596 KENVERMOGEN. materiaal der begripsvorming is, zooals van zelf spreekt, van objectieven aard. Doch zoowel het vergelijken van de zinnelijke voorstellingen in hare eigenschappen, als het afscheiden der ongelijke en het vasthouden der gelijke eigenschappen, zijn openbaringen van de activiteit des geestes. In het nu volgend proces der inductie valt op te merken het optreden van eene tweeledige geesteswerkzaamheid, gegrond op de beseffen van causaal-verband en doelwerking, met dien verstande, dat één van beide in elke inductie optreedt, zooals hierboven is aangetoond. Aangaande het gewichtig vraagstuk der apperceptie wordt hier met opzet niets medegedeeld, daar het reeds eene afzonderlijke behandeling vond. Meent men, dat het in dit artikel niet onbesproken mag blijven, dan verloorloven we ons, er op te wijzen, dat de apperceptie, volgensdarzmigjusteopvanWd,ewilsacte is en derhalve eerst onder: Willen behoort besproken te worden. Ten slotte nog een woord van verontschuldiging voor den min of meer stelligen vorm, waarin hier het kenvermogen werd besproken. Wij droegen namelijk die denkbeelden voor, die ons als de aannemelijkste voorkwamen, zonder van andere inzichten eene volledige opsomming te geven. — Zij zijn in hoofdzaak te vinden bij Lotze en ten onzent op uitnemende wijze voorgedragen door Dr. P. Bierens de Haan in zijne „Hoofdlijnen eener Psychologie met metafysischen grondslag." Wil men met andere denkbeelden zich vertrouwd maken , dan leze men de artikelen in dit Woordenboek over: Herbart , Apperceptie, Associatie en Wundt. Een wel niet psychologisch, doch daarom niet minder belangrijk onderzoek is dat, hetwelk niet het ontstaan onzer kennis betreft, doch dat zich bezig houdt met het vaststellen van de waarde, die aan de menschelijke kennis mag toegekend worden. We willen er het een en ander over zeggen. Gelijk uit onze geheele uiteenzetting aangaande het ontstaan en den opbouw der menschelijke kennis blijkt, zijn de subjectieve, de geestelijke factoren, daarbij van het allergrootste gewicht. Wel bevatten de gewaarwordingen een zeer gewichtigen, objectieven ondergrond, die als zoodanig buiten het terrein des geestes ligt, doch die eerst in het geestelijk proces der gewaarwording ons bewust wordt en derhalve, op zich zelf en dus buiten den geest gedacht, absoluut onkenbaar is. Deze onkenbaarheid der objectieve wereld buiten ons laat zich niet loochenen of miskennen. Wat Kant „das Ding an sick" noemde, is uitteraard buiten de sfeer onzer bewustheid gelegen. We weten door nadenken, dat het is; doch het is onmogelijk in zijn wezen te doorgronden. Evenmin te doorgronden is het wezen des geestes met zijne aprioristische beseffen. De beperkte sfeer onzer bewuste kennis is als 't ware begrensd door twee onmetelijke oceanen van onbewust zijn: het „Ding an Sich" buiten ons en datzelfde „Ding an Sich" in ons. Daaruit volgt met noodzakelijkheid, dat al onze kennis subjectief, KINDERGEBREKEN. 597 en tevens dat zij betrekkelijk en niet absoluut is. Moet zij daarom nu ook onbetrouwbaar geacht worden? Ons dunkt het stellen dezer vraag, het twijfelen aan de betrouwbaarheid onzer kennis, vruchtbaar, in zooverre die onbetrouwbaarheid geacht kan worden, gelegen te zijn in de onvolkomenheid van onze zintuigelijke waarnemingen, in de onjuiste vorming onzer begrippen, in de voorbarigheid onzer inductiën , kortom in al datgene, dat in individuëele beperktheid en onvolkomenheid zijne oorzaak vindt, en derhalve voor toekomstige correctie vatbaar is. Doch het stellen derzelfde vraag achten wij totaal onvruchtbaar, voorzooverre die onbetrouwbaarheid eene algemeene geldigheid zou hebben en derhalve ook voor het volmaaktste menschelijk organisme en de volmaaktste menschelijke intelligentie van toepassing zou zijn. Immers zulk een absolute twijfel aan de geldigheid en waarde onzer kennis zou eveneens onbetrouwbaar geacht moeten worden en zoo zou dan de twijfel aan den twijfel op nieuw tot de betrouwbaarheid voeren. Voorzeker, onze kennis is en blijft subjectief; zij wordt opgebouwd uit elementen, die den stempel van onzen geest dragen. Zij bestaat in bewustwording van relatiën tusschen subject en object. Maar eene andere, als deze kennis is niet mogelijk, een ander kennen te onderstellen is absurd, even absurd als de daad van Von Miinchhausen, die zich zelf bij de haren uit de sloot trekt. Bovendien is ons gegeven het besef der waar-waardeering, of liever, dit besef is geworteld in het wezen onzes geestes en heeft voor ons absolute geldigheid en een normatief karakter. Het is geworteld in de sfeer van absolute wezenheid, naast de beide andere normatieve beseffen van schoonheid en goedheid. Dit drievoudig normbesef , tot volledige en reine bewustheid ontwaakt, is in staat, ons leven te verhelderen, te verblijden en te sturen in de richting der hoogste volmaaktheid. Utrecht. W. JANSEN. Litteratuur : LOTZE , lllikrokosmos. Deel I. — Dr. P. BIERENS DE HAAN , Grondlijnen eener Psychologie met metafysischen grondslag. Amsterdam 1898. Voorts de bekende werken van HERBART , WUNDT en ZIEHEN. Voor de theorie der kennis raadplege men: SPRUYT Proeve van eene geschiedenis van de leer der aangeboren begrippen. Leiden 1879. , Kindergebreken. Toen in 1890 het beroemde boek van professor Ludwig Strumpell : Die Pi dagogische Pathologie verscheen, schreef Dr. Dittes: „Als zelfstandig deel van de opvoedingsleer heb ik de paedagogische pathologie niet behandeld. Dat hindert echter weinig als men zich de paedagogische „Normallehre" maar helder voor oogen stelt en zich daaraan houdt; zooals ook de medische pathologie zich steeds richt naar de physiologie en de gezamenlijke natuurwetenschappen. Een speciale ad hoc samengestelde paedagogische pathologie kan nuttig zijn voor verbeterhuizen, gestichten voor dwangopvoeding e. d. waar men systematisch de gevolgen van een verwaar- 598 KINDERGEBREKEN. loosde opvoeding en ontaarding behandelt, in het algemeen echter zal men zich hieraan moeten houden , dat het voorkomen van abnormaliteiten en het leggen van stevige gronden voor het ware en het goede het eigenlijke werk der opvoeding is, en dat zij in de eerste plaats verwant is aan de hygiéne en slechts in de tweede plaats aan de therapie" 1). Dat dit denkbeeld ook ten onzent de opvoeding steeds heeft beheerscht, toonde ik in den eersten jaargang van Oud en Nieuw 2) aan, eveneens waarom deze eenzijdigheid is