‘evidence based management’ zijn diverse wetenschappelijk onderbouwde inzichten gegroeid, die zowel menselijk arbeidsgedrag als de effecten van HRM voor de organisatieprestaties inzichtelijk maken. Deze volledig geactualiseerde versie van het Handboek HRM, Competentiemanagement en Arbeidsrecht is meer dan een verzameling ‘best practices’. Het geeft een multidisciplinair inzicht in de actuele bevindingen van de Personeelswetenschappen. De impact van diverse HRM-praktijken op het arbeidsgedrag en op de organisatieperformantie wordt toegelicht. Kortom: ‘evidence based HRM’. De rode draad is het sturen op competenties en talenten, die het arbeidsgedrag beïnvloeden binnen de sociale architectuur van een organisatie. Het geeft zowel academisch onderbouwde inzichten voor studenten in het hoger onderwijs, als voor de HRM-verantwoordelijken en eerstelijnsmanagers in de dagelijkse praktijk. Erik Henderickx is bedrijfseconoom en arbeidssocioloog. Als hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen doceert hij zowel aan de Faculteit TEW als PSW. Zijn specialisatie is ‘arbeid, personeel en organisatie’. Ria Janvier is jurist en als gewoon hoogleraar actief binnen diverse faculteiten van de Universiteit Antwerpen. Haar specialisatie situeert zich op het snijpunt van het arbeidsrecht, het socialezekerheidsrecht en het ambtenarenrecht. Lou Van Beirendonck is arbeids- en organisatiepsycholoog, oprichter en directeur van Quintessence Consulting en als academic director van de Masterclass in HRM deeltijds verbonden aan de Antwerp Management School. Een strategisch HR-beleid dat gebruik maakt van evidence-based practices en talent centraal plaatst, is essentieel voor iedere organisatie. Het Handboek HRM stuurt de HR-professional in de goede richting om deze missie te bereiken. De organisatiebelangen en dito cultuur worden als strategische biotoop en als onlosmakelijk deel van een Siamese tweeling meegenomen. Een aanrader voor fijnproevers van methodologie en praktijk! Erik Henderickx, Ria Janvier, Lou Van Beirendonck, Jesse Segers, Patrick Humblet Vanuit arbeids- en organisatiepsychologie, arbeidssociologie, ‘organizational behavior’ en Marc Van Hemelrijck, gedelegeerd bestuurder Selor In het Handboek HRM zijn de auteurs er in geslaagd een up-to-date overzicht te bieden van dit jonge en snel ontwikkelende vakgebied. Het handboek gaat systematisch in op diverse concepten evenals praktijken en brengt een uitstekend multidisciplinair overzicht. Recente ontwikkelingen op verschillende vakgebieden worden op een coherente wijze geïntegreerd. Als dusdanig weerspiegelt het dan ook de verscheidenheid evenals complementariteit van verschillende onderzoeksperspectieven. Het handboek gaat ook actief in op de instrumenten en activiteiten waarmee organisaties antwoorden bieden aan de uitdagingen op het vlak van mens en organisatie in een geglobaliseerde omgeving, waarbij talent (en hoe het samen met een organisatie resultaten boekt) de differentiërende kracht voor de toekomst is. Als basisreferentiewerk hoort het dan ook thuis in de boekenkast van elke (toekomstige) HR-professional of zij die vertrouwd willen geraken met het vakgebied van HRM. Jan Van Acoleyen, Chief Human Resources Officer Barco N.V. Jesse Segers is arbeids- en organisatiepsycholoog en bedrijfseconoom. Hij is post-doc onderFuture Leadership Initiative van de Antwerp Management School. Patrick Humblet is gewoon hoogleraar aan de Faculteit Rechten van de Universiteit Gent en gespecialiseerd in collectieve arbeidsverhoudingen. HANDBOEK zoeker aan de Universiteit Antwerpen aan de Faculteit TEW, en Academic