Onderzoek Grondbeleid Gemeente Leek Samenvatting

Onderzoek Grondbeleid Gemeente Leek
Uitgevoerd door onderzoeksbureau Metafoor, Almere
in opdracht van de Rekenkamercommissie Leek­Marum­Zuidhorn
Samenvatting
Leeksterveld en Oostindie
“Een analyse van het grondbeleid van de projecten
Leeksterveld en Oostindie op de gebieden van het gevoerde risicomanagement en de invloed van de regio”
9 oktober 2014
1
Voorwoord
De periode die in het rapport over het grondbeleid van de gemeente Leek wordt beschreven bevat
ook de start en het vervolg van de kredietcrisis naar aanleiding van de bankencrisis in Amerika. Tot
die tijd als ‘in beton gegoten’ wetmatigheden blijken opeens niet meer geldig te zijn. Dit fenomeen
doet zich in hevige mate voor op het gebied van vastgoed en heeft grote effecten op de waarde van
(bouw)grond. De rekenkamercommissie kijkt terug met de kennis van nu en baseert zich op
beschikbaar feitenmateriaal en komt van daar uit tot waarnemingen, conclusies en aanbevelingen.
Begrip hebben voor de turbulenties leidt niet tot aanpassing van onze waarnemingen, conclusies en
aanbevelingen. De rekenkamer is een a­politiek instrument van de gemeenteraad, zodat het niet aan
ons is om de omgevingsfactoren mee te wegen en te beoordelen.
Verder moet opgemerkt worden dat dit rapport een samenvatting van het orginele rapport is. Daar
er veel vertrouwelijke stukken geraadpleegd zijn, is afgesproken dat de rapportage geschiedt in twee
delen: een uitgebreid (vertrouwelijk) onderzoeksrapport, beschikbaar voor de raad en een openbaar
rapport (de samenvatting) voor bredere verspreiding. Nadeel bij deze noodzakelijke werkwijze is dat
de nuance die in het vertrouwelijke rapport vermeld is mogelijk niet altijd terugkomt in de
samenvatting. Als rekenkamercommissie vragen we begrip voor de gekozen constructie.
Inleiding
In het voorliggende document presenteert de rekenkamercommissie de conclusies en aanbevelingen
van het onderzoek dat zij heeft laten uitvoeren naar het grondbeleid van de gemeente Leek. De
keuze voor het onderwerp ‘grondbeleid’ en de nadere invulling van het onderzoek zijn in nauwe
samenspraak met de raad van Leek tot stand gebracht. Begin 2012 heeft de commissie een ‘rondje
langs de fracties’ gemaakt en daarbij suggesties voor potentiële onderwerpen geïnventariseerd. Uit
het lijstje dat daaruit resulteerde bleek het onderwerp ‘grondbeleid’ bij meerdere fracties op een
positieve respons te kunnen rekenen. Om uit te vinden waar de informatiebehoefte bij de raad
precies zat organiseerde de rekenkamercommissie, samen met de griffie, een tweetal werk­
bijeenkomsten, waarbij het grondbeleid eerst in den brede werd behandeld en in een volgende
bijeenkomst mogelijke onderzoeksfocussen werden geformuleerd en geselecteerd. Aanvankelijk had
de rekenkamercommissie zelf de focus ‘informatievoorziening aan de raad betreffende het
grondbeleid’ voor ogen, in samenspraak met de raad is echter nadrukkelijk gekozen voor met name
aandacht voor de aspecten risicomanagement en het regionale aspect. Bovendien is met de raad
afgesproken het onderzoek toe te spitsen op de twee grootste grondexploitaties van de gemeente:
Oostindie en Leeksterveld.
Zowel de onderwerpskeuze als de nadere invulling van het onderzoek zijn op deze wijze in nauw
overleg met de (toenmalige) raad van de gemeente tot stand gekomen. Uiteraard heeft de
rekenkamercommissie vervolgens zelf de technische uitwerking van het onderzoek voor zijn rekening
genomen en een onderzoeksbureau geselecteerd dat het onderzoek zou kunnen uitvoeren. Het
hieruit voortkomende Plan van Aanpak heeft de commissie in het najaar van 2013 aan de raad
toegestuurd.
Het onderzoek is uitgevoerd door Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling uit Almere, hetzelfde bureau
dat ook de voorbereidende bijeenkomsten met de raad verzorgde. Op basis van een uitgebreide
2
documentenstudie en interviews met ambtenaren, portefeuillehouder en leden van de raad stelden
de onderzoekers een conceptrapport op, dat medio februari voor ambtelijk wederhoor (feitencheck)
aan de organisatie werd toegezonden. Begin april ontving de commissie een zeer uitgebreide reactie.
De verwerking van deze reactie heeft helaas meer tijd genomen dan gepland, enerzijds vanwege de
omvang ervan, anderzijds omdat naar een nieuwe periode waarin dat werk uitgevoerd kon worden
moest worden gezocht. Begin juli kon de rekenkamercommissie het definitieve onderzoeksrapport
vaststellen en voor bestuurlijk wederhoor (d.w.z. de politieke reactie) aan het college van
burgemeester en wethouders sturen.
Het onderzoeksrapport bestaat uit een nota van bevindingen waarin de onderzoeksvragen worden
beantwoord en de voorliggende bestuurlijke samenvatting waarin de conclusies en aanbevelingen
van het onderzoek zijn opgenomen. Omdat de nota van bevindingen voor een belangrijk deel
gebaseerd is op vertrouwelijke stukken is deze niet openbaar en zal aan de raad in een besloten
bijeenkomst worden aangeboden en toegelicht. Deze bestuurlijke samenvatting is wel openbaar,
evenals de reactie van het college en het nawoord van de commissie daarbij.
Bedoeling van het onderzoek is dus te komen tot een analyse van het grondbeleid van de projecten
Leeksterveld en Oostindie daarbij met name focussend op het gevoerde risicomanagement en de
invloed van de regionale samenwerkingsverbanden. Daarnaast zijn ook de taak, de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de gemeenteraad terzake onderzocht.
De hoofdvraag van het onderzoek hebben wij als volgt geformuleerd:
”Wat was de rol van de Gemeente Leek en de regio bij het Leekse grondbeleid en risicomanagement rond de belangrijke wijzigingen en fase-overgangen van de twee projecten
Leeksterveld en Oostindie gedurende de periode 2000 tot en met 1 juni 2013?”
Deze centrale onderzoeksvraag is uitgewerkt in een fors aantal deelvragen, die wij in een bijlage bij
dit document hebben opgenomen.
CONCLUSIES
A.