af te keuren. In het algemeen zal de stelling van Dittes wel de juiste wezen, maar het zal de paedagogische wetenschap en de geheele opvoeding 3) ten goede komen , wanneer de kindergebreken „an und fiir sich" ernstig bestudeerd worden. Het streven om een overzicht te krijgen van alle kindergebreken, hun aard en hun wezen, hun overeenkomst en verschil, hun ontstaan en vooral hun genezing dwingt tot nauwkeurig waarnemen van de kinderen en het ernstig bestudeeren van ieder individu afzonderlijk. Voor den onderwijzer der volksschool is de studie der kindergebreken in zooverre belangrijk, dat ze hem met meer medelijden en meer liefde vervult tegenover hen, die zwak zijn en ziek, dat ze hem te hooger leert waardeeren den gunstigen invloed, dien hij door de waarheid van zijn onderwijs , de reinheid van zijn leven en de vastheid van zijn karakter op de jeugd kan uitoefenen. Hem zal die studie ook brengen tot hooger opvatting van zijn heerlijke, maar moeielijke taak. Hij zal leeren inzien, hoe gering de waarde is van stelsels en systermen voor opvoeding en onderwijs; maar zich met ijver toeleggen op kinderstudie. 't Is een gelukkig verschijnsel , dat ook in Nederland ernst wordt gemaakt met die studie. Zij levert materiaal voor de studie van kindergebreken, maar ondervindt omgekeerd een grooten steun van het bestaan van een juist omschreven pathologie. In Duitschland, waar men de kinderstudie Kinderpsychologie of Kinder forschung noemt , vindt men vele uitstekende beoefenaars van deze nieuwe wetenschap , evenals in Frankrijk en Amerika. Daar heeft men ze „met de min of meer barbaarsche namen van paidologie, paidoskopie of paidonomiek toegetakeld" 4). De studie der kindergebreken is bij de paedagogen nog in haar eerste jeugd 5). Tot veel resultaten is ze nog niet gekomen, vooral niet met 1) Zie: Kózle, Die Pádagogische Pathologie, pag. 3. 2) Zie: Oud en Nieuw, jaargang '1896, pag. '106. 3) Zie: Dr. J. L. A. Koch, Die Psychopatischen Minderwertigkeiten. Voorrede pag. VI[l. 4) Dr. J. H. Gunning, Maatschappelij k Werk van 19 Mei 1901. 5) . De bewering van .1. Klootsema, dat „de paedagogische pathologie de critiek van 'n eeuw met succes wederstaan". heeft, is alleen dan geheel juist, als we bedenken, dat kindergebreken ook voor de geneeskundigen een voorwerp van belangstelling zijn geweest. Zie: Verslag van de Vereeniging voor Paedagogiek van 1899. KI NDERGEBREKEN. 599 betrekking tot de therapie en studeerende krijgt men een enkele maal den indruk: veel woorden en weinig zaken ; maar dit geeft niemand het recht zich aan de studie te onttrekken of er met minachting op neer te zien. Het steeds stijgende getal van minderwaardigheden in en buiten de school, het voortwoekeren van allerlei geestelijke kwalen en gebreken , ondanks de verbetering van de opvoeding in het algemeen eischt van ons onderzoek en nadenken en zij, die' zich daar aan wijden verdienen onze achting en bewondering. Bij het opvoeden en bestudeeren van de naar lichaam en geest min of meer misdeelden worden toch de hoogste eischen aan den mensch gesteld : veel omvattende, grondige kennis en heerlijke , hooge liefde. Achtereenvolgens zullen we trachten aan te geven : a. welke kindergebreken onder de paedagogische pathologie vallen (begrip en begrenzing). b. tot welke groepen ze kunnen worden gebracht (klassificatie). c. welke de oorzaken der kindergebreken zijn (aetiologie). d. de genezing der kindergebreken (therapie). e. de geschiedenis en de litteratuur. a. Begrip en B e g r e n z in g. Kindergebreken zijn in 't algemeen gebreken, die we opmerken bij kinderen, d. w. z. bij menschen tusschen de geboorte en de puberteitsjaren. Dat ze ook bij oudere menschen worden aangetroffen , belet niet ze tot de kindergebreken te blijven rekenen. Kindergebreken, die onder de paedagogische pathologie vallen, zijn al die zintuigelijke af wijkingen, welke we bij kinderen opmerken en waarvan ons de ervaring heeft geleerd , dat ze storend werken op de opvoeding. Striimpell zegt 1 ) : Die Pdagogische Pathologie ist die Lehre von allen denjenigen Zustanden und Vorgngen welche erfahrungsmaszig wLthrend der Entwickelung des geistigen Lebens im Kindheitsalter von solcher Beschaffenheit sind, dass sie der Abschatzung und Werthbestimmung, nach denen der Padagoge sie im Hinblick auf die vom ihm gedachte und erstrebte Jugendbildung auffasst und beurtheilt, sich entweder nicht als geniígend oder als bedenklich oder schadlich , überhaupt als irgendwelcher Hinsicht der Besserung bediirftige Fehler darstellen. Solche Fehler neonen wir pádagogische Fehler." Van deze kindergebreken moeten we onderscheiden die, welke tot de medische pathologie gerekend worden en in het bijzonder die, welke behooren tot het gebied der psychiatrie. Dat het kennen van enkele verschijnselen ook van die gebreken, welke tot de medische pathologie behooren voor den opvoeder van groote waarde kan zijn, al was het alleen slechts om tijdig de hulp van een arts te kunnen inroepen , behoeft geen betoog. Te minder waar het uitgemaakt is, dat lichamelijke storingen, als slijmwoekering in de neus-keelholte, op liet geestelijk leven van grooten invloed kunnen zijn. 1) Stri mpell, Di' Pc dagogische Pathologie, pag. 16. 600 KINDERGEBREKEN. In leerboeken over schoolhygiène is daaraan dan ook steeds de aandacht gewijd') en in 't algemeen kan men zeggen, dat de kennis van de psychische zijde dezer gebreken voor den paedagoog onontbeerlijk is 2). Vooral de psychiatrie valt niet geheel buiten het terrein der paedagogische pathologie , al zal de opvoeder zich met de werkelijke psychosen niet te bemoeien hebben. Sedert het verschijnen van Koch's uitmuntende studie : Die Psychopatischen Minderwertigkeiten (1893) is het terrein voor den paedagoog naar deze zijde nauwkeurig genoeg afgebakend 3). Het begrip, psychopathische minderwaardigheid omschrijft Dr. Koch nl. aldus: „onder den naam psychopathische minderwaardigheid vat ik al de psychische onregelmatigheden samen, die van invloed zijn op het leven van den mensch, hetzij ze aangeboren of verworven zijn. In het ergste geval worden ze nog niet tot krankzinnigheid gerekend , terwijl toch ook in het gunstigste geval de personen , die er mede belast zijn, niet als volkomen geestelijk normaal te beschouwen zijn" Tot de paedagogische pathologie behooren, behalve de storingen in het zenuwleven, de uitingen van een sterk sprekend temperament, de