Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs Studiewijzer Pabo Voltijd Blok 1.4 2013-2014 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 INHOUD BLOK 1.4 | HEDEN EN VERLEDEN VAN HET NEDERLANDSE BASISONDERWIJS .......................................3 BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 1.4 VT ......................................................................................6 HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES.................................................8 HOOFDSTUK 2.| DE BEROEPSOPDRACHT - VIJFTIG DAGEN VOOR DE KLAS: MIJN KIJK OP HET ONDERWIJS EN OP MIJN ROL ALS LEERKRACHT................................................................................. 11 HOOFDSTUK 3.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES ....................................................... 15 TAAL BIJ KLEUTERS ........................................................................................................................................................16 REALISTISCH EN FUNCTIONEEL REKENEN ............................................................................................................................19 ONTWIKKELINGSASPECTEN VAN NATUUR EN TECHNIEK ........................................................................................................22 BASISDIDACTIEK NATUUR EN TECHNIEK .............................................................................................................................24 BASISDIDACTIEK GESCHIEDENIS .......................................................................................................................................26 AARDRIJKSKUNDE LATEN LEVEN .......................................................................................................................................29 HET BELANG VAN MUZIEK VOOR HET JONGE KIND ................................................................................................................31 KLEUR EN VORM ...........................................................................................................................................................33 MIJN SPELEN IS LEREN EN MIJN LEREN IS SPELEN! ................................................................................................................35 ZONDER BEWEGEN KOM JE NERGENS ................................................................................................................................38 HET VOORBEREIDEN VAN SCHRIJFONTWIKKELING ................................................................................................................41 ELEKTRONISCHE MIDDELEN IN JE LEEROMGEVING ................................................................................................................44 DE NORMALE EN AFWIJKENDE SPRAAKONTWIKKELING ..........................................................................................................45 VAKOPDRACHT NEDERLANDS 1.4 ....................................................................................................................................46 VAKOPDRACHT MENS EN WERELD 1.3 / 1.4 (ALTERNEREND) ...............................................................................................48 EIGEN VAARDIGHEDEN ...................................................................................................................................................52 HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS ................................................................ 53 HOOFDSTUK 5. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING............................................................................. 55 HOOFDSTUK 6. | PRAKTISCHE INFORMATIE ...................................................................................... 57 BIJLAGE 1. | BEOORDELINGSFORMULIER BEROEPSOPDRACHT 1.4 - VIJFTIG DAGEN VOOR DE KLAS ... 60 BIJLAGE 2. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 1.4...................................................................... 62 BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT NEDERLANDS 1.4 ....................................... 64 BIJLAGE 4. | BEOORDELINGSFORMULIER VAKOPDRACHT MENS EN WERELD 1.3 EN 1.4 ..................... 65 BIJLAGE 5. | BEOORDELINGSFORMULIER SLB 1.4 .............................................................................. 67 BIJLAGE 6. | DE TAALNORM VAN DE PABO-HVA ............................................................................... 68 BIJLAGE 7. | BEOORDELINGSFORMULIER SPREKEN............................................................................ 71 BIJLAGE 8. | INHOUDELIJKE TOELICHTING BEOORDELINGSFORMULIER SPREKEN ............................... 72 BIJLAGE 9. | PRESENTEREN OP B2-NIVEAU........................................................................................ 73 BIJLAGE 10.| INHOUDELIJKE TOELICHTING BIJ PRESENTEREN OP B2-NIVEAU ..................................... 74 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BLOK 1.4 | Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs INLEIDING - Het eerste jaar van de pabo staat in het teken van oriëntatie op het beroep. Je vormt je in brede zin een beeld van wat het vak van leerkracht basisonderwijs inhoudt, je vormt ideeën over wat er van jou als leerkracht wordt verwacht en wat een visie op onderwijs is waarbij jij je thuis voelt. Je verdiept je in de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs en de totstandkoming van actuele onderwijsconcepten. Je krijgt een beeld van de manier waarop je onderwijsvisie als leerkracht van invloed is op je handelen in de klas. Wat betreft dit blok stellen we ons een specifieke uitdaging. Het doel is dat je aan het einde van deze periode in staat bent de volgende vraag te beantwoorden: Ben ik gemotiveerd en in staat om mijzelf in de resterende drie jaar van de opleiding te ontwikkelen tot een startbekwame leerkracht basisonderwijs? Deze ontwikkeling bestaat niet simpelweg uit het leren voor toetsen of het maken van vakafrondingen. Dat wat je leert, moet ook bijdragen aan de ontwikkeling van je professionele identiteit als leerkracht. Dat betekent dat we van je verwachten dat je langzamerhand bouwt aan je identiteit en je ambitie als professional. Wat is jouw visie op de rol van de leerkracht? Hoe vind je dat het onderwijs georganiseerd zou moeten worden? Waar liggen je sterke kanten, en welke eigenschappen zou je nog willen ontwikkelen? Hoe ziet de geschiedenis van het basisonderwijs eruit, en wat kunnen we in de toekomst tegemoet zien? Kortom: aan het eind van de propedeuse willen we dat je niet langer alleen in staat bent kennis in je op te nemen en te reproduceren, maar ook dat je je een eigen idee vormt van wat het vak van leerkracht inhoudt. Dat is niet gemakkelijk en die vragen hoef je nu ook allemaal nog niet volledig te kunnen beantwoorden. Je moet er wel zeker van zijn dat je de komende drie jaar verder wilt nadenken over deze vragen. Je moet er zeker van zijn dat je jezelf wilt ontwikkelen tot een startbekwame leerkracht die over drie jaar zelfstandig voor de klas kan staan. Dat is waar we, met jouw inzet, dit blok naar streven. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Hoe ver ben je met de opleiding? Je hebt het afgelopen jaar het domein van de Amsterdamse scholen en kinderen, de rijke leeromgeving en het spel van jonge kinderen onder de loep genomen. Nu het einde van het jaar nadert, zul je wat meer uitzoomen naar het vak leerkracht basisonderwijs als geheel. Hoe wordt eigenlijk gedacht over het basisonderwijs en de rol van de leerkracht, toen en nu? Belangrijker: hoe zie jij het onderwijs en hoe beschouw je jouw toekomstige rol daarin? In het schema hieronder geven we weer waar je je momenteel in chronologisch opzicht in de opleiding bevindt. Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad 1 1.1 Amsterdams onderwijs in beeld 1.2 Lesgeven over Amsterdam 1.3 Leren door te spelen 1.4 Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs Praktijk Bovenbouw Bovenbouw Onderbouw (accent groep 1 en 2) Onderbouw (accent groep 1 en 2) Differentiatie in opvoeden en onderwijzen Kinderen leren op verschillende manieren 2 2.1 Leren en ontwikkelen stimuleren 2.2 Diversiteit: contact en communicatie 2.3 De wereld verkennen: kinderen leren verschillend 2.4 Leren in en met de groep Praktijk Onderbouw (accent groep 3 en 4) Onderbouw (accent groep 3 en 4) Bovenbouw Bovenbouw 3 3.1 Hanteren van verschillen tussen kinderen in de groep, in onder- c.q. bovenbouw 3.2 Omgaan met verschillen: Samenwerken met ouders en deskundigen in en buiten de school Praktijk Onderbouw/bovenbouw Onderbouw/bovenbouw Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep 4 4.1 Eigen (LiO)-groep: verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep 4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen en verantwoorden Praktijk Lint LIO, bouw specialisatie Lint LIO, bouw specialisatie Minor Voorbereiden overgang naar het werkveld 4.3 Voorbereiden overgang naar het 4.4 Voorbereiden overgang naar het werkveld werkveld _ Lint LIO, bouw specialisatie Lint LIO, bouw specialisatie Het onderwijsprogramma van de pabo - Een overzicht van deze studiewijzer Ieder lesblok wordt het onderwijs op de pabo verzorgd rondom een specifiek thema. Voor blok 1.4 is dat Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs. Met deze studiewijzer geven we je graag een overzicht van wat je dit blok allemaal kunt verwachten. Ieder blok is in feite schematisch op te delen in vijf onderdelen. Het themaonderwijs, dat in het schema hieronder in het gele vak is aangegeven, bestaat uit hoorcolleges, werkcolleges en practica, waarvan de kennis aan het einde van het blok wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1 van deze studiewijzer). Daarnaast werk je het gehele blok aan een beroepsopdracht. Deze opdracht vormt de schakel tussen de kennis en vaardigheden die je tijdens de colleges opdoet (links in het schema), en de praktische toepassing van die kennis voor de klas ('Praktijk', rechts in het schema) - vandaar ook dat de beroepsopdracht in het schema in het midden is geplaatst. Het beroepsproduct dat je aan het eind van het blok oplevert, heeft altijd een directe link met het werken in de klas en in de school (zie hoofdstuk 2). De vakinhoudelijke kennis en vaardigheden staan ook in het teken van het periodethema. Je volgt vakcolleges en je oefent je vaardigheden in de verschillende vakdomeinen. In hoofdstuk 3 zijn alle vakken die je dit blok gaat volgen uitgebreid beschreven, alsmede de literatuur die je ervoor nodig hebt, en alle andere relevante informatie. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Let op: het is van belang dat je weet dat sommige, verschillende vakken vallen onder dezelfde studiegidscode, die steeds als één eenheid worden getoetst. Aan het begin van hoofdstuk 3 van deze studiewijzer leggen we dat nog eens helder uit. Natuurlijk loop je dit blok ook weer echt mee in de praktijk van het basisonderwijs, te weten in de onderbouw (groep 1 en 2). Hoewel alle informatie daarover in de praktijkgids vermeld staat (die is te downloaden via de DLWO) worden de belangrijkste zaken met betrekking tot de praktijk voor het komend blok in hoofdstuk 4 van deze studiewijzer nog even voor je op een rijtje gezet. Tijdens de studieloopbaanbegeleiding (hoofdstuk 5 van deze studiewijzer) word je begeleid door je kerndocent. Deze ondersteunt je bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, ziet toe op je studievoortgang en helpt je bij het koppelen van je stage-ervaringen aan je ontwikkeling op de opleiding. Het onderwijsprogramma voor dit blok ziet er als volgt uit: Themaonderwijs: Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs Thematoets (PE + RW) Kennis en Vaardigheden Beroepsopdracht Praktijk Vaktoets KO + BW Vaktoets MW Vakopdracht Nederlands EV toets MW Beroepsopdracht Praktijktoets Studieloopbaanbegeleiding Functioneringsgesprek 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 1.4 VT Hieronder vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 1.4. Uitgebreide informatie (b.v. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij het betreffende studieonderdeel. BLOK 1.4 VT COLLEGES door Hoorcolleges Pedagogiek/themalijn Vakdocent of gastdocent Vakcolleges Kunstzinnige oriëntatie/Bewo Vakdocenten KO/Bewo Vakcolleges Mens & Wereld Vakdocenten MW Vakcolleges Nederlands Vakdocenten NE Begeleidingscolleges Werkcolleges Practica Beroepsopdracht Kerndocent Stage Opleider in de school of stagedocent Stagementor Begeleiding SLB Kerndocent TOETSING Pedagogiek / Themalijn 1.4 (thematoets) Kunstzinnige oriëntatie/Bewo 1.4 (vaktoets) Mens & Wereld 1.4 (vaktoets) STP. TOETSVORM TOETSMOMENT HERKANSING Multiple choice 40 vragen Toetsweek 2 van blok 1.4 Herkansing week 34, augustus 3 1 Datum : Multiple choice 40 vragen Toetsweek 2 van blok 1.4 Multiple choice 40 vragen Datum: Toetsweek 2 van blok 1.4 2 2 Verslag Vakopdracht Nederlands 1.4 2 (zie voor de specifieke eisen de opdracht in de studiewijzer) Beoordeling door vakdocent a.d.h.v. beoordelingsformulier Verslag (zie voor de specifieke eisen de opdracht in de studiewijzer). Beroepsopdracht 1.4 2 Beoordeling door andere kerndocent a.d.h.v. beoordelingsformulier Stagebeoordeling Praktijk 1.4 Studieloopbaanbegeleiding 1.4 TOTAAL AANTAL STUDIEPUNTEN BLOK VT 1.4 1 2013-2014 STUDIEPROGRAMMA & TOETSING 3 1 Beoordeling door opleider in de school of stagedocent a.d.h.v. beoordelingsformulier Functioneringsgesprek SLB Beoordeling door eigen kerndocent a.d.h.v. beoordelingsformulier Datum: Toetsweek 1 van blok 1.4 (of blok 1.3) Datum: Toetsweek 1 van blok 1.4 Herkansing week 34, augustus Herkansing week 34, augustus Herkansing week 34, augustus Herkansing week 34, augustus Datum: Toetsweek 1 van blok 1.4 Herkansing week 34, augustus Datum: Toetsweek 1 van blok 1.4 Datum: 15 Zie voor de toetsdata het actuele toetsrooster en vul hier de datum zelf in. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Herkansing week 34, augustus Tot slot: in hoofdstuk 6 van deze studiewijzer hebben we alle praktische informatie voor je op een rijtje gezet, zoals een kalenderoverzicht van dit blok, een literatuurlijst, een overzicht van handige en belangrijke internetsites, de BAS-norm, een overzicht van het vereiste taalniveau, etc. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs – De hoor- en werkcolleges SIS code Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs - 1000PET413 INLEIDING - Zoals in iedere periode gelden de hoor- en werkcolleges als het vertrekpunt van het onderwijs binnen het periodethema. In de hoorcolleges behandelen we steeds de theorie, die we in de werkcolleges samen op interactieve wijze toepassen. Hieronder beschrijven we eerst de leerdoelen van die hoor- en werkcolleges en daarna geven we schematisch weer wat je gedurende de periode per college kunt verwachten. We beschrijven ook de kennistoets. Met leerdoelen hebben we geformuleerd wat we willen dat iedere student aan het eind van het betreffende onderdeel (of het nu de hoor- en werkcolleges in algemene zin zijn, of de vakken afzonderlijk) minimaal moet weten en/of kunnen. 1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? De student kent de historie en de fundamenten van het Nederlandse onderwijs, waaronder de wet op het primair onderwijs, traditionele vernieuwers (TVS) en actuele onderwijsvernieuwingen als adaptief onderwijs, EGO en OGO, en de toepassingsmogelijkheden hiervan in de praktijk van de basisschool. De student is in staat om de verschillende onderwijsvisies op hoofdpunten te vergelijken. De student is in staat om op twee onderdelen verschillende VVE-methoden met elkaar te vergelijken. De student begrijpt welke invloed audiovisuele media, gaming , ICT en sociale media op het primair onderwijs heeft en kan deze middelen toepassen in het onderwijs. De student weet wat de begrippen passend onderwijs en opbrengst gericht werken inhouden. 1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf Hoorcollege 1: Historie van onderwijs Je bestudeert: Hoe het onderwijs op de basisschool er tegenwoordig uitziet, is beïnvloed door het verleden. We nemen daarom een kijkje in het verleden zodat we de vernieuwingen in het huidige onderwijs beter kunnen begrijpen. Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Hoofdstuk 11.1 en 11.2 Wat vonden de Nederlanders een eeuw geleden goed onderwijs, en hoe gaven zij dit vorm? Bosch, W & Boomsma, C (2013). Onderwijs aan het jonge kind, een vak apart. Hoofdstuk 14.1 Ook kijken we specifiek naar de ontwikkelingen voor het kleuteronderwijs. Kinderen van 4 en 5 zitten nu op de basisschool, hoe ging dat vroeger? Welke belangrijke pedagogen hebben hun stempel gedrukt op ons kleuteronderwijs? Hoorcollege 2: Visies op leren, ontwikkelen en onderwijs Je bestudeert: De wet op het primair onderwijs schrijft niet voor dat elke school op dezelfde manier haar onderwijs vormgeeft. Elke school heeft een eigen visie op goed onderwijs, deze is gebaseerd op ideeën van onderwijspedagogen. Sommige scholen baseren zich op de reformpedagogen, de zogenaamde traditionele vernieuwers (Montessori, Dalton, Jenaplan, Freinet, Vrije School). Andere basisscholen nemen ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO), ervaringsgericht onderwijs (EGO) of adaptief onderwijs als uitgangspunt. Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Hoofdstuk 10.7 en 10.8 Werkcollege 2: Traditioneel of actueel onderwijs? Tijdens dit werkcollege over de traditionele en actuele vernieuwers ga je aan de slag met concepten en inhouden van de verschillende onderwijsstromingen. Aan de hand van casuïstiek, filmfragmenten en actieve werkvormen kan je aangeven wat je het meeste aanspreekt. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Hoorcollege 3: Het onderwijs van heden Je bestudeert: De wet op het primair onderwijs en de wet op het passend onderwijs. Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Hoofdstuk 4.4, 8.2, 8.3 en 11.3 t/m 11.5 Onderwijs is een voortdurend proces van verandering, verbetering en vernieuwing. Je hebt je in het eerste college verdiept in de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs. Je weet wat er voorafging aan de huidige onderwijswetten. Nu ga je je verder verdiepen in verschillende wetten voor het basisonderwijs zoals die vandaag de dag gelden. Natuurlijk bespreken we de wet op het primair onderwijs (WPO), waarin rechten en plichten voor basisscholen op hoofdlijnen zijn vastgelegd. Verder heeft iedere basisschool in Nederland, met de nieuwe wet op het passend onderwijs, de opdracht gekregen om voor elke leerling een passend onderwijsaanbod te creëren. Hoe gaat dat in de praktijk? Tenslotte zullen we enkele actuele ontwikkelingen belichten, zoals opbrengstgericht werken. Werkcollege 3: Past jouw onderwijs bij al jouw leerlingen? Van leerkrachten wordt verwacht dat zij tegemoet kunnen komen aan verschillen tussen kinderen, en dat zij kunnen differentiëren op tenminste drie niveaus. In dit werkcollege leer je om observatiegegevens te vertalen naar een eenvoudig differentiatiemodel, waarbij bestaande groepsplannen worden geanalyseerd. Vervolgens bespreek je met elkaar de didactische en organisatorische consequenties voor de praktijk. Hoorcollege 4: Onderwijs van de toekomst Je bestudeert: De invloed en het gebruik van audiovisuele media, gaming, ICT en sociale media. Bosch, W., & Boomsma, C. (2013). Onderwijs aan het jonge kind… een vak apart. Hoofdstuk 14.4 Moderne media zijn een onderdeel van de maatschappij, dus ook van de school. We gaan in op de uitdagingen en mogelijkheden die dit biedt voor je onderwijs. Op welke manieren kan je middelen als games, web 2.0 en microblogs inzetten bij het lesgeven? Wat zijn de gevaren en de kansen? Daarbij wordt niet alleen de vakkennis vergroot, maar ook de mediawijsheid. Werkcollege 4: De keuze voor moderne media Inspelen op de belevingswereld is een aspect van goed onderwijs. Maar hoever moet je daarin gaan? Moet je mobiele apparaten verplichten of verbieden op de basisschool? En hoe leg je dat uit aan collega’s en ouders? We nemen een onderwerp van moderne media en besluiten als collega’s hoe we dit integreren in het onderwijs. Het leren van de toekomst op Leraar 24; http://www.leraar24.nl/dossier/1856 http://www.leraar24.nl/video/3320 Je bestudeert: http://www.kennisnet.nl/themas/mediawijsheid/welke-protocollenzijn-er-voor-mijn-school-op-het-gebied-van-mediawijsheid/ 1.3 Toetsing De leerdoelen die bij het themaonderwijs horen, worden getoetst in de thematoets. De toets betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 65% van de meerkeuzevragen goed is beantwoord. Let op: In de thematoets worden ook de leerdoelen en de toetsstof meegenomen, die horen bij de collegereeks Realistisch en functioneel rekenen (zie paragraaf 3.2). 