De Christus-Impuls in het wezen van de tijd en zijn werkzaamheid in

DE CHRISTUS-IMPULS IN HET WEZEN VAN DE TIJD
EN ZIJN WERKZAAMHEID IN DE MENS.
Pforzheim, 7 maart 1914
In onze tijd is het voor de zielen die door hun karma tot de geesteswetenschap worden gebracht steeds
belangrijker om een diepe indruk te krijgen van wat we kunnen noemen: begrip van het mysterie van
Golgotha. Onze vrienden die bij onze laatste afdelingsbijeenkomsten aanwezig waren hebben al veel
gehoord over een geestelijke voorgeschiedenis van het mysterie van Golgotha. Het mysterie van
Golgotha staat aan het einde van een reeks van gebeurtenissen.
Ook hebben zij gehoord dat in onze aarde ontwikkeling de vereniging van het Christus wezen met het
lichaam van Jezus van Nazareth heeft plaatsgevonden en dat we daardoor kunnen zeggen: door middel
van dit wezen is het kosmische Christuswezen aanwezig geweest in het fysieke bestaan op Aarde.
Het het is belangrijk voor de hele mensheidsontwikkeling dat de mensheid steeds meer begrip ontwikkelt
voor het mysterie van Golgotha en dat vanuit dit begrip bewonderingi en liefdevolle diep doorvoelde
overgave stroomt naar dat wat zich in het mysterie van Golgotha voor de ontwikkeling van de mensheid
voltrok.
We weten dat ter voorbereiding van het mysterie van Golgotha twee Jezuskinderen zijn geboren. De ene
was degene met het Ik van Zarathustra, de andere uit de nathanische lijn van het huis van David was een
heel bijzonder wezen. We weten dat toen het nathanische Jezuskind 12 jaar was, het Ik van Zarathustra
overging van het salomonische Jezuskind naar het nathanische, en dat hij zich tussen zijn 12e en zijn 30e
levensjaar met dit Ik van Zarathustra heeft voorbereid, om met de doop in de Jordaan het Christuswezen
te ontvangen. De nathanische Jezus is daar nu van doordrongen en met de dood van Jezus heeft dit
Christuswezen zich uitgegoten in de geestelijke Aardesfeer, zodat de mensheid steeds meer deelgenoot
kan worden van de geestelijke krachten van het mysterie van Golgotha, die alle zielen en harten kunnen
vervullen.
Nu heb ik al gezegd, dat dit mysterie van Golgotha zich op een bepaalde manier in voorbereidende zin
al driemaal eerder heeft voltrokken tot heil van de mensheid. Één keer in de oude lemurische tijd, daarna
in de atlantische tijd en tot slot nog een keer aan het einde van de atlantische tijd. De vierde keer kennen
wij als het begin van onze jaartelling in de tijd na Atlantis. Wat wij als het mysterie van Golgotha kennen
heeft zich echter helemaal op het fysieke plan voltrokken. De andere gebeurtenissen vonden geheel en al
plaats in de geestelijke wereld. Maar de krachten die zich daarbij gevormd hebben, dat wat gebeurd is, is
tot heil van de mensheid in onze Aardse zielen en ons lichaam binnen gestroomd. En bij al die
voorbereidende gebeurtenissen tot het mysterie van Golgotha ging het hetzelfde wezen, dat vervolgens
als nathanisch Jezuskind geboren is en doordrongen is geworden van het Christuswezen. Het essentiële
van het mysterie van Golgotha is, dat dit Jezuswezen, dat opgegroeid is als het nathanische Jezuskind,
doordrongen is van het Christuswezen. Maar ook bij de drie vroegere gebeurtenissen was het wezen dan
later het nathanische Jezuskind werd aanwezig, alleen niet geïncarneerd als mens. Het leefde als geestelijk,
engelachtig wezen in de geestelijke wereld en is bij de voorstadia van het mysterie van Golgotha ten tijde
van de lemurische tijd en twee keer ten tijde van de atlantische tijd doordrongen geweest van het
Christuswezen.
Zo kan je dus zeggen dat er drie Engel-levens waren in de geestelijke wereld. Het wezen dat deze Engelen Aartsengellevens gevoerd heeft, is in principe dezelfde als die later als mens geboren is en als Jezuskind
in het Lukas-Evangelie beschreven is. Drie keer offerde het Engelwezen zichzelf, zoals later als mens,
voor het doordringen van het Christuswezen. Zoals we in de Christus Jezus een van de Christus-Impuls
doordrongen mens hebben, zo hebben we drie keer daarvoor een door de Christus-Impuls doordrongen
Engel. En zoals hetgeen wat met het Mysterie van Golgotha gebeurt is uitstroomde in de geestelijke
Aarde-atmosfeer, zo stroomde uit de Kosmos datgene naar binnen wat met de drie eerste gebeurtenissen
was gebeurd. Als we naar de mensheidsontwikkeling kijken zoals daarin in het middelpunt het Mysterie
van Golgotha staat, dan kunnen we eigenlijk zeggen: Met dit Mysterie van Golgotha is een middelpunt
van de Aardse ontwikkeling gegeven. Alles wat ervoor gebeurt wijst erop dat het een voorbereiding is op
dit Mysterie van Golgotha. En alles wat daarna gebeurd is, is een voortgaand instromen van de krachten
van het Mysterie van Golgotha in de mensenzielen en de mensenharten.
