsprocedure
De beoordeling van de stage wordt gegeven door de opleider in de school (bij een opleidingsschool), of door de
stagedocent (in het geval van een niet-opleidingsschool).
Voorwaarde voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt
geactualiseerd.
De mentor geeft aan het eind van het blok een adviesbeoordeling over jouw functioneren gedurende het
betreffende blok. De mentor baseert het advies op de kwaliteit van de uitgevoerde stageactiviteiten. De mentor
doet dit door het beoordelingsformulier van het betreffende blok in te vullen en voor elk item onvoldoende /
voldoende of goed (dus geen cijfer) in te vullen. De mentor bespreekt deze adviesbeoordeling met jou en stuurt
het formulier naar de opleider in de school / stagedocent. De opleider in de school / stagedocent is de uiteindelijke
beoordelaar, kent het cijfer toe, ondertekent het formulier en stuurt het formulier naar de instituutsopleider (of:
scannen, pdf maken en mailen vanaf e-mailadres school).
De opleider in de school / stagedocent beoordeelt het functioneren van de student in blok 4 op basis van het
schriftelijke advies van de mentor en op basis van eigen lesbezoeken en observaties (waarbij in het nagesprek
aandacht is geweest voor jouw ontwikkeling in de praktijk, in relatie tot de competentiematrix).
Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure vind je in de Praktijkgids 2013-2014.
Let op: Je neemt de stagebeoordeling op in het portfolio.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
HOOFDSTUK 5.
SIScode:
| Studieloopbaanbegeleiding
Studieloopbaanbegeleiding - 1000SLB413
Het eerste studiejaar loopt ten einde. De belangrijkste vraag die dit jaar centraal staat is: wat is de inhoud van het
vak van leerkracht basisonderwijs, past dit vak bij mij en kan ik deze studie op hbo-niveau aan? In deze periode ga
je verder aan de slag met je persoonlijke ontwikkeling. Je leert de kennis en vaardigheden te koppelen aan
onderdelen van de competentiematrix en producten in je portfolio. We gaan tijdens de bijeenkomsten
studieloopbaanbegeleiding in gesprek over jouw ontwikkeling in het afgelopen studiejaar, we bekijken
filmfragmenten en blikken vanuit de ervaringen van jaar één vooruit naar het tweede studiejaar.
5.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?





Je beheerst taalniveau B2 op de domeinen van schrijven en spreken.
Je koppelt de verworven kennis en vaardigheden aan specifieke onderdelen van de competentiematrix.
Je bespreekt specifieke onderdelen van deelcompetenties van de competentiematrix aan de hand van de
reflectiecyclus van Korthagen.
Je kunt dieper liggende uitgangspunten voor goed onderwijs verwoorden en reflecteert daarop aan de
hand van de ijsberg van McLelland.
Je formuleert vanuit reflectie op het leerproces SMART leerdoelen voor de eigen ontwikkeling in jaar twee
van de opleiding.
5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. In beeld brengen van eigen niveau aan de hand van competentiematrix.
In deze laatste fase van jaar één blik je terug op je leerproces en jouw ontwikkeling als
leerkracht. Om leerdoelen voor jaar twee te formuleren is het belangrijk terug te blikken en
ook het moment waarop je nu staat zichtbaar te maken. Het ijsbergmodel van Mc Clelland
kan je daarbij helpen.
Meenemen naar de les:
Formuleer in het kort kwaliteiten en aandachtspunten die zichtbaar zijn geworden in dit
semester. Zorg voor een verbinding met de competentiegebieden en de producten in je
portfolio.
2.Collegiale consultatie aan de hand van video-opnames.
Aan de hand van eigen filmfragmenten wordt ingegaan op interactie tussen leerkracht en
leerling. Leervragen die een uitgevoerde les kunnen opleveren worden bij het bekijken van
de fragmenten besproken. In drietallen wordt peerfeedback op de opname gegeven.
Meenemen naar de les:
Een filmfragment van een van de lessen die je hebt gegeven op je stageschool.
Formuleer met behulp van de reflectiecyclus van Korthagen op dit fragment en maak een
koppeling met de competentiematrix. Neem de feedback die je op de les hebt ontvangen
mee naar de bijeenkomst.
3. Een gesprek voeren over jouw professionele ontwikkeling.
Vanuit de evaluatie en reflectie op je leerproces van het afgelopen semester en de feedback
en beoordeling die je hebt ontvangen ga je met nieuwe voornemens naar jaar 2.We oefenen
in twee- of drietallen het voeren van een gesprek over jouw professionele ontwikkeling en
het SMART formuleren van doelen voor jaar twee.
Meenemen naar de les:
Zelfevaluatie waarin je beschrijft wat het beroep van leerkracht basisonderwijs voor jou
inhoudt, hoe jij je dit studiejaar hebt ontwikkeld en waar je nu staat in je leerproces.
Beschrijf welke doelen je meeneemt naar jaar 2.
5.3 Toetsing
Aan het eind van blok 1.4 heb je een functioneringsgesprek van 20 minuten met je kerndocent. Ter voorbereiding
op dit gesprek maak je een schriftelijk verslag met een zelfevaluatie. Daarnaast actualiseer je voorafgaande aan
het gesprek jouw portfolio.
Bij het gesprek en bij de beoordeling staan de volgende aandachtspunten centraal:
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014



