Meervoudige intelligentie en leerrendement

MEERVOUDIGE INTELLIGENTIE &
LEERRENDEMENT BIJ HET LEREN VAN
SPELLINGSREGELS
Multiple intelligences & learning efficiency in the aquisition of Dutch spelling rules
“Niet iedereen leert op dezelfde manier.
Als jij niet leert zoals de rest, zoek dan
mensen die zijn zoals jij zodat je het niet
alleen hoeft te doen.”
Whoopi Goldberg
NOVA College Tour, 8 maart 2013
Universiteit Leiden, ICLON Lerarenopleiding; Vakdidactisch Ontwerponderzoek
Leiden, 25 mei 2014
Student: Ida Huussen (8818622)
Docent: Drs. J.G.R. Wurth
Docent: Dr. E.H. Tigelaar
1
Inhoud
Samenvatting ................................................................................................................................................ 3
1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 4
2 Theoretisch kader: Gardners theorie over meervoudige intelligenties ......................................................... 6
3 Onderzoeksvragen ...................................................................................................................................... 9
4 Methode ..................................................................................................................................................... 9
4.1 Voorbereiding van het onderzoek en ontwikkeling van materiaal ......................................................... 9
4.2 De uitvoering ..................................................................................................................................... 13
5 Resultaten ................................................................................................................................................ 14
5.1 Vergelijking van de resultaten van instap- en eindtoets ...................................................................... 14
5.2 Resultaten reproductie van spellingsregels......................................................................................... 15
5.3 Overige onderzoeksresultaten en observaties .................................................................................... 16
6 Conclusie, discussie en aanbevelingen ...................................................................................................... 17
6.1 Conclusies .......................................................................................................................................... 17
6.2 Discussie ............................................................................................................................................ 17
6.3 Aanbevelingen ................................................................................................................................... 18
Bibliografie .................................................................................................................................................. 20
Bijlage 1 Meervoudige intelligentietest ........................................................................................................ 22
Bijlage 2 Uitkomsten meervoudige intelligentietest ..................................................................................... 24
Bijlage 3: Lesmateriaal ................................................................................................................................. 25
Bijlage 3.1 Toetsen: instaptoets, tussentoetsen, eindtoets ........................................................................... 26
Bijlage 3.2 Twee werkvormen per intelligentie............................................................................................. 36
Bijlage 3.3 Theorieboekje spelling ................................................................................................................ 75
Bijlage 3.4 Oefenmateriaal: opdracht 1 tot en met 6 ................................................................................... 92
Bijlage 3.5 Antwoordenboekje bij de opdrachten 1 tot en met 6 ................................................................ 106
Bijlage 4 Resultaten testgroep en controlegroep ........................................................................................ 116
Bijlage 5 Waardering werkvorm 1 en 2....................................................................................................... 119
Bijlage 6 Inschatting van het eigen leerrendement ..................................................................................... 121
Bijlage 7 Leerrendement per voorkeursintelligentie ................................................................................... 123
Bijlage 8 Lesobservaties en ervaringen van leerlingen ................................................................................ 125
Bijlage 9 Illustratiemateriaal: werk van leerlingen ...................................................................................... 127
2
Samenvatting
Doel van dit onderzoek is na te gaan of door middel van werkvormen die toegesneden zijn op de
voorkeursintelligentie van de leerling volgens Gardners theorie over meervoudige intelligenties bij
het verwerven van spellingsregels bij het vak Nederlands bij klas 3 vwo van het Da Vinci College
(Leiden) het leerrendement – voor wat betreft het correct toepassen en reproduceren van
spellingsregels – kan worden verhoogd.
Opzet: Gedurende vier lessen werkten twee vwo 3-klassen aan de verwerving van spellingsregels
Nederlands. De ene klas (de controlegroep) kreeg op klassieke wijze les: de docent legde klassikaal
de spellingsregels uit, daarna maakten de leerlingen opdrachten om de regels te oefenen. In de
andere klas (de testgroep) bestudeerden leerlingen aan de hand van een werkvorm, die
toegesneden was op de voorkeursintelligentie, zelfstandig de spellingsregels. Daarna maakten de
leerlingen vergelijkbare opdrachten als in de controlegroep om de regels te oefenen. Bij beide
klassen werd een instaptoets en een eindtoets afgenomen om te kunnen bepalen welke manier van
leren het hoogste leerrendement opleverde.
Resultaten: Uit deze toetsen bleek dat bij een vergelijkbaar startniveau van beide groepen de
leerlingen uit de testgroep in de eindsituatie 20% meer vooruitgang hadden geboekt dan leerlingen
uit de controlegroep.
Conclusie: Deze toetsresultaten wijzen erop dat met de inzet van werkvormen volgens de
voorkeursintelligentie bij de verwerving van spellingsregels het leerrendement – voor wat betreft
het correct toepassen en reproduceren van spellingsregels – wordt verhoogd.
Aanbeveling: Vervolgonderzoek moet uitwijzen of dit positieve effect vooral door inzet van de
voorkeursintelligentie wordt bereikt, of dat dit door elke andere willekeurige werkvorm kan
worden bewerkstelligd.
3
1 Inleiding
Aanleiding voor dit onderzoek is de sinds jaar en dag landelijk gehoorde klacht uit het onderwijsveld
over de vermeende achteruitgang in spellingsvaardigheden van leerlingen. 1 Een andere
veelgehoorde klacht is dat het onderbouwonderwijs onvoldoende aansluit op het bovenbouw
onderwijs. 2 In de lespraktijk bleek mij dat leerlingen in vwo 5 op het schoolexamen nog steeds
worstelen met de correcte toepassing van spellingsregels die zij al leerden in de onderbouw.3 In
gesprekken met collega-docenten kwam zonder uitzondering de ervaring naar voren dat het lijkt
alsof het merendeel van de leerlingen deze stof steeds opnieuw lijkt te moeten leren en dat de stof
kennelijk onvoldoende geïnternaliseerd wordt. Bonset signaleert dit probleem eveneens:
“We weten ook niet met zekerheid of leerlingen in hun teksten nu fouten maken omdat ze
de regels niet kennen en dus niet kunnen toepassen, of omdat ze de regels wel kennen maar
niet toepassen (want ze zien de zin er niet van in, of ze kunnen er niet voldoende aandacht
voor vrijmaken tijdens het schrijven, zie verklaringen een en twee). Daar komt nog bij dat de
rol van regelkennis bij het spellen een complexe is: veel spellers gaan intuïtief te werk en
baseren zich bij het spellen niet op regelkennis, maar op woordbeelden die ze hebben
opgedaan uit gelezen teksten.”4
Dit zette mij aan het denken over de vraag hoe spellingslessen in de onderbouw kunnen worden
vormgegeven op een wijze die resulteert in een beter begrip van die spellingsregels waardoor
leerlingen die regels vervolgens beter kunnen toepassen en reproduceren.
Om het begrip van de regels zo optimaal mogelijk te maken leek de theorie van Gardner
over meervoudige intelligenties geschikt. Gardners idee over de meervoudige intelligenties houdt
in dat elk mens over negen soorten intelligenties beschikt. Volgens Gardner bezit ieder mens zijn
eigen specifieke patroon van sterkere en zwakker ontwikkelde intelligenties waarvan hij gebruik
maakt, bijvoorbeeld om problemen op te lossen of zich nieuwe kennis eigen te maken. Gardner
wijst erop dat de waardering van de verschillende intelligenties cultuurbepaald is. In de westerse
cultuur en in het westerse onderwijs wordt bijvoorbeeld voornamelijk een beroep gedaan op de
logisch-mathematische en de verbaal-linguïstische intelligenties.5
In de (op mijn school en in mijn vwo 3-klas gebruikte) lesmethode Op Niveau onderbouw, 3
vwo [Amersfoort, 2009] blijkt inderdaad hoofdzakelijk een beroep op de verbaal-linguïstische
intelligentie gedaan te worden bij de verwerving van spellingsregels. Eerst wordt de theorie kort
samengevat of er wordt verwezen naar een overzicht van de regels op de digitale website
(www.opniveau-online.nl). Daarna volgt een opdracht in de trant van ‘Noteer de
meervoudsvormen’, ‘Schrijf de woorden die fout gespeld zijn, goed op’ of ‘Schrijf de fout gespelde
1
Vgl. bijvoorbeeld: Bonset 2010, p. 3-16 en Voogt 2014, p. 19.
De Boer, Mannus en Noordink 2003.
3
De toepasselijke stof voor het onderdeel spelling van het schoolexamen betrof het correct kunnen toepassen van de
spellingsregels uit hoofdstuk 10 in Op Niveau tweede fase. Informatieboek havo/vwo 2007, p. 191-212. Deze
spellingsregels behelzen onder andere: spelling van bijvoeglijke naamwoorden, tussenletter(s) in samenstellingen, het
liggend streepje, het weglatingsstreepje, meervoudsvormen, meerledige samenstellingen, woorden als alle(n),
beide(n), de apostrof, het trema en verkleinwoorden.
4
Bonset 2010, p. 14.
5
Ebbens en Ettekoven [2009], p. 115 en p. 137-138.
2
4
verkleinwoorden goed op’. De lesmethode doet bij het onderdeel spelling dus geen beroep op elk
van de verschillende intelligenties die Gardner onderscheidt.6
Als ieder mens zijn eigen patroon aan voorkeursintelligenties bezit, impliceert dit dat het
westerse onderwijs niet optimaal ingericht is voor alle leerlingen. Met andere woorden: als in het
onderwijs meer aandacht besteed wordt aan elk van de verschillende intelligenties, zou dit
leerlingen de kans geven om de eigen capaciteiten optimaler aan te wenden en zou dit resulteren
in een hoger leerrendement.
Voor dit onderzoek heb ik daarom de theorie van Gardner gekoppeld aan de vraag hoe het
leerrendement van de spellingslessen verhoogd kan worden. Immers, als de voorkeursintelligentie
wordt gebruikt bij de verwerving van spellingsregels, zouden de leerlingen ook beter in staat
moeten zijn die spellingsregels daarna correct te toe te passen en te reproduceren.
De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom: kan door middel van werkvormen die toegesneden zijn
op de voorkeursintelligentie van de leerling volgens Gardners theorie over meervoudige
intelligenties bij het verwerven van spellingsregels bij het vak Nederlands bij klas 3 vwo van het Da
Vinci College (Leiden) het leerrendement – voor wat betreft het correct toepassen en reproduceren
van spellingsregels – worden verhoogd?
Om tegemoet te komen aan de onvrede over de aansluiting van het onderbouwonderwijs
op het bovenbouwonderwijs, is de derde leerlaag van het vwo het geschiktst bevonden om dit
onderzoek in uit te voeren. Niet alleen komt de te leren theorie over spelling in deze leerlaag
overeen met de theorie in de bovenbouw, bovendien is het van belang dat de stof in de derde
leerlaag zoveel mogelijk geïnternaliseerd is. Op het Da Vinci College krijgt de vierde leerlaag van het
vwo namelijk nog maar twee lesuren per week Nederlands aangeboden waardoor er minder tijd is
voor het behandelen van de spellingsregels.7
6
Vgl. Ebbens en Ettekoven [2009], p. 115-116 waar zij opmerken dat leerlingen met de verbaal-linguïstische
voorkeursintelligentie het makkelijkst leren door hardop te praten, te lezen, te luisteren en te schrijven, m.a.w. de
vaardigheden waar de lesmethode i.c. een beroep op doet: de leerling bestudeert een stukje theorie of krijgt klassikaal
een stukje theorie door de docent uitgelegd en maakt vervolgens de opgave al dan niet in overleg met een
medeleerling.
7
Daar komt bij dat spelfouten in toetsen over andere onderdelen van het vak Nederlands – zoals toetsen over
tekstbegrip, schrijfvaardigheid, fictie en taalvariatie – afgetrokken worden van het cijfer (-0,1 per spelfout tot een
maximum van 1 punt), hetgeen de rapportcijfers voor het vak drukt.
5
2 Theoretisch kader: Gardners theorie over meervoudige intelligenties
Ook op wetenschappelijk niveau is het interessant te onderzoeken of het inspelen op de
voorkeursintelligentie een hoger leerrendement oplevert. Gardner lanceerde zijn theorie over de
zeven (inmiddels al negen) verschillende intelligenties in zijn werk Frames of Mind: The Theory of
Multiple Intelligences (1983). Deze intelligenties kunnen als volgt worden omschreven:
1. de interpersoonlijke: de capaciteit andermans gevoelens, behoeften, drijfveren en
bedoelingen te begrijpen;
2. de intrapersoonlijke: de capaciteit om de eigen gevoelens, behoeften, drijfveren en
bedoelingen te begrijpen;
3. de lichamelijk-motorische: de capaciteit om het lichaam te gebruiken;
4. de logisch-mathematische: de capaciteit om logische methoden of redeneringen te
gebruiken om problemen op te lossen;
5. de muzikaal-ritmische: de capaciteit om muziek te maken, uit te voeren en te waarderen;
6. de natuurgerichte: de capaciteit om kenmerken van flora en fauna te herkennen,
identificeren en classificeren;
7. de verbaal-linguïstische: de capaciteit om zich in geschreven en gesproken vorm uit te
drukken in taal;
8. de visueel-ruimtelijke: de capaciteit om ruimte en kleur waar te nemen en te gebruiken of te
bewerken;
9. de existentiële intelligentie: de capaciteit om te reflecteren op religieuze of filosofische
vraagstukken zoals de zin van het bestaan, vragen over leven en dood, de plaats van de
mens in de kosmos enzovoorts. 8
Gardners ideeën over meervoudige intelligentie werden toentertijd als bevrijdend ervaren omdat
deze de link tussen intelligentie en IQ verbrak. In de onderwijswereld werd zijn theorie omarmd. In
Quebec (Canada) en Groot-Brittannië bracht de theorie grootscheepse hervormingen teweeg in het
onderwijs. In Groot-Brittannië ‘many schools are using MI as a basis for a more flexible type of
teaching and learning, which acknowledges that children have different preferred ‘learning styles’.9
In lerarenopleidingen van die landen worden studiematerialen voorgeschreven waarin aan
aspirant-leraren de theorie van Gardner wordt aangeboden.10
Ook in Nederland worden leraren in opleiding met Gardners theorie bekend gemaakt. Zo
wordt in de lerarenopleiding van het ICLON Effectief leren, basisboek van Ebbens en Ettekoven
voorgeschreven als lesmateriaal. Ebbens en Ettekoven wijden in dit boek een hoofdstuk aan de
meervoudige intelligenties van Gardner (hoofdstuk 5, p. 111-142). Zoals hiervoor opgemerkt, wordt
volgens Ebbens en Ettekoven op westerse scholen vooral op de logisch-mathematische en de
verbaal-linguïstische intelligenties een beroep gedaan. Zij bevelen aan om uit deze dominante
8
Vgl. Willingham 2004, p. 21; White 2004, p. 1-14; Ebbens en Ettekoven [2009], p. 112-113.
White 2005, p. 1.
10
Willingham 2004, p. 19.
9
6
cultuur te stappen en de leerling de mogelijkheid te bieden andere intelligenties te gebruiken en/of
te ontwikkelen. Aandacht voor meervoudige intelligenties zou leerlingen meer mogelijkheden
geven om zichzelf te ontplooien.11
Ebbens en Ettekoven doen hun aanbeveling tot gebruik van de meervoudige intelligenties in
het kader van activerend leren: ‘Door het gebruik van meervoudige intelligenties in de
onderwijsleersituatie is er een grotere kans dat leerlingen iets aangeboden krijgen op een manier
waar ze zich meer verwant mee voelen. Daardoor zullen ze zich actiever opstellen en meer
resultaat boeken.’12 Dit impliceert dat in het onderwijs een grotere variatie in
verwerkingsopdrachten nodig is, waardoor leerlingen niet alleen met de verbaal-linguïstische of
logisch-mathematische de leerstof kunnen verwerken, maar ook met andere intelligenties zoals de
muzikale, visuele of lichamelijke.13
Echter, niet alle onderwijskundigen onderschrijven de theorie van Gardner. Zijn theorie is
onderhevig aan wetenschappelijke kritiek. Zo zet bijvoorbeeld John White (Emeritus Professor
Philosophy of Education, Institute of Education, University of London, UK) kritische kanttekeningen
bij de theorie van Gardner. In zijn artikel Howard Gardner: the myth of Multiple Intelligences (2005)
uit hij zijn zorg over de onderwijshervormingen die op basis van deze theorie in de hele wereld
hebben plaatsgevonden en over de invloed die de theorie heeft gehad op lesmethoden. 14 White
komt in zijn artikel namelijk tot de conclusie dat ‘the eight or nine intelligences have not been
shown to exist’.15
Volgens White ontbreekt empirisch onderzoek naar het bestaan van de verschillende
intelligenties en is de theorie louter gebaseerd op ethische keuzen. 16 Bovendien heeft Gardner
volgens White de criteria die hij gebruikt om te bepalen of iets als een intelligentie kan worden
aangemerkt, nergens wetenschappelijk verantwoord en past Gardner zijn eigen criteria niet
consequent toe bij het bepalen of iets als een aparte intelligentie kan worden aangemerkt. White
vat zijn bevindingen als volgt samen: ‘We have seen how the ‘criteria’ depend on theories in
psychology and aesthetics which themselves are not empirically founded’.17
Ook D. T. Willingham (Professor of Psychology, University of Virginia, USA) levert kritiek op
de theorie van Gardner. Hij weerlegt, in het artikel ‘Reframing the mind’ (2004), Gardners claim dat
er onafhankelijke intelligenties bestaan. Net als White wijst Willingham erop dat de criteria die
Gardner aanlegde om het bestaan van de diverse intelligenties te bewijzen niet goed onderbouwd
zijn of onjuist. Een van Willinghams voornaamste bezwaren tegen Gardners theorie is diens
veronderstelling dat volgens de neuropsychologie het brein uit een verzameling onafhankelijke
processen bestaat. Deze aanname is volgens Willingham een oversimplificatie: intellectuele
11
Ebbens en Ettekoven 2009, p. 138.
Idem, p. 111.
13
Idem, p. 112.
14
White 2005, p. 15-16.
15
Idem, p. 16.
16
Idem, p. 9.
17
Idem.
12
7
capaciteiten hangen volgens Willingham onderling met elkaar samen en bestaan niet onafhankelijk
van elkaar.18
Een driejarig onderzoek, uitgevoerd door Harvard University in het kader van Project Zero,
waarbij een spectaculaire vooruitgang in het leerrendement door toepassing van Gardners theorie
in het onderwijs werd geconstateerd, vormt volgens Willingham geen bevredigend bewijs. Dit
onderzoek, uitgevoerd onder leiding van Mindy Kornhaber, (associate professor, Department of
Education Policy Studies, College of Education, The Pennsylvania State University), werd gedaan bij
41 scholen die de theorie van Gardner in hun lesmethoden hadden opgenomen. Uitkomst van het
onderzoek was dat de testresultaten bij 78 procent van de scholen een verbetering van het
leerrendement van leerlingen lieten zien. Willingham wijst er echter op dat deze resultaten moeilijk
interpreteerbaar zijn nu er geen controlegroep was waarmee de resultaten vergeleken konden
worden. Deze constatering maakt dit driejarig onderzoek vanuit wetenschappelijk oogpunt minder
waardevol.19
Onderhavig onderzoek is daarom opgezet met een testgroep en een controlegroep.
Gedurende vier lessen werkten leerlingen uit de testgroep met werkvormen toegesneden op de
eigen voorkeursintelligentie, leerlingen uit de controlegroep kregen op klassieke wijze les. Om na te
gaan of de inzet van werkvormen geënt op de theorie van Gardner tot betere resultaten leidt, moet
immers een vergelijking plaatsvinden met een groep waarin die werkvormen niet worden ingezet.
Bij beide klassen werd een instaptoets en een eindtoets afgenomen om te kunnen bepalen welke
manier van leren het hoogste leerrendement opleverde.
