Bijdrage Norbert Klein aan debat begroting Binnenlandse Zaken 05

Bijdrage Norbert Klein aan debat begroting Binnenlandse Zaken
05-11-2014
De belangrijkste pijl die dit kabinet op de bestuurlijke vernieuwingsboog had liggen heette
de noordvleugelprovincie. Maar zoals dat vaker gaat met pijlen die worden afgeschoten: je
mist of raakt je doel. We hebben nu te maken gehad met een misser. Exit Noordvleugelprovincie dus. Althans tot nog toe. Premier Rutte schijnt nog de fiducie te hebben dat deze
provincie herindeling kan worden gereanimeerd.
Mijn fractie ziet het helaas niet gebeuren want dat betekent politieke wil en moed. Of wil de
minister dat toch oppakken en nieuwe pijlen gaan richten op het bekende doel, namelijk een
sterk, efficiënte, effectieve en bovenal dienstbare overheid.
Dat ziet de onafhankelijke fractie 50PLUS Klein graag gebeuren, als het gaat om provincies,
gemeenten en andere bestuursorganen.
Allereerst moet worden vastgesteld dat Nederland bestuurlijk is dichtgeslibd. Een
voorbeeld? Bij het verbreden van de toegangsweg van de A13 naar wat tegenwoordig heet
Rotterdam-The Hague Airport, moeten de volgende bestuurslagen geraadpleegd worden: de
Rotterdamse deelgemeenten Overschie, Noord, de gemeente Rotterdam, de gemeente
Lansingerland, de Stadsregio Rotterdam, het waterschap Delfland, de provincie Zuid-Holland
en het Rijk!
Al deze bestuurlijke drukte kost geld en maakt de besluitvorming stroperig. De kosten, zowel
in geld als de inzet van mensen, van het Nederlands openbaar bestuur drukken zwaar op
onze economie. Daar zal, links om of rechtsom, de bezem door gehaald moeten worden. Een
visie van de kant van de regering hierop is er evenwel niet.
Op gemeentelijk niveau zien we al jaren een trend naar schaalvergroting. De laatste honderd
jaar kromp het aantal gemeenten van 1100 naar zo'n 400. Een wenselijke en ook normale
ontwikkeling dat ook de komende jaren door zal gaan. want het gemeentelijk bestuurlijk
niveau is soms simpelweg te kleinschalig om goed te kunnen functioneren, zeker ook als
gevolg van de decentralisaties.
Maar de gemeentelijk herindelingen/gemeentelijke fusies vragen ook om serieuze
heroverweging van onze provinciale indeling. Aan het aantal provincies is niets gewijzigd,
sterker nog dat aantal is gegroeid.
Ik ken de bevoegdheden en alle beleidsmatige activiteiten van de provincie vanuit een
langjarige praktijk. Met volle overtuiging kan ik stellen dat daar geen activiteiten bijzitten die
niet door het Rijk, door gemeenten, zouden kunnen worden uitgevoerd. Dat is geen
diskwalificatie van de huidige inzet van bestuurders en provinciale ambtenaren. Daar sta ik
buiten, is aan het betrokken bestuur zelf. Maar de vraag is kan het niet anders. Ja. Het
opheffen van provincies is geen ‘brug te ver’ maar eerder een stap die politieke wil en moed
vereist. Die mentaliteit zie ik nog te weinig terug bij dit kabinet. Na het Noordvleugel-echec
lijkt de minister als een treurig hondje terug in het hok zijn. Bovendien kan bij een
overheveling van taken van provincies naar gemeenten en rijk ook nog eens heel goed
gekeken worden naar de werkelijke noodzaak van alle bevoegdheden. Zijn ze echt allemaal
nodig die provinciale initiatieven en regels? Ook hierdoor kan de bestuurlijke drukte
verminderd worden.
Wat is dan een goed bestuurlijk niveau om naast het Rijk Nederland te besturen? Mijn
fractie kiest voor een grondige herziening van onze staatkundige inrichting passend bij de
21ste eeuw in plaats van 1848. Alle gemeenten, waterschappen en provincies groeien al
jaren door fusies en herindelingen naar elkaar toe. Het natuurlijke perspectief is dat
Nederland zal bestaan uit pakweg 100 regio's met voor het gebied representatief
samengestelde regioraden. Goed democratisch bestuur. Het dagelijks bestuur van een regio
wordt gekozen door die regioraad. En wat voor zich spreekt: die regio’s kunnen wat betreft
omvang best variëren. Dus geen keurslijf met een inwonertal maar kijken naar de specifieke
gebiedskenmerken.
Mijn fractie kiest gelijktijdig voor versterking van de betrokkenheid van mensen bij hun
directe leefomgeving. De lokale cultuur, het eigen karakter van steden en dorpen wordt
gewaarborgd door het instellen van geheel op personen-democratie samengestelde wijk of
dorpsraden. Dat betekent dus geen vertegenwoordiging via politieke partijen zoals we dat
nu kennen.
En dan is er natuurlijk het idee van een Staatscommissie die zou moeten gaan adviseren over
de vraag of er twee Kamers moeten blijven in de volksvertegenwoordiging. En, zo ja, hoe die
Kamers zich tot elkaar moeten verhouden. Het kabinet staat positief tegenover zo’n
Commissie. Het instellen van een Staatscommissie om ons staatsbestel te bestuderen wijzen
wij af. Dit is alleen maar een vertragende actie van de traditionele politieke partijen om de
eigen positie te verdedigen. Een staatscommissie instellen betekent het weglopen van
discussie en het niet durven innemen van standpunten. Het resultaat is alleen maar nadat
veel tijd verstreken is een advies. Adviezen van staatscommissies sterven een stille dood. De
adviezen van de Commissie Thomassen en de Commissie Biesheuvel zijn niet bepaald
integraal overgenomen, om het maar eens eufemistisch uit te drukken. Het succes van zo’n
Commissie valt of staat uiteindelijk met de wijze waarop de politiek bereid is kritisch te
reflecteren op het eigen functioneren. En dat betekent een standpunt in nemen over een
onderwerp waar alle boekenkasten van vol staan. Mijn fractie bepleit een opheffing van de
Eerste Kamer. Thorbecke heeft al in 1846 aangegeven dat een Eerste Kamer van geen nut
zou zijn. Het bestaan van de Eerste Kamer is een politieke anomalie. Het is puur politiek, dit
kabinet kan niet zonder deals met eerste Kamerfracties. Maar een meer afstandelijke minder
door de waan van de dag bepaalde beoordeling van wetgeving. Die functie kan ook anders
ingevuld worden, ik denk dan aan een Constitutioneel Hof zoals bv in Duitsland, Frankrijk.
Dat betekent dat we een politieke discussie hier moeten voeren en niet parkeren bij een of
andere staatscommissie. Maar wel vereist: politieke wil en moed.
Tot slot voorzitter Een ander onderwerp betreft het openbaar bestuur en integriteit. "Een
beetje integer", zoals minister Dales het in 1992 uitdrukte, "bestaat niet". Integriteit is meer
dan bewezen strafbaar handelen of een beslissing van een rechter. Net zomin is het mogelijk
voor openbare besturen om ‘integriteit’ uit te besteden. Als je als openbaar bestuur
integriteit hoog in het vaandel wilt hebben, zal je er zelf mee aan de slag moeten. Maar hoe
merkwaardig is nu de uitspraak van de minister in Binnenlands Bestuur dat het wel een
"beetje" kan. Kan de minister uitleggen of er grijze gebieden blijken te zijn?