Studievaardigheden, studiehouding, en studievoortgang. Actieve deelname aan de studie, waaronder
aanwezigheid in de colleges, kan nadrukkelijk aan de orde komen tijdens het gesprek.
Reflectie op de eigen professionele ontwikkeling (in studie en stage) en koppeling hiervan aan de
competenties zoals beschreven in de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’.
Reëel zicht op het vak van leerkracht basisonderwijs, de eigen sterke en te ontwikkelen punten en het
formuleren van nieuwe leerdoelen voor jaar 2.
Je bereidt je voor op het functioneringsgesprek door je portfolio verder in te richten en te actualiseren. Je neemt
de volgende documenten op in je portfolio:





Een recent overzicht van de studieresultaten in SIS.
De stagebeoordelingen.
Een overzicht van stageactiviteiten uit blok 1.3 en 1.4.
De voldoende beroeps- en vakopdrachten (inclusief beoordelingsformulieren).
Een zelfevaluatie* van de eigen professionele ontwikkeling op de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de
grote stad (Amsterdam)’.
*Aanwijzingen zelfevaluatie:
Kleur in de competentiematrix met de digitale arceerstift de competentiebeschrijvingen die het afgelopen half jaar
een rol hebben gespeeld in jouw ontwikkeling als leerkracht. In jouw gesprek met de kerndocent wordt dit
document besproken.
Om jezelf op dit gesprek voor te bereiden adviseren we je om een aanvullend verslag te maken dat je aan de
competentiematrix toevoegt. Dit doe je op basis van de volgende punten/vragen die ook in het gesprek met de
kerndocent aan de orde kunnen komen:
1.
2.
3.
Geef per gearceerd item één of meer concrete voorbeelden uit jouw studie- en/of stagepraktijk.
Welke van jouw kwaliteiten en welke van jouw aandachtspunten zijn zichtbaar geworden? Tot welke
voornemens met betrekking tot de volgende periode leiden deze bevindingen?
Hoe kun je dit deel van de competentie ook in andere praktijksituaties inzetten of toepassen (een transfer
maken)?
In het functioneringsgesprek kan er hiernaast worden ingegaan op jouw studiehouding, jouw ontwikkeling en de
voorbeelden die je hiervan geeft, jouw kwaliteiten en aandachtspunten en je voornemens voor het komende
semester.
De kerndocent beoordeelt de afronding van SLB 1.4 op basis van de volgende criteria:





De student beheerst taalniveau B2 op de domeinen van schrijven en spreken.
De student koppelt de verworven kennis en vaardigheden aan specifieke onderdelen van de
competentiematrix.
De student bespreekt specifieke onderdelen van deelcompetenties van de competentiematrix aan de hand
van de reflectiecyclus van Korthagen.
De student kan dieper liggende uitgangspunten voor goed onderwijs verwoorden en reflecteert daarop aan de
hand van de ijsberg van McLelland.
De student formuleert vanuit reflectie op het leerproces SMART leerdoelen voor de eigen ontwikkeling in jaar
twee van de opleiding.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
HOOFDSTUK 6. | Praktische informatie
INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie omtrent dit blok zoals de
kalender, de gebruikte literatuur en internetsites, de overgangsnorm, het minimum taalniveau dat we hanteren,
etcetera.
6.1 Schema blok-indeling
Hier bieden we je een schematisch kalenderoverzicht van het komende blok, dat ook weer tien weken gaat duren.
Zo weet je alvast precies wanneer de lesweken, de vakantie, de stageweek en de toetsperiode eraan komen.
BLOK 1.4 VT
project
1
2
3
4
5
6
7
8
9
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
14/04
21/04
28/04
05/05
12/05
19/05
26/05
02/06
9/06
16/06
10
23/06
Project
ONDERWIJS ONDERWIJS VOORJAAR ONDERWIJS STAGEWEEK ONDERWIJS ONDERWIJS ONDERWIJS TOETSWEEK TOETSWEEK
week/onderwijs
1
2
3
4
5
6
BO 1.4
THEMATTS
PRAKTIJK
VAKTOETS
VAKOPDRACHT VAKTOETS
18/04:
Goede Vrijdag
Ma. 21/04:
2e Paasdag
Ma. 05/05:
Bevrijdingsd.
Do. 29/05:
Hemelvaart
Ma. 09/06: HERKANSING
2e
BLOK 3
Pinksterdag
6.2 Overzicht van alle literatuur voor de toetsen die dit blok wordt gebruikt (en niet beschikbaar via DLWO)
 Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en
praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V.
 Boermans, Bert (2004). Beeldende begrippen + DVD-ROM. Arnhem: Lambo.
 Bosch, W. & Boomsma, C. (2013). Onderwijs aan het jonge kind...een vak apart. Amersfoort:
ThiemeMeulenhoff.
 Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardijkskunde. Amsterdam: Meulenhoff.
Educatief.
 De Hamer A., Bakker A., van Heck M. & Broere H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het
basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V.
 Elsäcker, W. van, Beek, A. van der, Hillen, J. & Peters, S. (2006). De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1
en 2, bestellen bij Expertisecentrum Nederland. Nijmegen: Expertisecentrum Nederland.
 Haaft, R. ten, Hazelebach, C., Danes, H. & Bruin, R (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Ede:
Werkgroep Bewegingsonderwijs ’t Web.
 Kooij van der, C. & Groot-Reuvenkamp, M. (2009). Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en
didactiek. Groningen: Noordhoff.
 Lei, R. van de, & Haverkort, F. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
 Lei, R. van de, Haverkort, F. & Noordam, L. (2009). Eigen-wijs, Liedbundel voor het basisonderwijs. Born: SMV.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014

Nooij de, H. (2012). Kijk op Spel - Drama voor de pabo. Groningen: Noordhoff.

Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs.
Groningen: Noordhoff.
Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho.
Vaan, E., de & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Uitgeverij Coutinho.


6.3 Belangrijke internetsites





http://rooster.hva.nl
https://intra.doo.hva.nl/
https://extranet.doo.hva.nl
https://sis.hva.nl
https://stip.hva.nl
Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas.
Hier staat alle actuele informatie van de opleiding en de verschillende vakken.
Informatie van het stagebureau voor externen.
Bekijk hier jouw studievoortgang.
Je kunt STIP gebruiken bij alle vragen rond het zoeken, vinden en gebruiken van
(wetenschappelijke en vak-) informatie.
6.3.1 Belangrijke documenten (downloaden via de DLWO):


De competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’
De praktijkgids
6.4 BAS-norm
Bij onvoldoende studievoortgang na jaar 1 kan de opleiding een bindend afwijzend studieadvies (BAS) afgeven. In
dat geval zul je de opleiding helaas vroegtijdig moeten afbreken. Hieronder staat de norm waaraan je moet
voldoen om zo’n BAS te voorkomen:
Je bent na het eerste jaar in het bezit van minimaal 50 studiepunten.
6.5 Taalniveau
Voor een student aan de lerarenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het
Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van
alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau aan het einde van de propedeuse en
op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op
http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen/
6.5.1 Vereist niveau einde propedeuse (taalniveau B2)
Aan het eind van de propedeuse moet je het B2-niveau aantonen op de volgende taalaspecten:
1. Spreken (presenteren).
2. Gesprekken voeren.
3. Schrijven.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
4.
5.
Lezen.
Luisteren.
Je toont aan het eind van het eerste jaar, in blok 1.4, je B2-niveau aan in spreken, gesprekken voeren en schrijven
tijdens de volgende daartoe aangewezen opdrachten:



Schrijven: vakopdracht Nederlands, beoordeling door docent Nederlands.
Spreken (presenteren): presentatie beroepsopdracht, beoordeling door de kerndocent.
Gesprekken voeren: functioneringsgesprek, beoordeling door de kerndocent.
Deze opdrachten staan inhoudelijk beschreven in de studiewijzers per blok. De opdrachten worden beoordeeld
met beoordelingsformulieren voor schrijven, spreken en gesprekken voeren op B2-niveau.
De beoordeling op taalniveau B-2 staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld.
Je krijgt de mogelijkheid gedurende het eerste jaar je taalniveau (zonodig) te ontwikkelen tot het vereiste B2
niveau. Tijdens blok 1.1 en 1.2 (het eerste semester) krijg je van de docenten bij diverse beoordelingen
ontwikkelingsgerichte feedback op de drie genoemde taalaspecten. In blok 1.1 en 1.2, semester 1, van de
propedeuse worden – als onderdeel van het vereiste B2-niveau - alle schrijfproducten van studenten
taalontwikkelingsgericht nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo-HvA (deze vind je in een van de bijlagen bij
deze studiewijzer). Gedurende blok 1.1 en 1.2 kunnen de schrijfproducten nog niet op taal worden afgekeurd. De
student moet wel zijn groei kunnen aantonen op dit gebied.
Vanaf semester 2 (blok 1.3 en 1.4) van de propedeuse (en de hierop volgende studiejaren) worden alle
schrijfproducten met deze taalnorm nagekeken en bij te veel fouten wordt het schrijfproduct met een
onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de eerste beoordeling en je moet in
dat geval het verslag in zijn geheel herkansen.
Daarnaast zal er in het schriftelijk en mondeling contact met alle docenten aandacht zijn voor de kwaliteit van het
taalgebruik. Met behulp van al deze feedback kun je gericht toewerken naar het gewenste taalniveau. B2-niveau in
luisteren en lezen wordt indirect aangetoond, namelijk via het volgen van (hoor)colleges en het lezen van
studiestof. Je toont het B2-niveau luisteren en lezen aan door het behalen van de eerstejaarstoetsen. Bij deze
taalonderdelen worden geen aparte beoordelingsformulieren voor ‘taalgebruik’ gehanteerd.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 1. | Beoordelingsformulier Beroepsopdracht 1.4
- Vijftig dagen voor de klas
Pabo HvA 2012-2013
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
Datum beoordeling
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
Het schriftelijk werk voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA (zie bijlage bij de studiewijzer).
O
O
2.
De filmopname van een les is voorgelegd aan een medestudent en besproken (vermeld de naam van de medestudent).
O
O
B. Inhoudelijke criteria
4. De student toont zich bewust van
zijn motivatie om zich te
ontwikkelen tot leerkracht
basisonderwijs.
5.
6.
7.
De student beschrijft aan collega’s
zijn visie op goed onderwijs en de
rol die de leerkracht en leerlingen
hierin spelen.
De student onderbouwt zijn visie op
goed onderwijs met verschillende
bronnen en past de APA-richtlijnen
voor bronvermelding toe.
De student evalueert individueel, en
in samenwerking met een
medestudent, het eigen handelen
met behulp van een observatieinstrument.
Onv.
Voldoende

De student beschrijft zijn motivatie om zich
te ontwikkelen tot leerkracht
basisonderwijs.