Project­ en fasewijzigingen Leeksterveld en Oostindie
Onze eerste conclusie betreft het oordeel over hoe de gemeente met de projecten Leeksterveld en
Oostindie is omgegaan. Met deze conclusie worden de onderstaande deelvragen beantwoord:
� Wat waren de uitgangspunten van de projecten Leeksterveld en Oostindie bij aanvang?
� Welke ontwikkelingen hebben beide projecten vanaf 2000 tot en met juni 2013 doorlopen?
� Welke college­ en raadsbesluiten zijn gedurende de onderzoeksperiode genomen ten aanzien
van beide projecten. In welke documenten is dit vastgelegd (o.a. stedenbouwkundig plan,
grondexploitatie, overeenkomsten)?
� Welke belangrijke project­ en fasewijzigingen hebben bij de projecten Leeksterveld en Oostindie
plaatsgevonden? Wanneer en waarom vonden deze wijzigingen plaats? Wat waren de gevolgen?
Welke partijen waren betrokken bij deze wijzigingen?
� Hebben deze wijzigingen geleid tot wijzigingen in het risicomanagement? Is het risicomanage­
ment van de grondexploitaties adequaat?
3
De projecten Leeksterveld en Oostindie werden opgezet in de jaren ’90 en begin jaren 2000, toen het
economisch tij gunstig was. De projecten werden regionaal afgestemd en kregen daarbij van de regio
aanzienlijk de ruimte om tot ontwikkeling te komen. Leek functioneerde als ‘schragende gemeente’
voor de regio. Beide projecten werden opgezet met een volledig actief grondbeleid: de gemeente
kocht alle gronden aan om bouwrijp te maken en vervolgens uit te geven. Voor beide projecten is in
de beginjaren weinig tot geen risicomanagement uitgevoerd, terwijl de investeringsniveaus op beide
grondexploitaties toch aanzienlijk waren en beide projecten een lange looptijd kenden.
Al sinds eind jaren ’90 werden gronden binnen het gebied aangekocht door de gemeente. De
aankoopbesluiten werden door de gemeenteraad bekrachtigd. Voor het project Oostindie is in 2003
de eerste grondexploitatie vastgesteld. De boekwaarde op dat moment was al fors, maar het saldo
van de grondexploitatie sloot op € 300.000 positief. De gemeenteraad verzocht bij de vaststelling van
de grondexploitatie om een second opinion. Deze second opinion werd uitgevoerd als risicoanalyse
en wees op een negatief risico van € 7,7 miljoen. De gemeente ging met de resultaten aan het werk
en vele maatregelen werden afgewogen. Uiteindelijk werd vooral gekozen voor verdichting van de
woningbouwopgave, waarna de nieuwe aangepaste grondexploitatie in mei 2005 door de
gemeenteraad wordt vastgesteld.
In 2006 worden de eerste kavels in Oostindie verkocht en is er nog sprake van voldoende vraag op de
woningmarkt. Omdat Oostindie de grootste grondexploitatie met de meeste revenuen is, wordt door
de gemeenteraad besloten de volledige jaarbijdrage aan de Regio Groningen­Assen (hierna: RGA) ad
€ 232.596 uit de grondexploitatie Oostindie te betalen.
Eind 2007 verschijnt voor het eerst een naar beneden bijgestelde woningbouwprognose voor de
regio. Voor Leek is een daling van 15% voorzien. De oplossing wordt gezocht in het verlagen van de
woningbouwaantallen van in voorbereiding zijnde projecten. Voor het in uitvoering zijnde Oostindie
wordt het woningbouwprogramma niet naar beneden bijgesteld en ook wordt op dat moment geen
waarneembaar risicomanagement uitgevoerd.
Vanaf 2008 lopen de kavelverkopen sterk terug en in 2009 worden de eerste maatregelen door­
gevoerd in de grondexploitatie. In ieder jaar daarna worden bij de Hercalculatie Grondexploitaties
meer maatregelen genomen, waardoor het saldo van de grondexploitatie ieder jaar op nul uitkomt.
In 2012 wordt financiële steun toegezegd door de RGA om tekorten op projecten te verlichten en de
grondexploitatie van Oostindie ontvangt € 2,72 miljoen. In 2013 wordt een apart maatregelenpakket
aan de raad aangeboden, waarin alle maatregelen zijn opgesomd die worden aangepakt om de
tekorten op de grondexploitatie weg te nemen. Het saldo van de grondexploitatie komt in 2013 voor
het eerst uit op een saldo van € 400.000 negatief.
De vanaf 2008 genomen maatregelen binnen de grondexploitatie voor Oostindie hadden géén relatie
met gevoerd risicomanagement. Het risicomanagement had vanaf 2008 conform NURW uitgevoerd
moeten worden, maar dit is niet gebeurd. Risico’s werden onvolledig, zeer beknopt en gecom­
primeerd in beeld gebracht. Risicomanagement vond alleen plaats in het kader van de Planning &
Control (hierna P&C)­cyclus om de benodigde weerstandscapaciteit bij de Jaarrekening in beeld te
brengen. Risicomanagement werd niet ingezet om een “vooruitziende blik” in de grondexploitatie
van Oostindie in te brengen en om deze te koppelen aan concrete maatregelen die uitgevoerd
4
zouden kunnen worden als een concreet risico zich zou voordoen, dan wel zou kunnen worden
gemonitord.
Voor het project Leeksterveld wordt in 2001 een Startnotitie vastgesteld door de gemeenteraad. Net
als bij Oostindie waren toen al grondaankopen gedaan, die ook bekrachtigd waren door de
gemeenteraad.
In 2003 wordt een haalbaarheidsstudie uitgevoerd, waaruit een tekort blijkt van € 6,33 miljoen op de
grondexploitatieberekening. Dit tekort is geen reden om het project stop te zetten; geprobeerd
wordt om een provinciale “Kompassubsidie” te krijgen die een groot deel van het tekort moet
aanzuiveren. Als in 2005 de plannen uitgewerkt zijn in een bestemmingsplan en grondexploitatie,
blijkt dat de subsidie niet wordt toegekend. Uit de stukken blijkt niet dat er specifiek sprake is van
een fout van de gemeente om bij de ontwikkeling van het project ervan uit te gaan dat de subsidie
ontvangen wordt. Waarschijnlijk is er sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
In het kader van risicomanagement is niet goed ingeschat dat het ook mogelijk was dat de subsidie
niet toegekend zou worden.