Als we wat preciezer onderzoeken welk wezensdeel in de mens datgene gegeven werd dat als kracht van
het Mysterie van Golgotha uitstroomt, dan kunnen we zeggen: Het wezensdeel dat in de fysieke wereld
het menselijke bewustzijn kan ontwikkelen stroomt, als het zich daarvoor openstelt, de kracht van het
Mysterie van Golgotha toe. Immers, tot het pasgeboren kind, kunnen we nog niet spreken van de Christus
Jezus. Er is geen manier om het kind te laten begrijpen wat de Christus Jezus is. En als we de ogen van
het kind op een beeld zouden laten rusten, zij het een beeld zoals de Sixtijnse Madonna met het Jezuskind
of zij het de Gekruisigde, dan zouden we, als we in de ziel van het kind konden kijken, merken dat we in
de allereerste tijd van het kinderleven nog niet met onze uiterlijke opvoedingsmiddelen van het fysieke
leven kunnen aankomen. We kunnen wel vanaf het moment dat het kind een beetje begint te brabbelen
het een beetje aanwennen om de Christus-naam uit te spreken, we kunnen het voorstellingen bijbrengen
die op de Christus wijzen. Maar het diepere harte-verstand kunnen we in de eerste tijd van het leven van
een mensenkind nog niet laten voelen. En één ding is voor een ieder die met de middelen van de
geesteswetenschap naar het kinderlijke gemoed kijkt duidelijk: Het is pas mogelijk om een eerste
schemering van een Christus-gevoelen te laten ontstaan door uiterlijke opvoedingsmiddelen, vanaf het
tijdstip in het kinderleven waarop het zich later nog kan herinneren dat zijn Ik-bewustzijn is ontwaakt.
Er zal zeer zeker in de eerste jaren nadat het Ik-bewustzijn is ontwaakt geen groot begrip aanwezig zijn,
maar al datgene wat we aan Christus-voorstellingen, zonder dat we het dogmatisch maken, maar zo, dat
het in woorden en voorstellingen levendig van de Christus-Impuls uitgaat, overbrengen, komt het kind
in zijn hele latere leven ten goede. Na het ontwaken van het Ik-bewustzijn kunnen we al het een en ander
doen, ook al is er slechts een schemerend bewustzijn. Na het ontwaken van het Ik-bewustzijn kijkt het
kind bijvoorbeeld, ook al kunnen we nog niet met fysieke middelen op het kind inwerken, heel anders
naar de Sixtijnse Madonna en de Christus aan het kruis dan daarvoor. Want zoals het Mysterie van
Golgotha is ingetreden in de Aardse mensheidsontwikkeling, is het ertoe voorbestemd om in de
ontwikkeling van het geestelijk leven in het fysieke leven werkzaam te zijn. Eigenlijk betreedt de mens
pas bewust het fysieke leven als zijn Ik ontwaakt. Wat is er nu daarvoor?
Drie dingen gaan aan het ontwaken van het Ik in het kind vooraf. Drie dingen waarop ik al heb gewezen
in eerdere voordrachten. Drie dingen die ongelofelijk belangrijk zijn. Het kind leert lopen, dat wil zeggen,
het leert vanuit de toestand dat hij nog niets kan, zijn lichaam rechtop te richten, van de Aarde af, naar
de hemelshoogten van de Kosmos. Hij leert zich vanuit die toestand in de andere te brengen waarmee
de mens zich in eerste instantie van een dier onderscheidt. Hij leert door eigen innerlijke kracht rechtop
te staan, de blik af te wenden van het Aardse, het Aardse, waarop een dier door zijn hele bestemming en
bouw zich richt. De uitzonderingen zijn slechts schijnbare uitzonderingen. Het rechtop staan leert een
kind voordat het Ik-bewustzijn ontwaakt. Wij herhalen werkelijk in ons huidige na-atlantische leven die
dingen die we als mens ons toegeëigend hebben in de loop van de tijd. Dat wat wij in de oude lemurische
tijd langzamerhand ons eigen gemaakt hebben, het rechtop gaan staan, het rechtop lopen, dat herhalen
we nu als kind voordat ons Ik-bewustzijn ontwaakt. Dat voltrekt zich in de tijd waarin het nog niet van
ons bewustzijn afhangt, waarin het nog als onbewuste oprichtingskracht werkt. Dieren die min of meer
verticaal, min of meer een naar boven gerichte loop hebben, hebben het hele organisme zo ingericht dat
ze van nature in deze toestand komen, die eigenlijk nog niet helemaal rechtop is. Zoals zoveel
vergelijkingen is ook deze een vergissing. De mens moet de eerste tijd van zijn leven, voordat zijn Ikbewustzijn ontwaakt, vanuit de aanleg om dit Ik te krijgen, zichzelf rechtop, in verticale houding brengen,
zich opheffen uit de situatie waarin hij nog in de Oude Maantijd was. In die tijd was de richting van zijn
ruggengraat parallel aan de oppervlakte van de maan, d.w.z. hoofdzakelijk horizontaal. In de oude
lemurische tijd leerde de mens de Maanrichting in de Aarderichting te veranderen. Dat is gekomen, omdat
pas tijdens de Aardeontwikkeling de Geesten van de Vorm de mens vanuit zijn eigen substantie een Ik
inbliezenii. De eerste manifestatie van het geven van het Ik is de innerlijke kracht, waardoor de mens zich
opricht. Zo is de mens door deze toestand de Aarde ontnomen. De Aarde zelf heeft geestelijke krachten
die de ruggengraat kunnen doorstromen als deze in zijn natuurlijke groei, zoals bij een dier, horizontaal
blijft. Echter, de Aarde heeft geen krachten die rechtstreeks een mensenwezen kunnen dienen, die door
zijn Ik, waarvan het bewustzijn later ontwaakt, zich verticaal kan oprichten. Opdat de mens zich
harmonisch kan ontwikkelen bij het oprichten, bij het rechtop lopen, moeten krachten vanuit de Kosmos,
vanuit het buitenaardse, naar binnen stromen. Lucifer en Ahriman hadden de hele menselijke
ontwikkeling kunnen verstoren doordat de mens door zijn oprichting de Aardse geestelijke krachten
ontnomen is, als niet in de oude lemurische tijd de eerste Christus-gebeurtenis was ingetreden.
