Armoede in Beweging - Steunpunt Algemeen Welzijnswerk

Aanbevelingen uit het project ‘Armoede in Beweging’
Aan het einde van de projectoproep Armoede in Beweging achtte de stuurgroep1
het zinvol om een aantal aanbevelingen en knelpunten te formuleren ten aanzien
van het beleid. Na een situering van de projectoproep gaan we achtereenvolgens
in op de belangrijkste vaststellingen, de randvoorwaarden bij de projectoproep en
tot slot bundelen we de belangrijkste conclusies.
De projectoproep ‘Armoede in beweging’
De projectoproep kaderde in de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen ‘voeding en
beweging’ van de Vlaamse overheid en had als doel het thema ‘beweging’ binnen
te brengen in bestaande werkingen met of voor mensen in armoede.
De kernelementen van de oproep waren:
• steun verlenen aan projecten die via beweging de gezondheid van mensen
in armoede bevorderen;
• de drempels, die mensen in armoede ervaren voor beweging en deelname
aan bewegingsactiviteiten, verlagen met lokale initiatieven; sociaal contact
en positieve ervaringen staan hierbij centraal;
• samenwerking tussen de domeinen welzijn en gezondheid;
• inspelen op de eigenheid van kansengroepen en vertrekken van hun
noden en leefwereld;
• lokaal innovatief werken en duurzaamheid nastreven.
De projectoproep liep over drie jaren (2012-2013-2014). Elk lokaal project liep
over minstens één jaar.
Doelstellingen van de projecten en van de Vlaamse overheid
Het Agentschap Zorg en Gezondheid stelde als einddoelstelling de ‘fysieke
gezondheidswinst’ voorop. Dit was voor de voor de meeste projecten eerder een
bijzaak, zeker bij het opstellen van haalbare doelstellingen binnen een
projectperiode van 1 tot 2 jaar. Vaak definieerden zij ‘gezondheidswinst via
beweging’ breder dan louter ‘fysieke gezondheidswinst’. Het doorbreken van
sociaal isolement, het versterken van zelfwaardegevoel en zelfvertrouwen waren
voor de projecten ook vormen van gezondheidswinst, zij het eerder psychisch.
Leden van de stuurgroep: Ludo Serrien van Steunpunt Algemeen Welzijnswerk vzw, ,
Bruno Buytaert van VIGeZ vzw, Griet Biels van Netwerk tegen Armoede vzw, Piet Van der
Sypt van ISB vzw, Veerle Cortebeeck van VVSG en Tatjana Van Driessche van Demos vzw
1
Projecthouder
Opdrachtgever
Een verklaring hiervoor is dat zowat alle projecten geënt waren op een
groepsdynamische aanpak op maat van de doelgroep mensen in armoede.
Ontwikkelen van methodieken en beleidsoverschrijdende samenwerking
Het innovatieve was vooral terug te vinden in de samenwerking met actoren uit
verschillende domeinen: sociale organisaties, sportactoren en gezondheidspromotoren werkten lokaal samen. Deze samenwerking wordt vooral gevoed
vanuit het lokale niveau. Het beleidsoverschrijdend denken start hier, doordat er
vertrouwen en kennisuitwisseling ontstaat door het samenwerken binnen een
project.
Dit innovatief werken heeft wel een zekere tijd nodig, om via trial and error de
juiste vorm te vinden. Ook het afstemmen met andere partners neemt tijd in
beslag.
De mogelijkheid om bestaande methodieken te implementeren wordt niet in
vraag gesteld, deze instrumenten hebben een duidelijke meerwaarde. We hebben
wel vastgesteld dat, in het werken met mensen in armoede, er een verschuiving
nodig is van het louter toepassen van methodieken naar het aanpassen van
methodieken om een positief effect te realiseren. Het innovatieve element binnen
een aantal projecten was juist deze vertaalslag. Dit was bijvoorbeeld het geval bij
de “Start To…”-activiteiten. De initiële insteek van deze methodiek – ‘voor jezelf
uitdagende mikpunten voorop stellen’ - werd gewijzigd naar het creëren van een
goed gevoel om in een traject in te stappen en geleidelijk aan hierin mikpunten te
verwerken om dit traject te structureren, als individu en als groep.
Binnen de omgevingscontext van de doelgroep en omdat het ‘goed in je vel
voelen’ bij mensen in armoede minder dan gemiddeld aanwezig is, blijkt de
nadruk op dit participatieve onderdeel dan ook een kritische succesfactor te zijn.
Een factor die overigens wel enige tijdsinvestering en continuïteit vraagt.
Verschillen in gehanteerde begrippen
We stelden vast dat bepaalde begrippen in de initiële opdrachtomschrijving en de
uitvoering in het werkveld verschillend geïnterpreteerd worden. Begrippen
worden in een beleidscontext vaak gebruikt om een afbakening te maken binnen
bevoegdheden en doelstellingen, terwijl de praktijkorganisaties deze begrippen
eerder invullen om ze concreet inzetbaar te maken binnen hun opdracht.
