Lees meer en download deze pdf!

COACHENDE GESPREKSVOERING
Coachend begeleiden
Hoe meer dat leren is afgestemd op de individuele mogelijkheden en wensen van de
leerlingen, hoe meer we ze ook verantwoordelijkheid durven nemen voor hun eigen
leerproces, des te beter verloopt dat leerproces.
Bij het werken met het Individueel Ontwikkelingsplan wordt het IOP nadrukkelijk in
interactie met de leerling samengesteld tijdens de individuele coachingsgesprekken.
Effectief onderwijs houdt in dat inhoud en tempo van het onderwijs mede worden
bepaald door het niveau, de belangstelling, de leerbaarheid en de mogelijkheden van
de individuele leerling. Een verschuiving van aanbod gestuurd onderwijs naar meer
vraaggestuurd onderwijs.
De leerling leert zijn eigen behoeftes, gevoelens en ideeën onder woorden te brengen.
Een leraar-coach bevordert de eigen verantwoordelijkheid, de zelfsturing, de motivatie
en stimuleert leerlingen eigen keuzes te maken. Coachend begeleiden betekent dat je
de leerling stimuleert om zelf creatief en oplossingsgericht te denken en de leerling
aanzet tot het maken van eigen keuzes in het leerproces door zelf werk te plannen, uit
te voeren en te evalueren.
Minder sturing door de leraar, meer door de leerling zelf. Hiermee wordt de leerling
eigenaar van zijn/haar leren. Deze uitgangspunten vergen van de leraar coachende
vaardigheden. Hierbij verschuift de rol van de leraar steeds meer naar die van coach.
De coaching is erop gericht dat de leerling op basis van reflectie komt tot
verantwoorde, realistische doelen. De leerling reflecteert tijdens het coachgesprek op
de doorlopen ontwikkeling en behaalde resultaten. Inzicht in eigen mogelijkheden is
van belang om tot verantwoorde keuzes te komen wat betreft toekomstige arbeid en
de leerinhoud die daar naar toe leidt. Samen met zijn mentor zet de leerling een
scholingsroute uit op basis van eigen belangstelling, mogelijkheden en
maatschappelijke eisen. De leerling kan eigen keuzes maken in het vormgeven van
zijn/haar leerdoelen. De leerling krijgt verantwoordelijkheid over het eigen leerproces.
In begeleidingsgesprekken zijn leraren van ouds her over het algemeen geneigd om
sterk te sturen, gericht op het probleem, georiënteerd op het geven van informatie, op
instructie, advies en beoordeling en veel minder op de beleving van de leerling. Het
efficiënt voeren van coachingssgesprekken vraagt specifieke coachende
gespreksvaardigheden van de leraren.
1
COACHENDE VAARDIGHEDEN
Begeleidingsgesprekken
Om de ontwikkeling van de leerling goed te volgen zijn begeleidingsgesprekken
wenselijk. Deze gesprekken zijn een afstemmingsinstrument voor vraag en aanbod
naar passend leren op maat. Tijdens het gesprek reflecteert de leerling met de leraar
op de doorlopen ontwikkeling. De besluiten die voortkomen uit deze gesprekken zijn
sturend voor de invulling van het onderwijsprogramma van de leerling. Ze geven
richting aan de keuzes in de individuele leerroutes. Vraaggestuurd onderwijs op maat
(in tegenstelling met aanbodgestuurd onderwijs) wordt gestuurd door de
ontwikkelingsvraag van de leerling.
Verantwoordelijkheid
De verantwoordelijkheid voor het realiseren van plannen ligt naar draagkracht zoveel
mogelijk bij de leerling. Help de leerling zelf oplossingen te vinden, bedenk geen
oplossing, maar doe zo veel mogelijk een beroep op zelfsturing. Dit versterkt respect
naar elkaar en leidt tot betrokkenheid en motivatie.
Het in een coachingsgesprek bespreekbaar maken van wensen, mogelijkheden of wat
eerder goed heeft gewerkt biedt perspectief en stimuleert om verandermogelijkheden
te exploreren. Het creëren van win-win situaties leidt tot een relatie met de leerling
waarbinnen de samenwerking centraal staat.
Vragende houding
Vragen stel je om de leerling te activeren zelf tot inzicht te komen en een oplossing te