onregelmatigheden in het voorstellings-, gevoels- en willeven, al de gebreken aan de zintuigen voor zoover die storend inwerken op de geestelijke ontwikkeling van het kind. Zoowel doofstomheid, blindheid 4), achterlijkheid, idiotie, gebreken van de spraak als wat we gewoonlijk moreele gebreken noemen behooren met tal van andere tot die welke een paedagogische behandeling behoeven , al valt een belangrijk gedeelte hiervan buiten het terrein van den volksopvoeder en binnen dat van de zoogenaamde heilpaedagogiek. Aan den eenen kant slechts begrensd door de medische pathologie , met inbegrip van de psychiatrie, aan den anderen kant door de zoogenaamde Normallehre , is het veld der kindergebreken zeer groot. De paedagoog zoowel als de arts en de psychiater vinden er van hun gading en zullen elkander moeten steunen en voorlichten om het veld geheel te leeren kennen en te bewerken. Het Duitsch kent niet minder dan 914 namen voor kindergebreken, die Kózle, alphabetisch gerangschikt, in zijn werk over : Die p(idago, 1 Zie: Van Tusschenbroek, Blok en De Jong, Inleiding tot de studie der schoolhygiëne. 2) Zie hierover : Strumpell, Die Pddagogische Pathologie. 3) In het Voorbericht van den Zen druk van zijn bekend werk zegt Strumpell: De grens tusschen paedagogiek en psychiatrie is echter niet meer scherp te trekken. Door de leer der psychopathische minderwaardigheden van Dr. Koch , d. w. z. van die somatisch veroorzaakte psychopathische toestanden, welke tusschen de normale geestelijke gezondheid en geesteskrankheid als bijzondere abnormaliteiten staan, is de paedagogische pathologie gedwongen naast haar zuiver paedagogisch gedeelte een psychiatrisch gedeelte te behandelen. 4) Wegens het overwicht van de lichamelijke krankheid rekent Striimpell echter doofstommen, blinden en crétins, niet onder de kinderen, die onder paedagogisch-pathologische behandeling vallen. KINDERGEBREKEN. 601 gische Pathologie mededeelt (zie pag. 194 en vervolg) en al zijn daarbij heel wat namen, die in beteekenis niets of heel weinig verschillen, daartegenover staan vele vreemde termen, die gebreken aanduiden, waarvoor het Duitsch geen namen heeft als b.v. aphonie, monophonie en paraphonie, die spraakgebreken; agraphie en paragraphie, die op storingen in het schrijven; alexie en paralexie, die op het lezen ; aminie en parominie, die op de gebaren betrekking hebben. Ook het Nederlandsch heeft tal van namen voor kindergebreken. Dat bij een zoo groot materiaal elke poging om daarin het gelijke te vereenigen waarde heeft, behoeft niet aangetoond te worden en voor de hand ligt het, dat ieder, die ernstig de kindergebreken heeft bestudeerd, getracht heeft naar een klassificatie. b. K 1 a s s i f i c a t i e. Bij de verdeeling en groepeering der kindergebreken kan men van verschillende denkbeelden uitgaan. In vergelijking met de medische pathologie kan men spreken van chronische en acute gebreken, van gebreken, die door uitwendige slechte invloeden ontstaan zijn en die, waarmede dat niet het geval is, van overgeërfde en verworven gebreken. Van practisch paedagogisch standpunt spreekt men van gebreken, welke uit de individualiteit van het kind voortkomen (einheimische Fehler noemt Strumpell ze) en die welke het kind uit de omgeving overneemt (Fehler fremden Ursprungs). De waarde van deze verdeeling schijnt groot met betrekking tot de maatregelen, welke men er tegen moet nemen. Men noemt ze ook natuurlijke en kunstmatige gebreken of, zooals Herbart zegt, gebreken die het kind hat en die het macht. Nog spreekt men van lichamelijke en geestelijke gebreken, van gebreken van het verstand en het hart en van gebreken, zich openbarende in het voorstellen, gevoelen en willen. Zoo doet o. a. de heer J. Klootsema, een van de weinige Nederlandsche paedagogen, die over dit onderwerp hebben geschreven en die „op psychologischen grondslag 'n eigen schema (heeft) ontworpen, waarbij (hij) alleen de terminologie van een aanverwante wetenschap heeft kunnen overnemen" 1). Men zal mij niet van chauvinisme beschuldigen als ik het schema van den heer J. Klootsema overneem. Het ziet er zonder de toelichting, die in de lezing voorkomt, met al zijn vreemde termen wat geleerd uit en overschrijdt eenigszins de grenzen, die Strumpell e. a. aan de paedagogische pathologie hebben gesteld, en blijft uit den aard der zaak niet binnen Koch's omschrijving van het begrip psychopatische minder waardigheden. 1 ) Zie en lees vooral: Verslag (1899) van de Vereeniging voor Paedagogiek (pag. 41). Tot juist begrip van dit schema zij hier nog opgemerkt, dat de indeeling symptomatologisch is in afwijking van de in de geneeskunde meestal gebruikelijke klinische indeeling. De heer Klootsema groepeert de afzonderlijke verschijnselen en niet de gebreken, die uit een complex van verschijnselen bestaan. KIN DERGEBREKEN 002 Ziehier zijn schema : Psychische stoornissen. I I ntensiteitsstornie. (r Stoornissen in den duur. I. Gevoelsleven. hedonie. (uitgelatenhaid.) 1) anhedonie. (lusteloosheid.) 1) positieve gevoelstonen. negatieve hy peralgesie. (overgevoeligheid.) 1) e voelstonen. 11 analgesie. (gevoelloosheid.) 1) Kwaliteits-1 perversiteiten. stoornissen. II. Voorstellingsleven. A. Gewaarworden. hyperaphie. a,naphie. 13. Waarnemen. hyperaesthesie. anaesthesie. C. Reproductie. hypermnesie. amnesie. ( bijzonder veel { gewaarwor-\1) dingen. J bijzonder weinig bijzonder veel bijzonder weinig verhoogd vertraagd waarnemingen. 1) herinne- 1 1) ringstev./ D. Associatie. 1. Psychische associatie. hyperphantasia. pliantasmen. illusies. hallucinaties. a. Kwaliteit. dwangvoorstellingen. waanvoorstellingen. b. Kwantiteit. c. Snelheid. grootheid. vervolging. algeheele vermindering (idiotie, dementie!) sagaciteit. eenzijdige vermindering. excentriciteit. hyperprosexie. te groote { snelheid. C te geringe aprosexie. )1, 2. Logische associatie (alogie !) III. Willeven. i athymie (langzaam begeeren, krachteloos streven.) 1 ) Intensiteitsstoornissen. 1 hyperthymie (bewegelijkheid onrust etc). 1) negativisme (innerlijk verzet, trots.) 1) aversiteiten. K waliteitsparadoxie (dwanghandeling.) 1) stoo rnissen. t perversiteiten . 1 ) Deze woorden komen niet voor in het schema zooals de heer Kloot . sema dat gegeven heeft na zijn toelichtende lezing. Ik heb ze er achter geplaatst, om de beteekenis der vreemde termen ten naastebij aan te geven. KINDERGEBREKEN. 