Er is in die periode ook geen structureel risicomanagement binnen het project Leeksterveld
waargenomen. Omdat het project doorgang moet vinden vanwege de aangekochte gronden en de
afspraken in de regio, wordt de grondexploitatie wel door de gemeenteraad vastgesteld, maar met
een voorziening van € 3 miljoen vanuit de reserve grondexploitatie. De gemeente blijft tot 2006 in
overleg met de provincie om toch nog een, deel van, de subsidie te ontvangen. In december 2006
wordt daadwerkelijk nog € 1,7 miljoen subsidie door de provincie toegezegd.
De provincie stelt al sinds 2005 dat, om het saldo op de grondexploitatie te verbeteren, de
uitgifteprijzen fors omhoog kunnen. De gemeente wil dit eerst niet vanuit concurrentie­
overwegingen, maar in 2008 en 2010 wordt de grondprijs toch verhoogd. Basis voor deze
prijsverhoging ligt in een regionaal onderzoek naar bedrijventerreinen, waaruit blijkt dat de
grondprijzen zeer aan de lage kant zijn en dat grondprijsverhogingen niet doorslaggevend zijn bij
investeringsbeslissingen van bedrijven om zich ergens te vestigen.
De twee verhogingen van de uitgifteprijs spelen geen prominente rol in de risicoanalyse die voor
Leeksterveld in de Hercalculatie Grondexploitaties is aangetroffen. Het risico dat er wellicht een
lagere opbrengst kan worden gerekend dan is ingecalculeerd, wordt niet hoog ingeschat. Zowel in
2008 als 2010 staat er namelijk ook een even hoog ingeschatte kans tegenover dat er juist hogere
uitgifteprijzen kunnen worden gerekend. Door de prijsverhoging van 2010 sluit de grondexploitatie
voor het eerst op het saldo nul. Alle voorgaande jaren was een voorziening nodig om het tekort af te
dekken.
De provincie Groningen staat in 2009 niet toe dat voor Fase 2 van Leeksterveld een nieuw
bestemmingsplan wordt vastgesteld vanwege overaanbod aan bedrijventerreinen in de regio. In
2010 leidt dit tot een convenant waarbij wordt afgesproken dat het bestemmingsplan wel mag
worden vastgesteld, maar dat pas tot uitgifte mag worden overgegaan wanneer de RGA daarmee
akkoord is. Omdat ook op Leeksterveld vanaf die periode steeds slechtere verkoopresultaten worden
geboekt is het niet waarschijnlijk dat Fase 2 binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd.
5
Net als bij Oostindie worden vanaf 2010 in de Hercalculatie Grondexploitaties steeds meer
maatregelen aan de gemeenteraad gerapporteerd om het saldo van de grondexploitatie op nul te
houden. Dit leidt in 2013 tot een uitgebreid maatregelenpakket. Net als bij Oostindie is er geen
sprake van koppeling tussen dit maatregelenpakket en het gevoerde risicomanagement. Risico’s zijn
beknopt en gecomprimeerd weergegeven en dienen louter als onderbouwing voor de benodigde
weerstandscapaciteit. Er is geen verband met de uitvoering en monitoring van het
maatregelenpakket.
Samenvattend: uitgangspunt van het project Oostindie bij vaststelling van de grondexploitatie in
2003 was het realiseren van 1208 woningen tot het jaar 2020. Bij Leeksterveld was het uitgangspunt
bij de vaststelling in 2005 het realiseren van 42,7 ha kantoren­ en bedrijven tot het jaar 2023. Vanaf
het moment van vaststelling kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een weinig robuuste
exploitatie van beide projecten. Gedwongen door marktomstandigheden worden voortdurend
veranderingen in de uitgangspunten van de grondexploitatie doorgevoerd (zoals in programma,
kosten, opbrengsten, looptijd, kwaliteit en risico’s) waardoor de projecten qua inhoud wijzigen.
B.
Risicomanagement binnen de grondexploitaties
Deze conclusie betreft het oordeel over het risicomanagement binnen de grondexploitaties. Met
deze conclusie worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
� Op welke wijze is in de gemeente Leek het risicomanagement vorm gegeven en welke beleids­
kaders liggen daaraan ten grondslag?
� In hoeverre voldoet het huidige risicomanagementbeleid en de implementatie ervan aan de ba­
sisvoorwaarden voor adequaat risicomanagement?
� Zijn de verantwoordelijkheden voor de projecten zo verdeeld dat goede risicobeheersing moge­
lijk is?
� In welke frequentie zijn de grondexploitaties van Leeksterveld en Oostindie herzien en past dat
binnen het gemeentelijk beleid?
� Wordt er in de grondexploitaties over alle kernvariabelen grondexploitaties gerapporteerd?
� Is het uitgevoerde risicomanagement voor de projecten Leeksterveld en Oostindie volledig, ef­
fectief en efficiënt?
Het beleid omtrent risicomanagement is ondermeer vastgelegd in wet­ en regelgeving (o.a. BBV en
Gemeentewet) en gemeentelijk beleid, o.a. Verordening Kaderstelling en Controle, de Nota Uit­
gangspunten Risicomanagement en Weerstandsvermogen (NURW) en de Nota Grondbeleid. Het
belangrijkste beleidskader op gebied van risicomanagement vormt de NURW, die op 25 augustus
2008 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Vóór vaststelling van de NURW kende de gemeente Leek geen vorm van gestructureerd risico­
management en werd alleen op ad hoc­basis risicomanagement bedreven.
Er is geen sprake van een gestandaardiseerd en eenduidig risicosysteem, waarin de risico’s zowel
worden vastgelegd als worden beheerd. De gevolgen hiervan zijn dat de kwaliteitsborging ontbreekt
en het adequaat controle en toezicht van onder andere de gemeenteraad bemoeilijkt. Zo is het niet
te controleren of alle mogelijke risico’s zijn geïnventariseerd en beoordeeld.
6
Risicobeheersingsmaatregelen worden niet altijd helder gedefinieerd, en indien deze worden
uitgevoerd, dan worden deze te beperkt geëvalueerd. Over de uitkomsten van de evaluatie wordt
niet gerapporteerd. Sinds 2013 wordt ten aanzien van de voortgang van de beheersingsmaatregelen
in de niet­openbare Kwartaalrapportages aan de gemeenteraad gerapporteerd.
