5.2 Tjeempie!

5.2 Tjeempie!
Doelen
Wat moet je kennen en kunnen?
• Een verhaal tekstervarend en -bestuderend lezen.
• Een literaire tekst intensief lezen.
• Discussiëren over de interpretatie, literaire ervaringen en je persoonlijk oordeel.
• Verslag uitbrengen van je interpretatie.
• De tekst situeren in zijn culturele, maatschappelijke en literaire context.
• Een definitie geven van jongerentaal en enkele belangrijke kenmerken.
• Informatie opzoeken over jongerentaal (zoekend lezen).
• Een enquête houden over jongerentaal.
• Informatie presenteren.
• Creatief schrijven: de tekst transponeren naar vandaag.
Opdracht 1
Klasgesprek.
1
2
3
4
Wat weet je over het roemruchte jaar 1968?
Wat verwacht je zoal in het boek te lezen? Waarom?
In die tijd spraken ouderen van een echte ‘generatiekloof’. Wat wordt daarmee
bedoeld?
Hoe actueel is dit begrip?
Opdracht 2
Tjeempie! of Liesje in Luiletterland van Remco Campert (° 1929) verscheen in 1968 en
gaat over de typische jongeren van toen. Lees het fragment in het bronnenboek.
Opdracht 3
Klasgesprek.
1
2
3
4
Wat zijn je eerste reacties tijdens en na het lezen van de tekst? Leg uit.
Hoe herkenbaar vind je de personages en gebeurtenissen? Leg uit.
Vanwaar het merkwaardige taalgebruik?
Welke zaken zou je aanpassen, als je het verhaal naar vandaag zou overplaatsen?
Schets hoe je dat zou doen.
Opdracht 4 (groepswerk)
We bekijken het verhaal even grondiger. Beantwoord de volgende vragen in groepen van
drie of vier. Iedereen maakt de nodige notities, want elk van jullie kan als woordvoerder
worden aangewezen.
1
Typeer Cees Bakels. Geef de nodige voorbeelden uit de tekst.
• Hippe jonge dichter met lang haar. Beschouwt zichzelf als een koele vogel.
• Zet zich af tegen de maatschappij Hij kijkt neer op het ‘klootjesvolk’ in het station;
hij denkt dat ze hem waarschijnlijk staatsgevaarlijk vinden. Net wanneer hij een joint
wil roken, komt ‘de in dienst van het ‘staatsalkoholkapitaal’ staande
klootjesvolkvertegenwoordigende kniptangdrager langs.’
• Is stoned en maakt zich vaak gekke bedenkingen.
- ‘Die trein stond hier nou al uren of leek dat maar zo?’
- Hij verwondert zich over het uitzicht van Rotterdam, de trein die wegrijdt uit het
station, de lage huizen, het dorpsleven, de zogezegde gesprekken over de
hennepkweek op het platteland ...
- Over de conducteur: ‘... hip pakkie had die vogel aan. Goed gesneden en lekkere
bokkestof. Einde-pet op. Zo’n kniptang was trouwens ook helemaal uit een andere
wereld. Klien en glanzend, van een grote schoonheid.’
- Wanneer Liesje vraagt of hij naar de hoofdstad gaat, antwoordt hij niet: ‘Met maffe
vragen moesten ze hem niet aan boord komen, zelfs de tofste tsjik niet.’
2
Typeer Liesje. Geef de nodige voorbeelden uit de tekst.
• Ze is op weg naar Amsterdam om moderne schrijvers te interviewen voor een
schoolopdracht. Haar moeder vindt ze allemaal maar viezeriken, maar Liesje negeert
haar verbod.
• Naïef. Ze heeft nog nooit een moderne schrijver gezien en is meteen enthousiast.
• Beetje schuchter. Ze gaat tegenover Cees Bakels zitten en probeert zijn aandacht
te trekken, maar het duurt een tijd voor ze hem aanspreekt. Wanneer Cees niet op
een vraag antwoordt, bloost ze.