In deze oude lemurische periode heeft in het rijk dat als geestelijk rijk het volgende is ten opzichte van
ons Aarderijk, de doordringing van het Wezen, maar dan als een soort Engelwezen, dat later de
nathanische Jezus geworden is, met het Christuswezen, plaatsgevonden. Dat was een voorstadium van
het Mysterie van Golgotha. Het gevolg daarvan was dat in de oude lemurische tijd, maar in het etherische,
in het geestelijke, de latere nathanische Jezus, die anders een Engelgestalte zou hebben gehad, een natuurlijk niet fysiek- maar etherische mensenvorm aannam. In de bovenaardse sfeer –in het
eerstvolgende bovenaardse gebied- van de etherische Engelgestalte is de Jezus van Nazareth. Door het
doordringen met de Christus heeft hij een etherische mensenvorm aangenomen. Daarmee is iets nieuws
in de Kosmos gekomen, dat nu uitstraalt op de aarde en het de mensen, de fysieke mensengestalte, waarin
de kracht van het etherische, bovenaardse Christuswezen stroomde, mogelijk maakt zich te beschermen
tegen de verwoesting, die binnengedrongen zou zijn, als niet uit de Kosmos de vormingskracht had
kunnen binnenstralen en de mensen had kunnen doordringen zodat ze in hem leeft, die hem een
rechtopstaand, ordelijk wezen laat worden. Chaos was ontstaan, als niet met de fysieke zonnekracht de
kracht van de Vorm, de Vorming was binnengestroomd, hetgeen mogelijk werd gemaakt door de eerste
Christus-gebeurtenis. Wat de mens daardoor in zich kreeg, dat leefde vanaf de oude lemurische tijd in de
ontwikkeling van de mensheid. En wij kijken op de juiste manier naar een zich ontwikkelend mensenkind
als we op het moment dat het kind zich van onbeholpen, glijdend, kruipend, opricht en voor de eerste
keer staat of gaat, zeggen: Wat goed is en tot heil van de mensheid strekt kan toch alleen maar gebeuren
omdat in de oude lemurische tijd de eerste Christus-gebeurtenis heeft plaatsgevonden, omdat hij, die als
nathanische Jezus zich heeft doordrongen met de Christus, toen, in de lemurische tijd, als geestelijketherisch wezen door de doordringing met de Christus een etherisch-menselijke vorm heeft aangenomen.
Ja, opdat wij onze (gevoels)waarnemingen verrijken, daarom is de geesteswetenschap er. Zo´n
gevoelswaarneming, die in onze ziel kan leven als we een kind zien leren op te staan en te gaan, zo'n
gevoel heeft beslist diepe religieuze achtergronden. Wij zullen ons later vaak herinneren waarom het kind
(rechtop) gaat en ons dan bedenken dat dit te danken is aan de Christus-Impuls. Dan hebben we door de
geesteswetenschap onze wereldbeschouwing verrijkt en hebben ons een gevoel eigen gemaakt voor onze
omgeving, die we anders niet zouden kunnen hebben. Wij komen door de geesteswetenschap als het
ware achter de beschermers, de hoeders van de groei en de ontwikkeling van het kind. Wij worden gewaar
hoe de Christus-kracht dit kinderlijke wezen in zijn ontwikkeling omstraalt.
Uit mijn weergave uit de Akasha Kroniek van de lemurische tijd, waar ik het over de lemurische
voorouders heb, heeft u kunnen opmaken dat deze voorouders stom waren. De atlantische mens heeft
eigenlijk pas geleerd te spreken. In artikelen over de Akasha Kroniek is vermeld hoe dat zo gekomen is.
Dat is de tweede van de vaardigheden die het kind zichzelf eigen maakt voordat het eigenlijk Ikbewustzijn ontwaakt: het leren spreken. Het wakker worden van het Ik-bewustzijn volgt op het leren
spreken. Het leren spreken berust volledig op een soort nabootsing, waarvoor evenwel de aanleg diep in
de menselijke natuur rust. Dit spreken is opnieuw een menselijke vaardigheid die in de Aardemens
gekomen is doordat hij zich verder ontwikkeld heeft. Doordat de Geesten van de Vorm het in hem
hebben gegoten, hem doordrongen hebben, is hij in staat een spraak te spreken, zijn Aardse leven in
fysieke te leven. Daarmee ontrukt hij zich door twee elementen aan de geestelijke krachten die op de
Aarde werkzaam zijn. De dieren leren in werkelijkheid niet spreken. Ze zijn door de geestelijke krachten
van de Aarde doordrongen. Zelfs het spreken door gebaren is bij de dieren niet de menselijke spraak. En
zou door dressuur of andere middelen een dier een soort spraak worden bijgebracht, dan zouden buiten
zijn lichaam betrekkingen optreden die door de geesteswetenschap eerst zouden moeten worden
besproken en buiten het thema van deze voordracht vallen. We blijven bij de normale ontwikkeling van
de mens en zeggen dat de het menselijk spreken al vanuit goddelijke hoogte als aanleg in de mens was
gelegd door wat de Geesten van de Vorm in de mens hebben uitgegoten. We willen bij dit onderwerp
blijven en kijken hoe de mens zich van stomheid in een sprekend wezen heeft veranderd. Hij heeft zich
daarmee onafhankelijk gemaakt van de krachten die de aarde geestelijk doorspoelen, zoals hij zich door
rechtop te staan onafhankelijk heeft gemaakt van de eerste stroom. Door de luciferische en ahrimanische
invloed zou in het spreken alles onedel zijn geworden als de mens alleen aan de Aarde zou zijn overgelaten;
als niet de komische, geestelijke invloeden, die naar beneden naar de Aarde kwamen, zich in de mens
hadden uitgegoten. De mens zou, als de Christus niets gedaan had, in zijn hele levenscultuur, met al zijn
levensorganen -strottenhoofd, tong, keelholte, etc., ook dieperliggende organen zoals het hart, etc. voor
zover ze daarmee samenhangen- zich in de atlantische tijd zo ontwikkeld hebben, dat hij alleen in staat
zou zijn geweest om in een armzalig brabbelen zijn egoïstische pijn, vreugde, lust en wellust uit te spreken.
