Download deze bijdrage in PDF

DE ZESDE STAATSHERVORMING: OPLOSSING OF SYMPTOOMBESTRIJDING?
Door Bart Maddens 10 april 2014
Het Instituut voor Constitutioneel Recht van de KU Leuven organiseerde op vrijdag 4
april 2014 een druk bijgewoond colloquium over de zesde staatshervorming. Het
Instituut heeft ter zake een solide reputatie. Ook de vorige staatshervormingen werden
via een soortgelijk colloquium grondig uitgebeend. De verslagboeken daarvan zijn nog
steeds essentiële referentiewerken. Maar vreemd genoeg kreeg het evenement van vorige
week nauwelijks weerklank in de media.
De uiteenzettingen waren natuurlijk erg technisch (dat was juist de bedoeling) maar hadden wel
degelijk nieuwswaarde. Heel wat eminente constitutionalisten waren immers erg kritisch over
deze staatshervorming. De titel van de conferentie was De Zesde staatshervorming: oplossing of
symptoombestrijding?. Maar de meeste sprekers neigden eerder naar het tweede antwoord.
Om te beginnen werd het historische of ‘copernicaanse’ karakter van deze staatshervorming door
een aantal sprekers sterk gerelativeerd. Deze staatshervorming is inderdaad zeer omvangrijk,
aldus Willem Verrijdt (referendaris bij het Grondwettelijk Hof), maar anderzijds kun je het
bezwaarlijk ‘de grootste staatshervorming ooit’ noemen aangezien de institutionele
basisstructuren overeind blijven en deze staatshervorming in conceptueel opzicht weinig
vernieuwend is. De complexiteit neemt wel exponentieel toe door het gebrek aan eenduidige
regels en het grote aantal uitzonderingen op de bevoegdheidsoverdrachten, die haaks staan op de
autonomiegedachte. Verrijdt verwacht dan ook een stortvloed van bevoegdheidsconflicten. Hij
vreest dat de staatshervorming een van zijn belangrijkste doelen, de ‘pacificatie’, voorbij zal
schieten.
Dit was ook de teneur van de uiteenzetting van Wouter Pas (Staatsraad bij de Raad van State),
die misschien wel het scherpst was in zijn kritiek. Hij had het over ‘autonomie, ja maar’: aan de
ene kant worden een groot aantal bevoegdheden overgeheveld naar de deelstaten, maar aan de
andere kant worden die nieuwe bevoegdheden via allerlei subtiele mechanismes ingeperkt. Er is
op tal van vlakken voorzien in een verplichte samenwerking tussen de overheden, waardoor er
een wederzijdse afhankelijkheid wordt gecreëerd en de federale overheid in bepaalde gevallen
zelfs een veto kan stellen. Vaak is de bevoegdheid van de deelstaten louter uitvoerend, terwijl de
normatieve bevoegdheid federaal blijft.
Het kwam niet als een verrassing dat Benjamin Dalle veel minder kritisch was over de
bevoegdheidsoverdrachten. Dalle is immers kabinetschef van staatssecretaris Verherstraeten en
een van de masterminds achter de staatshervorming. Toch viel het op dat ook hij niet helemaal
gerust lijkt te zijn over de mogelijke gevolgen van het inschrijven van het recht op kinderbijslag in
de Grondwet. Dit betekent dat er een standstill-principe wordt ingevoerd, waardoor de bestaande
kinderbijslag niet substantieel kan worden verlaagd door de deelstaten. Tijdens de parlementaire
bespreking rees de vraag in hoeverre dit de autonomie van de deelstaten inperkt, en er dus weer
sprake is van ‘autonomie, ja maar’. Dit werd door de institutionele meerderheid sterk
gerelativeerd. Maar Dalle hield zich opvallend op de vlakte hierover: 'De praktijk zal uitwijzen wat
de betekenis is van het standstill-principe,' zo stelde hij voorzichtig.