3
Wat is het thema? Leg uit.
• Satirisch tijdsbeeld. Campert beschrijft het hippe leven van die tijd. Hij spot met de
zogenaamde revolutionairen van provo en met een aantal moderne schrijvers, van
wie hij er zelf een is.
• De generatiekloof: Liesje botst met haar moeder die lid is van een vereniging tegen
zedenverwildering.
• Initiatie: Liesje ontdekt de wereld van de hippies en de moderne schrijvers.
4
a Tot welk literair genre zou je de tekst rekenen?
Satirisch verhaal (cf. 3).
b Wat is het thema?
Het verhaal heeft iets van een tijd- en sleutelroman, aangezien het een beeld van
een tijd geeft en er voor insiders herkenbare figuren in voorkomen.
5
De tekst bevat nogal wat humor. Welke soort(en) vind je terug? Geef de nodige
voorbeelden.
• Ironie
- De manier waarop hij denkt over de boeren die trots en plechtig praten over hun
oogst: ‘Goejenavond buurman, schiet het gewas al flink op?’
‘Zeker buurman, ik verwacht dat de hennepoogst dit jaar niet gering zal wezen. De
planten staan er knap bij.’
‘Dat doet deugd om te vernemen buurman, ons volk zal dus aan pot geen gebrek
lijden als de lange winteravonden daar zijn.’
‘Zeker niet buurman, met spekulaas, ganzenbord en hasj zal het waarachtig wel
gaan. Wij vervullen met vreugde onze prachtige taak. Voor koningin en vaderland,
weet je wel.’
- Alhoewel hij zelf een vreemde kerel is, denkt hij tegen Liesje te moeten zeggen dat
ze moet oppassen, ‘want er lopen heel wat rare eikels rond in de wereld’.
- Zijn gedachten over de prachtige kniptang van de conducteur en zijn job: ‘Jofel
baantje had zo’n vogel, als je er even goed bij stilstond. Eén voortdurende trip. Knip
ik heb je. De kniptrip.’
- Zijn gedachten over goede poëzie (literair-historische context): de gedichten
bevatten louter informatie, zonder emotie.
- Hij durft haar niet om papier te vragen, want hij een ‘koele vogel’ doet zoiets niet.
• Zelfspot: Cees Bakels lacht met de poëzie van de Vijftigers, waarvan Remco
Campert zelf deel uitmaakte: ‘ouwe graftakken met baarden en liefdusproblemen’.
6
Wat is kenmerkend voor het taalgebruik? Leg uit aan de hand van voorbeelden.
• Praatstijl. Aangezien Cees Bakels eerst in zichzelf zit te denken en daarna een
gesprek voert met Liesje, is de stijl heel praterig.
• Eigentijdse jongerentaal
- Nieuwe woorden: einde-ouwerwets, vanderpaf, tjeempie (jeetje, gossie), einde-pet
(= te gekke pet), vogel (i.p.v. kerel, persoon), graftak, knotsig leuk ...
- Het gebruik van veel Engelse woorden: stickie, stoned, de scene, chick, hip, clean,
trip, wizard, bird. Hij verkiest ook Engelse boven Hollandse poëzie, maar zijn Engels
is niet zo sterk.
- Sommige woorden zijn nu normaal geworden, maar waren eind jaren 1960 nog
hip:
stikkie, mafketel, stoned, de sien, maf, weet je wel, koel, dat is het einde ...
7
De spelling is ook ongewoon. Leg uit.
• De woorden worden vaak geschreven zoals ze worden uitgesproken: stasjon, hai
(high), durlui, staatsgevaarluk, stoont, koepee, tsjik, kommunikaatsie, waar wassie,
powezie, tamerikaans ... De doffe ‘e’ wordt vaak ‘u’.
• Gebruik van kleine i.p.v. hoofdletters: haags, kongostuf, belgen, loemoemba ...