Toezicht, controle en voortgangsbewaking op de kwaliteit van het risicobeheer vinden buiten de
lijnorganisatie niet of nauwelijks plaats. Dit maakt de kwaliteit van het risicobeheer kwetsbaar. In de
rapportage aan de raad wordt gerapporteerd op alle kernvariabelen grondexploitaties. Deze
kernvariabelen grondexploitaties zijn geformuleerd door de Rekenkamer Rotterdam in samenspraak
met de NVRR. Deze kernvariabelen vormen een maatstaf of de inhoud van de rapportages aan de
gemeenteraad voldoende is, zodat de gemeenteraad op grond hiervan haar controlerende en
toezichthoudende taak op gebied van grondexploitaties en risicomanagement kan uitvoeren. De
kernvariabelen worden echter niet in één overzicht per grondexploitatie en in de jaarrekening
weergegeven. Hierdoor moet een raadslid zelf in deze stukken op zoek naar deze parameters. Op
grond van deze maatstaf moet echter worden geconcludeerd dat de raad op dit punt voldoende
wordt geinformeerd.
De grondexploitaties worden jaarlijks geactualiseerd. Bij substantiële projectwijzigingen vindt echter
niet standaard een herziening van de grondexploitatie plaats. Het gevolg hiervan is dat de
projectinhoud wijzigt zonder dat de gemeenteraad hier expliciet goedkeuring voor geeft.
Vóór 2007 zijn in sommige grondexploitaties enkele risico’s opgenomen, het risicomanagement kent
echter een ad­hoc karakter. Vanaf 2007 vindt jaarlijks bij de Jaarrekening een actualisatie van zowel
de grondexploitatie als de risicoanalyse plaats. Deze actualisaties zijn opgenomen in het boekwerk
Hercalculatie Grondexplotaties dat als niet­openbare bijlage bij de Jaarrekening is gevoegd.
Van 2007 tot en met 2009 is in dit boekwerk per project een beknopte risicoanalyse opgenomen,
waarin de positieve en negatieve risico’s van dit project worden weergegeven. 2010 is een
overgangsjaar. Voor het project Leeksterveld is overeenkomstig de periode 2007 tot en met 2009
een beknopte risicoanalyse opgenomen. Bij het project Oostindie ontbreekt deze echter. In plaats
hiervan is een variantenanalyse uitgevoerd. Vanaf 2011 worden meerdere risicoscenario’s voor de
grondexploitaties Leeksterveld en Oostindie opgesteld en besproken met de gemeenteraad. In deze
scenario’s worden meerdere afzonderlijke risico’s opgenomen die samengevoegd worden
weergegeven als één risico. De financiële gevolgen van deze risico’s binnen één scenario worden
derhalve ook alleen samengevoegd, als één financieel gevolg , weergegeven. De financiële gevolgen
van de afzonderlijke risico’s, waaruit het scenario bestaat, worden niet weergegeven. Het is
onduidelijk waarom deze risico’s zijn opgenomen en andere risico’s niet. Een onderbouwing van de
gekozen risico’s door middel van een risicomatrix/­lijst per project ontbreekt. Van deze scenario’s
wordt éém scenario gekozen als slecht­weerscenario en gepresenteerd aan de raad in de
risicoanalyse van de Hercalculatie Grondexploitaties. Een goede onderbouwing waarom dit scenario
als slecht­weerscenario kan worden aangemerkt, ontbreekt echter.
Door het samenvoegen van de verschillende risico’s in een slecht­weerscenario per grondexploitatie
in de Hercalculatie Grondexploitaties wordt aan de gemeenteraad het zicht ontnomen op de kans
van optreden en financiële gevolgen van de afzonderlijke risico’s. Ook belemmert dit adequaat
risicomanagement. Hiervoor is vereist dat per risico een risicostrategie wordt gekozen, waarvan het
treffen van een beheersmaatregel om het risico te reduceren één van de te kiezen strategieën is. Een
7
beheersmaatregel kan alleen effectief getroffen worden als dit gericht is op een specifiek risico. Deze
koppeling ontbreekt. De gemeenteraad kan daardoor niet toetsen of getroffen beheersmaatregelen
effectief zijn en/of aanvullende maatregelen moeten worden getroffen.
Samenvattend: Het risicomanagement van de grondexploitaties Oostindie en Leeksterveld
beoordelen wij gedurende de gehele looptijd als onvoldoende adequaat. Binnen de organisatie is er
onvoldoende (intern) toezicht en zijn er te weinig waarborgen dat dit risicomanagement wel naar
behoren plaatsvindt. De impact van de Nota uitgangspunten risicomanagement en
weerstandsvermogen (NURW) op het gevoerde beleid is beperkt. In een aantal opzichten neemt na
inwerkingtreding van de nota de kwaliteit van het risicomanagement zelfs af. Vanaf 2013 wordt één
belangrijke verbetering doorgevoerd: vanaf dat moment wordt de gemeenteraad via de
Kwartaalrapportages nader geïnformeerd over de stand van zaken van de genomen
beheersmaatregelen. Hoewel de grondexploitaties jaarlijks worden geactualiseerd, vindt er bij
substantiële projectwijzigingen niet standaard een herziening van de grondexploitatie plaats. In de
rapportage aan de raad wordt gerapporteerd op alle kernvariabelen grondexploitaties. De
rapportage op de kernvariabelen wordt echter niet overzichtelijk per grondexploitatie
gepresenteerd. De raadsleden moeten daarom veel moeite doen om deze kernvariabelen te
vergaren.
C.
Risicomanagement in relatie tot het weerstandsvermogen
Deze conclusie betreft het oordeel ten aanzien van het risicomanagement in relatie tot het
weerstandsvermogen. In deze conclusie worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord.
� Op welke momenten en op welke wijze dient bij projecten op gebied van risicomanagement in
de gemeente Leek te worden bijgestuurd? Hoe wordt daarover gerapporteerd?
� Zijn er door de raad vastgestelde acceptatiegrenzen? Zijn deze grenzen overschreden zonder dat
vooraf hiervoor instemming is gevraagd van de raad?
� Hoe verhouden de risico’s zich ten opzichte van de weerstandscapaciteit en weerstandsreserve.
Is er sprake van een portefeuille brede aanpak?
Tot aan de vaststelling van de NURW op 25 augustus 2008 kende de gemeente Leek geen beleid
omtrent weerstandsvermogen en risicomanagement, ofschoon dit via wet­ en regelgeving (BBV,
Gemeentewet) en de gemeentelijke Verordening Kaderstelling en Controle wel verplicht was. Bij
vaststelling van de NURW is dit door het college met de gemeenteraad gedeeld.
Het weerstandsvermogen wordt uitgedrukt in de beschikbare weerstandscapaciteit afgezet tegen de
risico’s (benodigde weerstandscapaciteit) die de gemeente loopt. De beschikbare weerstands­
capaciteit wordt in de NURW gedefinieerd als “de middelen en mogelijkheden waarover de gemeente
beschikt om niet begrote kosten, die onverwachts en substantieel zijn, te dekken zonder dat de
begroting en het beleid aangepast hoeven worden”. De benodigde weerstandscapaciteit wordt
gedefinieerd als “de geïdentificeerde risico’s uitgedrukt in geld en waarvoor geen voorzieningen of
verzekeringen zijn afgesloten”.