Gelet op enerzijds het enthousiasme waarmee Gardners theorie is ontvangen in de
onderwijswereld en anderzijds de kritiek op zijn theorie, inhoudende dat het bestaan van de
verschillende intelligenties niet wetenschappelijk bewezen is, is het interessant middels dit
kleinschalige empirische onderzoek na te gaan of het inspelen met lesmateriaal op de
voorkeursintelligenties van leerlingen effect heeft op het leerrendement.20
18
Willingham 2004, p. 20 en 21.
Idem, p. 24.
20
Opgemerkt wordt dat dit onderzoek dus niet nastreeft de theorie van Gardner te bewijzen of te weerleggen, maar er
op gericht is na te gaan of het gebruik van zijn theorie een positief leerrendement oplevert.
19
8
3 Onderzoeksvragen
Doel van dit onderzoek is na te gaan of door middel van werkvormen die toegesneden zijn op de
voorkeursintelligentie van de leerling volgens Gardners theorie over meervoudige intelligenties bij
het verwerven van spellingsregels bij het vak Nederlands bij klas 3 vwo van het Da Vinci College
(Leiden) het leerrendement – voor wat betreft het correct toepassen en reproduceren van
spellingsregels – kan worden verhoogd.
Ter beantwoording van deze hoofdvraag, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:
1. Welke werkvormen kunnen op basis van de ontwerpeisen uit de literatuur over
meervoudige intelligenties worden ingezet per intelligentie?
2. Welk effect heeft de inzet van deze werkvormen bij de verwerving van spellingsregels op
het correct toepassen van spellingsregels?
3. Welk effect heeft de inzet van deze werkvormen bij de verwerving van spellingsregels op
het correct kunnen reproduceren van spellingsregels?
4 Methode
4.1 Voorbereiding van het onderzoek en ontwikkeling van materiaal
Ter voorbereiding van het onderzoek is een keuze gemaakt uit de te behandelen stof en is de stof
verdeeld in vier onderdelen.21 De te behandelen stof behelst de paragrafen over spelling uit de
lesmethode Op Niveau onderbouw, basisboek 3 vwo (Deventer, 2009).22 In desbetreffende
paragrafen worden spellingsregels over de volgende onderwerpen behandeld: spelling van
bijvoeglijke naamwoorden, tussenletter(s) in samenstellingen, het liggend streepje, het
weglatingsstreepje, meervoudsvormen, meerledige samenstellingen, woorden als alle(n), beide(n),
de apostrof, het trema en verkleinwoorden.23
21
Niet alle onderdelen van spelling pasten binnen het bereik van dit onderzoek. Daarom zijn weggelaten:
werkwoordspelling, klemtoontekens en sneldictees.
22
Op Niveau onderbouw. Basisboek 3 vwo 2009, p. 27-28, 73-74, 125-126, 168.
23
Werkwoordspelling is niet in de lessenserie ten behoeve van dit onderzoek opgenomen, omdat dit onderwerp
dermate belangrijk en omvangrijk is, dat het een aparte lessenserie verdient.
9
Voor de lessenserie worden deze onderwerpen in de volgende clusters aangeboden:
1. les 1: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje, trema, weglatingsstreepje;
2. les 2: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van zelfstandige naamwoorden,
verkleinwoorden;
3. les 3: hoofdletters, kleine letters, apostrof, gebruik van woorden als alle(n), beide(n),
deze(n), sommige(n) en vele(n);
4. les 4: tussenletter(s) –e(n) en –s.
De gekozen stof vormt een herhaling van lesstof die eerder dit schooljaar behandeld is. Omdat
bijbehorende opdrachten uit de methode al eerder zijn gemaakt, is ander oefenmateriaal en een
antwoordenboekje samengesteld voor de leerlingen (zie bijlage 3). Daarbij is gebruik gemaakt van
digitaal materiaal uit de lesmethode Op niveau bovenbouw, basisboek 5 vwo.24 De theorie
behorend bij de opdrachten van dit bovenbouwmateriaal wijkt niet af van de theorie behorend bij
het onderbouwmateriaal.
Voor elke leerling is een papieren versie gemaakt van het digitale naslagdocument met de
spellingsregels van de website Op Niveau: Op niveau onderbouw – Naslag (zie bijlage 3:
Theorieboekje spelling).25
Voorafgaand aan het onderzoek zijn bij elk type intelligentie twee werkvormen gemaakt om de
theorie te verwerken. In les 1 en 3 werd gebruik gemaakt van de ene werkvorm, in les 2 en 4 van de
andere werkvorm. In totaal zijn er dus 16 werkvormen gemaakt (zie bijlage 3).26 Deze werkvormen
zijn ontwikkeld in het licht van de aanbevelingen die Ebbens en Ettekoven hierover doen en op
basis van de lesideeën verschenen op de websites www.HPC.nu.nl (trainings- en adviesbureau,
opgericht door Herberd Prinsen) en www.opdt-johnson.com (Professor of Literacy in the
Department of Special Education at Minnesota State University, Minnesota).27 Om hiervan een
indruk te geven volgen nu een aantal voorbeelden van de ontworpen werkvormen en hoe die
aansluiten op de desbetreffende voorkeursintelligentie.
Een leerling met de interpersoonlijke intelligentie houdt bijvoorbeeld van contact met
anderen en leert deze het liefst samen met anderen. Daarom zijn werkvormen ontworpen waarin
leerlingen samenwerken door elkaar de stof voor te lezen en in overleg en elkaar helpend de juiste
antwoorden op vragen te formuleren al dan niet in de vorm van rollenspellen. 28
Een leerling met de lichamelijk motorische voorkeursintelligentie houdt weer meer van
bewegen en leert het best door dingen te doen of iets uit te drukken met (hand)gebaren. Deze
24
Zie de website <http://ms.opniveau-online.nl/msite-opniveau/docent_stream.asp?pagkey=80599>.
<http://content.msite-online.nl/smart-e/pagina_logo.asp?pagnaam=opniveau_e1_v3_naslag>.
26
Opgemerkt zij dat de existentiële intelligentie buiten dit onderzoek is gelaten, omdat deze intelligentie weinig
relevant leek in verband met de leerstof.
27
Ebbens en Ettekoven [2009], p. 111-126; <http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie->;
<http://www.opdt-johnson.com/gardner.mi.activites.pdf>.
28
Vgl. Ebbens en Ettekoven [2009], p. 113, 116, 123. Vgl. de lessuggesties op
http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie-> en <http://www.opdtjohnson.com/gardner.mi.activites.pdf> waar eveneens aanbevolen wordt leerlingen in groepjes samen te laten werken
in de vorm van bijvoorbeeld rollenspellen of werkvormen waarin leerlingen elkaar moeten helpen of overhoren.
25
10
leerlingen kregen daarom de opdracht de belangrijkste regels te koppelen aan handgebaren en een
spel waarbij ze opdrachten moesten oplossen door zo snel mogelijk hun hand op de memo met de
toepasselijke spellingregel te leggen.29
Leerlingen met de logisch-mathematisch intelligentie kregen de opdracht stappenplannen
voor de toepassing van een regel te maken of kolommen te ontwerpen waardoor het verschil
tussen bijvoorbeeld regels voor meervoudsvorming en verkleinvormen duidelijk werden. Zij leren
namelijk het makkelijkst in patronen of schema’s en houden ervan dingen te ordenen. 30
Leerlingen met de visueel-ruimtelijke intelligenties, denken in beelden, maken graag
mentale beelden van woorden en maken schetsjes of grafieken. Hun werd gevraagd een mindmap
te maken van spellingsregels (al dan niet in verschillende kleuren) en een tekening te maken van
een ruimte waarin spellingsregels aan bepaalde plekken werden gekoppeld. 31
Door de ontworpen werkvormen steeds aan te laten sluiten op de desbetreffende
voorkeursintelligentie, wordt verwacht dat dit een positief effect zal hebben op de resultaten van
de testgroep. Voorbeelden van uitgevoerde opdrachten zijn opgenomen in bijlage 9.
Ter bepaling van de voorkeursintelligentie van leerlingen is gebruik gemaakt van de ‘meervoudige
intelligentietest voor leerlingen’ van de website van HPC.nu.nl (zie bijlage 1).32 Leerlingen uit de
testgroep moesten antwoorden aankruisen die op hen van toepassing waren en daarna de score
per kolom optellen. 33 De kolom met de meeste punten correspondeert met de
voorkeursintelligentie. (Zie verder paragraaf 4b hierna.)
Om het effect te kunnen meten op het correct kunnen toepassen van spellingsregels door de inzet
van werkvormen geënt op de voorkeursintelligentie zijn een instaptoets en een eindtoets
29
Vgl. Ebbens en Ettekoven [2009], p. 113, 114, 123. Vgl. de lessuggesties op
http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie-> en <http://www.opdtjohnson.com/gardner.mi.activites.pdf> waar aanbevolen wordt leerlingen te laten leren door dingen te doen.
Bijvoorbeeld door stof te leren door middel van handgebaren of door middel van spelletjes met fysieke activiteiten.
30
Vgl. Ebbens en Ettekoven [2009], p. 113, 114, 124. Vgl. de lessuggesties op
http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie-> en <http://www.opdtjohnson.com/gardner.mi.activites.pdf> waar aanbevolen wordt de leerlingen te laten leren door de stof om te zetten in
stappenplannen (logische volgorde aanbrengen), schema’s of hen analyses van de stof te laten maken door in tabellen
overeenkomsten en verschillen te laten noteren.
31
Vgl. Ebbens en Ettekoven [2009], p. 113, 115, 123. Vgl. de lessuggesties op
http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie-> en <http://www.opdtjohnson.com/gardner.mi.activites.pdf> waar aanbevolen wordt de leerlingen te laten leren door de stof om te zetten in
mindmaps en tekeningen eventueel met bepaalde kleuren en/of lettertypes.
32
Zie de test aangeboden op de link <http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie->. HPC geeft
trainingen en advies aan onderwijsinstellingen en heeft meer dan vijftig lyceums of scholengroepen uit het hele land in
zijn klantenkring.
33
Bij leerlingen uit de controlegroep is geen meervoudige intelligentietest afgenomen nu zij niet volgens de theorie van
Gardner zouden werken. In de testgroep bleken slechts twee leerlingen over de verbaal-linguïstische
voorkeursintelligentie te beschikken. Mocht in casu de controlegroep op dit punt substantieel afwijken – een grotere
groep verbaal-linguïsten bevatten – dan zou dit resultaten van dit onderzoek verder bevestigen. In eventueel
vervolgonderzoek is aanbevelenswaardig de test ook uit te voeren in de controlegroep omdat dit relevant kan zijn bij de
interpretatie van de resultaten.
11
ontwikkeld (zie bijlage 3). De toetsen bestaan uit zestig woorden. In de toetsen wordt de leerling
gevraagd fout gespelde woorden te omcirkelen.34
Om het effect te kunnen meten op het correct kunnen reproduceren van spellingsregels door de
inzet van werkvormen geënt op de voorkeursintelligentie, wordt bij twaalf van de zestig vragen de
leerling gevraagd de toepasselijke spellingsregel op te schrijven. De antwoorden op die vragen zijn
geclusterd in vier categorieën: 1) geen regel, 2) verkeerde regel, 3) goede regel verkeerd toegepast,
4) goede regel goed toegepast.
Daarbij is als volgt te werk gegaan:




in de categorie ‘geen regel’ zijn antwoorden opgenomen: blanco, ‘weet niet’, ‘op gevoel’
alsook de gevallen waarin het woord uitsluitend opnieuw werd opgeschreven (zowel goed
als fout gespeld) zonder daarbij een spellingsregel te noteren;
in de categorie ‘verkeerde regel’ zijn antwoorden opgenomen waarin een regel werd
genoteerd die niet van toepassing was;
in de categorie ‘goede regel verkeerd toegepast’ zijn antwoorden opgenomen waarin de
goede regel werd genoteerd maar vervolgens verkeerd werd toegepast;
in de categorie ‘goede regel goed toegepast’ zijn antwoorden opgenomen waarin de regel
goed werd genoteerd en goed werd toegepast.
Om het leerrendement goed te kunnen meten, moeten de instaptoets en de eindtoets zo
vergelijkbaar mogelijk zijn. Daarom wordt in beide toetsen elk deelonderwerp van de
spellingsregels (zie hiervoor) in gelijke mate bevraagd en zijn de vragen per deelonderwerp zo
vergelijkbaar mogelijk opgesteld. Bijvoorbeeld: ‘de vergoede reiskosten’ tegenover ‘de verbrede
weg’, ‘de Opeldealer’ tegenover ‘de Mercedesrijder’ en ‘rijstevlaai’ en ‘tarwebrood’.
Met de nulmeting wordt nagegaan of beide klassen een vergelijkbaar startniveau hebben.
Indien dit het geval is kan bij de eindmeting worden vastgesteld met welke manier van leren het
beste resultaat wordt geboekt.
De resultaten van de instaptoets worden in geen van beide klassen besproken, om het
onderzoek zo zuiver mogelijk te houden. Anders zou immers onduidelijk zijn of leerrendement
wordt veroorzaakt door de werkvormen en/of door de nabespreking van de toets. Om dezelfde
reden worden de resultaten van de tussentoetsen in de testgroep niet besproken.
De tussentoetsen bestaan steeds uit vijftien vragen waarbij elk deelonderwerp in gelijke
mate bevraagd wordt (zie bijlage 3). Deze tussentoetsen zijn ontworpen om na te gaan in hoeverre
de spellingsregels die de vorige les geleerd zijn correct kunnen worden toegepast. De tussentoetsen
bevatten tevens twee evaluatievragen: 1) Denk je dat je de spellingsregels over deze onderwerpen
34
Door de opdracht te geven verkeerd gespelde woorden te omcirkelen moeten leerlingen in de taxonomie van Bloom
werken op het niveau van analyseren en evalueren. Bij het desbetreffende woord moet immers onderkend worden
wélke spellingsregel van toepassing is en vervolgens moet de leerling beoordelen of deze regel juist is toegepast. Om na
te gaan of leerlingen deze analyse uitvoeren, wordt bij twaalf woorden in de toets gevraagd de toepasselijke
spellingsregel te noteren. Zo kan worden nagegaan in hoeverre leerlingen in staat zijn de toepasselijke spellingsregel op
te roepen en te benoemen (reproduceren) en te evalueren of dit woord correct is toegepast op het desbetreffende
woord. (Zie: Roelofs en Visser 2011, p. 212 en 213.)
12
de vorige les goed hebt geleerd? 2) Wat vond je van de werkvorm? Beschrijf je ervaring in ongeveer
vijf à tien zinnen. Deze vragen zijn gesteld om na te kunnen gaan hoe de werkvormen gewaardeerd
werden en om na te gaan hoe de leerlingen het eigen leerrendement inschatten als zij leren met de
voorkeursintelligentie. De positieve of negatieve ervaringen van leerlingen met de werkvormen en
het werken met de voorkeursintelligentie kan namelijk van invloed zijn op de
onderzoeksresultaten.35
4.2 De uitvoering
Dit onderzoek is uitgevoerd onder 48 leerlingen uit twee vwo 3-klassen (van het Da Vinci College,
afdeling Kagerstraat, Leiden) die elk uit 24 leerlingen bestaan. In de ene klas werd het onderzoek
uitgevoerd (hierna: de testgroep); de andere klas fungeerde als controlegroep (hierna: de
controlegroep).
Voorafgaand aan de nulmeting is in de testgroep de meervoudige intelligentietest
afgenomen. De scores per intelligentie zijn opgeteld; de intelligentie waarop de hoogste score werd
behaald is aangemerkt als de voorkeursintelligentie. Enkele leerlingen behaalden een hoogste en
gelijke score op meerder intelligenties. Aan deze leerlingen is zelf de keus gelaten met welke
intelligentie zij bij voorkeur wilden werken tijdens dit onderzoek. (Zie voor de uitkomsten bijlage 2.)
Op basis van de uitkomsten zijn groepjes samengesteld: twee groepjes van respectievelijk drie en
twee leerlingen met de interpersoonlijke intelligentie, twee groepjes van drie met de lichamelijk
motorische intelligentie, twee groepjes van vier leerlingen met de logisch-mathematische
intelligentie, een groepje van twee met de verbaal-linguïstische intelligentie 36 en een groepje van
drie met de visueel-ruimtelijke intelligentie. De leerlingen hebben de vier lessen in dezelfde
groepssamenstelling gewerkt.
Vervolgens is een nulmeting uitgevoerd door in de testgroep en de controlegroep de
instaptoets af te nemen (zie bijlage 3).
Tijdens de lessenserie werkten de leerlingen uit de testgroep in groepsopstelling. Elke
leerling kreeg een theorieboekje, de werkvorm horend bij de voorkeursintelligentie ter verwerking
van desbetreffende spellingsregels en oefenopdrachten bij de theorie. Op het bord werd een
spoorboekje gezet: tussentoets maken over de stof van de vorige les (10 minuten), werkvorm ter
verwerking van de theorie maken (15 minuten), oefenopdrachten maken (10 minuten), nakijken (10
minuten). De docent controleerde of de groepjes zich aan de maximale tijd per lesonderdeel
hielden. Groepjes die een lesonderdeel sneller afrondden, mochten alvast verder met het volgende
lesonderdeel. De docent fungeerde als helpdesk.
35
Deze vragen zijn gesteld om na te kunnen gaan hoe de werkvormen gewaardeerd werden en om na te gaan hoe de
leerlingen het eigen leerrendement inschatten. De resultaten van deze evaluatievragen komen in paragraaf 5.3 aan de
orde en zijn verwerkt in bijlage 3.
36
Opmerkelijk is dat in deze groep er slechts 2 van de 24 leerlingen de verbaal-linguïstische voorkeursintelligentie
hebben, terwijl deze intelligentie (naast de logisch-mathematische) volgens Ebbens en Ettekoven overwegend wordt
ingezet in het westerse onderwijs. De test is overigens niet afgenomen in de controlegroep, zodat niet bekend is
hoeveel leerlingen in die groep de verbaal-linguïstische voorkeursintelligentie hebben.
13
De controlegroep werkte eveneens vier lessen met het theorieboekje en oefenopdrachten.
De leerlingen kregen echter geen werkvorm toegespitst op de eigen voorkeursintelligentie ter
verwerking van de spellingsregels. De regels werden door de docent klassikaal uitgelegd en konden
vervolgens worden geraadpleegd door de leerling bij het maken van de oefenopdrachten. De
leerlingen werkten in busopstelling en mochten in duo’s overleggen. 37
Na deze vier lessen is een eindmeting uitgevoerd door in de testgroep en de controlegroep
de eindtoets af te nemen. Vervolgens zijn de gegevens uit de instaptoets, de eindtoets en de
tussentoetsen inclusief evaluatievragen, verwerkt om antwoord te krijgen op de hoofdvraag en
deelvragen zoals geformuleerd in paragraaf 3.
5 Resultaten
De resultaten in deze paragraaf zijn gebaseerd op de gegevens uit de instaptoetsen, eindtoetsen en
tussentoetsen die vervolgens verwerkt zijn in tabellen en/of diagrammen. De verzamelde gegevens
worden steeds geduid op grond van de diagram of tabel.
5.1 Vergelijking van de resultaten van instap- en eindtoets
Om het effect van de inzet van werkvormen volgens de voorkeursintelligentie bij de verwerving van
spellingsregels op het correct toepassen van spellingsregels te beoordelen, is het goedpercentage in
de instaptoets en de eindtoets berekend voor beide groepen. 38
Uitgedrukt in een tabel ziet dit er als volgt uit:
Vergelijking van de toetsresultaten in beide groepen uitgedrukt in goedpercentages:
Instaptoets
Eindtoets
% verbetering
goedpercentage
goedpercentage
Testgroep
56%
85%
29%
Controlegroep
53%
62%
9%
Verschil tussen de twee
3%
23%
20%
groepen
Constateringen:
37
De werkwijze in de controlegroep is dus vergelijkbaar met de werkwijze uit de lesmethode en dus vooral verbaallinguïstisch van aard (zie paragaaf 2).
