Samenvatting Europees Recht

Samenvatting Europees Recht
Week 1 – Export en Europees recht
Leerdoelen H4 (Nadruk of EU verdrag en EU werkingsverdrag)
- De juridische vormen van export beschrijven
- De basisstructuur van de Europese Unie uitleggen
- De werking van de Europese Verdragen doorgronden
- De ‘Vier Vrijheden’ (vrij verkeer van goederen in het bijzonder)op een vrij complexe casus
toepassen (toepassingsvraag op tentamen)
Wijze van exporteren
1) via een agent
2) via een distributeur
3) persoon in loondienst
4) franchise
5) joint venture (zelfstudie)
1. Export via een ‘agent’
Deze overeenkomst is geregeld in art. 7:428 BW voor in Nederland. Als je de grens over gaat krijg je
te maken met Europese richtlijnen, je krijgt hier te maken met het EVO verdrag en het
vertegenwoordigings verdrag. Als je exporteert via een agent heb je met de volgende partijen te
maken. Namelijk exporteur  Agent  klant. Van exporteur naar agent heb je te maken met een
internationale agentuur overeenkomst. Het bijzondere van deze overeenkomst is dat de exporteur
de koopovereenkomst sluit met de klant en niet de agent. De agent is hier een zelfstandige
ondernemer, die kent ook het land waarvoor die bezig is voor de exporteur. Het nadeel hier is dat de
klant op afstand zit, bijvoorbeeld is de klant wel kapitaal krachtig genoeg? Tussen de agent en
exporteur wordt vaak een delcrederebing gesloten, dat is een onderdeel van de agentuur
overeenkomst. De agent beloofd dan dat de klant kredietwaardig is, de klant is dus kapitaal krachtig
genoeg. Stel de klant betaald niet, kan de exporteur ook bij de agent aankloppen. De agent verdiend
zijn geld door elke geslaagde bemiddeling. Bij elke internationale overeenkomst komen problemen
voor namelijk 3 IPR – problemen (internationaal privaat recht):
- Welk recht is van toepassing?
- Welke rechter is bevoegd? (Nederlandse rechter of een rechter in het buitenland)
- Ten uitvoerlegging vonnis? (Is het vonnis rechtsgeldig?)
2. Export via een distributeur
Het is een generieke overeenkomst, partijen zijn vrij te bepalen wat ze opnemen in de
overeenkomst. De volgende partijen zijn van belang; Exporteur (principaal)  Distributeur  klant.
Tussen de distributeur en de klant ontstaat een nationale koopovereenkomst, tussen de exporteur
en distributeur ontstaat een internationale koopovereenkomst. De export verkoopt zij goederen aan
de distributeur, op deze goederen komt een toeslag en verkoopt de distributeur ze aan de klant. Het
voordeel voor de exporteur is dat hij alleen te maken heeft met de distributeur. Het nadeel is dat de
exporteur niet precies weet wie zijn klanten zijn, bijvoorbeeld met marketing. De overeenkomst mag
niet in strijd komen met de mededingingswet, bijvoorbeeld prijsafspraken mogen niet afwijken. Het
Weens koopverdrag en het EVO verdrag zijn hier van toepassing.
3. Export via persoon in loondienst (arbeidsovereenkomst)
Je hebt hier te maken met een arbeidsovereenkomst art. 7:610 BW. Je hebt hier te maken met een
Exporteur (werkgever)  Werknemer (Nederlandse of buitenlandse). Bij een buitenlandse
werknemer is het beter voor buitenlandse recht te kiezen, maar je kunt ook het Nederlandse recht
kiezen (7:610). Het is beter om voor buitenlands recht te kiezen i.v.m. ontslagrecht. De werknemer is
ondergeschikt aan de werkgever. Als werkgever neem je een geheimshoudingsbeding op en een
concurrentie/relatie beding op in de arbeidsovereenkomst t.o.v. de buitenlandse werknemer.
4. Export via Franchise overeenkomst
De partijen waar je mee te maken hebt: Exporteur (franchisegever)  Franchisenemer (in het
buitenland)  Klant. Je hebt te maken met een internationale franchise overeenkomst tussen de
franchise gever en nemer. Tussen de nemer en klant heb je te maken met een nationale
overeenkomst. De franchisegever levert veel verplichtingen op aan de franchisenemer, op het gebeid
van marketing, logo, boekhouding, uitstraling etc. Het Weens koopverdrag en het EVO verdrag zijn
hier van toepassing.