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 1.4 Literatuur / toetsstof Alkema, E., van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V. Hoofdstuk 4.4: Wat de wet zegt Hoofdstuk 8.2: Via WSNS en de rugzak op weg naar Passend Onderwijs Hoofdstuk 8.3: Zorg voor elk kind Hoofdstuk 10.7: De Reformpedagogiek Hoofdstuk 10.8: Recente ontwikkelingen Hoofdstuk 11.1: Inleiding Het Nederlandse onderwijsstelsel Hoofdstuk 11.2: Verandering als proces Hoofdstuk 11.3: De vrijheid van onderwijs: wie is de baas? Hoofdstuk 11.4: Onderwijsvormen voor leerlingen met een speciale zorgvraag Hoofdstuk 11.5: Nieuwe ontwikkelingen in het basisonderwijs Bosch, W. & Boomsma, C. (2013). Onderwijs aan het jonge kind...een vak apart. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Hoofdstuk 13.1: Voor- en vroegschoolse educatie Hoofdstuk 14.1: Een levend verleden ste Hoofdstuk 14.4: Onderwijs in de 21 eeuw De slides van de PowerPointpresentatie uit de hoorcolleges zijn eveneens toetsstof. Toetsstof bij de collegereeks Realistisch en functioneel rekenen (paragraaf 3.2): Craats, van de J. (2007). Waarom Daan en Sanne niet kunnen rekenen. NAW, 5/8 (2) p. 132 - 136 Goffree, F (1994). Wiskunde en didactiek 1. Groningen: Wolters-Noordhoff. p. 31 - 48. Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse (1 & 2). Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het reken-wiskundeonderwijs. Nr. 20 (4), p. 3-14. Nr. 21, (1), p. 17-21 Uittenbogaard, W. (2007). Hoe Juliette en Jonas rekenen. Reken-wiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 26 (1) p. 32-36 KNAW (2009). Rol, opleiding en nascholing van de leraar. Rekenonderwijs op de basisschool. Analyse en sleutels tot verbetering. Amsterdam: KNAW. p. 83-88 De collegesheets van 1.4 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 HOOFDSTUK 2.| De beroepsopdracht - Vijftig dagen voor de klas: mijn kijk op het onderwijs en op mijn rol als leerkracht SIScode: Beroepsopdracht 1.4 - 1000BO4_12 INLEIDING - De vraag waarom je eigenlijk als leerkracht voor de klas wil, is geen zeldzame. Op je vorige school hebben leraren je die vraag gesteld, waarschijnlijk heb je hierover met je ouders gesproken en anders wel met vrienden of vriendinnen. Drie kwart jaar geleden kwam je op de pabo binnen met een beeld van het vak van leerkracht basisonderwijs. Dat beeld heeft zich in de afgelopen maanden ontwikkeld. Je hebt jezelf verdiept in literatuur, je hebt ervaren leraren in hun klas aan het werk gezien en je hebt bewust gewerkt aan jouw eigen ontwikkeling. Aan het einde van deze periode heb je grofweg vijftig dagen ervaring als leerkracht in het basisonderwijs. Het propedeusejaar loopt bovendien ten einde. Het is tijd om de balans op te maken: wat is jouw kijk op het onderwijs en jouw rol als leerkracht? Je formuleert jouw onderwijsvisie. Ook evalueer je jouw handelen als leerkracht op basis van onderdelen uit een observatie-instrument dat door de Amsterdamse schoolbesturen is vastgesteld. 2.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je toont jezelf bewust van jouw motivatie om jezelf te ontwikkelen tot leerkracht basisonderwijs. Je beschrijft aan collega’s jouw visie op goed onderwijs en de rol die de leerkracht en leerlingen hierin spelen. Je onderbouwt jouw visie op goed onderwijs met verschillende bronnen en past de APA-richtlijnen voor bronvermelding toe. Je evalueert individueel, en in samenwerking met een medestudent, jouw eigen handelen met behulp van een observatie-instrument. 2.2 Relatie met de praktijk De Onderwijsraad (2013) schreef het nog eens duidelijk op in haar rapport ‘Leraar zijn’: de leraar is essentieel voor de kwaliteit van het onderwijs. Maar dan wel een leraar die weet waar hij voor staat, die hierover in gesprek gaat met anderen, die zelf keuzes kan maken en die in staat is die keuzes te verantwoorden. Een leraar ook die invloed uitoefent op de uitvoering en inrichting van het onderwijs en een leraar die kritisch onderzoekend is en zich blijft ontwikkelen. Dat is nogal wat. In deze beroepsopdracht staat jouw kijk op goed onderwijs centraal: wat voor leraar wil je zijn? Je neemt je eigen handelen kritisch onder de loep. Je laat zien dat je de competenties en vaardigheden in huis hebt die essentieel zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. Dit kun je alleen doen door terug te kijken op de ervaringen die je in het afgelopen jaar hebt opgedaan op je stageschool, door jouw ideeën over goed onderwijs tegen het licht te houden en door die ideeën te leren verantwoorden tegenover derden. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 2.3 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf Projectweek: Bijeenkomst 1 (14 april) We blikken samen kort terug op periode 1.3, daarna richten we onze blik op periode 1.4. Je krijgt een introductie op de inhoud van de beroepsopdracht, de deelproducten en het eindproduct. We gaan in gesprek over jouw motivatie voor het vak van leerkracht basisonderwijs en maken samen een eerste verzameling van stellingen over goed onderwijs. Ter inspiratie vertellen de kerndocenten over hun visie op goed onderwijs. Bestudeer de studiewijzer van periode 1.4. Denk alvast na over de vraag of jouw motivatie voor het vak van leerkracht basisonderwijs en jouw ideeën over goed onderwijs de afgelopen maanden is veranderd. Bijeenkomst 2 (12 mei) Ieder houdt een minipresentatie over zijn motivatie voor het vak en zijn visie op goed onderwijs. We bekijken ieders beschrijving van één stelling over goed onderwijs met als doel deze stellingname nog beter te maken. We oefenen met het correct toepassen van de APArichtlijnen. Volgende week is er een stageweek, het is handig als je dan alvast een les filmt omdat je dit nodig hebt voor het eindproduct. Kies zelf tenminste één stelling over wat jij goed onderwijs vindt en onderbouw die met behulp van vakliteratuur. Maak hiervan een schriftelijke verslag dat we tijdens de bijeenkomst kunnen bespreken. Bereid een minipresentatie voor waarbij je in gaat op twee aspecten: 1. jouw motivatie voor het vak, 2. jouw visie op goed onderwijs. Sluit dit af met één stelling over wat jij goed onderwijs vindt. Daarover gaan we na de presentatie met elkaar in gesprek. Bijeenkomst 3 (26 mei) Deelproduct 1 van de beroepsopdracht wordt besproken. Je krijgt peerfeedback van je medestudenten. Je brengt de uitwerking van deelproduct 1 mee naar de bijeenkomst zodat je feedback kunt ontvangen van medestudenten. We bespreken een actueel onderwerp: de onderwijskwaliteit en het toezicht hierop. De Amsterdamse schoolbesturen en de wethouder onderwijs hebben afspraken gemaakt over het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs. Daarvoor is onder andere een instrument gemaakt om het handelen van de leraar te observeren. Je krijgt een toelichting op dit instrument en de wijze waarop we dit in de beroepsopdracht gaan gebruiken. Verdiep jezelf in de Kwaliteitsaanpak Basisonderwijs, in ieder geval door het boekje ‘Meester heeft u ook een baan?’ te downloaden via: http://www.amsterdam.nl/gemeente/organisatiediensten/dmo/onderwijs-jeugd/kwaliteitsaanpak/ Je kunt hierna verder werken aan deelproduct 2. Bijeenkomst 4 (2 juni) Deelproduct 2 van de beroepsopdracht wordt besproken. Je krijgt peerfeedback van je medestudenten. Op basis hiervan kun je verder werken aan het eindproduct. Je brengt de uitwerking van deelproduct 2 mee naar de bijeenkomst zodat je feedback kunt ontvangen van medestudenten. Breng de filmopname van één van jouw lessen mee zodat je het met een medestudent kunt bekijken en hierover met elkaar in gesprek kunt gaan. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent volg je deze periode één practicum. Dit is een specifieke training waar je vaardigheden leert, die je nodig hebt in de praktijk van het basisonderwijs, dus voor je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs. 2.4 Het practicum - Wat is de inzet en de verwachting? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf Theatraal voorlezen Je bestudeert: “Vertellen is een vak apart", zo wordt er wel beweerd. Maar vertellen kun je leren. Hoe slaag je erin de aandacht van de toehoorders naar je toe te trekken en vast te houden door je verhaal met inzet van stem, mimiek en gebaren te ondersteunen? Theatraal vertellen gaat daarbij nog een klein stapje verder. In het practicum theatraal vertellen onderzoek je hoe je een verhaal tot leven kunt brengen met inzet van de kunst van het schakelen tussen verteller en personage. Walta, J (2003). Meesterverteller, verhalen vertellen in het onderwijs. hfst 3. Een verhaal kiezen en voorbereiden, p.23 t/m. 56. Beschikbaar via DLWO. Van voorschool naar basisschool ; VVE-methoden Je bestudeert: In de hoorcolleges heb je kennis genomen van verschillende visies op onderwijs. Je hebt gezien dat sommige scholen en methoden programmagericht zijn, en andere meer kindgericht. Dit zie je ook terug bij de programma’s die gebruikt worden voor voor- en vroegschoolse educatie. Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) is gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van jonge kinderen. Sinds 2000 wordt in Nederland officieel beleid gevoerd om VVE doelmatig in te zetten in de strijd tegen (mogelijke) achterstanden van doelgroepkinderen. Bosch, W & Boomsma, C (2013). Onderwijs aan het jonge kind, een vak apart. Hoofdstuk 13.1 In dit practicum maak je een vergelijking tussen twee VVE- methoden. Je vergelijkt een meer programmagerichte methode (Piramide of Ko totaal) met een meer kindgerichte methode (Startblokken). 2.5 De opdracht Deelproduct 1 Het eerste deelproduct bestaat uit een aantal verschillende onderdelen. Door hieraan te werken bereid je een groot deel voor van het eindproduct van de beroepsopdracht dat je aan het einde van deze periode moet inleveren. Een conceptversie van je motivatie voor het vak (“waarom wil je leerkracht worden?”). Drie persoonlijke stellingen over onderwijs op basis van jouw ervaringen (“wat vind jij goed onderwijs?”) Een onderbouwing van je motivatie, bijvoorbeeld met voorbeelden uit de praktijk of bestudeerde vakliteratuur. Een onderbouwing van de stellingen met behulp van vakliteratuur. Per stelling gebruik je tenminste twee bronnen. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Deelproduct 2 Je gebruikt vijf indicatoren uit het observatie-instrument leerkracht basisonderwijs. Drie indicatoren staan vast en worden door de kerndocent bepaald. Twee indicatoren zijn vrij om zelf te kiezen uit de indicatoren 1 t/m 4 (“maak je eigen mini-kijkwijzer”) Je maakt een filmopname van één van jouw lessen in de stageklas. Je maakt een verslag waarin je aan de hand van de filmopname beschrijft in hoeverre de indicatoren zichtbaar zijn in jouw handelen (“Wat is er wel zichtbaar en wat niet, en waar blijkt dat uit?”). Als indicatoren niet zichtbaar waren in de les, beschrijf je hoe je had kunnen handelen om aan dit criterium te voldoen. Eindproduct Op basis van jouw ervaringen in de stage en opleiding in het eerste studiejaar schrijf je een verslag. Het verslag bestaat uit de volgende onderdelen: 1. 2. 3. 4. Jouw persoonlijke en onderbouwde motivatie voor het vak van leerkracht basisonderwijs (deelproduct 1). Jouw visie op goed onderwijs in de vorm van drie stellingen en een onderbouwing hiervan per stelling met behulp van vakliteratuur. Je verwijst naar gebruikte bronnen volgens de APA-richtlijnen (deelproduct 1). Een verslag van de les die je hebt gefilmd, waarin je beschrijft in hoeverre de indicatoren zichtbaar zijn in jouw handelen. Je baseert dit verslag op jouw eigen waarnemingen (deelproduct 2), en op de collegiale consultatie met een medestudent. De manier waarop je jouw visie al in praktijk brengt en op welke onderdelen je jezelf nog moet ontwikkelen. 2.6 Beoordelingscriteria De kwaliteit van het eindproduct wordt beoordeeld op basis van de volgende criteria: De student toont zich bewust van zijn motivatie om zich te ontwikkelen tot leerkracht basisonderwijs. De student beschrijft aan collega’s zijn visie op goed onderwijs en de rol die de leerkracht en leerlingen hierin spelen. De student onderbouwt zijn visie op goed onderwijs met verschillende bronnen en past de APA-richtlijnen voor bronvermelding toe. De student evalueert individueel, en in samenwerking met een medestudent, het eigen handelen met behulp van een observatie-instrument. Deze criteria worden getoetst aan de hand van het beoordelingsformulier zoals opgenomen in de bijlagen. Let op: Voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 HOOFDSTUK 3.| Kennis en vaardigheden - de vakcolleges INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen. Daarbij is het van belang dat je, zoals in de vorige studiewijzers, nog steeds het onderscheid kent tussen de titel van de collegereeks, het vakdomein waar deze onder valt en de code van de eenheid die met de studiegids correspondeert. Iedere collegereeks heeft afzonderlijk een titel, maar verschillende collegereeksen kunnen onder dezelfde onderwijseenheid vallen. Per periode wordt steeds het cluster dat onder één eenheid valt (zoals bijvoorbeeld Vaktoets Kunstzinnige oriëntatie), in één keer getoetst. Zo kan het dus voorkomen dat verschillende collegereeksen in één afsluitende vaktoets samenkomen. Iedere beschrijving hieronder is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte inleiding. Dan volgen steeds een beschrijving van de leerdoelen, een schematische weergave van het programma (opgedeeld in de behandelde stof tijdens de bijeenkomst, en de voorbereiding die we voor die bijeenkomst van je verlangen), informatie over de toetsing en een overzicht van de literatuur/toetsstof. Aan het eind van dit hoofdstuk volgt tot slot de beschrijving van de vakopdracht Nederlands 1.4. Met de vakopdracht verwerk je de kennis en vaardigheden die je opdoet in de vakcolleges tot een zelfstandig product. Let op: Sommige studenten volgen het vakcollege Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek in het komende blok, terwijl anderen het vak in blok 1.3 hebben gevolgd – het vakcollege wordt alternerend aangeboden. Voor studenten die Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek in het komend blok (1.4) gaan volgen, geldt dat zij de vakopdracht Mens en Wereld 1.3 pas aan het eind van blok 1.4 hoeven in te leveren. Dat betekent dat die studenten aan het einde van blok 1.4 twee vakopdrachten inleveren: Nederlands 1.4 en Mens en Wereld 1.3. Voor alle duidelijkheid voegen we de beschrijving van de vakopdracht 1.3 hier ook bij (vlak na de beschrijving van vakopdracht 1.4). 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.1 Titel: Vakdomein: Siscode: Taal bij kleuters Nederlands Nederlands 1000VNE413 INLEIDING - De meeste kleuters kunnen nog niet zo veel lezen of schrijven. Dit hoeven ze ook nog niet te kunnen, want het ‘officiële’ lees- en schrijfonderwijs begint pas in groep 3. Maar het is wél belangrijk om jonge kinderen alvast voor te bereiden op deze vaardigheden. In het komende blok 1.4 gaat het vak Nederlands over beginnende geletterdheid: een term die de interesse en ontwikkeling van een kleuter in lezen en schrijven typeert. Tijdens dit vakcollege gaat het erom inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de geletterdheid van het jonge kind zich manifesteert en zich steeds verder ontwikkelt. Je verwerft inzicht in de tussendoelen en leerlijnen geletterdheid. Met behulp hiervan leer je observaties te maken om het niveau van de geletterdheid van kleuters uit je stageklas vast te stellen. Daarnaast zal het stimuleren van de taalontwikkeling in brede zin met behulp van onder andere interactief voorlezen, diverse literaire genres voor kleuters en verteltafels ter sprake komen. Je levert in week 10 de vakopdracht in (die aan het einde van dit hoofdstuk wordt toegelicht), waarbinnen je onderzoek doet naar beginnende geletterdheid in je stageklas. 3.1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kent de theorie omtrent taal bij kleuters. Je kent de leerlijn en tussendoelen geletterdheid. Je weet hoe je de mondelinge taalvaardigheid bij kleuters kunt stimuleren. Je beheerst voorlees- en verteltechnieken waarmee je de leerlingen stimuleert tot taalproductie. Je bent in staat prentenboeken te beoordelen op basis van hun geschiktheid voor interactief voorlezen. 3.1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Theorie beginnende geletterdheid en uitleg vakopdracht Je bestudeert: In deze eerste bijeenkomst worden de tussendoelen beginnende geletterdheid besproken en wordt de vakopdracht uitgelegd. Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 5.2.1 en 5.2.2 en 6.2.1 en 6.2.2. Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 5. 2. Taalactiviteiten met kleuters op het gebied van fonemisch bewustzijn Hoe bereid je kleuters voor op het leren lezen in groep 3? Welke activiteiten passen hierbij? Dat leer je in deze bijeenkomst. 3. Leerkrachtvaardigheden bij kleuters: (interactief) voorlezen, vertellen en gesprekvoering Voorlezen aan kleuters is een zeer belangrijke leerkrachtvaardigheid. Wat er allemaal komt kijken bij goed voorlezen en bij het uitlokken van actief taalgebruik, leer je in deze bijeenkomst. Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 5.2.1 en 5.2.2 en 6.2.1 en 6.2.2. Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 5. Je bestudeert: Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 5.3.1 t/m 5.3.2.2 en 6.3.1 t/m 6.3.2.2. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 4. Mondelinge taalvaardigheid bij kleuters Je bestudeert: De mondelinge taalvaardigheid van kleuters kan op allerlei manieren gestimuleerd worden. In deze bijeenkomst bespreken we er een aantal. De leerlijnen en tussendoelen beginnende geletterdheid op: http://tule.slo.nl en www.leerlijnentaal.nl Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 9 en 10. 5. Boeken voor kleuters beoordelen Je bestudeert: Hoe kies je een goed informatief boek of prentenboek voor kleuters? De criteria die je kunt hanteren, passen we toe in deze bijeenkomst. Paus et al. (2010). Portaal, hoofdstuk 8.1.6, 8.1.7, 8.2 en 8.3. Elsäcker, W. van et al. (2006). Taallijn, hoofdstuk 6. 3.1.3 Toetsing Nederlands 1.4 wordt afgesloten door middel van een vakopdracht. Het verslag krijgt twee cijfers: op inhoud en op taal. Het beoordelingsformulier wordt in les 1 van Nederlands 1.4 uitgedeeld. De schrijftekst wordt op taal nagekeken met het beoordelingsformulier Schrijven op B2- niveau. Beide aspecten (vorm en inhoud) moeten ten minste voldoende zijn voor een voldoende beoordeling (cijfer: 5,5). De vakopdracht wordt beoordeeld op ‘schrijven op B2- niveau’. De student levert de vakopdracht in tegelijk met het Zelfbeoordelingsmodel Schrijven op B2- niveau. 3.1.4 Literatuur Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho. Hoofdstuk 5.2.1 t/m 5.2.2: Ontluikende geletterdheid- beginnende geletterdheid in groep 1,2 en 3 (p. 205-210) Hoofdstuk 6.2.1 t/m 6.2.2: Ontluikende geletterdheid- beginnende geletterdheid in groep 1-3 (p. 281-285) Hoofdstuk 5.3.1 t/m 5.3.2.2: Visies op leesonderwijs- beginnende geletterdheid in groep 1,2 en 3 (p. 216236) Hoofdstuk 6.3.1 t/m 6.3.2.1: Visies op schrijfonderwijs- beginnende geletterdheid: schrijven in groep 1-2 (p. 290-295) Hoofdstuk 8.1.6 t/m 8.1.7: Prentenboeken- rijm of poëzie? (p. 395-398) Hoofdstuk 8.2 t/m 8.3: Ontwikkelingslijnen van jeugdliteratuur- didactiek van jeugdliteratuur (p.401- 419) Elsäcker, W. van, Beek, A. van der, Hillen, J. & Peters, S. (2006). De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2, bestellen bij Expertisecentrum Nederland. Nijmegen: Expertisecentrum Nederland. Hoofdstuk 5: Beginnende geletterdheid (p. 58-76) Hoofdstuk 6: ICT & multimedia (p. 76-90) Hoofdstuk 9: Inrichting van de leeromgeving (p. 112-120) Hoofdstuk 10: Observeren en toetsen (p. 120-130) De leerlijnen en tussendoelen beginnende geletterdheid op: http://tule.slo.nl en www.leerlijnentaal.nl De PowerPoints en de collegestof van 1.4. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 NB: Voor het vak Nederlands lees je elk blok enkele kinderboeken. Niet alleen omdat je zo je eigen taalniveau bewaakt, maar vooral omdat je op die manier op de hoogte blijft van wat jonge kinderen kunnen of zouden moeten lezen in hun proces van ontluikende geletterdheid. Dit blok lees je twee kinderboeken, die je kiest uit de lijst ‘Literaire genres bij kleuters’. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.2 Titel: Vakdomein: SIScode: Realistisch en functioneel rekenen Rekenen – wiskunde Heden en Verleden van het Nederlandse basisonderwijs - 1000PET413 INLEIDING - Sinds 1980 wordt er in Nederland les gegeven volgens de didactische principes van realistisch rekenen. In deze reeks vakcolleges wordt deze didactiek uitvoerig besproken. Daarnaast is er ruimte voor maatschappelijke ontwikkeling en de intrede van het functioneel rekenen. Belangrijk vaardigheden zijn: het kunnen vertalen van contexten naar modellen en omgekeerd van formele opgaven naar modellen en/of contexten. De inhoud van dit vak is de grondslag voor alles wat er in het rekenonderwijs gebeurt. 3.2.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kent de uitgangspunten van de didactiek van realistisch rekenen en kunt elk onderwijsleerprincipe toelichten met voorbeelden. Je kent de uitgangspunten van functioneel rekenen en kunt deze toelichten met voorbeelden. Je kan functioneel rekenen en realistisch rekenen met elkaar vergelijken. Je kent de geschiedenis van getallen en de relatie met de vakdidactiek. Je kunt drie niveaus van uitleggen toepassen (context-model-formeel). Je kan verschillende vormen van interactie benoemen. 3.2.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Geschiedenis van getallen Je bestudeert: Gedurende een lange periode in de geschiedenis heeft de mens het moeten doen zonder positioneel geschreven getallen. Waar komen de cijfers (getalsymbolen) die wij nu gebruiken vandaan? In deze les behandelen we de geschiedenis van getallen. Goffree, F (1994). Wiskunde en didactiek 1. Groningen: Wolters Noordhoff, p. 31 t/m 48. Beschikbaar via DLWO. 2. Vijf kernprincipes van realistisch rekenen. Achtergrondliteratuur: Tegenwoordig zijn vrijwel alle rekenmethodes gestoeld op het realistische rekenen. Maar wat betekent realistisch rekenen en hoe ziet de didactiek eruit? In deze les behandelen we de vijf kernprincipes van realistisch rekenen en koppelen we deze principes aan de dagelijkse rekenpraktijk in de klas. Treffers, de A., Moor , de E. & E. Feijs (1989). Proeve van een nationaal programma Reken-wiskunde onderwijs. Deel 1 (kopie). 3. Realistisch rekenen versus functioneel rekenen Je bestudeert: Tegenover realistisch rekenen staat functioneel rekenen. In deze les zetten we beide benaderingen tegen elkaar af met behulp van concrete praktijkvoorbeelden. Je vormt je tevens een mening over beide benaderingen. Craats, van de J. (2007). Waarom Daan en Sanne niet kunnen rekenen. NAW, 5/8, 2, p. 132-136. Van Zanten M.A., Barth, F., Faarts, J., Gool, A. van & Keijzer, R. (2009). Voetstuk van de Pabo. Den Haag: HBO-raad. Beschikbaar via DLWO. Uittenbogaard, W. (2007). Hoe Juliette en Jonas rekenen. Rekenwiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 26 (1), p. 32-36. Beschikbaar via DLWO. KNAW (2009). Rol, opleiding en nascholing van de leraar. Rekenonderwijs op de basisschool. Analyse en sleutels tot verbetering. Amsterdam: KNAW, p. 83-88. Beschikbaar via DLWO. 4. Context-model-formeel nader uitgewerkt Achtergrondliteratuur: Het leren rekenen verloopt in verschillende fasen. Een leerling die formeel rekent maar niet de relatie met de fase eronder kan leggen, begrijpt vaak niet wat hij doet. De leraar is de cruciale schakel in het proces van leren rekenen. In deze les behandelen we de verschillende Treffer, De Moor & Feijs (1989). Proeve van een nationaal programma Rekenwiskunde onderwijs. Deel 1 (kopie). Tilburg: Zwijsen. Van Zanten et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 fasen expliciet. Je leert hoe je met leerlingen deze fasen kunt doorlopen en welke opdrachten je per fase kunt inzetten. 5. Interactie in de rekenles Je bestudeert: Interactie is een belangrijke kernprincipe van het realistische rekenwiskundeonderwijs. Wat is eigenlijk de bedoeling van interactie? Welke vormen van interactie bestaan er? Hoe geef je een goede interactieve rekenles? Deze vragen staan centraal tijdens deze les. Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse (1). Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het rekenwiskundeonderwijs, 20 (4), p. 3-14. Beschikbaar via DLWO. Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse (2). Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het rekenwiskundeonderwijs, 21,(1), p. 17-21. Beschikbaar via DLWO. 6. Methodestudie In deze les onderzoeken we verschillende reken-wiskundemethodes en kijken we op welke manier de onderdelen uit de voorgaande lessen terug te vinden zijn. We gaan na hoe je realistisch rekenen en functioneel rekenen tegenkomt in verschillende methodes en hoe je de niveaus context, model en formeel terugziet. Niet van toepassing. 3.2.3 Toetsing Deze collegereeks maakt formeel deel uit van de onderwijseenheid Heden en Verleden van het Nederlandse basisonderwijs. Dat betekent dat stof die binnen deze collegereeks wordt aangeboden, wordt getoetst in de thematoets (zie hoofdstuk 1). 3.2.4 Toetsstof Craats, van de J. (2007). Waarom Daan en Sanne niet kunnen rekenen. NAW, 5/8 (2). Beschikbaar via de DLWO. p. 132 - 136 Goffree, F (1994). Wiskunde en didactiek 1. Groningen: Wolters-Noordhoff. Beschikbaar via de DLWO. p. 31 - 48 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Nelissen, J. M. C. (2001). Interactie: een vakpsychologische analyse (1 & 2). Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het reken-wiskundeonderwijs. Beschikbaar via de DLWO. Nr. 20 (4), p. 3-14 Nr. 21, (1), p. 17-21 Uittenbogaard, W. (2007). Hoe Juliette en Jonas rekenen. Reken-wiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 26 (1). Beschikbaar via de DLWO. p. 32-36 KNAW (2009). Rol, opleiding en nascholing van de leraar. Rekenonderwijs op de basisschool. Analyse en sleutels tot verbetering. Amsterdam: KNAW. Beschikbaar via de DLWO. p. 83-88 De PowerPoints en de collegestof van 1.4. 3.2.4.1 Achtergrondliteratuur Treffers, E. de Moor & Feijs, E. (1989). Proeve van een nationaal programma Rekenwiskunde onderwijs deel 1 kopie-PDF. Tilburg: Zwijsen. Zanten, M. van, et al. (2009). Voetstuk van de Pabo. Kennisbasis rekenen-wiskunde voor de pabo. Den Haag: HBOraad. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.3 Titel vak: Vakdomein: Studiegidscode: Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek Natuur & Techniek (II) Mens en Wereld - 1000VMW413 INLEIDING - In dit vak wordt aandacht besteed aan wat we noemen pre- en misconcepten binnen het vak Natuur & Techniek. Verder wordt er gekeken naar onderzoekend leren bij jonge kinderen en op welke manier de leerkracht het kind van spelend naar onderzoekend gedrag kan bewegen. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt. 3.3.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt veelvoorkomende preconcepten van leerlingen bij natuur en techniek beschrijven. Je hebt inzicht in het redeneren van kinderen. Je kunt onderzoekend gedrag beschrijven. Je kunt een rijke leeromgeving creëren voor het jonge kind. Je kunt vragen stellen aan jonge kinderen die aanzetten tot onderzoekend gedrag. Je kunt de meerwaarde van natuur- en techniekonderwijs voor jonge kinderen benoemen en toelichten met voorbeelden. 3.3.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Misconcepten en preconcepten In dit college wordt de student geconfronteerd met zijn eigen misconcepten. Vervolgens wordt gekeken naar veel voorkomende alternatieve denkbeelden. Daarna wordt bekeken wat kinderdenkbeelden zijn en hoe het denken van kinderen anders is dan dat van volwassenen (Piaget). De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 13. Als laatste wordt de vakopdracht uitgelegd, die gekoppeld is aan dit onderwerp. 2. Redeneren van (jonge) kinderen Je bestudeert: In het vorige college is het denken van kinderen al aan de orde gekomen. Hier wordt nader ingegaan op het redeneren van jonge kinderen en de preconcepten die zij kunnen hebben. Dit wordt gekoppeld aan onderzoekend gedrag. Hoe kom je achter deze preconcepten? Verschillende manieren met de voor- en nadelen worden bekeken. Worth (1999). The Power of Children's Thinking. Hoofdstuk 4 (beschikbaar via DLWO) In het tweede uur worden er groepjes gemaakt, die samen een onderwerp bepalen dat ze willen gaan onderzoeken. De opdracht is vervolgens aan de groepjes om een eerste aanzet onderzoeksopzet te maken. 3. Onderzoekend gedrag bij jonge kinderen Op welke manier leren jonge kinderen? Wat is hun leef- en belevingswereld met betrekking tot N&T? Hoe kun je voor hen een rijke leeromgeving creëren? Er wordt gezamenlijk bekeken aan welke criteria zo'n rijke leeromgeving zou moeten voldoen en welke onderwerpen geschikt zijn. Een lijst met veel voorkomende misconcepten bij kinderen (beschikbaar via internet). Je maakt een keuze van drie onderwerpen die je het meest aanspreken op de lijst met veel voorkomende misconcepten Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Hoofdstuk 6 en 7. Je levert de opzet voor jouw essay over een gekozen natuurwetenschappelijk concept in ten behoeve van de vakopdracht Mens en Wereld 1.3 (ieder individueel). 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 4. Interviewen van (jonge) kinderen Er is aandacht voor interviewvaardigheden. Vervolgens wordt in de groepjes een interviewprotocol opgesteld voor de verschillende niveaus. Ook wordt besproken hoe de resultaten verwerkt gaan worden. 5. Interviewprotocollen In dit college bekijken we gezamenlijk de interviewprotocollen en geven elkaar feedback. Er moeten definitieve versies komen te liggen, omdat meerdere personen ermee aan de slag gaan. Je bereidt de Interviewprotocollen voor in groepjes van drie, voor drie niveaus (onderbouw, middenbouw en bovenbouw). Je bereidt de Interviewprotocollen voor in groepjes van drie, voor drie niveaus (onderbouw, middenbouw en bovenbouw). Je brengt een uitwerking van de afgenomen interviews mee naar de bijeenkomst en je hebt een eerste opzet van jouw onderzoeksverslag af. 6. Terugkoppeling resultaten interviews De resultaten van de interviews worden bij elkaar gelegd en er wordt gekeken welke conclusies er getrokken kunnen worden. Er wordt een start gemaakt met het opzetten van de leerlijn en de eisen aan het onderzoeksverslag worden bekeken. Je brengt een uitwerking van de afgenomen interviews mee naar de bijeenkomst en je hebt een eerste opzet van jouw onderzoeksverslag af. 3.3.3 Toetsing De stof uit de colleges wordt op twee manieren getoetst: 1. 2. Met de vakopdracht Mens en Wereld 1.3 die wordt ingeleverd aan het eind van het blok waarin je de collegereeks Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek volgt; De collegereeks Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek maakt tevens deel uit van de Vaktoets Mens en Wereld. De stof die binnen deze onderwijseenheid wordt aangeboden, wordt getoetst in de vaktoets Mens en Wereld van blok 1.4. De toets betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. 3.3.4 Literatuur / toetsstof De Vaan, E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Uitgeverij Coutinho. Hoofdstuk 6: Onderzoekend en ontdekkend leren Hoofdstuk 7: Jonge kinderen en natuuronderwijs Hoofdstuk 13: Denkbeelden over de werkelijkheid (geen toetsstof) De PowerPoints en de collegestof. 3.3.4.1 Achtergrondliteratuur Worth, K (1999). The Power of Children's Thinking. Uit: National Science Foundation. Inquiry: Thoughts, views, and strategies for the K–5 classroom. Volume 2 of Foundations: A monograph for professionals in science, mathematics, and technology education. Washington DC: National Science Foundation. Beschikbaar via DLWO – geen toetsstof. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.4 Titel: Vakdomein: SIS-code: Basisdidactiek Natuur en Techniek Natuur & Techniek (III) Mens & Wereld 1.4 - 1000VMW413 INLEIDING - Dit vak is een vervolg op het vak Basisdidactiek Biologie uit het eerste semester. De nadruk ligt nu op natuurkunde en techniek. Op welke manier kun je deze vakken op de basisschool vormgeven en wat houden ze eigenlijk in? Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt. 3.5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je weet waar natuur- en techniekonderwijs over gaat en je kunt de leerlijnen beschrijven. Je kunt de drie pijlers van natuur- en techniekonderwijs beschrijven en hun onderlinge relatie illustreren aan de hand van voorbeelden. Pijler 1: de betekenis van natuur en techniek voor de samenleving. Pijler 2: de didactische benaderingen binnen natuur en techniek in het basisonderwijs. Pijler 3: de kernconcepten en daarmee samenhangende begrippen binnen natuur en techniek. Je kunt aandachtspunten voor een natuur- en techniekles formuleren. Je kunt ontwerpend en onderzoekend leren beschrijven en toelichten met voorbeelden. Je kunt een practicum ontwerpen en het materiaal verzamelen en verbeteren. 3.5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Practicumvaardigheden In deze bijeenkomst wordt N&T geïntroduceerd aan de hand van het onderwerp geluid. Hierbij komen verschillende practicumvormen voorbij. 2. Werkvormen en didactische aanpakken Verschillende manieren om N&T in te delen en aan te bieden worden bekeken en uitgewerkt. Ook komt er aan bod hoe je aan materiaal komt. Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je mee naar het college. Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je mee naar het college Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012). Hoofdstuk 5 & 10. Je bestudeert de kerndoelen en leerlijnen via de website: http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/FKDOrientatieJezelfEnWereld.html Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je mee naar het college. 3. Introductie Onderzoekend leren In deze bijeenkomst wordt kennisgemaakt met onderzoekend leren aan de hand van het onderwerp drijven en zinken. Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012): hoofdstuk 6. Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je mee naar het college. 4. Introductie ontwerpend leren In deze bijeenkomst wordt kennisgemaakt met ontwerpend leren aan de hand van het onderwerp constructies. Je bestudeert: De Vaan & Marell (2012): hoofdstuk 15 & 16. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 5. Vaardigheden binnen ontwerpend leren Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je mee naar het college. In deze bijeenkomst wordt een begin gemaakt met eigen ontwerp, waarbij technische vaardigheden en ontwerpvaardigheden worden geoefend. Op DLWO staat een voorbereidingsopdracht, deze maak je en neem je mee naar het college. 6. Eigen ontwerp In deze les wordt verder gewerkt aan het eigen ontwerp en wordt er meer geoefend met de technieken. Ook is er aandacht voor toetsvoorbereiding, of toetsbespreking. 3.5.3 Toetsing Deze collegereeks maakt deel uit van Mens en Wereld 1.4. Deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van blok 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. Gemiddeld moet gerekend worden op minimaal 67% goede antwoorden voor een voldoende. 3.5.4 Literatuur / toetsstof De Vaan, E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Uitgeverij Coutinho. Hoofdstuk 5: Onderwijsleerstijlen bij natuuronderwijs. Hoofdstuk 6: Onderzoekend en ontdekkend leren. Hoofdstuk 10: Werkvormen met ‘echt’ materiaal. Hoofdstuk 15: Techniek en basisschool Hoofdstuk 16: Probleemoplossend werken bij techniek. Kerndoelen en leerlijn Tule 40 t/m 46. Via website: http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/FKDOrientatieJezelfEnWereld.html De PowerPoints van de werkcolleges (zie: DLWO VT Mens en Wereld. Natuuronderwijs 1.3_1.4) 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.5 Titel: Vakdomein: Basisdidactiek Geschiedenis SIS-code: Mens & Wereld 1.4 - 1000VMW413 Geschiedenis (II) INLEIDING - In deze tweede module Geschiedenis komen verschillende nieuwe aspecten aan bod met betrekking tot de geschiedenisdidactiek. In het eerste vakcollege staan we stil bij de beeldvormer ‘sleutelbegrippen’. Hierin wordt uitgelegd wat deze begrippen inhouden en op welke verschillende manieren je deze begrippen kunt uitleggen en concretiseren aan kinderen. In het tweede vakcollege staat het tijdsbesef, alsmede het historisch tijdsbesef, bij kinderen centraal. De hoofdvraag in dit college zal zijn: wanneer kan geschiedenisles aan kinderen op de basisschool gegeven worden? In het derde vakcollege vergelijken we verschillende geschiedenismethoden voor het basisonderwijs met elkaar. Vanzelfsprekend besteden we aandacht aan de didactische meerwaarde van (het vertellen van) een historisch verhaal. Dit komt aan bod tijdens het vierde vakcollege. Vervolgens staan we in het vijfde vakcollege stil bij de vraag hoe om te gaan met de onderwerpen ‘vooroordelen’ en ‘Holocaust’. In het laatste werkcollege staat het stellen van vragen centraal met als doel historisch juist redeneren bij kinderen te ontwikkelen en te bevorderen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het maken van een valide en betrouwbare geschiedenistoets. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt. 3.5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt verwoorden welke didactische benaderingswijzen je kunt gebruiken om vakbegrippen in relevante contexten en thema’s aan de orde te laten komen met als doel kennisconstructie bij leerlingen te stimuleren. Je kunt omschrijven wat historisch tijdsbesef inhoudt en je kunt verwoorden hoe de ontwikkeling van historisch tijdsbesef bij kinderen zich ontwikkelt. Je kunt aan de hand van didactische argumenten een afweging maken in het beoordelen en kiezen van een relevante geschiedenismethode. Je kunt benoemen wat de culturele en didactische functie is van een historisch verhaal als beeldvormer in de geschiedenisles. Je kunt het begrip vooroordelen definiëren en je weet op welke verschillende wijzen het thema Holocaust in de geschiedenisles behandeld kan worden. Je kunt verwoorden wat de basisvoorwaarden zijn voor historisch correct redeneren en je weet wat de uitgangspunten zijn van een valide en betrouwbare geschiedenistoets. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1 . Werken met beeldvormers: begrippen uitleggen en misconcepten Je bestudeert: Het aan leerlingen helder en duidelijk uitleggen van historische sleutelbegrippen vormt de kern van deze bijeenkomst. Begrippen, in: A. Wilschut, Geschiedenisdidactiek Handboek voor de vakdocent, p. 53- 60; p. 290- 294. Beschikbaar via DLWO. Carla van Boxtel c.s., ‘Leer de vaktaal gebruiken. Taalgericht geschiedenisonderwijs helpt leerlingen de stof te begrijpen’, in: Kleio, mei 2010, p. 18-22. Beschikbaar via DLWO. 2. Didactiek (historisch) tijdsbesef Je bestudeert: Omgaan met tijd en historisch tijdsbesef vormt het uitgangspunt in deze bijeenkomst. C. van der Kooij, M de Groot-Reuvekamp, Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek, p. 258- 267; p. 272275; p. 391-399. Beschikbaar via DLWO. 'Historisch denken over tijd. Onderzoek naar tijdsbewustzijn', in: Kleio, jrg. 52 nr 3, pag. 12-17. Beschikbaar via DLWO. 3. Vergelijken geschiedenismethodes Je bestudeert: Waar dien je op te letten als je een geschiedenismethode gebruikt en aanschaft? Welke didactische mogelijkheden biedt de geschiedenismethode in de geschiedenisles? Deze vragen worden in deze bijeenkomst behandeld. C. van der Kooij, M de Groot-Reuvekamp, Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek, p. 349 – 363. 4. Werken met beeldvormers: (Historische) verhalen vertellen Je bestudeert: In deze bijeenkomst staat het vertellen van een historisch verhaal als beeldvormer centraal. C. van der Kooij, M de Groot-Reuvekamp, Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek, p. 332 – 335. Beschikbaar via DLWO. ‘Kenmerken van goede verhalen’ , in: A. Wilschut, Geschiedenisdidactiek Handboek voor de vakdocent, p. 169 – 175. Beschikbaar via DLWO. 5. Omgaan met vooroordelen en Holocaust tijdens de geschiedenisles In deze bijeenkomst vormt het omgaan met vooroordelen in de geschiedenisles het uitgangspunt. Daarnaast biedt dit werkcollege handvatten voor het geven van een les over de Holocaust. Je bestudeert: H. Kaldenbach, ‘Politieke tegenstellingen in de klas. Verstandig reageren in emotionele situaties’, in: Kleio, jrg. 44, nr. 4, p. 42-44. Beschikbaar via DLWO. Racisme en discriminatie’ in: Feiten tegen vooroordelen (uitgave Anne Frank Stichting) p. 52 – 57. Beschikbaar via DLWO. 6. Geschiedenis evalueren: maken van geschiedenisvragen Je bestudeert: Welke vragen stel je aan leerlingen met als doel historisch redeneren te bevorderen? Hoe maak je een valide en betrouwbare geschiedenistoets? Deze onderwerpen komen aan bod tijdens deze bijeenkomst. ‘Evalueren’ in: A. Wilschut, Geschiedenisdidactiek Handboek voor de vakdocent, p. 327 – 343. Beschikbaar via DLWO. C. van Boxtel en J van Drie ‘Vermogen tot historisch redeneren: onderliggende kennis, vaardigheden en inzichtten’, in Kleio, nr 43, p 45-54. Beschikbaar via DLWO. 3.5.3 Toetsing Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Mens en Wereld. De binnen deze onderwijseenheid aangeboden stof wordt getoetst in de vaktoets van dit blok. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.5.4 Literatuur/toetsstof Boxtel, C. van, & Van Drie, J. (2010). Leer de vaktaal gebruiken. Taalgericht geschiedenisonderwijs helpt leerlingen de stof te begrijpen. Kleio, nr 3, jrg 2010, p. 18-22. Beschikbaar via de DLWO. Boxtel, C. van, & Van Drie, J. (2008). Vermogen tot historisch redeneren: onderliggende kennis, vaardigheden en inzichtten. Kleio, nr 43, jrg 2008, p 45-54. Beschikbaar via de DLWO. Dubbelman, J. & Rouw, L. (1993). Feiten tegen vooroordelen. Amsterdam: Anne Frank Stichting. Beschikbaar via de DLWO. P 52-57. Kaldenbach, H. (2003). Politieke tegenstellingen in de klas. Verstandig reageren in emotionele situaties. Kleio, nr. 4, jrg. 2003, p. 42-44. Beschikbaar via de DLWO.. Kooij van der, C. & Groot-Reuvenkamp, M. (2009). Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek. Groningen: Noordhoff. Hoofdstuk 13: Kinderen vormen zich beelden van de werkelijkheid (p. 258- 267) Paragraaf 14.1: Historisch besef/historisch denken (p. 272- 275) Paragraaf 15.3.1.: Didactische werkvormen: inleiden in (p. 332 – 335) Hoofdstuk 16: Onderwijsleermiddelen voor Geschiedenis en Samenleving (p. 349 – 363) Paragraaf 17.4 & 17.5: Een programma voor onder- midden- en bovenbouw (p. 391-399) Wilschut, A. (2011). Historisch denken over tijd. Onderzoek naar tijdsbewustzijn. Kleio, nr 3, jrg 2011, p. 12-17. Beschikbaar via de DLWO. Wildschut, A., Straaten, D. van, & Riessen, van M. (2004). Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent. Bussum: Coutinho. Beschikbaar de DLWO. Hoofdstuk 2.3: Begrippen (p. 53- 60) Hoofdstuk 2.5: Kenmerken van goede verhalen (p. 169-175) Hoofdstuk 12.4: Begrippen uitleggen (p. 290- 294) Hoofdstuk 14: Evalueren (tot en met par. 14.4; p. 327 – 343) De PowerPoints en de collegestof. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.6 Titel: Vakdomein: SIS-code: Aardrijkskunde laten leven Aardrijkskunde (II) Mens & Wereld 1.4 - 1000VMW413 INLEIDING - In deze collegereeks wordt verbreding en verdieping aangeboden in de didactiek omtrent het schoolvak Aardrijkskunde, met als doel om het vak 'te laten leven' voor basisschoolleerlingen. Dat doen we door te werken met bronnen, (beeldende) materialen, spelen, practica, etc. Daarnaast wordt aandacht besteed aan toetsing en evaluatie van aardrijkskundekennis bij kinderen in het primair onderwijs. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt. 3.6.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt leerstof voor kinderen in het basisonderwijs concretiseren door gebruik te maken van vakdidactische methodieken, zoals visualiseren, personaliseren, actualiseren, kwantificeren en simuleren. Je kunt een stappenplan ontwikkelen en toepassen voor het correct analyseren en gebruiken van bronnen door leerlingen. Daarbij moeten verschillende cognitieve niveaus aan de orde komen. Je hebt een goed begrip van bronnenonderzoek, en je kunt op basis daarvan praktische opdrachten voor basisschoolleerlingen ontwikkelen. Je kunt verschillende werkvormen ontwikkelen die denken met aardrijkskunde bevorderen. Je kunt de theoretische basis voor je opdrachten uitleggen. Je bent in staat een aardrijkskundig practicum op te zetten. Je kunt criteria noemen waar een goede toets aan moet voldoen, en je kunt die criteria gebruiken bij het ontwikkelen van toetsen. Je kunt diverse typen vragen (open en gesloten) ontwikkelen om daarmee de verworven kennis en inzicht van leerlingen te toetsen. Je kunt bij een ontwikkelde toets een correctiemodel, een normering en een cesuur aanbrengen. Bij het nakijken van toetsen kun je een heldere en constructieve analyse maken van de resultaten. 3.6.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Gebruik van geografische bronnen bij de Aardrijkskundeles Je bestudeert: In deze bijeenkomst staat het werken met methodes en het omgaan met geografische informatie (actualiteit, grafieken, tabellen, etc) centraal. De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6.1 t/m 6.1.3. 2. Werken met beeldend materiaal I Je bestudeert: In deze bijeenkomst gaan we aan het werk met het visualiseren en illustreren van stilstaand materiaal, zodat we met plaatjes, illustraties, lees- en prentenboeken, de lesstof kunnen laten leven voor de basisschoolkinderen. De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6, pp. 140141 & 6.1.5. 3. Werken met beeldend materiaal II Je bestudeert: Deze bijeenkomst gaat verder met het thema visualiseren, alleen zoomen we nu in op bewegend materiaal zoals films, video's en animaties. De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 6.1.4. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.1; 6.3; 6.4.3 & 6.4.6. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.1; 6.4.2 & 6.4.5. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.4 & 6.4.7.5. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 4. Simulaties in de Aardrijkskundeles Je bestudeert: In deze les komen diverse vormen van spelen en werkvormen met spelsituaties aan bod. De Hamer et al. (2007). Aardrijkskunde geven. Hoofdstuk 10.1. 5. Aardrijkskunde practicum in de klas Je bestudeert: Hoe bereid je een aardrijkskundepracticum voor in de klas? De les gaat over het fysisch-geografisch practicum. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.8. 6. Evaluatie door toetsing Je bestudeert: In deze les leer je de juiste toetsvragen te formuleren en de antwoorden te beoordelen. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 9.6 t/m 9.8. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Hoofdstuk 6.4.7.3. Let op: dit is een praktijkcollege. De inhoud van Hoofdstuk 9.6 t/m 9.8 behoort niet tot de toetsstof. 3.6.3 Toetsing Deze collegereeks correspondeert eveneens met de onderwijseenheid Vaktoets Mens en Wereld. De binnen deze onderwijseenheid aangeboden stof wordt getoetst in de vaktoets Mens en Wereld van dit blok. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. 3.6.4 Literatuur / toetsstof Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Amsterdam: Meulenhof Educatief. Hoofdstuk 6.1: Aardrijkskunde laten leven – Inleiding Hoofdstuk 6.3: Het gebruik van bronnen Hoofdstuk 6.4: Hoe je met bronnen in de klas kunt werken De Hamer A., Bakker A., van Heck M. & Broere H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V. Hoofdstuk 6.1 Welke materialen gebruik je? Hoofdstuk 6.1.1: Werken met methodes Hoofdstuk 6.1.2: Methodes vergelijken Hoofdstuk 6.1.3: De actualiteit Hoofdstuk 6.1.4: Video en televisie Hoofdstuk 6.1.5: Lees- en prentenboeken Hoofdstuk 10.1: Spelen en leren De PowerPoints en de collegestof. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.7 Titel: Vakdomein: Studiegidscode: Het belang van muziek voor het jonge kind Muziek (II) Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413 INLEIDING - Kleuters, peuters, baby's, en zelfs ongeboren kinderen reageren op muziek. Voordat een kind naar school gaat heeft het dus al veel muziek gehoord. Dat is mooi, maar die alomtegenwoordigheid van muziek heeft ook een keerzijde. Het is voorstelbaar dat kinderen door al die geluidsprikkels niet meer gericht kunnen luisteren en dat door de hoeveelheid prikkels een afstomping ontstaat en een gebrek aan concentratie. Daar ligt voor een leerkracht in het basisonderwijs een mooie taak. In de onderbouw wordt er vanzelfsprekend gezongen. Maar er gebeurt meer. Jonge kinderen ontwikkelen zich muzikaal aan de hand van zingen, luisteren, muziek maken, muziek noteren en bewegen. Deze muzikale activiteiten zijn niet alleen goed voor de muzikale ontwikkeling, maar ook voor de algemene vorming van het kind. Met andere woorden: muziek is een middel om muzikaal gehoor aan te leren, maar het bezig zijn met muziek is tegelijk ook een doel op zich. In deze collegereeks gaan we in op de rol die jij als leerkracht in de muzikale ontwikkeling van kinderen kunt spelen. Hoe kunnen we muzikale activiteiten actief en gericht inzetten om muziek niet alleen maar leuk, maar ook leerzaam te laten zijn? Op die vraag gaan we tijdens dit vak proberen een antwoord te vinden. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt. 3.7.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt aangeven welke bijdrage het vak muziek kan leveren aan het realiseren van de kerndoelen voor het primair onderwijs. Je kunt overtuigend verwoorden hoe muziekonderwijs op jonge leeftijd beslissend is voor het niveau waarop men ook op latere leeftijd met muziek bezig kan zijn. Je kunt op basaal niveau stadia van ontwikkeling volgens Piaget relateren aan stadia van muzikale ontwikkeling. Je kunt verbanden leggen tussen de taalontwikkeling en de muzikale ontwikkeling van kinderen, zowel wat betreft taalreproductie als taalproductie. 3.7.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Muziek in de onderbouw Bekijk op de site http://www.muziekmeester.nl alle videofragmenten bij het onderdeel “Wie niet lopen wil” te vinden bij hoofdstuk 10 van Muziek Meester. Kinderen hebben een natuurlijke behoefte om te bewegen. Ze leren cognitief sneller en beter als zij dat ook kunnen doen. Hoe kun je in een muziekles bewegingsopdrachten inzetten om de muzikale en motorische ontwikkeling van een kind te stimuleren? Je bestudeert aansluitend op dit fragment: Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 6 (p. 162 t/m 166 (domein bewegen)). 2. Jij zet de toon Je bestudeert: Het liedrepertoire voor de onderbouw verschilt met die van de midden- en bovenbouw. Liedjes kunnen een functie hebben om het jonge kind tot leren te bewegen. Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 10. (p 227233 & p. 240 t/m 242). Bestudeer op de site http://www.muziekmeester.nl de assessmenttool zingen onderbouw en vul alle vragen in. Stel een lijst van tien kleuterliedjes samen. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3. De rol van de leraar Je bestudeert: Lesgeven in de onderbouw betekent in hoge mate rekening houden met de specifieke kenmerken van jonge kinderen. In de muziekles houd je bij het werken met de domeinen rekening met de kenmerken van het jonge kind. Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 2 (p. 42 t/m 44) & Hoofdstuk 10 (p. 234 t/m 237 & p. 243 t/m 245). Kies een lied voor de onderbouw en geef aan op welke wijze je inspeelt op de kenmerken van het jonge kind. Neem het lied mee naar de les. Bestudeer op http://www.muziekmeester.nl de assessmenttool onderbouw bewegen en vul de vragen in. 4. Muziek en de ontwikkeling van jonge kinderen Je bestudeert: Muziek levert een bijdrage aan verschillende ontwikkelingsgebieden. Wat betekent dit voor jouw pedagogisch en didactisch handelen? Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 10 (p. 235 t/m 239). Muziek draagt bij aan de algemene vorming van het jonge kind zoals: Verkenning van de wereld; Ruimtelijke ontwikkeling; Motorische ontwikkeling; Sociaal –emotionele ontwikkeling; Taalontwikkeling. Bedenk bij alle bovenstaande ontwikkelingsaspecten minimaal één voorbeeld en neem deze mee naar bijeenkomst 4. 5. Klankspelen met jonge kinderen Je bestudeert: Door klankspelen leren kinderen klank- en vormaspecten te herkennen. De domeinen bewegen, noteren, maken kunnen hier een bijdrage aan leveren. Van de Lei & Haverkort (2010). Muziek Meester. Hoofdstuk 4 (p. 100 & 101) & hoofdstuk 10 (p. 247 t/m p. 255). Ga in de methode Muziek Meester en/of op de website www.muziekmeester.nl op zoek naar een les waarin een klankspel wordt ingezet met een van de domeinen. 6. Muziek ‘Muziek totaal’ gaat over de vijf domeinen en klank, vorm en betekenis. Wat weet jij, wat kun jij, wat kun jij overdragen? Koppel een uitbreiding aan een liedaanbieding. Maak een keuze uit de domeinen: maken (begeleiding, klankspel) of bewegen. Neem je lesbeschrijving mee naar les 6. 3.7.3 Toetsing Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie. De stof die binnen onderwijseenheid wordt aangeboden, wordt getoetst in de vaktoets van dit blok. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. 3.7.4 Literatuur / toetsstof Lei, R. van de, Noordam, L. & Haverkort, F. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Hoofdstuk 2: p. 42 t/m 44 Hoofdstuk 4: p.100 t/m 101 Hoofdstuk 6: p.162 t/m 166 Hoofdstuk 10 Lei, R. van de, Haverkort, F. & Noordam, L. (2009). Eigen-wijs, Liedbundel voor het basisonderwijs. Born: SMV (ook bij toetsstof Muziek). De PowerPoints en de collegestof. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.8 Titel: Vakdomein: Studiegidscode: Kleur en vorm Beeldende vorming Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413 INLEIDING - In deze reeks vakcolleges Beeldende vorming leer je over de beeldaspecten kleur en vorm. Je maakt kennis met de overige basismaterialen en technieken, aansluitend op de module uit semester 1. Je leert kleur en vorm te koppelen aan geschikte materialen/ technieken en een thema. Je onderzoekt de mogelijkheden om methodelessen geschikt te maken voor de eigen groep en zoekt raakvlakken met andere vakken, waaronder taal en rekenen. De ontwikkeling en de begeleiding van het jonge kind zullen hierbij centraal staan. We gaan in op het soort vragen dat gesteld kan worden en op de manier waarop de leerkracht het kind kan begeleiden tijdens het beeldend proces. Je onderzoekt hoe je het kind kunt stimuleren om over zijn (en andermans) werk te praten. Je leert naar aanleiding van observatie en onderzoek de beginsituatie vast te stellen en lessen over kleur en/ of vorm voor het kind te maken, inclusief een leermiddel. Je ervaart dat er verschillende visies bestaan, die van invloed zijn op het lesgeven aan het jonge kind. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt. 3.8.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kent de begrippen productieve, receptieve en reflectieve beeldende vorming en weet wat beeldende processen zijn. Je hebt kennis over de (beeldende) ontwikkeling en de begeleiding van het jonge kind. Je hebt kennis over alle deelaspecten van kleur en vorm. Je kunt de beginsituatie van de eigen groep in kaart brengen en een beeldende les opzetten. Je kunt het leer- en ontwikkelingsproces van een kind vaststellen n.a.v. beeldende lessen (observatie, proces en product). Je kunt het beeldend proces per les herkennen en verwoorden. Je bent in staat om sleutelervaringen te verwerven door eerst zelf beeldend te kunnen werken met kleur en vorm, je weet je hier ook theoretisch in te verdiepen. 3.8.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Beeldende ontwikkelingsaspecten van het jonge kind. Een introductie over kleur en vorm Je bestudeert: Je krijgt informatie over het basisplan met doelstellingen en evaluatiecriteria voor beeldende vorming. Verder behandelen we de leermiddelen en geschikte materialen, gereedschappen en technieken van de beginsituatie, werkvormen evenals de inrichting van de leerwerkomgeving in de onderbouw. 2. Beeldend onderwijs in de groep: uitvoering. Over observeren, begeleiden en afronden Je leert wat het belang is van observeren en het vaststellen van de beginsituatie. Je krijgt inzicht in hoe je het jonge kind kan begeleiden en hoe je een beeldende les kunt afronden. 3. Beeldend onderwijs in de groep: nabeschouwing. Over nabespreken, beoordelen en presenteren http://beeldende-vormgeving.jouwweb.nl Boermans (2004). Beeldende Begrippen. Hoofdstuk 4. Vorm en Kleur (p.42-53) Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 10 paragraaf 10.3 p. 257 - 268. Hoofdstuk 3 paragraaf 3.1 t/m 3.4 p75 t/m 100 Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 5 (p.137-154). Je leest: Schot. E, Identieke paashazen, Kunstzone 05-2014 Zie DLWO Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 6 (p. 157 -172). Je leert beeldend werk na te bespreken en te beoordelen. Je doet ideeën op over hoe je het beeldende werk aantrekkelijk kunt (laten) presenteren 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 4. Beeldend onderwijs in de groep: evaluatie van de leerkracht. Over evalueren van proces en product, observatie en registratie naar aanleiding van het procesfasenmodel en reflectie Je bestudeert: Van Onna & Jacobse (2008). Laat maar zien. Hoofdstuk 7 (p. 175 -184). Je leert jezelf als leerkracht te evalueren, waarbij je het proces en product aan de hand van je doelstellingen evalueert en registreert. Je leert beeldende opdrachten voor jezelf te beoordelen op geschiktheid en te reflecteren op je lesmateriaal en lessen. 5. Vormen van differentiatie bij het jonge kind. Differentiatie naar tempo, belangstelling, ontwikkeling, leerstijl Deze les behandelen we het onderwerp: ontwikkeling tot taakgerichtheid bij het kind (motivatietheorieën) en de verschillende visies daarop. 6. PowerPoint presentaties en demonstratie van de lessen met leermiddel We presenteren in groepjes een PowerPoint over kleur en vorm, inclusief twee lessen (één les over kleur en één les over vorm) met helder geformuleerde vakspecifieke leerdoelen vanuit het cirkelmodel. Voorafgaand aan de les heb je verschillende leermiddelen op het gebied van beeldende vorming voor het jonge kind geïnventariseerd. Je bereidt in jouw groepje de PowerPoint over kleur en vorm voor, evenals de demonstratie van de twee lessen die je hebt ontwikkeld en wellicht hebt uitgevoerd in de les. De les is beschreven vanuit het procesfasenformulier voor beeldende activiteiten (Van Onna & Jacobse, 2008, p.340). 3.8.3 Toetsing Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs 1.4. De stof wordt getoetst in de vaktoets met dezelfde naam van blok 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. 3.8.4 Literatuur / toetsstof Boermans, Bert (2004). Beeldende begrippen + DVD-ROM. Arnhem: Lambo. Hoofdstuk 4a: Beeldaspecten – vorm (p.42-52) Hoofdstuk 4b: Beeldaspecten – kleur (p.53-63) Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen: Noordhoff Hoofdstuk 3: paragraaf 3.1 t/m 3.4 (p. 75 – 100) Hoofdstuk 5: Beeldend onderwijs in de groep: uitvoering (p.137-154) Hoofdstuk 6: Beeldend onderwijs in de groep: nabeschouwing (p. 157-172) Hoofdstuk 7: Beeldend onderwijs in de groep: evaluatie van de leraar (p. 175-184) 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.9 Titel: Vakdomein: SIScode: Mijn spelen is leren en mijn leren is spelen! Dans en Drama Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413 INLEIDING - Taal, spel en beweging horen bij het natuurlijk leren van het jonge kind. De didacticus en optimist Hiëronymus (Jeroen) van Alphen (1746 - 1803) stelde al in de achttiende eeuw dat “Mijn speelen is leeren en mijn leeren is speelen (en waarom zou het leren mij dan verveelen)”. Op geen ander vak lijkt die kreet beter van toepassing dan op het onze. Bij dans en drama gaat het dan om het spelen en bewegen vanuit de fantasie en de verbeelding. In deze module leer je om als leerkracht het belang van dit spelen en bewegen in te zien. Je leert de omstandigheden te creëren om dans- en drama-activiteiten te vinden of te bedenken, maar je traint ook je eigen vaardigheden om dans en drama als didactisch middel in te zetten. Het vak wordt aangeboden in de vorm van hoor- en werkcolleges. Een deel van de te bestuderen stof en de te leren eigen vaardigheid, heeft naast bekwaming voor dans en drama, een overlap met de vakken Geschiedenis en Nederlands. Dit betreft theorie en technieken ten aanzien van het vertellen van verhalen. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt. 3.9.