38
Zie voor het exacte aantal fouten dat de leerlingen maakten (uitgesplitst per leerling) en de berekening van de
percentages bijlage 3.
14
1. Bij de instaptoets behalen de testgroep en de controlegroep ongeveer hetzelfde resultaat
(de testgroep scoort 3% beter). Bij de eindtoets maakt de testgroep vergeleken met de
controlegroep 23% meer vragen goed.
2. In de testgroep is het leerrendement voor het correct toepassen van spellingsregels met
29% toegenomen. Leerlingen maken 85% van de vragen goed.
3. In de controlegroep is het leerrendement voor het correct toepassen van spellingsregels
met 9% toegenomen. Leerlingen maken 62% van de vragen goed.
4. Het leerrendement van de testgroep ligt dus 20% hoger dan dat van de controlegroep.
5.2 Resultaten reproductie van spellingsregels
Om het effect van de inzet van werkvormen volgens de voorkeursintelligentie bij de verwerving van
spellingsregels op het correct reproduceren (en toepassen) van spellingsregels te beoordelen, is het
percentage berekend van de gevallen waarin geen regel is genoemd, de verkeerde regel is
genoemd, de goede regel is genoemd maar verkeerd is toegepast of de goede regel is genoemd en
correct is toegepast.39
Uitgedrukt in percentages is dit bij de testgroep als volgt:
Testgroep
Geen regel
Verkeerde regel
Goede regel verkeerd
toegepast
Goede regel goed
toegepast
Totaal kolommen
Instaptoets
78%
5,7%
-
Eindtoets
37,5%
8%
4,5%
Verschil
–40,5%
+2,3%
+4,5%
16,3%
50%
+33,7%
100%
100%
Uitgedrukt in percentages is dit bij de controlegroep als volgt:
Controlegroep
Geen regel
Verkeerde regel
Goede regel verkeerd
toegepast
Goede regel goed
toegepast
Totaal kolommen
Instaptoets
70,6%
10,7%
0,4%
Eindtoets
63,3%
10,6%
3,8%
Verschil
–7.3%
–0,1%
+3,4%
18,3%
22,3%
+4%
100%
100%
39
Zie voor het exacte aantal fouten dat de leerlingen maakten (uitgesplitst per leerling) en de berekening van de
percentages bijlage 3.
15
Constateringen:
1. Uit de tabellen blijkt dat bij de instaptoets in respectievelijk 78% en 70,6% geen
spellingsregel gereproduceerd konden worden (zie testgeroep en controlegroep percentage
‘geen regel’ bij instaptoets). De testgroep is dus minder goed in staat om de juiste regel te
noemen en toe te passen dan de controlegroep.
2. De testgroep laat een toename van 33,7% zien in het reproduceren van de goede regel en de
correcte toepassing daarvan, tegenover 4% in de controlegroep.
3. Het leerrendement van de testgroep ligt dus 29,7% hoger dan dat van de controlegroep .
5.3 Overige onderzoeksresultaten en observaties
Naast bovengenoemde resultaten zijn er nog een aantal resultaten uit dit onderzoek naar voren
gekomen die het vermelden waard zijn. Daarbij past de kanttekening dat deze resultaten geen directe
link hebben met de hoofdvraag of de deelvragen. Bovendien zijn deze resultaten gebaseerd op
(evaluatie)vragen die niet altijd beantwoord zijn en/of door de geringe omvang van de populatie niet
hard zijn. Deze resultaten zullen daarom niet meegenomen worden in de conclusies en
aanbevelingen (paragraaf 6).





Uit de analyse van de antwoorden op de vraag ‘Wat vond je van de werkvorm?’ blijkt dat
wanneer een werkvorm herhaald wordt, de waardering iets positiever is. (Zie voor
uitgebreidere informatie bijlage 5.)
Uit de analyse van de antwoorden op de vraag ‘Denk je dat je de spellingsregels over deze
onderwerpen de vorige les goed hebt geleerd?’ blijkt dat leerlingen redelijk goed in staat
zijn een adequate inschatting te maken van hun eigen prestaties. Bovendien blijkt dat de
groep die het eigen leerrendement positief inschat, groter wordt per les hetgeen
correspondeert met toenemende positieve resultaten van de tussentoetsen. (Zie voor
uitgebreidere informatie bijlage 6.)
Leerlingen moesten wennen aan de werkwijze en de werkvormen. De eerste les hadden ze
de neiging de opdracht waarin de theorie bestudeerd moest worden af te raffelen en snel
aan de ‘normale opdrachten’ te beginnen (toepassing van de theorie in oefeningen). Dit
veranderde in de loop van de lessenserie. (Zie bijlage 8.)
Leerlingen bleken per voorkeursintelligentie verschillende werkhoudingen te hebben en
waren gedurende de lessenserie over het algemeen gemotiveerd aan het werk. (Zie voor
uitgebreidere informatie en observaties bijlage 8.)
Ongeacht de voorkeursintelligentie scoren alle leerlingen uit de testgroep bij de eindmeting
tussen de 20 en de 33,5% beter ten opzichte van de nulmeting. De leerlingen met de
lichamelijk-motorische voorkeursintelligentie profiteerden met een vooruitgang van 33,5%
het meest van een op hen toegesneden werkvorm. (Zie voor uitgebreidere informatie
bijlage 7.)
16
6 Conclusie, discussie en aanbevelingen
6.1 Conclusies
Doel van dit onderzoek was na te gaan of door middel van werkvormen die toegesneden zijn op de
voorkeursintelligentie van de leerling bij het verwerven van spellingsregels het leerrendement –
voor wat betreft het correct toepassen en reproduceren van spellingsregels – kan worden
verhoogd.
Welke werkvormen per intelligentie daartoe kunnen worden ingezet op basis van de ontwerpeisen
uit de literatuur over meervoudige intelligenties is beantwoord in paragraaf 4.1. Het effect van de
inzet van deze werkvormen bij de verwerving van spellingsregels op het correct toepassen en
reproduceren daarvan bleek positief. In vergelijking met de controlegroep bleek de testgroep 20%
respectievelijk 29,7% voortuitgang te boeken voor wat betreft de correcte toepassing en de
reproductie van de spellingsregels. Het leerrendement van spellingsregels (toepassing en
reproductie) kan dus worden verhoogd door de inzet van werkvormen die zijn toegesneden op de
voorkeursintelligentie van de leerling.
6.2 Discussie
In de inleidende paragraaf bij dit onderzoek werd opgemerkt dat een veelgehoorde en steeds
terugkomende klacht is dat de spellingsvaardigheden van leerlingen veel te wensen over laten. Dit
roept de vraag op of het spellingsonderwijs wel effectief is ingericht. Doorgaans bestaat
spellingsonderwijs in de praktijk uit een uitleg van de regels door de docent en het oefenen van die
regels aan de hand van opdrachten door de leerlingen. In dit onderzoek is één wijziging op deze
klassieke onderwijsaanpak aangebracht: de spellingsregels zijn door leerlingen geleerd en geoefend
aan de hand van opdrachten die zijn gebaseerd op Gardners theorie over voorkeursintelligenties. In
de testgroep blijkt het leren van spellingsregels met behulp van de eigen voorkeursintelligentie
ertoe te leiden dat leerlingen na vier lessen die regels nog redelijk kunnen reproduceren hetgeen
hand in hand ging met betere toetsresultaten. Echter, vanwege de beperkte tijdspanne waarin dit
onderzoek is uitgevoerd blijft de vraag open hoe lang de kennis van de spellingregels daarna nog
beklijft. Ook geeft dit onderzoek geen antwoord op de vraag of de geboekte vooruitgang te danken
is aan werkvormen die gebaseerd zijn op Gardners theorie van de voorkeursintelligenties, of dat
elke werkvorm om het even welke dat resultaat zou hebben zolang de werkvorm er maar op gericht
is de regels van de spelling te leren.
Voorts werd opgemerkt dat Bonset constateerde dat niet bekend is of leerlingen slecht
spellen omdat ze de regels niet kennen of omdat ze de regels wel kennen maar niet toepassen. Uit
de resultaten van de instaptoets bleek dat leerlingen slecht in staat waren om spellingsregels te
reproduceren. Dit wijst erop dat de leerlingen de regels dus onvoldoende kennen en ze daarom niet
17
kunnen toepassen, in plaats van het idee dat leerlingen de regels wel kennen maar om wat voor
reden dan ook niet toepassen.40
Opmerkelijk is dat de spellingsregels waarnaar gevraagd werd in de toetsen, tussen
september 2013 en februari 2014 nog zijn behandeld in beide groepen. Dit wijst erop dat regels
niet lang beklijven. Nu de eindtoets uitwees dat leerlingen in de testgroep de regels beter
reproduceerden én de regels vaker correct toepasten in vergelijking met de controlegroep, zou dit
kunnen betekenen dat het kennen van de regels hand in hand gaat met betere toetsresultaten. Om
in de terminologie van Bonset te spreken: de spellingsresultaten van leerlingen zullen pas
verbeteren als zij de regels voldoende kennen.41
Tot slot wordt opgemerkt dat ondanks het feit dat de theorie van Gardner over
meervoudige intelligenties wetenschappelijk omstreden is, uit dit onderzoek naar voren komt dat –
vergeleken met de controlegroep – het leerrendement bij het verwerven van de spellingsregels
aanzienlijk verhoogt met de inzet van werkvormen die zijn toegesneden op de
voorkeursintelligentie van de leerling. Zo beschouwd blijkt het advies van Whoopi Goldberg van
veel wijsheid te getuigen: ‘Niet iedereen leert op dezelfde manier. Als jij niet leert zoals de rest,
zoek dan mensen die zijn zoals jij zodat je het niet alleen hoeft te doen.’ 42
6.3 Aanbevelingen
Ondanks de mooie resultaten die de testgroep boekte, past naast bovengenoemde discussiepunten
de kanttekeningen dat dit empirische onderzoek kleinschalig is. Deze kanttekening en de
discussiepunten leiden tot de volgende aanbevelingen.
1. Nu de inzet van de werkvormen die zijn toegesneden op de voorkeursintelligentie van
de leerling het leerrendement bij de verwerving van spellingsregels aanzienlijk blijkt te
verhogen, verdient het aanbeveling dit onderzoek op grotere schaal te herhalen om na
te gaan of de resultaten van dit onderzoek bevestigd worden.
2. Aanbevolen wordt nader te onderzoeken of het beter kunnen reproduceren van
spellingsregels ook het spellingsniveau van leerlingen opschroeft.
3. Aanbevolen wordt verder onderzoek te doen naar de vraag of de geboekte vooruitgang
in het leerrendement te danken is aan werkvormen die gebaseerd zijn op Gardners
theorie van de voorkeursintelligenties, of dat elke werkvorm om het even welke dat
resultaat zou hebben zolang de werkvorm er maar op gericht is de regels van de spelling
te leren.
40
Vgl. Bonset 2010, p. 14.
Vgl. Bonset 2010, p. 14.
42
Vgl. titelpagina. Uitspraak gedaan in: NOVA College Tour, 8 maart 2013.
41
18
4. Aanbevolen wordt over een grotere tijdspanne te meten hoe lang de spellingsregels
onthouden worden (hoe lang de internalisering stand houdt) door het inzetten van
bepaalde werkvormen die gericht zijn op het leren van de spellingsregels.
19
Bibliografie
Boer, Martien de, Mannus Goris, Han Noordink: Van 3 naar 4. Een nadere beschouwing van de
aansluiting tussen leerjaar 3 h/v en tweede fase. Voortgezet onderwijs. (Stichting
leerplanontwikkeling) Enschede, 2003.
Bonset, Helge: ‘Spelling in het onderwijs: hoe staat het ermee, en hoe kan het beter?’ In: Levende
Talen Tijdschrift 11 (2010) 3, p. 3-17.
Ebbens, Sebo en Simon Ettekoven: Effectief leren. Basisboek. Groningen-Houten, 2009.
Kraaijeveld, Ruud, Mariëlle Bakker e.a.: Op Niveau onderbouw, Basisboek 3 vwo. [Deventer, 2009.]
Roelofs, E. en J. Visser (2011): ‘De inhoud van toetsen’. In: Leren en Instructie. 2012-2013. ICLON,
Universiteit Leiden, p. 205-226.
Jongsma, Henk en Evelien Flier e.a. : Op niveau, Tweede fase. Informatieboek havo/vwo,
taalvaardigheid Nederlands. [Utrecht/Zutphen, 2007].
Voogt, Rineke: ‘Studenten: 40 taalfouten per A4’tje’. In: de Volkskrant, 30 april 2014, p. 19.
White, J.: Howard Gardner: the myth of Multiple Intelligences. 2005, p. 1-20.
<http://eprints.ioe.ac.uk/1263/1/WhiteJ2005HowardGardner1.pdf>
Whoopy Goldberg, in: NOVA College Tour, 8 maart 2013: <http://tvblik.nl/nova-collegetour/whoopi-goldberg>
Willingham, D.T.: ‘Reframing the Mind. Howard Gardner became a hero among educators simply by
redefining talents as “intelligences”. In: Educationnext, summer 2004, vol. 4, no. 3, p. 19-24.
<http://educationnext.org/reframing-the-mind/>
Verantwoording lesmateriaal:
Voor de samenstelling van de oefenopdrachten en bijbehorend antwoordenboekje is gebruik
gemaakt van digitaal materiaal uit de lesmethode Op niveau bovenbouw. Basisboek 5 vwo van de
website:
<http://ms.opniveau-online.nl/msite-opniveau/docent_stream.asp?pagkey=80599>.
20
Het ‘Theorieboekje spelling’ is gemaakt op basis van digitaal materiaal uit de lesmethode Op niveau
onderbouw. Basisboek 3 vwo van de websitepagina:
<http://content.msite-online.nl/smart/pagina_logo.asp?pagnaam=opniveau_e1_v3_naslag>.
De meervoudige intelligentietest is afkomstig van de website:
<http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie->.
De werkvormen op basis van meervoudige intelligenties zijn geïnspireerd op ideeën afkomstig van
Ebbens en Ettekoven [2009] (zie hierboven) en de websites:
<http://www.hpc.nu/werkdocumenten/meervoudige-intelligentie->;
<http://www.opdt-johnson.com/gardner.mi.activites.pdf>.
21
Bijlage 1 Meervoudige intelligentietest
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIETEST: Kruis aan wat op jou van toepassing is; je mag meerdere kruisjes per vraag invullen.
Naam:……………………………………
1
2
3
4
5
1. Als je feiten of
...maak je er in
… zet je ze eerst in
… maak je er tekeningen
… schrijf je ze een
… maak je er
woordjes moet
jezelf een verhaal
een logische
van of stel je ze voor in
aantal keer over.
rijmpjes of liedjes
onthouden dan…
van.
volgorde.
je hoofd.
van.
2. Bij een ruzie …
… win je het vaak
… bedenk je eerst
… zie je in je hoofd wat
… maak je dreigende
…praat, schreeuw,
met woorden.
een strategie om te
je zou moeten doen (of
gebaren en ben je
stomp, gebaar of
winnen.
had moeten doen).
handtastelijk.
beweeg je ritmisch.
3. Als je iets
moeilijks in elkaar
moet zetten dan …
… lees je eerst de
handleiding door.
… onderzoek je de
onderdelen om uit te
vinden hoe alles past.
… bekijk je de
tekeningen in de
handleiding het eerst.
… speel je net zo
lang met de
onderdelen totdat ze
toevallig passen.
4. Bij de verdeling
van groepswerk
kies jij het liefst…
… het bedenken en
schrijven van de
tekst.
… het rekenwerk en
het maken van de
tabellen en grafieken.
… het verzorgen van de
titelpagina en de
illustraties.
… het verzamelen
van het materiaal
(liefst praktisch
onderzoek).
5. Bij de organisatie
van het schoolfeest
zorg jij voor …
… het schrijven van
de aankondiging en
het verslag voor de
schoolkrant.
… het uitrekenen en
bijhouden van de
kosten en de verkoop
van de kaartjes.
… het ontwerpen en
maken van de affiches.
… het maken en
ophangen van de
versiering.
… het verzorgen
van de muziek.
6. Jij houdt van
spelletjes waarbij …
… je iets met
woorden moet
doen, zoals
Scrabble, Wordfeud
… een boek.
… je logisch moet
denken, zoals
schaken of Sudoku.
… je iets met plaatjes
moet doen of moet
tekenen, bv. Pictionary.
… je moet bewegen
of dingen moet
maken, bv. Hints.
… je iets met
muziek of tempo
moet doen.
… een schaakspel of
ander denkspel.
… een grote legpuzzel of
een film.
… iets voor je
sportuitrusting.
8. Als onderwerp
voor een werkstuk
kies je…
…het leven van een
schrijver of dichter.
…de ruimtevaart.
…het werk van Vincent
van Gogh of een andere
schilder.
9. Als je aan het
leren bent …
… zeg je de tekst
hardop of in je
hoofd.
… bekijk je eerst alle
plaatjes en illustraties.
10. Je beste vak
is…
11. In je vrije tijd
houd je ervan om…
…Nederlands of een
van de talen.
…te lezen of te
schrijven.
… bekijk je eerst de
grote lijnen, bv. de
titels van de
paragrafen.
…wis-, natuur- of
scheikunde.
…problemen op te
lossen, bv.
breinkrakers.
…de invloed van
sport op de
gezondheid van
jongeren.
… moet je af en toe
bewegen of loop je
het liefst
voortdurend.
…lichamelijke
oefening.
…te sporten of iets
met je handen te
maken.
… kaartjes voor een
muziekoptreden of
CD.
…het vergelijken
van de muziek van
verschillende
muziekgroepen.
… maak je ritmische
bewegingen, tikken
met je pen, vaak
met muziek aan.
…muziek.
7. Als cadeautje wil
je graag …
…tekenen of
kunstgeschiedenis.
…te tekenen of te
schilderen.
… trommel je op
tafel terwijl je
nadenkt over hoe je
het aan gaat
pakken.
… het maken van
een lied voor de
presentatie.
…te zingen of een
instrument te
bespelen.
6
… maak je er een
overzicht van.
… zoek je troost bij
je huisdier of je
maakt een lange
wandeling
… leg je eerst de
onderdelen soort
bij soort.
… voor het
ordenen van het
materiaal en het
maken van een
overzicht.
… het versieren
van de school met
grote planten.
… je categorieën
moet maken, bv.
Mahjong of
Rummycub.
… een huisdier of
een uitje naar de
dierentuin.
…iets dat met het
milieu te maken
heeft, bv.
Greenpeace.
… zit je het liefst
buiten of voor het
raam.
…biologie.
…de natuur in te
gaan.
7
… leer je met
iemand samen en
overhoor je elkaar.
… zorg je er vaak
voor dat de partijen
weer vrede sluiten.
8
… zet je ze op voorkeur,
bv. het leukste woord
bovenaan.
… sluit je je af voor
anderen en wil je een tijd
niet met ze praten.
… zoek je iemand
met wie je dat
samen kunt doen.
… vraag je je eerst af
welke onderdelen je wel,
en welke je niet snapt.
… voor een goede
taakverdeling en
voor goede
samenwerking te
zorgen.
… het organiseren
van de
vergaderingen en
het bemannen van
het schoolcafé.
… je in koppels
speelt en mag
overleggen.
… om ervoor te zorgen
dat het werk genoeg
kwaliteit heeft.
… een
verrassingsfeest met
vrienden.
…wat mensen
kunnen doen om
elkaar beter te
begrijpen.
… werk je het liefst
met iemand samen
om de stof door te
praten.
…geschiedenis.
… een dagboek of een
boek over dromenuitleg.
…met vrienden om
te gaan en te
praten.
… het verzorgen van een
rustige plek waar mensen
kunnen uitblazen.
… je iets over jezelf kunt
leren.
…mijn beste en slechtste
ervaring van het
afgelopen jaar.