Europees recht
- EU verdrag (4311), toetreding van een nieuwe lidstaat
- EU werkingsverdrag (4231)
2 belangrijke verdragen m.b.t. Europese verdragen
- Costa Enel: voorrangsbeginsel
- Van Gend en Loos: beginsel van directe werking
Week 2
EU heeft zich ontwikkeld tot een grote macht door 4 sporen:
1. Uitbreidingen van lidstaten (omvang) (van 6 naar 27)
2. Aantal verdragen uitgebreid (EGKS, kolen en staal) (EEG, Europese economische
gemeenschap) (EG verdrag, totale economie), Univerdrag, Kernverdrag, Buitenlandse zaken,
veiligheid, politie en justitie. Eerst heette ze EEG, daarna E van economisch weg want het
werd meer dan economie. Toen de EU. Dus steeds meer beleidsterreinen worden door EU
bepaald waardoor EU dus ook machtiger wordt.
3. Jurisprudentie: (cost NL = voorrangbeginsel en van Gend en Kos directe werking Dit leidt
tot supranationaliteit)
4. Wetgeving en verordening :Eu mag op steeds meer terreinen, wetten maken en de EU moet
zich eraan houden.
Twee verdragen
VEU en VWEU
Wie is de baas in europa
Uitgangspunt: Art. 13 EU verdragen (VEU),
1. Europees parlement ( gekozen burgers van lidstaten)
2. Europese raad ( Staatshoofden, regeringsleider (RUTTE), en VOORZITTER VAN EUROPESE
COMISSIE) (die zijn de baas)
3. De raad: Vakministers: als het gaat om landbouw: Gaan alle ministers van landbouw van de
EU landen daar naartoe
4. De commissie: zitten eurocommissarissen
5. Hof van justitie = rechter van EU, je hebt heel veel soorten rechters
6. Rekenkamer: Budgetten controleren van de EU, ze houden in de gaten wat binnen komt,
lidstaten moeten bijvoorbeeld geld betalen om lid te blijven
7. Europese centrale bank = Houdt koers in de gaten, zonder winstoogmerk maar wordt wel
geld in gestopt. Doel: Economie van eu bevorderen.
1. Europees parlement:
Waar geregeld:art 14 VEU
Wie:Gekozen burgers (vertegenwoordigers)
Vertegenwoordigt:De burgers
Wat doen ze: Stellen begrotingen op/vast samen met de raad (niet Europese) obv evenredigheid
wetgever van eu
2. De Europese raad:
Waar geregeld: art 15 VEU
Wie: Staatshoofden, regeringsleiders (Rutte, merkel) en voorzitter Europese Commissie (Die zijn de
baas in EU)
Vertegenwoordigen: De EU zelf
Wat doen ze? Ze bepalen de richting die ze opmoeten
3. De raad:
Waar geregeld: art 16 VEU
Wie?: Vakministers (minster van landbouw, ministers van milieu)
Vertegenwoordigt: De regering van de lidstaten
Wat doen ze?: wetten en begrotingen maken samen met europees parlement
4. De commissie
Waar geregeld: Art 17 VEU
Wie: Eurocommissarissen van elk één lidstaat
Vertegenwoordigt: De EU
Wat doen ze?: Ze houden toezicht van nakoming verdragen. Als ze iets constateren naar het hof
van justitie. Maken ook wetsvoorstellen om te vooromen dat het europees parlement en de raad te
machtig worden. (trias politicas)
5. Hof van justitie
Waar geregeld: art 19 VEU
Wie: Rechters op alle gebieden waarmee mensen te maken hebben met recht
Wie vertegenwoordigen?: art 19 lid 3 sub A: iedereen
Wat doen ze?: Pre judiciële: voordat Nederlandse rechter uitspraak doet eerst vragen of ze
europees recht goed hebben uitgelegd.
6.Rekenkamer
Waar: art 285 VWEU
Wat doen ze: Budgetten controleren van de EU, ze houden in de gaten wat binnen komt, lidstaten
moeten bijvoorbeeld geld betalen om lid te blijven
7. ECB:
Waar: Art 282 VWEU
Wat doen ze: Houdt koers in de gaten, zonder winstoogmerk maar wordt wel geld in gestopt. Doel:
Economie van EU bevorderen.