603 Eenvoudiger maar minder volledig is Dr. Scholz , die als gebreken behoorende tot het gebied van het gevoel en de gewaarwording rekent : neerslachtigheid, angst, verlegenheid, overmoedigheid, hoogmoed , eigenzinnigheid, ijdelheid, voorbarigheid, onbescheidenheid, indolentie, overgevoeligheid en leedvermaak; tot het gebied der voorstellingen rekent hij: domheid, verstrooidheid, vluchtigheid, traagheid , vroegrijpheid, droomerigheid, nuchterheid, geslotenheid, onordelijkheid, onreinheid en pedanterie; tot het gebied van het willen brengt hij : onrust (beweeglijkheid), onhandigheid, dwaasheid, begeerlijkheid, verzamelwoede, bedriegelij kheid , diefachtigheid , ongedienstigheid , norschheid , wangunst, boosheid, wreedheid, onkuischheid, vernielzucht en leugen I). Strtimpell volgt een eenigszins anderen weg. Hij verdeelt de kindergebreken in vier groepen : 10 die welke ontstaan uit het overwicht van lichamelijke invloeden op psychische verschijnselen. Hiertoe behooren weekelijkheid, slapheid, gemakzucht , traagheid , vadzigheid , loomheid , luiheid , schuchterheid , neiging tot schrikken, gevoeligheid, nerveusheid, ongevoeligheid voor uitwendige invloeden , onreinheid , lekkerbekkerij , genotzucht , geslachtelijke gebreken, neiging tot toorn, drift, verdrietelijkheid en humeurigheid. Verder onrust d. w. z. niet stil zitten of staan , onophoudelijk bewegen van vingers en handen , onberaden plotselinge handelingen om te vernielen of te verstoren, uitgelatenheid, lacherigheid en ongebondenheid , eigenzinnigheid met tumultarische bewegingen , schreien en dreinen ; gebrek aan of algeheele afwezigheid van leedgevoel, medelijden, medevreugde, ongevoeligheid, neiging tot wreedheid en ruwheid, een gedeelte der spraakgebreken. Hiertoe behooren ook de meer tot de medische dan tot de paedagogische pathologie behoorende hysterische verschijnselen en idiotische toestanden alsmede alle psychosen. Als we eens even bedenken van welk een ontzaglijken invloed het lichaam is op den geest, hoe verschijnt dan als een verschrikkelijke waarschuwing maar tevens als een troostrijke boodschap het mens sana in corpore sano. 20 die, welke veroorzaakt worden door storing, verwarring of defect in de grondslagen van het psychisch mechanisme 2). 1) Zie: Dr. Scholz: Charakterfehler des Mindec. Over dit onderwerp heeft ook Herbart in zijn Allgemeine Padagogik (pag. 51-58) en in zijn „Umrisz" § 295 geschreven. Bovendien Pestalozzi, Waitz, Kant, Pérez, Schmid, (Pddagogische Encyclopddie) Schleiermacher, Salzman, Fichte, Niemeier en vele anderen. 2) Om de uitdrukking psychisch mechanisme juist te verstaan, verwijs ik naar Strumpell, Grundriss der Psychologie. Leipzig G. Biihme, hoofdstuk 17 tot 22. Ook in Die pizdagogische Pathologie van denzelfden auteur is daaromtrent iets te vinden op pag. 8 en 9. Strumpell is een leerling van Herbart. Hij heeft de philosophie van dezen een krachtigen stoot gegeven. Dr. Koch noemt hem niet onaardig „den man van het methaphysisch realisme." Strumpell nu is het geweest , die naast de leer van het psycho-physisch en psychisch mechanisme , die der vrijwerkende causaliteiten heeft uiteengezet en daardoor alweer, volgens Dr. Koch, de psychologie een heel eind vooruitgebracht heeft. (Zie Dr. J. L. A. 604 KINDERGEBREKEN. Hiertoe behooren het moeilijk bewaren van wat waargenomen is, het moeilijk memoriseeren, het langzame en gebrekkige reproduceeren, de Herhaaldelijke verwisseling van voorstellingen, het ras vergeten bij snel opvatten, met één woord allerlei geheugen-gebreken. Verder onbestendigheid door het te snelle verloop der voorstellingen, grilefants m(hieranzjvwtdgpien jolige invallen der kinderen) ; gebrek aan opmerkzaamheid en belangstelling, oppervlakkig waarnemen, babbelachtigheid, onbeduidend kallen en snappen, voorbarigheid, neuswijsheid, verstrooidheid, vergeetachtigheid, vluchtigheid, moeilijk begrijpen en appercipiëeren , slordigheid in denken, tegenzin in arbeid, onbeholpenheid, oninschikkelijkheid, aanstellerigheid bij onbeduidend of gefingeerd lichamelijk lijden en een gedeelte mede van de spraakgebreken. Deze gebreken zetelen hoofdzakelijk in het voorstellingsleven. Zijn ze in hooge mate aanwezig zonder bepaalde lichamelijke verstoringen , dan voeren ze tot stompzinnigheid en bekrompenheid eenerzijds en talent en genie aan den anderen kant. 30 die gebreken, welke ontstaan uit een wanverhouding tusschen het psychisch mechanisme en de vrije causaliteit, of wel uit defecten in de laatste. Hiertoe behooren onverdraagzaamheid, „Rechthaberei", zucht tot twisten, krakeelen en tegenspreken, gebrek aan openhartigheid, vleierij, huichelarij, oogendienst, neiging tot bedriegen en misleiden, leugenachtigheid, bedilzucht, klikken, verdachtmaken en foppen; eigenbaat, winzucht, valschheid, (bij het spel b.v.) diefstal. Verder eigenzinnigheid, ongehoorzaamheid, onvolgzaamheid, koppigheid, hardnekkigheid, trots en verstoktheid, onbescheidenheid, ijdelheid, eigenwaan, praalzucht, heerschzucht tegenover zwakken, nijd, leedvermaak, wraakzucht, boosheid, ondeugendheid, ondankbaarheid, lompheid, barschheid, onverdraagzaamheid, gebrek aan rechtsgevoel, aan eergevoel en aan plichtsbesef, zwakheid van wil en doorzetting, inconsequentie in het willen en tusschen willen en handelen, gebrek aan aesthetisch-zedelijk en godsdienstig gevoel. 40 die gebreken , welke zich vertoonen bij den overgang van den kinderleeftijd tot den jongelingsleeftijd, of juister de gebreken der puberteitsjaren. Ze worden voor het grootste gedeelte aangeduid door de woorden lichtzinnigheid en gebrek aan zelfbeheersching en ontstaan uit den strijd tusschen het objectieve en het subjectieve deel van het karakter. Koch: Die Psychopathische Minderwertigkeiten, pag. 380). Ll 't algemeen bedoelde hij met deze uitdrukkingen die werkingen der ziel, welke onbewust geschieden en daarom psychisch mechanisme worden genoemd. Die welke bewust geschieden (de vrij werkende causaliteiten) verdeelt hij in: 1, de causaliteit van het gevoelsleven. 2. de logische causaliteit. 3. de aesthetische causaliteit. 4. de causaliteit van het geweten. 5. de causaliteit der zelf bestemming of der wilsvrijheid. KINDERGEBREKEN. 