Dit leidde op drie verschillende vlakken tot verschillende perspectieven en tot
verwarring:
• ‘beweging’ versus ‘sport’ versus ‘omgaan met sedentair gedrag’
• ‘fysieke gezondheid’ versus ‘psychische gezondheid’
• ‘gezondheid’ versus ‘welzijn’
Projecthouder
Opdrachtgever
Een ééndimensionale benadering van gezondheid, in casu fysieke gezondheid,
was voor de projecten moeilijk te verantwoorden. Vooral ook omdat er binnen de
projectoproep gesteld werd dat participatief werken2 belangrijk was, en dat de
methodiek moest aansluiten bij de leefwereld van mensen in armoede.
In de term gezondheid zat voor de indieners zeker een fysiek aspect, maar
evengoed een welzijnsaspect.
De scope eigen organisatie overstijgen
Voor de projecten werd samenwerking vooropgesteld tussen organisaties die
werken met de doelgroep van mensen in armoede, een bewegingspromotor en
een gezondheidspromotor. Bij het bereiken van de doelgroep is het overstijgen
van de scope van elke partner een win-winsituatie. Een vereniging waar armen
het woord nemen kan haar begeleidende rol ten volle opnemen wanneer de
sportdienst de sportieve activiteit begeleidt. De sportdienst van haar kant kan
door deze ervaring leren uit de randvoorwaarden voor een succesvolle activiteit.
Een LOGO kan dan weer haar gezondheidsdoelstellingen realiseren in
samenwerking met de expertise van de sociale organisatie, enzovoort.
De projecten zijn in de uitvoering van dit samenwerkingsverband geslaagd.
Meerdere projecten gaven bij de afronding aan dat de opgezette samenwerking
een basis was om in de toekomst nog projecten te realiseren. Belangrijk voor een
goede samenwerking is de aanwezigheid van een ‘trekker’ en een duidelijke
rolafbakening. Deze trekkersrol opnemen bleek voor de meeste organisaties geen
probleem te zijn, dankzij de inzet van de projectmiddelen die dit mogelijk
maakten. Doch, na de projectperiode konden de meeste projecten geen
continuïteit realiseren omdat hiervoor onvoldoende reguliere middelen waren. Dit
gaat in eerste instantie over het kunnen vrijmaken van de nodige personeelstijd.
Het is een spijtige vaststelling dat intersectoraal werken vaak afhankelijk is van
tijdelijke middelen van projectoproepen zoals Armoede in Beweging en van
participatieprojecten.
De duurtijd van de projecten
Enkele ingediende projecten waren reeds geënt op bestaande projecten die al de
weg kenden naar financiering (bvb. ‘Bewegen op Voorschrift’, ‘Wijkcentrum De
Kring’). Zij zochten financiering om hun werking verder te kunnen ontplooien en
uitbreiden om ergens financieel te kunnen landen binnen een langdurige
2 In deze nota beschouwen wij participatief werken als het geheel van werkvormen waarbij
vraaggerichtheid, laagdrempeligheid en betrokkenheid van de doelgroep bij het volledige
proces centraal staan.Dit staat tegenover aanbodgerichte methodieken.
Projecthouder
Opdrachtgever
financiering. Voor deze initiatieven kaderde de projectaanvraag in aan een
zoektocht naar het genereren van duurzame financiering en verankering.
De andere indieners waren nieuwe samenwerkingsverbanden. De minimum
duurtijd van één jaar was een goede vereiste. Maar zelfs één jaar looptijd bleek
meestal te kort te zijn om een innovatieve én meetbare aanpak neer te zetten.
De actoren uit de verschillende domeinen moesten elkaar nog leren kennen; een
‘aftastronde’ vormde de basis voor verdere samenwerking. Maar vooral voor de
doelgroep van mensen in armoede is één jaar zeer kort. In elk project kwam naar
voor dat bij het werken met mensen in armoede een procesmatige begeleiding
nodig is. Dit staat haaks op een beweegaanbod waar bijvoorbeeld heel wat
middenklassers op intekenen (product).
Niet alleen met de doelgroep maar ook met de partners moet een proces afgelegd
worden. Zo stelden we vast dat projecten met partners die al in een netwerken
betrokken waren, een voorsprong konden nemen in de methodiekontwikkeling.
Zij hadden immers al afspraken over de verschillende rollen van de partners en
konden daardoor meer evenwicht realiseren tussen proces en product. Dat dit de
projecten waren die al opgestart waren voorafgaand aan de projectoproep, is
geen toeval.
De verwachtingen die gesteld werden aan (kandidaat-)projecten waren hoog.
Vooral de verwachting dat er doorstroming naar een regulier aanbod zou
gerealiseerd worden binnen een termijn van 1 à 2 jaar, bleek voor vele projecten
te hoog gegrepen. De ervaringen van de projecten met het overwinnen van
bepaalde drempels en het nemen van noodzakelijke tussenstappen, kunnen het
beleid waardevolle informatie opleveren.