De beschreven motivatie wordt
onderbouwd. Bijvoorbeeld met behulp van
praktijkervaringen of bestudeerde
vakliteratuur.

De visie bestaat uit tenminste drie van
elkaar te onderscheiden en eigen
stellingen over goed onderwijs.
Goed

De motivatie voor het vak van leerkracht
basisonderwijs wordt in duidelijke
samenhang met de indicatoren en
stellingen beschreven.

Je beschrijft hoe de visie op goed
onderwijs zich in de afgelopen periode
heeft ontwikkeld.


De stellingen en bijbehorende
onderbouwing met vakliteratuur vormen
een samenhangend geheel. De student
maakt zelf duidelijk wat de relatie tussen
de stellingen is.

De student beschrijft concreet hoe hij wil
gaan werken aan de genoemde
ontwikkelpunten in de komende periode.






Elke stelling wordt onderbouwd met
relevante vakliteratuur. Je gebruikt
tenminste twee bronnen per stelling.
De APA-richtlijnen worden correct
toegepast bij het verwijzen naar bronnen
en samenstellen van de bronnenlijst.
Vijf indicatoren van het observatieinstrument Leerkracht Basisonderwijs
worden genoemd.
Hiervan wordt beschreven wat wel en niet
zichtbaar is in het eigen handelen volgens
de student.
Hiervan wordt beschreven wat wel en niet
zichtbaar is in het eigen handelen volgens
de medestudent.
Als een indicator niet zichtbaar is,
beschrijft de student hoe hij had kunnen
handelen om aan het criterium te voldoen.
In de conclusie van het verslag wordt
beschreven hoe de student zijn visie al in
praktijk brengt en op welke onderdelen
van de vijf indicatoren de student zich nog
moet ontwikkelen.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Tenminste één van de onder B.
genoemde onderdelen wordt door de beoordelaar als excellent beschouwd, dit wordt door de docent onder D. verantwoord.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, twee hiervan zijn tenminste
als goed beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, één hiervan is tenminste als
goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
O
Onvoldoende = 5
Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of één onder B. genoemd onderdeel is tenminste als onvoldoende beoordeeld.
O
Ruim onvoldoende = 4
Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of minimaal twee onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als onvoldoende
beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 2. | Beoordelingsformulier Praktijk 1.4
Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs
Pabo HvA 2013-2014
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
(in te vullen door opleider in de school / stagedocent)
Datum beoordeling:
Stageschool/groep:
Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee

De student heeft de stageactiviteiten voor dit blok uitgevoerd.
O
O

De stagemap van de student is op orde.
O
O
O/V/G
1.
De student heeft laten zien theatraal te
kunnen voorlezen aan (jonge) kinderen. De
student hield daarbij rekening met de
taalniveaus in de (multiculturele) groep.
2.
De student heeft laten zien in staat te zijn
tot het plannen, voorbereiden, organiseren,
uitvoeren en evalueren van de
(speel)werktijd.
3.
De student heeft laten zien in staat te zijn
tot het plannen, voorbereiden, organiseren,
verzorgen en evalueren van een dagdeel in
de stagegroep met soepele overgangen
tussen de verschillende (les)activiteiten.
4.
De student heeft in de eigen lessen en
lesvoorbereidingen een koppeling gemaakt
tussen leeractiviteiten en de leerdoelen van
een vak.
5.
6.
7.
8.
De student heeft zich verdiept zich in de
leeropbrengsten van (kinderen in ) de
groep. De student herkende
opbrengstgericht werken in de instructie en
in de feedback van de mentor.
De student heeft het eigen handelen in de
praktijk adequaat verwoord en gerelateerd
aan visies op leren en op onderwijs.
De student heeft bijgedragen aan het
pedagogisch klimaat in de klas, waarbij
sprake is van overzicht en overwicht. De
student heeft de groep als geheel en de
subgroepjes daarbinnen aangesproken en
aangestuurd op de taak.
De student is constructief omgegaan met
de feedback van de begeleider(s). De
student heeft de eigen leeropbrengsten uit
de stage met hen bespreekbaar gemaakt.
Voorbeelden van concreet waarneembaar gedrag

De student heeft op meerdere momenten op een
duidelijke en aansprekende manier voorgelezen aan de
groep.

De student besteedt tijdens het voorlezen aandacht aan
de betekenis van woorden en/of het verloop van het
verhaal.

De (speel)werktijd is goed gepland en tijdens de les
volledig benut.

De student zorgt ervoor dat alle kinderen tijdens de
(speel)werktijd zinvolle leeractiviteiten hebben uitgevoerd
waarvoor vooraf doelen zijn geformuleerd.

De student heeft alle activiteiten goed voorbereid en
gezorgd voor een afwisselend en gevarieerd programma
met soepele lesovergangen.

De student geeft na het dagdeel een verantwoording en
controleert of aan het lesplan is voldaan.