De mens zou weliswaar veel ingewikkelder geluiden kunnen voortbrengen dan het dier, maar in zijn
geluiden zou hij alleen uitdrukkingen gevonden hebben voor datgene wat in zijn innerlijk leeft. Voor wat
in zijn lichaam gebeurt zou hij de levende gevoelswoorden hebben gevonden. De hele spraak zou een
opeenvolging van opzichzelfstaande uitingeniii zijn geworden. Terwijl we nu onze gevoelswoorden tot
kleine proporties terugbrengen, zou de menselijke spraakkunst in alle ingewikkeldheid zich alleen tot
opzichzelfstaande uitingen hebben ontwikkeld. Dat werd voorkomen in de menselijke ontwikkeling. De
chaos in deze spraakkracht –voor zover deze chaos het innerlijk van de mensen tot uiting had- werd
voorkomen door de tweede Christus-gebeurtenis. Het werd voorkomen doordat dit wezen in de
etherhoogte, dat later het nathanische Jezuskind werd, zich voor de tweede keer doordrong van met het
Christuswezen en dat ze een zodanige wezenheid aannam, die nu de levensorganen van de mens zo
doordrong dat de mens nu vaardig werd om iets anders dan pure gevoelswoorden uit te stoten. Dat hij
de vaardigheid verwierf om het objectieve te hanteren, dat is door de tweede Christus-gebeurtenis
mogelijk geworden.
En nog steeds was de spraak, de kracht om te spreken, de menselijke vaardigheid om gemoedsbewegingen
in woorden te vatten in gevaar. Door de tweede Christus-gebeurtenis was het gelukt dat de mens niet
alleen tonen, opzichzelfstaande uitingen, gevoelswoorden kon vinden voor zijn innerlijk, maar dat hij in
zekere zin ook kon loskomen van wat hij als innerlijke spraakbeweging tevoorschijn had geroepen. Maar
de uiterlijke dingen met woorden aanduiden zo dat die woorden duidelijk wijzen naar deze uiterlijke
dingen, dat was nog steeds in gevaar door de luciferische en ahrimanische invloeden tot in de atlantische
tijd toe. Daarom was er de derde Christus-gebeurtenis. Voor de derde keer verbond het wezen in de
geestelijke hoogte, het latere nathanische Jezuskind, zich met het Christuswezen en goot zich opnieuw
uit in de menselijke vaardigheid tot spreken met de krachten die het nu had aangenomen. De kracht van
dit Christus Jezus wezen doordrong nu voor de tweede keer in het menselijk lichaam de organen, voor
zover die in de spraakkrachten tot uitdrukking komen. Daarmee was voor het spraakvermogen de
mogelijkheid ontstaan om met woorden werkelijke aanduidingen te scheppen voor de buitenwereld en
daardoor over de afzonderlijke gebieden van de mensheid de spraak als middel tot wederzijds begrip te
scheppen. Het kind zou nooit hebben kunnen leren spreken als in de atlantische tijd niet deze beide
Christus-gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden. En wij verrijken opnieuw door de
geesteswetenschap ons gevoel als wij bedenken dat in het feit dat als het kind begint met spreken en zich
steeds meer vervolmaakt in het spreken, van binnen de Christus-Impuls heerst, dat daar beschermend en
helpend de Christus-kracht in het spraakvermogen leeft.
Vervolgens kwam de na-atlantische tijd, nadat de drie Christus-gebeurtenissen hadden plaatsgevonden,
zoals ik ze vanuit een zeker standpunt ook vandaag opnieuw beschreven heb in hun invloed op de
menselijke ontwikkeling.