In 2004 werd gemeentebreed de eerste risico­inventarisatie uitgevoerd om de benodigde
weerstandscapaciteit te bepalen ten behoeve van het weerstandsvermogen. In de NURW was
bepaald dat deze gemeentebrede risico­inventarisatie in 2008 zou worden herhaald. Vanaf dat
8
moment zou jaarlijks in zowel de Programmabegroting alsmede in de Jaarrekening de benodigde
weerstandscapaciteit worden geactualiseerd. Met medeweten van de gemeenteraad vindt de
tweede gemeentebrede risico­inventarisatie pas in 2010 voor het eerst plaats. Vanaf 2011 worden
jaarlijks bij de Jaarrekening deze risico­inventarisatie en de benodigde weerstandscapaciteit
geactualiseerd. Bij de Programmabegroting vindt afwijkend van de NURW geen actualisatie van de
benodigde weerstandscapaciteit plaats. De risico­inventarisatie wordt bij de Programmabegroting
niet herzien. In de Programmabegroting wordt de benodigde weerstandscapaciteit vastgesteld op
basis van de Jaarrekening. In het geval ingeschat wordt dat de risico’s groter of kleiner zijn geworden,
wordt deze door middel van een stelpost bijgesteld ten opzichte van de Jaarrekening.
Tot 2010 werd het benodigd weerstandsvermogen niet gerapporteerd in de paragraaf weerstands­
vermogen. In de periode 2007 tot en met 2010 wordt de uitgevoerde risicoanalyse bij de
Hercalculatie Grondexploitaties niet verwerkt in de benodigde weerstandscapaciteit van het
weerstandsvermogen. Vanaf 2011 wordt dit wel meegenomen.
De benodigde weerstandscapaciteit wordt onjuist vastgesteld. Hierdoor kan het (veel) te hoog dan
wel (veel) te laag zijn vastgesteld. Hierdoor is geen goed inzicht in de totale risico’s die de gemeente
loopt en hoe dit zich verhoudt tot de reserves.
De benodigde weerstandscapaciteit wordt slechts één keer per jaar geactualiseerd, terwijl dit op
grond van wet­ en regelgeving (het BBV) minimaal twee keer per jaar vereist is. De gemeenteraad
heeft in de NURW daar een derde actualisatiemoment aan toegevoegd. Dit komt omdat de hiervoor
benodigde risicomanagementprocescyclus (waar de risicoanalyse onderdeel van uitmaakt) slechts
één keer per jaar wordt doorlopen. De gemeentelijke Nota Grondbeleid schrijft slechts één keer per
jaar voor. Op dit punt is deze nota dus in strijd met wet­ en regelgeving en komt het niet overeen
met het gemeentelijk beleid in de NURW.
De rapportage van de risico’s in de paragraaf weerstandsvermogen van zowel de Jaarrekening, als in
de Programmabegroting alsmede in de Kadernota voldoet gedurende de gehele onderzoeksperiode
niet aan wet­ en regelgeving, alsmede niet aan de eigen gemeentelijke beleidsregels (NURW). Vanaf
de Kadernota 2011­2014 (2010) wordt gerapporteerd over risico’s in de paragraaf weerstands­
vermogen. Alle risico’s binnen alle grondexploitaties worden in deze paragraaf samengevoegd tot
één risico, het risico grondexploitaties. Door het samenvoegen van alle risico’s tot één risico
grondexploitaties in de paragraaf weerstandsvermogen wordt de raad het zicht ontnomen op de
materiёle risico’s van de verschillende grondexploitatieprojecten waaruit het risico grondexploitaties
binnen het weerstandsvermogen is opgebouwd. Voor de gemeenteraad is het daardoor onmogelijk
om de ontwikkeling van deze risico’s in de loop van de tijd te toetsen en aan te geven of het
risicomanagement adequaat wordt uitgevoerd.
In de NURW heeft de gemeenteraad een acceptatiegrens vastgesteld dat de gemeenteraad in de
paragraaf weerstandsvermogen geïnformeerd moet worden over alle risico’s met een score van 9 of
hoger. Ook heeft de gemeenteraad vastgesteld dat zij bij deze risico’s per risico op een aantal
verplichte onderdelen (waaronder de risicoscore en de te treffen beheersmaatregelen) geïnformeerd
moet worden. Hieraan wordt niet voldaan. Hierdoor heeft de gemeenteraad onvoldoende zicht op
het gevoerde risicomanagement en kan zij niet bepalen of het risicomanagement adequaat is.
9
De ratio weerstandsvermogen (de verhouding tussen het beschikbare en benodigde weerstands­
capaciteit) moet op basis van de NURW niet lager dan 1,0 zijn. In het geval de ratio lager is dan 1,0
dan zijn de gemeentelijke reserves onvoldoende om de risico’s op te vangen. Om deze reden heeft
de gemeenteraad bepaald dat in het geval dit kengetal lager dan 1,0 is, het college ervoor zorgt dat
deze binnen 3 jaar tenminste weer op een niveau van 1,0 of hoger is. Vanaf de Jaarrekening 2011
(2012) zakt dit kengetal onder de 1,0. Bij de Jaarrekening 2011 wordt dit voor het eerst gecon­
stateerd. Vervolgens wordt echter door het college nagelaten om in de paragraaf weerstands­
vermogen te vermelden welke maatregelen het college neemt om het weerstandsvermogen terug te
brengen naar 1,0.
Samenvattend: Op grond van wet­ en regelgeving (BBV) en NURW dient de gemeenteraad in de
paragraaf weerstandsvermogen van de Jaarrekening, Programmabegroting en Kadernota te worden
geïnformeerd over risico’s. De raad wordt in deze rapportages inderdaad tijdig geïnformeerd. De
inhoud van de informatie is echter niet volledig en de juistheid is niet vast te stellen. De inhoud van
de paragraaf weerstandsvermogen geeft de raad onvoldoende beeld van het uitgevoerde
risicomanagement en de opbouw van de grondexploitatierisico’s. De gemeenteraad kan op basis van
de paragraaf niet adequaat bijsturen, noch vaststellen of het risicomanagement voldoende is. Voor
de paragraaf weerstandsvermogen worden de beleidsregels in de NURW niet gevolgd. Zo wordt de
risicoscore niet vermeld, ontbreekt de relatie tussen de risico’s en de benodigde weerstandcapaciteit
en ­reserve. Daarbij is er geen sprake van een portefeuillebrede aanpak.