In ten minste vijf lesvoorbereidingen heeft de student de
koppeling tussen leeractiviteit en leerdoelen nadrukkelijk
toegelicht.
De student geeft steeds na de lessen een verantwoording
of de leeractiviteit heeft bijgedragen aan het leerdoel en
kan opbrengsten benoemen.
De student heeft zich verdiept in de leeropbrengsten van
(kinderen in ) de groep.
De student heeft de mentor geobserveerd op kenmerken
van opbrengstgericht werken en heeft vragen gesteld naar
aanleiding van de observaties.
De student heeft met de mentor de koppeling tussen het
eigen handelen en de onderwijsvisie besproken.
De student kan verwoorden binnen welke visie het
onderwijs op de stageschool past.
De student reageert op kinderen en situaties zodanig dat
het pedagogisch klimaat veilig blijft.
De student heeft overzicht over de groep, bevordert
taakgericht gedrag en weet de rust in de groep te
handhaven.
De student heeft steeds de feedback van de begeleider(s)
op het handelen verwerkt en zichtbaar toegepast in het
verdere verloop van de stage.
De student heeft de eigen leeropbrengsten van de stage
gedurende het tweede semester jaar 1 benoemd.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
C. Eindbeoordeling / cijfer
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Zeer goed = 9
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; zes of zeven onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Goed = 8
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; vier of vijf onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; twee of drie onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde onderdelen is voldaan en ten minste zeven van de onder B genoemde onderdelen is voldoende.
Onvoldoende = 5
Aan één onder A en/of ten minste twee onder B genoemde onderdelen is niet voldaan.
Onvoldoende = 4
Aan vier of meer onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan.
D. Toelichting bij beoordeling
Handtekening mentor
Naam:
Datum:
Handtekening:
Handtekening opleider in de school
Naam:
Datum:
Handtekening:
Beoordelingsprocedure:

De mentor vult het beoordelingsformulier in door middel van de onder A en B gevraagde onderdelen.

De mentor geeft het beoordelingsformulier na ondertekening aan de opleider in school / stagedocent.

De opleider in de school / stagedocent geeft het eindcijfer en ondertekent het formulier.

De opleider in de school / stagedocent stuurt (een scan van) het ondertekende formulier met cijfer naar de instituutsopleider.

De instituutsopleider/ stagedocent voert het cijfer in in SiS en stuurt een scan van het formulier naar de student en het stagebureau.

Het stagebureau archiveert het beoordelingsformulier.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 3. | Beoordelingsformulier vakopdracht Nederlands 1.4
Pabo HvA 2013-2014
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
Datum beoordeling:
Naam beoordelaar:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
1.
Het verslag bevat de verplichte onderdelen die in de vormgeving van de vakopdracht genoemd zijn.
O
O
2.
Het verslag bevat het Zelfbeoordelingsmodel Schrijven op B2- niveau.
O
O
3.
De tekst voldoet aan Schrijven op B2- niveau
O
O
B. Inhoudelijke criteria
Onv.
4. De student beschrijft de
ontwikkeling beginnende
geletterdheid van drie
kinderen uit de stageklas.
Voldoende
Goed

De portretten bevatten informatie over de
vorderingen en prestaties van drie kinderen
aangaande hun ontwikkeling beginnende
geletterdheid.
De student noemt mogelijke vervolgactiviteiten.



De informatie over de vorderingen en prestaties
worden uitgewerkt en gerelateerd aan de leerlijnen
en tussendoelen en mogelijk aan andere
bestudeerde literatuur.
De student geeft deskundige aanwijzingen over de
wijze waarop de ontwikkeling beginnende
geletterdheid van de kinderen verbeterd en
geoptimaliseerd kunnen worden. Ook dit wordt
gerelateerd aan de leerlijnen en tussendoelen.
5.De student legt
verantwoording af van zijn
of haar werkwijze.

De student verantwoordt de gehanteerde
werkwijze.

De student toont aan dat er op een planmatige,
professionele wijze gegevens verzameld zijn.
6.De student evalueert
het proces van onderzoek
en waardeert zijn
resultaten.


De student evalueert zijn wijze van onderzoek.
De student trekt conclusies uit de vorderingen en
prestaties van de kinderen aangaande hun
ontwikkeling beginnende geletterdheid.

De student geeft aan wat de resultaten van zijn
onderzoekingen alsmede de conclusies daarvan
betekenen voor zijn professioneel handelen.
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Tenminste één van de onder B.
genoemde onderdelen wordt door de beoordelaar als excellent beschouwd, dit wordt door de docent onder D verantwoord.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, twee hiervan zijn tenminste
als goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, één hiervan is tenminste als
goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
O
Onvoldoende = 5
Aan één of meerdere onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en één of meerdere onder B. genoemde onderdelen zijn als onvoldoende
beoordeeld.
O
Ruim onvoldoende = 4
Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of minimaal twee onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als onvoldoende
beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 4. | Beoordelingsformulier vakopdracht Mens en Wereld 1.3 en 1.4
Pabo HvA 2012-2013
Beoordelingsformulier Vakopdracht M&W 1.4 - Ontwikkelingsaspecten van Natuur & Techniek
Student:
Klas:
Docent:
Cijfer:
Studentnummer:
A. Algemene onderdelen
Ja
Nee

Het verslag voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA
O
O

In het verslag met verantwoording worden APA richtlijnen voor bronvermelding en de literatuurverwijzing is op correcte wijze
toegepast
O
O
B. Onderdelen
(Individueel/groep)
Inleiding op pre- en
misconcepten, onderbouwd
met literatuur
(individueel).
Onv.
Voldoende
Goed

Ter aanvulling op voldoende:

De student illustreert deze inzichten met ervaringen
uit de eigen (stage)praktijk.