In de na-atlantische ontwikkeling hebben hebben om te beginnen de volkeren die vooral de menselijke
ontwikkelingstoestand toebehoorden die we de Egyptisch-Chaldaïsche cultuur noemen, de opgave om
dat wat in de lemurische tijd voor de mensheid gebeurt is te herhalen, maar dan met bewustzijn te
doordringen. Heel onbewust leert de mens om een rechtopstaand wezen te zijn in de lemurische tijd,
leert hij een sprekend wezen te zijn in de atlantische tijd. Heel onbewust neemt hij, terwijl zijn
denkvermogen nog niet ontwaakt in die tijd, de Christus-Impuls in zich op. Langzaam moet hij er in de
na-atlantische periode toe gevoerd worden om te begrijpen wat hij in oertijd onbewust in zich heeft
opgenomen. Wat hem oprecht liet kijken in de kosmische hoogten dat was de Christus-Impuls. Hij
beleefde die onbewust, zoals dat was in de lemurische tijd. Vervolgens moesten, nog niet volledig bewust,
maar toch in een voorbereiding naar een volledig bewustzijn, de Egyptische volkeren ertoe gevoerd
worden om datgene wat in de oprichtingskrachten van de mens leeft te vereren. Dat ze het leerden om
te vereren, daarvoor zorgden de ingewijden, die de Egyptische cultuur moesten beïnvloeden, doordat ze
de mensen de piramiden lieten oprichten, die van de Aarde in de Kosmos uitsteken. Nu nog steeds
bewonderen wij hoe door het inwerken van de kosmische krachten in de hele vorm en ligging van de
bouw van de piramiden deze oprichtingskracht tot uitdrukking wordt gebracht. De Obelisken moesten
worden geplaatst, opdat de mens begint te bevatten wat oprichtingskracht is. De prachtige hiërogliefen
in de piramiden en op de Obelisken die naar de Christus moesten verwijzen, riepen de bovenaardse
krachten uit de lemurische tijd op. Maar zelfs tot zo'n vaag begrip als waartoe de Egyptenaren konden
komen ten aanzien van de oprichtingsvermogen, konden ze niet komen ten aanzien van het
spraakvermogen. Daarvoor moest eerst hun gemoed de juiste scholing voor de gevoelswaarneming
verkrijgen, zodat in latere tijden het raadsel van hoe de Christus leeft in het woordtalent van de mens
ingezien kon worden. Dat moest met de heiligste terughoudendheid in de rijpende mensenziel worden
opgenomen. Daarvoor zorgden op bijzondere wijze opperpriesters, de ingewijden van de Egyptische
cultuur, doordat ze de raadselachtige sfinx neerzetten met zijn zwijgende, hoogstens voor de toenmalige
menselijke stemming onder de invloeden van de Kosmos klinkende, onbuigzame gestalte. Bij de aanblik
van de zwijgende, alleen vanuit de Kosmos onder bepaalde voorwaarden en verhoudingen door de
opgaande zon klinkend wordende sfinx vormde zich daaruit die heilige eerbied van de ziel, waardoor de
ziel voorbereid werd om de spraak te begrijpen die gesproken moest worden in de tijd dat het bewustzijn
moest worden verhoogd over het feit hoe de Christus-Impuls meer en meer in de Aardse
mensheidsontwikkeling komt. Wat de sfinxen nog niet konden zeggen, maar waarvoor ze wel
voorbereidden, dat moest tegen de mensheid gezegd worden. In de vorming van het “bewegende
woord”iv ligt de Christus-Impuls. Deze werd tegen de Mensheid gezegd in de woorden:
Im Urbeginne war das Wort,
Und das Wort war bei Gott,
Und ein Gott was das Wort.
Dieses war im Urbeginne bei Gott.
Dort war es, wo alles entstanden ist,
Und nichts ist entstanden
Außer durch das Wort.
Im Worte war das Leben,
Und das Leben war
Das Licht der Menschen
Aan het oerbegin was het woord,
en het woord was bij God,
en een God was het woord,
Dit was aan het oerbegin bij God.
Daar was het, waar alles ontstaan is.
En niets is ontstaan,
zonder het woord.
In het woord was het leven,
en het leven was
het licht van de mensen
«In het woord was het leven, en het leven was het licht van de mensen» – dit Woord staat op de plaats
waar het Evangelie is ontstaan uit de vierde na-atlantische periode, waar, vanuit de voorbereiding door
de Grieks-Latijnse cultuur, de mensen zover gekomen waren om in de vierde na-atlantische
cultuurperiode te herhalen wat zich in de atlantische tijd had afgespeeld. Zoals in de Egyptische tijd de
verering van het zich-oprichten werd herhaald, zo werd nu de verering van het woord herhaald. Zo
werken in de mensheidsontwikkeling de bovenmenselijke spirituele krachten door.
Het derde wat een kind moet leren voordat het eigenlijk tot het Ik-bewustzijn ontwaakt, is het voorstellen,
het denken. Dit denken was pas voor de mensen van de na-atlantische tijd weggelegd, eigenlijk pas voor
de mensheid in de vierde na-atlantische periode. Daarvoor werd er in beelden gedacht. Dat staat ook in
mijn boek dat binnenkort verschijnt: «Die Rätsel der Philosophie». Het kind denkt ook in beelden. Het
denken van gedachten is de mensheid pas gegeven, het gedachten-denken is pas in de 6e en 7e eeuw voor
Christus ontwaakt. Vervolgens heeft het gedachten-denken zich steeds verder ontwikkeld. En nu staan
we er middenin. De ontwikkeling van het gedachten-denken is zodanig dat daarmee ons Ik ter hand kan
worden genomen. Dat ook het denken verbonden kan zijn met de Christus-Impuls, dat het denken niet
in wanorde is geraakt in zijn werking op het Ik, daarvoor is er de vierde Christus-gebeurtenis, het mysterie
van Golgotha. En als we ons denken steeds beter willen maken, als het zich steeds meer zo ontwikkelt
dat onze gedachten niet chaotisch door elkaar lopen, maar met een innerlijk gevoel, een innerlijke
gevoelswaarneming worden doordrongen, worden doorspekt, als we een gezond waarheidsdenken steeds
meer willen ontwikkelen, dan gebeurt dat omdat door het Mysterie van Golgotha, de vierde Christus-
gebeurtenis, dit denken de impuls daarvoor gekregen heeft, doordat de Christus-Impuls zich in de
geestelijke Aardeatmosfeer heeft uitgegoten.
