UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014 Job tevredenheid bij interne auditors in de Belgische publieke sector Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur Reinout Pattijn onder leiding van Prof. Dr. Gerrit Sarens UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014 Job tevredenheid bij interne auditors in de Belgische publieke sector Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur Reinout Pattijn onder leiding van Prof. Dr. Gerrit Sarens PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Reinout Pattijn Woord vooraf Met het schrijven van deze Masterproef kwam er voor mij een einde aan een vijfjarige studentenperiode. Deze Masterproef was echter niet mogelijk geweest zonder de hulp en steun van enkele mensen die ik dan ook oprecht wil bedanken. Een eerste woord van dank richt ik tot mijn promotor, Gerrit Sarens. Ik wil hem bedanken voor de kans die hij mij gegeven heeft om dit interessante onderwerp uit te diepen, waar ik graag aan gewerkt heb. Hij stond altijd paraat om vragen te beantwoorden en teksten kritisch na te lezen. Graag wil ik ook mijn ouders bedanken die me de kans gaven om deze opleiding aan de faculteit Economie en Bedrijfskunde te volgen. Ik beschouw dit niet als vanzelfsprekend en ben hen enorm dankbaar dat zij mij al die jaren gesteund hebben. Tot slot nog een bedankje voor mijn vriendin, die er voor me was wanneer ik het moeilijk had. Ze heeft mij over de moeilijke momenten heen gesleept. Dankjewel! I Inhoudsopgave Woord vooraf ........................................................................................................ I Inhoudsopgave .................................................................................................... II Gebruikte afkortingen ......................................................................................... IV Lijst figuren en tabellen ....................................................................................... V Hoofdstuk 1 – Inleiding ........................................................................................ 1 Hoofdstuk 2 – Literatuurstudie............................................................................. 4 2.1 De interne audit functie .............................................................................. 4 2.1.1 Inleiding en korte geschiedenis .............................................................. 4 2.1.2 Theorie ................................................................................................. 5 2.1.3 Rol van de interne audit functie ............................................................. 6 2.1.4 Relatie van de interne audit functie met het audit comité........................ 8 2.1.5 Doeltreffendheid van de interne audit functie ......................................... 9 2.1.6 De interne auditor............................................................................... 10 2.2 Interne audit in de Belgische publieke sector ............................................. 12 2.2.1 Geschiedenis ...................................................................................... 12 2.2.2 Interne audit professionalisering en adoptie ......................................... 13 2.2.2.1 Factoren die IA professionalisering en adoptie beïnvloeden ............... 14 2.2.2.2 Bevindingen van het onderzoek van van Gils (2012) ......................... 15 2.2.2.3 IAF en human resource management .............................................. 16 2.2.3 IAF types ............................................................................................ 17 2.3 Job tevredenheid ...................................................................................... 18 2.3.1 Definities ............................................................................................ 19 2.3.2 Attributen van job tevredenheid ........................................................... 19 2.3.3 Meten van job tevredenheid ................................................................. 20 2.3.3.1 Globale versus facet metingen ........................................................ 21 2.3.3.2 Single-item schalen versus multi-item schalen ................................. 21 2.3.3.3 Vragenlijsten ................................................................................. 22 2.3.4 Job tevredenheid in de publieke sector ................................................ 23 Hoofdstuk 3 – Onderzoeksdesign ........................................................................ 25 3.1 Onderzoekspopulatie................................................................................. 25 3.2 Opstelling van de vragenlijst ...................................................................... 25 3.3 Verwerking van de resultaten .................................................................... 27 Hoofdstuk 4 - Onderzoeksresultaten................................................................... 29 II 4.1 Beschrijving dataset .................................................................................. 29 4.2 Algemene graad van tevredenheid .............................................................. 31 4.3 Vijf facetten van job tevredenheid .............................................................. 34 4.4 Gap analyse .............................................................................................. 35 4.5 Discussie .................................................................................................. 42 Hoofdstuk 5 – Besluit......................................................................................... 47 Literatuurlijst ...................................................................................................... 0 Bijlagen III Gebruikte afkortingen AC Audit Comité ACFO Audit Comité van de Federale Overheid IA Interne Audit IAF Interne Audit Functie IC Interne Controle IIA Institute of Internal Auditors IIABEL Institute of Internal Auditors BELgium JDI Job Descriptive Index NPM New Public Management RM Risk Management IV Lijst figuren en tabellen Tabel 1: Overzicht respondenten naar categorie .................................................. 30 Tabel 2: Beschrijvende resultaten voor het aantal jaar ervaring ........................... 31 Tabel 3: Algemene tevredenheid naar categorie + testen onderling verschil ........... 32 Tabel 4: Correlatie algemene tevredenheid met ervaring ...................................... 33 Tabel 5: Resultaten gemiddelde tevredenheid en belangrijkheid + cronbach‟s alpha............................................................................................. 35 Tabel 6: Overzicht van de gaps voor de gehele steekproef ..................................... 36 Tabel 7: Onafhankelijke t-test voor gaps naar geslacht ........................................ 37 Tabel 8: Anova voor gaps naar organisatie + Post hoc analyse .............................. 38 Tabel 9: Onafhankelijke t-test naar diploma........................................................ 40 Tabel 10: Anova voor gaps naar ambitie .............................................................. 40 Tabel 11: Correlatietest tussen gaps en ervaring ................................................. 41 Tabel 2.A: Onderlinge vergelijking van gemiddeldes voor belangrijkheid ....... bijlage 2 Tabel 2.B: Onderlinge vergelijking van gemiddeldes voor tevredenheid ......... bijlage 2 Tabel 3.A: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor mannelijke respondenten ......................................................................... bijlage 3 Tabel 3.B: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor vrouwelijke respondenten........................................................................... bijlage 3 Tabel 4.A: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor respondenten uit de Federale overheid ........................................................ bijlage 4 Tabel 4.B: emiddeGlde waarde en significantie van de gaps voor respondenten uit de Vlaamse overheid ........................................................ bijlage 4 Tabel 4.C: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor respondenten uit het Waals gewest ............................................................. bijlage 4 Tabel 4.D: Anova voor tevredenheid over loon naar organisatie + Post hoc analyse ........................................................................................ bijlage 4 V Tabel 5.A: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor respondenten met diploma type 1 .............................................................. bijlage 5 Tabel 5.B: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor respondenten met diploma type 2 ............................................................... bijlage 5 Tabel 6.A: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor respondenten met ambitie type 1................................................................ bijlage 6 Tabel 6.B: Gemiddelde waarde en significantie van de gaps voor respondenten met ambitie type 2 ............................................................... bijlage 6 VI Hoofdstuk 1 – Inleiding Toen professor Sarens mij aanbood om mijn Masterproef over interne auditors in de Belgische publieke sector te schrijven, heb ik niet getwijfeld. Als laatstejaars student denk je na over je toekomst en interne audit is een richting die ik misschien wou inslaan. Het ligt met andere woorden in mijn leefwereld. De opdracht bestond erin om de job tevredenheid bij deze interne auditors te onderzoeken. Dit is zeker relevant. Ambtenaren liggen in de media vaak onder vuur en de interne audit functie wordt tegenwoordig nog altijd niet ten volle geapprecieerd binnen de organisatie, ondanks zijn intrinsiek hoge positie (van Gils, 2012). Bovendien kende de interne audit functie een expansie aan verantwoordelijkheden en verwachtingen die niet altijd eenduidig zijn. Interne audit werd daarnaast ook nog niet vaak onderzocht in de publieke sector. Vandaar dat het nuttig is om na te gaan in welke mate interne auditors in de Belgische publieke sector tevreden zijn met hun job en op welke vlakken dit specifiek tot uiting komt. Dit is dan ook de onderzoeksvraag van deze Masterproef. Ik maakte gebruik van de JDI, een bestaande vragenlijst die als de norm wordt beschouwd bij het meten van job tevredenheid (Cranny et al., 1992; Ramayah et al., 2001). Deze verdeelt job tevredenheid in vijf facetten : de collega‟s, het werk zelf, het loon, de supervisie en de mogelijkheden op promotie. Ik beantwoordde ook aan een kritiek op de JDI door in mijn vragenlijst rekening te houden met de belangrijkheid die gehecht wordt aan de verschillende facetten (D‟Addio et al., 2003). De vragenlijst werd via IIABEL uitgestuurd naar interne auditors in de Belgische publieke sector. Aangezien deze interne auditors allen lid zijn van IIABEL bereikte ik niet de volledige doelgroep, maar kon ik toch efficiënt te werk gaan. Door de analyse van de resultaten kon ik ontdekken op welke vlakken auditors minder tevreden zijn en of er verschillen zijn tussen bepaalde subgroepen die verdere aandacht verdienen. Er worden subgroepen gemaakt op vlak van geslacht, diploma, organisatie, ambitie en ervaring. Aangezien er voor het onderwerp van deze Masterproef nog geen precedent is, is het onderzoek eerder exploratief van aard. Dit betekent echter niet dat het geen zinvolle resultaten kan voortbrengen. De bevindingen die gedaan werden kunnen de richting van verder en meer diepgaand onderzoek aangeven. 1 Deze Masterproef is als volgt ingedeeld. Hoofdstuk 2 is de literatuurstudie. Deze wordt in 3 secties onderverdeeld. In de eerste sectie schetsen we de context waarin de interne auditor in het algemeen actief is. Na kort de geschiedenis van de interne audit functie (IAF) besproken te hebben, geef ik een overzicht van de theorie die aan het bestaan van deze functie ten grondslag ligt. Daarna behandel ik de rol van de IAF vooraleer de relatie van de IAF met het audit comité (AC) door te nemen. Vervolgens wordt de doeltreffendheid van de IAF bediscussieerd. Als slot van deze sectie geef ik enkele typische kenmerken van een interne auditor weer. De tweede sectie handelt specifiek over interne audit in de Belgische publieke sector. Ik begin dit hoofdstuk met de geschiedenis van de IAF in België. Vervolgens wordt IA professionalisering en IA adoptie besproken. Hiervoor maak ik dankbaar gebruik van de studie van van Gils (2012), de eerste uitgebreide studie over interne audit in de Belgische publieke sector. Ik behandel achtereenvolgens de factoren die IA professionalisering en adoptie beïnvloeden, de algemene bevindingen van het onderzoek van van Gils (2012) en de link tussen de IAF en human resource management. Deze sectie eindigt met een overzicht van de verschillende types die in de IAF onderscheiden worden. In de derde en laatste sectie van de literatuurstudie bespreek ik eerst job tevredenheid en zijn relatie met job performantie. Ik zoek daarna naar een geschikte definitie voor het concept job tevredenheid voor ik de verschillende attributen waaruit job tevredenheid bestaat doorneem. Vervolgens duid ik aan wat de belangrijkste bevindingen zijn van de bestaande literatuur over job tevredenheid binnen de publieke sector. Daarop volgt een overzicht van de verschillende methodes om job tevredenheid te meten. Tot slot spendeer ik nog een stuk over het gebruik van vragenlijsten en een verklaring waarom de JDI de voorkeur geniet. In Hoofdstuk 3 stel ik de onderzoeksopzet voor. Dit hoofdstuk begin ik met het identificeren van de onderzoekspopulatie. Vervolgens toon ik aan hoe de vragenlijst opgesteld werd. Ik ga hier ook dieper in op de JDI, die de basis vormde van de vragenlijst. Dit hoofdstuk eindigt met een paragraaf waarin wordt uitgelegd hoe de resultaten verwerkt werden. Hoofdstuk 4 omvat een overzicht van de resultaten van het onderzoek. Als eerste begin ik met de descriptieve resultaten. Ten tweede ga ik dieper in op de inzichten die ik opdeed over de algemene graad van tevredenheid. Dit houdt ook in dat de resultaten vergeleken worden naargelang categorie. Ten derde licht ik ook de 2 bevindingen toe voor de vijf facetten van job tevredenheid en de gap analyse. Daarna bespreek ik de beperkingen van dit onderzoek. Deze hebben vooral te maken met het feit dat alle respondenten lid zijn van IIABEL en dat daardoor de onderzoekspopulatie aanzienlijk verkleind werd. Dit hoofdstuk sluit ik af met een discussie waarin ik de resultaten samenvat en vergelijk met de verwachtingen die uit de literatuurstudie afgeleid konden worden. In hoofdstuk 5 tenslotte besluit ik deze Masterproef. 3 Hoofdstuk 2 – Literatuurstudie 2.1 De interne audit functie Om deze sectie te beginnen, volgt na de inleiding en beknopte geschiedenis de theorie die aan het ontstaan van de interne audit functie (IAF) ten grondslag ligt. Vervolgens wordt de rol van de IAF besproken. Daarna neem ik de relatie van de IAF met het audit comité (AC) door. Als vijfde puntje behandel ik de doeltreffendheid van de interne audit functie. Afgesloten wordt met een korte weergave van het profiel van de interne auditor. 2.1.1 Inleiding en korte geschiedenis Doorheen de eeuwen, met het complexer worden van organisaties en business praktijken, ontstond de nood voor een interne onafhankelijke controlefunctie binnen organisaties. Deze moest de informatie gebruikt door het management in de besluitvorming, verifiëren. De rol van de interne audit functie (IAF) bestond dan ook voornamelijk uit controleren van financiële verantwoordingen als verlengstuk van het werk van externe auditoren. Het was vooral na 1940 dat interne audit echt tot uiting en ontwikkeling kwam. Brink en Sawyer, 2 voorlopers op het vlak van interne audit, betoogden toen dat ook operationeel gerelateerde materie tot de scope van IA behoort. Dit kwam later naar voren wanneer ze “The statement of Responsibilities of te Internal Auditor” opmaakten in respectievelijk 1947 en 1971. Om verdere erkenning voor het werk van de interne audit te bekomen was ook een onafhankelijke organisatie voor en door interne auditors nodig. Zo werd al eerder al het Institute of Internal Auditors (IIA) opgericht in 1941 en ondertussen geniet deze heel wat aanzien. Deze organisatie probeert het werk van de interne auditors te professionaliseren en een herkenbaar karakter te geven door onder andere een “Code of Ethics” en andere standaarden op te stellen. Sindsdien is er alleen expansie merkbaar van de velden waarin de IAF actief is. Voorbeelden zijn compliance audits, fraude onderzoeken, evalueren van operationele efficiëntie en meten en rapporteren van strategische risico‟s (The IIA, 2003a). Bij het uitvoeren van deze audits konden de interne auditors meer en meer gebruik maken van 4 gesofisticeerde technologieën. Zoals gedefinieerd door de IIA is interne audit “een onafhankelijke, objectieve zekerheidsverstrekkende en consulting activiteit die ontworpen is om waarde te scheppen voor een organisatie en zijn operaties te verbeteren” (The IIA, 2003a). 