605 De gebreken van de laatste soort vallen buiten de grenzen van de kindergebreken. Die van de 3e soort zijn eigenlijk de fouten, waarmede de zedelijke vorming vooral te maken heeft; men kan ze ook gemoedsof karakterfouten noemem. In leerboeken over paedagogiek of speciaal over de moreele vorming vindt men deze in den regel alleen opgegeven en het spraakgebruik heeft ze aangewezen als die gebreken, waartegen de opvoeder vooral moet waken. Dat dit wat eenzijdig is, behoeft natuurlijk niet aangetoond te worden. Helm 1) brengt ze terug tot vier hoofdgroepen, nl. de leugen, de lichtzinnigheid , de traagheid en een groep , die hij noemt affecten en hartstochten, welke verdeeling eenigszins verband houdt met de temperamenten. Uitvoeriger hierover is B. Hellwig in zijn: Die vier Temperamente bei Kindern 2). Nog wil ik voor dit speciale gedeelte wijzen op Bernard Perez : L'Education morale, des le berceau. In het algemeen zal men bij de verdeeling van de kindergebreken in groepen nimmer deze opmerking van Strumpell uit het oog moeten verliezen 3) : „Met de verdeeling der kindergebreken in groepen bedoel ik niet dat daarmede ook in werkelijkheid de samenhang der bestanddeelen en verschijnselen van de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling bij het kind opgeheven zou zijn. Wat wij logisch scheiden dat is en blijft veel meer zakelijk steeds verbonden. In werkelijkheid zijn zoowel de lichamelijke als geestelijke verschijnselen afhankelijk van het zich ontwikkelende individu en blijft er tusschen beide groepen van verschijnselen een voortdurende wisselwerking. Daarbij kan het natuurlijk niet uitblijven, dat de een op de andere soms gunstig, soms ongunstig inwerkt. c. A e t i o 1 o g i e. De leer van de oorzaken der kindergebreken is voor de practische paedagogiek natuurlijk van het hoogste belang, omdat zij in zeer nauw verband staat met hun genezing of voorkoming, wat, zooals van zelf spreekt, eigenlijk het werk der practische paedagogiek is. Strumpell noemt dan ook de aetiologie „die Grundlage fiir die richtige Behandlung des Fehlers, also der Prophylaxis eines kiinftigen und der Therapie eines schon vorhandenen Fehlers." Wetenschappelijk man als hij is, dringt hij door tot den diepsten grond van zijn probleem, dat is, wat hij noemt de vraag of men zich voor of tegen den „anthropologischen Materialismus" verklaart. Hij meent, dat de paedagogische pathologie niet volstaan kan met uitsluitend empirische voorstellingen, maar zekere vooropgezette theoretische waarheden moet aannemen, vooral omdat tot de therapeutische middelen behooren regeering, het onderwijs en de tucht. 1) Zie: Johan Helm, Handbuch der allgemeinen Padagogik , pag. 97 e. v. Erlangen and Leipzig, Georg Bóhme. 2) Zie: B. Hellwig, Die vier Temperamente bei Kindern, Paderborn, Verlag von J. Essen. 3) Zie: Strumpell , Die padagogische Pathologie, pag. 226 en 227. 606 KINDERGEBREKEN. Wij kunnen die moeilijkheid echter laten rusten; alleen willen we opmerken, dat het standpunt van Strumpell door de latere schrijvers als Koch b.v. geheel verlaten is en de opmerking van den heer J. Klootsema omtrent de eenzijdigheid van Strumpell volkomen gegrond is. Dat er verband bestaat tusschen de klassificatie en de aetiologie ligt voor de hand. De klassificatie van Strumpell b.v. is tegelijk een aetiologische verdeeling. Terwille van de practische paedagogiek zoowel als van de volledigheid van het overzicht willen we van een groep kindergebreken de oorzaken opsporen. Ik neem daartoe al de gebreken, die tot onwaarheid of leugen te brengen zijn. Vooreerst komen deze zeer veelvuldig voor en ten tweede kan er de waarde, ja de onafwijsbare noodzakelijkheid van de studie der kindergebreken uit blijken. De oorzaken van het liegen of onwaarheid spreken en al de vormen waaronder deze zonde optreedt, liggen zoowel in als buiten het kind. De eerste werken deels bewust , deels onbewust. Onbewust werken ze, als het kind geen waarheid en leugen onderscheidt. Jean Paul 1) zegt: „In de eerste vijf jaren zijns levens spreekt het kind noch waarheid, noch leugen, het spreekt alleen. Het is gelukkig, dat het spreken kan en speelt daarom met zijn nieuwe kunst. Het spreekt dikwijls onzin, om zijn eigen spreekkunst te hooren." Triiper beweert 2) , dat veel, wat wij bij kinderen voor leugen houden, bloot het spel der fantasie is. Het kind spreekt onwaarheid als bloote jokkernij , om zich zelf en anderen „Freude zu machen", het neemt verkeerd waar, appercipiëert en reproduceert onjuist, het verwart het waargenomene met datgene, wat zijn fantasie er van gemaakt heeft enz., enz. Dit alles gebeurt bij geestelijk normale kinderen , maar in onze scholen en huizen zijn er honderden, die tot de psychopatische minderwaardigheden behooren en waar de leugen nog geheel andere onbewuste oorzaken heeft. Hier treedt de leugen op als product van een herinneringsgebrek, van geheugenzwakte, van dwangvoorstelling, onder den invloed van allerlei suggestie — dit laatste komt ook bij geestelijk normale kinderen en volwassenen voor. Daar verschijnt hij als illusie en hallucinatie. Als psychisch degeneratie-teeken komt de leugen herhaaldelijk voor. Bij sommige erfelijk belasten zijn de ethische gevoelstonen of geheel afwezig of dermate verzwakt, dat ze hun invloed op het handelen missen. Bij lichte intelligentie-storingen vooral in verband met verzwakte ethische gevoelstonen treedt de leugen veelvuldig en in de vreeselijkste vormen op. Ook bij alcoholisme en lichte graden van debiliteit, alsmede bij hysterisch en epileptisch belaste kinderen, bij wie het verloop der voorstellingen een sterke neiging tot liegen ontwikkelt. Onontwikkelde waanvoorstellingen schuiven zich tusschen de andere in. Daar bij zulke kinderen de egoïstische gevoelstonen de sociale, zoo die al aanwezig zijn, geheel onderdrukken, dringt het egoïsme tot allerlei bewust en onbewust liegen. 1) Zie : Jean Paul (Friedrich Richter). Levana. 2) Zie: Rein , Encyklopddisch Handbuch der Padagogik : Unwahrheit and Liige. KINDERGEBREKEN. 607 Bewust werken in het kind hebzucht, vrees, ijdelheid, gemakzucht „et toutes les passions égoïstes, ces grandes conseillères des sophismes" 1). Groot echter is het aantal oorzaken van de leugen , welke men moet beschouwen als buiten het kind te liggen. „La nature elle-même", zegt Pérez 2), „il faut l'avouer, est potre première maitresse d'erreur : en nous trompant elle nous donne l'exemple de tromper." In zijn Krebsbiichlein- zegt Salzman 3) : Er zijn vijf middelen om de kinderen het liegen te leergin en één om ze vroegtijdig aan het lasteren te gewennen. Ze zijn : 1. Dwing de kinderen vroegtijdig tot liegen. 