• Gebruik van ‘k’ i.p.v. ‘c’: bv. sekonden, spekulaas ...
Dat gebeurt niet alleen als Cees Bakels aan het denken of praten is: bv. Cees
giegulde hardop. Remco Campert publiceerde het verhaal trouwens onder de naam
Remko Kampurt.
8
Formuleer je oordeel over de tekst. Bespreek zowel de inhoud als de vorm in
minimaal acht regels.
Persoonlijk antwoord.
Opdracht 5 (groepswerk – ICT)
Ga naar http://focus.deboeck.com om de tekst aan te vullen.
1
We situeren de tekst in zijn sociale en culturele context.
• In de jaren 1960 (‘The Golden Sixties’) ontstaat de consumptiemaatschappij. Het is een
periode van ongekende welvaart. Er groeit een nieuw vooruitgangsoptimisme: de
wetenschap en techniek (in 1969 landt men bijvoorbeeld op de maan) zullen alle sociale
verschillen helpen gladstrijken.
• Er groeit ook een ware generatiekloof en een aparte jongerencultuur.
- Veel jongeren in de VS zetten zich af tegen de geldzucht, het materialisme, de
vervreemding, de technocratie, het gebrek aan vrijheid en echtheid. De katalysator is het
protest tegen de oorlog in Vietnam. Velen worden hippies met lang haar en opvallende
kleren. Hun idealen: ‘make love, not war’ en 'flower power'. Ze gebruiken vaak drugs,
gaan in aparte buurten leven of zelfs in communes.
Enkele belangrijke figuren in de muziek: Bob Dylan, The Beatles, The Doors, The Rolling
Stones, The Beach Boys ...
- De belangrijkste gebeurtenis in Europa is de straatrevolte van mei 1968 in Parijs met
als slogan 'de verbeelding aan de macht'.
- In Nederland verzet provo zich hevig tegen het huwelijk van Beatrix en Claus (vgl. ook
Harry Mulisch' Bericht aan de rattenkoning en A. F. Th. van der Heijdens De slag om de
blauwbrug). Er worden panden gekraakt, men gaat slapen op de Dam of in het
Vondelpark ...
- In België wordt vooral gevochten voor de splitsing van de Leuvense universiteit
('Leuven Vlaams').
• De jaren 1960 zijn ook het begin van de seksuele revolutie en de ontzuiling. Een
belangrijke tendens is de democratisering van het onderwijs. Er is ook meer aandacht
voor de derde wereld, het milieu en de vrouwenrechten ('Dolle Mina').
2
We situeren de tekst in zijn literaire context.
• Over het algemeen is de literatuur minder experimenteel en is er meer realisme en
sociaal engagement. Het verzet tegen maatschappelijke taboes blijkt o.m. uit de werken
van Jan Cremer, Gerard Reve en Jan Wolkers (o.a. Turks Fruit).
• Cees Bakels zet zich af tegen de experimentele poëzie uit de jaren 1950, de
zogenaamde Vijftigers met Lucebert, Hans Andreus e.a. Remco Campert behoorde ook
tot die beweging. De poëzie waarvoor Bakels pleit, is doodsimpel en sluit eigenlijk aan bij
die van de neorealisten uit die tijd, bv. C. Buddingh’, K. Schippers en Bernlef.
Opdracht 6 (groepswerk – ICT)
Werk samen met twee of drie klasgenoten.
1
Ga op het internet op zoek naar meer informatie over de typische kenmerken van
jongerentaal. Noteer de belangrijkste gegevens in schemavorm: het ontstaan, de
functie en de typische kenmerken van dat sociolect.
Jongerentaal is samen met de jeugdcultuur en de verlenging van de leerplicht
ontstaan, waardoor jonge mensen langer bij elkaar blijven. Jongeren hebben veelal
een eigen kleding, haardracht, muziek ... Daarbij hoort bijna automatisch een apart
taalgebruik dat heel modieus, plastisch en levendig is. Typisch zijn de volgende
zaken (de voorbeelden komen uit een intussen al verouderde jongerentaal).