… wil je niet gestoord
worden, je kunt lang
achtereen blijven leren.
…het vak dat ik het
leukste vind.
…alleen te zijn om te
denken of te dromen.
22
SCOREFORMULIER MEERVOUDIGE INTELLIGENTIE
Tel nu per intelligentie het aantal kruisjes per kolom bij elkaar op. Nu zie je welke intelligenties bij jou het sterkst ontwikkeld
zijn.
1
2
3
4
5
6
7
8
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Vraag 4
Vraag 5
Vraag 6
Vraag 7
Vraag 8
Vraag 9
Vraag 10
Vraag 11
Totaal
Kolom
Kolom
Kolom
Kolom
Kolom
Kolom
Kolom
Kolom
1
2
3
4
5
6
7
8








VERBAAL-LINGUISTISCH
LOGISCH–MATHEMATISCH
VISUEEL-RUIMTELIJK
LICHAMELIJK-MOTORISCH
MUZIKAAL-RITMISCH
NATUURGERICHT
INTER-PERSOONLIJK
INTRAPERSOONLIJK
23
Bijlage 2 Uitkomsten meervoudige intelligentietest
Uitkomsten meervoudige intelligentietest in de testgroep
Acht intelligenties
Interpersoonlijk
Intrapersoonlijk
Lichamelijk-motorisch
Logisch-mathematisch
Muzikaal-ritmisch
Natuurgericht
Verbaal-linguïstisch
Visueel-ruimtelijk
Totaal aantal leerlingen
Aantal leerlingen
5
6
8
2
3
24
Opmerking: vier leerlingen scoorden op twee of meer intelligenties gelijk; hun is de keuze
gelaten welke van die intelligenties ze wilden aanwenden om tijdens deze lessenserie mee te
werken.
24
Bijlage 3: Lesmateriaal
Inhoud
Bijlage 3.1 Toetsen: instaptoets, tussentoetsen, eindtoets ................................................................ 26
Bijlage 3.2 Twee werkvormen per intelligentie .................................................................................. 36
Bijlage 3.3 Theorieboekje spelling ..................................................................................................... 75
Bijlage 3.4 Oefenmateriaal: opdracht 1 tot en met 6 ........................................................................ 92
Bijlage 3.5 Antwoordenboekje bij de opdrachten 1 tot en met 6 ..................................................... 106
25
Bijlage 3.1 Toetsen: instaptoets, tussentoetsen, eindtoets
VWO 3 Instaptoets Spelling
Omcirkel de verkeerd gespelde woorden. Schrijf waar dat gevraagd wordt de
toepasselijke spellingsregel op.
1. de vergoedde reiskosten
Beschrijf de regel die je toepast:
_________________________________________________________________
2.
3.
4.
5.
6.
machtvertoon
hoge snelheidstrein
De meeste honden slapen in een hok, sommigen in een mand.
paardenbloem
voor en nadelen
Beschrijf de regel die je toepast:
_________________________________________________________________
7. lollietje
8. groentenboer
9. de opeldealer
10. hbo-niveau
11. zonneënergie
Beschrijf de regel die je toepast:
_________________________________________________________________
12. tweede pinksterdag
13. korpschef
14. de te verrichte werkzaamheden
15. de Middeleeuwen
16. krantewijk
Beschrijf de regel die je toepast:
_________________________________________________________________
17. de gedachteloze losbol
18. de loden kogels
19. meneer van der Wiel
20. Het boek ‘De Aanslag’ van Harry Mulisch.
21. stadscentrum
Beschrijf de regel die je toepast:
_________________________________________________________________
22. eeneiïg
23. scheepschroef
24. Van Gogh’s meesterwerken
25. Christenen
26
26. secondenwijzer
Beschrijf de regel die je toepast:
_________________________________________________________________
27. de gebraden kippenpoten
28. s’ morgens
29. taxi’tje
30. eenden en kippeneieren
31. De meeste sporters kregen een medaille; enkelen een bos bloemen.
Beschrijf de regel die toepast:
_________________________________________________________________
32. beresterk
33. cadeauactie
34. rijstenvlaai
35. peper- en zoutstel
36. Lex’ boek
37. shampoos
38. pc-tje
Beschrijf de regel die toepast:
_________________________________________________________________
39. Van die twintig kunstwerken wil zij enigen kopen voor haar collectie.
40. rode lakenhoezen
41. beveiligingambtenaar
42. November
43. café’s
Beschrijf de regel die toepast:
_________________________________________________________________
44. warme en koude chocolademelk
45. zonnenbril
46. gekopiëerd
47. elektricien
48. monnikken
49. ge-explodeerd
Beschrijf de regel die toepast:
_________________________________________________________________
50. Mariekes’ fiets
51. koninkje
52. eerstegeneratieallochtonen
53. Beide stonden in de wei en zwaaiden tevreden met hun staart.
54. de amerikaanse ambassade
55. pyjama’tje
Beschrijf de regel die toepast:
_________________________________________________________________
56. olieën
57. hoge- en lage cijfers
27
58. kerstfeest
59. hobby’s
60. lange afstandsraket
Beschrijf de regel die toepast:
_________________________________________________________________
28
Tussentoets 1: Aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje, trema,
weglatingsstreepje
Omcirkel de verkeerd gespelde woorden. Schrijf steeds kort de toepasselijke
spellingsregel op.
1. voor en nadelen ____________________________________________
2. hbo-niveau ________________________________________________
3. lange afstandsraket _________________________________________
4. zonneënergie ______________________________________________
5. eeneiïg ___________________________________________________
6. eenden en kippeneieren ______________________________________
7. cadeauactie _______________________________________________
8. peper- en zoutstel ___________________________________________
9. rode lakenhoezen ___________________________________________
10. warme en koude chocolademelk _______________________________
11. gekopiëerd ________________________________________________
12. elektricien _________________________________________________
13. ge-explodeerd ______________________________________________
14. eerstegeneratieallochtoon _____________________________________
15. hoge snelheidstrein __________________________________________
Evaluatie van de vorige les:
1. Denk je dat je de spellingsregels over deze onderwerpen de vorige les
goed hebt geleerd?
2. Wat vond je van de werkvorm? Beschrijf je ervaring in ongeveer vijf à
tien zinnen.
29
Tussentoets 2: Bijvoeglijke naamwoorden; meervoud van zelfstandige
naamwoorden; verkleinwoorden; afkortingen
Omcirkel de verkeerd gespelde woorden. Schrijf steeds kort de toepasselijke
spellingsregel op.
1. de vergoedde reiskosten _________________________________________
2. lollietje ________________________________________________________
3. de te verrichte werkzaamheden_____________________________________
4. de gedachteloze losbol ___________________________________________
5. de loden kogels _________________________________________________
6. de gebraden kippenpoten _________________________________________
7. taxi’tje ________________________________________________________
8. shampoos _____________________________________________________
9. pc-tje _________________________________________________________
10. café’s _________________________________________________________
11. monnikken _____________________________________________________
12. koninkje _______________________________________________________
13. pyjama’tje _____________________________________________________
14. olieën _________________________________________________________
15. hobby’s _______________________________________________________
Evaluatie van de vorige les:
1. Denk je dat je de spellingsregels over deze onderwerpen de vorige les
goed hebt geleerd?
2. Wat vond je van de werkvorm? Beschrijf je ervaring in ongeveer vijf à
tien zinnen.
30
Tussentoets 3: Hoofdletters; kleine letters; apostrof; bijvoeglijk gebruik van
woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en vele(n)
Omcirkel de verkeerd gespelde woorden.
1. de meeste honden slapen in een hok, sommigen in een mand.
_____________________________________________________________
2. de opeldealer __________________________________________________
3. tweede pinksterdag _____________________________________________
4. de middeleeuwen _______________________________________________
5. meneer van der Wiel ____________________________________________
6. Het boek ‘De Aanslag’ van Harry Mulisch. ____________________________
7. Van Gogh’s meesterwerken _______________________________________
8. Christenen ____________________________________________________
9. De meeste sporters kregen een medaille, enkelen een bos bloemen.
_____________________________________________________________
10. Lex’ boek ____________________________________________________
11. Van die twintig kunstwerken wil zij enigen kopen voor haar collectie.
____________________________________________________________
12. November ____________________________________________________
13. Mariekes’ fiets _________________________________________________
14. de amerikaanse ambassade _______________________________________
15. kerstfeest ______________________________________________________
Evaluatie van de vorige les:
1. Denk je dat je de spellingsregels over deze onderwerpen de vorige les
goed hebt geleerd?
2. Wat vond je van de werkvorm? Beschrijf je ervaring in ongeveer vijf à
tien zinnen.
31
Tussentoets 4: Tussenletter(s)
Omcirkel de verkeerd gespelde woorden.
1. machtvertoon _______________________________________________
2. paardenbloem ______________________________________________
3. groentenboer _______________________________________________
4. korpschef __________________________________________________
5. krantewijk ___________________________________________________
6. stadscentrum ________________________________________________
7. scheepsschroef ______________________________________________
8. secondenwijzer ______________________________________________
9. beresterk ___________________________________________________
10. rijstevlaai ___________________________________________________
11. beveiligingambtenaar __________________________________________
12. zonnenbril ___________________________________________________
Evaluatie van de vorige les:
1. Denk je dat je de spellingsregels over deze onderwerpen de vorige les
goed hebt geleerd?
2. Wat vond je van de werkvorm? Beschrijf je ervaring in ongeveer vijf à
tien zinnen.
32
VWO 3 Uitstaptoets Spelling
Omcirkel de verkeerd gespelde woorden. Schrijf waar dat gevraagd wordt de
toepasselijke spellingsregel op.
1. de verbreedde weg
Beschrijf de regel die je toepast:
__________________________________________________________
2. geluidsignaal
3. babietje
4. nederlandstalig onderwijs
5. half om half gehakt
6. Augustus
7. souvenir’s
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
8. ge-evalueerd
9. spinnenwiel
10. Langeafstandsloper
11. Beide zaten in het kooitje op hun stokje te slapen.
12. cd-tje
13. opticiën
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
14. de te verzachte pijn
15. alibies
16. Picassoos schilderijen
17. een zijde pyjama
18. gedachtengoed
19. Tweede Kerstdag
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
20. kiwi’tje
21. cd speler
22. Het boek ‘Het Behouden Huis’ van Hermans
23. de mercedesrijder
24. stationchef
25. rosés
26. mijn tantes huis
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
27. cadeauaanbieding
28. ochtend urineonderzoek
33
29. apetrots
30. de gezoute vis
31. hoge drukmeter
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
32. heren- en dameskapper
33. voor en tegenspoed
34. De meeste leerlingen waren vrolijk, maar sommigen waren verdrietig.
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
35. kettingje
36. bacteriën
37. het europees parlement
38. gele stropdassen
39. zonnenwijzer
40. stereoinstallatie
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
41. harde schijfruimte
42. buiïge dagen
43. visserschuit
44. zomer en winterseizoen
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
45. grenzenloos
46. mevrouw van der Pol van Dalen
47. tweeëenheid
48. s’ avonds
49. Logétje
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
50. penaltys
51. haviken
52. Van de dertig glazen stonden enkelen op de bovenste plank.
53. groentesoep
54. tarwebrood
55. onderhoudbeurt
56. Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
57. het gelandde vliegtuig
58. licht en geluidssignalen
59. stadswacht
60. Max’ fiets
61. de gouden eeuw
34
Beschrijf de regel die je toepast:
___________________________________________________________
35
Bijlage 3.2 Twee werkvormen per intelligentie
De interpersoonlijke intelligentie
Jij houdt van contact met anderen. Als je iets moet leren, doe je
dat het liefst samen met anderen.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Lees om beurten hardop een paragraaf uit de theorie: paragrafen 1, 10, 13, 16. Leg
aan elkaar uit wat je gelezen hebt. Probeer de hoofdregels te onthouden door elkaar
te overhoren. Praat met elkaar over de punten die jullie lastig vinden of dingen die je
opvallen.
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3:
-
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft zegt hardop welke regel
hij/zij toepast. De anderen denken mee. Is iedereen het met het antwoord
eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
36
De interpersoonlijke intelligentie
Jij houdt van contact met anderen. Als je iets moet leren, doe je
dat het liefst samen met anderen.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Verdeel onder elkaar de paragrafen uit de theorie: paragrafen 7, 11 en 15.
Overhoor elkaar als in een rollenspel (in duo’s): de een is docent, de ander de
leerling. De docent legt de theorie van zijn/haar paragraaf uit aan de leerling.
Vervolgens stelt de docent vragen over de hoofdpunten. De leerling geeft antwoord.
Vervolgens wissel je de rollen om en ga je op dezelfde manier te werk.
Maak nu opdracht 4:
-
-
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft zegt hardop welke regel
hij/zij toepast. De anderen denken mee. Is iedereen het met het antwoord
eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
37
De interpersoonlijke intelligentie
Jij houdt van contact met anderen. Als je iets moet leren, doe je
dat het liefst samen met anderen.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Lees om beurten een paragraaf uit de theorie hardop voor: paragrafen 5, 6, 8.
Leg aan elkaar uit wat je gelezen hebt. Probeer de hoofdregels te onthouden door
elkaar te overhoren. Praat met elkaar over de punten die jullie lastig vinden of dingen
die je opvallen.
Maak nu opdracht 5:
-
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft zegt hardop welke regel
hij/zij toepast. De anderen denken mee. Is iedereen het met het antwoord
eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
38
De interpersoonlijke intelligentie
Jij houdt van contact met anderen. Als je iets moet leren, doe je
dat het liefst samen met anderen.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Lees paragraaf 14 van de theorie.
Overhoor elkaar als in een rollenspel (in duo’s): de een is docent, de ander de
leerling. De docent legt de theorie van zijn/haar paragraaf uit aan de leerling.
Vervolgens stelt de docent vragen over de hoofdpunten. De leerling geeft antwoord.
Vervolgens wissel je de rollen om en ga je op dezelfde manier te werk.
Maak nu opdracht 6:
-
-
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft zegt hardop welke regel
hij/zij toepast. De anderen denken mee. Is iedereen het met het antwoord
eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
39
De intrapersoonlijke intelligentie
Jij blijft liever een beetje op de achtergrond. Als je iets moet
leren, doe je dat het liefst alleen en in een stille omgeving. Bij
het maken van deze opdrachten mag je op de gang zitten.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Bestudeer de paragrafen uit de theorie: paragrafen 1, 10, 13, 16.
Herhaal de theorie uit elke paragraaf in je hoofd om de regels te leren. Probeer de
hoofdregels van de stof te begrijpen en stel kritische vragen aan de stof.
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3:
Pak steeds de toepasselijke paragraaf bij de opdracht. Probeer zo de regels uit je
hoofd te leren.
40
De intrapersoonlijke intelligentie
Jij blijft liever een beetje op de achtergrond. Als je iets moet
leren, doe je dat het liefst alleen en in een stille omgeving. Bij
het maken van deze opdrachten mag je op de gang zitten.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Bestudeer de paragrafen uit de theorie: paragrafen 7, 11, 15.
Schrijf hieronder in een kort overzichtje de hoofdregels op. Bedenk bij elke
hoofdregel zelf een voorbeeld.
Maak nu opdracht 4:
-
Bedenk bij elke opdracht welke regel je toepast. Kijk steeds in je eigen
overzichtje. Weet je het niet zeker, pak dan de paragraaf uit de theorie erbij
(en verbeter eventueel je overzichtje).
Hoofdregels
41
De intrapersoonlijke intelligentie
Jij blijft liever een beetje op de achtergrond. Als je iets moet
leren, doe je dat het liefst alleen en in een stille omgeving. Bij
het maken van deze opdrachten mag je op de gang zitten.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Bestudeer de paragrafen uit de theorie: paragrafen 1, 10, 13, 16.
Herhaal de theorie uit elke paragraaf in je hoofd om de regels te leren. Probeer de
hoofdregels van de stof te begrijpen en stel kritische vragen aan de stof.
Maak nu opdracht 5: Pak steeds de toepasselijke paragraaf bij de opdracht. Probeer
zo de regels uit je hoofd te leren.
42
De intrapersoonlijke intelligentie
Jij blijft liever een beetje op de achtergrond. Als je iets moet
leren, doe je dat het liefst alleen en in een stille omgeving. Bij
het maken van deze opdrachten mag je op de gang zitten.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Bestudeer paragraaf 14 uit de theorie.
Schrijf in een kort overzichtje de hoofdregels op. Bedenk bij elke hoofdregel zelf een
voorbeeld.
Maak nu opdracht 6:
-
Bedenk bij elke opdracht welke regel je toepast. Kijk steeds in je eigen
overzichtje. Weet je het niet zeker, pak dan de paragraaf uit de theorie erbij
(en verbeter eventueel je overzichtje).
Hoofdregels
43
De lichamelijk-motorische intelligentie
Jij houdt van bewegen. Je leert het best door dingen te doen,
door te bewegen of door iets uit te drukken met (hand)gebaren.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Verdeel de paragrafen uit de theorie: paragraaf 1, 10, 13, 16.
Elk groepslid schrijft de belangrijkste regels kort op een blaadje of een geeltje. Plak
de geeltjes in het midden van jullie groepje. Ieder groepslid leest zijn samenvatting
op het geeltje voor aan de anderen.
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3:
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft leest de vraag voor. Ider
bedenkt snel welk geeltje van toepassing is en legt daar zo snel mogelijk zijn
hand op. Wie het eerst is, geeft het antwoord.
Is iedereen het met het antwoord eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
Hoofdregels
Lever jouw geeltje of blaadje met de hoofdregels erop in bij de docent!
44
De lichamelijk-motorische intelligentie
Jij houdt van bewegen. Je leert het best door dingen te doen,
door te bewegen of door iets uit te drukken met (hand)gebaren.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Lees de paragrafen uit de theorie: paragrafen 7, 11, 15.
Bedenk samen bij elke paragraaf ezelsbruggetjes in de vorm van gebaren om de
belangrijkste regels te onthouden. Maak bijvoorbeeld een reeksje van handgebaren
om letters die verdubbeld worden in de verkleinvorm te onthouden.
Maak nu opdracht 4:
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft past het ezelsbruggetje
toe. Bepaal in welke serie (hand)gebaren de regel zit.
Is iedereen het met het antwoord eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
45
De lichamelijk-motorische intelligentie
Jij houdt van bewegen. Je leert het best door dingen te doen,
door te bewegen of door iets uit te drukken met (hand)gebaren.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Verdeel de paragrafen uit de theorie: paragrafen 5, 6, 8.
Elk groepslid schrijft de belangrijkste regels kort op een blaadje of een geeltje. Plak
de geeltjes in het midden van jullie groepje. Ieder groepslid leest zijn samenvatting
op het geeltje voor aan de anderen.
Maak nu opdracht 5:
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft leest de vraag voor. Ider
bedenkt snel welk geeltje van toepassing is en legt daar zo snel mogelijk zijn
hand op. Wie het eerst is, geeft het antwoord.
Is iedereen het met het antwoord eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
Hoofdregels
Lever jouw geeltje of blaadje met de hoofdregels erop in bij de docent!
46
De lichamelijk-motorische intelligentie
Jij houdt van bewegen. Je leert het best door dingen te doen,
door te bewegen of door iets uit te drukken met (hand)gebaren.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Lees paragraaf 14 uit de theorie.
Bedenk samen bij elke paragraaf ezelsbruggetjes in de vorm van gebaren om de
belangrijkste regels te onthouden. Maak bijvoorbeeld een reeksje van handgebaren
om letters die verdubbeld worden in de verkleinvorm te onthouden.
Maak nu opdracht 6:
Wissel steeds van beurt. Degene die de beurt heeft past het ezelsbruggetje
toe. Bepaal in welke serie (hand)gebaren de regel zit.
Is iedereen het met het antwoord eens? Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
47
De logisch-mathematische intelligentie
Jij houdt van getallen. Je denkt makkelijk in patronen of
schema’s. Je ziet snel logische verbanden. Je houdt ervan om
dingen te ordenen.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Lees de paragrafen uit de theorie: 1, 10, 13, 16.