bedenken. De vragen zijn zodanig dat er nieuwe informatie op tafel komt. Veelal zijn
dit de ‘’W-vragen’’ wie, wat, waar, wanneer (met uitzondering van waarom). Maar
ook: hoe en want. Het uiteindelijke doel is dat de leerling zelf tot inzicht komt. Via de
vragen leert de leerling zijn eigen behoeften, gevoelens en ideeën onder woorden te
brengen. Kom niet met ongevraagde adviezen, het is beter om door te vragen.
Houdingsaspecten
Het is allereerst belangrijk je in te leven in de leerling, door in je houding duidelijk te
laten merken dat je luistert en de ander respecteert. Oordeel niet over de ideeën en
gevoelens van de leerling. Je geeft de volle aandacht. Je neemt als het ware op wat de
leerling zegt, voelt of ervaart en je probeert mee te voelen en te ervaren wat hij/zij
voelt.
Je communicatie dient duidelijk, transparant en aangepast aan het ontwikkelings- en
communicatieniveau van de leerling te zijn. Je bent gericht op positief gedrag. Een
coachingsgesprek is gebaseerd op warmte, respect en belangstelling.
2
Je lichaamstaal correspondeert met je woorden, je bent dan congruent. Als je
betrokken bent bij de ander en echt luistert zal dit duidelijk te zien zijn aan je
luisterhouding: het oogcontact, knikken met het hoofd, naar voren leunen en
dergelijke. Een verschil in hoogte heeft invloed op de communicatie. Een geringere
lengte plaatst leerlingen in een ondergeschikte positie. Op gelijke ooghoogte zitten
stimuleert een gelijkwaardige uitwisseling.
Socratische dialoog
Met de socratische dialoog wordt een vragende houding bedoeld waarbij er vragen
worden gesteld die de leerling activeren zelf tot inzicht te komen of zelf een oplossing
te bedenken.
Het is een geleide ontdekkingstocht, een proces. De vragen zijn zodanig dat de leraar
niet gaat invullen voor de leerling, maar zo dat er nieuwe informatie op tafel komt.
Veelal zijn dit de W-vragen: wie, wat, waar, wanneer (met uitzondering van waarom).
Maar ook: hoe, en, want. Het uiteindelijke doel is dat de leerling zelf tot inzicht komt.
Via de vragen leert de leerling zijn eigen behoeften, gevoelens en ideeën goed onder
woorden te brengen.
Win-win
Win- win komt er kort gezegd op neer dat de wijze waarop beide partijen met elkaar
onderhandelen (lees: omgaan) beide partijen een bevredigend gevoel geeft. Beide
partijen krijgen het gevoel voor een deel hun "zin" te krijgen, of hebben een positief
gevoel bij het alternatief dat wordt geboden. Voor leraren is het creëren van win-win
situaties een uitdaging waarmee leerlingen worden gestimuleerd verantwoordelijkheid
te nemen naar vermogen. Het creëren van win-win situaties leidt tot een relatie met de
leerling waarbinnen de samenwerking centraal staat.
Spiegelen
De vaardigheid om terug te geven aan de leerling hoe hij/zij op jou overkomt en wat
zijn/haar gedrag bij je oproept of te weeg brengt. Het doel is de leerling inzicht te
geven in zijn houding en zo een beroep doen op zelfsturing.
Onder spiegelen wordt ook verstaan het bewust overnemen van het gedrag van je
gesprekspartner op een natuurlijke manier. In gesprekken kan heel bewust nonverbaal gespiegeld worden. Bijvoorbeeld door als iemand knikt ook kort te knikken. Als
je gesprekspartner meer actief gaat zitten, dat ook te doen. Als hij ontspannen
achterover leunt, ontspan je ook bewust.
3
Sturen en structureren
In de eerste plaatst doe je dit door in het begin van het gesprek goed door te hebben
wat het doel is van je gesprek. Naast regelmatig stilstaan bij het doel van het gesprek
kun je ook op andere manieren sturen. Als iemand wijdlopig is in het vertellen kun je
sturen door een samenvatting re geven en hier aan vast de overstap naar het volgende
onderwerp. Je kunt duidelijkheid geven in de volgorde van de gespreksonderwerpen.