2.1.2 Theorie Een van de theorieën die aan het bestaan van de interne audit functie ten grondslag ligt, is de agency theorie. Deze beweert dat de aandeelhouders van het bedrijf interne audit gebruiken als een controlemiddel om ervoor te zorgen dat de managers in hun belang handelen. De managers op hun beurt gebruiken interne audit om hun verantwoordelijkheid aan te tonen. Coram et al. (2008) bevestigt dat een IAF doeltreffender is dan het volledig outsourcen van deze functie, omdat het waarde creëert door de controle- en toezichtomgeving te optimaliseren. Het management heeft dan de mogelijkheid om zwaktes in de procedures te corrigeren voor ze een grotere impact kunnen hebben op het interne controle (IC) systeem. Hoe hoger de informatie asymmetrie, hoe meer IA als noodzakelijk beschouwd wordt. Volgens Adams (1994) kan de agency theorie niet alleen het bestaan maar ook de manier waarop de IA functioneert verklaren. Volgens Paape (2007) echter, is de agency theorie alleen geldig om de rationale van IA te verklaren als de IAF aan de onafhankelijkheids- en objectiviteitsvoorwaarden voldoet.. Wanneer we de redenen voor het invoeren van IA in België onderzoeken, zien we dat ook de institutionele theorie van belang kan zijn. Om de ontwikkeling van IA praktijken in de Belgische publieke overheidsdiensten te verklaren lijkt de organisatorische institutionele omgeving zelfs de bepalende factor. Publieke entiteiten zijn dan ook in grotere mate onderworpen aan institutionele constraints en politieke druk dan bedrijfsorganisaties. Daardoor zijn ze minder flexibel en autonoom tijdens het reageren op hun omgeving (van Gils, 2012). Organisaties in het algemeen worden beïnvloed door hun institutionele context en gaan meer op elkaar gelijken. DiMaggio en Powell (1983) menen dat organisaties zich isomorfisch gaan gedragen om meer legitimiteit te verwerven. Hedendaagse organisaties zijn met andere woorden geneigd om hun organisatorische modellen en bestuurspraktijken te standaardiseren onafhankelijk van rationele motieven. Dit was eerder ook al aangevoerd door Meyer en Rowan (1977). Arena et al. (2006) vond 5 dat de institutionele theorie ook in Italië een belangrijke rol heeft in het ontstaan van IA departementen bij grote Italiaanse organisaties. Ze bevestigde de aanwezigheid van normatieve, coërcieve en mimetische druk, die door DiMaggio en Powell vooropgesteld waren. Uit onderzoek in de Belgische publieke sector echter, kwam ook naar boven dat institutionele druk op zich niet voldoende is om adoptie van IA te verklaren. Enkel in combinatie met autonomie kenmerken vormt het een voldoende voorwaarde om verklarend te zijn (van Gils, 2012). 2.1.3 Rol van de interne audit functie Veel onderzoek werd de laatste jaren gevoerd naar de rol van interne audit. Interne auditors doen meer en meer activiteiten buiten hun traditionele rol van „assurance providers‟. Zo vinden vele auteurs dat de IAF langzaamaan een meer proactieve rol krijgt binnen de bedrijfswerking en als het ware een adviseur voor het management wordt (Bou-raad, 2000; Davies, 2001; Nagyet al., 2002; Crowe Horwath, 2011; Soh et al., 2011). Deze expansie van verantwoordelijkheden wordt voornamelijk gestuwd door strengere regulering, culturele omslag en meer waardering van de kwaliteit van IAF (Soh et al., 2011). Hierbij gaat de focus naar operationeel rendement en het faciliteren van procesverbeteringen. Het management lijkt de beseffen dat de ervaring, bedrijfsspecifieke kennis en opleiding van de interne auditors beter tot uiting komen bij een hogere betrokkenheid met de business praktijken (Bou-raad, 2000). Nochtans zet wereldwijde verhoogde aandacht voor good corporate governance, als reactie op Sox1 in de USA, sinds 2002 de raad van bestuur aan om de IAF meer als zekerheidsbieder te gebruiken (Deloitte, 2010). Het management daarentegen, en de IAF zelf, ijvert voor de meer consulterende rol (Deloitte, 2010). Het lijkt met andere woorden zo dat de Sox enkel een tijdelijke invloed heeft gehad, waarbij de focus op compliance en financiële rapportering kwam te liggen. Er is dus sprake van een continue schommelbeweging tussen de consulting en de assurance rol van de IAF, waarbij men niet met zekerheid kan zeggen wat de hoofdactiviteit precies is. De assurance rol bestaat er hoofdzakelijk in om de (betrouwbaarheid van de) financiële documenten van het bedrijf te onderzoeken, na te gaan of de interne controle systemen (IC) adequaat werken en de regelgeving wordt nagekomen. De consulting rol daarentegen is meer adviserend van aard en heeft als doel om de dagelijkse werking van het bedrijf efficiënter te maken door 1 2 De Sarbanes-Oxley wet uit 2002 was ondere andere gericht naar meer financiële transparantie. het Koninklijk Besluit van 17 augustus 2007 betreffende interne controle, het Koninklijk 6 onder andere verbeteringen aan te brengen in IC systemen. Hierbij wordt vaak in een specifiek departement gewerkt in plaats van op het niveau van het bedrijf als geheel (The IIA, 2003b). Het ligt niet binnen het bereik van deze studie om een oordeel te vellen over welke rol de IAF moet opnemen en dus in te gaan op de discussie tussen consulting en assurance. Logisch lijkt wel dat de IAF met het proactief en adviserend bijdragen tot de verbetering van IC en risico management (RM) systemen een belangrijke inbreng kan hebben in good corporate governance (D‟Silva et al., 2007). In de huidige snel veranderende omgeving voor alle organisaties, ontstaan er daarenboven constant nieuwe risico‟s die op hun beurt aangepakt moeten worden. Dit komt aan bod in Sarens et al. (2006) waar het senior management verwacht van de IAF dat het verbeteringen en het beheer van IC en RM mee ondersteunt om deze risico‟s aan te pakken. Volgens de IIA is enige voorzichtigheid noodzakelijk bij het aannemen van deze rol (The IIA, 2003b). De objectiviteit en onafhankelijkheid van de IAF mag niet in gevaar komen en de belangrijkste factor hierbij is dat de IAF geen verantwoordelijkheid overneemt van het management. Andere auteurs (Bou-raad, 2000; de Zwaan et al., 2011) beklemtoonden dit ook al. Het is een uitdaging voor zowel de IAF, het management als de raad van bestuur om de juiste balans tussen assurance en consulting services te vinden. Sarens et al. (2006) benadrukt ook dat de IAF in sterke mate beïnvloedt wordt door de verwachtingen van het management. Het geeft in deze studie prioriteit aan deze verwachtingen boven deze van het audit comité, zeker als deze niet stroken met de visie van het management. Verder ziet het management de interne audit als een compensatie voor het verlies van controle over het geheel van de organisatie en een hulpmiddel bij het verzekeren van de bedrijfscultuur (Sarens et al., 2006). Door groeiende verwachtingen van zowel management als het AC is er gevaar voor rolconflicten. Het is de vraag wat hiervan de impact is op de werkdruk. Het is tenslotte mogelijk dat het onduidelijk afbakenen van de rol van IA binnen de organisatie en/of de stijgende verwachtingen die de IAF te beurt komt, een invloed heeft om het functioneren van de interne auditor. Dat is in deze Masterproef, die job tevredenheid en zijn aspecten onderzoekt bij interne auditors, zeker van belang. 7 2.1.4 Relatie van de interne audit functie met het audit comité Audit comités (AC) werden vooral opgericht als reactie op de publieke druk voor grotere corporate verantwoording. Het audit comité is belast met het overzicht en de controle op de audit- en controlefuncties van een organisatie. Het bestaat uit leden van de raad van bestuur (The IIA, 2003b). AC worden opgericht door deze raad van bestuur om de verbinding te maken met de externe en interne auditors en de financiële activiteiten te overzien. Gezien de functie van tussenpersoon die het AC bekleedt tussen de raad en de IAF (Mautz et al., 1977), is het belangrijk de relatie tussen IAF en AC van dichterbij te bekijken. Een van de eerste studies deze relatie onderzoekt is deze van Mautz et al. (1977). Zij beweren dat directe communicatie tussen IAF en AC noodzakelijk is om de IAF aan belang te laten winnen binnen de organisatie. Er lijkt consensus te zijn in de literatuur dat deze rapporteringsmethode in theorie de best practice is bij het verbeteren van processen en structuur van de organisatie (The IIA, 2003a; Carcello et al., 2002). Zowel IAF als AC zouden profiteren van een sterke relatie. Echter, zoals gevonden door Sarens et al. (2009) en eerder ook al Carcello et al. (2002), vinden interne auditors dat ze in praktijk niet genoeg interactie hebben met het AC, in het bijzonder is dit dan de mogelijkheid om deel te nemen aan AC vergaderingen, de input die ze van hen krijgen en de follow-up van hun aanbevelingen. Vanuit de hoek van het AC wordt verwacht dat de IAF hen een zeker mate van comfort kan bieden, vooral wat de domeinen van RM en IC betreft (Sarens et al., 2009). Dit gebeurt door zowel de traditionele assurance in de vorm van evaluaties van IC en RM als de consulting activiteiten met het ondersteunen van verbeteringen in deze velden. Er is sprake van zowel formele rapportering als informele communicatie. Hun positie dicht bij andere werknemers, hun bedrijfsspecifieke kennis en vooral de praktijkervaring met IC en RM stelt interne auditors hiertoe in staat (Sarens et al., 2009). Volgens Roussy (2013) voelen interne auditors inderdaad dat het AC gegidst en beschermd wil worden om verkeerde beslissingen te voorkomen. Uit deze studie blijkt echter ook dat interne auditors werken voor het management prefereren boven de rol van waakhond voor het AC (Roussy, 2013). Dit impliceert dat het plaatsen van de IAF onder de autoriteit van het AC niet tot meer transparantie leidt. 8 Interne auditors zouden vinden dat hun functionele afhankelijkheid van het AC eerder hun bescherming van het management in de weg staat. Naast het AC zou ook het management verwachten dat de IAF hen kan compenseren voor hun controleverlies door het complexer worden van organisaties (Sarens et al., 2006). De duale rapporteringsstructuur naar zowel het AC als het management kan opnieuw leiden tot conflicten. Daarom lijkt het mij belangrijk dat de prioriteiten en doelstellingen van het management, de IAF en het AC op dezelfde lijn zitten. Sarens et al. (2006) vonden dat dit in België meestal het geval is en dit stelt de IAF in staat om aan de verwachtingen van beide partijen te voldoen. 2.1.5 Doeltreffendheid van de interne audit functie In vorige alinea‟s werd al gesteld dat er van de hedendaagse IAF verwacht wordt om meer waarde te creëren voor het bedrijf op operationeel vlak en een grotere rol te spelen bij het behalen van strategische doelstellingen. Dit leidt ertoe dat verhoogde aandacht wordt gegeven aan de prestatiebeoordeling en de doeltreffendheid van IA. Enkele auteurs, waaronder Fadzil et al. (2005), probeerden dit te meten aan de hand van de mate waarin IA procedures overeenstemmen met de IIA standaarden of hoe hun bevindingen werden gepland of gecommuniceerd. Deze maatstaven houden echter geen rekening met de voldoening die de stakeholders krijgen uit de activiteiten van interne auditors, iets wat tegenwoordig een belangrijke tendens is. Deze tendens is zichtbaar door de bevindingen van de auteurs die hier verder werden besproken. Volgens Arena et al. (2009) bijvoorbeeld wordt de doeltreffendheid van IA bepaald door de impact die hun bevindingen of aanbevelingen, bijvoorbeeld op het vlak van IC en RM, hebben op de acties van het management. Het is aan de IAF om de managers te overtuigen hun advies toe te passen. In dit perspectief is de doeltreffendheid van de IAF afhankelijk van hoe het werk van de IAF gewaardeerd wordt en hoe er van gebruik gemaakt wordt. In een recente studie gevoerd door Lenz et al. (2013) wordt IA doeltreffendheid beschreven als een veelzijdig concept. Zowel organisatorische factoren, IA processen en IA input als de relatie tussen de CAE (Chief Audit Executive) en andere belanghebbenden in het bestuur spelen een rol. 9 Sarens (2009) stelt dat men kan spreken van een doeltreffende IAF als de kwaliteit van de IAF een positieve impact heeft op de kwaliteit van corporate governance. Deze invloed zou ook hier werken via de positieve impact op IC en RM. Zowel Cohen et al. (2010) als Soh et al. (2011) stellen dat ondersteuning van bovenaf cruciaal is voor de doeltreffendheid van de IAF. Cohen et al. (2010) stelt dat als interne auditors ondersteuning van top management ervaren, dit een zeer significante factor is in het stuwen van IAF doeltreffendheid. Hiernaast biedt deze ondersteuning ook een positieve invloed op de aanvaarding en appreciatie die de IAF geniet binnen het bedrijf (Sarens et al., 2006). Soh et al. (2011) stelt vast dat ook de relatie tussen de IAF en het AC de werkzaamheid van IA stimuleert. Hieruit kan men afleiden dat het AC een doorslaggevende link is voor de boven vermeldde top management ondersteuning. Deze studie geeft ook aan dat door de expansie die de rol van IAF heeft gekend, deze niet meer in overeenstemming is met de bestaande performance evaluatie mechanismen. Dit maakt het moeilijk om te bepalen hoe goed de IAF aan de verwachtingen van stakeholders voldoet. Sarens (2009) benadrukt bovendien dat naast methodologie vooral het menselijke aspect van de interne auditor de doeltreffendheid beïnvloedt. Vanzelfsprekend bestaat dit uit de competenties die de interne auditor bezit en de tevredenheid waarmee hij zijn werk uitvoert. Vooral dit laatste is in het kader van deze Masterproef belangrijk. 2.1.6 De interne auditor Gezien de interne auditor zelf centraal staat bij het bepalen van de doeltreffendheid van het IA departement, is het belangrijk om zijn/haar eigenschappen na te gaan. De capaciteiten die interne auditors moet bezitten en de verwachtingen die hen worden opgelegd hebben recent een evolutie gekend. Een belangrijk element is de Code of Ethics, opgesteld door de IIA. De volgende 4 principes staan hier centraal: integriteit, objectiviteit, vertrouwelijkheid en bekwaamheid. Zoals hierboven ook al gesteld, is het geen sinecure om deze principes te bewaren wanneer de activiteiten en verantwoordelijkheden van interne auditors groeien. Lidmaatschap van de IIA kan hierbij een belangrijke determinant zijn. Harrell et al. (1989) toonde inmiddels aan dat de training die de IIA verstrekt een grotere professionele objectiviteit van de interne auditors waarborgt. 10 Verder betoogt het IIA (2003) dat de groeiende complexiteit van ondernemingen interne auditors ertoe dwingt over een grotere set van vaardigheden te beschikken. Toegepast op België, vinden Spanhove et al. (2010) dat de gemiddelde interne auditor in de Belgische publieke sector iemand is die vertrouwd is met het departement waar hij/zij werkt en waarschijnlijk een sterke relatie heeft met het management. Hij/zij heeft niet noodzakelijk IA-specifieke kennis, maar wel een hoog opleidingsniveau (The IIA, 2003a; Spanhove et al., 2010). Eerder werd vastgesteld dat de rol van de interne auditor werd uitgebreid en dat de IAF onderhevig is aan verwachtingen van het AC en het management. Door de bijhorende expansie aan taken en verantwoordelijkheden en gerelateerde rolconflicten is het niet ondenkbaar dat de interne auditor een hogere werkdruk en stress ondervindt dan pakweg 25 jaar geleden, met nefaste gevolgen voor de jobtevredenheid. Een indicatie van lage job tevredenheid zou een hoge turnover bij de werknemers, eventueel veroorzaakt door stress, kunnen zijn. Dit vonden Rasch et al. (1990). Sarens et al. (2013) onderzocht de invloed van een mismatch tussen het profiel van de interne auditors en hun activiteiten maar vond geen direct empirisch bewijs van correlatie met de turnover, waarschijnlijk omdat de relatie via andere variabelen, mogelijk stress, verloopt. 11 2.2 Interne audit in de Belgische publieke sector In deze sectie ga ik dieper in op de interne audit de Belgische publieke sector. Ik overloop eerst de geschiedenis van de IAF. Daarna bespreek ik IA professionalisering en adoptie. Hieronder behandel ik achtereenvolgens de factoren die IA professionalisering en adoptie beïnvloeden, de bevindingen van het onderzoek van van Gils (2012) waarop deze sectie grotendeels gebaseerd is, en de link tussen de IAF en human resource management. Ik sluit de sectie af door een overzicht te geven van de verschillende types IAF die onderscheiden kunnen worden. 