Schrijf per onderwerp de hoofdregels genummerd op. Bekijk nu per onderwerp de
overeenkomsten. Ga samen na welke logica in de regels uit de verschillende
paragrafen zit en leg die aan elkaar uit. En schrijf die kort op in dit blok:
Hoofdregels
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3:
Wissel steeds van beurt. Degene die aan de beurt is geeft het antwoord en spreekt
hardop de beredenering uit hoe hij/zij tot zijn/haar antwoord komt. Zijn jullie het met
elkaar eens? Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
48
De logisch-mathematische intelligentie
Jij houdt van getallen. Je denkt makkelijk in patronen of
schema’s. Je ziet snel logische verbanden. Je houdt ervan om
dingen te ordenen.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Lees de paragrafen uit de theorie: 7, 11, 15.
Bespreek de regels over de bijvoeglijk naamwoorden. Noteer de hoofdregels en
maak een stappenplan bij dit onderwerp. Schrijf het stappenplan hier op:
Stappenplan spelling bijvoeglijke naamwoorden
Maak twee kolommen waarin je de regels tussen het meervoud en de
verkleinvormen kort naast elkaar zet. Vergelijk de regels en ga samen na wat de
hoofdregel is bij beide onderwerpen. Zien jullie een zekere logica in de regels?
Regels meervoud
Regels verkleinvormen
Maak nu opdracht 4 (zie volgende pagina).
49
Maak nu opdracht 4:
-
Wissel steeds van beurt. Degene die aan de beurt is geeft het antwoord en
spreekt hardop de beredenering uit hoe hij/zij tot zijn/haar antwoord komt. Zijn
jullie het met elkaar eens? Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de
beurt.
50
De logisch-mathematische intelligentie
Jij houdt van getallen. Je denkt makkelijk in patronen of
schema’s. Je ziet snel logische verbanden. Je houdt ervan om
dingen te ordenen.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Lees de paragrafen uit de theorie: 5, 6, 8.
Schrijf per onderwerp de hoofdregels genummerd op. Bekijk nu per onderwerp de
overeenkomsten. Ga samen na welke logica in de regels uit de verschillende
paragrafen zit en leg die aan elkaar uit. Maak dan opdracht 5 (zie volgende pagina).
Hoofdregels
51
Maak nu opdracht 5:
Wissel steeds van beurt. Degene die aan de beurt is geeft het antwoord en spreekt
hardop de beredenering uit hoe hij/zij tot zijn/haar antwoord komt. Zijn jullie het met
elkaar eens? Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
52
De logisch-mathematische intelligentie
Jij houdt van getallen. Je denkt makkelijk in patronen of
schema’s. Je ziet snel logische verbanden. Je houdt ervan om
dingen te ordenen.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Lees paragraaf 14 uit de theorie.
Maak een schema waarin je de regels van de tussenletter(s) kort onder elkaar zet.
Kunnen jullie twee hoofdregels bedenken voor het juist toepassen van de tussen-n?
De twee hoofdregels zijn:
Maak nu opdracht 6:
Pak opdracht 6 erbij. Vul de vier kolommen op het volgende blad in. Orden de
woorden. Schrijf in kolom 1 alle woorden die volgens jullie met een tussen-n worden
geschreven, in kolom 2 de woorden zonder tussen-n en in kolom 3 de woorden met
een tussen-s, in kolom 4 de woorden zonder tussen-s. Zien jullie een systeem van
regels in de antwoorden?
53
Met tussen-n
Zonder tussen-n
Met tussen-s
Zonder tussen-s
54
De muzikaal-ritmische intelligentie
Jij houdt van muziek. Je kunt makkelijk een melodie of een
ritme produceren. Als je iets leert maak je waarschijnlijk
ritmische bewegingen of tik je bijvoorbeeld met je pen op de
tafel.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Verdeel onderling de paragrafen uit de theorie: 1, 10, 13, 16.
Ieder zet de hoofdregels op rijm, of maakt er een liedje of korte rap van. Schrijf je
rijm, liedje of rap op. Draag deze vervolgens voor aan de anderen. Leg jullie
producten in het midden van de groep.
Schrijf hier je rijmpje, liedje of rap:
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Degene die de regel moet
toepassen lost de opdracht op. Weet je de toepasselijke regel niet? Draag het
rijm, liedje of de rap hardop voor om de regel te achterhalen. Schrijf het
antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
55
De muzikaal-ritmische intelligentie
Jij houdt van muziek. Je kunt makkelijk een melodie of een
ritme produceren. Als je iets leert maak je waarschijnlijk
ritmische bewegingen of tik je bijvoorbeeld met je pen op de
tafel.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Verdeel onder elkaar de paragrafen uit de theorie: 7, 11, 15.
Maak van jouw paragraaf een liedje op een bekende melodie om de belangrijkste
regels te onthouden. Bijvoorbeeld ‘Vader Jakob’ of ‘Boer daar ligt een kip in ’t water’.
Schrijf je liedje op en leg de liedjes in het midden van jullie groepje.
Schrijf hier jouw liedje op:
Maak nu opdracht 4:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Degene die de regel moet
toepassen lost de opdracht op. Weet je de toepasselijke regel niet? Zing het
liedje om de regel te achterhalen. Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
56
De muzikaal-ritmische intelligentie
Jij houdt van muziek. Je kunt makkelijk een melodie of een
ritme produceren. Als je iets leert maak je waarschijnlijk
ritmische bewegingen of tik je bijvoorbeeld met je pen op de
tafel.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Verdeel onderling de paragrafen uit de theorie: 5, 6, 8.
Ieder zet de hoofdregels op rijm, of maakt er een liedje of korte rap van. Schrijf je
rijm, liedje of rap op. Draag deze vervolgens voor aan de anderen. Leg jullie
producten in het midden van de groep.
Schrijf hier je rijmpje, liedje of rap:
Maak nu opdracht 5:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Degene die de regel moet
toepassen lost de opdracht op. Weet je de toepasselijke regel niet? Draag het
rijm, liedje of de rap hardop voor om de regel te achterhalen. Schrijf het
antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
57
De muzikaal-ritmische intelligentie
Jij houdt van muziek. Je kunt makkelijk een melodie of een
ritme produceren. Als je iets leert maak je waarschijnlijk
ritmische bewegingen of tik je bijvoorbeeld met je pen op de
tafel.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Maak van paragraaf 14 een liedje op een bekende melodie om de belangrijkste
regels te onthouden. Bijvoorbeeld ‘Vader Jakob’ of ‘Boer daar ligt een kip in ’t water’.
Schrijf je liedje op en leg de liedjes in het midden van jullie groepje.
Maak nu opdracht 6:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Degene die de regel moet
toepassen lost de opdracht op. Weet je de toepasselijke regel niet? Zing het
liedje om de regel te achterhalen. Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende
aan de beurt.
Schrijf hier jouw liedje op:
58
De natuurgerichte intelligentie
Jij houdt van de natuur. Je wordt door het observeren van
natuurverschijnselen aan het denken gezet. Je kunt je
observaties makkelijk in categorieën verdelen.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Lees de paragrafen 1, 10, 13, 16.
Probeer de verschillende categorieën regels goed te onthouden. Zit er een systeem
in de categorieën? Vergelijk bijvoorbeeld de regels over het gebruik van
koppeltekens en trema’s.
Maak nu opdracht 1, 2 en 3. Wissel steeds van beurt. Kijk goed in welke categorie
regels het woord valt. Zoek het antwoord op of leg het aan elkaar uit. Schrijf het
antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
59
De natuurgerichte intelligentie
Jij houdt van de natuur. Je wordt door het observeren van
natuurverschijnselen aan het denken gezet. Je kunt je
observaties makkelijk in categorieën verdelen.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Lees de paragrafen 7, 11, 15.
Maak drie kolommen. Pak opdracht 4 erbij. Schrijf in kolom 1 alle antwoorden uit die
opdracht die over het bijvoeglijk naamwoord gaan, in kolom 2 de meervoudsvormen
en in kolom 3 de verkleinvormen. Zien jullie een systeem van regels in de
antwoorden?
bijvoeglijk nw.
meervoud
verkleinvorm
60
De natuurgerichte intelligentie
Jij houdt van de natuur. Je wordt door het observeren van
natuurverschijnselen aan het denken gezet. Je kunt je
observaties makkelijk in categorieën verdelen.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Lees de paragrafen 5, 6, 8.
Orden de regels in categorieën en probeer die goed te onthouden.
Maak nu opdracht 5. Wissel steeds van beurt. Kijk goed in welke categorie regels het
woord valt. Zoek het antwoord op of leg het aan elkaar uit. Schrijf het antwoord op.
Nu is de volgende aan de beurt.
61
De natuurgerichte intelligentie
Jij houdt van de natuur. Je wordt door het observeren van
natuurverschijnselen aan het denken gezet. Je kunt je
observaties makkelijk in categorieën verdelen.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Lees paragraaf 14.
Maak vier kolommen. Pak opdracht 6 erbij. Schrijf in kolom 1 alle woorden die
volgens jullie met een tussen-n worden geschreven, in kolom 2 de woorden zonder
tussen-n en in kolom 3 de woorden met een tussen-s, in kolom 4 de woorden zonder
tussen-s. Zien jullie een systeem van regels in de antwoorden?
Met tussen-n
Zonder tussen-n
Met tussen-s
Zonder tussen-s
62
De verbaal-linguïstische intelligentie
Jij houdt van taal. Jij leert het makkelijkst door zowel te lezen, te
spreken, te luisteren en te schrijven.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Verdeel onderling de paragrafen uit de theorie: 1, 10, 13, 16.
Schrijf de hoofdregels uit jouw paragraaf op. Vertel de hoofdregels aan de anderen.
Hoofdregels
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Degene die de regel moet
toepassen lost de opdracht op. Weet je de toepasselijke regel niet? Degene
de eigenaar van de paragraaf is, legt de regels uit. Kom samen tot een
antwoord. Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
63
De verbaal-linguïstische intelligentie
Jij houdt van taal. Jij leert het makkelijkst door zowel te lezen, te
spreken, te luisteren en te schrijven.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Verdeel onder elkaar de paragrafen uit de theorie: 7, 11, 15.
Maak van jouw paragraaf een mindmap. Geef je mindmap aan een groepslid. Het
groepslid schrijft bij elke regel een voorbeeld.
Teken hier jouw mindmap
Maak nu opdracht 4:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. En wijs op de mindmap de regel
aan die je toepast. Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
64
De verbaal-linguïstische intelligentie
Jij houdt van taal. Jij leert het makkelijkst door zowel te lezen, te
spreken, te luisteren en te schrijven.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Verdeel onderling de paragrafen uit de theorie: 5, 6, 8.
Schrijf de hoofdregels uit jouw paragraaf op. Vertel de hoofdregels aan de anderen.
Hoofdregels
Maak nu opdracht 5:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Degene die de regel moet
toepassen lost de opdracht op. Weet je de toepasselijke regel niet? Degene
de eigenaar van de paragraaf is, legt de regels uit. Kom samen tot een
antwoord. Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
65
De verbaal-linguïstische intelligentie
Jij houdt van taal. Jij leert het makkelijkst door zowel te lezen, te
spreken, te luisteren en te schrijven.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Lees paragraaf 14.
Maak van jouw paragraaf een mindmap. Geef je mindmap aan een groepslid. Het
groepslid schrijft bij elke regel een voorbeeld.
Teken hier jouw mindmap
Maak nu opdracht 6:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. En wijs op de mindmap de regel
aan die je toepast. Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
De visueel-ruimtelijke intelligentie
66
Jij denkt in beelden. Je hebt oog voor details, maakt graag
schetsjes of grafieken en vertaalt woorden van in mentale
beelden.
Werkvorm bij: aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje,
trema, weglatingsstreepje
Opdracht 1, 2 en 3
Verdeel onderling de paragrafen uit de theorie: 1, 10, 13, 16.
Maak een mindmap van de belangrijkste regels uit jouw paragraaf. Onderstreep elke
hoofdregel met een kleur. Geef je mindmap aan een groepslid. Het groepslid tekent
bij elke regel een figuurtje of schrijft een voorbeeld op. Geef het voorbeeld eventueel
ook een kleur.
Teken hier jouw mindmap
Maak nu opdracht 1, 2 en 3 (zie volgende blad).
67
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor en geef het antwoord. Weet je de
toepasselijke regel niet? Degene die de eigenaar van de paragraaf is, legt de
regels uit aan de hand van de mindmap. Kom samen tot een antwoord. Schrijf
het antwoord op. Nu is de volgende aan de beurt.
68
De visueel-ruimtelijke intelligentie
Jij denkt in beelden. Je hebt oog voor details, maakt graag
schetsjes of grafieken en vertaalt woorden van in mentale
beelden.
Werkvorm bij: bijvoeglijke naamwoorden, meervoud van
zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden, afkortingen
Opdracht 4
Verdeel onderling de paragrafen uit de theorie: 7, 11, 15.
Teken een ruimte, bijvoorbeeld jouw kamer, een kasteel of een tuin. Schrijf de regels
van jouw paragraaf op een bepaalde plek in die kamer of tuin op. Doe dit
bijvoorbeeld in verschillende lettertypen (letters met krullen, blokletters, heel kleine
letters, enzovoorts). Laat jouw product aan de anderen zien en leg de regels uit.
Maak hier jouw tekening met de hoofregels
Maak nu opdracht 4 (zie volgende blad).
69
Maak nu opdracht 4:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Wijs op een van de tekeningen
de regel aan die je toepast. Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de
beurt.
70
De visueel-ruimtelijke intelligentie
Jij denkt in beelden. Je hebt oog voor details, maakt graag
schetsjes of grafieken en vertaalt woorden van in mentale
beelden.
Werkvorm bij: hoofdletters, kleine letters, apostrof, bijvoeglijk
gebruik van woorden als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en
vele(n)
Opdracht 5
Verdeel onderling de paragrafen uit de theorie: 5, 6, 8.
Maak een mindmap van de belangrijkste regels uit jouw paragraaf. Onderstreep elke
hoofdregel met een kleur. Geef je mindmap aan een groepslid. Het groepslid tekent
bij elke regel een figuurtje of schrijft een voorbeeld op. Geef het voorbeeld eventueel
ook een kleur.
Teken hier jouw mindmap
Maak nu opdracht 5 (zie volgende blad).
71
Maak nu opdracht 5:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor en geef het antwoord. Weet je de
toepasselijke regel niet? Degene die de eigenaar van de paragraaf is, legt de
regels uit aan de hand van de mindmap. Kom samen tot een antwoord.
Nu is de volgende aan de beurt.
72
De visueel-ruimtelijke intelligentie
Jij denkt in beelden. Je hebt oog voor details, maakt graag
schetsjes of grafieken en vertaalt woorden van in mentale
beelden.
Werkvorm bij: tussenletter(s)
Opdracht 6
Lees paragraaf 14. Verdeel onderling de delen van die paragraaf.
Teken een ruimte, bijvoorbeeld jouw kamer of een mooie tuin. Schrijf de regels van
jouw paragraaf op een bepaalde plek in die kamer of tuin op. Doe dit bijvoorbeeld in
verschillende lettertypen (letters met krullen, blokletters, heel kleine letters,
enzovoorts). Laat jouw product aan de anderen zien en leg de regels uit.
Maak hier jouw tekening met regels
Maak nu opdracht 6 (zie volgende blad).
73
Maak nu opdracht 6:
-
Wissel steeds van beurt. Lees de vraag voor. Wijs op een van de tekeningen
de regel aan die je toepast. Schrijf het antwoord op. Nu is de volgende aan de
beurt.
74
Bijlage 3.3 Theorieboekje spelling
Op niveau onderbouw - Naslag
Spelling
In dit naslagdocument vind je de belangrijkste spellingsregels die in Op niveau onderbouw, leerjaar 1
t/m 3, worden behandeld. Ook vind je een overzicht van de leestekenregels. Als je wilt weten welke
regels in jouw editie (bijvoorbeeld 2 vmbo-t/havo) worden behandeld, kun je achter in het basisboek
kijken. In het leerstofoverzicht en register kun je de leerstof van jouw editie terugvinden.
Als je op de computer werkt en je weet niet hoe je een woord moet spellen, dan kun je zo nodig ook
gebruikmaken van de elektronische ‘Woordenlijst Nederlandse Taal’ via de website
www.woordenlijst.org.
A
Spellingsregels
Let op: De namen van de spellingsregels staan in de volgorde van het alfabet.
1
Aaneenschrijven
2
Afbreekteken en lettergrepen
3
Afkortingen
4
Algemene regels voor korte en lange klanken
5
Alle of allen, beide of beiden enz?
6
Apostrof
7
Bijvoeglijke naamwoorden
8
Hoofdletters
9
Klemtoonteken
10 Liggend streepje
11 Meervoud van zelfstandige naamwoorden
12 Trappen van vergelijking
13 Trema
14 Tussenletter(s) -(e)n- en –s-
75
15 Verkleinwoorden
16 Weglatingsstreepje
B
Leestekenregels
17
Punt, vraagteken, uitroepteken
18
Komma
19
Hoofdletters, aanhalingstekens en leestekens
20
Dubbele punt
76
A
Spellingsregels
1
Aaneenschrijven
Regels
Voorbeelden
Hoofdregel: Samengestelde woorden schrijf je zo
veel mogelijk aan elkaar.
a) Samengestelde werkwoorden.
b) Samengestelde zelfstandige naamwoorden.
c) Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden.
a) rekeningrijden, pianospelen, gevangennemen,
ineenkrimpen, stukmaken
b) vrijetijdskleding, koffiezetapparaat,
maximumsnelheid, hogedrukgebied, cafébezoeker,
milieuorganisatie
c) hoogopgeleid, bloeddrukverlagend,
zwaarbewapend, veelgelezen, zwakbegaafd
d) eruit, hiermee, daaromheen, waartegenover
d) Woorden met er, hier, daar en waar.
e) tweeëntwintig, driehonderdvijftig
e) Getallen in letters tot en met duizend.
trompet spelen, hoger opgeleid, van tevoren
Let op: Er zijn allerlei uitzonderingen. Gebruik bij
twijfel een woordenboek.
Kijk zo nodig ook bij 10 Liggend streepje.
2
Afbreekteken en lettergrepen
Algemeen
De meeste woorden bestaan uit twee of meer lettergrepen. Het woord koper bijvoorbeeld heeft twee
lettergrepen (ko.per) en het woord levensmiddelen heeft er vijf (le.vens.mid.de.len). In de meeste
woordenboeken staan puntjes tussen de lettergrepen.
Als een woord niet meer helemaal op de regel past, kun je het afbreken na een lettergreep. Je zet dan een
afbreekteken (-).
Als je op de computer werkt, kun je kiezen voor automatisch afbreken óf voor niet afbreken.
Regels
Voorbeelden
Twee belangrijke regels:
alarm-in-stal-la-tie (niet: a-larm-in-stal-la-tie), mensapen (niet: mens-a-pen)
77
(1) Niet afbreken na een lettergreep die uit maar één
letter bestaat.
(2) Pas op!
Kijk bij twijfel in een (elektronisch) woordenboek of
zet het volledige woord op de volgende regel.
lon-gen (niet: long-en), kraai-en (niet: kraa-ien),
laf-aard (niet: la-faard),
drie-endertig (niet: drie-ëndertig),
auto-tje (niet: autoot-je), taxi-tje (niet: taxie-tje),
baby-tje (niet: baby-'tje)
3
Afkortingen
Algemeen
De regels voor de spelling van afkortingen zijn niet gemakkelijk te onthouden.
Hier volgen alleen enkele belangrijke gevallen.
Regels
Voorbeelden
(1) Met één of meer punten.
blz. (bladzijde), bv. of bijv. (bijvoorbeeld), mr.
(meester), a.u.b.
(2) Met één of meer punten en hoofdletters.