Vertegenwoordigt: EU
Week 3
Mogelijke tentamenvraag
Wat is (bijvoorbeeld) het verschil tussen art. 214 lid 1 en 4 EUW en art. 91 lid 1 EUW?
Humanitaire hulp (art. 214 lid 1/4 EUW) en bijzondere aspecten van vervoeren (art. 91)
Onbeperkt bevoegd, t.a.v. beleidsterreinen.
3 uitgangspunten :
- Art. 4 en 5 EU
- Art. 3-6 EUW
- Rechtsbasisbeginsel, het moet in het recht/wet staan.
Art. 4 EU: blz 4311
lid 1: verhouding unie en lidstaten. Wat de lidstaten niet hebben weggegeven, daar mag de unie ook
niet aan komen.
lid 2: de Unie eerbiedigt de gelijkheid tussen staten, alle staten zijn gelijk.
lid 3: loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten, elkaar aanvullen.
Art. 5 EU: blz 4312
lid 2: atributiebeginsel, EU mag alleen bevoegdheid uitoefenen als ze deze in verdragen gekregen
hebben.
lid 3: subsidiariteitsbeginsel, hogere instanties doen niet iets dat door lagere instanties gedaan kan
worden tenzij er problemen zijn die de lagere instanties niet op kunnen lossen.
lid 4: evenredigheidsbeginsel, als je hetzelfde resultaat kunt behalen met een kleiner bedrag/minder
werk moet je dit doen.
Art. 3 EUW blz 4231 (Grote bevoegdheid)
De Unie is exclusief bevoegd (=alleen bepalen), in het artikel staat over werken onderdelen.
Art. 4 EUW blz 4231 (Minder grote bevoegdheid)
lid 1: gedeelde bevoegdheid EU + lidstaten (minder grote bevoegdheid)
lid 2: staat alles wat gezamenlijk wordt gedaan.
Art. 5 EUW blz 4232 (Nog minder bevoegdheid)
lid 1: een van de instellingen (Raad) van Europese Unie stelt maatregelen en de lidstaten
coördineren. (deze bevoegdheid is kleiner voor de EU)
Art. 6 EUW blz 4232
De unie ondersteunt, coördineert en vult aan. (laagste bevoegdheid t.o.v. lidstaten)
T.o.v. wie worden deze bevoegdheden afgebakend? De lidstaten.
Besluitvorming
Drie procedures art. 289 EUW
1. Gewone procedure, lid 1 (Europees parlement + raad op voorstel van Europese commissie
besluiten nemen)
2. Speciaal, codecisie, lid 2 (Europees parlement + deelname raad of raad + deelname
parlement, er kunnen twee verschillende partijen de leiding nemen)
3. Overige, lid 4 (initiatief lidstaten op Europees parlement + aanbeveling Europese centrale
bank + verzoek Europese justitie of Europese investeringsbank)
Gemeenschappelijkheden
- Altijd voorstel Cie = Europese commissie
- Alleen de Raad of de Raad en Parlement kunnen van een voorstel een rechtsgeldig besluit, een
‘wet’, maken
- art 4 lid 3 EU, loyaliteitsbeginsel (goede samenwerking tussen Unie en lidstaten)
Type besluiten, wetten
- Primair, basisverdragen (EUW), primair is alleen de lidstaten
- Secundair
- Art. 288 EUW
1. Verordening, directe werking in de lidstaten, er staat vastgesteld hoe je iets moet bereiken
2. Richtlijn, zelf de weg bepalen hoe je bij het resultaat komt (geen directe werking)
3. Beschikking, is verbindend
4. Aanbeveling, zijn niet bindend, vragen ze naar om van te leren
Richtlijn
- 4 elementen, LS, resultaatverplichting en termijn, keuzevrijheid, beperkte rechtstreekse werking
- Doel? Harmonisatie
- Het is een instructie van de EG aan de LS om hun wetgeving aan te passen
- Praktijk, weinig verschil met Verordening
Verordening
- Omzetting nationale regel is dus niet nodig! Het werkt direct!
* Verschil tussen beschikking en aanbeveling weten.