De student gebruikt drie of meer bronnen.

Inhoudelijke uitwerking van
het eigen gekozen
preconcept
(individueel).


Methode van onderzoek
(interviewprotocol voor
KB/OB/MB/BB; groep).


Resultaten van de interviews
(groep).


Conclusie en discussie
(individueel) .

Uit de inleiding blijkt dat de student inzicht
heeft in het redeneren van kinderen en in het
ontstaan van pre- en misconcepten, en dit met
minstens twee literatuurbronnen kan
onderbouwen.
De onderzoeksvraag wordt duidelijk en correct
weergegeven.
Het gekozen concept is door de student in
eigen woorden op wetenschappelijk correcte
en heldere wijze weergegeven in een essay van
ongeveer 1000 woorden (i).
Er wordt in het essay ingegaan op mogelijke
preconcepten van kinderen.
Het verslag bevat de bij de doelgroep passende
interviewprotocollen en een beschrijving van
de dataverwerking.
De protocollen zijn relevant voor het
beantwoorden van de onderzoeksvraag.
De resultaten bevatten alleen waarnemingen
en beschrijvingen, geen interpretaties en
conclusies.
De resultaten sluiten aan op de
onderzoeksmethode.
De conclusies volgen op correcte wijze uit de
onderzoeksresultaten en worden verbonden
aan conceptontwikkeling bij kinderen
(onderdeel 3).
Ter aanvulling op voldoende:

Het concept is op een originele wijze benaderd.

Er worden verbindingen gelegd met andere
wetenschappelijke concepten en verschijnselen uit de
natuur.
Ter aanvulling op voldoende:

De protocollen voorzien in uitzonderlijke (‘wat als…’)
situaties.

In de interviewprotocollen is te zien dat rekening is
gehouden met de mogelijke preconcepten van
kinderen die uit de literatuur gekomen zijn.

De protocollen zijn in vorm en inhoud toegespitst op
het te onderzoeken concept en behandelen dit
diepgaand.
Ter aanvulling op voldoende:

De resultaten van de interviews zijn op overzichtelijke
wijze weergegeven.

De weergegeven resultaten zijn relevant voor het
beantwoorden van de onderzoeksvraag.
Ter aanvulling op voldoende:

De conclusies worden vertaald in een uitgewerkte
leerlijn, waarbij een duidelijke koppeling wordt
gemaakt naar de onderwijspraktijk, inclusief
suggesties voor onderwijsmateriaal.

In de discussie worden verbeterpunten van het
onderzoek besproken.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde
onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en vier onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en één als voldoende.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en twee zijn als voldoende beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en de rest als voldoende beoordeeld
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld.
O
Onvoldoende = 5
Aan één of meer van de onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en/of één van de onder B. genoemde onderdelen zijn als onvoldoende beoordeeld.
O
Ruim onvoldoende = 4
Aan één of meer van de onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en/of twee of meer van de onder B. genoemde onderdelen zijn als onvoldoende
beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 5. | Beoordelingsformulier SLB 1.4
Pabo HvA 2012-2013
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent / Beoordelaar:
Cijfer:
Datum beoordeling:
A. Voorwaardelijke onderdelen
Ja
Nee
De student heeft uiterlijk maandag 24 juni 2013 om 8.00 uur het portfolio geactualiseerd met de (ten minste voldoende
beoordeelde) beroeps- en vakopdrachten en praktijkbeoordelingen en open gesteld voor de kerndocent.
O
O
De student voert een gesprek over de eigen professionele ontwikkeling op B2 taalniveau.
O
O
B. Inhoudelijke criteria
Voldoende
Goed
De student koppelt de verworven kennis en
vaardigheden aan specifieke onderdelen van
de competentiematrix.
Onv.


+ De student onderbouwt de beschrijving
van de ontwikkeling in de verschillende
competentiegebieden met kennis uit
colleges en bestudeerde literatuur.
De student bespreekt specifieke onderdelen
van (deel)competenties van de
competentiematrix bespreken aan de hand
van de reflectiecyclus van Korthagen.
De student kan dieper liggende
uitgangspunten voor goed onderwijs
verwoorden en reflecteert daarop aan de
hand van de ijsberg van McLelland.

De student koppelt de producten uit zijn
portfolio aan de competentiematrix en
illustreert hiermee zijn professionele
ontwikkeling tot leerkracht
basisonderwijs.
De student beschrijft één situatie uit zijn
stagepraktijk met behulp van het
reflectiemodel van Korthagen.

+ De student gebruikt theorie bij het
reflecteren op het voorbeeld uit de
stagepraktijk.

+ De student onderbouwt de eigen
uitgangspunten voor goed onderwijs met
theoretische inzichten.
De student formuleert vanuit reflectie op het
leerproces SMART leerdoelen voor de eigen
ontwikkeling in jaar 2 van de opleiding.