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt de specifieke bijdrage die de vakken dans en drama bieden aan het leren en ontwikkelen van kinderen verwoorden en deze illustreren aan de hand van voorbeelden. Je beschikt over kennis van de basale methodische vaardigheden van dans (het lichaam als instrument, dansaspecten en danskwaliteiten) en van drama (het lichaam als instrument en de basis spelelementen) in relatie tot het onderwerp / thema. Je kunt de opbouw van veelgebruikt lesmateriaal voor de vakken dans en drama in grote lijnen beschrijven en verbinden met de (vak)didactische keuzes en leerlijnen. Je kunt beargumenteren dat dans en drama bijdragen aan zowel de creatieve, de psychomotorische, de zintuiglijke, de cognitieve en de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Je kunt inhoudelijke keuzes voor dans en drama-activiteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de betreffende leeftijdsgroep. Je kunt relevante keuzes maken voor het gebruik van digitaal beeld- en geluidsmateriaal en software. Je kunt op basaal niveau stadia van ontwikkeling volgens Piaget relateren aan stadia van dansante en dramatische ontwikkeling. Je kunt de samenhang tussen dans en drama en andere vakken illustreren. Je kunt taal- en rekenonderwijs op een betekenisvolle manier en rekening houdend met het leerling- niveau, verbinden met dans en drama en dit illustreren met voorbeelden. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.9.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. De functie van spelen en bewegen Wat is de waarde van spelen en bewegen in verbeelde werkelijkheid voor het jonge kind in onderwijssituaties en daarbuiten? Lees alvast de voorbereidende opdracht bij les 6. 2. De rol van de leerkracht Je bestudeert: Wat wordt er van de leerkracht aan vakspecifieke competenties verwacht ten aanzien van lesgeven aan het jonge kind. In deze bijeenkomst onderzoek je ze en verricht je een nulmeting ten aanzien van jezelf en wordt ingegaan op activiteiten die in je in je stagepraktijk kunt inzetten. De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 1.1 (p. 10, 11) & 1.2 (p. 14, 15) & 1.3 (p. 19 t/m. 22). De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 6.2 (p. 173-176) – hanteren van de handpop (poppenspeltechnieken). Verwerkingssuggestie: observeer dramatische spelsituaties in je klas tussen de kinderen en je mentor. Leg de koppeling met deelproduct 1 van de beroepsopdracht. Schrijf je belangrijkste bevindingen op en neem deze mee naar de bijeenkomst. 3. Verhalen, verhalen! Je bestudeert: Voor het jonge kind is onderwijs in een context van belang. Verhalen, gedichten en versjes spelen daarbij een grote rol. In deze les onderzoek je de structuur en de zeggingskracht van het verhaal en de theatrale technieken bij het voorlezen en vertellen. De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 6.4 & 6.5. 4. Dans en drama, moet je zo doen Je bestudeert: Welke vormen van dans en drama komen in het onderwijs aan jonge kinderen het best naar voren? Wat is het verschil tussen een activiteit en een les en welke vakspecifieke condities komen daar bij kijken Speth (2009) Dansspetters I. Hoofdstuk 1.2 (‘Dans beweegt je’; p. 11 t/m 14). Beschikbaar via DLWO. Bekijk het videofragment prentenboeken op de site: http://www.dramaland.noordhoff.nl/sites/7701/index.htm Heijdanus, E. e.a. (2014) DANS! Hfst. 1. Beschikbaar via DLWO Zoek een gedicht of versje voor 4 tot 7 jaar en stuur deze voorafgaand aan het college op naar [email protected] . Kijk bijvoorbeeld op: http://www.kinderliedjes.overtuin.net/lawaaipapegaai.html of gebruik je eigen erfgoed (bijvoorbeeld uit je moedertaal, anders dan Nederlands, overgeleverd via familie/anderen of zelfgeschreven). 5. Dans en drama en de andere vakken Je bestudeert: Hoe verbind je dans en drama met de andere vakken. Dans en drama als didactisch en pedagogisch middel. Speth (2009) Dans beweegt je. Pagina 44. Beschikbaar via DLWO. De Nooij (2012). Kijk op spel. Hoofdstuk 2.3 t/m 2.4.2 (p. 38 t/m 54). Kies een onderwerp uit het leergebied taal, rekenen of OMW en zoek hierbij een bijpassende of aansluitende dans- / dramactiviteit voor kleuters uit de opgegeven methodes of bronnen op DLWO. 6. Applaus! In deze laatste bijeenkomst presenteer je je eigen (poppen)spel- of dansvaardigheden als leerkracht in een theatrale groepspresentatie gebaseerd op een verhaal of een gedicht. Groepsopdracht: kies een prentenboek van na 2007, gedicht of kort verhaal, analyseer en bewerk dit op dramaturgie tot een speelbaar dramatiseerproduct of dansproduct. Beargumenteer de keuze. 3.9.3 Toetsing Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie. De behandelde stof van deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets met dezelfde naam van 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 blok 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. 3.9.4 Literatuur / toetsstof Nooij de, H. (2012). Kijk op Spel - Drama voor de pabo. Groningen: Noordhoff. Hoofdstuk 1: Drama inhoudelijk Hoofdstuk 2.1: Drama vanuit een pedagogisch kader Hoofdstuk 2.3.3: Mogelijkheden van drama als didactisch hulpmiddel bij andere vakken Hoofdstuk 2.4.1: Drama bij groep 1 en 2 Hoofdstuk 3.1: Acteerspel Hoofdstuk 3.3: Drama vanuit een prentenboek Hoofdstuk 3.9: Objectenspel Hoofdstuk 3.10: Pantomime Hoofdstuk 3.11: Poppenspel Hoofdstuk 3.13: Tableaus Hoofdstuk 3.14: Teacher-in-role Hoofdstuk 3.15: Vertelpantomime Hoofdstuk 3.16: Zintuigoefeningen Hoofdstuk 4.1: Het inschatten van de beginsituatie Hoofdstuk 6.2: Startbekwaamheden drama Hoofdstuk 6.3: Spelvaardigheid van de leerkracht Hoofdstuk 6.4: Vertellen Speth, M. (2009). Dansspetters. Hand-out - beschikbaar via de DLWO. Heijdanus, E. e.a. (2014) DANS! Hand-out – beschikbaar via de DLWO. PowerPoints en eigen aantekeningen bij de vakcollegebijeenkomsten dans en drama. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.10 Titel: Vakdomein: Studiegidscode: Zonder bewegen kom je nergens Bewegingsonderwijs (I) Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie 1000VKB413 INLEIDING - Kinderen bewegen veel en graag. Dat zien we bijvoorbeeld op het schoolplein tijdens het buitenspelen van de kleuters. Het behouden van die actieve leefstijl is een belangrijke doelstelling van dit vakgebied. Om dat doel te bereiken leren kinderen in het bewegingsonderwijs deelnemen aan een breed scala van bewegingsactiviteiten, zodat ze een ruim ‘bewegingsrepertoire’ opbouwen. Dat repertoire bevat motorische aspecten, maar ook sociale vaardigheden. Leerlingen ervaren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen in aansprekende bewegingssituaties. Het gaat daarbij om bewegingsvormen als balanceren, springen, klimmen, schommelen, duikelen, hardlopen en bewegen op muziek. En om spelvormen als tikspelen, doelspelen, spelactiviteiten waarbij het gaat om mikken, jongleren en stoeispelen. Vanuit dit aanbod zullen kinderen zich ook kunnen oriënteren op de buitenschoolse bewegings- en sportcultuur en de meer seizoengebonden bewegingsactiviteiten. Voor bewegingsonderwijs zijn aparte kerndoelen geformuleerd: De leerlingen leren op een verantwoorde manier deelnemen aan de bewegingscultuur en de leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan bewegingsactiviteiten deelnemen. Binnen het curriculum van elke Pabo komt bewegingsonderwijs aan bod in de volgende programma’s: 1. Bevoegdheid groep 1 en 2 In het curriculum staat het verzorgen van bewegingsonderwijs aan kleuters in het speellokaal centraal. 2. Bewegen in brede context Hierbij komen bewegingsactiviteiten aan bod die op de basisschool naast de lessen bewegingsonderwijs gedaan worden. Denk aan activiteiten als sportdagen, schoolreisjes, spelen en bewegen op het schoolplein e.d. De groepsleerkracht, als eerstverantwoordelijke voor het kind, dient over algemene, elementaire kennis van bewegingsgedrag en –ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4 t/m 12 jaar te beschikken. In dit blok zoomen we in op punt 1: de bevoegdheid groep 1 en 2. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in blok 1.3 of blok 1.4 van dit semester volgt. 3.10.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt beargumenteren hoe arrangementen veilig neergezet kunnen worden (ten aanzien van de activiteit maar ook ten opzichte van elkaar) in een speel/gymlokaal. Je kunt beargumenteren wat de mogelijke gevolgen van de gekozen groeperingsvorm zijn voor de les. Je kent de basisprincipes van een goede instructie voor de bewegingsactiviteiten en kan hiervan voorbeelden geven. Je kunt het bewegen van kinderen uit groep 1 en 2 classificeren en plaatsen op de leerlijnen. De student kent de drie didactische uitgangspunten van bewegingsonderwijs en kan hiervan voorbeelden geven. Je kunt aan de hand van voorbeelden uitleggen op welke manieren kinderen leren. Je kunt beargumenteren dat bewegingsonderwijs een belangrijke bijdrage levert aan de algehele ontwikkeling en de schoolprestaties. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.10.2 Het programma- wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1. Bewegingsonderwijs ervaren Je krijgt een uitleg van de module. We gaan in op de begrippen loopt het/ lukt het/ leeft het. Aan de hand van een les vrij werken (actieve deelname van je) gaan we in op veiligheidsmaatregelen en leerlijnen 2.De rol van de leerkracht Aan de hand van een voorbeeldles ervaar je de verschillende rollen van een leerkracht. We gaan in op de begrippen; leerlijnen, groepjes maken en doordraaien in een groepjesles. Bewegen op muziek zal ook aan bod komen. Jouw activiteiten vooraf Je bestudeert: Ten Haaft (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal: deel 1 en 4. De inleiding theoretische onderbouwing en hst 1 en 4 van de brochure BO in het primair onderwijs. DLWO. Je bestudeert: Mooij et al. (2011). Basisdocument. Hoofdstuk 2 (blz. 15-25) DLWO. Neem de leerlijnen (blz. 19-20) op papier mee om de activiteiten uit de voorbeeldles in een leerlijn en bewegingsthema te kunnen plaatsen. Je observeert een les bewegingsonderwijs van je mentor (of zoekt een video van een kleuterles) en plaatst de activiteiten uit die les op de leerlijn met bewegingsthema. 3. Organiseren van bewegingsonderwijs We besprek aan de hand van gelezen artikelen veiligheid in een kleuterles. Daarnaast gaan we aan de hand van activiteiten in op het klaarzetten, de verschillende organisatievormen en het geven van een goede instructie bij bewegingsonderwijs. Je bestudeert: Van Berkel et al. (2005). Perspectieven op bewegen. hoofdstuk 2 blz. 40-60. Neem de hoofdbegrippen op papier mee. Op DLWO staan artikel(en) over veiligheid en bewegingsonderwijs aan kleuters. Lees minimaal 1 artikel en neem ter voorbereiding een korte samenvatting mee naar les 3 (volgens format). 4. Bewegingsonderwijs en de ontwikkeling van kinderen. In deze les komen de verschillende aan bod aan de hand, die we illustreren met behulp van eigen voorbeelden. Daarnaast gaan we allerlei activiteiten doen, waaronder tikspelen. We oefenen daarbij weer met de leerlijnen en ook de motorische ontwikkeling komt aan bod. Je bestudeert: Mooij et al. (2011). Basisdocument. Hoofdstuk 1 (blz. 9-15) DLWO. Je vergelijkt de visie en uitgangspunten met deel 1 van Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Neem de overeenkomsten en verschillen mee op papier. Je vraagt aan je mentor vanuit welke visie hij/zij bewegingsonderwijs geeft. 5. Onderlinge instructie (instructie, veiligheid, leerlijnen) Je biedt in of les 5 of les 6 een activiteit aan medestudenten aan, die je ook aan kleuters hebt gegeven. Je krijgt feedback. 6. Onderlinge instructie (instructie, veiligheid, leerlijnen) Je biedt in of les 5 of les 6 een activiteit aan medestudenten aan, die je ook aan kleuters hebt gegeven. Je krijgt feedback. Voorafgaand aan de les heb je een activiteit aangeboden aan een klein groepje kleuters. Je biedt deze activiteit aan medestudenten aan en vertelt je ervaringen op gebied van loopt het en lukt het. Hierbij laat je de leerlijnen en de veiligheid aan bod komen. Voorafgaand aan de les heb je een activiteit aangeboden aan een klein groepje kleuters. Je biedt deze activiteit aan medestudenten aan en vertelt je ervaringen op gebied van loopt het en lukt het. Hierbij laat je de leerlijnen en de veiligheid aan bod komen. 3.10.3 Toetsing Deze collegereeks correspondeert met de onderwijseenheid Vaktoets Bewegingsonderwijs en Kunstzinnige oriëntatie. De behandelde stof van deze onderwijseenheid wordt getoetst in de vaktoets van blok 1.4. Dit betreft een schriftelijk tentamen (meerkeuzevragen). De grens voldoende / onvoldoende hangt af van het aantal vragen 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 en het aantal antwoordmogelijkheden. De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien minimaal 67% van de meerkeuzevragen goed beantwoord is. De kennisdoelen van bewegingsonderwijs worden getoetst als onderdeel van de vaktoets Kunstzinnige Oriëntatie en bewegingsonderwijs. De vaardigheden zullen pas getoetst worden in het tweede jaar semester 1 bij de vakopdracht “Lessenserie bewegingsonderwijs”. Geef waar mogelijk een les bewegingsonderwijs aan kleuters onder leiding van je mentor; bij voorkeur een groepjesles met vier onderdelen. 3.10.4 Literatuur / toetsstof Berkel, M. van (2005). Perspectieven op bewegen. Nijverdal: Publicatiefonds Werkgroep Bewegingsonderwijs. Beschikbaar via DLWO. Hoofdstuk 2: Organiseren van bewegingsactiviteiten (p.40-60). Haaft, R. ten, Hazelebach, C., Danes, H. & Bruin, R (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Ede: Werkgroep Bewegingsonderwijs ’t Web Deel 1: Theorie (nieuwe druk) Deel 4: Bewegen op muziek (nieuwe druk) Mooij et al. (2011). Basisdocument. Bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs. Nieuwegein: Jan Luiting Fonds. Beschikbaar via DLWO. Hoofdstuk 1: Uitgangspunten: het vakconcept bewegingsonderwijs in het basisonderwijs (p 9-14). Hoofdstuk 2: Het beschrijvingskader van leerlijnen en tussendoelen (p.15-25). Stichting Consument en veiligheid (2008). Veiliger bewegingsonderwijs op de basisschool. http://www.basislessen.nl/sites/default/files/module_veiliger_bewegingsonderwijs.pdf Ook beschikbaar via de DLWO. De PowerPoints en de collegestof. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.11 Titel: Vakdomein: Het voorbereiden van schrijfontwikkeling Fijne motoriek en schrijven (II) INLEIDING - Voordat een kind leert lezen en schrijven, doorloopt het al meerdere ontwikkelingsfasen. In de twee bijeenkomsten Fijne motoriek en schrijven leren we je om als leerkracht dat voorbereidende proces te kunnen herkennen en te kunnen begeleiden. Je maakt kennis met het voorbereidende schrijven in groep 1, 2 en soms ook nog ten dele in groep 3. Je leert de voorwaarden voor het schrijven kennen, zoals de ontwikkeling van de grove en fijne motoriek, vormwaarneming, oog-handcoördinatie, ruimtelijke oriëntatie, lateralisatie en ontspanning. Ook neem je kennis van de bewegingsfasen en de consequenties daarvan voor het schrijven. Schrijfhouding, pengreep, schrijfbeweging en papierligging komen ook aan het bod binnen het schrijfproces. We gaan in op geschikte schrijfmaterialen en ondergronden voor het jonge kind. Eventuele problemen bij het voorbereidende schrijven worden ook nader toegelicht. Maar alleen als je zelf een goede beheersing van het schrift hebt, kun je het schrijven goed aanleren. Daarom ontwikkel je tijdens dit collegeblok ook je eigen handschrift zoals je dat als leerkracht in zult gaan zetten. Je bekwaamt je in het methode- en blokschrift op het bord en papier. De constructie en vormgeving van de basislettervormen staan daarbij centraal. We belichten de verschillen tussen de lettertypes uit de verschillende methoden. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt. 3.11.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kent de geschiedenis en didactiek van het voorbereidende schrijven en de schrijfvoorwaarden, met betrekking tot motoriek, vormwaarneming, oog-handcoördinatie, ruimtelijke oriëntatie, lateralisatie, ontspanning en concentratie. Je kent de basis van het schrijfproces voor het voorbereidend schrijven en het belang van schrijfhouding, pengreep, schrijfbeweging en papierligging en weet dit in de praktijk toe te passen. Je kent de voorwaarden voor de schrijfmaterialen en gereedschappen voor het voorbereidend schrijven en weet dit in de praktijk te gebruiken. Je bent je bewust van schrijfproblemen die zich voor kunnen doen en het remediëren hiervan. Je bekwaamt je in het methodeschrift op het bord en papier, met aandacht voor de juiste vormgeving en constructie van de letters, spaties, hoofd- en kleine letters, liniaturen en de verhoudingen binnen de letters. 3.11.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Voorbereidend schrijven en oefeningen I Je bestudeert: In deze les leer je over voorbereidend schrijven en de schrijfpatronen. Je oefent het methodeschrift losse letters (hoofd- en kleine letters) en hun constructie, stopplaatsen en schrijfrichting, kleine woorden, letterverhoudingen, woordspaties en diverse liniaturen. Keulen & Eerd-Smetsers (2007). Van kleutertekening tot schrijven. Hoofdstuk 1. 2. Voorbereidend schrijven en oefeningen II Je bestudeert: Je oefent van het methodeschrift verschillende soorten verbindingen, letterspaties, langere woorden en zinnen, diverse liniaturen, waaronder een grote liniatuur. Keulen & Eerd-Smetsers (2007). Van kleutertekening tot schrijven. Hoofdstuk 1. Je maakt uit de Schrijfwijzer alles t/m p. 46. Je maakt uit de Schrijfwijzer alles t/m p. 69. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.11.3 Toetsing In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is één van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.12 Titel: Vakdomein: Elektronische middelen in je leeromgeving ICT (II) INLEIDING - Als moderne leerkracht kun je niet meer om het gebruik van de computer heen. Een belangrijk onderdeel van het gebruik van ICT is weten waar informatie te vinden is, of deze betrouwbaar is, en waar het voor te gebruiken is. Met deze kennis werk je aan de vaardigheden om in de klas leerrijke situaties te creëren met behulp van ICT. Je doet ervaring op met toepassingen van verschillende veelvoorkomende middelen in de basisschool. Let op: deze collegereeks wordt alternerend aangeboden, dat wil zeggen dat je, afhankelijk van jouw rooster, het onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt. 3.12.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je bent in staat een duidelijke structuur in het digitale portfolio te maken en te bewaken. Je kunt werken met de elektronische leeromgeving en portfoliosoftware. Je kent de basis van de mogelijkheden van veelgebruikte toepassingen zoals het digitaal schoolbord en methodesoftware. 3.12.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. Werken met het portfolio Bestudeer de website: http://www.kennisnet.nl/themas/elektronische-leeromgeving/vraagen-antwoord/wat-is-een-elo/ Vanuit de werking en waarde van een elektronische leeromgeving verdiepen we ons in het portfolio van de student zelf. Vervolgens wordt een praktische oefening gedaan met verschillende digitale omgevingen waarbij de studenten samenwerken. Dit wordt vertaald in mogelijke activiteiten die in de basisschool kunnen worden uitgevoerd. 2. ICT als leermiddel Bestudeer de volgende websites: Door het maken van gerichte opdrachten oefenen we het implementeren van leermiddelen zoals het digibord in de les. We bekijken voor- en nadelen van veelgebruikte toepassingen. http://wikiwijsleermiddelenplein.nl/ 3. Beginnen met mediawijsheid Bestudeer de volgende websites: Jonge kinderen zijn zich niet altijd bewust van de invloed van media in de wereld om hen heen en daarmee nog minder van de gevaren daarvan. We gaan in op de activiteiten die je als leerkracht kunt ontwerpen om daarop in te spelen. http://www.kennisnet.nl/themas/mediawijsheid/wat-ismediawijsheid/ http://www.mediawijzer.net/competentiemodel/ 3.12.3 Toetsing In deze collegereeks komen essentiële, praktische vaardigheden aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve deelname voor alle colleges. De werkvormen of leertaken uit de betreffende colleges kunnen, bij vooraf aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door gelijkwaardige opdrachten. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.13 Titel: Vakdomein: De normale en afwijkende spraakontwikkeling Logopedie INLEIDING – In de onderbouw kun je te maken hebben met kinderen met logopedische problemen. Het is belangrijk dat je deze als leerkracht snel kunt herkennen en dan in overleg met RT, IB en natuurlijk de ouders een plan kunt trekken. In deze twee blokcolleges krijg je gerichte informatie en voorbeelden van logopedische problemen en behandeling. Let op: deze colleges worden alternerend aangeboden. Dat wil zeggen dat je, afhankelijk van je rooster, het onderwijsaanbod in het eerste of tweede blok (1.3 of 1.4) van dit semester volgt. 3.13.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je kunt logopedische problemen van jonge kinderen herkennen en benoemen. Je kunt globaal aangeven hoe je als leerkracht kunt handelen om jonge kinderen met logopedische problemen in de klas te ondersteunen. 