2.2.1 Geschiedenis De opkomst van new public management (NPM) in de jaren ‟80 ging gepaard met het gebruik van private managementtechnieken in de publieke sector. Met de stijging van de kost van openbare diensten, moest ook de overheid zich verantwoorden voor zijn uitgaven en efficiëntie. De Borger et al. (1995) toonden in 1995 aan dat de Belgische publieke sector op vlak van efficiëntie en productiviteit middelmatig tot slecht presteerde. Er werd ook gewezen op de mogelijke baten van organisatorische hervormingen. In België kwam dit tot uiting in de vorm van de Copernicushervorming in 1999. In het kader van zo‟n administratieve hervorming wordt interne audit gezien als een instrument om de betrouwbaarheid van de IC systemen te verhogen en zo ook de performantie (van Gils, 2012). Een aspect van de Copernicushervorming was dan ook de oprichting van een eigen audit comité en interne auditdienst per federale overheidsdienst (FOD)(Casteleyn et al., 2010). Dit werd echter te weinig opgevolgd en later bijgesteld in het KB van 2007. Er zijn significante verschillen in IA regelgeving en organisatie tussen de federale, Waalse en Vlaamse overheden en de Franse gemeenschap. Op het niveau van de Franse gemeenschap en de Waalse overheid zijn de IA programma‟s niet zo diepgaand. Voor de Franse gemeenschap zijn IA programma‟s enkel voor bepaalde agentschappen verplicht en in de Waalse overheid worden deze programma‟s meestal opgestart als reactie op verzoeken van Europese instituties (van Gils, 2012). We kunnen stellen dat in de Vlaamse overheid de interne audit regelgeving ondertussen het meest uitgebreid is, er is namelijk een hoofdzakelijk centrale organisatie met een centraal audit comité en een centrale auditdienst IAVA sinds 12 2004, maar er zijn ook decentrale audit comités (Spanhove et al., 2010). Op federaal niveau is er een trend waarneembaar naar een meer centrale organisatie, zoals in Vlaanderen. In 2007 werd het Audit Comité van de Federale Overheid (ACFO) opgericht na 3 KB‟s2 en in 2010 trad het formeel in werking. Deze koninklijke besluiten onderschrijven dat IA cruciaal is voor een goed functionerend IC systeem op dezelfde manier als IA activiteiten niet mogelijk zijn zonder een geloofwaardig audit comité. Het zou de onafhankelijkheid van IA activiteiten waarborgen en toezien op de doeltreffendheid en kwaliteit ervan. Men ijvert om alle federale IA programma‟s onder het toezicht van het ACFO te plaatsen (van Gils, 2012). Men beoogde ook verregaande interactie tussen de interne auditdiensten van elke FOD en het ACFO. Dit alles neemt niet weg dat interne audit in België nog in de kinderschoenen staat. Uit de enquête “De huidige situatie van de interne audit functie binnen de Belgische overheden”, uitgevoerd door het SBOK en de KUL in 2008, blijkt dat we te maken hebben met relatief jonge interne auditdiensten – gemiddeld 6 jaar - en interne auditors die meestal intern gerekruteerd werden en niet-specifieke ervaring kunnen voorleggen. Ook Casteleyn et al. (2010) erkent dit door te stellen dat we aan het begin van het institutionaliseringsproces staan en dat de professionalisering nog moet intreden. Er is ook geen gestandaardiseerd performance model voor IA, iets wat eerder ook al werd aangekaart onder 2.1.5. 2.2.2 Interne audit professionalisering en adoptie De studie van van Gils (2012) is tot nu toe de enige uitgebreide studie die onderzoek doet naar interne audit in de Belgische publieke sector. Het is dan ook zinvol om dieper in te gaan op de resultaten en bevindingen van dit onderzoek. Het hoofddoel van haar studie is het identificeren van de factoren die de graad van IA professionalisering en IA adoptie kunnen verklaren. Met andere woorden, ze schetst de omgeving die het meest bevorderend is voor het in gebruik nemen en professionaliseren van interne audit in de Belgische publieke sector. 2 het Koninklijk Besluit van 17 augustus 2007 betreffende interne controle, het Koninklijk Besluit van 17 augustus 2007 betreffende interne auditactiviteiten en het Koninklijk Besluit van 17 augustus 2007 betreffende het Audit Comité van de Federale Overheid (ACFO) 13 Zoals eerder vermeld, is de institutionele theorie zeer belangrijk maar niet voldoende om de huidige situatie omtrent IA in de Belgische publieke sector te begrijpen. Dit komt omdat ook de nood die entiteiten hebben alsook hun capaciteit om IA toe te passen moet betrokken worden. Autonomie kenmerken kunnen in deze zin complementair zijn aan de institutionele theorie om verklarend te zijn. Verhoest et al. (2004) stelde al enkele dimensies van autonomie voor in publieke organisaties. Deze werden wat aangepast om beter aan te sluiten bij het institutioneel kader en worden onder 2.2.2.1 besproken. 2.2.2.1 Factoren die IA professionalisering en adoptie beïnvloeden Zoals door DiMaggio en Powell (1983) aangenomen, zijn er drie institutionele krachten die isomorf gedrag van organisaties stuwen, namelijk coërcieve, normatieve en mimetische druk. Coërcieve of “dwingende” druk vertaalt zich in de Belgische publieke sector in expliciete legale mandaten om audit programma‟s te creëren. Normatieve druk wordt meer gezien als een interne druk binnen de organisatie en is de mate waarop van de organisatie wordt verwacht systemen en standaarden over te nemen en zich eraan te conformeren (Casteleyn et al., 2010). Deze standaarden worden door professionele groepen, zoals in België de IIABEL, als legitiem beschouwd. Mimetische druk ten slotte is een resultaat van de standaardreactie wanneer entiteiten geconfronteerd worden met onzekerheid, namelijk imitatie (DiMaggio en Powell, 1983). Zo worden de structuren en systemen van dikwijls meer succesvolle organisaties gekopieerd om zo meer legitimiteit te bekomen, onafhankelijk van de doeltreffendheid. Hoewel interne audit in de meeste overheidsinstellingen in België rond dezelfde periode werd toegepast, is er toch grote variatie in de beschreven karakteristieken merkbaar (van Gils, 2012) . Naast deze institutionele krachten zijn er enkele attributen van autonomie die de organisatorische motivatie en bekwaamheid van organisaties om te reageren op institutionele druk zullen beïnvloeden (Verhoest et al., 2010). Bestuursautonomie bepaalt de mate waarin de organisatie vrij is om keuzes te maken op het gebied van human resource beleid. Structurele autonomie weerspiegelt de al dan niet aanwezigheid van een raad van bestuur. Financiële autonomie meet hoe onafhankelijk de organisatie is van staatsgeld en controle autonomie meet de mate waarin de publieke entiteit onderworpen is aan publieke externe controle. Het was geen verrassing dat de studie aanduidde dat de meerderheid (55%) van de Belgische 14 overheidsinstellingen in de niet-autonome categorie terechtkomen (van Gils, 2012). Dit ondanks recente hervormingen die een decentralisatie van vele publieke entiteiten met zich meebrachten. 2.2.2.2 Bevindingen van het onderzoek van van Gils (2012) Wat betreft de adoptie van IA maakt van Gils (2012) onderscheid tussen vrijwillige en verplichte adoptie. In het geval van verplichte adoptie en dus coërcieve druk, zijn zowel financiële afhankelijkheid als structurele autonomie voorwaarden tot het in gebruik nemen van een IA programma. Structurele autonomie brengt de aanwezigheid van een raad van bestuur met zich mee en houdt ook in dat de publieke entiteit een voorname legale status heeft verworven en dus dicht bij marktconcurrentie aanleunt. Dit verhoogt de zoektocht naar legitimiteit, onder andere met het oog op het blijven ontvangen van financiële steun (van Gils, 2012). In het geval van vrijwillige adoptie, kan een strenge externe controle omgeving, met andere woorden lage controle autonomie door bijvoorbeeld uitgebreide externe audit, en normatieve druk samen de adoptie van IA verklaren. De sterke controle omgeving induceert met name een normatieve druk op de organisaties om IA toe te passen. Andere voorwaarden zoals bestuursautonomie kunnen de kans op adoptie wel verhogen, maar bieden op zich geen zekerheid (van Gils, 2012). Wat de professionalisering van IA betreft, vindt van Gils (2012) dat wanneer IA toegepast wordt en er geen normatieve elementen zijn die deze IA programma‟s begunstigen, de programma‟s waarschijnlijk niet duurzaam zijn. Dit is zelfs het geval wanneer ze volgen uit een duidelijk mandaat. Dit houdt in dat organisaties die vrijwillig een IA programma aannemen een grotere kans hebben op duurzaamheid en professionalisering van hun programma‟s omdat normatieve druk hier een rol speelde (van Gils, 2012). Normatieve druk is dus een noodzakelijke voorwaarde, maar echter niet voldoende. Ook een strenge externe controle omgeving is noodzakelijk. Externe auditors oefenen namelijk een dwingende druk uit om de betrouwbaarheid IA programma‟s te verhogen en doen aanbevelingen om de professionalisering te verhogen (van Gils, 2012). Als er ook een hoge graad van bestuurs- en structurele autonomie aanwezig is, blijkt uit de resultaten dat de duurzaamheid van de IA programma‟s gegarandeerd kan worden (van Gils, 2012). Dit is in overeenstemming met de NPM doctrine 15 (Verhoest et al., 2010). Bestuursautonomie lijkt dus meer bij te dragen tot professionalisering van de IAF dan tot de adoptie. Het is duidelijk dat normatieve druk een sterke faciliterende impact heeft op IA professionalisering. In dit opzicht is sterke en complete top management ondersteuning noodzakelijk. Een gebrek hieraan hypothekeert de duurzaamheid van IA programma‟s op lange termijn omdat de legitimiteit en geloofwaardigheid van de IAF binnen het bedrijf zelf verzwakt wordt. Eerder (zie 2.1.5) werd ook de positieve invloed van top management support op de doeltreffendheid van de IAF al aangehaald. Volgens de studie waren 54% van de publieke entiteiten, waaronder ook enkele die al meer dan 10 jaar opereren, op een beginnend niveau van sofisticatie. Dit betekent dat ze welllicht niet duurzaam zijn, althans niet zonder verhoogde inspanning van het management en andere normatieve elementen. Slechts 8% van de publieke entiteiten vertoont een hoge graad van sofisticatie (van Gils, 2012). Uit het voorgaande kan afgeleid worden dat de voorwaarden die tot IA adoptie hebben aangezet, ook de manier waarop het programma geïmplementeerd en verder ontwikkeld wordt bepalen (van Gils, 2012). De resultaten moeten echter wel wat genuanceerd worden. Absolute zekerheid is niet gegarandeerd. Er kan bij voorkeur gesproken worden van organisaties die beter voorbereid zijn en dus meer aanleg hebben om IA te adopteren en professionaliseren, omdat ze bepaalde autonomiekenmerken bezitten (van Gils, 2012). 2.2.2.3 IAF en human resource management In het kader van dit onderzoek is ook de link met het human resource (HR) beleid van belang. Meer flexibiliteit zou het rekruteren van professionals in het gebied van interne audit kunnen vergemakkelijken (van Gils, 2012). Dit staat in contrast met een rigide publieke HR beleid, zoals we deze in Vlaanderen en België kunnen beschrijven (Vlaams Parlement, 2013). 73% van de ondervraagden gaf aan dat het hen ontbrak aan flexibel personeelsbeleid (van Gils, 2012). Daarbovenop komt nog eens dat IA programma‟s senior professionals in de IAF vereist, maar die zijn gering in aantal. Verder vindt de IAF zijn oorsprong in de private sector en werd daarna gekopieerd in de publieke sector (Spanhove et al., 2010). De doelen en basisprincipes zijn daar 16 echter verschillend, dus moeten er aanpassingen gebeuren aan het concept van IA en zijn praktijken. De functie van IA is mede door deze misfit nog niet ten volle erkend en gewaardeerd. Dit ondanks de intrinsiek hoge positie binnen de organisatie, expertise en onafhankelijkheid die de interne auditor bezit. Dit wordt de paradox van de interne auditor genoemd (van Gils, 2012). HR management en personeelsbeleid lijken dus belangrijke aandachtspunten te zijn voor de ontwikkeling van IA in de Belgische publieke sector. 2.2.3 IAF types Als gevolg van het institutioneel isomorfisme, of anders gezegd het op elkaar gaan gelijken van sommige instituties, kunnen 3 verschillende soorten IA programma‟s worden onderscheiden (van Gils, 2012). Het eerste type is kwaliteit georiënteerd en vaak een gevolg van kwaliteitsverzekerende certificatie programma‟s, meestal in het kader van grootschalige herstructureringen in bepaalde industrietakken. Het tweede type van IA programma is gericht op de standaarden van de IIA en volledig hierop gebouwd. Het derde en laatste type zien we meestal terug in de nasleep van een fraudezaak. Het programma wordt dan voornamelijk opgericht om de buitenwereld en de politiek gerust te stellen en het vertrouwen terug te winnen. Een langzame trend naar het tweede type programma is waarneembaar (van Gils, 2012). Zo‟n IIA-gericht profiel lijkt ook een betere context te hebben om een hogere IA professionaliseringsgraad te bekomen (van Gils, 2012). Van Gils (2012) besluit dat we voor de aanvang staan van het institutionaliseringsproces van interne audit in de Belgische publieke sector. In de nabije toekomst zal ook nog aandacht moeten gaan naar het gepast positioneren van interne audit, zowel binnen de organisatie als binnen de publieke sector. 17 2.3 Job tevredenheid Het hoofddoel van deze paper bestaat erin om de job tevredenheid na te gaan bij interne auditors in de Belgische publieke sector. Interne auditor is een controversieel beroep en wordt nog niet volledig op waarde geschat (van Gils, 2012). Het IAF zien als waakhond (Roussy, 2013) en de toegevoegde waarde van de IAF in vraag stellen bevordert vanzelfsprekend de populariteit binnen het bedrijf niet. Dikwijls komt de IAF onder druk te staan en zodoende is het nagaan van een eventuele invloed van deze kritiek op de job tevredenheid relevant. Daarnaast kan job tevredenheid een significante invloed hebben op het absenteïsme, de turnover, de productiviteit en in het bijzonder de kwaliteit van het geleverde werk of de job performantie (Tekell, 2008). Werkgevers kunnen enkel winnen bij het tevreden houden van hun werknemers, want de tevredenheid bepaalt hun attitude met betrekking tot de werkgevers en het bedrijf. Hoewel het verband tussen job tevredenheid en performantie intuïtief vanzelfsprekend lijkt, vonden zowel Iaffaldano et al. (1985) als Judge et al. (2001) slechts een laag correlatiecoëfficiënt voor de tevredenheid-performantie relatie, respectievelijk 0.17 en 0.30. Verder concludeert Diaz-Serrano et al. (2005) dat job tevredenheid een goede indicator is voor job kwaliteit, terwijl Llorente et al. (2003) tot de tegengestelde conclusie komen. Huidig onderzoek slaagt er met andere woorden niet in een consensus te bereiken omtrent deze relatie. Naast het belang voor de werkgevers, moet ook benadrukt worden dat het cruciaal is voor werknemers om voldoening te vinden in hun job, gegeven de tijd die ze werkend besteden doorheen hun leven (Nguyen et al., 2003). Job tevredenheid mag dus niet enkel gezien worden als een instrument om job performantie te verhogen, maar ook als een doel op zich (Judge et al., 2009). Hoewel de relatie tussen job kwaliteit en job tevredenheid dus allesbehalve onomstreden is, heeft verhoogde aandacht voor kwaliteit van het werk binnen de EU geleid tot meer aandacht aan het meten van job tevredenheid (European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, 2007). In die zin draagt deze studie hieraan bij rekening houdend met het feit dat dit de eerste studie is die expliciet job tevredenheid bij interne auditors in de publieke sector onderzoekt. 18 In wat volgt geef ik eerst een overzicht van de verschillende definities van job tevredenheid. Daarna overloop ik de relevante attributen van job tevredenheid waar rekening mee moet gehouden worden. Als derde ga ik dieper in op het meten van job tevredenheid. In deze subsectie onderscheid ik globale en facet metingen enerzijds en single-item schalen en multi-item schalen anderzijds. Ik neem ook nog de bestaande en meest gebruikte vragenlijsten voor het meten van job tevredenheid door. Ik besluit deze sectie met enkele relevante bevindingen over job tevredenheid in de publieke sector. 2.3.1 Definities Job tevredenheid wordt in de literatuur op verschillende manieren gedefinieerd. Een algemeen aanvaarde definitie is deze van Locke (1976): “een aangename of positieve emotionele toestand resulterend uit de beoordeling van iemands job of job ervaringen”. Hoewel deze definitie affectief van aard is, stelt men in de human resource theorie dat job tevredenheid zowel een affectieve als een cognitieve component heeft (Hulin et al., 2003). De affectieve component staat voor het emotionele gevoel dat de persoon heeft tegenover zijn/haar job in zijn geheel. De cognitieve component daarentegen bepaalt hoe voldaan een persoon is met een bepaald aspect van de job bijvoorbeeld het loon en de werkuren. Gezien de focus van Locke op het gevoelsaspect van job tevredenheid, werd zijn theorie de affect theorie genoemd. Het principe onderliggend aan deze theorie is dat de job tevredenheid bepaald wordt door het verschil in de verwachtingen van een persoon en wat men effectief ervaart tijdens de job, zoals ook aangehaald door Cranny et al. (1992). Het vergelijken van de verwachtingen met de actuele job wordt als een aanvaardbare basis gezien voor het meten van job tevredenheid (Judge et al., 2009). 