Als eerste gebeurde dat in de lemurische tijd, toen het oprechte wezen van de mens in gevaar was door
Lucifer.
Als tweede gebeurde het in de atlantische tijd. Daar werd de mens behoed voor een gevaar dat zijn spraak
bedreigde met betrekking tot het feit dat de spraak uitdrukking van binnenuit geeft. Het gevaar bestond
dat de spraak wanordelijk zou worden.
De derde keer gebeurde het in de atlantische tijd. Doordat de Christus het geestelijk wezen dat later Jezus
van Nazareth zou worden, doordrong, werd het spraakvermogen voor zover het de uiterlijke dingen
betrof door de Christus van een bedreiging gered.
Het vierde gevaar betrof het denken, het innerlijke voorstellen van de gedachten. De mens wordt van dit
gevaar gered door het met de gedachten doordringen van die zaken die in zijn innerlijk leven -zoals dat
nu kan als hij dat wil en zich daartoe voorbereid in de geesteswetenschap- die door het Mysterie van
Golgotha zijn uitgevloeid in de geestelijke Aardesfeer.
We zijn nu zo ver in de mensheidsontwikkeling dat de eerste woorden van het Johannes Evangelie ook
nog in een andere vorm kunnen worden uitgesproken, dat ze als volgt kunnen worden uitgesproken:
Im Urbeginne ist der Gedanke,
Und der Gedanke ist bei Gott,
Und ein Göttliches ist der Gedanke.
In ihm ist Leben,
Und das Leben soll werden das Licht meines Ich.
Und scheinen möge der göttliche Gedanke in mein ich,
Daß die Finsternis meines Ich ergreife
Den göttlichen Gedanken.
Aan het oerbegin is de gedachte,
en de gedachte is bij God,
en goddelijk is de gedachte.
In hem is leven,
en het leven zal het licht van mijn ik worden.
En de goddelijke gedachte moge schijnen in mijn ik,
Opdat de duisternis van mijn ik de
goddelijke gedachte mag opnemenv
Het werd niet heel duidelijk zo uitgesproken, maar in de mensheidsontwikkeling was dit een streven.
In de 8e eeuw voor Christus begon de vierde na-atlantische cultuur. Ongeveer driehonderdvijftig jaar
later was de gedachte zover gerijpt dat hij in de Griekse filosofie met zodanige helderheid kon worden
uitgesproken dat hij tot de platonische filosofie voerde. Vervolgens werd het leven van de mensen
doordrongen met de Christus-Impuls. In de 15e eeuw na Christus begon de vijfde na-atlantische periode.
Precies zo lang als het duurde van de het begin van de vierde na-atlantische periode tot een begrip van
het denken, zo lang duurde het vanaf het begin van de vijfde na-atlantische periode tot een bewuste
uitspraak over de aard van het denken, dat wil zeggen, tot Hegel. De menselijke gedachte beleefde zijn
hoogtepunt in Hegel met de zin: Het leven en vormen van gedachten in de waarheid is de werkende geest.
– Wat Hegel op zo schijnbaar geheel onbegrijpelijke wijze zegt, kan werkelijk uitgesproken worden met
de woorden:
Im Urbeginne ist der Gedanke,
Und ein Unendliches ist der Gedanke,
Und das Leben des Gedankens ist das Licht des Ich.
Erfüllen möge der leuchtende Gedanke
Die Finsternis meines Ich,
Daß ihn die Finsternis meines Ich ergreife,
Den lebendigen Gedanken,
Und lebe und webe in seinem göttlichen Urbeginn.
Aan het oerbegin is de gedachte,
En oneindig is de gedachte,
en het leven van de gedachte is het licht van het Ik.
Moge de lichtende gedachte
De duisternis van mijn ik vervullen,
Opdat de duisternis van mijn ik,
de levende gedachte moge opnemen,
en leven en bewegenvi in zijn goddelijke oerbegin.
Zo gaat het vaak met de ontwikkeling van de mensheid. De mensheid is nog niet erg ver gekomen, want
van Hegel werd veel kwaad gesproken. Je zou wel kunnen zeggen: de verlichte gedachte scheen wel in de
duisternis, maar de duisternis wilde er niets van weten. – Als je je leven leert begrijpen, het leven van de
gedachten, dan zul je begrijpen wat de mensheid als taak heeft in haar toekomstige bestaan.
Maar tegelijkertijd hebben wij, omdat we immers vanuit de geesteswetenschap werken, nog iets meer.
Latere tijdperken worden immers altijd al in de vroegere voorbereid. En omdat wij middenin de vijfde
na-atlantische periode staan, doordat wij geesteswetenschap beoefenen, en steeds meer begrip krijgen
van levend denken, aan het helderziend wordende denken bijdragen, is het gelijk onze taak om de zesde
na-atlantische periode voor te bereiden.