Director van The H A N D B O E K HRM HRM Erik Henderickx, Ria Janvier, Lou Van Beirendonck, Jesse Segers, Patrick Humblet Een nieuw boek over HRM uitbrengen, betekent een grote uitdaging en is alvast geen sinecure voor een markt waar reeds veel publicaties voorhanden zijn. Het strategisch integreren van organisatie en personeel brengt voordelen voor beide partijen, hetgeen de auteurs hier terecht onderbouwen met aandacht voor instroom, doorstroom en uitstroom. Naast eerder klassieke ‘hard’ en ‘soft’ thema’s gerelateerd aan HRM, gaan de auteurs ook in op zeer actuele onderwerpen als verandermanagement en duurzaamheid. Het boek brengt niet enkel een breed multidisciplinair raamwerk naar voren, maar reikt ook praktische tools aan om het HRM-beleid in de praktijk te ondersteunen en te evalueren. Dat daarbij ook geregeld naar evidence-based praktijken wordt verwezen, is alleen maar een bijkomend pluspunt voor deze unieke bijdrage aan het HRM-landschap. Roland Pepermans, professor in de arbeidspsychologie (VUB) 9 789033 493201 Handboek HRM Erik Henderickx, Ria Janvier, Lou Van Beirendonck, Patrick Humblet en Jesse Segers Acco Leuven / Den Haag Eerste druk: 2010 Tweede druk: 2011 Derde, volledig herziene druk: 2014 Gepubliceerd door Uitgeverij Acco, Blijde Inkomststraat 22, 3000 Leuven (België) E-mail: [email protected] – Website: www.uitgeverijacco.be Voor Nederland: Acco Nederland, Westvlietweg 67 F, 2495 AA Den Haag, Nederland E-mail: [email protected] – Website: www.uitgeverijacco.nl Omslagontwerp: www.frisco-ontwerpbureau.be © 2014 by Acco (Academische Coöperatieve Vennootschap cvba), Leuven (België) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by mimeograph, film or any other means without permission in writing from the publisher. D/2014/0543/148 NUR 807 ISBN 978-90-334-9320-1 Inhoud Hoofdstuk 1. Organisatie en personeel 1. 2. 3. 4. 5. 6. 15 Vraagstuk Organisatie, een definitie Organisatie, een conceptueel model Coördinatie binnen een organisatie Types van organisatie Organisatieregimes 6.1 Het pioniersregime 6.2 Het bureaucratische regime 6.3 Het flexibele regime 6.4 Het hyperflexibele netwerkregime (postbureaucratie) 6.5 Diverse organisatieregimes 7. Organisatie: missie en strategie 8. Een actueel waardepropositiemodel 9. Organisaties met een duurzaam competitief voordeel 10. Relevante variabelen voor HRM? 11. ROI/ROE: HRM en organisatie 12. Conclusie 15 16 17 21 21 22 22 23 24 25 27 27 31 33 35 37 38 Hoofdstuk 2. 39 1. 2. 3. 4. 5. Personeel en organisatie Vraagstuk HRM, hoger rendement met mensen? 2.1 De geschiedenis van HRM als wetenschap 2.2 Definitie HRM Evidence-based HRM, de actuele uitdaging voor professionals Wetenschappelijke stromingen 4.1 Universalisme 4.2 Contingenties en HRM (‘external fit approach’) 4.3 Het configuratieperspectief Personeelswetenschappelijke onderzoekslijnen 39 40 40 43 47 48 48 51 54 56 6 6. 7. 8. X Inhoud 5.1 HRM-praktijk op individueel niveau 5.2 Diverse HRM-praktijken op het individuele niveau 5.3 HRM-praktijk op organisatieniveau (meso) 5.4 Bundels diverse HRM-praktijken en organisatieperformantie Wetenschappelijk onderzoek en evidence-based HRM ROI/ROE: personeel Conclusie Hoofdstuk 3. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Vraagstuk HRM-rollen HRM, algemeen wetenschappelijk referentiekader Bouwstenen voor ons conceptuele model 4.1 Het AMO-model 4.2 Het HRM-klimaat 4.3 De perceptie van de medewerker 4.4 De eerstelijnsverantwoordelijke Het conceptuele model voor de academicus en professional Competentie- en talentmanagement als perspectieven HRM Metrics & Analytics ROI/ROE: conceptueel HRM-model Conclusie Hoofdstuk 4. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. De agenda voor HRM (planning) Vraagstuk De flexibele organisatie Organisatie: netwerkverbonden arbeidsplaatsen HRM als strategische hefboom voor de organisatie Capaciteitsplanning Personeelsbeschikbaarheid binnen de organisatie Het plan voor HRM ROI/ROE: de agenda voor HRM Conclusie Hoofdstuk 5. 1. 2. Conceptueel HRM-model binnen organisaties 56 57 58 58 60 62 63 65 65 66 68 71 71 72 74 75 76 77 79 81 81 83 83 84 89 91 95 97 99 100 100 Instroom 1: Rekrutering 101 Vraagstuk Functie- en resultaatanalyse: competentieprofiel 2.1 Wat zijn competenties? 2.2 Technische en gedragscompetenties 2.3 Een competentieprofiel opstellen 2.3.1 Verzamelen van informatie 102 104 104 105 108 109 Inhoud 3. 4. 5. 6. 7. 2.3.2 Een competentiematrix op basis van een functiebeschrijving 2.3.3 Een competentiematrix op basis van gewenste resultaten en taken Variabelen die motiveren om te solliciteren: aantrekkelijkheid? 3.1 ‘Signaling theory’ 3.2 ‘Objective factors theory’ 3.3 ‘Subjective factors theory’ Organisatieattractiviteit: ‘employer branding’ Het wervingsproces 5.1 Arbeidsmarktsegment en doelgroep 5.2 Communicatieboodschap 5.3 Communicatiekanalen 5.3.1 Kanalen voor rekrutering 5.3.2 E-recruitment 5.3.3 Sociale media 5.3.4 Trends sociale media? 5.4 Pre- en posteffecten (evidence-based HRM) ROI/ROE: rekrutering Conclusie Hoofdstuk 6. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Instroom 2: Selectie Vraagstuk Wetenschappelijk conceptueel model van het selectievraagstuk De selectietools: voorwaarden en benaderingen 3.1 Voorwaarden om wetenschappelijk onderbouwd en relevant te selecteren 3.2 ‘Sample’- en ‘sign’-benadering De belangrijkste selectietechnieken 4.1 (E-)sollicitatieformulier 4.2 Biodata 4.3 (E-)psychologische tests 4.4 Het selectie-interview 4.5 Assessment center als ‘format’ 4.5.1 Het concept ‘assessment center’ 4.5.2 De systematiek van simulaties en competenties 4.5.3 Observatie en besluitvorming binnen een assessment center 4.5.4 Rapportering Beslissing en ‘on-boarding’ ROI/ROE: selectie binnen de instroom Conclusie W 7 110 111 113 113 113 114 116 117 118 120 121 121 122 124 125 126 127 127 129 129 131 134 134 136 137 138 138 139 142 144 144 145 147 148 149 150 151 8 X Inhoud Hoofdstuk 7. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Vraagstuk Loopbanen vanuit het individuele perspectief (klassiek model) 2.1 De klassieke loopbaancyclus 2.2 De levenscycli 2.3 Loopbaanankers Actuele ontwikkelingen binnen de individuele loopbaan 3.1 ‘Boundaryless career’ en ‘protean career’ als concepten 3.2 ‘Kaleidoscope career’ 3.3 Career entrepreneurship (bewegingskapitaal-medewerker) 3.4 Concept ‘transitionele arbeidsmarkt’ en individuele loopbanen Organisatie en loopbaanmanagement Matching: medewerker en organisatie ROI/ROE: loopbaanmanagement Conclusie Hoofdstuk 8. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 4. 5. 153 153 156 157 159 160 162 163 166 167 169 172 178 180 180 Uitstroom 181 Vraagstuk Uitstroombeleid Verloop en retentie als vraagstuk Gedwongen ontslag Downsizing en collectief ontslag ROI/ROE: uitstroom Conclusie 181 183 185 190 191 197 197 Hoofdstuk 9. 1. 2. 3. Doorstroom Leren en ontwikkelen (HRD) Vraagstuk Ontwikkeling en leren als concepten Ontwikkeling en leren vanuit het individuele perspectief 3.1 Variabelen die individueel leren beïnvloeden 3.2 Persoonseigenschappen 3.2.1 Leervermogen 3.2.2 Leerbereidheid 3.2.3 Leerstijlen 3.3 (Arbeids)omgeving 3.4 Samenvattend model Ontwikkeling en leren vanuit het perspectief van de organisatie 4.1 Variabelen die een leerbeleid bepalen 4.2 ROI (bedrijfskundig) van een leerbeleid? Een strategisch leerbeleid als HRM-interventie 5.1 Welke competenties zijn ontwikkelbaar? 