2.3.2 Attributen van job tevredenheid Een meer algemene definitie van job tevredenheid vinden we bij Judge et al. (2009): “Job tevredenheid is een verzameling van multidimensionale psychologische reacties op iemands job”. Deze reacties zijn dus zowel cognitief als affectief van aard. Het onderscheid tussen affectieve en cognitieve reacties kunnen gelinkt 19 worden aan de intrinsieke en extrinsieke dimensies van job tevredenheid gebruikt door Rose (2001). Intrinsieke bronnen van tevredenheid hebben te maken met individuele eigenschappen van de persoon, zoals relatie met de supervisors of het werk dat de persoon werkelijk uitvoert. Deze bronnen zijn kwalitatief van aard en kan men koppelen aan affectieve reacties. Extrinsieke bronnen hangen af van de omgeving en omvatten onder andere salaris, promotie en job zekerheid. Deze zijn materiele beloningen of voordelen horend bij de job en kunnen op hun beurt gerelateerd worden aan de cognitieve reacties. Het is van belang dat zowel de extrinsieke als de intrinsieke dimensies aan bod komen tijdens het meten van job tevredenheid. Dit reflecteert dan de dubbele betekenis van het woord job: zowel de werktaken die uitgevoerd worden als de positie bezet door de uitvoerende persoon (Rose, 2001). In een studie van de OECD (Clark, 1998) afgenomen bij werknemers in OECD landen, komen zes samenvattende variabelen naar voren die samen bijdragen tot job tevredenheid: loon, werkuren, toekomstperspectief in de zin van promoties en werkzekerheid, lastigheids- en moeilijkheidsgraad van de job, job inhoud waaronder interesse, prestige en onafhankelijkheid, en als laatste interpersoonlijke relaties met collega‟s en het management. Wright et al. (2004) vinden daarentegen dat participatie, belang van het werk, specifiek karakter van het werk, feedback en steun bij carrière ontwikkeling tot de belangrijkste factoren voor job tevredenheid behoren. 2.3.3 Meten van job tevredenheid Er is een grote variëteit in meetinstrumenten om job tevredenheid na te gaan. Geen enkele kan beschouwd worden als de best practice en de resultaten uit empirisch onderzoek zijn vaak een functie van het gebruikte meetinstrument. Het is daarom van belang een geschikt instrument te selecteren voor de specifieke beroepsgroep met het oog op de gewenste informatie en vergelijkbaarheid. Hieronder maken we het onderscheid tussen globale metingen en facet meningen enerzijds, en multi-item schalen en single-item schalen anderzijds. 20 2.3.3.1 Globale versus facet metingen Fields (2002) onderscheidt drie methodes om job tevredenheid te meten: de globale meting, facet meting en een combinatie van de vorige twee. De globale methode bevat vragen of items die direct peilen naar de algemene gevoelens die een persoon heeft ten aanzien van zijn job als geheel. Dit vergemakkelijkt vergelijking tussen scores van individuen. Een voorbeeld van zo‟n meting is de Overall Job Satisfaction Scale (OJS: Cammann et al., 1983). Facet metingen daarentegen categoriseren het concept van job tevredenheid in meerdere indicatoren bijvoorbeeld salaris en job zekerheid, en zijn dus als het ware een composiet van meerdere globale metingen. Gezien de complexiteit van job tevredenheid, is het beter om het als een verzameling van meerdere facetten te beschouwen (Dipboye, et al., 1994). Op die manier wordt een meer betrouwbare en adequate meting bekomen, aangezien de globale methode voorbijgaat aan belangrijke informatie die men kan terugvinden in de verschillende facetten van job tevredenheid (Rose, 2001). Zo kan men ook deze aspecten van een job onderscheiden waar tevredenheid laag is en er dus verbetering noodzakelijk is (Russell et al., 2004). De mogelijkheden op verbetering ontdekken is in het kader van deze Masterproef van groot belang en daarom prefereren we een facet meting. Tot de facet methodes behoren onder andere de JDI, IOR en MSQ (zie 2.3.3.3). Er zijn ook onderzoekers die een combinatie van globale en facet metingen bepleiten om zo de voordelen van beide methodes te combineren (Wright et al., 1992). Er kan dan zowel gebruik worden gemaakt van accurate metingen voor iedere subdimensie en vergelijking tussen individuen. 2.3.3.2 Single-item schalen versus multi-item schalen Er is geen optimale of standaard set van vragen om job tevredenheid na te gaan, maar multi-item schalen genieten over het algemeen de voorkeur boven single-item schalen (Yeoh, 2007). Een multi-item schaal meet een construct op enkele verschillende manieren, meestal met enkele gelijkaardige vragen. Een single-item schaal gebruikt enkel één item en dus 1 vraag om het construct te meten. Deze methode werd gebruikt in de studie van Wanous et al. (1997) met de vraag: "All in all, how satisfied are you with your job?" bij het meten van job tevredenheid. 21 De betrouwbaarheid van single-item schalen wordt echter in vraag gesteld, omdat de potentiële meetfouten stijgen met een dalend aantal items of vragen in de meetschaal (Nunnally et al., 1994). Vooral wanneer men een complex en/of dubbelzinnig construct zoals job tevredenheid wil meten, zijn single-item vragen niet verkieslijk. Wanneer men echter job tevredenheid gaat onderverdelen in verschillende dimensies zoals in de voorgaande facet methode, kan de single-item schaal gehanteerd worden om iedere simpelere en expliciete facet van job tevredenheid te evalueren (Wanous et al., 2001). Niettemin geniet een multi-item schaal, ook om de verschillende facetten van job tevredenheid apart te meten, nog altijd de voorkeur. 2.3.3.3 Vragenlijsten Hoewel er geen standaardisatie is onder de verschillende schalen gebruikt in het onderzoek naar job tevredenheid, zijn de Job Descriptive Index (JDI), de Job Diagnostic Survey (JDS), de Minnesota Satisfaction Questionnaire (MSQ) en de Index of Organizational Reactions (IOR) toch het vermelden waard. De MSQ evalueert de mate waarin de job aan enkele fundamentele noden voldoet, de JDS evalueert de mate waarin de job voldoende verantwoordelijkheid inhoudt en of er genoeg belang aan de taken wordt gehecht. De IOR vraagt de respondenten om enkele job kenmerken te evalueren en deelt deze dan in acht categorieën in. De JDI als laatste peilt naar de af- of aanwezigheid van 72 eigenschappen die elk onder te brengen zijn in één van de vijf volgende aspecten van job tevredenheid: het werk zelf, supervisie, collega‟s, het loon en aspecten gerelateerd aan promoties. De JDI maakt met andere woorden gebruik van zowel de facet metingen als multi-item schalen. Deze vier vragenlijsten samen nemen echter slechts een kleine meerderheid van het gepubliceerde werk over job tevredenheid voor hun rekening. (Judge et al., 2009) Ze maken allen gebruik van de multi-item of facet methode, maar verschillen in het aantal facetten dat gebruikt wordt. JDI blijkt de meest toegepaste meetmethode in recent onderzoek te zijn. (Cranny et al., 1992; Ramayah et al., 2001). In deze studie verkiezen we dan ook om gebruik te maken van de JDI. Deze meet alle aspecten voldoende gedetailleerd en geeft zodoende een betrouwbaar en volledig beeld van job tevredenheid. Het wordt zowel in de private als publieke sector gebruikt, als 22 research tool of als indicator (Ramayah et al., 2001). De constructvaliditeit van de JDI is ook al aangetoond (Ramayah et al., 2001). De JDI werd officieel in 1969 geïntroduceerd door Smith, Kendall en Hulin en werd regelmatig geüpdatet met behulp van de JDI Research Group aan de Bowling Green State University. De meest recente versie is deze van 2009, die dan ook de basis vormt voor de vragenlijst in dit onderzoek.De vragenlijst zal uiteraard aangepast worden aan de eigenschappen van interne auditors. Zo vonden we hierboven dat vooral de job inhoud de hoofdfactor is bij het meten van job tob tevredenheid. Dit kunnen we controleren door in de belangrijkheid die aan ieder van de vijf indicatoren wordt gehecht na te gaan. Hiermee wordt ook beantwoord aan een kritiek op de JDI, namelijk dat men moet inzien dat sommige deelaspecten van job tevredenheid meer aandacht verdienen dan andere (D‟Addio et al., 2003). Ik zal ook in het algemeen gaan peilen naar de job tevredenheid met gebruik van een globale meting. 2.3.4 Job tevredenheid in de publieke sector Rekening houdend met een stijgende turnover binnen de publieke sector (Nonprofit HR Solutions 2009; Selden et al., 2000), is het van belang om te onderzoeken welke job attributen het meest bijdragen tot job tevredenheid in de publieke sector. Deze studies behandelen echter alleen maar de USA, dus dit mogen we niet zomaar veralgemenen naar België. In ieder geval kan job tevredenheid een invloed uitoefenen op de beslissing van een werknemer om te blijven of vertrekken en dus de turnover. Vroeger werd aangenomen dat een werknemer bij de overheid een zekere voldoening krijgt uit het bijdragen tot het publiek welzijn en dit zou een lager loon in vergelijking met de private sector compenseren. Werknemers in de publieke sector zouden dus meer gemotiveerd worden door de job zelf dan door financiële overwegingen. Daarom heeft voor deze werknemers de factor job inhoud uit de studie van Clark (1998) een veel grotere invloed op job tevredenheid dan loon. Voor hen zal een goede fit tussen scholing en job dan ook zeer belangrijk zijn (Lee et al., 2011). Uit een studie uit 2013 in België (SD Worx, 2013) bleek dat de grootste troef van de publieke sector ten opzichte van de private sector, job zekerheid is. Werknemers bij de overheid zijn ook trotser op hun job en zeer tevreden met de autonomie bij het 23 uitoefenen van hun job. Anderzijds is er een gebrek aan doorgroeimogelijkheden en is de reputatie van overheidsbedrijven voor verbetering vatbaar. Ook vinden ze dat ze te weinig inbreng hebben in het beleid, door de rigide top-down organisatie bij de overheid. Hieruit blijkt inderdaad dat waarschijnlijk de job inhoud met als onderdelen interesse, prestige en onafhankelijkheid, en het toekomstperspectief met als onderdelen promoties en werkzekerheid een belangrijk rol zullen spelen in het bepalen van de job tevredenheid in de publieke sector. 24 Hoofdstuk 3 – Onderzoeksdesign In wat volgt bespreek ik eerst de onderzoekspopulatie en de opstelling van de vragenlijst. Hieronder valt ook de verzameling van de dataset. Vervolgens wordt uitgelegd hoe we de resultaten verwerkt werden. 3.1 Onderzoekspopulatie Deze enquête heeft als doel om de job tevredenheid bij interne auditors in de Belgische publieke sector na te gaan. Een lijst van personen die tot deze doelgroep behoren is er niet beschikbaar, dus deed ik beroep op IIABEL. Zij zijn de Belgische afdeling van IIA, een organisatie van en voor interne auditors die al eerder werd besproken, en beschikken over een voldoende grote lijst van interne auditors in de publieke sector, met de contactgegevens van hun leden. Ik contacteerde hen met de vraag of ze mijn oproep zouden willen doorsturen naar al hun leden die in de publieke sector actief zijn. Dit komt neer op 411 interne auditors. Het feit dat de respondenten allen lid zijn van IIABEL betekent een beperking voor deze studie, maar het was anderzijds een eenvoudige en doeltreffende manier om de juiste doelgroep te contacteren. IIABEL verleende hun medewerking en ging akkoord om zowel een eerste als een herinneringsemail door te sturen, als een oproep in hun nieuwsbrief te plaatsen. De email werd in het Frans en het Nederlands geschreven om beide kanten van de taalgrens te kunnen bereiken. 3.2 Opstelling van de vragenlijst In de email werd er een link naar een online enquête bijgevoegd, die de respondenten slechts één keer konden invullen. Ik maakte gebruik van Qualtrix, een online tool voor het maken van vragenlijsten. De vragenlijst in het Nederlands kan de lezer volledig nakijken in bijlage 3. De vragenlijst werd gebaseerd op de vragen en indeling van de Job Descriptive Index (JDI) en de respondent had de mogelijkheid om de vragenlijst in het Frans en het Nederlands af te leggen. De JDI werd als basis genomen omdat hij algemeen aanvaard wordt als de standaard voor het onderzoeken van job tevredenheid (Cranny et al., 1992; Ramayah et al., 2001). 25 De JDI maakt zowel gebruik van de facet methode, in de zin dat job tevredenheid in vijf facetten wordt onderverdeeld, als multi-item schalen, door ieder facet te meten gebruik makende van meerder items. Zowel de facet meting als de multi-item schaal worden in de literatuur geprefereerd boven hun alternatieven, zijnde de globale meting en de single-item schaal (Yeoh, 2007; Dipboye, et al., 1994). In het geval van een complex concept zoals job tevredenheid is dit zeker het geval. Om ook een algemeen oordeel te kunnen vellen over de absolute waarde van job tevredenheid, voegden we ook nog een globale meting van job tevredenheid toe. Deze werd ook gemeten met een multi-tem schaal. Job tevredenheid in het algemeen en zijn vijf facetten of dimensies worden in de JDI dus gemeten met multi-item schalen. De vijf facetten zijn collega‟s op het werk, het werk zelf, het loon, de supervisie en de mogelijkheden op promotie. Zo komen zowel de intrinsieke als de extrinsieke dimensies van job tevredenheid aan bod (Rose, 2001).Iedere facet bestaat uit een aantal items of statements die samen het concept meten. De vijf concepten bestaan uit respectievelijk 18, 18, 9, 18 en 9 items. Oorspronkelijk waren er 18 items die algemene tevredenheid meten, maar één ervan werd weggelaten om de respondenten omdat deze mogelijk aanstoot kon geven. De begrippen en de items zelf werden vanuit het Engels naar het Frans en Nederlands vertaald. Telkens werd voor ieder item gevraagd of de respondent hiermee instemt, niet instemt of geen mening heeft. De mogelijke antwoordopties hiervoor zijn dus „ja‟, „nee‟ en „?‟. Dit werd op dezelfde manier voorgesteld als in de JDI. De JDI heeft specifieke methodes bedoeld voor analyse, waarvan de rechten echter toebehoren aan de Bowling Green State University. Om die reden had ik geen toegang tot hun specifieke evaluatie procedures maar enkel tot hun vragenlijst. Om de resultaten zelf op een zinvolle manier te interpreteren en ze op hetzelfde moment wat meer af te stemmen op de doelgroep, voegden we enkele elementen toe aan de vragenlijst. De JDI gaat namelijk naast de algemene tevredenheid enkel peilen naar de tevredenheid van de werknemers met de vijf voorgestelde dimensies. Gegeven het eerder exploratieve karakter van dit onderzoek lijkt het mij minder belangrijk om een absolute waarde aan de tevredenheid te geven, maar eerder te onderzoeken op welke vlakken er verbetering mogelijk is. Daarom koppelde ik tevredenheid aan belangrijkheid, zoals ook al werd voorgesteld door Ramayah et al. (2001). Voor collega‟s, het werk zelf, loon, supervisie en promotie moest er door de 26 respondenten in de vragenlijst een score op 100 gegeven worden. Die score geeft dan aan hoe belangrijk zij dat bepaald concept vinden. Gezien deze vragenlijst gericht is aan werknemers uit de publieke sector, ging ik ook naar de belangrijkheid die zij aan job zekerheid hechten na. Het is immers zo dat job zekerheid in de publieke sector heel wat groter is dan in de private sector en het is interessant om na te gaan of werknemers dit als belangrijk ervaren (SD Worx, 2013). Er werd niet gepeild naar de tevredenheid over hun job zekerheid omdat we de JDI en zijn vijf facetten op zich zo weinig mogelijk willen veranderen en het selecteren van de items complex onderzoek met zich meebrengt. Naast het meten van de items en de belangrijkheid , peilde ik natuurlijk ook naar de identiteit van de respondent zelf. Zo werd eerst het geslacht en het diploma van de respondent bepaald. De respondent had 3 keuzes om zijn diploma aan te geven: universitair/hoger onderwijs van het lange type, hoger onderwijs van het korte type en middelbaar. Daarna vroeg ik de respondent naar de organisatie waarin hij actief is. De opties hiervoor geven grofweg de indeling van de publieke sector in België weer: Federale overheid, Vlaamse overheid, Waals gewest, Franse gemeenschap, Brussels Hoofdstedelijk gewest en andere. De optie „andere‟ laat de respondent ook toe om te specificeren in welke organisatie hij dan wel actief is. Zo kunnen eventueel in een latere fase nog waarnemingen samengenomen worden. Vervolgens vroeg ik de respondent naar zijn ervaring, zowel als interne auditor als in de publieke sector. De respondent kan het aantal jaar ervaring dat hij/zij reeds had opgedaan voor beide opties invullen. Na het vragen naar de job titel eindigt de reeks inleidende vragen met het polsen naar de ambitie van de interne auditor. Hij/zij kan aangeven dat hij zijn job ziet als een manier om ervaring op te doen om later ergens anders aan de slag te gaan enerzijds en anderzijds dat hij carrière wil maken binnen dit vakgebied, i.e. als interne auditor. Hij/zij kan er ook voor kiezen om geen van beide te kiezen. 3.3 Verwerking van de resultaten Hierboven werd een overzicht gegeven van alle gegevens die ik verzamelde over de respondenten. Nu toon ik aan hoe ik deze gegevens verwerkt heb. De vragenlijst werd zo ontworpen dat geen enkele vraag overgeslaan kon worden. Daarnaast werden antwoorden die telkens dezelfde, meestal middelste, optie aanduidden uit 27 lijst verwijderd. Op die manier analyseren we enkel resultaten van respondenten die de vragenlijst volledig en ter goeder trouw hebben ingevuld. De score voor de algemene tevredenheid en de vijf facetten werd berekend door alle items van dat concept die positief werden beantwoord op te tellen. Daarna werd gedeeld door het aantal items voor dat bepaald concept om de tevredenheid in een percentage uit te drukken. Dit percentage geeft dus weer op hoeveel procent van de items positief werd geantwoord. Een positief antwoord houdt in dat er nee werd geantwoord op een item met een negatieve bijklank, bijvoorbeeld „slecht‟ en ja werd geantwoord op een item met een positieve bijklank zoals „tof‟. Hoewel deze connotatie voor de meeste items voor de hand ligt, heb ik dit gecontroleerd en overeengestemd met de connotaties die gegeven werden in de JDI. Het statistisch analyseren van de resultaten gebeurde via SPSS. We geven eerst de resultaten descriptief weer en daarna gebruiken we onder andere t-testen en anova om het verschil tussen groepen onderling na te gaan. De belangrijkste testen zijn deze waarin de tevredenheid over een bepaalde dimensie vergeleken wordt met de belangrijkheid die de respondent eraan hecht. In het vervolg van deze Masterproef zal ik dit verschil tussen tevredenheid en belangrijkheid aanduiden als „gap‟. De resultaten staan uitgeschreven in het volgende hoofdstuk. 