Voortgezet verblijf en aannemelijkheid mensenhandelrelaas

Centrum Kinderhandel Mensenhandel
03-09-2014
Op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel (B8/3 Vreemdelingencirculaire) hebben
slachtoffers van mensenhandel recht op drie maanden bedenktijd om te beslissen of ze wel of
niet aangifte van mensenhandel willen doen. Wanneer zij aangifte doen, krijgen ze een
tijdelijke verblijfsvergunning. Als de strafzaak succesvol is en de dader veroordeeld wordt of
wanneer de strafzaak langer dan drie jaar duurt, kunnen slachtoffers voortgezet verblijf
(verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk, B9 Vreemdelingencirculaire) krijgen. Het is
ook mogelijk om op grond van bijzondere individuele omstandigheden voortgezet verblijf te
krijgen. Dan wordt gekeken naar bijvoorbeeld risico van represailles, risico van vervolging
in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie en de mogelijkheden van
sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.
Zo staat de regeling op papier, zo heeft de wetgever hem opgesteld. In de praktijk blijkt dat
geen correcte uitwerking wordt gegeven aan deze regelgeving en dat de IND beleid maakt
dat in strijd is met de Vreemdelingencirculaire. In deze artikelenreeks zullen verschillende
problemen met en rond de verblijfsregeling mensenhandel en het voortgezet verblijf
besproken worden.
Voortgezet verblijf en aannemelijkheid mensenhandelrelaas
Het CKM merkt dat het voor slachtoffers van mensenhandel steeds moeilijker wordt om
voortgezet verblijf te krijgen. Het werd al steeds moeilijker voor een slachtoffer om te
bewijzen dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Maar nu heeft de IND
tijdens een zitting van één van de cliënten van het CKM afgekondigd dat de ze alleen nog
maar naar bijzondere individuele omstandigheden gaat kijken als het mensenhandelrelaas
aannemelijk is. Een extra te nemen hindernis in het al moeilijke voortgezet verblijf. Of dit
beleid echt zo nieuw is, is overigens de vraag. Al in een uitspraak van de rechtbank Den Haag
van eind vorig jaar komt dit beleid naar voren:
‘Verweerder heeft in het bestreden besluit primair het standpunt ingenomen dat aanleiding
bestaat om aan de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas te twijfelen omdat eiseres
op essentiële onderdelen verklaringen heeft afgelegd, die niet met elkaar overeenkomen,
zodat zij reeds daarom niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf.’ (Rechtbank Den
Haag, ECLI:NL:RBDHA:2013:19521, 31 december 2013)
‘Aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas’ is schijnbaar noodzakelijk voordat een
slachtoffer in aanmerking kan komen voor voortgezet verblijf. Dit criterium is nergens terug
te vinden. Niet in B9/10 van de Vreemdelingencirculaire, niet in de Bijlage van de IND of
ergens anders. Wat wel in de Vreemdelingencirculaire staat over voortgezet verblijf op grond
van individuele omstandigheden:
‘Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een
verblijfsvergunning als:
• de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de
gronden die onder 1 tot en met 3 zijn beschreven; en
• de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden
niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.’
De wetgever zegt hier vreemdeling en niet slachtoffer mensenhandel laat staan slachtoffer
mensenhandel waarvan slachtofferschap aannemelijk is. Met andere woorden, een
vreemdeling kan voortgezet verblijf krijgen als hij heeft onderbouwd dat op grond van
bijzondere individuele omstandigheden niet van hem kan worden gevergd dat hij Nederland
verlaat.
Nieuw beleid van de IND wat niet naar buiten gecommuniceerd wordt. Nieuw beleid terwijl
met de wijziging van de Vreemdelingenregelgeving uitdrukkelijk gezegd is dat geen
inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd. Het voortgezet verblijf is opnieuw moeilijker
geworden. Want dat de IND streng om zal gaan met de aannemelijkheid van het
mensenhandelrelaas blijkt uit de volgende uitspraken van de rechter:
‘De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat eiseres op essentiële
onderdelen van haar mensenhandelrelaas tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat
daarom het gehele relaas niet aannemelijk is (Rechtbank Den Haag,
ECLI:NL:RBDHA:2013:19521, 31 december 2013)
En:
‘Hoewel verweerder op dit punt meerdere tegenstrijdigheden aanneemt, constateert de
rechtbank dat slechts sprake is van één -miniem- verschil in de verklaringen van eiseres, die
bovendien betrekking heeft op een enkel detail in haar relaas. Daarbij acht de rechtbank van
belang dat dit detail geen afbreuk doet aan de verklaringen over de omstandigheid dat
eiseres door [naam 5] werd gedwongen seksuele handelingen te verrichten met anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit enkele geconstateerde verschil onvoldoende voor de
conclusie dat hiermee aannemelijk is dat eiseres een onwaar mensenhandelrelaas heeft
verteld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt.’ (Rechtbank Den Haag,
ECLI:NL:RBDHA:2013:19099, 22 november 2013)
Verklaringen worden naast elkaar gelegd en het slachtoffer wordt afgestraft op de geringste
tegenstrijdigheid, zo blijkt uit deze uitspraken. Als de IND haar nieuwe beleid wil hanteren
dan zal ze ook beleid moeten maken op de manier waarop het mensenhandelrelaas getoetst
moet worden. Een sepot betekent niet dat er geen sprake is van mensenhandel en
tegenstrijdigheden en inconsistenties in verklaringen zijn juist niet ongewoon voor
slachtoffers van een traumatische gebeurtenis als mensenhandel. Als de IND haar strenge
werkwijze voortzet dan holt ze daarmee het voortgezet verblijf nog verder uit tot het niets
meer is dan een lege huls.