D.
�
�
�
�
Regionale samenwerkingsverbanden
Wanneer zijn deze samenwerkingsverbanden opgericht en wat is de doelstelling van deze sa­
menwerkingsverbanden?
Welke bevoegdheden hebben deze samenwerkingsverbanden ten aanzien van de projecten
Leeksterveld en Oostindie?
Wat was de rol van de regiosamenwerkingsverbanden op de projecten Leeksterveld en Oostin­
die bij project­ en fasewijzigingen?
Welke invloed is er vanuit de samenwerkingsverbanden op de projecten Leeksterveld en Oost­
indie? Indien aanwezig, heeft deze invloed tot wijzigingen geleid?
De RGA is sinds de oprichting in 1996 voor de gemeente Leek het belangrijkste samenwerkings­
verband waarin regionaal wordt samengewerkt (tussen de provincies Groningen en Drenthe en 15
gemeenten). In het verlengde van de samenwerking in de RGA ligt de samenwerking bij de IGS. Deze
IGS vormt een uitwerking van de Regiovisie Groningen­Assen. De projecten Leeksterveld en
Oostindie maken ook deel uit van de Regiovisie en de IGS. De doelstelling van de samenwerking is om
als gemeenten en provincie elkaar te versterken en een meerwaarde te creëren door de steeds
groter wordende ruimtelijke opgaven met elkaar af te stemmen.
De bevoegdheden van het uitvoeren van projecten blijven volledig bij de deelnemers en zij zijn zelf
volledig operationeel en financieel verantwoordelijk voor hun eigen projecten. Bijzonder element in
de samenwerking is het Regiofonds, een fonds dat gevuld wordt met jaarlijkse bijdragen van de
deelnemers waaruit vervolgens bijdragen worden gedaan aan voor de regio belangrijke projecten en
maatregelen. De rol en invloed van de RGA op het ontstaan en toestaan van de projecten
Leeksterveld en Oostindie is groot geweest. Zonder afstemming in dit regioverband hadden beide
10
projecten niet op deze manier kunnen bestaan. Vooraf zijn er enige programmatische uitgangs­
punten afgestemd, maar de operationele en financiële verantwoordelijkheid van de uitvoering van
beide projecten lag en ligt volledig bij de gemeente Leek.
In de IGS zijn de projecten Oostindie en Leeksterveld als bestaande projecten opgenomen. In 2012 is
de RGA van invloed geweest op beide projecten, toen in de stuurgroep werd besloten om de
gemeente Leek een financiële bijdrage te verstrekken vanuit het Regiofonds om de tekorten aan te
zuiveren op de grondexploitaties van de lopende IGS­projecten. Formeel was dit niet verplicht ,
omdat gemeenten immers financieel zelf verantwoordelijk zijn voor hun projecten. Toch werd
hiertoe besloten vanwege de “schragende” functie van Leek en de aanhoudende verslechterde
economische omstandigheden. De grondexploitaties van Leeksterveld en Oostindie hebben met deze
bijdrage een deel van de tekorten kunnen aanzuiveren.
Samenvattend: Sinds de start van de samenwerking tussen de gemeente in de Regio Groningen­
Assen zijn de ontwikkelingen in regioperspectief van groot belang. De Intergemeentelijke
Structuurvisie Leek­Roden (hierna: IGS) heeft dit versterkt. Ondanks dat er geen formele
bevoegdheden zijn overgedragen, was de invloed van de regionale samenwerking groot. Met name
de omvang van beide projecten is ingegeven vanuit de Regiovisie. De operationele aansturing was
een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
E.
�
�
�
De gemeenteraad
Wat zijn de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeenteraad ten aanzien
van de projecten Leeksterveld en Oostindie?
Hoe heeft de gemeenteraad deze taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden gedurende
de onderzoeksperiode ingevuld?
Is, en zo ja wanneer, de raad geïnformeerd over project­ en fasewijzigingen gedurende de on­
derzoeksperiode?
Op basis van de onderzochte stukken kan worden vastgesteld dat de raad tijdig van informatie wordt
voorzien. Ten aanzien van zowel de grondexploitaties als het paragraaf weerstandsvermogen in de
Jaarrekening, Programmabegroting en Kadernota is deze echter onjuist en onvolledig. Dit komt
omdat de wet­ en regelgeving en het gemeentelijk beleid ten aanzien risicomanagementbeleid
onvoldoende wordt gevolgd en hier onvoldoende invulling aan wordt gegeven, hetgeen nader wordt
toegelicht in voorgaande conclusies.
Anders dan bij de Nota Grondbeleid is in de gemeentelijke Verordening Kaderstelling en Controle
niet vastgelegd dat de NURW elke vier jaar moet worden herzien. Door het ontbreken van deze
beleidsregel wordt door de gemeenteraad onvoldoende geborgd dat het risicomanagementbeleid
actueel blijft.
De gemeenteraad wordt betrokken bij de initiële opzet van een grondexploitatie en de reguliere
voortgang. Bij belangrijke wijzingen in het project wordt de raad niet standaard betrokken, zoals
reeds toegelicht is bij de conclusie risicomanagement. Het gevolg hiervan is dat de projectinhoud
wijzigt zonder dat de gemeenteraad hier expliciet goedkeuring voor geeft.
11
Verder moet worden geconstateerd dat er niet volledig wordt gerapporteerd. Dat heeft in de eerste
plaats te maken met de mate van samenvoegen van informatie waardoor er een te beperkt beeld
ontstaat van de onderliggende risico’s. Ook worden de beleidsregels waarover gerapporteerd moet
worden niet gevolgd en vindt hierop onvoldoende kwaliteitstoezicht plaats. De gemeenteraad
ontbeert hierdoor voldoende zicht op de uitvoering van het risicomanagement én kan daardoor ook
onvoldoende invulling geven aan haar controlerende taak.
College en raad worden regelmatig vertrouwelijk worden geïnformeerd over de grondexploitaties en
risico’s en hebben de indruk dat ze volledig worden geïnformeerd, terwijl dat dus niet strookt met de
vereisten conform de wet­ en regelgeving én het gemeentelijk beleid.
De uiteindelijke conclusie is dat de raad kwalitatief (volledig, juist en tijdig) onvoldoende informatie
krijgt. Belangrijk is te vermelden dat de geïnterviewde raadsleden dit beperkt of niet ervaren.