3.13.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten 1. Herkennen van logopedische problemen bij het jonge kind in de onderbouw. Jouw activiteiten vooraf 2. Observatie opdracht, literatuurstudie Handelingsplannen maken voor jonge kinderen met logopedische problemen in de klas. Bestudering van de Signaleraar, te vinden in de mediatheek In deze colleges komt essentiële en praktische kennis aan bod. Daarom geldt een aanwezigheidsplicht en actieve deelname . De werkvormen of leertaken uit het betreffende college kunnen, bij vooraf aangekondigde afwezigheid, op een later tijdstip worden ingehaald of worden vervangen door een schriftelijke opdracht. Voldoende en actieve deelname aan deze colleges is een van de beoordelingscriteria bij het functioneringsgesprek dat je voert met je kerndocent aan het eind van het semester. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.14 Titel: Vakdomein: SIScode: Vakopdracht Nederlands 1.4 Nederlands 1000VNE413 Zomaar een paar kleuters zitten in de lees/schrijfhoek. Myrthe kan al echt schrijven. Zij spelt ieder woord zoals het klinkt, maar ze kan haar boodschap goed overbrengen. Aya leest de namen van de kinderen in de klas. Ze heeft de naamkaartjes vaak gezien op de stoelen en de letters gecombineerd met de sticker die ernaast is geplakt. Ze herkent de woorden op basis van visuele kenmerken, zoals ze plaatjes zou herkennen. Abdoullah probeert woorden te ontcijferen op basis van zijn (onvolledige) kennis van de klanktekenkoppeling. Khalid gebruikt de letters als vormen waar je mooie dingen van kunt maken, auto’s bijvoorbeeld. INLEIDING - In een kleuterklas komen allerlei niveaus van geletterdheid voor. Er zijn kinderen die al kunnen lezen en/ of schrijven, maar ook kinderen die daar nog geen interesse voor hebben. Het kunnen produceren van geschreven taal is niet het enige aspect van de ontwikkeling van geletterdheid. Ook het kunnen navertellen van verhalen of het spelen met klanken zijn er onderdelen van. In dit blok ga je voor de vakopdracht Nederlands onderzoek doen naar de ontwikkeling van beginnende geletterdheid in je stageklas. Let op: deze vakopdracht wordt begeleid tijdens de collegereeks Taal bij kleuters (Nederlands 1.4). 3.13.1 Leerdoelen - Wat moet je na voltooiing van deze opdracht kennen en kunnen? Je kunt verschillen in ontwikkeling van beginnende geletterdheid tussen kinderen signaleren, benoemen, beschrijven en zo mogelijk verklaren. Je kunt op grond van de prestaties van kinderen activiteiten bedenken en uitvoeren om hun ontwikkeling van beginnende geletterdheid te verbeteren of te optimaliseren. Je kunt op heldere wijze verslag uitbrengen van je onderzoekingen. 3.13.2 De opdracht Portretteer aan de hand van hun ontwikkeling van beginnende geletterdheid drie kinderen uit je stageklas. Bij het schrijven van die portretten worden de tussendoelen beginnende geletterdheid gebruikt. Het uiteindelijke product heeft de vorm van een goede, lopende tekst. 3.13.3 Werkwijze 1. 2. 3. 4. Kies in overleg met je mentor drie kinderen die onderling flinke verschillen vertonen in hun ontwikkeling beginnende geletterdheid, maar die wat leeftijd betreft hoogstens zes maanden van elkaar verschillen. Interview je mentor over de vorderingen van deze drie kinderen aangaande hun ontwikkeling beginnende geletterdheid. Richt je daarbij op de tussendoelen beginnende geletterdheid. Inventariseer – indien dit wordt toegestaan - wat er in het leerlingvolgsysteem over de prestaties van de betreffende kinderen is opgenomen. Stel op grond van deze gegevens per kind vast welke vorderingen beginnende geletterdheid geanalyseerd zullen worden. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 5. 6. Bedenk voor ieder kind een activiteit die aansluit bij zijn of haar niveau van beginnende geletterdheid. Voer deze activiteit uit en analyseer aan de hand van de tussendoelen hun ontwikkeling beginnende geletterdheid. Portretteer vervolgens de drie kinderen. Verwerk in de teksten de antwoorden uit de interviews over de ontwikkeling beginnende geletterdheid, de gegevens uit het leerlingvolgsysteem en de analyse van de ontwikkeling beginnende geletterdheid. Relateer hun ontwikkeling beginnende geletterdheid nadrukkelijk aan de tussendoelen. Beschrijf in elk van de drie portretten ook een activiteit waarmee de ontwikkeling beginnende geletterdheid kan worden gestimuleerd of verder geoptimaliseerd. 3.14.4 Vormgeving Vakopdracht Eisen algemeen Het verslag ziet er verzorgd uit. Het verslag kent geen spel- of stijlfouten. De pagina’s zijn genummerd; de nummering begint bij de inhoudsopgave. Het gebruikte lettertype is (Arial) 11. Ieder onderdeel begint op een nieuwe bladzijde. De omvang is maximaal 10 pagina’s; grotere verslagen worden niet ingenomen. Het verslag wordt ingeleverd via DLWO. Eisen specifiek - het verslag bevat de volgende onderdelen: Voorblad - naam van de student de klas het studentnummer de naam van de vakopdracht de inleverdatum Inhoudsopgave Slechts de beginpagina’s van de diverse onderdelen vermelden. Voorwoord Hier vertel je hoe je te werk bent gegaan: vermeld de naam en het adres van de stageschool, de stagegroep en het aantal kinderen; neem de interviewvragen voor de mentor op. Portretten Portretteer de kinderen aan de hand van de gegevens die je verzameld hebt. Werk met fictieve namen; vermeld bovenaan steeds van elk kind de precieze leeftijd (jaar; maand). Zorg dat de elementen die in de opdracht genoemd staan – interview met je mentor, activiteit beginnende geletterdheid, analyse beginnende geletterdheid en ondersteunende activiteiten – in de portretten verwerkt zijn. Maak er prettig leesbare teksten van. Leg relaties met de tussendoelen , de leerlijnen en met eventuele andere literatuur. Ook de bevindingen van de mentor kun je erin opnemen en vergelijken met wat jij gevonden hebt. Nawoord Blik terug op het maken van de portretten en het schrijven van het verslag. Wat heb je geleerd in het kader van je ontwikkeling als leerkracht en aan welke competenties kun je dat relateren? Bronnenlijst De bronnenlijst is opgesteld volgens de APA-normen. (zie Richtlijnen-APA.pdf) Begin met de boeken en artikelen, pas daarna de internetpagina’s met daarbij de datum waarop je deze geraadpleegd hebt. Twee tips: gebruik citaten van de leerkracht of kinderen, dit verlevendigt de tekst aanzienlijk; cursiveer titels van boeken, schrijf ze niet tussen aanhalingstekens. Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij! 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.15 Titel: Vakdomein: SIScode: Vakopdracht Mens en Wereld 1.3 / 1.4 (alternerend) Natuur en Techniek Vakopdracht Mens en Wereld 1.3 - 1000VO3_12 Uit: Haarhuis & Kersbergen (2010). ‘If I had to reduce all of educational psychology to just one principle I would say this: The most important single factor influencing learning is what the learner already knows. Ascertain this and teach him accordingly.’ David Ausubel, 1968 LET OP: deze vakopdracht geldt alleen als je het vakcollege Basisdidactiek Natuur en Techniek gaat volgen in blok 1.4. In dat geval lever je dus aan het einde van dit blok twee vakopdrachten in. INLEIDING - Voor deze opdracht kijken we naar de ideeën van kinderen over natuurwetenschappelijke onderwerpen. Zoals je in bovenstaande afbeelding al kunt zien, hebben kinderen vaak zeer originele en naïeve ideeën over hoe de wereld in elkaar zit. Een kuiken in het ei wordt voorgesteld als een soort bouwpakketje of kindersurprise-ei. Dit noemen we preconcepten. Jonge kinderen kunnen bijvoorbeeld denken dat hoe groter iemand is, hoe ouder (voortkomend uit de logica dat als zij zelf ouder worden, ze ook groeien) en dat regen ontstaat doordat er kranen in de wolken open worden gezet. Deze ideeën ontwikkelen zich vaak ‘vanzelf’ tot meer realistische voorstellingen van de werkelijkheid – er is bijna geen volwassene met een gezond verstand die deze denkbeelden nog heeft. Met zogenoemde leertheorieën, met name met die van de Zwitserse 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 ontwikkelingspsycholoog en filosoof Jean Piaget (1896-1980), worden de ontwikkelingsstadia beschreven die aan dit proces ten grondslag liggen. Maar er zijn ook meer hardnekkige preconcepten, die leiden tot alternatieve ideeën op latere leeftijd. In dat geval spreken we van misconcepten. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat je aderen blauw zijn omdat je bloed pas rood wordt als het in aanraking komt met zuurstof. Of dat je de zee kunt horen in een schelp omdat je het bloed hoort pompen in je oren of in je hoofd. Helaas: allebei onwaar. In deze opdrachten ga je bekijken welke ideeën kinderen van verschillende leeftijden hebben over een specifiek natuurwetenschappelijk concept. Hierover breng je de ontwikkeling in kaart. Vervolgens ga je nadenken over hoe je daar als leerkracht op in zou kunnen spelen in je onderwijs. Let op: deze opdracht wordt begeleid tijdens de collegereeks Ontwikkelingsaspecten van Natuur en Techniek (zie pagina 21). Sommige groepen volgen dit vak in blok 1.3 en andere groepen in blok 1.4. Je maakt deze vakopdracht in het blok dat je dit vak volgt, dus je levert deze in aan het eind van het betreffende blok. 3.15.1 Leerdoelen - Wat moet je na voltooiing van deze opdracht kennen en kunnen? Je kunt veelvoorkomende preconcepten van leerlingen bij natuur en techniek beschrijven. Je hebt inzicht in het redeneren van kinderen. Je kunt betrouwbare bronnen vinden en gebruiken voor natuurwetenschappelijke en technische kennis; Je kunt een bij de doelgroep passend interviewprotocol maken om de ideeën van kinderen te achterhalen en deze interviews uitvoeren. Je kunt een onderzoeksverslag schrijven. Je kunt uit onderzoeksresultaten correcte conclusies trekken en de gevolgen van deze conclusies voor de onderwijspraktijk analyseren. Je hebt inzicht in de ontwikkeling van een natuurwetenschappelijk of technisch concept bij kinderen en kan daarbij passende lessuggesties doen. 3.15.2 Relatie met de praktijk Dertig kinderen in een klas vertegenwoordigen feitelijk dertig verschillende mentale modellen. Ieder kind heeft zijn eigen ervaringen, ideeën en voorstellingen. Dat betekent dat de inhoud van je les door ieder van die kinderen in zekere zin anders wordt ontvangen. Het is voor de leerkracht dus een grote uitdaging om in kaart te brengen welke pre- en misconcepten er onder de kinderen uit zijn of haar klas bestaan. Want dat bewustzijn maakt het mogelijk er ook op in te spelen. Kennis van misconcepten en inzicht in hoe je deze concepten blijvend kunt veranderen, is essentieel voor een leerkracht. Dat is waar we met deze opdracht aan gaan werken. 3.15.3 De opdracht Het eindproduct bestaat uit: a. b. c. een kort onderzoeksverslag (van maximaal tien pagina's); een uitwerking van het gekozen concept in een leerlijn en suggesties voor onderwijsmateriaal (maximaal twee pagina's) een essay over het gekozen natuurwetenschappelijk of technisch concept (van ongeveer duizend woorden). Werkwijze In een groepje van drie wordt een natuurwetenschappelijk of technisch concept gekozen. Er wordt bekeken hoe de ideeën van kinderen over dit concept achterhaald kunnen worden. Daartoe worden allereerst 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 interviewprotocollen opgesteld. Waarschijnlijk zijn dit verschillende protocollen voor verschillende doelgroepen. Je kunt immers niet dezelfde vragen stellen aan een kleuter als aan een bovenbouwleerling. Iedere student interviewt vervolgens zes kinderen en werkt deze interviews uit op de door het groepje afgesproken manier: één student interviewt onderbouwleerlingen, één student interviewt middenbouwleerlingen en één student interviewt bovenbouwleerlingen. De resultaten worden met elkaar gedeeld. De protocollen voor de interviews worden gezamenlijk gemaakt, het verslag is individueel. Het onderzoeksverslag ziet er globaal zo uit (maximaal tien pagina's): inleiding op pre- en misconcepten, onderbouwd met literatuur inhoudelijke uitwerking van het eigen gekozen misconcept methode van onderzoek (interviewprotocol voor onderbouw, middenbouw en bovenbouw) resultaten van de interviews conclusie + discussie Om dit tot een goed einde te brengen, is het belangrijk dat je het betreffende natuurwetenschappelijke of technische concept zelf heel goed begrijpt en mogelijke pre- en misconcepten kent. De kennis die hierbij opgedaan wordt, moet verwerkt worden in een kort essay, waarbij duidelijk wordt gemaakt welke bronnen zijn gebruikt. Vervolgens maak je op basis van de resultaten van het onderzoek een analyse van de ontwikkeling van dat concept bij kinderen. Je beschrijft ook wat voor gevolgen die analyse heeft voor de implementatie van dat concept in het onderwijs. Er moet onderbouwd worden op welk moment je dit concept aan zou willen bieden aan kinderen, en wat er met betrekking tot de leerlijn aan het aanbieden van dat concept vooraf zou moet gaan en wat erop zou moeten volgen. Kortom: hoe zou je dit concept aanbieden binnen een leerlijn op school? Het antwoord op deze vraag vormt de basis voor een aantal concrete suggesties om het concept aan te bieden op verschillende niveaus. Het eindproduct is hieronder voor je opgedeeld in diverse deelproducten, die je helpen om het werken aan het eindproduct in goede banen te leiden. Houd je zo veel mogelijk aan deze planning. Deelproduct 1 (in week 3): De drie interviewprotocollen zijn gereed. Deelproduct 2 (in week 5): Essay over natuurwetenschappelijk concept. Deelproduct 3 (in week 9): Eerste deel van het onderzoeksverslag. Deelproduct 4 (in week 10): Leerlijn + onderwijssuggesties. 3.15.4 Beoordelingscriteria 1. Criteria ten aanzien van het onderzoeksverslag: Het verslag moet opgebouwd zijn volgens de opbouw van een onderzoeksverslag, met daarin aanleiding, onderzoeksvraag, methode, resultaten en conclusie. Het verslag is maximaal tien pagina’s tekst (lettergrootte 11 - Times New Roman). Er moet één (compact) natuurwetenschappelijk of technisch concept centraal staan. Het onderwerp is vrij te kiezen. Er moet van te voren een zorgvuldige opzet van het te voeren gesprek/de te creëren situatie gemaakt worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met het produceren van bruikbare data, bijvoorbeeld door de kinderen tekeningen te laten maken en/of steeds dezelfde vragen te stellen. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Er moeten met minstens zes kinderen zelf gesproken zijn, en er moet data verwerkt zijn van minstens 18 kinderen, die in minstens drie verschillende leeftijdsgroepen zitten. De gesprekken hoeven niet volledig te worden getranscribeerd, wel opgenomen op video. Er moet een analyse worden gemaakt van de resultaten, waarbij de literatuur uit het college over mis- en preconcepten wordt betrokken. De conclusie en discussie in het verslag richt zich op twee punten: 1. Resultaat van de gesprekken (preconcepten bij kinderen). 2. De eigen gespreksvaardigheden (hoe de opzet en uitvoering van het geheel beter had gekund). Criteria ten aanzien van de leerlijn en onderwijssuggesties: Het geheel beslaat ongeveer twee pagina's. De leerlijn is compleet en gebaseerd op het voorgaande onderzoek (er wordt nadrukkelijk verwezen naar de onderzoeksresultaten). De onderwijssuggesties volgen uit de leerlijn en zijn passend voor de doelgroep. Criteria ten aanzien van het essay over een natuurwetenschappelijk of technisch concept: Het essay bevat duizend woorden. Het essay is gesteld in correct Nederlands. Het gekozen concept wordt juist beschreven. Er is aandacht voor mogelijke alternatieve concepties van het gekozen concept. Er is een literatuurlijst volgens APA richtlijnen bijgevoegd, waarbij de bronnen betrouwbaar zijn. 3.15.5 Literatuur Worth, K (1999). The Power of Children's Thinking, hoofdstuk 4 uit National Science Foundation. Inquiry: Thoughts, views, and strategies for the K–5 classroom. Volume 2 of Foundations: A monograph for professionals in science, mathematics, and technology education. Washington DC: National Science Foundation. Beschikbaar via de DLWO. Lijst met veelvoorkomende misconcepten in de natuurwetenschappen (zelf samengesteld - ongeveer 3 pagina’s in het Engels). Beschikbaar via de DLWO. Zelf te vinden literatuur over het gekozen onderwerp. Een aantal goede bronnen zullen tijdens de bijeenkomsten worden gesuggereerd, waarbij ook sprake zal zijn van Engelstalige literatuur. Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester. Houd je portfolio dus zorgvuldig bij! 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 3.16 Titel: Vakdomeinen: Eigen vaardigheden Nederlands/ Rekenen-Wiskunde/ Mens en Wereld De afgelopen drie blokken heb je achtereenvolgens de Eigen Vaardighedenreeksen Nederlands (blok 1.1), Rekenen-Wiskunde (blok 1.2) en Mens en Wereld (blok 1.3) gevolgd. Je hebt daarvoor ook toetsen afgelegd. Het zou kunnen dat je één van deze EV-toetsen nog niet hebt gehaald. Dit blok bieden we geen nieuwe reeks aan, maar stellen we je in de gelegenheid om van één (of meerdere) van deze reeksen opnieuw het onderwijs te volgen en een toets af te leggen. Raadpleeg je rooster voor onderwijs- en/of toetsmomenten. . 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 HOOFDSTUK 4. SIScode: | De praktijk van het basisonderwijs Praktijk 1.4 - 1000PR4_12 INLEIDING - Je loopt dit blok stage in dezelfde klas als in het vorige blok. En ook voor dit blok hebben we een aantal stageactiviteiten en stagedoelen geformuleerd die jouw ontwikkeling op de competentiematrix “Lesgeven in de grote stad (Amsterdam)” zullen sturen. De focus van de stage ligt deze stageperiode op enerzijds theatraal voorlezen en anderzijds op het effectief inzetten van wat we (speel)werktijd noemen. Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de doelen van de stage, de activiteiten waar jij je tijdens je stage mee bezig zult houden en de beoordelingsprocedure. 4.1 Stagedoelen – Wat moet je kunnen en kennen aan het einde van je stage? Je kunt een realistische planning maken voor de praktijkactiviteiten per periode en per dag. Je legt deze planning voor aan de mentor. Je kunt theatraal voorlezen aan (jonge) kinderen. Je houdt daarbij rekening met de taalniveaus in de (multiculturele) groep. Je bent in staat tot het plannen, voorbereiden, organiseren, uitvoeren en evalueren van de (speel)werktijd. Je maakt in de eigen lessen en lesvoorbereidingen een koppeling tussen leeractiviteiten en de leerdoelen van een vak. Je verdiept je in de leeropbrengsten van (kinderen in) de groep. Je herkent opbrengstgericht werken in de instructie en in de feedback van de mentor. Je draagt bij aan het pedagogisch klimaat in de klas, waarbij sprake is van overzicht en overwicht. Je kunt de groep als geheel en de subgroepjes daarbinnen aanspreken en aansturen op de taak. Je kunt het eigen handelen in de praktijk verwoorden en relateren aan visies op leren en op onderwijs. Je kunt omgaan met de feedback van de begeleider(s). Je kunt de eigen leeropbrengsten uit de stage met hen bespreekbaar maken. 4.2 Stageactiviteiten – Wat ga je deze stageperiode doen? Je leest een (zelfgekozen) verhaal/prentenboek voor aan de gehele groep. Het betreft hier theatraal voorlezen aan (jonge) kinderen. Je verzorgt twee dagdelen onderwijs aan (jonge) kinderen, bij voorkeur groep 1/2. Je verzorgt vijf lesovergangen. Je legt je voorbereiding voor aan de mentor ter goedkeuring. Je voert vijf lessen/ leersituaties uit; je legt je lesvoorbereidingen eerst voor aan de mentor ter goedkeuring. Je ontwikkelt vijf overige activiteiten. Dit zijn vijf verschillende activiteiten die in overleg met de mentor worden bepaald. In tenminste twee activiteiten ligt het accent op opbrengstgericht werken (instrumenten, kwailteitskaarten, etc.). Je beschikt over eigen instrumenten, uitgereikt door de opleiding. Je sluit je (onderbouw)stage af en je bespreekt je stage-ervaringen met de mentor. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 4.3 Beoordelingsprocedure De beoordeling van de stage wordt gegeven door de opleider in de school (bij een opleidingsschool), of door de stagedocent (in het geval van een niet-opleidingsschool). Voorwaarde voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt geactualiseerd. De mentor geeft aan het eind van het blok een adviesbeoordeling over jouw functioneren gedurende het betreffende blok. De mentor baseert het advies op de kwaliteit van de uitgevoerde stageactiviteiten. De mentor doet dit door het beoordelingsformulier van het betreffende blok in te vullen en voor elk item onvoldoende / voldoende of goed (dus geen cijfer) in te vullen. De mentor bespreekt deze adviesbeoordeling met jou en stuurt het formulier naar de opleider in de school / stagedocent. De opleider in de school / stagedocent is de uiteindelijke beoordelaar, kent het cijfer toe, ondertekent het formulier en stuurt het formulier naar de instituutsopleider (of: scannen, pdf maken en mailen vanaf e-mailadres school). De opleider in de school / stagedocent beoordeelt het functioneren van de student in blok 4 op basis van het schriftelijke advies van de mentor en op basis van eigen lesbezoeken en observaties (waarbij in het nagesprek aandacht is geweest voor jouw ontwikkeling in de praktijk, in relatie tot de competentiematrix). Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure vind je in de Praktijkgids 2013-2014. Let op: Je neemt de stagebeoordeling op in het portfolio. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 HOOFDSTUK 5. SIScode: | Studieloopbaanbegeleiding Studieloopbaanbegeleiding - 1000SLB413 Het eerste studiejaar loopt ten einde. De belangrijkste vraag die dit jaar centraal staat is: wat is de inhoud van het vak van leerkracht basisonderwijs, past dit vak bij mij en kan ik deze studie op hbo-niveau aan? In deze periode ga je verder aan de slag met je persoonlijke ontwikkeling. Je leert de kennis en vaardigheden te koppelen aan onderdelen van de competentiematrix en producten in je portfolio. We gaan tijdens de bijeenkomsten studieloopbaanbegeleiding in gesprek over jouw ontwikkeling in het afgelopen studiejaar, we bekijken filmfragmenten en blikken vanuit de ervaringen van jaar één vooruit naar het tweede studiejaar. 5.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks? Je beheerst taalniveau B2 op de domeinen van schrijven en spreken. Je koppelt de verworven kennis en vaardigheden aan specifieke onderdelen van de competentiematrix. Je bespreekt specifieke onderdelen van deelcompetenties van de competentiematrix aan de hand van de reflectiecyclus van Korthagen. Je kunt dieper liggende uitgangspunten voor goed onderwijs verwoorden en reflecteert daarop aan de hand van de ijsberg van McLelland. Je formuleert vanuit reflectie op het leerproces SMART leerdoelen voor de eigen ontwikkeling in jaar twee van de opleiding. 5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen? Bijeenkomsten Jouw activiteiten vooraf 1. In beeld brengen van eigen niveau aan de hand van competentiematrix. In deze laatste fase van jaar één blik je terug op je leerproces en jouw ontwikkeling als leerkracht. Om leerdoelen voor jaar twee te formuleren is het belangrijk terug te blikken en ook het moment waarop je nu staat zichtbaar te maken. Het ijsbergmodel van Mc Clelland kan je daarbij helpen. Meenemen naar de les: Formuleer in het kort kwaliteiten en aandachtspunten die zichtbaar zijn geworden in dit semester. Zorg voor een verbinding met de competentiegebieden en de producten in je portfolio. 2.Collegiale consultatie aan de hand van video-opnames. Aan de hand van eigen filmfragmenten wordt ingegaan op interactie tussen leerkracht en leerling. Leervragen die een uitgevoerde les kunnen opleveren worden bij het bekijken van de fragmenten besproken. In drietallen wordt peerfeedback op de opname gegeven. Meenemen naar de les: Een filmfragment van een van de lessen die je hebt gegeven op je stageschool. Formuleer met behulp van de reflectiecyclus van Korthagen op dit fragment en maak een koppeling met de competentiematrix. Neem de feedback die je op de les hebt ontvangen mee naar de bijeenkomst. 3. Een gesprek voeren over jouw professionele ontwikkeling. Vanuit de evaluatie en reflectie op je leerproces van het afgelopen semester en de feedback en beoordeling die je hebt ontvangen ga je met nieuwe voornemens naar jaar 2.We oefenen in twee- of drietallen het voeren van een gesprek over jouw professionele ontwikkeling en het SMART formuleren van doelen voor jaar twee. Meenemen naar de les: Zelfevaluatie waarin je beschrijft wat het beroep van leerkracht basisonderwijs voor jou inhoudt, hoe jij je dit studiejaar hebt ontwikkeld en waar je nu staat in je leerproces. Beschrijf welke doelen je meeneemt naar jaar 2. 5.3 Toetsing Aan het eind van blok 1.4 heb je een functioneringsgesprek van 20 minuten met je kerndocent. Ter voorbereiding op dit gesprek maak je een schriftelijk verslag met een zelfevaluatie. Daarnaast actualiseer je voorafgaande aan het gesprek jouw portfolio. Bij het gesprek en bij de beoordeling staan de volgende aandachtspunten centraal: 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Studievaardigheden, studiehouding, en studievoortgang. Actieve deelname aan de studie, waaronder aanwezigheid in de colleges, kan nadrukkelijk aan de orde komen tijdens het gesprek. Reflectie op de eigen professionele ontwikkeling (in studie en stage) en koppeling hiervan aan de competenties zoals beschreven in de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’. Reëel zicht op het vak van leerkracht basisonderwijs, de eigen sterke en te ontwikkelen punten en het formuleren van nieuwe leerdoelen voor jaar 2. Je bereidt je voor op het functioneringsgesprek door je portfolio verder in te richten en te actualiseren. Je neemt de volgende documenten op in je portfolio: Een recent overzicht van de studieresultaten in SIS. De stagebeoordelingen. Een overzicht van stageactiviteiten uit blok 1.3 en 1.4. De voldoende beroeps- en vakopdrachten (inclusief beoordelingsformulieren). Een zelfevaluatie* van de eigen professionele ontwikkeling op de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’. *Aanwijzingen zelfevaluatie: Kleur in de competentiematrix met de digitale arceerstift de competentiebeschrijvingen die het afgelopen half jaar een rol hebben gespeeld in jouw ontwikkeling als leerkracht. In jouw gesprek met de kerndocent wordt dit document besproken. Om jezelf op dit gesprek voor te bereiden adviseren we je om een aanvullend verslag te maken dat je aan de competentiematrix toevoegt. Dit doe je op basis van de volgende punten/vragen die ook in het gesprek met de kerndocent aan de orde kunnen komen: 1. 2. 3. Geef per gearceerd item één of meer concrete voorbeelden uit jouw studie- en/of stagepraktijk. Welke van jouw kwaliteiten en welke van jouw aandachtspunten zijn zichtbaar geworden? Tot welke voornemens met betrekking tot de volgende periode leiden deze bevindingen? Hoe kun je dit deel van de competentie ook in andere praktijksituaties inzetten of toepassen (een transfer maken)? In het functioneringsgesprek kan er hiernaast worden ingegaan op jouw studiehouding, jouw ontwikkeling en de voorbeelden die je hiervan geeft, jouw kwaliteiten en aandachtspunten en je voornemens voor het komende semester. De kerndocent beoordeelt de afronding van SLB 1.4 op basis van de volgende criteria: De student beheerst taalniveau B2 op de domeinen van schrijven en spreken. De student koppelt de verworven kennis en vaardigheden aan specifieke onderdelen van de competentiematrix. De student bespreekt specifieke onderdelen van deelcompetenties van de competentiematrix aan de hand van de reflectiecyclus van Korthagen. De student kan dieper liggende uitgangspunten voor goed onderwijs verwoorden en reflecteert daarop aan de hand van de ijsberg van McLelland. De student formuleert vanuit reflectie op het leerproces SMART leerdoelen voor de eigen ontwikkeling in jaar twee van de opleiding. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 HOOFDSTUK 6. | Praktische informatie INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie omtrent dit blok zoals de kalender, de gebruikte literatuur en internetsites, de overgangsnorm, het minimum taalniveau dat we hanteren, etcetera. 6.1 Schema blok-indeling Hier bieden we je een schematisch kalenderoverzicht van het komende blok, dat ook weer tien weken gaat duren. Zo weet je alvast precies wanneer de lesweken, de vakantie, de stageweek en de toetsperiode eraan komen. BLOK 1.4 VT project 1 2 3 4 5 6 7 8 9 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 14/04 21/04 28/04 05/05 12/05 19/05 26/05 02/06 9/06 16/06 10 23/06 Project ONDERWIJS ONDERWIJS VOORJAAR ONDERWIJS STAGEWEEK ONDERWIJS ONDERWIJS ONDERWIJS TOETSWEEK TOETSWEEK week/onderwijs 1 2 3 4 5 6 BO 1.4 THEMATTS PRAKTIJK VAKTOETS VAKOPDRACHT VAKTOETS 18/04: Goede Vrijdag Ma. 21/04: 2e Paasdag Ma. 05/05: Bevrijdingsd. Do. 29/05: Hemelvaart Ma. 09/06: HERKANSING 2e BLOK 3 Pinksterdag 6.2 Overzicht van alle literatuur voor de toetsen die dit blok wordt gebruikt (en niet beschikbaar via DLWO) Alkema, E., Van Dam, E., Kuipers, J., Linghout, C. en Tjerkstra, T. (2011). Meer dan onderwijs, theorie en praktijk van het onderwijs in de basisschool. Assen: Van Gorcum B.V. Boermans, Bert (2004). Beeldende begrippen + DVD-ROM. Arnhem: Lambo. Bosch, W. & Boomsma, C. (2013). Onderwijs aan het jonge kind...een vak apart. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Centrum voor educatieve geografie (2009). Handboek vakdidactiek aardijkskunde. Amsterdam: Meulenhoff. Educatief. De Hamer A., Bakker A., van Heck M. & Broere H. (2007). Aardrijkskunde geven: Praktische didactiek voor het basisonderwijs. Assen: Van Gorcum B.V. Elsäcker, W. van, Beek, A. van der, Hillen, J. & Peters, S. (2006). De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2, bestellen bij Expertisecentrum Nederland. Nijmegen: Expertisecentrum Nederland. Haaft, R. ten, Hazelebach, C., Danes, H. & Bruin, R (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Ede: Werkgroep Bewegingsonderwijs ’t Web. Kooij van der, C. & Groot-Reuvenkamp, M. (2009). Geschiedenis en samenleving. Kennisbasis inhoud en didactiek. Groningen: Noordhoff. Lei, R. van de, & Haverkort, F. (2010). Muziek Meester. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Lei, R. van de, Haverkort, F. & Noordam, L. (2009). Eigen-wijs, Liedbundel voor het basisonderwijs. Born: SMV. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 Nooij de, H. (2012). Kijk op Spel - Drama voor de pabo. Groningen: Noordhoff. Onna, J. van & Jacobse, A. (2008). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen: Noordhoff. Paus, H. (Red.) (2010). Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs. Bussum: Coutinho. Vaan, E., de & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Uitgeverij Coutinho. 6.3 Belangrijke internetsites http://rooster.hva.nl https://intra.doo.hva.nl/ https://extranet.doo.hva.nl https://sis.hva.nl https://stip.hva.nl Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas. Hier staat alle actuele informatie van de opleiding en de verschillende vakken. Informatie van het stagebureau voor externen. Bekijk hier jouw studievoortgang. Je kunt STIP gebruiken bij alle vragen rond het zoeken, vinden en gebruiken van (wetenschappelijke en vak-) informatie. 6.3.1 Belangrijke documenten (downloaden via de DLWO): De competentiematrix ‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’ De praktijkgids 6.4 BAS-norm Bij onvoldoende studievoortgang na jaar 1 kan de opleiding een bindend afwijzend studieadvies (BAS) afgeven. In dat geval zul je de opleiding helaas vroegtijdig moeten afbreken. Hieronder staat de norm waaraan je moet voldoen om zo’n BAS te voorkomen: Je bent na het eerste jaar in het bezit van minimaal 50 studiepunten. 6.5 Taalniveau Voor een student aan de lerarenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau aan het einde van de propedeuse en op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen/ 6.5.1 Vereist niveau einde propedeuse (taalniveau B2) Aan het eind van de propedeuse moet je het B2-niveau aantonen op de volgende taalaspecten: 1. Spreken (presenteren). 2. Gesprekken voeren. 3. Schrijven. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 4. 5. Lezen. Luisteren. Je toont aan het eind van het eerste jaar, in blok 1.4, je B2-niveau aan in spreken, gesprekken voeren en schrijven tijdens de volgende daartoe aangewezen opdrachten: Schrijven: vakopdracht Nederlands, beoordeling door docent Nederlands. Spreken (presenteren): presentatie beroepsopdracht, beoordeling door de kerndocent. Gesprekken voeren: functioneringsgesprek, beoordeling door de kerndocent. Deze opdrachten staan inhoudelijk beschreven in de studiewijzers per blok. De opdrachten worden beoordeeld met beoordelingsformulieren voor schrijven, spreken en gesprekken voeren op B2-niveau. De beoordeling op taalniveau B-2 staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld. Je krijgt de mogelijkheid gedurende het eerste jaar je taalniveau (zonodig) te ontwikkelen tot het vereiste B2 niveau. Tijdens blok 1.1 en 1.2 (het eerste semester) krijg je van de docenten bij diverse beoordelingen ontwikkelingsgerichte feedback op de drie genoemde taalaspecten. In blok 1.1 en 1.2, semester 1, van de propedeuse worden – als onderdeel van het vereiste B2-niveau - alle schrijfproducten van studenten taalontwikkelingsgericht nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo-HvA (deze vind je in een van de bijlagen bij deze studiewijzer). Gedurende blok 1.1 en 1.2 kunnen de schrijfproducten nog niet op taal worden afgekeurd. De student moet wel zijn groei kunnen aantonen op dit gebied. Vanaf semester 2 (blok 1.3 en 1.4) van de propedeuse (en de hierop volgende studiejaren) worden alle schrijfproducten met deze taalnorm nagekeken en bij te veel fouten wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn geheel herkansen. Daarnaast zal er in het schriftelijk en mondeling contact met alle docenten aandacht zijn voor de kwaliteit van het taalgebruik. Met behulp van al deze feedback kun je gericht toewerken naar het gewenste taalniveau. B2-niveau in luisteren en lezen wordt indirect aangetoond, namelijk via het volgen van (hoor)colleges en het lezen van studiestof. Je toont het B2-niveau luisteren en lezen aan door het behalen van de eerstejaarstoetsen. Bij deze taalonderdelen worden geen aparte beoordelingsformulieren voor ‘taalgebruik’ gehanteerd. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 1. | Beoordelingsformulier Beroepsopdracht 1.4 - Vijftig dagen voor de klas Pabo HvA 2012-2013 Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent: Cijfer: Datum beoordeling A. Voorwaardelijke onderdelen Ja Nee 1. Het schriftelijk werk voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA (zie bijlage bij de studiewijzer). O O 2. De filmopname van een les is voorgelegd aan een medestudent en besproken (vermeld de naam van de medestudent). O O B. Inhoudelijke criteria 4. De student toont zich bewust van zijn motivatie om zich te ontwikkelen tot leerkracht basisonderwijs. 5. 6. 7. De student beschrijft aan collega’s zijn visie op goed onderwijs en de rol die de leerkracht en leerlingen hierin spelen. De student onderbouwt zijn visie op goed onderwijs met verschillende bronnen en past de APA-richtlijnen voor bronvermelding toe. De student evalueert individueel, en in samenwerking met een medestudent, het eigen handelen met behulp van een observatieinstrument. Onv. Voldoende De student beschrijft zijn motivatie om zich te ontwikkelen tot leerkracht basisonderwijs. De beschreven motivatie wordt onderbouwd. Bijvoorbeeld met behulp van praktijkervaringen of bestudeerde vakliteratuur. De visie bestaat uit tenminste drie van elkaar te onderscheiden en eigen stellingen over goed onderwijs. Goed De motivatie voor het vak van leerkracht basisonderwijs wordt in duidelijke samenhang met de indicatoren en stellingen beschreven. Je beschrijft hoe de visie op goed onderwijs zich in de afgelopen periode heeft ontwikkeld. De stellingen en bijbehorende onderbouwing met vakliteratuur vormen een samenhangend geheel. De student maakt zelf duidelijk wat de relatie tussen de stellingen is. De student beschrijft concreet hoe hij wil gaan werken aan de genoemde ontwikkelpunten in de komende periode. Elke stelling wordt onderbouwd met relevante vakliteratuur. Je gebruikt tenminste twee bronnen per stelling. De APA-richtlijnen worden correct toegepast bij het verwijzen naar bronnen en samenstellen van de bronnenlijst. Vijf indicatoren van het observatieinstrument Leerkracht Basisonderwijs worden genoemd. Hiervan wordt beschreven wat wel en niet zichtbaar is in het eigen handelen volgens de student. Hiervan wordt beschreven wat wel en niet zichtbaar is in het eigen handelen volgens de medestudent. Als een indicator niet zichtbaar is, beschrijft de student hoe hij had kunnen handelen om aan het criterium te voldoen. In de conclusie van het verslag wordt beschreven hoe de student zijn visie al in praktijk brengt en op welke onderdelen van de vijf indicatoren de student zich nog moet ontwikkelen. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 C. Eindbeoordeling / cijfer O Uitmuntend = 10 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Tenminste één van de onder B. genoemde onderdelen wordt door de beoordelaar als excellent beschouwd, dit wordt door de docent onder D. verantwoord. O Zeer goed = 9 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. O Goed = 8 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, twee hiervan zijn tenminste als goed beoordeeld. O Ruim voldoende = 7 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, één hiervan is tenminste als goed beoordeeld. O Voldoende = 6 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld. O Onvoldoende = 5 Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of één onder B. genoemd onderdeel is tenminste als onvoldoende beoordeeld. O Ruim onvoldoende = 4 Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of minimaal twee onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als onvoldoende beoordeeld. D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 2. | Beoordelingsformulier Praktijk 1.4 Heden en verleden van het Nederlandse basisonderwijs Pabo HvA 2013-2014 Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent: Cijfer: (in te vullen door opleider in de school / stagedocent) Datum beoordeling: Stageschool/groep: Mentor: A. Voorwaardelijke onderdelen Ja Nee De student heeft de stageactiviteiten voor dit blok uitgevoerd. O O De stagemap van de student is op orde. O O O/V/G 1. De student heeft laten zien theatraal te kunnen voorlezen aan (jonge) kinderen. De student hield daarbij rekening met de taalniveaus in de (multiculturele) groep. 2. De student heeft laten zien in staat te zijn tot het plannen, voorbereiden, organiseren, uitvoeren en evalueren van de (speel)werktijd. 3. De student heeft laten zien in staat te zijn tot het plannen, voorbereiden, organiseren, verzorgen en evalueren van een dagdeel in de stagegroep met soepele overgangen tussen de verschillende (les)activiteiten. 4. De student heeft in de eigen lessen en lesvoorbereidingen een koppeling gemaakt tussen leeractiviteiten en de leerdoelen van een vak. 5. 6. 7. 8. De student heeft zich verdiept zich in de leeropbrengsten van (kinderen in ) de groep. De student herkende opbrengstgericht werken in de instructie en in de feedback van de mentor. De student heeft het eigen handelen in de praktijk adequaat verwoord en gerelateerd aan visies op leren en op onderwijs. De student heeft bijgedragen aan het pedagogisch klimaat in de klas, waarbij sprake is van overzicht en overwicht. De student heeft de groep als geheel en de subgroepjes daarbinnen aangesproken en aangestuurd op de taak. De student is constructief omgegaan met de feedback van de begeleider(s). De student heeft de eigen leeropbrengsten uit de stage met hen bespreekbaar gemaakt. Voorbeelden van concreet waarneembaar gedrag De student heeft op meerdere momenten op een duidelijke en aansprekende manier voorgelezen aan de groep. De student besteedt tijdens het voorlezen aandacht aan de betekenis van woorden en/of het verloop van het verhaal. De (speel)werktijd is goed gepland en tijdens de les volledig benut. De student zorgt ervoor dat alle kinderen tijdens de (speel)werktijd zinvolle leeractiviteiten hebben uitgevoerd waarvoor vooraf doelen zijn geformuleerd. De student heeft alle activiteiten goed voorbereid en gezorgd voor een afwisselend en gevarieerd programma met soepele lesovergangen. De student geeft na het dagdeel een verantwoording en controleert of aan het lesplan is voldaan. In ten minste vijf lesvoorbereidingen heeft de student de koppeling tussen leeractiviteit en leerdoelen nadrukkelijk toegelicht. De student geeft steeds na de lessen een verantwoording of de leeractiviteit heeft bijgedragen aan het leerdoel en kan opbrengsten benoemen. De student heeft zich verdiept in de leeropbrengsten van (kinderen in ) de groep. De student heeft de mentor geobserveerd op kenmerken van opbrengstgericht werken en heeft vragen gesteld naar aanleiding van de observaties. De student heeft met de mentor de koppeling tussen het eigen handelen en de onderwijsvisie besproken. De student kan verwoorden binnen welke visie het onderwijs op de stageschool past. De student reageert op kinderen en situaties zodanig dat het pedagogisch klimaat veilig blijft. De student heeft overzicht over de groep, bevordert taakgericht gedrag en weet de rust in de groep te handhaven. De student heeft steeds de feedback van de begeleider(s) op het handelen verwerkt en zichtbaar toegepast in het verdere verloop van de stage. De student heeft de eigen leeropbrengsten van de stage gedurende het tweede semester jaar 1 benoemd. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 C. Eindbeoordeling / cijfer Uitmuntend = 10 Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Zeer goed = 9 Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; zes of zeven onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Goed = 8 Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; vier of vijf onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Ruim voldoende = 7 Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; twee of drie onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Voldoende = 6 Aan alle onder A. genoemde onderdelen is voldaan en ten minste zeven van de onder B genoemde onderdelen is voldoende. Onvoldoende = 5 Aan één onder A en/of ten minste twee onder B genoemde onderdelen is niet voldaan. Onvoldoende = 4 Aan vier of meer onder A en B genoemde onderdelen is niet voldaan. D. Toelichting bij beoordeling Handtekening mentor Naam: Datum: Handtekening: Handtekening opleider in de school Naam: Datum: Handtekening: Beoordelingsprocedure: De mentor vult het beoordelingsformulier in door middel van de onder A en B gevraagde onderdelen. De mentor geeft het beoordelingsformulier na ondertekening aan de opleider in school / stagedocent. De opleider in de school / stagedocent geeft het eindcijfer en ondertekent het formulier. De opleider in de school / stagedocent stuurt (een scan van) het ondertekende formulier met cijfer naar de instituutsopleider. De instituutsopleider/ stagedocent voert het cijfer in in SiS en stuurt een scan van het formulier naar de student en het stagebureau. Het stagebureau archiveert het beoordelingsformulier. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 3. | Beoordelingsformulier vakopdracht Nederlands 1.4 Pabo HvA 2013-2014 Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent: Cijfer: Datum beoordeling: Naam beoordelaar: A. Voorwaardelijke onderdelen Ja Nee 1. Het verslag bevat de verplichte onderdelen die in de vormgeving van de vakopdracht genoemd zijn. O O 2. Het verslag bevat het Zelfbeoordelingsmodel Schrijven op B2- niveau. O O 3. De tekst voldoet aan Schrijven op B2- niveau O O B. Inhoudelijke criteria Onv. 4. De student beschrijft de ontwikkeling beginnende geletterdheid van drie kinderen uit de stageklas. Voldoende Goed De portretten bevatten informatie over de vorderingen en prestaties van drie kinderen aangaande hun ontwikkeling beginnende geletterdheid. De student noemt mogelijke vervolgactiviteiten. De informatie over de vorderingen en prestaties worden uitgewerkt en gerelateerd aan de leerlijnen en tussendoelen en mogelijk aan andere bestudeerde literatuur. De student geeft deskundige aanwijzingen over de wijze waarop de ontwikkeling beginnende geletterdheid van de kinderen verbeterd en geoptimaliseerd kunnen worden. Ook dit wordt gerelateerd aan de leerlijnen en tussendoelen. 5.De student legt verantwoording af van zijn of haar werkwijze. De student verantwoordt de gehanteerde werkwijze. De student toont aan dat er op een planmatige, professionele wijze gegevens verzameld zijn. 6.De student evalueert het proces van onderzoek en waardeert zijn resultaten. De student evalueert zijn wijze van onderzoek. De student trekt conclusies uit de vorderingen en prestaties van de kinderen aangaande hun ontwikkeling beginnende geletterdheid. De student geeft aan wat de resultaten van zijn onderzoekingen alsmede de conclusies daarvan betekenen voor zijn professioneel handelen. C. Eindbeoordeling / cijfer O Uitmuntend = 10 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Tenminste één van de onder B. genoemde onderdelen wordt door de beoordelaar als excellent beschouwd, dit wordt door de docent onder D verantwoord. O Zeer goed = 9 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. O Goed = 8 O Ruim voldoende = 7 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, twee hiervan zijn tenminste als goed beoordeeld. Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, één hiervan is tenminste als goed beoordeeld. O Voldoende = 6 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld. O Onvoldoende = 5 Aan één of meerdere onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en één of meerdere onder B. genoemde onderdelen zijn als onvoldoende beoordeeld. O Ruim onvoldoende = 4 Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of minimaal twee onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als onvoldoende beoordeeld. D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 4. | Beoordelingsformulier vakopdracht Mens en Wereld 1.3 en 1.4 Pabo HvA 2012-2013 Beoordelingsformulier Vakopdracht M&W 1.4 - Ontwikkelingsaspecten van Natuur & Techniek Student: Klas: Docent: Cijfer: Studentnummer: A. Algemene onderdelen Ja Nee Het verslag voldoet aan de taalnorm van de Pabo HvA O O In het verslag met verantwoording worden APA richtlijnen voor bronvermelding en de literatuurverwijzing is op correcte wijze toegepast O O B. Onderdelen (Individueel/groep) Inleiding op pre- en misconcepten, onderbouwd met literatuur (individueel). Onv. Voldoende Goed Ter aanvulling op voldoende: De student illustreert deze inzichten met ervaringen uit de eigen (stage)praktijk. De student gebruikt drie of meer bronnen. Inhoudelijke uitwerking van het eigen gekozen preconcept (individueel). Methode van onderzoek (interviewprotocol voor KB/OB/MB/BB; groep). Resultaten van de interviews (groep). Conclusie en discussie (individueel) . Uit de inleiding blijkt dat de student inzicht heeft in het redeneren van kinderen en in het ontstaan van pre- en misconcepten, en dit met minstens twee literatuurbronnen kan onderbouwen. De onderzoeksvraag wordt duidelijk en correct weergegeven. Het gekozen concept is door de student in eigen woorden op wetenschappelijk correcte en heldere wijze weergegeven in een essay van ongeveer 1000 woorden (i). Er wordt in het essay ingegaan op mogelijke preconcepten van kinderen. Het verslag bevat de bij de doelgroep passende interviewprotocollen en een beschrijving van de dataverwerking. De protocollen zijn relevant voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. De resultaten bevatten alleen waarnemingen en beschrijvingen, geen interpretaties en conclusies. De resultaten sluiten aan op de onderzoeksmethode. De conclusies volgen op correcte wijze uit de onderzoeksresultaten en worden verbonden aan conceptontwikkeling bij kinderen (onderdeel 3). Ter aanvulling op voldoende: Het concept is op een originele wijze benaderd. Er worden verbindingen gelegd met andere wetenschappelijke concepten en verschijnselen uit de natuur. Ter aanvulling op voldoende: De protocollen voorzien in uitzonderlijke (‘wat als…’) situaties. In de interviewprotocollen is te zien dat rekening is gehouden met de mogelijke preconcepten van kinderen die uit de literatuur gekomen zijn. De protocollen zijn in vorm en inhoud toegespitst op het te onderzoeken concept en behandelen dit diepgaand. Ter aanvulling op voldoende: De resultaten van de interviews zijn op overzichtelijke wijze weergegeven. De weergegeven resultaten zijn relevant voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Ter aanvulling op voldoende: De conclusies worden vertaald in een uitgewerkte leerlijn, waarbij een duidelijke koppeling wordt gemaakt naar de onderwijspraktijk, inclusief suggesties voor onderwijsmateriaal. In de discussie worden verbeterpunten van het onderzoek besproken. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 C. Eindbeoordeling / cijfer O Uitmuntend = 10 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. O Zeer goed = 9 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en vier onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en één als voldoende. O Goed = 8 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en twee zijn als voldoende beoordeeld. O Ruim voldoende = 7 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld en de rest als voldoende beoordeeld O Voldoende = 6 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld. O Onvoldoende = 5 Aan één of meer van de onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en/of één van de onder B. genoemde onderdelen zijn als onvoldoende beoordeeld. O Ruim onvoldoende = 4 Aan één of meer van de onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en/of twee of meer van de onder B. genoemde onderdelen zijn als onvoldoende beoordeeld. D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 5. | Beoordelingsformulier SLB 1.4 Pabo HvA 2012-2013 Student: Studentnummer: Cursusjaar: Klas: Kerndocent / Beoordelaar: Cijfer: Datum beoordeling: A. Voorwaardelijke onderdelen Ja Nee De student heeft uiterlijk maandag 24 juni 2013 om 8.00 uur het portfolio geactualiseerd met de (ten minste voldoende beoordeelde) beroeps- en vakopdrachten en praktijkbeoordelingen en open gesteld voor de kerndocent. O O De student voert een gesprek over de eigen professionele ontwikkeling op B2 taalniveau. O O B. Inhoudelijke criteria Voldoende Goed De student koppelt de verworven kennis en vaardigheden aan specifieke onderdelen van de competentiematrix. Onv. + De student onderbouwt de beschrijving van de ontwikkeling in de verschillende competentiegebieden met kennis uit colleges en bestudeerde literatuur. De student bespreekt specifieke onderdelen van (deel)competenties van de competentiematrix bespreken aan de hand van de reflectiecyclus van Korthagen. De student kan dieper liggende uitgangspunten voor goed onderwijs verwoorden en reflecteert daarop aan de hand van de ijsberg van McLelland. De student koppelt de producten uit zijn portfolio aan de competentiematrix en illustreert hiermee zijn professionele ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs. De student beschrijft één situatie uit zijn stagepraktijk met behulp van het reflectiemodel van Korthagen. + De student gebruikt theorie bij het reflecteren op het voorbeeld uit de stagepraktijk. + De student onderbouwt de eigen uitgangspunten voor goed onderwijs met theoretische inzichten. De student formuleert vanuit reflectie op het leerproces SMART leerdoelen voor de eigen ontwikkeling in jaar 2 van de opleiding. De student verwoordt eigen dieper liggende uitgangspunten voor goed onderwijs en gebruikt daarbij de terminologie van de ijsberg van McClelland: doen, denken en willen. De student beschrijft drie SMART leerdoelen voor zijn ontwikkeling in het tweede studiejaar. + De student geeft aan op basis waarvan hij de leerdoelen heeft geformuleerd. +De student koppelt de leerdoelen aan een sterktezwakte analyse over het eigen functioneren op de opleiding en in de praktijk. C. Eindbeoordeling / cijfer O Uitmuntend = 10 Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. O Zeer goed = 9 O Goed = 8 O Ruim voldoende = 7 Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan, alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld en drie onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan, alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld en twee onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Aan alle onder A. genoemde voorwaardelijke onderdelen is voldaan, alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende beoordeeld en één onder B. genoemde onderdeel zijn als goed beoordeeld. O Voldoende = 6 Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld. O Onvoldoende = 5 Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of één onder B. genoemd onderdeel is tenminste als onvoldoende beoordeeld. O Ruim onvoldoende = 4 Niet aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en/ of minimaal twee onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als onvoldoende beoordeeld. D. Aanvullende feedback en opmerkingen kerndocent 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 6. | De taalnorm van de pabo-HvA 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 7. | Beoordelingsformulier spreken Pabo HvA 2013-2014 Wordt bij het functioneringsgesprek door de kerndocenten formatief gebruikt in blok 1.2 en summatief in blok 1.4. Beoordelingsaspecten Gesprekken voeren op B2-niveau Afstemming op doel - Kan in het gesprek informatie geven, een mening geven, overtuigen, argumenteren, analyseren. - Kan relevante zijsporen in het gesprek inbrengen en accepteren zonder de draad kwijt te raken. ja nee Afstemming op publiek - Kan zich vol vertrouwen, helder en beleefd uitdrukken in een formeel register, dat past bij een beoordelingsgesprek met lerarenopleiders. - Kan informatie, argumenten en voorbeelden afstemmen op de (bekende en onbekende) gesprekspartners. ja nee Samenhang - Formuleert kort en bondig. Gebruikt een groot aantal signaalwoorden doelmatig. Gebruikt signaalwoorden en verwijswoorden om uitingen te ordenen tot een heldere, samenhangende gespreksbijdrage. Hanteert inzichtelijke argumentatieschema's. ja nee Woordkeuze en woordenschat - Heeft een over het algemeen hoge trefzekerheid in woordkeuze, onderwijstermen en vakjargon. - Gebruikt omschrijvingen en parafraseringen om lacunes in de (vak)taal te verbergen. ja nee Vloeiendheid en verstaanbaarheid - Spreekt vloeiend, met weinig pauzes en aarzelingen. Heeft een duidelijke uitspraak en intonatie. ja nee Interactie - Begint, onderhoudt en beëindigt het gesprek op gepaste wijze en neemt daarbij doeltreffend beurten. - Grijpt op passende wijze in in het gesprek en gebruikt daarvoor de juiste taal. ja nee Grammaticale beheersing - Beheerst de grammatica goed: slechts incidentele vergissingen en kleine onvolkomenheden* in de zinsstructuur komen voor. ja Oordeel 7x ja is B2 ja nee Advies: 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 nee BIJLAGE 8. | Inhoudelijke toelichting beoordelingsformulier spreken Afstemming op doel Afstemming op publiek Samenhang Woordkeuze en woordenschat Vloeiendheid en verstaanbaarheid Interactie Grammaticale beheersing Doel Doelen zijn: informatie geven, een mening geven, overtuigen, argumenteren, analyseren Taalgebruik en toon Taalgebruik (formele spreektaal) tegenover een assessor in een beoordelingsgesprek is anders dan taalgebruik tegenover jongeren of medestudenten. Informatie, argumenten en voorbeelden Informatie, argumenten en voorbeelden voor bekende en onbekende gesprekspartners verschillen. Signaalwoorden Voorbeelden van signaalwoorden: maar (tegenstelling) – ten eerste, ten tweede (opsomming) – concluderend, dus (geven conclusie aan) – zo, bijvoorbeeld (toelichtend verband) Verwijswoorden Voorbeelden van verwijswoorden: hij – zij - die – dat – naar wie – waarnaar – daarop – eronder – daardoor Logische gedachtegang Geeft relaties als oorzaak/gevolg en voor- en nadelen duidelijk aan. Gevarieerd Vermijd herhalingen. Trefzeker Een voorbeeld van trefzeker is het gebruik van het woord ‘bevorderingsregeling’ wanneer je spreekt over het overgaan naar een volgend schooljaar. Het woord ‘voortgangsregeling’ is in dit geval niet trefzeker. Relevante onderwijstermen en vakjargon Een voorbeeld van een onderwijsterm is ‘veilig leerklimaat’ (niet *gezellige sfeer). Een voorbeeld van vakjargon is ‘de grafiek laat een stijging zien’ (niet *de lijn gaat omhoog). Articulatie Articulatie is de beweging in mond- en keelholte ten behoeve van spraakproductie. Dit gebeurt hoofdzakelijk met de tong, lippen, kaak en gehemelte. Intonatie Beklemtoning om iets duidelijk te maken. De juiste intonatie laat een boodschap goed overkomen. Gepaste wijze Een beoordelingsgesprek begint met een begroeting, bijvoorbeeld “Goedemorgen, mevrouw!” (niet *”hoi”). Doeltreffend beurten Neemt of beëindigt de spreker de beurt als dat van hem/ haar verwacht wordt? Is de wijze waarop de spreker de beurt neemt effectief? Een voorbeeld van niet effectief de beurt beëindigen, is als een student te lang doorgaat: signalen om te stoppen worden niet opgepikt. Ingrijpen Om in te grijpen in een beoordelingsgesprek, vraag je “Mag ik daarop reageren?” (niet *“Mag ik even?”). Spreektaal In gesproken taal is het normaal dat een spreker de zin niet afmaakt of een andere wending geeft. Een ‘valse start’ hoort hier ook bij. Grammaticale beheersing houdt in dat een spreker zichzelf corrigeert en monitort. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 BIJLAGE 9. | Presenteren op B2-niveau Pabo HvA 2013-2014 Wordt bij de presentatie van de Beroepsopdracht formatief gebruikt. Afstemming op doel - Het doel is gedurende de hele spreektekst duidelijk (bijv. informeren, overtuigen, adviseren). ja Afstemming op publiek - Het taalgebruik past bij het publiek. ja Samenhang - Maakt het publiek de opbouw van de spreektekst duidelijk en volgt deze ook. ja Woordgebruik en woordenschat - Beschikt over een goede woordenschat voor het vakgebied en de meeste algemene onderwerpen. - Varieert in formuleringen en voorkomt herhaling; hiaten in de woordenschat kunnen wel tot aarzeling en omschrijving leiden. nee nee nee ja nee Grammaticale beheersing - Vergissingen kunnen voorkomen bij complexe zinsvormen, maar zijn zeldzaam en worden meestal achteraf verbeterd. ja Vloeiendheid en verstaanbaarheid - Heeft een heldere, natuurlijke uitspraak en intonatie. - Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo. ja Monitoren en herstellen - Corrigeert waar nodig: als de spreker zelf opmerkt of aan de reactie van het publiek ziet dat hij zich vergist, kan hij zichzelf corrigeren. ja Oordeel ja 7x ja is B2 nee Advies: 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014 nee nee nee BIJLAGE 10.| Inhoudelijke toelichting bij presenteren op B2-niveau Afstemming op doel Afstemming op publiek Samenhang Woordkeuze en woordenschat Grammaticale beheersing Vloeiendheid en verstaanbaarheid Taalgebruik en toon: taalgebruik voor een publiek bestaand uit bijvoorbeeld vakgenoten (in de stageschool of op de opleiding) is anders dan voor jongeren of ouders. Spreektaal is anders dan schrijftaal. Consistente toon: als je verschillende tonen (bijvoorbeeld spreektaal en schrijftaal, familiair of formeel) door elkaar gebruikt is je toon niet consistent. Informatie en voorbeelden: de informatie en voorbeelden die jongeren en collega’s aanspreken kunnen verschillen. Signaalwoorden: voorbeelden van signaalwoorden: maar (tegenstelling) – ten eerste, ten tweede (opsomming) – concluderend, dus (geven conclusie aan) – zo, bijvoorbeeld (toelichtend verband) Verwijswoorden en verbindingswoorden: voorbeelden van verwijswoorden: die – dat – naar wie – waarnaar – daarop – eronder – daardoor. Voorbeelden van verbindingswoorden: omdat – doordat – maar – aangezien – hoewel – mits. Structuur van de tekst: een duidelijke structuur omvat bijvoorbeeld een inleiding, kern en slot. Logisch gedachtegang: geef relaties als oorzaak/gevolg en voor- en nadelen duidelijk aan. Gevarieerd: vermijd herhalingen. Trefzeker: een voorbeeld van trefzeker is het gebruik van het woord ‘bevorderingsregeling’ wanneer je spreekt over het overgaan naar een volgend schooljaar. Het woord ‘voortgangsregeling’ is in dit geval niet trefzeker. Relevante vaktaal Langere, samengestelde zinnen: denk bijvoorbeeld aan woordvolgorde, signaalwoorden. Articulatie: articulatie is de beweging in mond- en keelholte ten behoeve van spraakproductie. Dit gebeurt hoofdzakelijk met de tong, lippen, kaak en gehemelte. Tempo: niet te snel en niet te langzaam Volume: niet te hard en niet te zacht. Intonatie: beklemtoning om iets duidelijk te maken. De juiste intonatie laat een boodschap goed overkomen. Pauzes Monitoren en herstellen Doel: voorbeelden van doelen zijn: vermaken, overtuigen, informeren Opbouw: de opbouw van een presentatie waarvan het doel vermaak is, is anders dan een presentatie waarvan het doel is overtuigen of informeren. Taalgebruik: taalgebruik dat past bij een presentatie met het doel vermaak is anders dan bij informeren of overtuigen. Corrigeert waar nodig: als de spreker zelf opmerkt of aan de reactie van het publiek ziet dat hij zich vergist, kan hij zichzelf corrigeren. 2013-2014 - Studiewijzer VT 1.4 - DEFINITIEVE VERSIE 08-04-2014
© Copyright 2024 ExpyDoc