39 - Startpagina PKN Sneek

GENESIS 11-12
DE LANGSTE ADEM
15e Zondag na Pinksteren, 21 september, Sneek (Martinikerk).
Lezingen: Genesis 11:27 - 12:9.
Liederen: Psalm76:1,2,3, Gezang 864, Gezang 803, Gezang 756:1 t/m 5, Gezang
1009.
GENESIS 11:27 - 12:9
Dit zijn de verwekkingen van Terach.
Terach gewint Abram, Nachor en Haran
en Haran gewint Lot.
Haran sterft voor het aangezicht van Terach, zijn vader
in het land van zijn geboorte, in Oer der Chaldeeën.
Abram en Nachor nemen zich vrouwen.
Naam van Abrams vrouw: Sarai
en naam van Nachors vrouw: Milkah,
dochter van Haran, vader van Milkah en vader van Jiskah.
Sarai is onvruchtbaar, geen kind voor haar.
Terach neemt Abram, zijn zoon,
en Lot, zoon van Haran, zijn zoons zoon,
en Sarai, zijn schoondochter,
vrouw van Abram, zijn zoon,
en zij trekken weg met hem uit Oer der Chaldeeën
om te gaan naar het land Kanaän
en zij komen tot Charan en zij blijven daar.
Terachs dagen zijn vijf jaar en tweehonderd jaar
en Terach sterft in Charan.
HIJ, GOD-MET-ONS zegt tot Abram:
Ga jij voor jou
uit je land en uit je geboorte
en uit je vaders huis
naar het land dat ik je zal doen zien.
Ik zal je maken tot een groot volk
en ik zal je zegenen
en groot maken je naam
en jij wordt een zegen.
Ik zal zegenen die jou zegenen
en wie jou verwenst zal ik vervloeken
en gezegend worden in jou
alle families van de aardakker.
En Abram gaat, zoals GOD-MET-ONS gesproken heeft
en met hem gaat Lot.
2
Abram is zoon van vijf jaren en zeventig jaar als hij wegtrekt uit Charan.
Abram neemt Sarai, zijn vrouw, en Lot, zoon van zijn broer,
en hun hele gaarde die zij vergaard hebben
en alle levende ziel die zij gemaakt hebben in Charan.
Zij trekken weg om te gaan naar het land Kanaän
en zij komen naar het land Kanaän.
Abram trekt het land door tot de plaats Shechem, tot de eik Moreh,
en ook de Kanaäniet is in het land.
GOD-MET-ONS laat zich zien aan Abram en zegt:
Aan jouw zaad zal ik dit land geven.
En hij bouwt daar een altaar voor GOD-MET-ONS,
die zich aan hem heeft laten zien.
Hij vertrekt vandaar naar de berg ten oosten tot Bethel
en spant er zijn tent:
Beth-el tegen het westen, Hai tegen het oosten.
Hij bouwt daar een altaar voor GOD-MET-ONS
en roept de naam uit: GOD-MET-ONS.
En Abram trekt verder, gaande en trekkende naar het zuiden.
ZEG ME WAAR DE BLOEMEN ZIJN
Waar zijn al de bloemen heen? Dat is de beginregel van een liedje dat Pete Seeger schreef, ergens in de jaren ’60. Een anti-oorlogslied dat meteen geassocieerd
werd met de 1e wereldoorlog, misschien omdat het beeld van bloemetjes die
bloeiden op voormalige slagvelden al sterk was ingeburgerd. Het lied werd een
hit in alle talen van de oorlogvoerende partijen: ‘Sag mir wo die Blumen sind’
zong Marlene Dietrich en ze deed er tevens de Franse versie bij: ‘Qui peut dire
où sont les fleurs?’
Of er ook een Russische versie is, weet ik niet, maar het liedje is wel ontleend
aan een Russisch gedichtje en ook de melodie van ‘Where have all the flowers
gone?’ is Russisch 1. Pete Seeger heeft ook een Russisch melodietje gebruikt voor
zijn ‘Weet jij waar de bloemen zijn?’
Weet je waar ze zijn? Jonge meisjes plukten ze. En waar zijn die jonge meisjes
heen, waar zijn die gebleven? ‘Gone to young men’: jongens kwamen naar ze toe
en namen hen mee. En waar zijn die jongens heen? ‘Gone to soldiers,’ ze zijn
soldaten geworden. En die soldaten, waar zijn die gebleven? ‘Gone to graveyards’, dood en begraven zijn ze. En wat is er met die graven gebeurd? Ze zijn
velden vol bloemen geworden. En dan kan het liedje overnieuw beginnen: ‘Weet
jij waar de bloemen zijn?’
Bloemen, meisjes, jongens, soldaten, begraafplaatsen, bloemen, een kringloop.
‘When will they ever learn?’ Wanneer zullen ze het ooit leren? Zúllen ze het ooit
leren?
Het begin van de grote oorlog van 1914-1918 is in de afgelopen maand op tal van
plaatsen herdacht. De kreet ‘nooit meer oorlog’ is na die gigantische slachtpartij
Van het volksliedje ‘Koloda Duda’. De basis van de tekst is ‘Tovchu tochu mak’, een gedicht van
Mikhail Sholokhov.