2. Belach en beloon de leugen. 3. Geloof alles, wat uw kinderen zeggen. 4. Straf uw kinderen, als ze de waarheid spreken. 5. Geef hun in uw gesprekken gereede aanleiding tot liegen en 6. Wek uw kinderen op, om van anderen veel kwaad te spreken. Beneke wijst in zijn Erziehungslehre 4) op het feit, dat de opvoeders de leugen op den weg van het kind plaatsen, door het te dwingen tot bekentenis , tot vergiffenis vragen , tot verklaringen op eerewoord , tot hoflijkheidsbetuigingen, welke het kind toch geen ernst kunnen zijn; door het te bevelen om te liegen (Moe is niet thuis) , huichelende vertooningen te houden tegen verwanten en vrouwen als bewijs van „goede manieren" in de oogen van velen noodzakelijk enz. Ook Dittes wijst in zijn Schule der Pcidagogik 5) als oorzaken van de leugen op vrees, eigenbelang, eerzucht, schuchterheid, valsche lof voor geslepenheid, gedwongen vergiffenis vragen, liefkozingen, bedankjes en bekentenis van zonde. Het zou gemakkelijk zijn nog tal van schrijvers en tal van oorzaken te noemen; deze vooral zijn overstelpend groot. En al was er geen andere reden om kindergebreken te bestudeeren, dan alleen om er de oorzaken van op te sporen, dan zou die studie om haar praktische waarde alleen reeds door ieder aangegrepen moeten worden. De aetiologie der kindergebreken predikt met kracht en klem: uw regeering en tucht baten niets, als ge uw kind niet bestudeert; de beste bestrijding van moreele fouten is het wegnemen of onderdrukken der oorzaken er van en last not least : opvoeder , herzie u zelf ! d. Therapie. Vóór dat men de malaria-mug en haar hatelijke werking kende, bestreed men met succes malaria en ook roodvonk geneest men, zonder dat iemand ooit de baccil daarvan gevonden heeft, zonder zelfs dat iemand de grenzen dezer ziekte juist kan vaststellen. 1) Zie: Pérez, l'Education morale, pag. 304. 2) t. a. p., pag. 304. 3) Dit boekje is volgens Kbzle eigenlijk het eenige geschrift vóór Striimpell's boek, dat de kindergebreken paedagogisch wetenschappelijk behandelt; vele andere, ofschoon allerlei paedagogische aanwijzingen bevattende, behooren tot het gebied der psychiatrie. 4) Zie: Beneke, Erziehungslehre, § 65. 5) Dr. Fr. Dittes, Schule der Padagogik, pag. 418. 608 KINDERGEBREKEN. Wie doordringt in het diepste wezen der kindergebreken, stuit op moeielij kheden , waarvoor nog geen oplossing werd gevonden — maar daarom behoeft niemand aan de genezing dier gebreken te wanhopen. Hoe groot is niet het aantal gebreken waarvan de oorzaak uitsluitend in het lichaam gezocht moet worden. Kinderen, die tot de psychopathische minderwaardige gerekend moeten worden, lijden aan stoornissen , hetzij in de zenuwen , hetzij in de hersens ; de geheele eerste groep van Striimpell behoort tot deze soort. Is de veronderstelling al te gewaagd, dat men, op den weg, door Dr. Koch — niet Robert maar J. L. A. — aangewezen, voortgaande, telkens meer de lichamelijke bron van geestelijke ellende zal vinden : de teekenen zijn er. Laat ons daarom allereerst aandringen overal, waar we dat kunnen, op oordeelkundige verpleging van het lichaam, op reinheid, op beweging, op krachtige voeding, op matigheid , op juiste verdeeling van arbeid en rust 1). Laat ons mede den strijd aanbinden tegen alcohol, onzedelijkheid en — armoede. Want de misère des levens wreekt zich in neurasthenie, 2) hysterie, epilepsie, in kindergebreken van allerlei aard. En kindergebreken zijn soms in hooge mate besmettelijk. „Eén gek maakt meer" zegt men ; maar één onanist, één onrustlij der kan een klasse bederven. Kindervoeding, schoolbaden, vacantie-kolonies, toezicht op den kinderarbeid en de woningen der menschen vertellen ze het niet luide, dat de geheele maatschappij voelt, dat in die richting ligt de opheffing van stoffelijke, maar ook vooral van veel zedelijke ellende. Maar daarnaast onderwijs en opvoeding. Geen overlading, geen geleerdheid , maar waarheid en eenvoud en tucht, liefdevolle ja , maar strenge tucht, stalende oefening in willen , in het concentreeren der belangstelling, der gedachten op één punt. Laat ons, wat wichtige philosophie beredeneere en bepeinze, de jeugd bewaren voor noodlottig determinisme en laat het der jeugd een onfeilbare waarheid zijn , waarvan ze de toepassing dagelijks ziet: die wil , die kan. Na deze algemeene beschouwing, die ik met aanhalingen van bijna alle der door mij genoemde schrijvers zou kunnen staven , enkele bijzonderheden. Langzamerhand , veel te laat en veel te langzaam, verschijnen hier te lande scholen voor achterlijke kinderen. Het zal niet lang meer duren, of de gemeenschap zal liet kortzichtig achten, dat zij niet al sedert lang en in het belang der normale en in dat der intellectueel zwakke de zorg voor achterlijke kinderen op zich nam. Maar onverantwoordelijk is het ook, dat in onze schoolklassen psychopathische minderwaardigen in allerlei graad, moreel defecte, hysterisch en epileptisch belaste kinderen plaats nemen tusschen en naast 1) Zie: Mevr. V. d. Meij. Vermoeienis en overlading. 2) Zie: Dr. Stephan, Neurasthenie en hare behandeling. KINDERGEBREKEN. 609 de geestelijk gezonde. Ook voor hen zullen we inrichtingen moeten hebben, inrichtingen voor heilpaedagogiek zooals Trilpers Erziehungsanstalt auf der Sophienhóhe bei Jena en het Medisch-Paedagogisch Instituut van A. J. Schreuder te De Bilt, waarvan onze verbeterhuizen parodieen zijn. Waarom wachten we nog immer op den leerstoel voor de paedagogiek aan onze universiteiten Dat is een van de redenen waarom wij achterlijk zijn in deze wetenschap. Daar zou onder leiding van geneeskunde, psychiatrie, neurologie, psychologie en physiologie een leger van wetenschappelijk gevormde heilpaedagogen kunnen worden opgeleid niet alleen, maar daar zou ook de volksopvoeder in het algemeen den breeden wetenschappelijken grondslag kunnen leggen, waaraan zijn studie en zijn werk behoefte hebben. Op de inrichtingen voor blinden, doofstommen, idioten en spraakgebrekkigen behoef ik niet te wijzen , wel echter op suggestie en hypnose 1 ). In mijn bestek kan ik echter met een bloot noemen dezer zaken volstaan. Dat de paedagoog bij het toepassen van middelen , welke niet bepaaldelijk tot het gebied der paedagogiek behooren, steeds den geneesheer moet raadplegen , spreekt wel van zelf. De therapie , in haar nauwe begrenzing opgevat, is zijn terrein niet. e. Geschiedenis