28 Hoofdstuk 4 – Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk wordt eerst de dataset voorgesteld. Daarna bespreek ik de resultaten wat de algemene graad van tevredenheid betreft. Ik ga ook na of deze verschilt naargelang categorie. Vervolgens neem ik de vijf facetten van job tevredenheid, volgens de JDI, onder de loep. Vooraf moet wel de cronbach‟s alpha berekend worden. Ik vergelijk de mate van tevredenheid en belangrijkheid onderling. Daarnaast controleer ik de significantie van deze gaps en ga opnieuw na of deze verschillen naargelang categorie. Dit hoofdstuk eindigt met een discussie en interpretatie van de gevonden resultaten. 4.1 Beschrijving dataset De vragenlijst werd 68 maal volledig ingevuld door respondenten die tot de gepaste doelgroep behoren. Volledig ingevuld betekent dat alle vragen tot het einde werden ingevuld zonder het overlaten van bepaalde onderdelen. Zoals hierboven al werd aangegeven, zijn er 411 interne auditors in de publieke sector lid van IIABEL. Dit komt neer op een responsgraad van 16,55%. Gebruik makende van de identificatie vragen die onder 3.2 werden opgesomd, deel ik onze respondenten in naargelang variabele. Eerst keek ik naar het geslacht van de respondenten. Twee derde zijn mannen, de rest zijn vanzelfsprekend vrouwen. In aantal betekent dit 45 mannen en 23 vrouwen. Bij het peilen naar het diploma van de interne auditors, zien we dat het merendeel (89.7%) over een universitair diploma beschikt of hoger onderwijs van het lange type volgde. 7.40% volgde hoger onderwijs van het korte type en 2.90% beschikt enkel over een middelbaar diploma. Dit komt neer op respectievelijk 61, 5 en 2 respondenten. Wanneer de opdeling naar de organisatie waarin de interne auditors actief zijn gemaakt wordt, vinden we dat met 29 de meeste respondenten in de Federale overheid actief zijn (42.60%), gevolgd door 18 in de groep „Andere‟ (26.50%), 11 in de Vlaamse overheid (16.20%) en 8 in het Waals gewest (11.80%). In de groep „andere‟ vinden we onder andere respondenten terug die aangeven bij een Europese instelling of bij een lokale overheid te werken. Deze groep is echter te heterogeen om 29 op te splitsen. Bij de Franse gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk gewest vinden we telkens 1 respondent terug. Verder onderzocht ik hoe de interne auditors hun toekomst zagen binnen hun vakgebied. We bemerken dat 32 respondenten (47.10%) als interne auditor actief willen blijven om in deze functie carrière te maken. 20 respondenten (29.40%) geven aan dat ze hun job zien als een manier om ervaring op te doen met als doel later ergens anders aan de slag te gaan. De overige 16 respondenten (23.50%) maken geen keuze tussen beide opties. TABEL 1: OVERZICHT RESPONDENTEN NAAR CATEGORIE Aantal respondenten Absoluut TOTAAL Geslacht Organisatie Diploma 68 100% Man 45 66,20% Vrouw 23 33,80% Federale overheid 29 42,60% Vlaamse overheid 11 16,20% Waals gewest 8 11,80% Franse gemeenschap 1 1,50% Brussels Hoofdstedelijk gewest 1 1,50% Andere 18 26,50% Universitair/Hoger onderwijs van het lange type 61 89,70% 5 7,40% 2 2,90% 20 29,40% Ik wil carrière maken binnen dit vakgebied 32 47,10% Geen van beide 16 23,50% Hoger onderwijs van het korte type Middelbaar Ik wil ervaring opdoen om later ergens anders aan de slag te gaan Ambitie Relatief Bron: eigen verwerking 30 Als laatste peilde ik ook naar de ervaring van de respondenten, zowel als interne auditor als in de publieke sector. We vinden dat ze gemiddeld 16.01 jaar ervaring hebben in de publieke sector. Er is hier echter wel een grote variatie in, gezien de standaarddeviatie van 11.21 jaar. Daarnaast vinden we een gemiddelde ervaring van 7.14 jaar als interne auditor. Ook hier is er grote variatie in de getallen met een standaarddeviatie van 5.75 jaar. TABEL 2: BESCHRIJVENDE RESULTATEN VOOR HET AANTAL JAAR ERVARING Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie Het aantal jaar ervaring in de publieke sector 0 36 16,01 11,21 Het aantal jaar ervaring als interne auditor 0 29 7,14 5,75 Bron: eigen verwerking 4.2 Algemene graad van tevredenheid Er werd gemiddeld 11.81 keer positief op een item geantwoord. Een positief antwoord houdt in dat op een item met een negatieve bijklank, bijvoorbeeld „slecht‟ nee werd gekozen en voor een item met een positieve bijklank zoals „tof‟ ja. 11,81 keer voor 17 items komt neer op 69,46%. De standaarddeviatie is behoorlijk hoog, namelijk 20,86%. Deze waarden kunt u wat verder terugvinden in tabel 5. Er zit met andere woorden heel wat variatie in de algemene graad van tevredenheid onder de respondenten. Ik onderzoek dan ook of deze verschillen beïnvloed worden door de categorie waartoe de respondenten behoren. De categorieën zijn deze die hierboven werden beschreven in tabel 1 en tabel 2, namelijk geslacht, diploma, organisatie, ambitie en ervaring. Bij het peilen naar verschillen tussen de twee geslachten maak ik gebruik van een onafhankelijke ttest. Wat de variabele diploma betreft, lieten ik de optie „middelbaar‟ achterwege, gegeven het lage aantal respondenten voor deze optie. Dat betekent dus dat ik slechts de eerste twee categorieën met elkaar vergelijk en dus gebruik maak van een onafhankelijke t-test in plaats van anova. Voor de organisatie waarin de interne auditor actief is, houd ik geen rekening met de Franse gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk gewest, opnieuw door het lage aantal waarnemingen in deze categorieën. In dit geval en ook voor ambitie gebruik ik anova. Wat de ervaring in de 31 publieke sector en als interne auditor betreft, hebben we te maken met een ratio meetniveau. Vandaar dat ik de Pearson correlatie gebruik om de relatie met algemene tevredenheid na te gaan. TABEL 3: ALGEMENE TEVREDENHEID NAAR CATEGORIE + TESTEN ONDERLING VERSCHIL Categorieën Algemene Standaard- Aantal tevredenheid afwijking waarneming en Totaal Geslacht Organisatie Diploma Ambitie 69,46% 20,86% 68 Man 71,90% 19,02% 45 Vrouw 64,71% 20,86% 23 Federale overheid 71,60% 23,22% 29 Vlaamse overheid 63,10% 16,45% 11 Waals gewest 76,47% 16,64% 8 Andere 67,97% 21,94% 18 Universitair/Hoger onderwijs van het lange type 70,88% 19,58% 61 Hoger onderwijs van het korte type 49,41% 30,17% 5 Ik wil ervaring opdoen om later ergens anders aan de slag te gaan 68,82% 25,25% 20 Ik wil carrière maken binnen dit vakgebied 73,71% 16,57% 32 Geen van beide 61,76% 21,59% 16 Verschil tussen categorieën Geslacht (onafhankelijke t-test) Diploma (onafhankelijke t-test) Organisatie (anova) Ambitie (anova) Bron: eigen verwerking Gemiddeld verschil 7,19 21,47 / / Teststatistiek P-waarde 1,353 2,262 0,549 1,806 (T) (T) (F) (F) 0,181 0,027 0,738 0,173 32 De resultaten van deze testen staan in tabel 3 en tabel 4. In tabel 3 merken we op dat het verschil in algemene tevredenheid tussen mannen en vrouwen onderling 7,19% bedraagt met respectievelijk 71,90% en 64,71%. Mannelijke interne auditors zouden dus iets meer tevreden zijn met hun job dan hun vrouwelijke collega‟s, ware het niet dat dit verschil niet significant is (p-waarde 0,181). We vinden wel een significant verschil wanneer we opsplitsen naar diploma. We vinden dat interne auditors met een universitair diploma of een diploma hoger onderwijs van het lange type een hogere algemene job tevredenheid hebben dan interne auditors met een diploma hoger onderwijs van het korte type. Het gemiddelde verschil is 21,47% en is significant op 5% met een p-waarde van 0,027. Verder geeft anova aan dat er geen verschil is tussen groepen wat de organisatie en de ambitie betreft, met p-waarden van respectievelijk 0,738 en 0,173. Vandaar dat een post hoc analyse hier overbodig is. We vinden wel aanwijzingen dat interne auditors in het Waals gewest (76,47%) meer tevreden zijn met hun job in het algemeen dan hun collega‟s in de Federale overheid (71,60%) en vooral in vergelijking met de interne auditors in de Vlaamse overheid (63,10%). TABEL 4: CORRELATIE ALGEMENE TEVREDENHEID MET ERVARING Aantal jaar ervaring in de Aantal jaar ervaring als interne publieke sector auditor CorrelatieP-waarde Correlatiecoëfficiënt P-waarde coëfficiënt Algemene job 0,133 0,280 -0,046 0,707 tevredenheid Bron: eigen verwerking In tabel 4 testte ik de correlatie van de algemene tevredenheid met het aantal jaar ervaring in de publieke sector enerzijds en de ervaring als interne auditor anderzijds. We zien dat de ervaring in de publieke sector een positieve invloed heeft van 0,133 op de graad van algemene job tevredenheid. Voor de ervaring als interne auditor vinden we een negatieve correlatie van -0,046. De 2 coëfficiënten zijn echter beide niet significant met p-waarden van 0,280 en 0,707. We vinden dus geen significante relatie tussen het aantal jaar ervaring en de algemene job tevredenheid. 33 4.3 Vijf facetten van job tevredenheid Voor ik een indicatie kan geven van de algemene tevredenheidsgraad en de vijf dimensies die hierin gemaakt werden, moet ik zoals eerder gezegd nog de cronbach‟s alpha onderzoeken. Deze maat is bedoeld om na te gaan of de verschillende items inderdaad hetzelfde concept meten. We vinden bij ieder concept een cronbach‟s alpha van minstens 0.70 zodat er geen aanpassingen moeten gebeuren aan onze concepten. Met andere woorden, er moeten geen items samengenomen worden tot nieuwe concepten of items weggelaten worden. Het feit dat aanpassingen niet noodzakelijk zijn houdt geen verrassing in, gezien onze vragenlijst gebaseerd is op de veel gebruikte en geteste JDI. Meer specifiek constateren we een cronbach‟s alpha van 0.84 voor het facet collega‟s, 0.86 voor werk, 0.75 voor loon, 0.91 voor supervisie en 0.86 voor promotie. Bij de schaal van algemene tevredenheid is de cronbach‟s alpha tot slot 0.84. Ook de totaalscore op ieder van de vijf facetten van job tevredenheid werd herrekend naar een percentage om vergelijking met de belangrijkheid mogelijk te maken. De scores samen met de standaarddeviaties en de waarden voor de cronbach‟s alpha staan in tabel 5. We vinden voor het facet collega‟s een tevredenheidspercentage van 65.52%, voor werk 66.10%, voor loon 72.06% en voor supervisie 60.13%. Het meest opvallende resultaat is dit voor promotie met een percentage van slechts 11.93%. Daarnaast is het ook nog van belang om een gap analyse uit te voeren. Hierin worden de tevredenheidspercentages vergeleken met de gemiddelde percentages die het belang van een bepaald concept aantoont voor de respondent. Deze laatste zijn als volgt: 76.51% voor collega‟s, 76.91% voor werk, 70.93% voor loon, 57.10% voor supervisie en 53.74% voor promotie. Net als bij de waarde voor algemene job tevredenheid, zien we ook hier dat de standaardeviatie zeer hoog ligt. Er is dus zowel bij de tevredenheid als de belangrijkheid grote variatie in de antwoorden. Ik peilde ook nog naar de belangrijkheid die gehecht wordt aan de job zekerheid, dit leverde een waarde op van 72.59%. Deze waarde is dus groter dan die voor verloning, supervisie en promotie, wat aanduidt dat interne auditors dit toch belangrijk vinden, hoewel het niet in de JDI is opgenomen. 34 TABEL 5: RESULTATEN GEMIDDELDE TEVREDENHEID EN BELANGRIJKHEID + CRONBACH‟S ALPHA Dimensies Algemene tevredenheid Collega‟s op het werk Het werk zelf Verloning Supervisie Mogelijkheden op promotie Job zekerheid Cronbach‟s alpha Gemiddelde belangrijkheid Standaarddeviatie belangrijkheid Gemiddelde tevredenheid Standaarddeviatie tevredenheid 0.84 / / 69,46% 20,86% 0.84 76,51% 15,48% 65,52% 22,44% 0.89 0.75 0.91 76,91% 70,93% 57,10% 19,64% 14,92% 23,39% 66,0948 72,06% 60,13% 22,53% 22,99% 26,99% 0.86 / 53,74% 72,59% 25,75% 22,03% 11,92% / 20,07% / Bron: eigen verwerking We constateerden reeds dat de collega‟s en het werk zelf de belangrijkste en promotie en supervisie de minst belangrijke concepten zijn van algemene job tevredenheid volgens de respondenten. Als deze facetten statistisch met elkaar vergeleken worden, vinden we dat de belangrijkheid die aan supervisie en promotie wordt gehecht significant kleiner is dan de belangrijkheid van de resterende facetten (telkens met een p-waarde van 0.000). Verder worden het werk op uw huidige job en de collega‟s ook significant belangrijker ingeschat dan de verloning (p-waarde van 0.048 en 0.033). We kunnen dus stellen dat er geen significant verschil is tussen de belangrijkheid van collega‟s, het werk zelf en job zekerheid onderling. Deze waarden staan opgesomd in bijlage 2 (tabel 2.A). Gegeven de opvallend lage tevredenheid over de mogelijkheden op promotie (11.93%), is het niet verwonderlijk dat deze significant kleiner is dan de tevredenheid over de andere facetten, telkens met een p-waarde van 0.000. We bemerken ook dat de respondenten significant meer tevreden zijn over hun loon dan over de supervisie. Deze testen staan in bijlage 2 (tabel 2.B). 4.4 Gap analyse Het is interessant om een soort gap analyse uit te voeren voor iedere dimensie van job tevredenheid, waarbij de tevredenheid over een concept vergeleken wordt met de belangrijkheid die eraan gehecht wordt. Als deze gap significant negatief is, kunnen we stellen dat er zich een mogelijkheid tot verbetering voordoet. Bij een hoge 35 tevredenheid en even grote of lagere belangrijkheid, is er weinig ruimte voor verbetering. Deze studie heeft als belangrijkste doel een idee te geven van de tevredenheidsgraad van interne auditors en te onderzoeken op welke vlakken en voor welke doelgroepen er verbetering mogelijk is. Het analyseren van deze gaps, zowel qua grootte als qua variatie over de verschillende categorieën, vormt daarom als het ware de basis van deze thesis. In Tabel 6 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde grootte en significantie van de vijf gaps. Dit werd gedaan met een gepaarde t-test die voor iedere dimensie tevredenheid en belangrijkheid met elkaar vergelijkt. Wat het werk en de collega‟s betreft vinden we een gelijkaardige negatieve gap van gemiddeld respectievelijk 10.99% en -10.82%. Deze gaps zijn significant met p-waardes van 0.001 en 0.000. De gap voor mogelijkheden op promotie is zeer sterk negatief met een gemiddelde waarde van -41.81% en een p-waarde van 0.000. Voor het loon en de supervisie komen we uit bij een positieve gap van 1.13% en 3.03%, maar deze zijn niet significant met p-waardes van 0.734 en 0.442. We concluderen hieruit dat de grootste mogelijkheden op verbetering op de vlakken van promotie, collega‟s en werk ligt. Hier is de tevredenheid namelijk significant kleiner dan de belangrijkheid. TABEL 6: OVERZICHT VAN DE GAPS VOOR DE GEHELE STEEKPROEF Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -10,99% 25,59% -3,542 0,001 Werk -10,82% 22,96% -3,884 0,000 Verloning 1,13% 27,34% 0,342 0,734 Supervisie 3,03% 32,27% 0.774 0,442 -41,81% 31,60% -10,909 0,000 Promotie Bron: eigen verwerking Verder onderzoek ik wat de invloed van variabelen zoals geslacht, ervaring en organisatie is op de verschillende gaps. Eerst voer ik de gap analyse uit op iedere relevante categorie met genoeg waarden. Ik selecteer bijvoorbeeld alleen de mannelijke respondenten. Ik vergelijk dan met de algemene bevindingen en zie op welke vlakken significante gaps verdwijnen en bijkomen. De resultaten worden beschreven en de tabellen waarop ze gebaseerd zijn vindt u in de bijlage terug. Daarna controleer ik of er significante verschillen zijn tussen de deelgroepen zelf. Hierbij maak ik gebruik van Anova als er meer dan 2 groepen zijn en een 36 onafhankelijke t-test als er 2 groepen zijn. Als de p-waarde in het geval van anova significant is, gebruiken we de Tukey HSD test als post hoc analyse, omdat deze het meest geschikt is wanneer alle paren gemiddeldes met elkaar worden vergeleken (Stevens, 1999). Vooraf test ik telkens eerst de homogeniteit van de varianties. Als deze niet gegarandeerd kan worden, corrigeer ik dit door de Tamhane test te gebruiken als post hoc test in plaats van Tukey HSD. Ik analyseer de veranderingen in de gaps die optreden wanneer we achtereenvolgens het geslacht, de organisatie, diploma en ambitie beschouwen. Wat het geslacht betreft, is er geen verschil met de algemene bevindingen. In bijlage 3 vindt u de waarden terug voor de grootte en significantie van de gaps. Zowel voor mannen als voor vrouwen is er een significant negatieve gap wat de promotie, de collega‟s en het werk aangaat. Dit was ook zo wanneer de gehele steekproef beschouwd werd. Voor de vrouwelijke respondenten zijn de gaps meestal negatiever dan deze van de mannelijke respondenten, maar deze vaststelling is niet significant. Gebruik makende van een onafhankelijke t-test zien we in tabel 7 namelijk dat er voor geen enkele dimensie een significant verschil is