Tijdsbewaking is ook een vorm van sturen in een gesprek.
Samenvatten op inhoud en gevoel
Als je in het coachingsgesprek voor je zelf wilt nagaan of je de leerling goed begrijpt,
kun je af en toe onderdelen van het gesprek op een natuurlijke manier samenvatten.
Dat geeft de leerling het gevoel van betrokkenheid en tegelijkertijd de mogelijkheid
om even na te denken of de meest belangrijke dingen gezegd zijn. Het effect van
samenvatten kan zijn dat de ander zich begrepen voelt in zijn verhaal of gevoel.
Wanneer de communicatie in een gesprek stokt (‘’Ja, maar…’’) ligt de reden dikwijls op
een ander niveau als de inhoud. Bijvoorbeeld op dat van de interactie of van
gevoelens. Op deze gebieden kan in het gesprek wellicht een doorbraak gemaakt
kunnen worden. Elke boodschap bevat een onderliggende gevoelsboodschap. Als je
die boodschap niet gepakt gaat iets wezenlijks in het gesprek verloren.
Ezelsbrugetjes
LSD
De basis van elk coachingsgesprek: Luisteren, Samenvatten en Doorvragen.
OEN
Wees een OEN: Open, Eerlijk en Nieuwsgierig.
OMA
Laat OMA thuis: geen Ongevraagde Meningen en Adviezen.
NIVEA
Geen NIVEA gebruiken: Niet Invullen Voor Een Ander.
4
GESPREKSFASEN
Opbouw gesprek
Per onderdeel van een gesprek kan de ruimteverdeling veranderen. Vrijwel elk
coachingsgesprek begint met ruimte geven aan de leerling en eindigt met een
afronding. De onderscheiden fasen zijn:
1. De opening
Voor het gesprek daadwerkelijk begint is er een non-verbale fase: je kijkt naar de
leerling, maakt oogcontact, misschien een glimlach. Aan de lichaamstaal kun je vaak
zien of iemand gemotiveerd is voor een gesprek. Je kunt dit herkennen aan: meer dan
eens naar jou kijken, open positie, glimlachen.
Een opening heeft als functie dat je beiden op je gemak voelt en tot een overeenkomst
komt over het gespreksdoel. Maak het doel van het gesprek duidelijk, laat weten wat
je intenties zijn in het gesprek.
2. De informatie-uitwisseling
Fasen:
 Oriëntatie
Je bekijkt het thema of het probleem zodat het voor beiden een heldere zaak
is.
 Verdieping
Je zoekt naar achtergronden, samenhang of gevolgen, je overstijgt een incident
en plaatst het in bredere context.
 Conclusie
Je maakt een afspraak of besluit een actie te ondernemen.
3. De afronding
Het is goed om aan te geven dat je nog een paar minuten hebt en je dan het gesprek
wilt stoppen. Een goede manier van het gesprek beëindigen is het laten herhalen of
laten samenvatten van de besproken gespreksonderwerpen en de afspraken die hier
uit voortvloeien. Wanneer je zelf een samenvatting geeft verzuim dan niet de leerling
te vragen of hij je samenvatting correct vindt. Nodig de leerling uit zijn mening over
het gesprek te geven.
De wijze waarop mensen afscheid van elkaar nemen, maakt vaak duidelijk hoe ze het
contact hebben gewaardeerd. Zorg er voor dat je bij het afscheid ruimte en aandacht
besteed aan de leerling zodat deze zich gerespecteerd voelt. Een goede afronding laat
de leerling niet met spanning en vragen achter.
5
INTERVENTIES
De ruimteverdeling
Van beslissende invloed voor het welslagen van een coachingsgesprek is de verdeling
van de gespreksruimte. Een gesprek is als het ware een verdeling van ruimte in
communicatie tussen twee personen. Iemand neemt veel ruimte in wanneer hij veel
aan het woord is, de ander in de rede valt en met veel nadruk spreekt. Ook kan iemand
de beschikbare ruimte in beslag nemen door de aard van zijn bijdrage. Wie een
opdracht geeft of een veroordeling uitspreekt neemt veel ruimte in, want hij laat bij de
ander geen eigen inbreng toe. Wie aandachtig zit te luisteren of samenvat, die geeft
ruimte.
Gespreksdoel en type gesprek
Het gespreksdoel bepaalt de ruimteverdeling. Tijdens een gesprek kan de
ruimteverdeling veranderen. Het type gesprek maakt het doel duidelijk. Bijvoorbeeld:

Kennismakingsgesprek;
je wilt de leerling leren kennen.

Oriënterend of diagnostisch gesprek;
je wilt achterhalen wat er met de leerling aan de hand is.

Helpend gesprek;
je wilt de leerling helpen en een probleem op lossen.

Adviesgesprek;
je geeft vanuit je deskundigheid raad aan de leerling.

Feedback-gesprek;
je helpt de leerling zich bewust te worden van zijn gedrag zoals dat door
anderen wordt waargenomen en ervaren.

Slecht-nieuwsgesprek;
je brengt de leerling een voor hem slecht bericht over.

Bemiddelingsgesprek;
je komt uit jezelf of op verzoek tussenbeide in een conflict tussen leerling en
leraar of tussen leerling en ouders.

Coachingsgesprek;
je wilt de eigen verantwoordelijkheid en zelfsturing ten aanzien van gedrag en
leren bij de leerling ontwikkelen.
6
Interventies
We onderscheiden twaalf interventies:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Zich open stellen
Luisteren
Terugkoppelen
Verhelderen
Vragend aansluiten
Sturen
Stimuleren
Vragend toevoegen
Informatie geven
Adviseren
Oordelen
Opleggen
Deze ordening heeft te maken met de ruimte verdeling. Wanneer je de eerste soort
interventie gebruikt laat je (vrijwel) alle ruimte aan de leerling. Met de laatste soort
interventie neem je (vrijwel) alle ruimte voor jezelf, zodat de leerling nauwelijks iets in te
brengen heeft.
Voor een coachende benadering gebruik je vooral de eerste vijf interventies; zich
openstellen,
stiltes toelaten, luisteren, terugkoppelen, verhelderen en vragend aansluiten. Deze
openheid naar leerlingen in de communicatie brengt diepgang in de relatie. De
gespreksruimte is na de eerste vijf interventies voor de leerling steeds geringer.
1. Zich open stellen / zwijgen
Op het eerste gezicht lijkt dit een weinig actieve interventie. Toch ben je wel degelijk in
actie. Je laat de leerling vertellen en toont zichtbare aandacht. Je kijkt de leerling aan
en toont je ontspannen. Je gaat bewust om met stiltes. Met dit zwijgen geef je de
leerling de ruimte. Je zwijgt omdat je goed wil begrijpen wat de leerling vertelt.
2. Luisteren
Hier gaat het meer om een waarneembare activiteit. Je luistert en geeft daarvan
signalen aan de leerling. Je knikt, glimlacht, fronst je wenkbrauwen. Je sluit aan wat de
leerling vertelt. Je laat merken dat je de leerling volgt en begrijpt door instemmende
geluiden en gebaren; knikken, mm/juist, ja, ja.
3. Terugkoppelen
Je laat de leerling horen dat je hem verstaat en begrijpt. Hieronder valt:
7