• Veel neologismen: bekkenbeul / smoelensmid (tandarts), graftak (pessimist, stille
jongen), niet te filmen (heel erg, ongelofelijk, belachelijk), spa geel (bier) ...
• Veel afkortingen: arro (arrogant persoon), buma (burgermannetje) ...
• De woorden drukken heel vaak een of andere waardering uit: aardappel (superdom
figuur), johnny (asociaal figuur), vesuviuskop (iemand met veel puisten), watje
(sukkel) ... Er zijn veel versterkende termen: kanker- (kankermuziek ...).
• Veel woorden zijn ontleend aan het Amerikaans-Engels: bimbo (ordinair meisje),
heavy, weirdo (eigenaardig figuur) ...
(Uit: Cor Hoppenbrouwers: Jongerentaal. De tipparade van de omgangstaal.)
Jongens maken er door de band meer gebruik van dan meisjes. Sommige woorden
of uitdrukkingen zijn intussen doorgedrongen tot de informele standaardtaal: in een
deuk liggen, het einde, eindeloos (geweldig), gaaf (heel goed, prachtig), door het lint
gaan, uit je dak gaan.
In Vlaanderen heeft de tussen- of streektaal nog een grote invloed op het
taalgebruik.
2
Voer een taalkundig onderzoek uit.
Wanneer wetenschappers willen weten wat typisch is voor het taalgebruik van een
bepaalde groep uit onze maatschappij, houden ze altijd een enquête bij een
behoorlijk aantal representatieve proefpersonen. We proberen dat ook, maar op een
veel beperktere schaal. Interview vijf jongeren van 15 tot 18 van wie je weet dat ze
veel jongerentaal gebruiken. Doe dat aan de hand van het volgende schema. Als
iemand van jullie veel jongerentaal gebruikt, dan mag je een van de informanten
zijn.
Noteer niet alleen de woorden, maar ook hun precieze betekenis en gevoelswaarde
(= een nauwkeurige definitie).
Om te vermijden dat we dezelfde personen interviewen, maken we eerst de nodige
afspraken. Achteraf bekijken we de resultaten van de hele klas en maken we samen
een minijongerenwoordenboek.
Namen van de informanten
…………………………………………………………………………………………..
1
2
3
4
5
…………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………..
1
2
3
4
5
6
Dagelijks leven: eten, drinken, roken, slapen ...
Sociale omgang en relaties: groeten, afscheid,
gewaardeerde mensen, niet-gewaardeerde mensen,
omgang met het andere geslacht ...
Emoties: negatieve gevoelens (ergens van balen,
klere- of pokke-), positieve gevoelens (eindeloos, te
gek, kei-) ...
Uiterlijk: kleding, opvallende uiterlijke kenmerken
(kapsel, puisten ...) ...
Vrije tijd: uitgaan, muziek, sport ...
Andere aspecten
Opdracht 7
Presenteer jullie gegevens voor de klas.
Opdracht 8 (groepswerk)
Herschrijf samen een gedeelte (minimaal één bladzijde) van de tekst van Remco
Campert. Transponeer alles naar vandaag. Je mag ook een eigen verhaal schrijven.
Opdracht 9
Wissel jullie antwoorden voor opdracht 8 met een andere groep uit. Beoordeel elkaars
werk. Geef een cijfer op tien voor elke opdracht en argumenteer dat. Jullie bepalen dus
zelf de criteria. Let wel: jullie beoordeling wordt geëvalueerd.
Persoonlijk antwoord.
Opdracht 10
1
Hoe waren je prestaties? Wat kan beter? Hoe?
Persoonlijk antwoord.
2
Wat heb je in deze les geleerd? Leg kort uit.
Persoonlijk antwoord.