Samenvattend: De informatie die de gemeenteraad en het college krijgen ten aanzien van risico’s
binnen de grondexploitaties wordt tijdig geleverd. De inhoud van de informatie (zoals eerder
aangegeven) is echter onvoldoende en niet volledig. De consequentie hiervan is dat het college niet
optimaal in staat is om zijn uitvoerende taak in te vullen. Ook de gemeenteraad kan derhalve
onvoldoende invulling kan geven aan haar kaderstellende en controlerende taak. Door de
onderzoekers kon niet worden vastgesteld of de gemeenteraad voldoende op de hoogte was dat de
gemeente vóór inwerkingtreding van de NURW niet voldeed aan wet­ en regelgeving. De raad werd
hier bij inwerkingtreding van de NURW van op de hoogte van gesteld. De raad was er in ieder geval
van op de hoogte dat de gemeente in de paragraaf Weerstandsvermogen van de
Programmabegroting, Jaarrekening en Kadernota tot aan 2010 niet voldeed aan de NURW. Dat de
gemeente ook na 2010 niet voldoet aan wet­ en regelgeving en de NURW is de gemeenteraad zich
naar verwachting onvoldoende bewust.
AANBEVELINGEN
Op basis van het onderzoek komen wij tot de volgende aanbevelingen aan college en raad van de
gemeente:
1. Maak gebruik van een standaard risicobeheersingssysteem, dat passend is binnen de organi­
satieomvang van de gemeente. Zorg ervoor dat alle risico’s hierin worden vastgelegd en dat
alle rapportages vanuit dit systeem plaatsvinden. Zorg er ook voor dat het weerstandsver­
mogen hier vanuit wordt bepaald. Zie er op toe dat dit systeem eenduidig en consequent
wordt gehanteerd.
2. Vul als gemeenteraad de bestaande Verordening Kaderstelling en Controle 2013 aan met de
beleidsregel dat elke vier jaar de beleidsnota omtrent weerstandsvermogen en risicomana­
gement geactualiseerd en geëvalueerd moet worden. Hiermee borgt de gemeenteraad dat
het beleidskader actueel blijft.
3. Voer tenminste 3x per jaar ten behoeve van de Jaarrekening, Programmabegroting en Ka­
dernota de volledige risicomanagementcyclus uit. Maak daarbij de volledige risicomanage­
12
mentcyclus af, zoals ook opgenomen in de NURW. Zet daarbij bewust extra in op het formu­
leren, uitvoeren en evalueren van beheersmaatregelen, omdat deze onderdelen van de cy­
clus binnen Leek op dit moment onvoldoende aandacht krijgen.
4. Formuleer de beheersmaatregelen SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en
Tijdgebonden). Wijs per beheersmaatregel een verantwoordelijke voor de uitvoering aan.
Leg ook de benodigde kosten en capaciteit vast voor de uitvoering van deze maatregelen.
5. De vier mogelijke strategieën om met risico’s om te gaan, zijn het vermijden, het overdragen,
het accepteren en het reduceren van risico’s. Leg de gekozen risicostrategie per risico binnen
het risicomanagementproces in de rapportages vast en licht de keuze toe. Leg daarbij ook
vast door welk orgaan of persoon deze keuze is gemaakt.
6. Formuleer voor risico’s heldere tolerantiegrenzen voor projectmanagement, managementni­
veau en bestuur. Niet alleen voor het financiële aspect, maar ook voor de looptijd, kwaliteit
en het programma van het project. Een voorbeeld van een dergelijke tolerantiegrens is dat
wanneer bij een risico een vertraging wordt geconstateerd van meer dan 3 maanden dit via
de reguliere routine wordt gerapporteerd aan de raad en dat bij een vertraging van een jaar
of meer de raad actief wordt geïnformeerd.
7. Risico’s met een risicoscore waarvoor een acceptatiegrens is vastgesteld, moeten altijd wor­
den toegelicht. Aanvullend op de NURW moeten de ontwikkeling van bestaande risico’s met
deze score en de voortgang van beheersmaatregelen altijd worden toegelicht. Hierdoor
wordt van de uitvoering en kwaliteit van het risicomanagement controleerbaar en inzichte­
lijk.
8. Neem in de risicorapportages een categorie ‘totaal overige risico’s’ op. Hierdoor wordt in­
zicht gekregen in de financiële omvang van alle risico’s. Hierin dienen ook de risico’s te wor­
den opgenomen die verder niet aan de gemeenteraad worden toegelicht.
9. Geef per grondexploitatie de gehanteerde parameters kostenstijging, opbrengstenstijging en
rekenrente weer en onderbouw deze.
10. Maak per grondexploitatie een uitgebreide risicoanalyse, waarin de afzonderlijke risico’s per
grondexploitatie, een scenarioanalyse en een gevoeligheidsanalyse worden weergegeven.
11. Rapporteer in de paragraaf weerstandsvermogen van de Programmabegroting, Kadernota en
Jaarrekening per individueel materieel risico per project in plaats van deze risico’s samen te
voegen. Hierdoor wordt de opbouw van het totale actuele risico transparant weergegeven
en wordt deze voor de gemeenteraad controleerbaar.
13
12. Formuleer heldere beleidsregels in het geval niet kan worden volstaan met een actualisatie
van de grondexploitatie, maar de grondexploitatie middels een herziening ter goedkeuring
aan de raad moet worden voorgelegd. Formuleer daarbij in ieder geval regels voor substanti­
ele projectwijzigingen op de aspecten (financiën, tijd, kwaliteit, risico’s en scope). Voorbeel­
den hiervan zijn een wijziging van het financieel resultaat met meer dan € 1 miljoen, een wij­
ziging van de looptijd van 1 jaar of meer en een programmawijziging van 10 woningen of
meer. Met de vaststelling van deze specifieke normen wordt de wettelijke richtlijn die volgt
uit de “Notitie Grondexploitatie bijgesteld” van de Commissie BBV (2012) geïmplementeerd.
Daarnaast wordt hiermee de onduidelijkheid opgelost wanneer aan de raad wel en wanneer
aan de raad niet een grondexploitatieherziening moet worden voorgelegd.
13. Laat het risicomanagement verder deel uitmaken van het projectmatig werken. Organiseer
robuust toezicht, voortgangsbewaking en controle op het risicomanagement en beheer. Geef
daarbij voldoende aandacht aan de evaluatie van de gehanteerde beheersmaatregelen.
Overweeg of hiervoor binnen de organisatie een aparte risicomedewerker moet worden
aangesteld.