Parafraseren,
je vat in eigen woorden samen wat je de leerling hoorde zeggen. Door
benoemen van gevoelens die je bij de leerling waarneemt geef je hem nog
sterker het gevoel dat je naar hem luistert, dat je geïnteresseerd bent in hem
en dat je werkelijk meeleeft (je inleeft).
Resumeren,
je zet op een rijtje de zaken die de leerling heeft verteld.
Spiegelen,
het gedrag van de leerling benoemen en aangeven hoe het op je overkomt, wat het
bij je teweegbrengt. Door de leerling bewust te maken van zijn houding kun je een
beroep doen op zelfsturing.
Spiegelen kan ook door de houding op een natuurlijke manier over te nemen.
Bijvoorbeeld, als de leerling ontspannen achterover leunt, ontspan je ook bewust.
4. Verhelderen en confronteren
Je brengt een ordening aan, daardoor schep je overzicht in de veelheid aan feiten of
gevoelens die de leerling naar voren heeft gebracht. Wanneer je een tegenspraak
beluistert confronteer je de leerling hiermee. De bedoeling van een confrontatie is om
de leerling uit te dagen zich bewust te zijn van wat er werkelijk speelt.
5. Vragend aansluiten
Een vraag stellen die aansluit op wat de leerling zelf naar voren heeft gebracht. Je
gebruikt uitsluitend de feiten of gevoelens waarover de leerling spreekt. Je voegt niets
nieuws toe aan zijn verhaal, maar probeert eventuele onduidelijkheden te verhelderen
of meer details te horen.
6. Sturen
Aansluiten bij wat de leerling vertelt, maar je brengt een bepaald accent aan. Je geeft
een mogelijk verband aan tussen de verschillende dingen die de leerling naar voren
brengt. Je voegt je eigen inbreng of uitleg toe aan het verhaal van de leerling.
7. Stimuleren
Stimuleren is aanmoedigen en ondersteunen, soms ook prijzen. Je laat als het ware
zien hoe je de feiten of gevoelens van de leerling weegt. Of je probeert ze te
relativeren door ze in een ander licht te plaatsen.
8. Vragend toevoegen
Deze vraag komt niet voort uit het verhaal van de leerling, maar uit je eigen
referentiekader. Voor de leerling komt de vraag van buitenaf. Je raakt wellicht iets aan
waar de leerling niet aan heeft gedacht.
9. Informatie geven
Dit is een mededeling doen. Je vertelt iets uit eigen kennis, beleving of opvattingen.
8
Dit kan in de vorm van feedback, dus de leerling informatie geven over zijn gedrag en
over de effecten die hij daarmee oproept. Je geeft informatie zodat de leerling meer
zicht krijgt op zijn situatie. Je neemt nu meer initiatief en neemt meer gespreksruimte
in.
10. Adviseren
Je bent meer aan het woord en geeft advies. Het advies bevat informatie maar nu
meer de nadruk op een keuze. Bij raad geven kan dit meer of minder intens gebeuren:
suggereren, adviseren of aandringen. Met deze interventies wil je de leerling sturen in
een richting die je voor wenselijk houdt. Je houdt nog wel rekening met de behoeften
en mogelijkheden van de leerling.
11. Oordelen
Je geeft je eigen mening, waardeoordeel, visie ongeacht wat de leerling ervan vindt.
Hiermee geef je je visie op de waarde of onwaarde van de dingen die aan de orde zijn.
Met een oordeel stel je vanuit eigen criteria vast wat goed is en wat fout, wat
acceptabel is en wat verwerpelijk.
12. Opleggen
Je bepaalt de inhoud van het gesprek. De leerling kan alleen maar luisteren. Opleggen
wijst op verplichten. Waar een oordeel wellicht nog ruimte openlaat voor de andere
visie van de leerling, is die mogelijkheid hier definitief afgesloten. Voor inbreng van de
leerling is er geen ruimte meer.
Continuüm van interventies
inbreng, gedachte en ervaring
van de leerling
inbreng, gedachte en ervaring
van de mentor
1
zich
open
stellen
2
luisteren
3
terug
koppelen
4
verhelderen/
confronteren
5
6
vrasturen
gend
aansluiten
7
stimuleren
8
vragend
toevoegen
9
inforimatie
geven
10
adviseren
11
beoordelen
12
opleggen
9
Het effect van interventies
Afhankelijk van het doel van het gesprek gebruik je verschillende interventies. Het
onderscheid tussen de interventies helpt je bewust te zijn van je spontane reacties en
om je af te vragen of je interventies stroken met het doel dat je met het gesprek wilt
bereiken. Het is dus niet zo dat de interventies links op het continuüm beter zijn dan
de interventies rechts op het continuüm.
Links:
Wanneer je in een gesprek alleen interventies verricht links op het continuüm is er
grote ruimte voor de leerling om zich te presenteren.
Rechts:
Wanneer je interventies rechts op het continuüm toepast krijgt je visie veel aandacht,
terwijl de gedachten of gevoelens van de leerling nauwelijks ter sprake komen.
Midden:
Hier deel je de ruimte en vindt overleg plaats met de leerling.
Het kiezen van interventies
In je functie als leraar vervul je meerdere rollen. Wanneer gebruik je welke rol?
Hoe kijk je naar je eigen rolopvatting als leraar? Zie je jezelf meer als deskundige, als
adviseur of als begeleider van de leerling?

Deskundige
Leraren die zichzelf vooral zien als deskundige zijn sterk gericht op het oplossen
van problemen van de leerling. Zij stellen toevoegende vragen, oordelen over
de situatie en geven advies. Zij denken voor de leerling.

Privé- adviseur
Deze leraren wenden hun kennis en ervaring vooral aan om samen met de
leerling uit te zoeken wat onder de gegeven omstandigheden het beste gedaan
kan worden.