H.K.H. (Hare Koninklijke Hoogheid)
(3) Zonder punten en met kleine letter(s).
cm (centimeter), pc (personal computer), btw
(belasting over de toegevoegde waarde)
(4) Zonder punten en met hoofdletter(s).
NB (nota bene), AOW (Algemene Ouderdomswet)
4
Algemene regels voor korte en lange klanken
Regels
Voorbeelden
(1) Als je woorden met een korte klank langer maakt, moet de klank kort blijven.
vork - vorken
(2) Als je een woord met een korte klank langer maakt, schrijf je -en achter het
woord. De klank moet kort blijven. Daarom verdubbel je de medeklinker als dat
nodig is.
step - steppen
(3) Als het woord op een medeklinker eindigt en je hoort de klinkers a, e, o en u
lang, dan schrijf je twee dezelfde klinkers.
maag
bon - bonnen
78
(4) Als je een woord met een lange klank langer maakt, schrijf je -en achter het
woord. Als de eerste klankgroep op twee dezelfde klinkers eindigt, laat je één klinker
weg.
beest - beesten
(5) Als je de letter i kort hoort, schrijf je wat je hoort.
stil
(6) Als je de letter i lang hoort, schrijf je geen dubbele i, maar ie.
mier
(7) Als een woord uit meer klankgroepen bestaat, schrijf je de lange klank i soms met
i, soms met ie.
bikini
5
vraag - vragen
advertentie
Alle of allen, beide of beiden?
Algemeen
Woorden als alle(n), beide(n), dezelfde(n), enkele(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je soms zonder -n en soms
met -n.
Regels
Voorbeelden
(1) Bij bijvoeglijk gebruik schrijf je geen -n.
Alle inktpatronen die leeg waren, zijn in de
chemobox gedaan.
Sommige leerlingen kregen het werk niet af.
Let op: Achter sommige kun je het woord leerlingen
zetten (herhalen).
(2) Bij zelfstandig gebruik én als het om personen
gaat, schrijf je een -n.
Let op.
De meeste leerlingen waren op tijd klaar; sommige
[...] kregen het werk niet af.
De leerlingen van de brugklas zijn allen bevorderd.
De inktpatronen zijn alle vervangen door volle
inktpatronen. (zelfstandig gebruik; geen personen)
79
6
Apostrof
Algemeen
De apostrof is meestal een scheidingsteken (regels 1 - 4) en soms een weglatingsteken (regel 5).
Regels
Voorbeelden
(1) Bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden
op -a, -i, -o, -u of -y (voor de y moet een medeklinker
staan.) Deze regel wordt ook besproken in 11.5.
pizza’s, ski’s, foto’s, accu’s, party’s
Bij het meervoud van letters en afkortingen.
twee a’s, dvd’s
(2) Bij het verkleinwoord van letters, afkortingen of
cijfers en van woorden die op een y (met een
medeklinker ervoor) eindigen.
a’tje, dvd’tje, A4’tje, party’tje
Deze regel wordt ook besproken in 15.3.
(3) Bij een achtervoegsel.
ME’er
(4) Bij woorden die een bezit aanduiden.
Menno’s rapport, Frans’ spreekbeurt
Als deze woorden op een sisklank eindigen, voeg je
geen extra -s toe, maar schrijf je een apostrof.
(5) In woorden waarvan letters zijn weggelaten.
’s middags, ’s-Gravenhage (‘s = des), jus d’orange (d’
= de), ’t Waaide hard. (‘t = het)
80
7
Bijvoeglijke naamwoorden
Algemeen
Een bijvoeglijk naamwoord geeft een kenmerk of een eigenschap aan van een zelfstandig naamwoord.
Bijna altijd is de uitgang van een bijvoeglijk naamwoord een -e.
Alleen als het lidwoord een voor een het-woord staat, krijgt het bijvoeglijk naamwoord geen -e.
de kleine slaapkamer, een kleine slaapkamer, kleine slaapkamers
het groene gordijn, een groen gordijn (niet: een groene gordijn), groene gordijnen
Hieronder worden de lastige gevallen besproken.
Regels
Voorbeelden
(1) Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een
voltooid deelwoord
a) van een klankveranderend werkwoord:
schrijf -en;
b) van een klankvast werkwoord: schrijf -e.
Deze woorden schrijf je zo kort mogelijk.
a) de gereden route, gebraden gehakt
b) de geprinte tekst, verbrede wegen, de
ontvluchte gevangene, het gelande vliegtuig,
de vergrote afbeelding
Verdubbel alleen medeklinkers als dat nodig
is voor de uitspraak.
verhitte gezichten, de bekladde zijmuur
(2) Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
eindigt meestal op -(e)n.
een gouden ring, een zijden stropdas, een
houten schutting
a) ‘Nieuwere’ stofnamen krijgen geen uitgang.
a) een plastic zak, een polyester boot
b) Soms wordt het bijvoeglijk naamwoord
vast geschreven aan het zelfstandig
naamwoord.
b) een rubberen band, een rubberband
(3) Bijvoeglijk naamwoord na te: schrijf het
hele werkwoord.
de te verwachten opkomst,
het te verbranden afval
81
8
Hoofdletters
Regels
Voorbeelden
(1) Het eerste woord van een zin.
Soms heb je veel huiswerk.
Maar niet als de zin begint met een verkort woord,
een cijfer of ander teken.
’t Werd een bijzonder warme dag!
(2) Namen.
Rijn, Atlantische Oceaan, Beursplein, Haarlems
Dagblad, Apenheul, Feyenoord, Paleis op de Dam,
Nederlandse Spoorwegen, Tweede Kamer, Eskimo
58 procent van de kandidaten slaagt in één keer.
Nederland, Nederlanders, Nederlands, Zuid-Amerika,
Zuid-Amerikaans, Rotterdam-West, New Yorker,
New Yorks
Aardrijkskundige namen en daarvan afgeleide
woorden krijgen een hoofdletter.
meneer De Winter, mevrouw De Winter-van Damme
en hun dochter Lotte de Winter
Let op de spelling van persoonsnamen. Ze worden
vaak verkeerd geschreven.
(3) Namen van God en heilige personen en zaken.
de Heer, Allah, de Bijbel
(4) Merknamen.
een Renault, een Magnum, het afwasmiddel Dreft
(5) Namen van feestdagen.
Pasen, Suikerfeest, Kerstmis, Nieuwjaar,
Koninginnedag, Moederdag
(6) De eerste letter van de titel van een boek, film,
programma enz.
jeugdboek ‘De verboden kamer’
In allerlei andere gevallen schrijf je geen hoofdletter,
maar een kleine letter. Hier volgen de belangrijkste
regels.
a) Woorden die zijn afgeleid van namen van
feestdagen.
a) paasvakantie, nieuwjaarsdag
b) Namen voor geloven en gelovigen en voor
politieke stromingen en aanhangers daarvan.
c) Woorden waarbij je niet meer aan de eigennaam
denkt.
b) het christendom, christenen, moslims,
sociaaldemocraat.
c) beatlehaar (= bepaald soort haardracht).
d) Namen van dagen, maanden, perioden.
Andere voorbeelden: een fles bordeaux, de
coopertest, een nijlkrokodil
d) maandag, mei, middeleeuwen, de gouden eeuw,
de ijstijd
82
9
Klemtoonteken
Regel
Voorbeelden
Als je op een woord de nadruk wilt leggen, kun je
een klemtoonteken gebruiken.
Dat is dé oplossing.
Let op:Zet geen klemtoontekens op woorden die
niet verkeerd gelezen kunnen worden.
10
Je moet het vóór de vakantie doen.
een van de grootste, eenmanszaak
Liggend streepje (koppelteken)
Algemeen
Het liggend streepje gebruik je om letterverwarring bij het lezen te voorkomen. Je kunt aan dit spellingteken
zien welke letters niet bij elkaar horen.
Regels
Voorbeelden
(1) Bij twee gelijke klinkers.
astma-aanval, mede-eigenaar, auto-onderdeel
(2) Bij andere letters waar letterverwarring kan
ontstaan.
milieu-inspecteur, ski-jack
(3) Bij de volledige naam van gehuwde vrouwen.
mevrouw Nina Koning-van der Meer
(4) Tussen gelijkwaardige delen.
de wedstrijd PSV-AZ, café-restaurant,
kip-kerriesalade, prijs-kwaliteitverhouding
(5) Bij samenstellingen met letters, cijfers of andere
tekens en samenstellingen met Sint of St.
ANWB-kantoor, 06-nummer, A4-formaat,
(6) Na een aantal voorvoegsels en vóór een aantal
achtervoegsels.
ex-gedetineerde, niet-aanvalsverdrag,
(7) Woorden met meer dan één streepje.
kant-en-klaar(maaltijd), laag-bij-de-gronds
Let op: Er zijn nog veel meer regels, maar die kun je
niet allemaal onthouden. Daarom geven we hier
alleen voorbeelden.
aspirant-koper, pro-Duits, ik-figuur,
%-teken, Sint-Nicolaas, St.-Nicolaas
warming-up, drive-in
50 kilometerbord, Tweede Kamergebouw.
Gebruik bij twijfel een woordenboek!
83
11
Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Algemeen
De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er een meervoudsuitgang achter te
schrijven: -(e)n, -s of -eren.
geleerde –
geleerden
kist
kisten
–
reparatie –
reparaties
ei
eieren
–
Hieronder volgen enkele lastige gevallen.
Regels
Voorbeelden
(1) Veel woorden op -e hebben een (dubbel)
meervoud op -n én -s
seconden/secondes, renten/rentes,
gedachten/gedachtes, gewoonten/ gewoontes,
horden/hordes
(2) Als zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud
eindigen op -ee, dan voeg je in het meervoud -ën toe
aan het woord. Het trema (de twee puntjes) op de
letter -e- maakt duidelijk hoe je het woord moet
uitspreken.
idee – ideeën, zee – zeeën
(3) Bij woorden op -ie met de klemtoon niet op de
laatste lettergreep voeg je een n toe en zet je een
trema (twee puntjes) op de -ën.
bacterie – bacteriën, porie – poriën
Ligt de klemtoon wel op -ie, dan schrijf je zet je er ën achter.
industrie – industrieën, knie – knieën
(4) Bij zelfstandige naamwoorden die in het
enkelvoud eindigen op een s of een f, moet je die
letters in het meervoud vaak (maar niet altijd!)
veranderen in een z of een v.
wens – wensen, kaars – kaarsen
grens – grenzen, laars – laarzen
fotograaf – fotografen, filosoof – filosofen
staaf – staven, sluis – sluizen
(5) Je schrijft ’s (apostrof + s) als anders een
verkeerde uitspraak zou ontstaan. Dat is het geval bij
alle zelfstandige naamwoorden die eindigen op een
heldere klinker: a, i, o, of u.
oma – oma’s, ski – ski’s, radio – radio’s
paraplu – paraplu's, baby – baby’s
84
De regel geldt ook voor de y, als daar een
medeklinker voor staat.
Niet: jockey – jockey's, maar jockeys, want voor de y
staat geen medeklinker.
Bij bijvoorbeeld de volgende woorden is geen
verkeerde uitspraak mogelijk:
repetitie – repetities, café – cafés, dictee – dictees,
douche – douches, cadeau – cadeaus, etui – etuis,
kangoeroe – kangoeroes.
De regel geldt ook voor afkortingen.
cv’s, cd’s, pc’s
(6) Soms heeft een woord twee verschillende
meervoudsuitgangen.
bal – ballen / bals (= dansfeest)
Bovendien kan er verschil in betekenis zijn.
portier – portieren (van een auto) / portiers (van een
hotel)
been – benen
/ beenderen (botten),
wortel – wortels (van een boom én de groente
worteltjes) / wortelen (alleen groente)
(7) Bepaalde woorden op -man (vooral bij beroepen)
krijgen in het meervoud -lieden of -lui.
timmerman – timmerlieden, timmerlui, maar
timmermannen mag ook
zakenman – zakenlieden, zakenlui, maar
zakenmannen mag ook
(8) Er zijn ook afwijkende meervouden.
stad/steden, schip/schepen, catalogussen/catalogi,
centrums/centra, doctorandussen/doctorandi
(9) Soms is er alleen maar een enkelvoud of een
meervoud.
wiskunde, warmte, grind, hersenen, financiën, jeans,
media, cosmetica, drinkwater, hardhout
(10) In veel gevallen verdubbelen we de medeklinker
in het meervoud.
Rug-ruggen, mol-mollen, cursus-cursussen, etiketetiketten, minnares-minnaressen
Bij woorden met een onbeklemtoonde
slotlettergreep verdubbelen we niet. Dit zijn
woorden met de uitgang –(er)ik, -es of –et.
gemenerik – gemeneriken, havik – haviken,
leeuwerik – leeuweriken, monnik – monniken,
lemmet - lemmeten
85
12
Trappen van vergelijking
Algemeen
De overtreffende trap vorm je meestal door -st toe te voegen aan het bijvoeglijk naamwoord.
Bij woorden op -d, -st of -isch wordt meestal de toevoeging meest gebruikt.
diep – dieper – (het) diepst,
sportief – sportiever – (het) sportiefst
verbaasd – verbaasder – (het) meest verbaasd,
fantastisch – fantastischer – (het) meest fantastisch
13
Trema (deelteken)
Algemeen
Je gebruikt een trema binnen een los woord, als dat woord verkeerd kan worden gelezen.
Regels
Voorbeelden
(1) Bij letterverwarring.
ruziën, beëdigen
(2) In getallen.
tweeënhalf, drieëndertigjarige.
(3) Géén trema in sommige woorden die het
Nederlands heeft overgenomen van andere talen.
opticien, paella
(4) Géén trema als het woord niet verkeerd gelezen
kan worden.
financieel, gekopieerd, verdraaiing, naoorlogs
86
14
Tussenletter(s) -e(n)- en -s-
Algemeen
Een samenstelling is een woord dat van twee (of meer) andere woorden is gemaakt.
Als je de voorbeeldwoorden uitspreekt, hoor je bij het eerste woord in het midden een toonloze e zoals in het
woord de. Bij het tweede woord hoor je een s.
tomatensap, verkeersdeelnemer
Voorbeelden
Regels
(1) Zet -(e)n- bij samenstellingen waarvan het eerste
zelfstandig naamwoord alleen een meervoud heeft
op -(e)n.
invalidenparkeerplaats, ziekenbezoek, hondenhok,
paardenbloem
Op deze regel zijn uitzonderingen:
a) Het eerste deel noemt een persoon of zaak
waarvan er maar één is.
b) Het eerste deel is niet (meer) herkenbaar als
apart woord. Of het hele woord is niet (meer)
herkenbaar als samenstelling of het is geen
samenstelling.
(2) Schrijf geen -n- als het eerste deel van de
samenstelling eindigt op de e (van de) en een
meervoud heeft op -n én -s.
a Koninginnedag, zonnebank, maneschijn, schijn,
Onze-Lieve-Vrouwekerk
b schattebout, dageraad; apekool
seconden / secondes --> secondewijzer
groenten / groentes --> groentezaak
(3) Er zijn nog meer samenstellingen zonder -n-.
a) Bij deze samenstellingen heeft het eerste deel
alleen een meervoud op -s (asperges, garages).
a aspergesoep, garagebedrijf
b) Bij deze samenstellingen komt het eerste deel van
een werkwoord (spinnen, breken).
b spinnewiel, brekebeen
c) Deze samenstellingen zijn bijvoeglijk naamwoord
én het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord is,
maar een versterkend woord.
c boordevol (erg vol), beresterk (erg sterk)
Tussenletter -sJe schrijft een -s- wanneer je hem hoort.
Let op: Als het tweede deel begint met een sisklank:
c, ch, s, sch, z of j kun je deze tussen-s niet horen.
Zoek dan een andere samenstelling waarbij je hem
Tweede deel met sisklank
stadsverkeer
stadscentrum
87
wel kunt horen, bijvoorbeeld de samenstellingen uit
het eerste rijtje.
15
personeelsbeleid
personeelschef
verkeersdeelnemer
verkeerssituatie
vissersboot
vissersschuit
kapperswinkel
kapperszaak
scheepswand
scheepsjournaal
Verkleinwoorden
Algemeen
Meestal kun je horen hoe je het verkleinwoord schrijft.
geit – geitje
wang – wangetje
boom – boompje
koning – koninkje
Hieronder volgen enkele lastige gevallen.
Regels
Voorbeelden
(1) Klinkerverdubbeling bij zelfstandige
naamwoorden die eindigen op de heldere klinker a,
é, o en u.
pyjama– pyjamaatje, saté – sateetje, kano –
kanootje, papaplu – parapluutje
(2) Bij zelfstandige naamwoorden op -i schrijf je -ieen bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor)
schrijf je -y'.
ski – skietje, lolly – lolly'tje, baby – baby'tje
(3) Bij cijfer- en letterwoorden schrijf je -‘tje.
wc’tje, A4’tje
(4) Bijzondere gevallen.
chocola(de) – chocolaatje, machine – machientje,
jongen – jongetje, koning – koninkje
Maar: diskjockeytje (de e is geen medeklinker, maar
een klinker).
88
16
Het weglatingsstreepje
Een woorddeel dat twee keer voorkomt, kun je soms weglaten. In de plaats van het weggelaten woorddeel zet
je dan een weglatingsstreepje.
zomertijd en wintertijd --> zomer- en wintertijd,
bootverkoop en bootverhuur --> bootverkoop en -verhuur
Je schrijft geen streepje als een volledig woord is weggelaten.
op warme en koude dagen
Let op.
peper-en-zoutstel (niet: peperstel en zoutstel), klank-en-lichtspel (niet: klankspel en lichtspel)
89
B
Leestekenregels
Met leestekens help je een lezer door je tekst heen. Maak je tekst overzichtelijk door op de juiste plaatsen
leestekens toe te voegen.
17
Punt, vraagteken, uitroepteken
Algemeen
De punt, het vraagteken en het uitroepteken sluiten een zin af.
Regels
Voorbeelden
(1) Achter een mededelende zin schrijf je een punt.
De nieuwe wasmachine moet nog worden
aangesloten.
(2) Achter een vragende zin schrijf je een
vraagteken.
Is dat echt waar?
(3) Achter een uitroep schrijf je een uitroepteken.
Met een uitroepende zin kun je verbazing,
bewondering, woede of een gebod (bevel)
aangeven.
Wat jammer dat de wedstrijd niet doorgaat!
Let op: Zet nooit meer dan één vraagteken of
uitroepteken per keer.
Niet: ‘Was het maar vast vakantie!!!’ zei Esther.
Als je een uitroep extra wilt benadrukken, doe dat
dan met woorden.
18
Wel: ‘Was het maar vast vakantie!’ zuchtte Esther.
Komma
Algemeen
De komma is na de punt het meest gebruikte leesteken. Het is ook een lastig leesteken, want het heeft veel
functies.
Regels
Voorbeelden
(1) In brieven en e-mails: achter de aanhef en de
groet.
Hallo Raymon, Beste Nikki, Groetjes,
Let op: De eerste zin krijgt een hoofdletter.
Hoe gaat het met je?
90
(2) Achter woorden als ach, hè, tja, helaas.
Ach, wat doet u nou!
Tja, wat zal ik doen?
(3) (Meestal) voor signaalwoorden die een
tegenstelling, oorzaak-gevolg of reden aangeven.
We wilden die dvd kopen, maar die was uitverkocht.
(4) Tussen twee werkwoorden uit verschillende
werkwoordelijke gezegdes die naast elkaar staan.
Als ik thuiskom, drink ik eerst een glas karnemelk.
(5) Bij een letterlijke uitspraak van iemand (bij het
citeren). Zie ook bij 19 Hoofdletters,
aanhalingstekens en leestekens.
‘Dan kom ik naar jou toe’, zei Jesse.
(6) Tussen de delen van een opsomming zet je
komma’s (of het woord en).
Houd jij ook zo van kroketten, loempia’s en
hamburgers?
19
Anne slikt een aspirientje, want ze heeft hoofdpijn.