en litteratuur. In zijn reeds genoemde lezing 2) zegt de heer J. Klootsema, dat de paedagogische pathologie als min of meer zelfstandige wetenschap reeds de critiek van een eeuw met succes doorstaan heeft. Bij dit succes en die critiek dacht de schrijver meer aan de studie der geneeskundigen dan aan die der paedagogen. Met zijn tijdbepaling ben ik het echter geheel eens. Men kan voor de geschiedenis van tweeërlei redeneering uitgaan ; men kan nl. zeggen: 10 de studie der kindergebreken is het gevolg geweest van kinderstudie in het algemeen en 20 de pogingen van opvoeders om de kindergebreken langs therapeutischen weg te behandelen of om de aetiologie er van vast te stellen is het begin geweest van een wetenschappelijke paedagogische pathologie, welke beide richtingen zich in Koch's bekend boek vereenigen. Waaraan de heer Klootsema gedacht heeft is mij niet geheel duidelijk geworden, omdat hij uitsluitend het systeem behandelde en geen geschiedenis schreef. Bij zijn opgave van litteratuur volgt hij zoowel den eenen als den anderen weg. In het eerste door mij gestelde geval is de geschiedenis ongeveer 1) Zie: Bierens de Haan. Ilet vraagstuk der beteekenis van hypnose en suggestie voor de opvoeding. 2) Paedagogische Pathologie, Verslag van de Vereeniging voor Paedagogiek over 1899. ZERNIKE , Paedag. Woordenb. 39 610 KINDERGEBREKEN. aldus. Met kinderstudie begon eigenlijk Dietrich Tiedeman 1) (1787), wiens werk echter pas in 1863 en in 1881 door een paar Fransche geleerden 2) algemeen bekend werd. Hij bestudeerde zijn eigen kinderen. Zoo deden ook Berthold Sigismund 3) (1856), Taine 4 ) en Darwin 5). Een echt wetenschappelijk werk kwam pas in 1882, het terecht beroemde boek van W. Preyer: Die Seele des Kindes, waarvan in 1902 de 5e druk verscheen. Daarop volgde een stroom van boeken en artikelen over dit onderwerp in Amerika, vooral van dames, waaronder echter vele echte dilletantische observaties. Belangrijke studies verschenen van Prof. Stanley Hall, Prof. Monroe , Miss Shinn 6 ), Tracy 7) en Baldwin 8 ). In Engeland schreven Romanes 9), Sully 10), Warner 11), in Frankrijk Pérez 12) en Compayré en in Italië Paolo Lombroso 13) over dit onderwerp 14). Uit deze studie moest zich natuurlijk de studie der kindergebreken ontwikkelen en in het jaar 1890 zette Prof. Ludwig Strumpell in zijn werk Die pcidagogische Pathologie dit gedeelte der studie op een stevigen wetenschappelijken basis, waarin hij echter belangrijke wijzigingen bracht in den 2e druk (1892) na het verschijnen van het niet minder beroemde werk van Dr. J. L. A. Koch: Die psychopatische Minderwertigkeiten. Voor de volledigheid maak ik hier nog melding van Kussmaul: Untersuchungen fi ber das Seelenleben des neugebornen Menschen (3e druk 1896), en van het feit, dat in het jaar 1899 te Jena een Allgemeiner Deutscher TTerein fair Kinder forschung werd opgericht, die het sedert 1896 bestaande tijdschrift Die Kinderfehler tot orgaan koos. Thans zijn in Duitschland Triiper, Ufer, Ziehen, Schiller en Richter de mannen, die de leiding der studie in handen hebben. In ons land bestaan behalve een paar opstellen van mijn hand — Kindergebreken in Oud en Nieuw (le jaargang). Hoe moet men kinderge1) Dietrich Tiedeman: Uber die Entwickelung der Seelenflihigkeiten bei Kindern. 2) In 4863 leverde Michelan een vertaling in le Journal général de l'instruction publique en in 1881 verscheen van Pérez : Thieri Tiedeman et la psychologie de l'enfant. 3) Berthold Sigismund : Kind and Welt. Vóór hem Liibisch : Enwickelungsgeschichte der Seele des Kindes (1851). 4) Tame, Skizze eines kleinen Kindes. 5) Charles Darwin, Versuche fiber den Verstand. 6) Miss Shinn, Notes on te Development of a Child. 7) Tracy, Psychology of Childhood. 8) Baldwin, Mental Development with the Child and the Race. 9) Romanes , Geistige Entwickelung des Menschen. 10) Sully, Study's of Childhood. 11) Warner, How to study children. 12) Pérez, Les trois premières années de l'Enfant en L'Enfant de trois a sept ans. 13) Paola Lombroso: Saggi di psicologiadel bambino. 14) Zie over dit alles het artikel Kinderpsychologie van Chr. Ufer in Rein's Handbuch. KINDERGEBREKEN. 611 breken bestudeeren? in het Verslag der Vereeniging voor de Paedagogiek 1898; Gerrit W. van A. J. Schreuder en het meermalen genoemd opstel van J. Klootsema in id. 1899; verschillende kleine schetsen in het Vaktijdschrift voor Onderwijzers. Ook kan men 't een en ander hierover vinden in Wijsman: Voorlezingen over psychiatrie; Jelgersma: Functionelle neurosen en in het algemeen in studiewerken over psychiatrie. Dit lijkt mij de natuurlijke gang der ontwikkeling van de studie der kindergebreken. Men kan echter ook een anderen weg inslaan, en den gang volgen, die de studie der kindergebreken ging, onafhankelijk van de kinderstudie. In het jaar 1891 schreef naar aanleiding van Prof. Strumpell's werk het Padagogisch Gesellschaft te Leipzig een prijsvraag uit. Gevraagd werd, wat in de 19e eeuw in Duitschland over kindergebreken was geschreven en wel speciaal : 1. welke paedagogische kindergebreken werden door de bedoelde schrijvers genoemd en beschouwd? 2. wat hebben zij over de natuur en de eigenaardigheden daarvan gezegd (klassiticatie)? en 3. wat over de aanleiding en de oorzaken daarvan (aetiologie) ? Het antwoord van J. F. G. Klizle werd bekroond en onder den titel Die padagogische Pathologie uitgegeven en daarin is die gang eenigszins te vinden. Dat dit werk echter geen eigenlijke geschiedenis van de kindergebreken is, ligt voor de hand. Het geeft citaten en beschouwingen uit Schelling, Schleiermacher, Hegel, Rosenkrans, Herbart, Waitz, Ziller, Stoy, Beneke, Jean Paul (Richter), Lotze, Diesterweg, Dittes, Zeller, Schmid , Scholz en vele anderen. Dikwijls hebben die citaten en beschouwingen niets om het lijf en blijkt er uit , dat vele dier schrijvers geen „Ahnung" hadden van een wetenschappelijke paedagogische pathologie. Zelfs het beroemde werkje van Salzmann: Krebsbuchlein oder Anweissung zu einer unverniin f tigen Erziehung der Kinder is moeilijk als een wetenschappelijk werk te beschouwen. Het is ironisch geschreven en geeft veertig middelen aan om de kinderen evenveel gebreken „anzugewóhnen". Met mijn laatste opmerking bij de geschiedenis dacht ik aan de werken van Dr. Koch, Dr. Emminghaus, Dr. Scholz en Chr. Ufer en Beneke over Psychopatische Minderwertigkeiten, Psycho-Pathologische Padagogik, Nervositát, Geistesstiiringen in der Schule , das Wesen des Schwachsinns, Beitrge zu Seelenkrankheitskunde, Psychosen im Kinderalter e. d., die wijzen op de richting, die de studie in de laatste jaren neemt, een richting, die eigenlijk door Beneke als paedagoog en psychiater beide is voorbereid. Behalve genoemde werken zijn nog te noemen : EMMINGFHAIIS , Die psychischen Storungen des Kindesalters. 