tussen beide geslachten. TABEL 7: ONAFHANKELIJKE T-TEST VOOR GAPS NAAR GESLACHT (man=1 & vrouw=2) Gap voor Gemiddeld verschil (1- 2) Teststatistiek P-waarde Collega‟s 1,94% 0,294 0,770 Werk 4,74% 0,804 0,424 Loon -8,58% -1,229 0,223 Supervisie 8,23% 0,994 0,324 Promotie 5,86% 0,721 0,473 Bron: eigen verwerking Wanneer we naar organisatie opdelen, kijken we in het bijzonder naar respondenten actief in de Federale en Vlaamse overheid en het Waalse gewest. Voor de Franse gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk gewest is er telkens maar 1 waarneming. Deze groepen laten we hier dan ook buiten beschouwing. Gebruik makende van bijlage 4 merken we op dat voor de Federale en Vlaamse overheid de negatieve gap voor werk verdwijnt. Bij respondenten in de Vlaamse overheid is er ook geen significant negatieve gap meer wat de collega‟s betreft, deze gap is zelfs licht positief geworden (0,40) maar niet significant verschillend van 0. Anderzijds zien we dat er bij het loon een significant positieve gap (12.96%%) verschijnt. Bij 37 respondenten uit het Waals gewest tot slot is het opvallend dat er bij ieder onderdeel een negatieve gap te zien is. Enkel bij het loon is deze niet significant, hoewel de gemiddelde waarde toch behoorlijk negatief is (-15.36%). Er komt met andere woorden nog een significant negatieve gap betreffende supervisie bij, naast deze betreffende werk, collega‟s en promotie die we ook in de gehele steekfproef vonden. Hoewel deze resultaten lijken aan te geven dat interne auditors in het Waals gewest er op ieder vlak slechter voorstaan dan deze uit de Vlaamse of Federale overheid, vinden we toch dat er bijna geen significante verschillen zijn wanneer we de gaps met elkaar vergelijken. De resultaten van de anova test staan in tabel 8. De pwaarde voor de anova is enkel voor de gap in supervisie significant. Daarom voeren we een post hoc analyse uit en zien dat respondenten uit het Waalse gewest een significant kleinere gap hebben dan respondenten die de optie „andere‟ hebben aangeduid. De groep „andere‟ is echter zoals eerder vermeld zeer heterogeen, dus is het moeilijk om aan deze bevinding een zinnige verklaring te geven. Voor collega‟s, werk, loon en promotie zijn er geen significante verschillen tussen de groepen. Echter was het interessant om voor de gap in verband met loon een post hoc analyse uit te voeren, gezien de anova een p-waarde opleverde die zo goed als significant is op 10%. We vinden dan dat de negatieve gap in het Waals gewest significant groter is dan deze in de Vlaamse overheid. Dit verschil is ook enkel significant op een significantieniveau van 10% (p-waarde 0.074). Gegeven de opvallend slechte resultaten van de interne auditors in het Waals gewest, voerden we nog een bijkomende anova uit met enkel de tevredenheid als onderzoeksobject. We stelden vast dat respondenten uit het Waals gewest significant minder tevreden waren over hun loon dan respondenten uit de Vlaamse en Federale overheid. TABEL 8: ANOVA VOOR GAPS NAAR ORGANISATIE + POST HOC ANALYSE Gap voor Teststatistiek P-waarde Collega‟s 0,93 0,432 Werk 1,26 0,296 Loon 2,17 0,101 Supervisie 3,04 0,035 Promotie 0,81 0,459 38 PostHoc analyse met Tukey voor GAP supervisie Organisatie 1 Organisatie 2 Federale overheid Vlaamse overheid Waals gewest Waals gewest P-waarde 12,58% 0,669 20,48% 0,364 -14,64% 0,409 7,91% 0,948 Andere -27,21% 0,116 Andere -35,12% 0,050 Andere Vlaamse overheid Gemiddeld verschil (1-2) Waals gewest PostHoc analyse met Tukey voor GAP loon Organisatie 1 Organisatie 2 Federale overheid Vlaamse overheid Waals gewest Waals gewest P-waarde -8,58% 0,760 19,74% 0,197 4,26% 0,939 Waals gewest 28,32% 0,074 Andere 12,84% 0,529 Andere Vlaamse overheid Gemiddeld verschil (1-2) Andere -15,48% 0, 457 Bron: eigen verwerking Wanneer de invloed van het diploma nagaan wordt, zien we in bijlage 5 dat voor de respondenten met een universitair diploma of een diploma hoger onderwijs van het lange type, dezelfde resultaten naar voren komen als voor de gehele steekproef op zich. Dit is weinig verwonderlijk gegeven het feit dat bijna 90% van de respondenten in deze categorie terechtkwamen. De respondenten met een diploma hoger onderwijs van het korte type daarentegen hebben niet langer een significant negatieve gap wat betreft collega‟s maar de andere gaps zijn gelijkaardig aan deze voor de gehele steekproef. Een bedenking hierbij is dat er we slechts vijf waarnemingen in deze categorie zien. Hetzelfde geldt voor respondenten met enkel een middelbaar diploma, waarvoor geen enkele gap nog significant verschilt van 0. Hiermee houden we echter geen rekening en voor de anova test laten we deze categorie dan ook buiten beschouwing. Ik vergelijk dan enkel de eerste twee categorieën en maak zodoende gebruik van een onafhankelijke t-test. De resultaten van deze test voor de verschillende gaps staan in tabel 9. Enkel wat werk betreft is er een significant verschil tussen de gaps van beide categorieën waarbij de 39 respondenten uit de eerste categorie significant beter scoren dan deze uit de tweede categorie. TABEL 9: ONAFHANKELIJKE T-TEST NAAR DIPLOMA (1= universitair/hoger onderwijs van het lange type & 2= hoger onderwijs van het korte type) Gap voor Gemiddeld verschil (1- 2) Teststatistiek P-waarde Collega‟s 0,29% 0,024 0,981 Werk 20,04% 1,907 0,061 Loon 15,18% 1,243 0,218 Supervisie 7,91% 0,521 0,604 Promotie 1,86% 0,124 0,902 Bron: eigen verwerking Verder ga ik na of de ambitie een invloed heeft op de gaps. We zien dat respondenten die aangeven carrière te willen maken als interne auditor gelijkaardige resultaten hebben als de gehele steekproef (bijlage 6). Er is met andere woorden ook een significant negatieve gap wat betreft promotie, werk en collega‟s. We stellen vast dat respondenten die aangeven als interne auditor actief te zijn om ervaring op te doen geen significant negatieve gap hebben wat betreft werk en collega‟s. Enkel de negatieve gap in verband voor promotie blijft aanwezig. We vinden echter in tabel 10 dat er geen verschillen tussen de groepen onderling zijn, zodat post hoc analyse overbodig is. TABEL 10: ANOVA VOOR GAPS NAAR AMBITIE Gap voor Teststatistiek P-waarde Collega‟s 0,769 0,468 Werk 0,394 0,676 Loon 0,118 0,889 Supervisie 1,222 0,301 Promotie 0,217 0,805 Bron: eigen verwerking Tot slot ga ik ook na of het aantal jaren ervaring in de publieke sector en als interne auditor een invloed heeft op de grootte en significantie van de gaps. Aangezien hier geen sprake is van een nominale schaal, maak ik gebruik van de Pearson correlatiecoëfficiënt om de invloed te achterhalen. We vinden enkel een significant positieve relatie, met p-waarde 0,037, tussen het aantal jaar ervaring in de publieke 40 sector en de gap voor supervisie, met een correlatiecoëfficiënt van 0.253. Dit lijkt voornamelijk het gevolg te zijn van de correlatie tussen de tevredenheid over supervisie en de ervaring in de publieke sector. Deze laatste heeft namelijk een significant correlatiecoëfficiënt van 0.278 met p-waarde 0.022. Hetzelfde geldt voor de correlatie tussen het aantal jaar dat de interne auditor al in die functie werkzaam is en de overige gaps. Ook hier vinden we geen significante correlatiecoëfficiënt, hetzij als het significantieniveau uitgebreid wordt naar 10%. Dan vinden we een negatieve invloed van het aantal jaar ervaring als interne auditor op de gap voor loon met een correlatiecoëfficiënt van -0.201, met een pwaarde van 0,100. TABEL 11: CORRELATIETEST TUSSEN GAPS EN Gap voor Aantal jaar ervaring in de publieke sector Correlatie P-waarde coëfficiënt Collega‟s 0,118 0,337 Werk 0,060 0,630 Loon 0,144 0,242 Tevredenheid loon nvt nvt Belangrijkheid loon Supervisie 0,253 0,037 Tevredenheid 0,278 0,022 supervisie Belangrijkheid -0,029 0,813 superivisie Promotie 0,019 0,879 Bron: eigen verwerking ERVARING Aantal jaar ervaring als interne auditor Correlatiecoëfficiënt P-waarde -0,026 -0,103 -0,201 0,834 0,402 0,100 -0,190 0,075 0,120 0,543 -0.113 0,360 nvt -0,036 nvt 0,773 41 4.5 Discussie Nu ik een overzicht heb gegeven van de resultaten, toets ik deze aan de verwachtingen die ik afleidde uit de literatuur. Hoewel er weinig gelijkaardige studies zoals deze zijn, kan ik de resultaten toch vergelijken met deze van de bestaande literatuur. We vinden een gemiddelde tevredenheidsgraad van 69,46% wat wil zeggen dat de respondenten gemiddeld 69.46% van de items positief beantwoorden. Dit cijfer zegt op zich niet veel, maar is toch behoorlijk wat groter dan de helft waardoor we wel al kunnen uitsluiten dat interne auditors in de Belgische publieke sector (sterk) ontevreden zijn. De mogelijke rolconflicten, de matige waardering (van Gils, 2012) en de groeiende en soms tegengestelde verwachtingen van zowel het management als de AC (Sarens et al., 2009; Roussy, 2013) lijken de job tevredenheid van de interne auditors dus niet sterk negatief te beïnvloeden. In dit geval kan het relatief analyseren van de resultaten meer informatie bevatten dan de absolute waardes. Daarom ging ik op zoek naar verschillen tussen groepen onderling. Opvallend is dat mannen gemiddeld beter lijken te scoren dan vrouwen, maar dit resultaat is niet significant. Ook halen respondenten uit het Waals gewest betere scores dan deze actief in de Federale overheid en vooral betere scores dan hun collega‟s die in de Vlaamse overheid actief zijn. Deze bevinding is echter opnieuw niet significant. We vinden wel dat interne auditors met een universitair diploma of diploma hoger onderwijs van het lange type significant beter scoren dan interne auditors met een diploma hoger onderwijs van het korte type. Een mogelijke reden kan zijn dat hun lagere diploma er voor zorgt dat men zich minder voelt dan de collega‟s of simpelweg dat men minder capaciteiten heeft en dit het werk lastiger maakt. Het is ook mogelijk dat door dit lagere diploma de match tussen scholing en job kleiner is. Lee et al. (2011) gaf aan dat deze match belangrijk is voor werknemers in de publieke sector. Verder berekende ik de gap voor ieder van de vijf dimensies (collega‟s, werk, loon, supervisie en promotie). We vonden voor de gehele steekproef significant negatieve gaps wat collega‟s, werk en promotie betreft. Voor deze concepten is er voor de gehele steekproef dus een negatieve misfit tussen tevredenheid en belangrijkheid. Vooral op het vlak van promotie is de negatieve gap zeer groot, namelijk -41,81%. Dit is vooral te danken aan de extreem lage gemiddelde tevredenheid over promotie 42 van 11,93%. Dit resultaat is zeer opvallend, rekening houdend met het feit dat de gemiddelde tevredenheid op alle andere vlakken minstens een score van 60% haalt. Deze bevinding is in volledig lijn met de studie van SD Worx (2013) die vindt dat werknemers in de publieke sector een sterk gebrek aan doorgroeimogelijkheden ervaren. Een kanttekening is wel dat mogelijkheden op promotie ook als minst belangrijk wordt ervaren door de interne auditors die de vragenlijst invulden. Wat de significant negatieve gap voor werk betreft, vinden we dat deze overal voorkomt behalve in een Federale of Vlaamse organisatie, of als de respondenten aangeven hun job te zien als een manier om ervaring op te doen. Gelijkaardig hieraan verdwijnt de significant negatieve gap op het vlak van collega‟s als het om respondenten uit een Vlaamse overheidsinstantie gaat of als de interne auditors hun job eerder zien als een manier om ervaring op te doen. Ook respondenten met een diploma hoger onderwijs van het korte type hebben geen negatieve gap wat collega‟s betreft. Verder merken we op dat de negatieve gap voor promotie overal terugkomt, met andere woorden voor iedere subcategorie. Waar we voor de steekproef op zich geen significante gap vonden voor supervisie en loon, zien we dat als respondenten uit het Waals gewest apart worden genomen zij een significant negatieve gap hebben voor supervisie. Wanneer we enkel respondenten uit Vlaamse organisaties in beschouwing nemen is er wel een significante gap voor loon en deze is positief. Het is daarenboven opvallend dat interne auditors uit het Waals gewest voor iedere dimensie van job tevredenheid een negatieve gap vertonen, die enkel voor het loon niet significant is. Sarens et al. (2009) alsook Carcello et al. (2002) achterhaalden dat interne auditors vinden dat ze in de praktijk niet genoeg interactie hebben met het AC. In deze context zou dit zich met enig voorbehoud vertalen in een negatieve gap voor supervisie, aangezien dit in lijn is met een hoge belangrijkheid en lage tevredenheid. We kunnen deze stelling echter niet volledig bevestigen, gezien onze resultaten aanduiden dat er enkel voor interne auditors uit het Waals gewest zo‟n negatieve gap is. Dit leidt ons ertoe te denken dat vooral in het Waals gewest de interne auditors ontevreden zijn over hun relatie met het AC en supervisie in het algemeen. De rode draad lijkt te zijn dat respondenten die in de Vlaamse overheid actief zijn en respondenten die aangeven hun job uit te oefenen als een manier om ervaring op te doen beter scoren dan de overige deelgroepen. Mogelijk zijn deze laatste minder streng omdat ze in hun achterhoofd houden dat hun situatie en job slechts tijdelijk 43 is omdat ze later toch ergens anders aan de slag willen. Dit is slechts één mogelijke hypothese. Interne auditors in het Waals gewest daarentegen scoren consistent slechter dan hun collega‟s in andere organisaties. Een opvallend resultaat, gegeven het feit dat dezelfde interne auditors in het Waals gewest de hoogste scores halen op algemene tevredenheid. Met andere woorden, hoewel ze aangeven in het algemeen relatief tevreden te zijn met hun job, geven respondenten actief in het Waals gewest aan op de vijf dimensies minder tevreden te zijn. We toonden daarenboven aan dat deze respondenten uit het Waals gewest significant minder tevreden zijn over hun loon dan respondenten uit de Vlaamse en Federale overheid. Dit is een bevinding die verder onderzoek verdient. Ondanks de duidelijke invloed die bepaalde groepen hebben op de significantie van de gaps, vinden we toch amper significante verschillen wat de gaps van de groepen onderling betreft. Zo stellen we enkel een significant verschil vast tussen respondenten actief in het Waals gewest en respondenten uit de groep „andere‟. Deze laatste scoren opvallend hoger op de gap voor supervisie. Door de heterogeniteit van de groep „andere‟ is dit resultaat echter moeilijk interpreteerbaar. Als het significantieniveau uitgebreid wordt naar 10%, constateren we dat interne auditors actief in de Vlaamse overheid significant hogere scores behalen op de gap voor loon dan deze uit het Waals gewest. Op 10% significantieniveau is er ook het een significant verschil tussen interne auditors met een universitair diploma of diploma hoger onderwijs van het lange type en deze met zo‟n diploma van het korte type. De eerste scoren hoger op de gap voor werk. Het kleine aantal waarnemingen in de tweede categorie zorgt er evenwel voor dat dit resultaat minder betrouwbaar is. Het geslacht lijkt geen invloed te hebben. Voor mannen en vrouwen vinden we dezelfde significante gaps als voor de steekproef in totaal. De gaps van de mannelijke respondenten zijn telkens groter dan deze van de vrouwelijke respondenten zoals ook de algemene score van tevredenheid hoger lag bij de mannen. Hier geldt echter opnieuw dat deze verschillen niet significant zijn. Verder werd ook de invloed van het aantal jaar ervaring nagegaan. We zien dat het aantal jaar dat de interne auditor reeds in de publieke sector werkt een significant positieve invloed heeft op de gap voor supervisie. Dit heeft vooral te maken met de ook significante relatie tussen de ervaring in de publieke sector en de tevredenheid over de supervisie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de interne auditor een 44 gezonde werkrelatie ontwikkelt brengt met de supervisors, waardoor de tevredenheid over hun functioneren stijgt. In dat geval verwachtten we ook een relatie tussen de ervaring als interne auditor met de gap voor tevredenheid, wat we echter niet vinden. Verder vonden we ook dat het gemiddeld aantal jaar ervaring in de publieke sector heel wat hoger ligt dan de ervaring in de functie van interne auditor. Dit kan aanduiden dat de interne auditor al actief was in de publieke sector voor hij/zij aan de slag ging als interne auditor, al dan niet binnen dezelfde organisatie. Deze conclusie komt ook naar voor in een enquête uit 2013 (“De huidige situatie van de interne audit functie binnen de Belgische overheden”) waaruit blijkt dat interne auditors in de Belgische publieke sector vaak intern gerekruteerd worden en geen IA-specifieke ervaring hebben. Dit strookt met Spanhove et al. (2010), volgens wie de typische interne auditor in de Belgische publieke sector vertrouwd is met het departement maar niet noodzakelijk IAspecifieke kennis heeft. Volgens dezelfde studie heeft de typische interne auditor ook een hoog opleidingsniveau, iets wat in deze Masterproef ook bevestigd kan worden. Bijna 90% van de respondenten heeft namelijk een universitair diploma of een diploma hoger onderwijs van het lange type. Een laatste interessant ontdekking vinden we bij het peilen naar de belangrijkheid van de vijf facetten van job tevredenheid en de bijkomende factor job zekerheid. Hoewel deze laaste factor niet in de JDI is opgenomen, gingen we toch zijn belang na aangezien we verwachtten dat job zekerheid in de publieke sector een rol speelt. Uit een studie van SD Worx (2013) bleek namelijk dat job zekerheid een belangrijke troef is voor de publieke sector ten opzichte van de private sector. Onze resultaten bevestigen dit, aangezien enkel de collega‟s op het werk en het werk zelf als belangrijker werden ervaren dan de job zekerheid. Dit verschil is daarenboven niet significant. Dit versterkt het idee dat de job zekerheid zeker een factor is die meespeelt in de keuze van de interne auditors om in de publieke sector te gaan of blijven werken. Het kan ook nuttig zijn om na te gaan of job zekerheid bij werknemers buiten de publieke sector een even grote plaats inneemt. Zoja, dan moet hier in de toekomst ook rekening mee gehouden worden wanneer we job tevredenheid onderzoeken. Daarnaast kunnen we ook de stelling van Clark (1998) bevestigen. Die meende dat het werk zelf voor werknemers in de publieke sector een grotere invloed zou hebben dan het loon. We vinden inderdaad dat de belangrijkheid die aan het werk gehecht wordt significant groter is dan deze aan het loon. 45 Aan deze resultaten zijn natuurlijk ook beperkingen verbonden. Ten eerste werd de enquête enkel ingevuld door interne auditors die lid zijn van IIABEL. Dit zorgt niet alleen voor een beperking wat betreft de grootte van de doelgroep, maar het is ook mogelijk dat deze interne auditors een gemeenschappelijk kenmerk bezitten die hun resultaten beïnvloedt, zoals Harrell et al. (1989) formuleert. Zo draag de IIA objectiviteit en onafhankelijkheid hoog in het vaandel. Ten tweede is er een beperking bij het berekenen van de gaps. Tevredenheid en belangrijkheid worden namelijk niet op dezelfde manier berekend en het is zo dat aan belangrijkheid sneller extremere waarden gegeven worden. Vandaar dat niet alleen de absolute waarden van deze gaps belangrijk zijn, maar eerder de vergelijking over verschillende deelgroepen. Verder kan het niet volgen van de standaardprocedures van de JDI ook als een beperking gezien worden. Er zijn namelijk specifieke methodes ontwikkeld om de resultaten van de JDI zo betrouwbaar mogelijk te analyseren. Helaas konden we hier geen beschikking over krijgen. 