14. Werk aan een verdere professionalisering van eenduidige rapportage over risico’s. Voer deze
eenduidigheid in alle verschillende rapportages door. Maak uitsluitend onderscheid door
heldere tolerantiegrenzen te formuleren. Een voorbeeld van een dergelijke tolerantiegrens is
de grens van risico’s met score 9 of hoger. Op grond van de NURW geldt hiervoor een infor­
matieplicht aan de raad. Geef standaard in de rapportages de verschillen tussen verschillen­
de rapportagemomenten aan op het gebied van risico’s en de getroffen beheersmaatrege­
len. Hierdoor worden de ontwikkelingen in de tijd helder en kunnen deze ook worden geëva­
lueerd.
15. Zorg ervoor dat er in de toekomst ten aanzien van risicomanagement wel gerapporteerd
wordt conform bestaande wet­ en regelgeving en bestaande gemeentelijke beleidsregels.
BESTUURLIJKE REACTIE COLLEGE
Zie bijlage.
NAWOORD REKENKAMERCOMMISSIE
Wij danken het college voor zijn uitgebreide reactie op het onderzoeksverslag. Wij betreuren het dat
het college onze analyses niet onderschrijft, maar zijn verheugd dat inmiddels verbeteringen in de
administratieve organisatie en het risicomanagement worden doorgevoerd.
Het college brengt naar voren dat wij bij de verwerking van het ambtelijk wederhoor niet zijn
ingegaan op een aantal fundamentele opmerkingen die in een begeleidende brief bij de ambtelijke
reactie zijn neergelegd. Dat is juist. Echter, de bedoeling van het ambtelijk wederhoor is het
14
verifiëren van de weergave van de feiten, niet het voeren van een fundamentele discussie over
insteek en aanpak van het onderzoek zelf.
De aanvullende documenten die naar aanleiding van het ambtelijk wederhoor zijn toegestuurd, zijn
bestudeerd en gebruikt bij de verificatie en bijstelling van het onderzoeksverslag. De conclusies van
het onderzoek zijn er evenwel niet door veranderd.
De hoofdconclusies van het onderzoek zijn dat het risicomanagement niet gestandaardiseerd,
gestructureerd en op een eenduidige wijze plaatsvindt en dat risico’s en het benodigd
weerstandsvermogen onjuist en onvolledig worden gerapporteerd. Deze conclusies worden bereikt
door toetsing aan wettelijke normen en de door de raad vastgestelde Nota Uitgangspunten
Risicomanagement en Weerstandsvermogen. Uit de reactie van het college zou de indruk kunnen
ontstaan dat in het onderzoek voornamelijk getoetst is aan (onduidelijke en slecht kenbare)
‘deskundigennormen’. Wij hechten er daarom aan te benadrukken dat eerst en vooral aan de wet en
de afspraken met de raad, zoals neergelegd in de genoemde nota, is getoetst en dat onze conclusies
op basis daarvan moesten worden getrokken.
Het college geeft onderaan op pagina 4 aan bezig te zijn met het doorvoeren van verbeteringen in
het risicomanagement en daarbij een aantal van onze aanbevelingen mee te nemen, alsmede (op
pagina 5, voorlaatste alinea) een aantal van onze aanbevelingen over te willen nemen.
Wij raden de raad aan het college te vragen op welke aanbevelingen daarbij precies wordt gedoeld
en met hem in discussie te gaan over het uitvoeren van de overige aanbevelingen die wij op basis van
het onderzoek hebben gedaan.
15
BIJLAGE: Onderzoeksdeelvragen
Project­ en fasewijzigingen Leeksterveld en Oostindie
1. Wat waren de uitgangspunten van de projecten Leeksterveld en Oostindie bij aanvang?
2. Welke ontwikkelingen hebben beide projecten vanaf 2000 tot en met juni 2013 doorlopen?
3. Welke college­ en raadsbesluiten zijn gedurende de onderzoeksperiode genomen ten aan­
zien van beide projecten. In welke documenten is dit vastgelegd (o.a. stedenbouwkundig
plan, grondexploitatie, overeenkomsten)?
4. Welke belangrijke project­ en fasewijzigingen hebben bij de projecten Leeksterveld en Oost­
indie plaatsgevonden? Wanneer en waarom vonden deze wijzigingen plaats? Wat waren de
gevolgen? Welke partijen waren betrokken bij deze wijzigingen?
5. Hebben deze wijzigingen geleid tot wijzigingen in het risicomanagement?
Risicomanagement
6. Op welke wijze is in de gemeente Leek het risicomanagement vorm gegeven en welke be­
leidskaders liggen daaraan ten grondslag?
7. In hoeverre voldoet het huidige risicomanagementbeleid en de implementatie ervan aan de
basisvoorwaarden voor adequaat risicomanagement?
8. Zijn de verantwoordelijkheden voor de projecten zo verdeeld dat goede risicobeheersing
mogelijk is?
9. In welke frequentie zijn de grondexploitaties van Leeksterveld en Oostindie herzien en past
dat binnen het gemeentelijk beleid?
10. Op welke momenten en op welke wijze dient bij projecten op gebied van risicomanagement
in de gemeente Leek te worden bijgestuurd? Hoe wordt daarover gerapporteerd?
11. Zijn er door de raad vastgestelde acceptatiegrenzen? Zijn deze grenzen overschreden zonder
dat vooraf hiervoor instemming is gevraagd van de raad?
12. Wordt er in de grondexploitaties over alle kernvariabelen grondexploitaties gerapporteerd?
13. Is het uitgevoerde risicomanagement voor de projecten Leeksterveld en Oostindie volledig,
effectief en efficiënt?
14. Hoe verhouden de risico’s zich ten opzichte van de weerstandscapaciteit en weerstandsre­
serve? Is er sprake van een portefeuillebrede aanpak?
Regionale samenwerkingsverbanden
15. Wanneer zijn deze samenwerkingsverbanden opgericht en wat is de doelstelling van deze
samenwerkingsverbanden?
16. Welke bevoegdheden hebben deze samenwerkingsverbanden ten aanzien van de projecten
Leeksterveld en Oostindie?
17. Wat was de rol van de regiosamenwerkingsverbanden op de projecten Leeksterveld en Oost­
indie bij project­ en fasewijzigingen?
18. Welke invloed is er vanuit de samenwerkingsverbanden op de projecten Leeksterveld en
Oostindie? Indien aanwezig, heeft deze invloed tot wijzigingen geleid?
Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden gemeenteraad
19. Wat zijn de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeenteraad ten aan­
zien van de projecten Leeksterveld en Oostindie?
20. Hoe heeft de gemeenteraad deze taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden geduren­
de de onderzoeksperiode ingevuld?
16
21. Is, en zo ja wanneer, de raad geïnformeerd over project­ en fasewijzigingen gedurende de
onderzoeksperiode?
17