De student verwoordt eigen dieper
liggende uitgangspunten voor goed
onderwijs en gebruikt daarbij de
terminologie van de ijsberg van
McClelland: doen, denken en willen.
De student beschrijft drie SMART
leerdoelen voor zijn ontwikkeling in het
tweede studiejaar.

+ De student geeft aan op basis waarvan
hij de leerdoelen heeft geformuleerd.
+De student koppelt de leerdoelen aan een
sterktezwakte analyse over het eigen
functioneren op de opleiding en in de
praktijk.


C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Zeer goed = 9
O
Goed = 8
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan, alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld en drie onder B.
genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan, alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld en twee onder B.
genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan, alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld en één onder B.
genoemde onderdeel zijn als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld.
O
Onvoldoende = 5
Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of één onder B. genoemd onderdeel is tenminste als onvoldoende beoordeeld.
O
Ruim onvoldoende = 4
Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of minimaal twee onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als onvoldoende
beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 6. | De taalnorm van de pabo-HvA
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 7. | Beoordelingsformulier spreken
Pabo HvA 2013-2014
Wordt bij het functioneringsgesprek door de kerndocenten formatief gebruikt in blok 1.2 en summatief in blok 1.4.
Beoordelingsaspecten Gesprekken voeren op B2-niveau
Afstemming op doel
- Kan in het gesprek informatie geven, een mening geven, overtuigen, argumenteren,
analyseren.
- Kan relevante zijsporen in het gesprek inbrengen en accepteren zonder de draad kwijt
te raken.
 ja
 nee
Afstemming op publiek
- Kan zich vol vertrouwen, helder en beleefd uitdrukken in een formeel register, dat past
bij een beoordelingsgesprek met lerarenopleiders.
- Kan informatie, argumenten en voorbeelden afstemmen op de (bekende en
onbekende) gesprekspartners.
 ja
 nee
Samenhang
- Formuleert kort en bondig. Gebruikt een groot aantal signaalwoorden doelmatig.
Gebruikt signaalwoorden en verwijswoorden om uitingen te ordenen tot een heldere,
samenhangende gespreksbijdrage. Hanteert inzichtelijke argumentatieschema's.
 ja
 nee
Woordkeuze en woordenschat
- Heeft een over het algemeen hoge trefzekerheid in woordkeuze, onderwijstermen en
vakjargon.
- Gebruikt omschrijvingen en parafraseringen om lacunes in de (vak)taal te verbergen.
 ja
 nee
Vloeiendheid en verstaanbaarheid
- Spreekt vloeiend, met weinig pauzes en aarzelingen. Heeft een duidelijke uitspraak en
intonatie.
 ja
 nee
Interactie
- Begint, onderhoudt en beëindigt het gesprek op gepaste wijze en neemt daarbij
doeltreffend beurten.
- Grijpt op passende wijze in in het gesprek en gebruikt daarvoor de juiste taal.
 ja
 nee
Grammaticale beheersing
- Beheerst de grammatica goed: slechts incidentele vergissingen en kleine
onvolkomenheden* in de zinsstructuur komen voor.
 ja
Oordeel
7x ja is B2
 ja
 nee
Advies:
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
 nee
BIJLAGE 8. | Inhoudelijke toelichting beoordelingsformulier spreken
Afstemming op
doel
Afstemming op
publiek
Samenhang
Woordkeuze en
woordenschat
Vloeiendheid en
verstaanbaarheid
Interactie
Grammaticale
beheersing
Doel
Doelen zijn: informatie geven, een mening geven, overtuigen, argumenteren, analyseren
Taalgebruik en toon
Taalgebruik (formele spreektaal) tegenover een assessor in een beoordelingsgesprek is anders dan
taalgebruik tegenover jongeren of medestudenten.
Informatie, argumenten en voorbeelden
Informatie, argumenten en voorbeelden voor bekende en onbekende gesprekspartners verschillen.
Signaalwoorden
Voorbeelden van signaalwoorden: maar (tegenstelling) – ten eerste, ten tweede (opsomming) –
concluderend, dus (geven conclusie aan) – zo, bijvoorbeeld (toelichtend verband)
Verwijswoorden
Voorbeelden van verwijswoorden: hij – zij - die – dat – naar wie – waarnaar – daarop – eronder –
daardoor
Logische gedachtegang
Geeft relaties als oorzaak/gevolg en voor- en nadelen duidelijk aan.
Gevarieerd
Vermijd herhalingen.
Trefzeker
Een voorbeeld van trefzeker is het gebruik van het woord ‘bevorderingsregeling’ wanneer je spreekt
over het overgaan naar een volgend schooljaar. Het woord ‘voortgangsregeling’ is in dit geval niet
trefzeker.
Relevante onderwijstermen en vakjargon
Een voorbeeld van een onderwijsterm is ‘veilig leerklimaat’ (niet *gezellige sfeer). Een voorbeeld van
vakjargon is ‘de grafiek laat een stijging zien’ (niet *de lijn gaat omhoog).
Articulatie
Articulatie is de beweging in mond- en keelholte ten behoeve van spraakproductie. Dit gebeurt
hoofdzakelijk met de tong, lippen, kaak en gehemelte.
Intonatie
Beklemtoning om iets duidelijk te maken. De juiste intonatie laat een boodschap goed overkomen.
Gepaste wijze
Een beoordelingsgesprek begint met een begroeting, bijvoorbeeld “Goedemorgen, mevrouw!” (niet
*”hoi”).
Doeltreffend beurten
Neemt of beëindigt de spreker de beurt als dat van hem/ haar verwacht wordt? Is de wijze waarop de
spreker de beurt neemt effectief? Een voorbeeld van niet effectief de beurt beëindigen, is als een
student te lang doorgaat: signalen om te stoppen worden niet opgepikt.
Ingrijpen
Om in te grijpen in een beoordelingsgesprek, vraag je “Mag ik daarop reageren?” (niet *“Mag ik
even?”).
Spreektaal
In gesproken taal is het normaal dat een spreker de zin niet afmaakt of een andere wending geeft. Een
‘valse start’ hoort hier ook bij. Grammaticale beheersing houdt in dat een spreker zichzelf corrigeert en
monitort.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
BIJLAGE 9. | Presenteren op B2-niveau
Pabo HvA 2013-2014
Wordt bij de presentatie van de Beroepsopdracht formatief gebruikt.
Afstemming op doel
- Het doel is gedurende de hele spreektekst duidelijk (bijv. informeren, overtuigen,
adviseren).
 ja
Afstemming op publiek
- Het taalgebruik past bij het publiek.
 ja
Samenhang
- Maakt het publiek de opbouw van de spreektekst duidelijk en volgt deze ook.
 ja
Woordgebruik en woordenschat
- Beschikt over een goede woordenschat voor het vakgebied en de meeste algemene
onderwerpen.
- Varieert in formuleringen en voorkomt herhaling; hiaten in de woordenschat kunnen
wel tot aarzeling en omschrijving leiden.
 nee
 nee
 nee
 ja
 nee
Grammaticale beheersing
- Vergissingen kunnen voorkomen bij complexe zinsvormen, maar zijn zeldzaam en
worden meestal achteraf verbeterd.
 ja
Vloeiendheid en verstaanbaarheid
- Heeft een heldere, natuurlijke uitspraak en intonatie.
- Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo.
 ja
Monitoren en herstellen
- Corrigeert waar nodig: als de spreker zelf opmerkt of aan de reactie van het publiek
ziet dat hij zich vergist, kan hij zichzelf corrigeren.
 ja
Oordeel
 ja
7x ja is B2
 nee
Advies:
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
 nee
 nee
 nee
BIJLAGE 10.| Inhoudelijke toelichting bij presenteren op B2-niveau
Afstemming op
doel