46 Hoofdstuk 5 – Besluit In deze Masterproef bestudeerde ik de job tevredenheid van interne auditors in de Belgische publieke sector. Aan de hand van een vragenlijst onderzocht ik de huidige algemene job tevredenheid van de interne auditors en identificeerde de aspecten waar er nog ruimte voor verbetering is. Ook besprak ik andere opvallende resultaten die aan het licht kwamen. Een dergelijk onderzoek naar de job tevredenheid van interne auditors in de publieke sector in al zijn aspecten werd nog nooit eerder uitgevoerd. Vandaar dat deze studie exploratief van aard is. Vooraleer ik aan de hand van onze dataset job tevredenheid onderzocht, schetste ik de context van de interne audit functie (IAF) in de publieke sector. Ik vond dat sinds het ontstaan van de IAF er niet altijd volledige erkenning is geweest voor het werk van interne auditors, ondanks hun intrinsiek hoge functie (van Gils, 2012). Daarnaast is de rol van de IAF ook niet ondubbelzinnig. De IAF krijgt vandaag de dag de traditionele rol van zekerheidsverstrekker alsook een meer proactieve en adviserende rol toebedeeld ( Bou-raad, 2000; Davies, 2001; Nagyet al., 2002; Soh et al., 2011). Daarenboven moet de IAF voldoen aan stijgende verwachtingen van zowel het audit comité (AC) als het management (Sarens et al., 2006; Sarens et al., 2009). Dit alles zorgt ervoor dat interne auditors onder een grote druk komen te staan en dat het analyseren van hun job tevredenheid zeker relevant is. Ik ging ook dieper in op de situatie van de IAF in de Belgische publieke sector. Er kan gesteld worden dat interne audit in België nog in zijn kinderschoenen staat. We hebben te maken met relatief jonge interne auditdiensten (“De huidige situatie van de interne audit functie binnen de Belgische overheden”, 2008 )die meestal een lage graad van professionalisering bezitten (van Gils, 2012). Wel kunnen we zeggen dat de interne audit regelgeving in de Vlaamse overheid ondertussen het meest uitgebreid is, in vergelijking met de andere overheden (Spanhove et al., 2010). Het mag uit de twee voorgaande paragrafen duidelijk zijn dat er in de toekomst aandacht moet gaan naar het gepast positioneren van de IAF zowel binnen de organisatie als in de publieke sector (van Gils, 2012). De enquête werd via IIABEL doorgestuurd naar 411 interne auditors in de publieke sector. 68 hiervan vulden hem volledig in. De vragenlijst is hoofdzakelijk gebaseerd op de Job Descriptive Index (JDI). Dit is een vragenlijst die als de norm wordt 47 beschouwd wanneer job tevredenheid wordt onderzocht (Cranny et al., 1992; Ramayah et al., 2001). Het gebruikt zowel de facet methode als multi-item schalen, die beiden als best practice gezien worden (Yeoh, 2007; Dipboye, et al., 1994). Daarenboven komen met de vijf gebruikte dimensies (de collega‟s, het werk zelf, het loon, de supervisie en de mogelijkheden op promotie) zowel de extrinsieke als de intrinsieke dimensies van job tevredenheid aan bod, zoals vooropgesteld door Rose (2001). Verder beantwoordde ik aan een kritiek op de JDI, door ook te peilen naar het belang dat aan de verschillende facetten van job tevredenheid wordt gegeven (D‟Addio et al., 2003). Door het vergelijken van de waarden voor tevredenheid met deze voor belangrijkheid, de gap analyse met andere woorden, kunnen de facetten waar verbetering nodig is herkend worden. Hieronder zet ik de belangrijkste bevindingen op een rijtje. De eerste bevinding gaat over de algemene mate van tevredenheid. Er kan niet gesteld worden dat interne auditors ontevreden zijn met hun job. We vinden een gemiddelde tevredenheidsgraad van 69,46% wat wil zeggen dat de respondenten gemiddeld 69.46% van de items positief beantwoorden. We concluderen hieruit dat de druk op de IAF en de mogelijk verhoogde stress, de algemene tevredenheid van interne auditors in de Belgische publieke sector niet sterk beïnvloedt. Wat deze algemene tevredenheid betreft, vinden we dat interne auditors met een universitair diploma of diploma hoger onderwijs van het lange type significant beter scoren dan interne auditors met een diploma hoger onderwijs van het korte type. Er is mogelijk een betere match tussen scholing en job bij interne auditors met het hoogste diploma. Lee et al. (2011) gaf namelijk aan dat deze match belangrijk is voor werknemers in de publieke sector. In de steekproef beschikt het merendeel van de respondenten overigens over een dergelijk hoog diploma, wat strookt met het hoge opleidingsniveau van Belgische interne auditors waar Spanhove et al. (2010) het over heeft. Als tweede bevinding valt op dat over de hele steekproef een significant negatieve gap te zien is wat de collega‟s, het werk zelf en de mogelijkheden op promotie betreft. De respondenten geven met andere woorden aan dat er op deze vlakken een misfit is tussen hun tevredenheid en het belang dat ze aan deze concepten hechten. De collega‟s op het werk, het werk zelf en de mogelijkheden op promotie zijn dus de belangrijkste aandachtspunten voor interne auditors in de Belgische publieke sector. Vooral wat betreft promotie is de gap zeer sterk negatief. Dit stemt overeen 48 met de recente studie van SD Worx (2013), die vaststelt dat werknemers in de publieke sector een sterk gebrek aan doorgroeimogelijkheden ervaren. De derde belangrijke conclusie komt naar voor wanneer de gaps vergeleken worden volgens categorie. Zo zijn de negatieve gaps die hierboven werden aangehaald het meest uitgesproken voor respondenten uit het Waals gewest. Zij hebben daarenboven ook een significante gap voor supervisie. Wat interne auditors uit het Waals gewest betreft wordt de stelling van Sarens et al. (2009) en Carcello et al. (2002) dus bevestigd. Zij ontdekten namelijk dat interne auditors vinden dat ze in de praktijk niet genoeg interactie hebben met het AC. Dit kan te maken hebben met het ontbreken van een centraal audit comité in het Waals gewest, al mogen supervisie en de aanwezigheid van een audit comité niet zomaar gelijkgesteld worden. Wat het loon betreft vinden we dat interne auditors uit het Waals gewest minder tevreden zijn over hun loon dan hun collega‟s uit de Vlaamse en Federale overheid. Het minder scoren van de respondenten uit het Waals gewest op alle facetten afzonderlijk is verwonderlijk gegeven het feit dat dezelfde respondenten de hoogste scores halen op vlak van algemene tevredenheid. Dit duidt mogelijk op de aanwezigheid van een variabele, zoals job zekerheid, die niet tot de vijf facetten van de JDI behoort maar toch een invloed heeft op de job tevredenheid. Een vierde interessant resultaat is gerelateerd aan de ervaring van de interne auditor. Enerzijds zien we in de beschrijvende resultaten dat het gemiddeld aantal jaar ervaring in de publieke sector heel wat hoger ligt dan het aantal jaar ervaring als interne auditor. Dit kan aangeven dat de interne auditor al actief was in de publieke sector voor hij/zij aan de slag ging als interne auditor. Deze hypothese wordt bevestigd door de enquête (“De huidige situatie van de interne audit functie binnen de Belgische overheden”) uit 2008, die constateert dat interne auditors in de Belgische publieke sector vaak intern gerekruteerd werden en geen IA-specifieke ervaring hebben. Ook Spanhove et al. (2010) vindt dat de typische interne auditor in de Belgische publieke sector vertrouwd is met het departement maar niet noodzakelijk IA-specifieke kennis heeft. Verder is het ook interessant vast te stellen dat het aantal jaar ervaring in de publieke sector een significant positieve invloed lijkt te hebben op de gap voor supervisie en de tevredenheid over supervisie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de interne auditor een gezonde werkrelatie 49 ontwikkelt met zijn/haar supervisors, waardoor de tevredenheid over de supervisie stijgt. We vinden echter geen relatie tussen het aantal jaar ervaring als interne auditor en de tevredenheid over supervisie, wat in dit geval enigszins te verwachten viel. Een laatste relevant resultaat heeft te maken met het belang dat de respondenten aan de verschillende facetten van job tevredenheid hechten. Ten eerste kunnen we de stelling van Clark (1998) die betoogt dat het werk voor werknemers in de publieke sector een belangrijkere factor is dan het loon, bevestigen. Verder kunnen we niet om de rol van job zekerheid heen. We vinden dat het belang dat aan job zekerheid wordt gegeven groter is dan dat aan supervisie, loon en promotie en dat het niet significant kleiner is dan het belang van werk en collega‟s. Dit versterkt het idee dat job zekerheid een factor is die zijn rol heeft in de keuze van interne auditors om in de publieke sector te gaan of blijven werken. We moeten enig voorbehoud in acht nemen bij het veralgemenen van deze resultaten naar alle interne auditors in de Belgische publieke sector. Er zijn namelijk ook beperkingen aan ons onderzoek waar we rekening mee moeten houden. Ten eerste werd de enquête enkel ingevuld door interne auditors die lid zijn van IIABEL. Dit beperkt de grootte van de onderzoekspopulatie en is het mogelijk dat deze groep niet volledig representatief is voor de volledige groep van interne auditors in de Belgische publieke sector. Ten tweede werden tevredenheid en belangrijkheid niet op dezelfde manier berekend. Daarom ligt de focus op de vergelijking van absolute waarden (van de gaps) over de verschillende deelgroepen. Als laatste werd de specifiek ontwikkelde methode voor het analyseren van de resultaten van de JDI niet gebruikt omdat ik deze niet tot mijn beschikking kreeg. Verder onderzoek is noodzakelijk om tegemoet te komen aan deze beperkingen. Op die manier kunnen de bevindingen van deze Masterproef eventueel bevestigd en verklaard worden. Daarnaast is het zinvol om na te gaan of bij interne auditors in de private sector gelijkaardige resultaten naar boven komen. Hierbij verdient job zekerheid speciale aandacht. 50 Literatuurlijst Adams, M.B., 1994. Agency theory and the internal audit. Managerial Auditing Journal, 9(8), 8-12. Arena, M., Azzone, G., 2009. Internal audit effectiveness: Relevant drivers of auditees satisfaction. Politecnico di Milano, Dipartimento di Ingegneria Gestionale. Arena, M., Arnaboldi, M., Azzone, G., 2006. Internal audit in Italian organizations: A multiple case study. Managerial Auditing Journal, 21(3), 275-292. Bou-Raad, G., 2000. Internal auditors and a value-added approach: the new business regime. Managerial Auditing Journal, 15(4), 182-186. Carcello, J. V., Hermanson, D. R., Neal, T. L., 2002. Disclosures in Audit Committee Charters and Reports. Accounting Horizons. Cammann, C., Fichman, M., Jenkins, D., Klesh, J., 1983. Assessing the attitudes and perceptions of organizational members. In : Assessing organizational change: A guide to methods, measures and practices, New York: John Wiley, 71-138. Casteleyn, J., Hooft, H., 2010. Onderzoek naar de implementatie van interne audit in de federale overheidsdiensten. Masterproef aan de Universiteit Gent olv Prof. Dr. J. Christiaens. Clark, A. E., 1998. Measures of Job Satisfaction: What Makes a Good Job? Evidence from OECD Countries. OECD Labour Market and Social Policy Occasional Papers, 34. Cohen, A., Sayag, G., 2010. The effectiveness of internal auditing: An empirical examination of its determinants in Israeli organisations. Australian Accounting Review, 20(3), 296-307. Coram, P., Ferguson, C., Moroney, R., 2008. Internal audit, alternative internal audit structures and the level of misappropriation of assets fraud. Accounting and Finance, 48, 543-559. Cranny, C.J., Smith, P.C., Stone, E.F., 1992. Job satisfaction. Lexington Books. Crowe Horwath, 2011. Internal Audit Leads the Way to Performance Improvement. D‟Addio, A.C., Eriksson, T., Frijters, P., 2003. An analysis of the determinants of job satisfaction when individuals‟ baseline satisfaction levels may differ. Centre for Applied Microeconometrics (CAM) Department of Economics: University of Copenhagen. Davies, M., 2001. The changing face of internal audit in local government. Journal of Finance and Management in Public Services, 1, 77-98. De Borger, B., Kerstens, K., 1995. Produktiviteit en efficientie in de Belgische publieke sector: situering en resultaten van recent ernpirisch onderzoek. Tijdschrift voor Economie en Management, 40(2), 101-127. De huidige situatie van de interne audit functie binnen de Belgische overheden, 2008.Onderzoek uitgevoerd door Steunpunt Bestuurlijk Organisatie Vlaanderen (SBOV) en het Instituut voor de Overheid (KULeuven). Deloitte, 2010. The changing role of Internal Audit. de Zwaan, L., Stewart, J., Subramaniam, N., 2011. Internal audit involvement in enterprise risk management. Managerial Auditing Journal, 26(7), 586-604. Diaz-Serrano, L., Cabral Vieira, J.A., 2005. Low pay, higher pay and job satisfaction within the European Union: Empirical evidence from fourteen countries. IZA Discussion Papers,1558. DiMaggio, P. & Powell, W.W., 1983. The iron cage revisited: institutional isomorphism and collective rationality in organizational fields. American Sociological review, 48(3), 147-160. Dipboye, R. L., Smith, C. S., & Howell, W. C., 1994. Understanding industrial and organizational psychology: An integrated approach. Orlando, FL: Harcourt Brace & Co. D‟Silva, K., Ridley, J., 2007. Internal auditing‟s international contribution to governance. International Journal of Business Governance and Ethics, 3(2), 113-126. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, 2007. Measuring job satisfaction in surveys - Comparative analytical report. Fadzil, F. H., Haron, H., Jantan, M., 2005. Internal auditing practices and internal control system. Managerial Auditing Journal, 20(8), 844-866. Fields, D. L., 2002. Taking the measure of work: A guide to validated scales for organizational research and diagnosis. Thousand Oaks, CA: Sage Publications. Hackman, J.R., Oldham, G.R., 1976. Motivation through the design of work: Test of a theory. Organizational Behavior and Human Performance, 16, 250-279. Harrell, A., Taylor, M., Chewning, E., 1989. An examinations of management‟s ability to bias to professional objectivity of internal auditors. Accounting organizations and society, 14(3), 259-269. Hulin, C. L., Judge, T. A., 2003. Job attitudes: A theoretical and empirical review. In : W. C. Borman, D. R. Ilgen, R. J. Klimoski. Handbook of psychology, 12, 255276. Iaffaldano, M. R., Muchinsky, P. M., 1985. Job satisfaction and job performance: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 97, 251-273. Judge, T.A., Hulin, C.L., Dalal, R.S., 2009. Job satisfaction and job affect. The Oxford Handbook of Industrial and Organizational Psychology. Judge, T. A., Thorenson, C. J., Bono, J. E., Patton, G. K., 2001. The job satisfaction – job performance relationship: A qualitative and quantitative review. Psychological Bulletin, 127(3), 376-407. Lee, Y., Sabharwal, M., 2011. Attributes of Job Satisfaction Across the Public, Nonprofit, and for-Profit Sectors. Paper accepted for presentation at Public Management Research Association Conference, Syracuse, NY. Lenz, R., Sarens, G., D‟Silva, K., 2013. Probing the piscriminatory power of characteristics of internal audit functions: Sorting the wheat from the chaff. International Journal of Auditing. Llorente, R.M.B., Macías, E.F., 2003. Job satisfaction as an indicator of the quality of work. Department of Applied Economics, University of Salamanca. Locke, E. A., 1976. The nature and causes of job satisfaction. Handbook of industrial and organizational psychology, 1297-1343. Mautz, R. K., Neumann, F. L., 1977. Corporate audit committees: policies and practices. Meyer, J.W. & Rowan, B., 1977. Institutionalized organisations: formal structure as myth and ceremony. American Journal of Sociology, 83(2), 340-363. Nagyet, A.L., Cenker, W.J., 2002. An assessment of the newly defined internal audit function. Managerial Auditing Journal, 17(3), 130-137. Nonprofit HR Solutions, 2010. Nonprofit employment survey. Washington DC. Nguyen, A.N., Taylor, J. and Bradley, S., 2003. Relative pay and job satisfaction: Some new evidence. Working Paper 045, Department of Economics, Lancaster University Management School. Nunnally, J.C., Bernstein, I.H., 1994. Psychometric theory. New York: McGraw-Hill. Paape, L., 2007. Corporate Governance: The Impact on the Role, Position, and Scope of Services of the Internal Audit Function. Erasmus Research Institute of Management. Rasch, R. H., Harrell, A., 1990. The impact of personal characteristics on the turnover behavior of accounting professionals. Auditing: A Journal of Practice & Theory, 90-120 Ramayah, T., Jantan, M., Tadisina, S. K., 2001. Job satisfaction: empirical evidence for alternatives to JDI. The 32nd Annual Meeting of Decision Sciences Institute Conference, San Francisco, USA. Rose, M., 2001. Disparate measures in the workplace...Quantifying overall job satisfaction. Paper presented at the 2001 BHPS Research Conference, Colchester. Roussy, M., 2013. Internal auditors‟ roles: From watchdogs to helpers and protectors of the top manager. Critical Perspectives on Accounting, 24(7-8), 550-571. Russell, S.S., Spitzmuller, C., Lin, L.F., Stanton, J.M., Smith, P C., Ironson, G.H., 2004. Shorter can also be better: The abridged Job In General scale. Educational and Psychological Measurement, 64(5), 878-893. Sarens, G., De Beelde, I., 2006. The Relationship between Internal Audit and Senior Management: A Qualitative Analysis of Expectations and Perceptions. International Journal of Auditing, 10, 219-241. Sarens, G., De Beelde, I., Everaert, P., 2009. Internal audit: A comfort provider to the audit committee. The British Accounting Review, 41(2), 90-106. Sarens, G., 2009. Internal Auditing Research: Where are we going? Editorial. International Journal of Auditing, 13, 1-7. Sarens, G., Lamboglia, R., 2013. The (mis)fit between the profile of internal auditors and internal audit activities. Accounting and Business Research. Selden, S.C., Moynihan, D.P., 2000. A model of voluntary turnover in state government. Review of Public Personnel Administration, 20(2), 63-74. Sd Worx, 2013. Ambtenaren meer tevreden over hun werk dan werknemers uit de privésector, persbericht: http://www.sdworx.be/nl-be/sd-worx-rd/publicaties/persberichten/2013-02-06-engagement-in-de-publieke-sector. Soh, D.S.B., Martinov-Bennie, N., 2011. The internal audit function: Perceptions of internal audit roles, effectiveness, and evaluation. Managerial Auditing Journal, 26(7), 605-622. Spanhove, J., Troupin, S., Verhoest, K., 2010. Interne audit als governanceinstrument binnen de Belgische publieke sector. VTOM, 2, 46-57. Stevens, J. P., 1999. Intermediate statistics: A modem approach. Lawrence Erlbaum associates. Tekell, J. K., 2008. Affective and cognitive components of job satisfaction: Scale development and initial validiation. Master of Science: Psychology at University of North Texas. The Institute of Internal Auditors, 2003 a. Chapter 1: Internal auditing: History, evolution and prospects. Altamonte Springs, Florida. The Institute of Internal Auditors, 2003 b. Chapter 4: Assurance and consulting services. Altamonte Springs, Florida. van Gils, D., 2012. The development of internal auditing within belgian public entities : a neoinstitutional and new public management perspective. Dissertation at Faculty of Social and Political Sciences of Université Catholique de Louvain. Verhoest, K., Peters, B., Bouckaert, G., Verschueren, B., 2004. The study of organizational autonomy: A conceptual review, Public Administration and Development, 24, 101–118. Verhoest, K., Roness, Paul, G., Verschuere, B., Rubecksen, K., MacCarthaigh, M., 2010. Autonomy and Control of State Agencies - Comparing States and Agencies. Palgrave MacMillan, Public Sector Organizations. Vlaams Parlement, 2013. Gedachtewisseling over een modern humanresourcesbeleid voor de Vlaamse overheid. Wanous, J.P., Reichers, A.E., Hudy, M.J., 1997. Overall job satisfaction: How good are single-item measures? Journal of Applied Psychology, 82(2), 247-252. Wanous, J.P., Hudy, M.J., 2001. Single-item reliability: A replication and extension. Organizational Research Methods, 4(4), 361-375. Wright, T.A., Bonnett, D.G., 1992. The effect of turnover on work satisfaction and mental health: Support for a situational perspective. Journal of Organizational Behavior, 13(6), 603-615. Wright, B. E., Kim, S., 2004. Participation‟s influence on job satisfaction: The importance of job characteristics. Review of Public Personnel Administration, 24(1), 18-40. Yeoh, T.E.S., 2007. The Facet satisfaction Scale: Enhancing the measurement of job satisfaction. Master of Science at University of North Texas. BIJLAGE 1 Volledige uitgestuurde vragenlijst Beste interne auditors, In het kader van mijn masterproef aan de UGent ga ik de jobtevredenheid bij interne auditors in de Belgische publieke sector na. De vragenlijst neemt zo'n 10 minuten in beslag en gebeurt volledig anoniem. In de rechterbovenhoek kunt u de taal van de enquête naar uw moedertaal aanpassen. Na de inleidende vragen wordt er eerst gepeild naar uw algemeen niveau van jobtevredenheid. Daarna worden de tevredenheid gemeten in 5 aspecten van job tevredenheid volgens de JDI (job descriptive index). Sommige termen kunnen wat vreemd lijken, maar de JDI is wel degelijk de meest gebruikte index. Via IIABEL krijgt u achteraf inzage in de resultaten van dit onderzoek. Bedankt voor uw medewerking. Reinout Pattijn Wat is uw geslacht? Man (1) Vrouw (2) Wat is uw hoogst behaalde diploma? Universitair/hoger onderwijs van het lange type (1) Hoger onderwijs van het korte type (2) Middelbaar (3) Bij welke organisatie bent u actief? Federale overheid (1) Vlaamse overheid (2) Waals gewest (3) Franse gemeenschap (4) Brussels Hoofdstedelijk gewest (5) Andere: (6) ____________________ Hoeveel jaren werkt u al in de publieke sector? … Hoeveel jaar bent u al actief als interne auditor? … Wat is uw job titel? … Welk van deze uitspraken past het best? Ik zie mijn job als een manier om ervaring op te doen om later ergens anders aan de slag te gaan (1) Ik wil als interne auditor actief blijven en carrière maken binnen dit vakgebied (2) Geen van beide (3) ALGEMEEN Denk aan uw job in het algemeen. Alles bij elkaar, hoe zou u uw job beschrijven het grootste deel van de tijd? Kies voor „ja‟ als het uw job beschrijft. Kies voor „nee‟ als het uw job niet beschrijft. Kies „?‟ als u niet kan kiezen. Ja (1) ? (2) Nee (3) Plezierig (1) Slecht (2) Tof (3) Tijdverspilling (4) Goed (5) Ongewenst (6) De moeite waard (7) Slechter dan meeste andere (8) Acceptabel (9) Superieur (10) Beter dan meeste andere (11) Onaangenaam (12) Stemt me tevreden (13) Onvoldoende (14) Uitstekend (15) Genietbaar (16) Weinig uitdagend (17) De JDI deelt jobtevredenheid op in 5 onderdelen: Mensen op uw huidige job, werk op uw huidige job, verloning, supervisieen mogelijkheden op promotie. Hieraan voeg ik nog de factor jobzekerheid toe.Geef voor deze 6 aan hoe belangrijk ze voor u zijn met betrekking tot uw jobtevredenheid,waarbij 100 uiterst belangrijk is en 0 totaal niet belangrijk. ______ Mensen op uw huidige job (1) ______ Het werk op uw huidige job (2) ______ Verloning (3) ______ Supervisie (4) ______ Mogelijkheden op promotie (5) ______ Jobzekerheid (6 1. Mensen op uw huidige job. Denk aan de meerderheid van de collega's met wie u samenwerkt of die u ontmoet in verband met uw werk. Hoe goed beschrijft ieder van de volgende woorden of zinnen deze mensen?Kies voor „ja‟ als het de mensen met wie u samenwerkt beschrijft. Kies voor „nee‟ als het hen niet beschrijft. Kies „?‟ als u niet kan kiezen. Ja (1) ? (2) Nee (3) Stimulerend (1) Saai (2) Traag (3) Behulpzaam (4) Stom (5) Verantwoordelijk (6) Aangenaam (7) Intelligent (8) Gemakkelijk om vijanden te maken (9) Grof (10) Slim (11) Lui (12) Onaardig (13) Steunend (14) Actief (15) Beperkte interesses (16) Frustrerend (17) Koppig (18) 2. Werk op uw huidige job. Denk aan het huidige werk die u doet. Hoe goed beschrijft ieder van de volgende woorden of zinnen dit werk? Kies voor „ja‟ als het uw werk beschrijft. Kies voor „nee‟ als het uw werk niet beschrijft. Kies „?‟ als u niet kan kiezen. Ja (1) ? (2) Nee (3) Fascinerend (1) Routine (2) Bevredigend (3) Saai (4) Goed (5) Geeft een gevoel van voldoening (6) Gerespecteerd (7) Opwindend (8) Belonend (9) Nuttig (10) Uitdagend (11) Simpel (12) Repetitief (13) Creatief (14) Afstompend (15) Oninteressant (16) Kan resultaten zien (17) Gebruikt mijn capaciteiten (18) 3. Verloning. Denk aan de verloning die u nu krijgt. Hoe goed beschrijft ieder van de volgende woorden of zinnen uw salaris?Kies voor „ja‟ als het uw salaris beschrijft. Kies voor „nee‟ als het uw salaris niet beschrijft. Kies „?‟ als u niet kan kiezen. Ja (1) ? (2) Nee (3) Inkomen niet voldoende voor normale uitgaven (1) Rechtvaardig (2) Amper genoeg om van te leven (3) Slecht (4) Comfortabel (5) Minder dan ik verdien (6) Goed betaald (7) Genoeg om van te leven (8) Onderbetaald (9) 4. Supervisie. Denk aan de supervisie die u nu krijgt op uw job. Hoe goed beschrijft ieder van de volgende woorden of zinnen de supervisie? Kies voor „ja‟ als het deze supervisie beschrijft. Kies voor „nee‟ als het de supervisie niet beschrijft. Kies „?‟ als u niet kan kiezen. Ja (1) ? (2) Nee (3) Ondersteunend (1) Moeilijk te behagen (2) Onbeleefd (3) Looft goed werk (4) Tactvol (5) Invloedrijk (6) Up-to-date (7) Onvriendelijk (8) Heeft favorieten (9) Zegt me waar ik sta (10) Vervelend (11) Koppig (12) Kent hun vak goed (13) Slecht (14) Intelligent (15) Slechte planner (16) Aanwezig wanneer nodig (17) Lui (18) 5. Mogelijkheden tot promotie. Denk aan de mogelijkheden tot promotie die u hebt. Hoe goed beschrijft ieder van de volgende woorden of zinnen deze mogelijkheden?Kies voor „ja‟ als het dat beschrijft. Kies voor „nee‟ als het dat niet beschrijft. Kies „?‟ als u niet kan kiezen. Ja (1) ? (2) Nee (3) Goede mogelijkheden tot promotie (1) Mogelijkheden beperkt (2) Promotie volgens bekwaamheid (3) Doodlopende job (4) Goede kans op promotie (5) Zeer beperkt (6) Niet-frequente promoties (7) Regelmatig promoties (8) Redelijk goede kans op promotie (9) Eventuele opmerkingen/extra informatie … Hartelijk bedankt voor uw deelname. Reinout Pattijn Gelieve nog éénmaal op volgende te drukken om deze enquête door te sturen. BIJLAGE 2 Onderlinge vergelijking van de waarden voor tevredenheid en belangrijkheid TABEL 2.A : ONDERLINGE VERGELIJKING VAN GEMIDDELDE WAARDEN VOOR BELANGRIJKHEID Dimensie 1 Dimensie 2 Gemiddeld Teststatistiek P-waarde verschil (1-2) Collega‟s Werk -0,40% -0,151 0,880 Collega‟s Verloning 5,59% 2,011 0,048 Collega‟s Supervisie 19,41% 5,622 0,000 Collega‟s Promotie 22,78% 6,352 0,000 Collega‟s Job zekerheid 3,93% 1,188 0,239 Werk Verloning 5,99% 2,179 0,033 Werk Supervisie 19,81% 6,009 0,000 Werk Promotie 23,18% 6,620 0,000 Werk Job zekerheid 4,32% 1,359 0,179 Verloning Supervisie 13,82% 4,434 0,000 Verloning Promotie 17,19% 6,059 0,000 Verloning Job zekerheid -1,66% -0,591 0,557 Supervisie Promotie 3,37% 0,977 0,332 Supervisie Job zekerheid -15,49% -3,910 0,000 Promotie Job zekerheid -18,85% -4,734 0,000 Bron: eigen verwerking TABEL 2.B: ONDERLINGE VERGELIJKING GEMIDDELDE WAARDEN VOOR TEVREDENHEID Dimensie 1 Dimensie 2 Gemiddeld Teststatistiek P-waarde verschil (1-2) Collega‟s Werk -0,57% -0,172 0,864 Collega‟s Verloning -6,54% -1,885 0,064 Collega‟s Supervisie 5,39% 1,5220 0,133 Collega‟s Promotie 53,59% 15,117 0,000 Werk Verloning -5,96% -1,589 0,117 Werk Supervisie 5,96% 1,786 0,079 Werk Promotie 54,17% 18,945 0,000 Verloning Supervisie 11,93% 2,994 0,004 Verloning Promotie 60,13% 18,253 0,000 Supervisie Promotie 48,20% 13,694 0,000 Bron: eigen verwerking BIJLAGE 3 Overzicht gaps volgens geslacht TABEL 3.A: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR MANNELIJKE RESPONDENTEN Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -10,34% 26,22% -2,644 0,011 Werk -9,21% 24,93% -2,479 0,017 Verloning -1,77% 30,31% -0,392 0,697 Supervisie 5,81% 34,83% 1,119 0,269 -39,82% 33,46% -29,772 0,000 Promotie Bron: eigen verwerking TABEL 3.B: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR VROUWELIJKE RESPONDENTEN Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -12,28% 24,83% -2,3712 0,027 Werk -13,96% 18,63% -3,592 0,002 Verloning 6,81% 19,67% 1,661 0,111 Supervisie -2,42% 26,43% -0,438 0,665 -45,69% 27,90% -7,853 0,000 Promotie Bron: eigen verwerking BIJLAGE 4 Overzicht gaps volgens organisatie3 TABEL 4.A: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR RESPONDENTEN UIT DE FEDERALE OVERHEID Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -11,18% 24,32% -2,477 0,020 Werk -4,74% 20,72% -1,232 0,228 Verloning 4,38% 27,16% 0,869 0,392 Supervisie 3,38% 31,98% 0.570 0,573 -35,21% 37,40% -5,071 0,000 Promotie Bron: eigen verwerking TABEL 4.B: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR RESPONDENTEN UIT DE VLAAMSE OVERHEID Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s 0,40% 29,07% 0,046 0,964 Werk -12,84% 31,63% -1,346 0,208 Verloning 12,96% 16,96% 2,535 0,030 Supervisie -9,19% 33,99% -0,897 0,391 -50,59% 16,97% -9,886 0,000 Promotie Bron: eigen verwerking TABEL 4.C: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR RESPONDENTEN UIT HET WAALS GEWEST Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -17,29% 17,42% -2,807 0,026 Werk -16,28% 17,53% -2,627 0,034 Verloning -15,36% 31,37% -1,385 0,209 Supervisie -17,10% 19,38% -2,496 0,041 Promotie -48,83% 30,98% -4,459 0,003 Bron: eigen verwerking 3 Enkel de meest relevante organisaties werden hier behandeld. TABEL 4.D: ANOVA VOOR TEVREDENHEID OVER LOON NAAR ORGANISATIE + POST HOC ANALYSE Dimensie Teststatistiek P-waarde Loon 4,73 0,05 PostHoc analyse met Tukey voor GAP supervisie Organisatie 1 Organisatie 2 Federale overheid Vlaamse overheid Waals gewest Vlaamse overheid Waals gewest Bron: eigen verwerking Gemiddeld verschil (1-2) P-waarde -14,07% 0,215 21,41% 0,050 Andere -0,66% 1,000 Waals gewest 35,48% 0,002 Andere 13,41% 0,319 Andere -22,07% 0,061 BIJLAGE 5 Overzicht gaps naar diploma4 Type 1 = universitair diploma of diploma hoger onderwijs van het lange type Type 2 = diploma hoger onderwijs van het korte type TABEL5.A: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR RESPONDENTEN MET DIPLOMA TYPE 1 Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -11,34% 26,84% -3,300 0,002 Werk -8,94% 22,82% -3,059 0,003 Verloning 1,66% 27,19% 0,476 0,636 Supervisie 2,98% 33,49% 0.694 0,490 -41,87% 32,17% -10,165 0,000 Promotie Bron: eigen verwerking TABEL 5.B: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR RESPONDENTEN MET DIPLOMA TYPE 2 Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -11,62% 9,43% -2,755 0,051 Werk -28,98% 18,89% -3,429 0,027 Verloning -14,16% 29,64% -1,068 0,346 Supervisie -4,93% 14,25% -0,774 0,482 -43,73% 32,57% -3,003 0,040 Promotie Bron: eigen verwerking 4 De resultaten voor het diploma middelbaar onderwijs werd hier niet opgenomen wegens te weinig waarnemingen BIJLAGE 6 Overzicht gaps naar ambitie5 Ambitie 1: Ik zie mijn job als interne auditor als een manier om ervaring op te doen om later ergens anders aan de slag te gaan Ambitie 2: Ik wil carrière maken binnen dit vakgebied TABEL 6.A: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR RESPONDENTEN MET AMBITIE 1 Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -5,09% 30,92% -0,736 0,471 Werk -7,53% 34,04% -0,989 0,335 Verloning -1,11% 22,99% -0,215 0,832 Supervisie 11,69% 36,64% 1.427 0,170 Promotie -45,45% 34,72% -5,854 0,000 TABEL 6.B: GEMIDDELDE WAARDE EN SIGNIFICANTIE VAN DE GAPS VOOR RESPONDENTEN MET AMBITIE 2 Gap voor Gemiddelde Standaardafwijking Teststatistiek P-waarde Collega‟s -12,94% 25,32% -2,891 0,007 Werk -11,08% 16,79% -3,734 0,001 Verloning 1,42% 31,50% 0,256 0,800 Supervisie -2,63% 32,52% -0,457 0,651 -41,13% 33,23% -7,002 0,000 Promotie 5 De groep ‘geen van beide’ werd hier niet behandeld, aangezien deze weinig relevante informatie oplevert.
© Copyright 2024 ExpyDoc