Zoals in het denken het leven stroomt door de Christus-Impuls, zo zal er nog iets instromen dat tot de
menselijke zielevermogens behoort en dat niet verwisseld mag worden met enkel de gedachten. Vanuit
het onbewuste ontwikkelt het kind zijn vaardigheden. Als hij tot het Ik-bewustzijn komt, dan komt het
in een sfeer, waarin hij zich kan aanleren, waarin het datgene moet ontwikkelen, dat van buiten kan komen
door de Christus-Impuls. We kunnen, als het kind heeft leren gaan, als het spreken heeft geleerd, als het
begint met het leren denken naar zijn ik toe te werken, al zien hoe de bewuste Christus-Impuls, die door
het Mysterie van Golgotha naar binnen is gekomen, op het kind werkt. De mensheid kan in iets anders
wat binnen haar ziele-mogelijkheden ligt de Christus-Impuls nog niet binnenbrengen. Het binnenleiden
van de Christus-Impuls in het rechtop staan, in het spreken en het denken, dat is mogelijk door wat al
duizenden jaren in de mensheidscultuur aanwezig is. De Christus-Impuls binnenleiden in een vierde
element, dit binnenleiden in een vierde menselijk vermogen voor te bereiden, daar moeten wij, als we
echt vanuit de grondvesten van de Geesteswetenschap werken, ook denken. Daaraan moeten we ook
denken! Waar de Christus-Impuls nog niet naartoe kan worden geleid, waarheen het echter moet worden
voorbereid, dat is de menselijke herinnering, het herinneren van de mensen. Want buiten het rechtop
staan en gaan, het spreken, het denken, treedt nu de Christus-kracht in de herinnering. We kunnen de
Christus begrijpen als hij door de evangeliën tot ons spreekt. Maar we worden als mensen er pas toe
voorbereid dat de Christus ook in de gedachten intreedt die als herinnerde gedachten en voorstellingen
in ons leven en zo verder in ons leven. Er zal een tijd komen voor de mensheid die, die pas volledig wordt
in de zesde grotere periode van de mensheidsontwikkeling, maar nu wordt voorbereid, waarin de mensen
terugkijken op dat wat ze beleefd hebben en wat als herinnering in hen leeft en dan kunnen zien dat in
de kracht van de herinnering de Christus meeleeft. Door die voorstelling zal de Christus kunnen spreken.
En ook als we onze voorstellingen in de herinnering opnieuw beleven dan zal in de herinnering, die zo
nauw, zo intiem met ons verbonden is, de Christus mee verbonden zijn. De mens kan terugkijken op
zijn leven en zeggen: Zo als ik mij herinner, zoals de kracht van de gedachten in me leeft, zo leeft in deze
gedachte de ingegoten Christus-Impuls. De weg die de mensen geboden wordt, steeds meer de woorden
waar te maken: Niet ik, maar de Christus in mij, deze weg wordt geëffend doordat de Christus-Impuls in
de herinneringskracht binnentrekt. Op dit moment is dat nog niet zo. Als de Christus-Impuls in de
herinnering is, als hij niet alleen in het verstand van de mensen leeft, maar als hij zich over de hele
reikwijdte van de herinnering heeft uitgegoten, dan is het voor de mensen bijvoorbeeld ook niet meer
nodig om de uiterlijke documenten over de geschiedenis te leren, dan zal zijn herinneringskracht zich
verwijden. De Christus zal in deze herinnering leven. En de mens zal doordat de Christus in zijn
herinneringskracht gekomen is, doordat de Christus in zijn herinneringskracht leeft, weten hoe tot het
Mysterie van Golgotha de Christus buitenaards gewerkt heeft, hoe hij als impuls verder werkt in de
geschiedenis. Zo waar en werkelijk zal de mens dat overzien, net zoals nu in het dagelijks leven de
herinnering er is. We zullen de aardse ontwikkeling van de mensheid op geen andere manier dan dat de
Christus-Impuls in het middelpunt wordt gezien, innerlijk kunnen overzien. Alle herinneringskracht zal
doortrokken en tegelijkertijd versterkt worden door het doordringen van de Christus-Impuls in de
geheugenkracht, in de herinneringskracht. In de toekomst kan voor ons, die ons het christendom levend
moeten zien te maken, ook nog het volgende gelden:
Im Urbeginne ist die Erinnerung,
Und die Erinnerung lebt weiter,
Und göttlich ist die Erinnerung.
Und die Erinnerung ist Leben,
Aan het oerbegin is de herinnering,
En de herinnering leeft verder,
En goddelijk is de herinnering.
En de herinnering is leven,
Und dieses Leben ist das Ich des Menschen,
Das im Menschen selber strömt.
Nicht er allein, der Christus in ihm.
Wenn er sich an das göttliche Leben erinnert,
Ist in seiner Erinnerung der Christus,
Und als strahlendes Erinnerungsleben
Wird der Christus leuchten
In jede unmittelbar gegenwärtige Finsternis.
En dit leven is het ik van de mens,
Dat in de mens zelf stroomt.
Niet hij alleen, de Christus in hem.
Als hij zich het goddelijke leven herinnert,
Dan is in zijn herinnering de Christus,
En als stralend herinneringsleven,
Zal de Christus schitteren,
in iedere onmiddellijk aanwezige duisternis
We zullen kunnen zeggen: De Christus is in ons innerlijke zieleleven. Dat zal menigeen van ons voelen
doordat we leren ons met de Christus-Impuls te verbinden door de herinnering, zoals de mens als kind
geleerd heeft zich op te richten, te spreken, doordat hij zich met de Christus-Impuls verbonden heeft.