1
3
ontstaan. De jongens die op de foto op de liturgie hun helm de lucht ingooiden,
hoopten en geloofden dat ook echt. Zo ellendig stom zou toch niemand meer zijn na al dit
vreselijks?
Maar twintig jaar later was het alweer raak, en
daarna is het nooit meer vrede geworden. Het
nieuws hangt van berichten over gewapende
conflicten aan elkaar, de beelden van slachtoffers trekken sneller langs dan wij kijken kunnen, en stompen ons af. Zoals eergisteren toen
de Verenigde Naties bezorgd verklaarden dat
‘de ziekte ebola een bedreiging voor de wereldvrede vormde’. Welke wereldvrede, dacht ik meteen, en vond dat cynisch
van mezelf. Maar misschien ligt het echte cynisme wel bij de VN die doen alsof
er zoiets ís als wereldvrede. In de meeste van de 195 landen die er nu zijn is het
rustig, ‘vrede’, maar zolang er nog branden woeden, bommen vallen, de bewapening voortgaat en de machtige landen hun verdeel-en-heers-politiek bedrijven, is ‘wereldvrede’ een niet van toepassing zijnd begrip.
Is iets als wereldvrede wel denkbaar? Kan het? Overal vrede? Altijd vrede?
OERVERHAAL
Wij lazen het verhaal van onze herkomst. Hier komen wij vandaan, van Abram:
joden, christenen, moslims. Uit Ur is hij getogen, aartsvader Abraham, en dit is
ons oerverhaal geworden. Als Abraham wordt hij de vader van vele volkeren.
Een stem heeft hem geroepen. Hij is op weg gegaan. Zomaar, zonder te weten
wat de toekomst brengen moge.
Wat zoekt hij? Waarheen is hij op weg gegaan? ‘Naar een land dat ik je zal doen
zien’, zegt de stem die hem roept. Verlangend naar ‘gezegend zijn’ en ‘tot een
zegen zijn’: vijf keer dat woord ‘zegen’ in twee zinnen. Wat is die zegen? In de
woorden die Oosterhuis dichtte bij Psalm 112 2:
Je zou gelukkig willen zijn:
stevig, vrolijk, rechtop,
goed werk, goed wonen, wat geld,
aardig worden gevonden
lief, je grote liefde vinden,
kinderen krijgen, gezonde, mooie.
Dat zou je willen – wie niet?
Dan voel je je gezegend. Als het goed is wil je dan ook voor anderen tot zegen
zijn:
Wil je ook goed zijn, betrouwbaar,
trouw, rechtvaardig, meedogend?
Een duistere zaak is de wereld
2
In 150 Psalmen vrij, Amsterdam 2011, 188.
4
maar er zijn mensen van licht.
Gierig wreed zelfzuchtig dezen en genen
maar er zijn mensen die geven en delen.
Er is kwaad en woester kwaad onstuitbaar
maar er zijn mensen die de doem doorbreken.
Er zijn woorden gesproken
die werken ten goede, je hart versterken,
je geweten scherpen.
Gelukkig wie zoekt ze te horen
en leeft om te volbrengen.
Een kwaadwillig mens wordt nooit gelukkig.
VERDWAALD
Abraham wilde gelukkig zijn. Hij zocht een plaats waar dat te realiseren viel.
Daar waar hij zat, ging het niet. Dan trek je verder. Je settelt je, en na verloop
van tijd ga je verder. Zo hebben mensen dat een mensengeschiedenis lang gedaan. Zo zijn onze verre voorouders hier gekomen. Zo zijn sommigen van ons
hier gekomen. Geen probleem: de aarde is van iedereen.
Er staat trouwens wel één zin in die ik nooit goed snapte. Ook de geleerden hielpen me niet verder, ze noemden het een in dit verhaal verdwaalde zin. Wel mooi
bij het verhaal van een door de woestijn dwalende Abram, maar wat doen verdwaalde zinnen in een verhaal?
Dit zinnetje is zich goed thuis gaan voelen: in de reisbeschrijving van Abram,
Saraï en Lot, van Charan naar Kanaän, tot de plaats Shechem, tot de eik Moreh,
staat er ineens: ‘ook de Kanaäniet is in het land’.
Meer niet. Ook die is er. Het land, de aarde is van iedereen. Je mag gaan en
staan waar je wilt. Maar ook anderen zijn er. Daar moet je het wel mee zien te
redden. Maar de Kanaäniet gaat zich niet tot in zijn parlement en met een daarvoor gereserveerde staatssecretaris afvragen of dat allemaal wel kan, dat er zomaar iemand binnenkomt. En de nieuwkomer jaagt de ingezetene niet weg.
Hier niet. Later wel. En toen dat afvragen en opjagen eenmaal begon, hield het
niet meer op.