Hoofdletters, aanhalingstekens en leestekens
Regels
Voorbeelden
(1) Zin met aangehaalde woorden na een dubbele
punt.
Gijs riep: 'Geef mij dat woordenboek eens aan,
alsjeblieft!’
(2) Zin met aangehaalde woorden die vooraan staan.
‘Morgen moet ik dat spannende boek uithebben’, zei
Nadia.
(3) Zin met aangehaalde woorden die vooraan en
ook verderop in de zin staan.
‘In de zomervakantie’, zei Sabine, ‘ga ik vier weken
naar Griekenland.’
20
Dubbele punt
Regel
Voorbeeld
Achter samenvattende woorden die worden gevolgd
door een opsomming.
Lotte vraagt voor haar verjaardag twee dingen: een
i-Pod en de laatst verschenen ‘Harry Potter’.
De drie groentes die Yves niet lust zijn: witlof,
spruitjes en broccoli.
91
Bijlage 3.4 Oefenmateriaal: opdracht 1 tot en met 6
Aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje, trema,
weglatingsstreepje
Opdracht 1
Noteer de woorden in juiste spelling. Als een woord al goed is gespeld, noteer dan: G.
1
a milieuambtenaar _______________
b skieër ________________________
b milieueis _____________________
c skijack _______________________
c milieuinvloed __________________
d skiongeluk ____________________
d milieuorganisatie _______________
2
a videoapparatuur _______________
a politieauto ____________________
b radioömroep __________________
b politieeenheid _________________
c radiouitzending ________________
c politieonderzoek _______________
d stereoinstallatie ________________
d politieuniform __________________
3
4
a skileraar ______________________
5
a maximumsnelheid ______________
b maximum doorrijhoogte __________
92
____________________________
b anti-alcoholcampagne ___________
_____________________________
c mede-inzittende ________________
c proamerikaans _________________
d medeëigenaar ________________
d prowesters ____________________
6
a derde wereldland _______________
11
a eroverheen ___________________
_____________________________
b daar tegenover ________________
b grote mensen-wereld ____________
c ervan uitgaan __________________
_____________________________
d linksaf slaan ___________________
c hogesnelheidstrein _____________
12
a drie en veertig _________________
_____________________________
b twee duizend zestig _____________
d langeafstandsloper _____________
c twee maal ____________________
7
a antibacteriëel __________________
d 24-jarig ______________________
93
Opdracht 2
Noteer de woorden in juiste spelling. Als een woord al goed is gespeld, noteer dan: G.
1
a zomer- en winterkleding _________
4
a commercieel __________________
b peper- en zoutstel ______________
b ideeële _______________________
c doe het zelf-zaak _______________
c financiëel _____________________
d medische en sportmassage ______
d materiële _____________________
_____________________________
5
2
a glooiing ______________________
a barbecuen ____________________
b verfraaiïng ____________________
b fonduën ______________________
c buiïg _________________________
c bingoën ______________________
d heiig ________________________
d opticien ______________________
6
3
a cocaïne ______________________
a babyuitzet ____________________
b paëlla ________________________
b hobby-artikel __________________
c polaroïd ______________________
c hobbyïsme ____________________
d vacuüm ______________________
d jury-uitspraak __________________
7
a auto-alarm ____________________
OP NIVEAU TWEEDE FASE 5/6 VWO W OORDENSCHAT , TAALVERZORGING, SPELLING, INTERPUNCTIE
94
8
b auto exporteur ________________
b vip-behandeling ________________
c auto-industrie __________________
c 50 eurobiljet ___________________
d auto-ontwerper _______________
d 24 uurseconomie _______________
a ik-tijdperk _____________________
e 1-aprilgrap ____________________
b St. Nicolaas ___________________
9
10
a Isabel de Jager _______________
c he-man ______________________
b mevrouw de Jager ______________
d privé-strand ___________________
c mevrouw Huisman-van der Lek ____
a havo-leerling __________________
d de heer J. Van Kesteren _________
Opdracht 3
Schrijf de fout gespelde woorden of woordgroepen goed op. Als het woord al goed is gespeld, schrijf
dan: G
1) 30+kaas __________________________
2) aspirant-lid ________________________
3) Beneluxland _______________________
95
4) cadeauactie _______________________
5) drie-entwintigste ___________________
6) eeneiïg ___________________________
7) elektricien ________________________
8) gekopieerd _______________________
9) gooi- en smijtwerk __________________
10) half om half-gehakt ________________
11) mevrouw Halsema Van Dalen _______________________________
12) opruiing _________________________
13) pistache-ijs _______________________
14) rijinstructeur ______________________
15) vermageringsdiëet __________________
16) vitamine-C-supplement ______________
96
Bijvoeglijke naamwoorden; meervoud van zelfstandige
naamwoorden; verkleinwoorden; afkortingen
Opdracht 4
Schrijf de vetgedrukte woorden in de goede spelling. Als een woord goed is gespeld, schrijf je: G.
1
het aan te braden vlees _____________
2
gezoute nootjes ________________
3
de verspreidde folders ______________
4
een zijde overhemd ________________
5
accu’tje ________________
6
bikinietje ________________
7
roseetje ________________
8
sms’je ________________
9
N.B. ________________
10
PS ________________
11
S.V.P. ________________
12
a.u.b. ________________
13
decenniums ________________
14
niveau’s ________________
15
portefeuilles ________________
16
shampoo’s ________________
97
17
beboete zwartvissers _______________
18
het omgestote glas ________________
19
vergrootte plaatjes ________________
20
de vermiste spullen ________________
21
kangoeroe’s ________________
22
luiwammessen ________________
23
organisatoren ________________
24
tuinmannen ________________
25
diskjockey’s ________________
26
kolonieën ________________
27
poriën ________________
28
orchideeën ________________
29
slurven ________________
30
smurven ________________
31
kaarzen ________________
32
laarzen ________________
33
jongentje ________________
34
lollietje ________________
35
souveniertje ________________
36
woninkje ________________
37
bureaus ________________
38
kado’s ________________
39
marioneten ________________
98
40
portemonnees ________________
41
chocolaatje ________________
42
drama’tje ________________
43
karbonaatje ________________
44
pyjamaatje ________________
45
Ford Fiësta’s ________________
46
clichés _____________________
48
lemmeten ________________
51
pc-tje ________________
53
amfibieën ________________
54
bacterieën ________________
55
porieën ________________
56
technologieën ________________
99
Hoofdletters; kleine letters; apostrof; bijvoeglijk gebruik
van woorden als alle(n), beide(n), deze(n),
sommige(n) en vele(n)
Opdracht 5
Schrijf de vetgedrukte woorden in de goede spelling. Als een woord goed is gespeld, schrijf je: G.
1) Femkes scooter ________________
2) Max’ surfplank ________________
3) Nick’s fiets ________________
4) Thijs rolschaatsen ________________
5) in de middeleeuwen ________________
6) Moederdag ________________
7) Tweede Pinksterdag _______________
8) de vierdaagse van Nijmegen_______________
9) een boeddhist ________________
10) een Eskimo ________________
11) sint-Nicolaas ________________
12) sinterklaasavond ________________
100
13) de methode Op Niveau Onderbouw________________
14) Anton bestelde een Heineken.________________
15) Van Gogh’s meesterwerken________________
16) Stefanies tekeningen ________________
17) Bobby’s ontwerp ________________
18) Maurice’s verslag ________________
19) De bestuurders beschikten alle over een routeplanner. ________________
20) Ze zijn beiden vandaag jarig. _________
21) Sommige van hen hadden een rijbewijs. ________________
22) De meeste waren aangelijnd. ________________
23) de randstad Holland ________________
24) Werelddierendag ________________
25) meneer van de Pol ________________
26) Joke Oukarrou-ten Brinke ________________
27) onder paus Benedictus ________________
28) het voedingscentrum in Den Haag _____________________
101
29) de Raad van State ________________
30) Amsterdam-zuidoost ____________________________
31) Noord-Brabander ________________
32) de oosterse keuken ________________
33) het verre Oosten ________________
34) op Bevrijdingsdag ________________
35) nederlandstalig onderwijs ________________
36)het Suikerfeest ________________
102
Opdracht 6
Schrijf de woorden in de goede spelling. Als een woord goed is gespeld, schrijf je: G.
1
Onze-Lieve-Vrouwenkerk ____________
2
reuzegroot ________________
3
berenklauw ________________
4
berensterk ________________
5
spinnenweb ________________
6
wiegendood ________________
7
blindestok ________________
8
beklaagdenbank ________________
9
gewondenvervoer ________________
10
invalidenparkeerplaats _______________
11
klassenboek ________________
12
paddenstoel ________________
103
13
secondenwijzer ________________
14
gedachtengoed ________________
15
apenkool ________________
16
apenstaart ________________
17
apenstreek ________________
18
apentrots ________________
19
manenschijn ________________
20
huilenbalk ________________
21
zonnebril ________________
22
zonnenstelsel ________________
23
bollenboos ________________
24
bollenboer ________________
25
geruggesteund ________________
26
tandenknarsend ________________
104
27
blindenman ________________
28
dronkenman ________________
29
ladekast ________________
30
voddebaal ________________
31
verkeersituatie ________________
32
beroepsoldaat ________________
33
personeelschef ________________
34
watersschade ________________
35
geluidstudio ________________
36
rechtzaak ________________
37
scheepsjournaal ________________
38
stadscentrum _____________
105
Bijlage 3.5 Antwoordenboekje bij de opdrachten 1 tot en met 6
3 VWO Spelling – Antwoorden
Opdracht 1
Aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje, trema,
weglatingsstreepje
1
2
3
4
5
6
7
a
milieuambtenaar (G)
b
milieueis (G)
c
milieu-invloed
d
milieuorganisatie (G)
a
politieauto (G)
b
politie-eenheid
c
politieonderzoek (G)
d
politie-uniform
a
skileraar (G)
b
skiër
c
ski-jack
d
skiongeluk (G)
a
videoapparatuur (G)
b
radio-omroep
c
radio-uitzending
d
stereo-installatie
a
maximumsnelheid (G)
b
maximumdoorrijhoogte
c
mede-inzittende (G)
d
mede-eigenaar
a
derdewereldland
b
grotemensenwereld
c
hogesnelheidstrein (G)
d
langeafstandsloper (G)
a
antibacterieel
b
antialcoholcampagne
c
pro-Amerikaans
d
prowesters (G)
106
anti: krijgt alleen een streepje als:
1)
het tweede deel met een hoofdletter begint of
2)
een i
pro: krijgt alleen een streepje als:
8
9
1) als het tweede deel met een hoofdletter begint of
2) een o
a
eroverheen (G)
b
daartegenover
c
ervan uitgaan (G)
d
linksaf slaan (G) NB. Links afslaan is ook verdedigbaar (de weg verlaten)
a
drieënveertig
b
tweeduizend zestig
c
tweemaal
d
24-jarig (G)
Opdracht 2
Aaneenschrijven of los schrijven, liggend streepje, trema,
weglatingsstreepje
1
2
3
4
5
a
zomer- en winterkleding (G)
b
peper-en-zoutstel
c
doe-het-zelfzaak
d
medische en sportmassage (G)
a
barbecueën
b
fonduen (geen leesprobleem)
c
bingoën (G)
d
opticien (G)
a
babyuitzet (G)
b
hobbyartikel
c
hobbyisme
d
juryuitspraak
a
commercieel (G)
b
ideële
c
financieel
d
materiële (G)
a
glooiing (G)
b
verfraaiing
c
buiig
107
6
7
8
9
d
heiig (G)
a
cocaine
b
paella
c
polaroid
d
vacuüm (G)
a
autoalarm
b
auto-exporteur
c
auto-industrie (G)
d
auto-ontwerper (G)
a
ik-tijdperk (G)
b
St.-Nicolaas
c
he-man (G)
d
privéstrand
a
havoleerling
b
vipbehandeling
c
50 eurobiljet (G)
d
1 aprilgrap
De regel is dat in woordgroepen met een cijfer (zoals 1 april en 50 euro) de spatie blijft staan
als er nog een woord aan wordt geplakt: 1 aprilgrap, 50 eurobiljet.
10 a
Isabel de Jager (G)
b
mevrouw De Jager
c
mevrouw Huisman-van der Lek (G)
d
de heer J. van Kesteren
Opdracht 3
1.
30+-kaas
2.
aspirant-lid (G)
3.
Benelux-land
4.
cadeauactie (G)
5.
drieëntwintigste
6.
eeneiig
7.
elektricien (G)
8.
gekopieerd (G)
9.
gooi-en-smijtwerk
10.
half-om-halfgehakt
11.
mevrouw Halsema-Van Dalen
108
12.
opruiing (G)
13.
pistache-ijs (G)
14.
rijinstructeur (G)
15.
vermageringsdieet
16.
vitamine C-supplement
109
Opdracht 4
Bijvoeglijke naamwoorden; meervoud van zelfstandige naamwoorden;
verkleinwoorden; afkortingen
1
G (te + infinitief dus hele ww)
2
gezouten (vdw eindigt op –en, dus bvn ook)
3
verspreide (vdw bijvoeglijk gebruikt: schrijf zo kort mogelijk)
4
zijden (stoffelijk bvn schrijf je meestal met -(e)n)
5
accuutje (verkleinwoord: verdubbel de klinker bij a, é, o, u,)
6
G (verkleinwoord: i wordt ie)
7
G (verkleinwoord: verdubbel de klinker bij a, é, o, u)
8
G (verkleinwoord: bij afkorting en letters schrijf je een apostrof)
9
G (decennia is ook goed)
10
niveaus (meervoud: schrijf s aan het woord vast als verkeerd uitspreken is
uitgesloten)
11
G (meervoud: schrijf s aan het woord vast als verkeerd uitspreken is uitgesloten)
12
shampoos (meervoud: schrijf s aan het woord vast als verkeerd uitspreken is
uitgesloten. NB Shampoo schrijf je met dubbel o))
13
G (vdw bijvoeglijk gebruikt: schrijf zo kort mogelijk)
14
omgestoten vdw eindigt op –en, dus bvn ook)
15
vergrote (vdw bijvoeglijk gebruikt: schrijf zo kort mogelijk)
16
G (vdw bijvoeglijk gebruikt: schrijf zo kort mogelijk)
17
kangoeroes
18
luiwammesen (bij een meervoud dat eindigt op –(er)ik, -es, -et, verdubbel je de
laatste medeklinker niet als de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt)
19
G
20
G
21
diskjockeys (klinker voor de y, geen verkeerde uitspraak mogelijk, dus s schrijf je aan
het woord vast)
22
koloniën (klemtoon niet op laatste lettergreep)
23
G (klemtoon niet op laatste lettergreep)
24
G (klemtoon wel op laatste lettergreep)
25
G (f wordt meestal een v in het meervoud)
26
smurfen (Uitzondering op de regel. Vgl. elf – elfen)
27
kaarsen (s wordt meestal in een z in het meervoud)
28
G (s wordt meestal in een z in het meervoud)
29
jongetje (zonder n, leer uit je hoofd)
110
30
lolly’tje (verkleinwoord op y schrijf je met apostrof)
31
souvenirtje (geen ‘niertjes’! Je spreekt souvenir al op z’n Frans uit, geen
uitspraakproblemen dus tje eraan vast)
32
G (-ing wordt –inkje of –ingetje)
33
G (meervoud: schrijf s aan het woord vast als er verkeerd uitspreken is uitgesloten)
34
cadeaus
35
marionetten (klemtoon valt op de slotlettergreep dus verdubbel de t)
36
G (meervoud: schrijf s aan het woord vast als er verkeerd uitspreken is uitgesloten)
37
G
38
dramaatje (verkleinwoord: verdubbel de klinker bij a, é, o, u)
39
karbonaadje (van het woord: karbonade)
40
G verkleinwoord: verdubbel de klinker bij a, é, o, u)
41
G (meervoud op a, e – als ee uitgesproken -, i, o, u, y schrijf je met een apostrof om
verkeerde uitspraak te voorkomen)
42
G (schrijf s aan het woord vast als er verkeerd uitspreken is uitgesloten)
43
G (bij een meervoud dat eindigt op –(er)ik, -es, -et, verdubbel je de laatste
medeklinker niet als de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt)
44
pc’tje (verkleinwoord: gebruik apostrof bij afkortingen)
45
G (klemtoon op laatste lettergreep)
46
bacteriën (klemtoon niet op laatste lettergreep)
47
poriën (klemtoon niet op laatste lettergreep)
48
G (klemtoon op laatste lettergreep)
111
Opdracht 5
Hoofdletters; kleine letters; apostrof; bijvoeglijk gebruik van woorden als
alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en vele(n)
1
G (bezitsrelatie, geen uitspraakverwarring dus s aan het woord vast)
2
G (bezitsrelatie, woord eindigt op een sisklank, dus alleen een apostrof)
3
Nicks (bezitsrelatie, geen uitspraakverwarring dus s aan het woord vast)
4
Thijs’ (bezitsrelatie, woord eindigt op een sisklank, dus alleen een apostrof)
5
G (geen hoofdletter)
6
G (feestdag dus hoofdletter)
7
tweede pinksterdag (afgeleid van een naam van de feestdag(en) Pinksteren, dus
geen hoofdletter)
8
Vierdaagse (Naam van een evenement, dus hoofdletter)
9
G (namen van geloven en gelovigen met kleine letter. God, Allah, Heilige Vader,
Bijbel(verhaal)/Koran(verhaal) met hoofdletters om respect uit te drukken)
10
G
11
Sint-Nicolaas (heilige met hoofdletter; vgl. sint-bernardshond met kleine letter want
het is geen heilige hond)
12
G (afgeleide van feestdag, dus kleine letter)
13
Op niveau onderbouw (hoofdregel: alleen het eerste woord van een naam van een
boek, film, programma enz. krijgt een hoofdletter)
14
G (merknaam)
15
Van Goghs (bezitsrelatie, geen uitspraakverwarring dus s aan het woord vast)
16
G (bezitsrelatie, geen uitspraakverwarring dus s aan het woord vast)
17
G (bezitsrelatie, wel uitspraakverwarring, dus apostrof s)
18
Maurice’ (bezitsrelatie; sisklank, dus alleen een apostrof’)
19
allen (verwijst naar personen + zelfstandig gebruikt, dus met n)
20
G (verwijst naar personen + zelfstandig gebruikt, dus met n)
21
Sommigen (verwijst naar personen + zelfstandig gebruikt, dus met n)
22
G (verwijst niet naar personen, dus zonder n)
23
Randstad (aardrijkskundige naam met hoofdletter)
24
G (feestdag, dus hoofdletter)
25
Van de Pol (naam begint bij Van, dus V met hoofdletter)
26
G
27
G (titel met kleine letter: paus, dominee, kardinaal enz.)
28
Voedingscentrum (naam van bedrijven en instellingen schrijf je met een hoofdletter)
112
29
G (naam van instelling; vgl. het Rijk, het Openbaar Ministerie, de Tweede Kamer.
Maar: het ministerie van Onderwijs/het ministerie van Economische Zaken enz.)
30
Amsterdam-Zuidoost (aardrijkskundige namen en afgeleiden daarvan krijgen een
hoofdletter)
31
G (aardrijkskundige namen en afgeleiden daarvan krijgen een hoofdletter)
32
G (vgl. westerse regeringen, maar het Westen, oosterse regeringen/het Oosten + de
windstreek is weer met een kleine letter. In het westen van Nederland gaat het
stormen.)