De wijze van evalueren
Er was een duidelijk spanningsveld merkbaar tussen de methodiek van
participatief werken en het hanteren van het vooropgestelde evaluatiedesign van
het wetenschappelijk onderzoek. Dit was vooral merkbaar bij de projecten die pas
werden opgestart na de goedkeuring binnen de projectoproep Armoede in
Beweging. Het idee van ‘hiermee te beginnen’ en ‘daarmee te eindigen’, stond
vaak haaks op de noodzaak om participatief werken. Projecten die de eerste
ontwikkelingsfase reeds achter de rug hadden vooraleer ze in de projectoproep
werden opgenomen, hadden hier minder mee te kampen. Hun concept was al
beter ontwikkeld, zodat voor hen was de wetenschappelijke evaluatie dan ook
een meerwaarde opleverde.
Het is een zeer moeilijke evenwichtsoefening om enerzijds de ontwikkeling van
methodieken te stimuleren en anderzijds ook evaluatiecriteria aan de projecten
op te leggen, waarbij een voor- en een nameting moet plaatsvinden.
Projecthouder
Opdrachtgever
Daarom pleiten we bij dergelijke participatieve projecten voor een aangepast
evaluatiedesign, dat de lokale haalbaarheid den de evaluatiecriteria van het
Vlaamse beleid met elkaar verzoent.
Randvoorwaarden
Voor het welslagen van dergelijke projecten over ‘bewegen en mensen in
armoede’, kan de Vlaamse Overheid de randvoorwaarden voor het ontwikkelen
van succesvolle methodieken beïnvloeden.
Van lokale projecten wordt in de eerste plaats gevraagd dat er cliëntgericht
gewerkt wordt. De inzet van specifieke expertise is echter een reële meerwaarde
voor de doelgroep, het lokale beleid en de partnerorganisaties. Dit vraagt een
sector-overschrijende aanpak, die door de bovenlokale opdeling tussen de
verschillende bevoegdheden en beleidsdomeinen vaak wordt bemoeilijkt. Een
intersectorale praktijk vraagt m.a.w. op Vlaams niveau ook een inzet vanuit
meerdere bevoegdheden. Zolang er bovenlokaal schotten blijven bestaan tussen
gezondheid (‘bewegen als doel’), welzijn (‘bewegen als middel’) en sport (‘recht
op sportbeoefening’), verwachten wij dat er binnen een dergelijke projectoproep
een kloof zal blijven bestaan tussen de verwachtingen en de doelstellingen van
het beleid en die van het werkveld. Een suggestie zou kunnen zijn om binnen het
werken met projectoproepen meer aandacht te geven aan beleidsdomeinoverschrijdende initiatieven, die nadruk leggen op participatie en vraaggericht
werken.
Organisaties stimuleren om buiten hun kernopdrachten nieuwe initiatieven op te
zetten, zou in de eerste plaats moeten gefaciliteerd worden, naast een goede
ondersteuning van algemene basiswerkingen, waarop specifieke projecten op
kunnen geënt worden.
Projecthouder
Opdrachtgever
Conclusies
1. Van toepassing naar aanpassing van methodieken
In plaats van te focussen op ‘vernieuwende’ methodieken om doelgroepen te
bereiken met bestaande methodieken, moet de expertise van
doelgroeporganisaties kunnen worden ingezet op een aanpassing van een
bestaand naar een doelgroeprelevant aanbod.
2. Een langere projecttermijn
Een projectoproep die mikt op beleidsdomein-overschrijdende samenwerking en
bereik van nieuwe doelgroepen, vereist een inloopperiode en een projectlooptijd
van minstens 3 jaar.
3. Beleidsdomein-overschrijdende samenwerking
Dit blijkt een absolute meerwaarde voor het bereiken van geïsoleerde
doelgroepen. Hiervoor moet zowel op lokaal als op Vlaams niveau het
beleidskader worden aangepast en afgestemd. De rigide invalshoek van gesloten
beleidsdomeinen strookt niet met de brede, laagdrempelige en integrale
benadering die nodig is voor de doelgroep
4. Meetbaarheid en evaluatie vanuit een breder vizier
Verwachtingen naar meetbaarheid en doelstellingen zijn niet uit den boze, maar
moeten naast het resultaat ook het proces in kaart brengen. Het is belangrijk om
de fysieke gezondheid van mensen in armoede niet enkel te benaderen als een te
bereiken resultaat, maar ook als een doelstelling binnen participatieve
methodieken
Aan langere termijn projecten kan er ook een meer aangepast evaluatiedesign
voor participatieve projecten gekoppeld worden. Hierbij is ondersteuning door
een onderzoekspartner of deskundige organisatie wel essentieel.
5. Oog voor randvoorwaarden
De Vlaamse Overheid heeft een aantal randvoorwaarden voor het welslagen
participatieve en integrale gezondheidsprojecten voor mensen in armoede zelf in
handen. Vooral het afstemmen van visie, regelgeving, timing, projectoproepen,
evaluatie… tussen belendende beleidsdomeinen als sport, gezondheid, welzijn en
vrije tijd, is van groot belang.
Omdat dit intersectoraal werken zich onttrekt aan één beleidsdomein, wordt deze
nota ook bezorgd aan de agentschappen van belendende beleidsdomeinen (sport,
armoedebestrijding), evenals aan de adviesgroep Voeding en Beweging.
Projecthouder
Opdrachtgever