De zogenaamd verdwaalde zin in Genesis 12 zegt: dit is de realiteit. Daar moet je
mee zien te leven. En vooral: je moet met die ander zien te leven. Het is verreweg het mooist als je dat vanuit nobele beginselen kunt doen. Vanuit je geloof,
je overtuigingen. Verdraagzaamheid, je eigen geestelijke ruimte die plaats biedt
aan velen. Maar ook als hogere fatsoensprincipes ontbreken, zouden mensen
zich moeten realiseren dat de strijd aangaan, in het klein al, maar zeker in het
groot, heel veel meer kost dan de vrede zoeken, leven met compromissen in
plaats van geschillen. De enige die van burenruzies beter wordt is de rijdende
rechter, aan processen verdienen alleen de advocaten en aan oorlogen alleen de
misdadigers die voor veel geld wapens verkopen. Vrede is eindeloos veel goedkoper. Dus als je het niet voor je geloof doet, zou ik zeggen, doe het dan voor je
portemonnaie. Dat moet ons, na de troonredeweek toch aanspreken: het gaat
enkel en alleen maar om de centen en de rest is flauwekul! Doe dan flink aan
vrede en laat het uitgespaarde geld naar je toestromen.
5
Toen we in Nederland na 1973 de aan Pinochet ontvluchte Chilenen opvingen,
zonder al te veel restricties, waren we een stuk goedkoper en gelukkiger af dan
nu in 2014, met al onze geldverslindende maatregelen om mensen tegen te houden, vast te zetten, terug te sturen.
REALITEIT EN LANGE ADEM
Leuk bedacht allemaal, maar de realiteit is anders. Die luidt dat de wereld vol is
van slechte mensen die ons, helaas, dwingen er af en toe flink tegenaan te gaan,
en dan het ene, dan het andere kamp van de vreselijkste wapens te voorzien om
het ergste kwaad in te dammen.
Dat realiteitsbesef weiger ik te respecteren. De oorlogsindustrie spint er garen
bij, ontelbare onschuldigen en weerlozen worden het slachtoffer en ook al zou
het zo vrije en democratische westen alle conflicten winnen waar het zich in
mengt, dan kost het ons altijd nog grote delen van ons geweten en onze nachtrust.
Ik voel meer voor het realisme van de laatste Franse revolutiepoging, die van
1968. Op een muur in Parijs had iemand tijdens de studentenopstand gekalkt:
‘Soyons réalistes, demandons l’impossible’, een kreet die aan Che Guevara
wordt toegeschreven: ‘Laten we realistisch zijn en het onmogelijke verlangen.’
Wij verlangen vrede.
En ís dat zo onmogelijk? Er zijn vrolijke, optimistische, wijze vredesapostelen
die zeggen: alles wat we nodig hebben voor een duurzame vrede is aanwezig in
de wereld. Alle middelen om de oorlogen aan de kant te schuiven, zíjn er. We
moeten ze alleen durven aanwenden. Dat wil niet zeggen dat we de klus binnen
vierentwintig uur kunnen klaren, maar vrede overal ís te doen. Ik kom, na Pete
Seeger, met nóg een jaren zestig/zeventig-coryfee, die ons het geloof in het zogenaamd onmogelijke inprent met een beroep op het meest centrale punt van
het christelijk geloof, Pasen.
Dorothee Sölle dichtte ‘Wij hebben de langste adem’. Ze noemde het een rij argumenten om de machteloosheid te overwinnen.
Wij hebben de langste adem
wij hebben de betere toekomst nodig
bij ons horen de mensen met erger pijn
de slachtoffers van het kapitaal
bij ons heeft al eens iemand brood verdeeld
dat voldoende was voor allen
Wij hebben de langste adem
wij bouwen de menselijke stad
onze bondgenoten zijn
de mensen zonder rechten in de inrichtingen
de mensen zonder land in de steden
bij ons horen de doden van de tweede wereldoorlog
die eindelijk gerechtigheid te eten willen hebben
6
bij ons is al eens iemand opgestaan uit de doden 3.
En tot slot een laatste getuige uit de vorige eeuw, al had hij met gemak nog uit
deze eeuw kunnen zijn als niet een zieke geest hem had doodgeschoten. John
Lennon schreef ‘Imagine’, en ik vertaalde het zo:
Stel je 'es voor: een wereld
waarin honger niet bestond,
waarin mensen niet meer vochten
om elk lullig stukje grond.
Je moet je 's in gaan denken
hoe goed het hier kon zijn.
Stel je 'es voor dat alle mensen
leerden leven zonder angst,
dat ze wisten: als we alles delen
duurt geluk voor elk het langst.
Je moet je 's in gaan denken
hoe goed het hier kon zijn.
Nu kun je zeggen: wat een dromer!
En ja, een dromer ben ik echt.
Maar als jij nou met me mee droomt
komt er al iets van terecht.
Stel je 'es voor dat de vrijheid
geen schimmig ideaal zou zijn,
en dat we leefden in gelijkheid,
blank en zwart, en groot en klein.
Je moet je 'es in gaan denken
wat er dan mogelijk was.
Je kunt zeggen: ach, hij droomt weer
en dromen zijn helaas bedrog.
Maar als jij nou met me mee droomt,
komt die wereld er dan toch.
Zo moge het zijn.
3
Dorothee Sölle, De langste adem, gedichten over geduld en revolutie. Baarn 1974.