39* dewrknvaSlzm,PestoiKanNmjr,SchwzFite KINDERSTUDI5. 612 ScsoLZ, Die Characterfehler des Kindes. (Eene Nederlandsche Vertaling onder den titel: Karakterfouten bij kinderen verscheen bij J. B. Wolters te Groningen). TRi1PER Psychologische Minderwertigkeiten 2m Kindesalter. LIFER, Die Geistesstdringen in der Volksschule. BÉRILLON , La suggestion au point de vue pédagogique. SCHREIIDER : Achterlijke kinderen , le afl. van ZERNIICE'S Paedagogisch Woordenboek. K. ANDRIESSE. A m sterdam . , Kinderstudie 1 ). I. Dichter1ij ke belangstelling. Verschillende schrijvers over kinderstudie vangen aan met te wijzen op de groote bekoring, die er van kinderen uitgaat , een bekoring, waarvan tot in de oudste letterkunde sporen zijn te vinden. De Grieksche gevoeligheid voor kinderschoonheid kennen we uit Homerus' schildering van Hektors afscheid, den geest van oud-Israël uit Davids dichterwoord : „Uwe kinderen zullen zijn als olijfplanten rondom. uwe tafel" (Ps. 128 vers 3) en de diepe aandoenlijkheid der Middeleeuwen voor de hoogheid van het kinderleven vindt in den eeredienst van het kind Jezus zijn vrome uiting. Het is goed gezien, deze dichterlijke belangstelling op den voorgrond te plaatsen. Bewondering gaat vooraf aan weten en is de oorspronkelijke drijfkracht tot onderzoek. Een mensch is in zijn diepste wezen éérst dichter, dan pas weter. Vandaar dat lang v66r de begeerte ontstond het kind wetenschappelijk te doorvorschen, de menschheid reeds eeuw in eeuw uit de heerlijke ontroering der kinderadoratie gesmaakt heeft en er door verreind en veredeld is geworden. Vandaar ook , dat een der krachtigst werkende oorzaken der kinderlijke bekoring te zoeken is in hunne half dichterlijke opvatting der dingen. Taine verhaalt van een meisje van drie jaar, dat de deelen van haar gezicht moest opnemen en toen , aan de oogleden gekomen , na eenige aarzelen zeide : „Dat, dat zijn de gordijntjes van de ooggin" 2). Sully deelt mee, dat een kind de sterren oogjes noemde. Dit „metaphorisch terugbrengen van een ding tot een prototype" maakt in den grond het wezen uit van alle poëzie en van alle philosophie. En zoo voert het kind ons, zonder dat wij ons hiervan meestal recht bewast worden, weder terug naar deze klare bronnen. Dat vooral in het moderne leven met zijne hypertrophie van het verstand, deze bekoring van het kind zich doet gelden, is boven bedenking. Doch er is meer. Beschaving verbastert telkens weer , 1) Wie de Inleiding van Sully's meesterwerk Studies of Childhood gelezen heeft, zal bemerken, dat in het eerste deel van dit artikel in hoofdzaak dezelfde behandelingsgang gevolgd is, echter met groote afwijkingen in de onderdeelen. Overigens heb ik steeds mijn bronnen vermeld, tevens om den lezer bekend te maken met de litteratuur, Een afzonderlijke litteratuuropgave kon daardoor achterwege blijven. 2) De l'Intelligence, Tome 1, p. 46, aangehaald bij Queyrat, la Log ique chez l'Enfant (Paris 1902), blz. 27. KINDERSTUDIE. 613 tot onnatuur en zedeloosheid. In tijdperken van herleving gaat de menschheid weer terug tot de natuur en tot haar God. Hetzelfde trekt ons naar het kind. Daar vertoont zich het Leven ongerept, maagdelijk. 't Is, of we hier liet levensgeheim tasten, of we hier, bij de wieg, de draden konden vatten, waarlangs we voeling konden krijgen met liet onlichamelijke Leven zelf. „W here did you come from, baby dear?" „Out of the everywhere into here" 1). Zooals de zee en de sterrenhemel in volkomene ongereptheid ons liet scherpst de ontroering der eeuwigheid geven, zoo geeft het jonge kind ons het zuiverst de ontroering van het leven. Rousseau, in wierf in nieuweren tijd dit gevoel zich misschien het sterkst heeft geopenbaard , heeft ons weer geleerd, het kind te eerbiedigen, af te houden van het jammerlijke fatsoeneeren, dat men opvoeden beliefde te noemen, en in devoot verwachten neer te zitten aan zijn voeten, om op te vangen de uitingen van oorspronkelijke schoonheid, van het leven zelf, zooals het aan de eeuwigheid ontsprong. Zoo verstaat men ook Davids aanhef, als hij in den achtsten psalm des Heeren heerlijkheid bezingt: Gij , die Uwe Majesteit gesteld hebt boven de hemelen en uit den mond der kinderkens en der zuigelingen U lof bereidt. Welk woord ook Jezus aan de hooghartige en zeer wijze Overpriesters en Schriftgeleerden tot hun beschaming voorhield. Dit echte, pure, oorspronkelijke maakt het kleine kind tot een ding van sublieme schoonheid, die onze ziel wonderlijk aandoen kan. Hierbij komt de zwakheid en teerheid van al zijn leedjes, fijner dan het eelste porcelein. Dan zijn hulpbehoevendheid en algeheele afhankelijkheid, die aan het aesthetische een warm ethisch bestanddeel toevoegen. En wellicht worden we nog het meest bekoord door het onbezorgde en blijde vertrouwen, dat een onuitwischbare grondtrek van het kinderleven is. De groote menschen werken zich krom voor eer en geld in de toekomst en verzuimen het heden te smaken, het kind leeft in het oogenblik en bekommert zich niet om de toekomst. Zich gelukkig te voelen in zijn eigen wereldje, behoort tot het wezen der kinderlijke natuur. Zelfs onder bitter lijden komt deze trek telkens weer boven, zooals Victor Hugo zoo aandoenlijk geschilderd heeft in „Les Misérables" en Hector Malot in „Alleen op de Wereld". „Hunner is het koninkrijk der hemelen", om hun blijdschap en vertrouwen, hun onbezorgdheid, hun eenvoud en oprechtheid. Duidelijk komt telkens in de Evangeliën uit, hoe de Heiland ten diepste geroerd was door deze hooge schoonheid van het kinderwezen. Als zijn leerlingen met elkander in woorden waren geweest, wie hunner wel de meeste ware, nam Jezus een kind en stelde dat in hun midden en omving het met zijn armen en zeide tot hen : „Voorwaar zeg ik u, indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan." Of dit andere aangrijpende woord, dat het nutter is, 1 ) Uit een fijn gedichtje van George Mac Donald, aangehaald in Smith , The Life of Henry .Drummond.
© Copyright 2024 ExpyDoc