Frank Judo (advocaat in Brussel en lid van de Hoge raad voor Justitie) betoogde dat het
onderscheid tussen gemeenschappen en gewesten (artikel 1 van de Grondwet) geleidelijk aan een
andere invulling krijgt dan oorspronkelijk bedoeld. Het Brussels Gewest krijgt immers een aantal
culturele en persoonsgebonden bevoegdheden en wordt daardoor een gemeenschapsgewest. In
het geval van de gemeentelijke sportinfrastructuur gaat het daarbij eigenlijk om een ‘regularisatie’
van een eerdere bevoegdheidsusurpatie door het Brussels Gewest. Judo stak de draak met de
soms tegenstrijdige criteria die door de bijzondere wetgever worden gehanteerd om te bepalen of
het Brussels Gewest bevoegd is. In het geval van de sportinfrastructuur hangt het af van de
instantie die het initiatief neemt. Als dat de gemeente is, dan is het Gewest bevoegd. Maar in het
geval van de fameuze ‘biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang’ hangt het bizar genoeg
af van het publiek. De Zinnekensparade wordt een gewestelijke bevoegdheid omdat het publiek
daarvoor hoofdzakelijk Brussels is. De implicatie is dan wel dat die bevoegdheid logischerwijze
zou moeten verschuiven naar de Vlaamse Gemeenschap wanneer de Vlamingen van buiten
Brussel dit evenement massaal zouden bijwonen … Allen daarheen dus! Anderzijds
beklemtoonde Judo ook dat de staatshervormers een duidelijke rode lijn hebben getrokken bij de
onderwijsbevoegdheid: aan het principe dat dit een gemeenschapsbevoegdheid is wordt niet
getornd.
Uit de uiteenzetting van Gert Van der Biezen (juridisch adviseur in de Senaat) heb ik vooral
onthouden dat het met de hervormde Senaat nog alle richtingen uit kan. Zeker, de Senaat werd
qua bevoegdheden enorm gekortwiekt. De bicamerale procedure blijft beperkt tot een aantal
welomschreven institutionele aangelegenheden. De Senaat kan slechts in een beperkt aantal
gevallen wetten evoceren (d.w.z. vragen dat een in de Kamer goedgekeurde wet ook wordt
besproken in de Senaat), en bovendien wordt de lat daarvoor vrij hoog gelegd (een meerderheid
van de senatoren en eenderde in elke taalgroep). Daarbij komt dat senatoren enkel nog
schriftelijke vragen zullen kunnen stellen. En toch mogen we de Senaat niet te snel afschrijven.
Er zijn immers een aantal achterpoortjes waardoor de Senaat meer macht naar zich toe zou
kunnen trekken. Zo kan de Senaat wetten evoceren 'ter uitvoering van de bijzondere wetten'.
Maar dit is een rekbaar begrip, waardoor het aantal evoceerbare wetten potentieel zeer groot
wordt. Met andere woorden: als de Senatoren dat echt zouden willen, dan kunnen ze nog steeds
een niet onbelangrijke politieke rol spelen.
De spreker die het meest op politiek terrein kwam was Stefan Sottiaux (docent publiekrecht aan
de KU Leuven en advocaat in Antwerpen). Volgens hem staat het buiten kijf dat er een nieuwe
staatshervorming nodig is. Momenteel is de bevoegdheidsverdeling immers veel te
gefragmenteerd. Maar bovendien is het federale niveau onvoldoende democratisch gelegitimeerd.
Dus kun je in de toekomst twee richtingen uit: ofwel versterk je dit federale niveau, bijvoorbeeld
via een federale kieskring, ofwel bouw je het federale niveau verder af en ga je in de richting van
een confederatie. Sottiaux maakte verrassend weinig woorden vuil aan de federale kieskring, maar
had het bijna uitsluitend over de confederale optie. Hij maakte daarbij het onderscheid tussen een
zuivere confederatie en anderzijds de tussenvorm van een ‘Belgische Unie’ of een ‘Verenigde
Staten van België’, met een mix van federale en confederale elementen. Dit zou inhouden dat de
zogenaamde Kompetenz-Kompetenz (d.w.z. de bevoegdheid om bevoegdheden toe te wijzen) en de
soevereiniteit worden gedeeld tussen de deelstaten en de Unie. De deelstaten hebben elk een
eigen grondwet en sluiten op basis daarvan een Grondwettelijk Verdrag. In tegenstelling tot wat
het geval zou zijn in een zuivere confederatie, blijft België bestaan als internationale
rechtspersoon en blijft het dus lid van de EU. Het is opmerkelijk dat dit institutionele model van
Sottiaux in een aantal opzichten parallel loopt met dat van de N-VA.
Helemaal op het einde maakte staatssecretaris Servais Verherstraeten (CD&V) zijn opwachting.
Hij stak uiteraard voluit de loftrompet over de zesde staatshervorming, maar herhaalde ook zijn
pleidooi om in de nieuwe Senaat en in een nog op te richten institutioneel expertisecentrum snel
een volgende staatshervorming voor te bereiden. Verherstraeten was kennelijk in een opperbeste
stemming. Had hij het volledige colloquium bijgewoond, het zou anders geweest zijn.
Voor de op het colloquium getoonde presentaties, zie: http://www.law.kuleuven.be/icr/doc_6e_shv. Die
webpagina bevat ook een volledig en handig overzicht van alle wetteksten en de parlementaire voorbereiding van de
zesde staatshervorming.