Begeleider/coach
Zij willen de leerling tot een grotere zelfstandigheid brengen. Zij bekwamen
zich om leerlingen te helpen hun verantwoordelijkheid te ontdekken en hun
eigen keuzen te maken.
Je bent een vakbekwame professional wanneer je de drie rollen bewust kunt inzetten.
De gekozen rol is afhankelijk van de situatie. Het gespreksdoel bepaalt de rol, de
ruimteverdeling en de keuze van de gespreksinterventies.
10
VRAAGTECHNIEKEN
Vragen
Vragen stellen en luisteren horen bij elkaar. Als je goed luistert weet je wat je moet
vragen. Goede vragen zijn essentieel in elk coachingsgesprek. Afhankelijk van het doel
formuleer je de vraag. Als je een mening wilt horen en wilt weten welke emoties je
gesprekspartner heeft, is een vraag die met ‘’Wat vind je van...’’ effectief. Als je
concrete informatie nodig hebt, kun je de vraag met een ander vraagwoord beginnen
(wanneer, hoeveel, waar...).
In coachingsgesprekken stel je heel veel vragen waarmee je de leerling probeert te
helpen zijn eigen gedachten, wensen en gevoelens op een rij te zetten. Door
vervolgens goed te luisteren en door te vragen, kan de leerling zijn doelen bepalen.
Alles wat hij zelf verzint, zal hij met meer verantwoordelijkheidsgevoel en
motivatie gaan doen dan wat jij hem adviseert. Zowel aan gesloten - als aan open
vragen zijn voor- en nadelen verbonden. Een van beide typen vragen is niet op
voorhand beter. Belangrijk is een bewust gebruik en waar nodig een juiste dosering en
afwisseling.
Gesloten vragen
Gesloten vragen zijn vragen die weinig ruimte laten om te antwoorden.
Voordelen
- Je kunt er snelle, gerichte en nauwkeurige informatie mee krijgen.
- Duidelijkheid en concreetheid bevorderd worden.
- Meestal eenvoudig te beantwoorden is.
Zeer bruikbaar bij:
- Als je een gesprek kort wilt houden of een breedsprakige leerling wilt intomen.
- Als je zakelijke gegevens moet verkrijgen.
- Als je de leiding van het gesprek sterk in de hand wilt houden.
Nadelen
Een meer afstandelijk gesprek…
- Het denken van de leraar overheerst.
- De leerling kan zich verstoppen achter korte, nietszeggende antwoorden.
Leerlingen die gesloten zijn zullen in eerste instantie beter uit de voeten kunnen met
oppervlakkige gesloten vragen. Gesloten vragen zijn goed te gebruiken om een gesprek
op gang te krijgen.
Open vragen
Vragen waar een onbeperkt aantal antwoorden op mogelijk zijn. Open vragen geven
de ander ruimte om te antwoorden en lokken de ander uit om meer te vertellen. Ze
vragen om uitleg, om een langer verhaal en laten vooral de ander zien dat je in
hem/haar bent geïnteresseerd. Open vragen zijn zeer bruikbaar bij wanneer je een
leerling of diens probleem wilt leren kennen en bij het opbouwen van een goede
relatie.
11
-
Voordelen
De leerling ervaart veel vrijheid, kan kwijt wat hij kwijt wil.
Het gesprek krijgt een sterk persoonlijk accent, de betrokkenheid van
weerszijden kan daardoor groeien.
Er komt veel informatie naar boven.
Nadelen
Een welbespraakte leerling kan met het gesprek op de loop gaan.
Een onzekere leerling kan zich door de grote aangeboden ruimte zich afvragen
wat je nu eigenlijk van hem wilt.
Toonvragen
Dit zijn vragen waarvan de vrager het antwoord kent maar de bevraagde de kans geeft
zijn kennis te tonen. Een zeer gebruikelijke techniek in het onderwijs. Echter in een
coachingsgesprek is voorzichtigheid geboden, omdat de leerling zich getest kan gaan
voelen.
Retorische vragen
Vragen waarop het antwoord voor vrager en bevraagde duidelijk is en ze dat van
elkaar weten, met als doel om de leerling een gevoel van zekerheid te geven.
Doorvragen
Vragen die op een opmerking, een zinsdeel doorgaan. De meest gebruikelijke manier
van doorvragen is door op een vragende toon een woord uit een zin te herhalen,
waarmee de ander gestimuleerd wordt op dat onderwerp dieper in te gaan. Een goede
manier om dieper contact te maken.
Waarom-vraag
In een coachingsgesprek werkt de waarom-vraag vaak minder goed. Nadelen:
- Het wordt heel vaak beschuldigend opgevat.
- Het doet een beroep op een verstandelijke motivering en lijkt een
gevoelsargument uit te sluiten. De waarom-vraag trekt het gesprek in een
verstandelijke sfeer.
Oneigenlijk gebruik van de vraagvorm
De bedoeling van een vraag in een coachingsgesprek is informatie te krijgen over een
gebeurtenis, of over het denken en beleven van de leerling. Als dit niet het geval is kun
je beter de vraagvorm vermijden. Zorg er voor dat vragen niet in werkelijkheid
interventies zijn als adviseren, informatie geven en beoordelen.
12
FEEDBACK
Effectieve feedback
Feedback is onmisbaar bij het coachen van leerlingen. Feedback is een boodschap
geven over het gedrag of de prestaties van de leerling. Je moet zo nu en dan zeggen
dat het gedrag of werk van de ander niet in orde is, of juist heel erg goed is. Feedback
bestaat uit vier stappen:
1.
2.
3.
4.
Je maakt duidelijk om welk concreet gedrag het gaat.
Je zegt wat het effect is: op jezelf, op de ander(en), op de situatie.
Je vraagt of de ander dit zich kan voorstellen, er begrip voor heeft.
Je verkent samen oplossingen of achtergronden
Effectieve feedback geven vergt zowel communicatieve vaardigheden als een juiste
opvatting met betrekking tot omgaan met mensen. De kern van feedback geven is dat
je het zo geeft dat de ander duidelijk krijgt wat je bedoelt en merkt dat je oprecht
luistert. Dit met echte belangstelling voor de ander. Gespeelde interesse herkent de
ander vroeg of laat als onecht gedrag. Wil je begrijpen wat iemand bedoelt, dan zul je
je moeten verplaatsen in diens belevingswereld. Goede feedback is:





objectief en feitelijk,
oordeelt niet,
gaat uit van je eigen probleem,
geeft de ander stof tot nadenken,
laat de ander in zijn waarde (en leidt daardoor zelden tot conflicten).
Positieve en kritische feedback
Dit geef je als je het gedrag van de ander positief waardeert. Het gebeurt vaak
onbewust, zowel verbaal als non-verbaal. Non-verbale positieve feedback is: een
glimlach, wat meer oogcontact, andere non-verbale signalen die wijzen op
toenadering.
Verbale positieve feedback is bijvoorbeeld een complimentje geven. Het is voor
leerlingen belangrijk om regelmatig oprechte positieve waardering te krijgen. Geef
hierbij niet alleen maar aan: ‘’Dat doe je goed’’, maar daarbij altijd waarom je dit vindt
zodat de ander er een leermoment van kan maken.
Kritische feedback geef je wanneer je het gedrag van de leerling als minder wenselijk
ervaart.
Ik-boodschap
Een belangrijke vaardigheid bij het geven van feedback is het gebruik van de ikboodschap. Met een ik-boodschap houd je de interpretatie van (het gedrag van) de
ander en de consequenties ervan voor jou, duidelijk bij jezelf. Als er een
samenwerkingsprobleem ontstaat, is niet de ander fout, maar dat wat die ander op
zijn manier deed vormt voor jou een probleem.
13
Een jij-boodschap zegt: jij doet iets fout. Een ik-boodschap nodigt de leerling uit om
begrip op te brengen voor jouw kant van de zaak. Ik-boodschappen bestaan uit de
volgende drie elementen:
 Een concrete omschrijving van het gedrag/de situatie waarin je je niet prettig voelde;
 De gedachten en/of gevoelens die jij toen had.
 Het effect van dat gedrag/situatie voor jou.
FASEN IN EEN GESPREK
1. De opening
De functie van deze fase is dat de gesprekspartners zich ontspannen en met elkaar in
contact komen. Voor het gesprek daadwerkelijk begint is er een non-verbale fase: je
kijkt naar de ander, maakt oogcontact, glimlacht, geeft de ander een hand en neemt
plaats naast de ander.
Aan de lichaamstaal van de ander kun je vaak wel zien of iemand gemotiveerd is voor
een gesprek. Je kunt dit herkennen aan: meer dan eens naar jou kijken, open positie,
fatsoeneren van kleding, glimlachen, contact maken met, of wrijven over een eigen
lichaamsdeel.
2. De informatie-uitwisseling
In een functioneel gesprek zoals een begeleidingsgesprek, werkt het vaak het beste als
je direct na de openingsfase concreet wordt. Twee dingen zijn hierbij van belang:


Je geeft het doel van het gesprek weer. Zorg ervoor dat je het op een manier
verwoordt dat de ander zich direct betrokken voelt.
Je geeft aan hoeveel tijd het gesprek duurt.
De volgende fasen zijn te onderscheiden:
Oriëntatie
Het thema of het probleem wordt nader bekeken, zodat het voor beiden een
heldere zaak is.
Uitdieping
Door te zoeken naar achtergronden, samenhang of gevolgen. Een incident wordt
overstegen en geplaatst in bredere context.
14
Conclusie
Dit volgt logisch uit de voorgaande stappen. Het kan gaan om een besluit of een te
ondernemen actie.
3. De afronding
Het is goed om aan te geven dat je nog een paar minuten hebt en je dan het gesprek
wilt stoppen. In veel gevallen wordt aan het eind van het gesprek nog iets gezegd of
gevraagd wat erg belangrijk is, en wat men niet eerder durfde te vragen. Een goede
manier van het gesprek beëindigen is het laten herhalen of laten samenvatten van de
besproken gespreksonderwerpen en de afspraken die hier uit voortvloeien.
Wanneer je zelf een samenvatting geeft verzuim dan niet de leerling te vragen of hij je
samenvatting correct vindt. Waar nodig een opmerking over het verloop van het
gesprek.
De wijze waarop mensen afscheid van elkaar nemen, maakt vaak duidelijk hoe ze het
contact hebben gewaardeerd. Zorg er voor dat je bij het afscheid ruimte en aandacht
besteed aan de leerling zodat deze zich gerespecteerd voelt.
NIET-VERBALE SIGNALEN
Lichaamstaal
Signalen die de leerlingen uitzenden:






De plaats die hij kiest ten opzichte van de mentor (dichtbij, veraf en dergelijke).
De houding van zijn lichaam (samengetrokken, gestrekt).
Zijn gebaren (van handen, armen, voeten).
Zijn gezichtsuitdrukking (ogen, wenkbrauwen, lippen).
Zijn stem (geluidssterkte, toonhoogte, tempo).
Zijn wijze van vertellen (omslachtig, staccato, pauzes).
Belangrijk is in je communicatie dat je lichaamstaal correspondeert met je woorden, je
bent dan congruent.
Waarnemen en interpreteren
‘’De leerling zat er ongeïnteresseerd bij.’’ Hij keek me angstig aan.’’ Ze maakte een
gespannen indruk.’’ Dit zijn geen waarnemingen maar interpretaties van
waarnemingen. Een interpretatie hoeft niet de werkelijke beleving van de leerling te
dekken.
Niet verbale signalen hebben 3 functies:



Ondersteuning van verbale communicatie.
Overbrengen hoe de onderlinge relatie wordt ervaren.
Overbrengen van emotionele stemming
15
GESPREKSNIVEAUS
De inhoud
Het onderwerp waarover je met elkaar praat. Het doel van het gesprek is doorgaans
gelegen in de inhoud.
De procedure / de vorm
Aan het begin afspreken waar het gesprek over zal gaan en een conclusie aan het
gesprek koppelen.
De interactie
De wijze waarop de leraar en de leerling met elkaar omgaan in het gesprek.
De gevoelens
De beleving van de gesprekspartners tijdens het gesprek.
Elke boodschap bevat een onderliggende gevoelsboodschap. Als die boodschap niet
wordt opgepakt gaat iets wezenlijks in het gesprek verloren. Wanneer de
communicatie in een gesprek stokt (‘’Ja, maar…’’) ligt de reden dikwijls op een ander
niveau als bijvoorbeeld de inhoud. Bijvoorbeeld op dat van de interactie of van
gevoelens, op deze gebieden kan in het gesprek wellicht een doorbraak gemaakt
kunnen worden.
Communiceren
Assertief communiceren
Assertief communiceren is eerlijk vertellen wat je denkt en voelt wat op dat moment
en situatie van belang is, op een zodanige manier dat de ander zich gerespecteerd
voelt. Je houdt rekening met de ander en stelt je gelijkwaardig op.
Subassertief communiceren
Dit wil zeggen niets of weinig zeggen over je eigen wensen, gevoelens en gedachten. In
de non-verbale communicatie blijkt sub assertiviteit uit een zachte stem, snelle
verbreking van oogcontact, lichamelijke onrust of juist heel weinig beweging, wat te
samen wijst op het willen bewaren van afstand in non-verbaal opzicht.
Agressief communiceren
Duidelijk en snel opkomen voor eigen behoeften, gevoelens en gedachten. In stellige
algemene taal een eigen mening uiten ten koste van de ander. In de non-verbale
communicatie blijkt dit uit een min of meer dreigende lichaamshouding, een openlijk
boze intonatie, of juist een heel afgemeten stemgeluid.
[email protected]
www.soschoolontwikkeling.nl
16