Afstemming op
publiek



Samenhang




Woordkeuze en
woordenschat



Grammaticale
beheersing
Vloeiendheid en
verstaanbaarheid
Taalgebruik en toon: taalgebruik voor een publiek bestaand uit bijvoorbeeld vakgenoten
(in de stageschool of op de opleiding) is anders dan voor jongeren of ouders. Spreektaal
is anders dan schrijftaal.
Consistente toon: als je verschillende tonen (bijvoorbeeld spreektaal en schrijftaal,
familiair of formeel) door elkaar gebruikt is je toon niet consistent.
Informatie en voorbeelden: de informatie en voorbeelden die jongeren en collega’s
aanspreken kunnen verschillen.
Signaalwoorden: voorbeelden van signaalwoorden: maar (tegenstelling) – ten eerste,
ten tweede (opsomming) – concluderend, dus (geven conclusie aan) – zo, bijvoorbeeld
(toelichtend verband)
Verwijswoorden en verbindingswoorden: voorbeelden van verwijswoorden: die – dat –
naar wie – waarnaar – daarop – eronder – daardoor. Voorbeelden van
verbindingswoorden: omdat – doordat – maar – aangezien – hoewel – mits.
Structuur van de tekst: een duidelijke structuur omvat bijvoorbeeld een inleiding, kern
en slot.
Logisch gedachtegang: geef relaties als oorzaak/gevolg en voor- en nadelen duidelijk
aan.
Gevarieerd: vermijd herhalingen.
Trefzeker: een voorbeeld van trefzeker is het gebruik van het woord
‘bevorderingsregeling’ wanneer je spreekt over het overgaan naar een volgend
schooljaar. Het woord ‘voortgangsregeling’ is in dit geval niet trefzeker.
Relevante vaktaal

Langere, samengestelde zinnen: denk bijvoorbeeld aan woordvolgorde,
signaalwoorden.

Articulatie: articulatie is de beweging in mond- en keelholte ten behoeve van
spraakproductie. Dit gebeurt hoofdzakelijk met de tong, lippen, kaak en gehemelte.
Tempo: niet te snel en niet te langzaam
Volume: niet te hard en niet te zacht.
Intonatie: beklemtoning om iets duidelijk te maken. De juiste intonatie laat een
boodschap goed overkomen.
Pauzes




Monitoren en
herstellen
Doel: voorbeelden van doelen zijn: vermaken, overtuigen, informeren
Opbouw: de opbouw van een presentatie waarvan het doel vermaak is, is anders dan
een presentatie waarvan het doel is overtuigen of informeren.
Taalgebruik: taalgebruik dat past bij een presentatie met het doel vermaak is anders dan
bij informeren of overtuigen.

Corrigeert waar nodig: als de spreker zelf opmerkt of aan de reactie van het publiek ziet
dat hij zich vergist, kan hij zichzelf corrigeren.
2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014