33
het Verre Oosten (aardrijkskundige naam)
34
G (naam feestdag)
35
Nederlandstalig (afgeleide van aardrijkskundige naam schrijf je met een hoofdletter)
36
G (naam feestdag)
113
Opdracht 6
Tussenletter(s) -e(n)-; tussenletter -s-
1
Onze-Lieve-Vrouwekerk (enige in haar soort: Maria, dus geen tussen –n)
2
G (eerste deel van de samenstelling is versterkend bedoeld, tweede deel
samenstelling is geen znw maar een bnw, dus geen –n)
3
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
4
beresterk (eerste deel van de samenstelling is versterkend bedoeld, tweede deel
samenstelling is geen znw maar een bnw, dus geen –n)
5
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
6
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
7
blindenstok (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
8
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
9
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
10
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
11
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
12
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
13
secondewijzer (eerste deel heeft dubbele mv-vorm: seconden en secondes, dus geen
–n)
14
gedachtegoed (eerste deel heeft dubbele mv-vorm: seconden en secondes, dus geen
–n)
15
apekool (woord is niet meer herkenbaar als samenstelling of is van oorsprong geen
samenstelling)
16
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
17
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
18
apetrots (eerste deel van de samenstelling is versterkend bedoeld, tweede deel is
geen znw maar een bijvoeglijk nw dus geen –n)
19
maneschijn (enige in zijn soort dus geen tussen –n)
20
huilebalk (eerste deel van de samenstelling is geen znw, maar een ww dus geen –n)
21
G (enige in zijn soort dus geen tussen –n)
22
zonnestelsel (enige in zijn soort dus geen tussen –n)
23
bolleboos (het woord is niet meer herkenbaar als samenstelling of is van oorsprong
geen samenstelling)
24
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
25
geruggensteund (ruggensteunen, eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
26
G (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
27
blindeman (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
28
G (dronken = bijvoeglijk nw dat eindigt op een –n, dus je handhaaft de n)
114
29
G (eerste deel is znw met dubbel mv; lades en laden, dus geen n)
30
voddenbaal (eerste deel is znw met uitsluitend mv op –en)
31
verkeerssituatie (vgl. verkeerslicht)
32
beroepssoldaat (vgl. beroepsoplichter)
33
G (vgl. personeelsafdeling)
34
waterschade (vgl. waterval)
35
geluidsstudio (vgl. geluidsoverlast)
36
rechtszaak (vgl. rechtsgeding)
37
G (vgl. scheepsbeschuit)
38
G (vgl. stadsbestuur)
115
Bijlage 4 Resultaten testgroep en controlegroep
Aantal fouten bij de instaptoets en de eindtoets in de controlegroep en de testgroep
Aantal leerlingen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
Totaal aantal
fouten
Instaptoets
Controlegroep
Testgroep
19
16
20
17
20
18
21
18
22
20
22
22
24
22
28
23
28
24
28
25
28
26
28
27
28
28
29
29
30
30
30
31
33
32
35
33
37
33
38
33
44
34
36
592
581
Controlegroep
10
12
15
16
17
18
19
20
20
21
23
24
26
26
27
27
27
28
28
30
31
36
501
Eindtoets
Testgroep
1
3
3
4
5
5
5
6
6
6
7
7
7
9
9
11
14
17
17
19
19
20
200
Om de verschillen tussen beide groepen te beoordelen is het foutpercentage berekend:
Controlegroep:
21 leerlingen x 60 vragen = 1260 totaal aantal vragen (= 100%) bij instaptoets.
22 leerlingen x 60 vragen = 1320 totaal aantal vragen (= 100%) bij eindtoets.
Instaptoets: 592 fout van de in totaal 1260 vragen = 47 % fout beantwoorde vragen.
Eindtoets: 501 fout van de in totaal 1320 vragen = 38 % fout beantwoorde vragen.
Testgroep:
22 leerlingen x 60 vragen = 1320 totaal aantal vragen (= 100%) bij instaptoets en eindtoets.
Instaptoets: 581 fout van de in totaal 1320 vragen = 44% fout beantwoorde vragen.
Eindtoets: 200 fout van de in totaal 1320 vragen = 15 % fout beantwoorde vragen.
Uitgedrukt in een tabel in goedpercentages ziet dit er als volgt uit:
116
Vergelijking van de toetsresultaten in beide groepen uitgedrukt in goedpercentages:
Testgroep
Controlegroep
Verschil tussen de twee
groepen
Instaptoets
goedpercentage
56%
53%
3%
Eindtoets
goedpercentage
85%
62%
23%
% verbetering
29%
9%
20%
Hieruit volgt dat bij de instaptoets de testgroep en de controlegroep ongeveer evenveel fouten maken (2%
verschil). De testgroep maakt in de eindtoets ten opzichte van de instaptoets 29% minder fouten. De
controlegroep maakt in de eindtoets ten opzichte van de instaptoets 9% minder fouten. Bij de eindtoets
maakt de testgroep vergeleken met de controlegroep 23% minder fouten.
Resultaten testgroep: Instaptoets en eindtoets
Aantal fouten
per 60 vragen
0-5
6-10
11-15
16-20
21-25
26-30
31 of
meer
Totaal
aantal
leerlingen
Instaptoets
5
5
5
7
22
Eindtoets
7
8
2
5
22
In vergelijking met de instaptoets, scoort driekwart van de leerlingen in plaats van 21 fouten of meer, tussen
de 0 en maximaal 15 fouten.
Resultaten controlegroep: instaptoets en eindtoets
Aantal
fouten per
60 vragen
Instaptoets
Eindtoets
0-5
6-10
11-15
16-20
21-25
26-30
31 of
meer
-
1
2
3
6
4
3
9
8
5
2
Totaal
aantal
leerlingen
21
22
117
Resultaten testgroep: Instaptoets en eindtoets - uitslagen in percentages
Gemiddeld
goed
percentage
van de 60
vragen
0-5 =
0-92%
goed
6-10 =
93-83%
goed
11-15 =
84-75%
goed
16-20 =
76-67%
goed
21-25 =
68-58%
goed
26-30 =
59-50%
goed
31 of
meer =
51%
fout of
meer
Totaal
aantal
leerlingen
Instaptoets
Eindtoets
Gemiddeld
goed
31,8%
77,3%
36,4%
9,1%
22,7%
22,7%
22,7%
22,7%
-
22,7%
-
31,9%
-
22 = 100%
22 = 100%
22 = 100%
Resultaten controlegroep: Instaptoets en eindtoets - uitslagen in percentages
Gemiddeld
goed
percentage
van de 60
vragen
0-5 =
0-92%
goed
6-10 =
93-83%
goed
11-15 =
84-75%
goed
16-20 =
76-67%
goed
21-25 =
68-58%
goed
26-30 =
59-50%
goed
31 of
meer =
51%
fout of
meer
Totaal
aantal
leerlingen
Instaptoets
Eindtoets
Gemiddeld
goed
13,6%
4,5%
9,1%
14,3%
27,3%
19%
13,6%
42,9%
36,4%
23,8%
9,1%
21 = 100%
22 = 100%
Resultaten testgroep: tussentoetsen - uitslagen in percentages
15 vragen
0 – 3 fout
4 – 6 fout
7 fout of meer
Percentage goed
van de 15 vragen
Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
Gemiddeld
Goed
0 – 80 % goed
81 – 46 % goed
32 %
45,5 %
50 %
100 %
56,9%
59 %
45,5 %
46 %
37,6%
47 % fout of
meer
9%
9%
4%
5,5%
Totaal aantal
leerlingen
22 (= 100 %)
22 (= 100 %)
24 (= 100%)
19 (= 100 %)
21,75 (= 100%)
De uitslagen van de tussentoetsen laten een verbetering in de score zien: per les neemt de
verbetering van het aantal goed beantwoorde vragen percentueel toe.
118
Bijlage 5 Waardering werkvorm 1 en 2
Bij elk van de vijf intelligenties zijn twee verschillende werkvormen gebruikt die toegespitst zijn op
de desbetreffende intelligentie. Er is dus sprake van tien verschillende werkvormen. Deze tien
werkvormen laten zich onderling niet vergelijken.
Nu de werkvorm in les 1 en 3 enerzijds en les 2 en 4 anderzijds dezelfde is, is de verwachting dat
het percentage van de waardering van de werkvorm in les 1 en les 3 respectievelijk les 2 en les 4
ongeveer gelijk zou moeten liggen. Vervolgens kan bekeken worden of een van de twee
werkvormen positiever gewaardeerd wordt.
De antwoorden op de vraag ‘Wat vond je van de werkvorm? Beschrijf je ervaring in ongeveer vijf à
tien zinnen’ zijn geclusterd in drie categorieën: negatief, neutraal en positief. Daarbij is als volgt te
werk gegaan:



in de categorie ‘positief’ vallen antwoorden als: ‘Ik vond het leuk om te doen, omdat je mag
samenwerken. Ook vind ik het leuk om met mensen te praten en antwoorden te vergelijken’
en ‘Het was leuk om het in groepjes te doen’;
in de categorie neutraal vallen antwoorden als: ‘Ik weet niet hoe de andere werkvormen
zijn. Dit werkte wel maar ik weet niet of het beter werkt dan de andere werkvormen’ of
‘Wel oké, een beetje saai, maar volgens mij onthoud ik het zo wel best goed’;
in de categorie negatief vallen antwoorden als: ‘Het werkt niet echt. Ik heb meer tijd nodig
om goed te leren’ en ‘Ik vind het teveel van hetzelfde’.
De oordelen zijn weergegeven in percentages omdat niet alle leerlingen antwoord gaven op de
evaluatievraag.
Beoordeling
negatief neutraal positief Leerlingen die de vraag
hebben beantwoord
Les 1: werkvorm 1 25%
20%
55%
20 = 100%
Les 3: werkvorm 1 11%
33%
56%
18 = 100%
Les 2: werkvorm 2 21%
Les 4: werkvorm 2 15%
21%
21%
58%
64%
14 = 100%
14 = 100%
Constateringen:
1. Uit de tabel blijkt dat werkvorm 1 in les 1 negatiever wordt beoordeeld dan in les 3 en dat er
een verschuiving optreedt naar neutraal. De positieve waardering blijft percentueel gezien
nagenoeg gelijk.
2. Uit de tabel blijkt dat werkvorm 2 in les 2 negatiever wordt beoordeeld dan in les 4 dat het
percentage neutraal gelijk blijft en dat er een verschuiving optreedt naar positief.
119
3. De negatieve beoordeling is bij beide werkvormen gelijk (les 1 plus les 3 = 36% en les 2 plus
les 4 = 36%). Een neutrale beoordeling is van in totaal 53% is gegeven bij werkvorm 1 en van
42% bij werkvorm 2. Werkvorm 2 wordt percentueel gezien iets positiever gewaardeerd dan
werkvorm 1. Hierbij wordt echter opgemerkt dat het aantal leerlingen dat antwoord heeft
gegeven op de hier besproken evaluatievraag bij les 2 en 4 lager ligt dan bij les 1 en 3.
Conclusie:
Gelet op het geringere aantal leerlingen dat de tweede werkvorm beoordeelde, kan niet met
zekerheid gezegd worden dat werkvorm 2 positiever gewaardeerd wordt dan werkvorm 1. Wel kan
worden vastgesteld dat wanneer een werkvorm herhaald wordt, de waardering iets positiever is.
120
Bijlage 6 Inschatting van het eigen leerrendement
De antwoorden op de vraag ‘Denk je dat je de de spellingsregels over deze onderwerpen de vorige
les goed hebt geleerd?’ zijn geclusterd in drie categorieën: negatief, neutraal en positief.
Daarbij is als volgt te werk gegaan:



in de categorie positief vallen antwoorden als: ‘ja’, ‘best wel goed’, ‘eigenlijk wel’, ‘ja, maar
soms doe ik nog iets fout’, ‘beter dan ervoor’;
in de categorie neutraal vallen antwoorden als: ‘een beetje’, ‘hoop het wel’, ‘ik doe nog
steeds het meest op gevoel, maar wel een beetje’;
in de categorie negatief vallen antwoorden als: ‘nee’, ‘weet het nog steeds niet goed’, ‘nee,
begrijp de regels niet’, ‘het blijft moeilijk’, ‘meer tijd nodig om de regels te leren’.
De oordelen zijn weergegeven in percentages omdat niet alle leerlingen antwoord gaven op de
evaluatievraag.
Inschatting eigen leerrendement in percentages
negatief
neutraal
Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
24%
31%
22%
18%
47%
13%
17%
6%
positief
29%
56%
61%
76%
Leerlingen die de
vraag
hebben
beantwoord
17 = 100%
16 = 100%
18 = 100%
17 = 100%
Constateringen (antwoord op deelvraag B):
1. In les 1 wordt het leerrendement overwegend neutraal ingeschat.
2. In les 2, 3 en 4 wordt het leerrendement overwegend positief ingeschat.
3. De groep die het eigen leerrendement positief inschat, wordt groter per les.
121
Deze toenemende positieve inschatting van het eigen leerrendement per les, correspondeert met
de toenemende positieve resultaten van de tussentoetsen.
Tussentoetsen: resultaten in percentages
percentage goed 0 – 3 fout =
4 – 6 fout =
van de 15 vragen 0 – 80 % goed
81 – 46 % goed
Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
32 %
45,5 %
50 %
100 %
59 %
45,5 %
46 %
-
7 fout of meer =
47 % fout of
meer
9%
9%
4%
-
Totaal aantal
leerlingen
22 (= 100 %)
22 (= 100 %)
24 (= 100%)
19 (= 100 %)
Constateringen:
1. De tussentoetsen laten een percentuele groei van het aantal goed beantwoorde vragen
zien.43
2. De groep die het eigen leerrendement positief inschat, groeit per les.
Conclusie:
De leerlingen lijken redelijk goed in staat zijn een adequate inschatting te maken van hun eigen
prestaties.
43
Deze groei zet zich door in de resultaten van de eindtoets (zie bijlage 4).
122
Bijlage 7 Leerrendement per voorkeursintelligentie
Het is interessant na te gaan of het leerrendement per voorkeursintelligentie verschilt. Daartoe zijn
per voorkeursintelligentie de resultaten van de instaptoets en de eindtoets percentueel berekend
en vergeleken.44
Leerrendement per voorkeursintelligentie
Instaptoets
Eindtoets
Percentage goed Percentage goed Percentage verbetering
Interpersoonlijk
60 vragen; 5 leerlingen
Lichamelijk-motorisch
60 vragen; 6 leerlingen
Logisch- mathematisch
60 vragen; 8 leerlingen
Verbaal- linguïstisch
60 vragen; 2 leerlingen
Visueel-ruimtelijk
60 vragen; 1 leerling
53,3 %
80,3%
27%
52,5 %
86%
33,5%
67,1%
88,2%
21%
51,67%
71,76%
20%
56,67%
76,67%
20%
Opmerkingen bij de tabel:
1. Twee van de drie visueel-ruimtelijk georiënteerde leerlingen waren afwezig bij de
instaptoets. In bovenstaande tabel is daarom uitsluitend de score van de leerling
weergegeven die aanwezig was zowel de instap- als de eindtoets. Omdat deze categorie
slechts uit één leerling bestaat, laat deze zich minder goed vergelijken met de andere
categorieën. Deze categorie wordt daarom in lichtgrijs lettertype meegenomen in de
bespreking van de resultaten.
2. De categorie verbaal-linguïstisch bestaat uit slechts twee leerlingen. Gelet op het geringe
aantal wordt ook deze categorie daarom in lichtgrijs lettertype meegenomen in de
bespreking van de resultaten. De uitslagen van de leerlingen uit deze categorie passen
echter wel goed in de lijn van de overige drie categorieën (interpersoonlijk, lichamelijkmotorisch en logisch-mathematisch).
44
Leerlingen moesten steeds hun naam op hun toets noteren waardoor deze meting mogelijk werd.
123
Constateringen (antwoord op deelvraag A):
1. Ongeacht de voorkeursintelligentie, scoren alle leerlingen bij de eindmeting tussen de 20 en
33,5 % beter ten opzichte van de nulmeting.
2. De vooruitgang in score is het hoogst bij de leerlingen met de lichamelijk-motorische
voorkeursintelligentie, namelijk 33,5%.
3. De leerlingen met de logisch-mathematische voorkeursintelligentie scoren bij de nulmeting
en de eindmeting het hoogst.
4. De leerlingen met de lichamelijk-motorische en de logisch-mathematische
voorkeursintelligentie scoren het hoogst bij de eindmeting.
Conclusie:
De onderzochte groep leerlingen is dermate gering dat er geen harde conclusies te trekken zijn.
Met die kanttekening kan opgemerkt worden dat de cijfers uit dit onderzoek laten zien dat
leerlingen met de lichamelijk-motorische voorkeursintelligentie het meest profiteren van een op
hen toegesneden werkvorm.
124
Bijlage 8 Lesobservaties en ervaringen van leerlingen
Vier lessen achter elkaar werkten de leerlingen in groepjes samengesteld op voorkeursintelligentie.
Leerlingen moesten wennen aan de werkwijze en de werkvormen. De eerste les hadden ze de
neiging de opdracht waarin de theorie bestudeerd moest worden af te raffelen en snel aan de
‘normale opdrachten’ te beginnen (toepassing van de theorie in oefeningen). Ik moest leerlingen
daar goed op aansturen en prentte hen in dat het belangrijker was de theorie goed te begrijpen dan
alle oefeningen bij de theorie af te maken. Leerlingen merkten in de loop van de lessenserie zelf
ook dat juist de opdrachten ter verwerking van de theorie hen hielp de stof te beheersen en
raakten daardoor gemotiveerder om deze opdracht goed uit te voeren. Een werkvorm die werd
herhaald (les 3 en 4) kon op meer waardering rekenen van de leerlingen.
Het werken met de theorie van Gardner levert een aantal interessante observaties op voor wat
betreft de werkhouding en feedback van leerlingen met dezelfde voorkeursintelligentie:





Leerlingen met de interpersoonlijke voorkeursintelligentie gaven aan het liefst de
oefeningen waarin de theorie moest worden toegepast ook verbaal af te handelen, in
plaats van de antwoorden te noteren. Het opschrijven van antwoorden vonden ze maar
saai.
Leerlingen met de lichamelijk-motorische voorkeursintelligentie waren tijdens de lessen
het rumoerigst. Ze konden moeilijk stilzitten en waren beweeglijk. Ze kwamen langzaam
op gang en hadden daarin aansturing van de docent nodig. Bij hun vrolijke maar
rommelig ogende werkhouding paste dat zij de memo’s voor het spelletje die zij voor
een opdracht maakten, aan het eind van de les verfrommelden (zie de scan in bijlage 9),
weggooiden of op het raam plakten. Extra opmerkelijk is dat zij – hoewel zij op het zicht
afgaand een weinig serieuze werkhouding lijken te hebben – uiteindelijk het hoogste
leerrendement bleken te hebben (zie bijlage 7).
Leerlingen met de logisch-mathematische voorkeursintelligentie werkten over het
algemeen rustig, serieus en geconcentreerd.
Leerlingen met de verbaal-linguïstische voorkeursintelligentie gaven aan de opdrachten
leuk te vinden, bijvoorbeeld omdat zij meer dan zij gewend zijn op school, met elkaar
mochten praten over de stof tijdens de les.
Leerlingen met de visueel-ruimtelijke voorkeursintelligentie gaven aan het prettig te
vinden mindmaps met kleuren te mogen maken, omdat ze zich zo thuis ook
voorbereidden op toetsen. De opdracht om een tekening te maken waaraan zij regels
moesten koppelen, hadden ze nooit eerder gehad. Zij waren er erg enthousiast over,
omdat ze bij het toepassen van de regels hun eigen tekening voor ogen kregen.
Na afloop van dit onderzoek stelde ik de leerlingen voor weer groepsgewijs aan het werk te gaan,
maar dat stuitte op verzet. Leerlingen wilden heel graag weer eens een ‘normale les’ waarin ik als
125
docent de stof eerst uitlegde. Wellicht reageerden leerlingen behoudend omdat zij weinig bekend
zijn met het werken volgens Gardners theorie en op school weinig lessen aangeboden krijgen
waarin zij stof zelfstandig moeten verwerken. In een klassikaal gesprek met de leerlingen kwam
naar voren dat zij een afwisseling van klassikale instructie van de docent met zelfstandig werken in
groepjes het leukst en leerzaamst leek.
126
Bijlage 9 Illustratiemateriaal: werk van leerlingen
127
128
129
130