Velen van ons voelen ook doordat we ons herinneringsvermogen in de toestand waarin we het nu hebben
als een voorbereiding beschouwen iets dat in wanorde zou komen in de toekomst, als het het zich niet
zou willen laten doordringen van de Christus-Impuls. Als er een materialisme op de Aarde zou zijn dat
de Christus zou afzweren, dan zou de herinnering in wanorde vallen. Dan zouden er steeds meer mensen
komen waarbij de herinnering chaotisch zou worden, mensen die steeds onbezielder zouden worden in
hun duistere Ik-bewustzijn, als hierin niet de herinnering zou schijnen. Ons herinneringsvermogen kan
zich alleen op de juiste manier ontwikkelen als de Christus-Impuls op de juiste manier wordt gezien. Dan
zal de geschiedenis als een levende herinnering zo leven dat in de herinnering het begrip voor de ware
gebeurtenissen dringt. Dan zal de menselijke herinnering het middelpunt van de wereldgebeurtenissen
begrijpen. Dan wordt voor de mens het schouwen duidelijk. De normale herinnering die zich slechte op
één leven richt zal zich uitbreiden over de voorgaande incarnaties. Herinnering is nu een voorbereiding,
maar hij wordt ontwikkeld door de Christus. Of we nu naar buiten kijken, zoals we ons als kind nog
onbewust hebben ontwikkeld, of dat we naar binnen kijken, of door verdergaande verdieping van ons
innerlijk tot wat als ons innerlijk in de herinnering leeft kijken, overal zien we de levende kracht en
werkzaamheid van de Christus-Impuls.
De nieuwe Christus-gebeurtenis die naderbij komt, nu niet fysiek, maar etherisch, die samenhangt met
de eerste opwekking van de herinneringsvaardigheid, met de eerste opwekking van de door-christelijking
van de herinnering, zal zo zijn dat de Christus de mensen zal naderbij zal komen als een engelachtig
wezen. Daarop zullen we ons moeten voorbereiden.
Zo zal de geesteswetenschap ons niet alleen maar met theorieën bereiken, maar iets in ons uitgieten dat
ons vaardig maakt om wat ons in de wereld tegemoet komt en wat wij zelf zijn met andere
gevoelswaarnemingen en gevoelens ter hand te nemen. Ons gevoels- en gevoelswaarnemingsleven kan
verrijkt worden als we in de juiste zin met behulp van de geesteswetenschap het wezen van de ChristusImpuls en zijn werkzaamheid in de mens en in de geestelijke essentie van de mens doorgronden. We
doen er goed aan om vaak eraan te denken:
Im Urbeginne war die Kraft der Erinnerung.
Aan het oerbegin was er de kracht van de herinnering.
Die Kraft der Erinnerung soll werden göttlich,
De kracht van de herinnering moet goddelijk worden,
Und ein Göttliches soll werden die Kraft der Erinnerung. En iets goddelijks moet de kracht van de herinnering
worden.
Alles wat in het Ik ontstaat,
Alles, was im Ich entsteht,
moet zo worden,
Soll werden so,
dat het een ontwikkeling is,
Daß es ein Entstandenes ist
Aus der durchchristlichten, durchgöttlichten Erinnerung. uit de door-christelijkte, door-goddelijkte herinnering.
In haar zal het leven zijn,
In ihr soll sein das Leben,
En in haar zal het stralende licht zijn,
Und in ihr soll sein das strahlende Licht,
Dat uit het zich herinnerende denken
Das aus dem sich erinnernden Denken
In de duisternis van dit moment straalt.
In die Finsternis der Gegenwart hereinstrahlt.
Und die Finsternis so, wie sie gegenwärtig ist,
Möge begreifen das Licht der göttlich gewordenen
Erinnerung.
En de duisternis, zoals zij aanwezig is,
Moge het licht van de goddelijk geworden herinnering
begrijpen.
Als we de betekenis van zulke woorden in ons opnemen, dan nemen we iets op dat voor ons mensen
passend is om op te nemen. Zoals de plant de kiem voor het volgende plantenleven vormt, zo leren wij
in ons gevoelsbeleven niet alleen met de vruchten uit vroegere incarnaties, maar leren wij zo te beleven
dat we begrijpen dat we overgaan in de volgende incarnatie. In de volgende incarnaties zou het met ons
herinneringsvermogen slecht gesteld zijn als we ons niet met de Christus-Impuls zouden doordringen.
Het denken is nog maar net een beetje doordrongen van de Christus-Impuls en hij treedt al aan bij de
herinnering. Laten we vanuit de geesteswetenschap niet alleen voor de huidige mens tussen geboorte en
dood leren leven, maar ook voor de mens die steeds door terugkerende incarnaties gaat. En laat ons door
de geesteswetenschap leren wat het voor de volledige ontplooiing van onze eigen menselijke ziel kan zijn,
het juiste begrip en inzicht, het juiste beleven, het juiste voelen van de sterkste impuls in de hele
mensheidsontwikkeling: de Christus-Impuls.
i
Verehrung
ii
Einflößen: te drinken geven, doen innemen, toedienen. Of: inboezemen, inblazen, geven.
iii
interjecties
iv
(de poëzie, dichtkunst, hymne) In het Duits staat hier 'wordbewegung' en dat heeft veel te maken met dichtkunst,
metriek, ritmiek, etc. Vaak gepaard met woorden als 'Wortmessung” en “Wortklang” in verzen, rijmen, etc. Het gaat
over de “beweging van woorden” of “in woorden”. Friedrich Gottlieb Klopstock (1724-1803) – beweging van
woorden geven expressie aan gevoelstoestanden. In de poëzie kan “woordbeweging” ook worden vertaald als
“gevoelswaarneming” of “gevoelsbeleving” (Empfindung). Wortbewegung: Die ›Bewegung der Worte‹, die sich
einerseits durch die Sylbenzeit mit den Größen Langsamkeit und Schnelligkeit, andererseits durch Zeitausdruck und
Tonverhalt bestimmt wird. »Sie [die Wortbewegung] ist die Hauptsache, worauf es in der Verskunst ankommt.«
v
Ergreifen is actiever dan 'opnemen'. De Nederlandse vertaling schiet hier dus tekort.
vi
'lebe und webe' staat voor 'volop leven en in beweging zijn'.