199 200 202 204 205 205 205 206 207 208 208 209 210 211 212 212 Inhoud 5.2 6. 7. 8. 9. Strategisch leerbeleid als organisatie 5.2.1 Explicitering leerbehoeften (en dus beoogde leeruitkomsten) 5.2.2 Zelf leren organiseren of kopen? De leerarchitectuur 5.2.3 Proces en inhoud? 5.2.4 Transfer van het geleerde naar performant arbeidsgedrag 5.2.5 Evalueren ROI/ROE? Lerende organisatie en kennismanagement 6.1 De lerende organisatie 6.2 Leren op verschillende niveaus Management development ROI/ROE: leren Conclusie Hoofdstuk 10. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Vraagstuk Definitie performantiemanagement Individuele doelen en werkafspraken Het functioneren De prestatie inschatten: personeelsbeoordeling 5.1 Een resultaatgericht evaluatiesysteem 5.2 Hoe een evaluatie communiceren? 5.3 Welke tools zijn beschikbaar? 5.3.1 Methoden 5.3.2 Wie? 5.3.3 Mogelijke fouten Terugkoppeling of feedback Vertaling naar HRM-interventies ROI/ROE: performantiemanagement Conclusie Hoofdstuk 11. 1. 2. 3. 4. 5. Sturen op performantie Belonen en waarderen Vraagstuk Doelstellingen HRM-praktijk ‘belonen’ Belonen en motivatie, een januskop? Basispijlers voor een strategisch beloningsbeleid 4.1 Beloningsmix (‘total returns’) 4.2 Interne billijkheid binnen de organisatie (interne afstemming, ‘fairness’) 4.3 Individuele differentiatie als basis voor beloning 4.4 Externe conformiteit met de arbeidsmarkt Typologie van beloningsfilosofieën W 9 213 214 215 215 216 217 218 219 220 221 222 223 225 225 227 228 232 232 233 234 234 234 235 239 242 245 245 246 247 248 250 252 255 256 257 259 259 260 10 X 6. Bouwstenen van een strategisch beloningsmanagement 6.1 Grondslag 6.2 Omkeerbaarheid 6.3 Niveau 6.4 Meetsysteem Beloningsvormen 7.1 Functieloon (relatieve functiewaarde, interne afstemming) 7.1.1 Functieklassen 7.1.2 Functieclassificatie als methodiek 7.1.3 Kritische bedenkingen en nuancering 7.2 Variabel belonen en prestatiebeloning 7.2.1 De essentie van variabel belonen 7.2.2 Effect op de intensiteit van de individuele motivatie? 7.2.3 Belonen en performantiemanagement 7.2.4 Voorwaarden resultaatafhankelijk belonen 7.2.5 Vormen van resultaatafhankelijk belonen 7.2.6 Conclusie resultaatafhankelijk belonen 7.3 Competentie/talenten en beloning 7.4 Extralegale voordelen 7.5 Cafetariaplan ROI/ROE: belonen en waarderen Conclusie 7. 8. 9. Inhoud Hoofdstuk 12. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Workdesign als HRM-praktijk Vraagstuk De arbeidssituatie De arbeidsorganisatie als conceptuele sleutel 3.1 De productieorganisatie 3.2 De technologie voor productie of dienstverlening 3.3 De arbeidsorganisatie 3.4 De arbeidssituatie De arbeidssituatie als resultaat van arbeidsdeling Arbeidsorganisatie en gevolgen voor arbeid (consequenten) 5.1 Arbeidsdesign en effecten op (de beleving van) arbeid 5.2 Onderzoek arbeidssituatie en gepercipieerde gevolgen (outcomes) 5.3 Welzijn 5.4 Werkbaarheid De klassieke paradigma’s: arbeidssociologie en -psychologie Teamwerk als sociale innovatie Het nieuwe werken, de innovatieve arbeidsorganisatie? Workdesign en de bedrijfskundige organisatie-output? 261 261 262 263 263 263 263 264 264 267 268 268 268 270 271 273 275 275 278 279 279 280 281 281 284 286 286 288 288 288 290 290 291 291 294 295 296 299 303 306 Inhoud W 11 10. ROI/ROE: workdesign 11. Conclusie 308 308 Hoofdstuk 13. 309 1. 2. 3. 4. 5. 7. 8. Vraagstuk Arbeidsverhoudingen als institutionele determinant voor HRM 2.1 Arbeidsverhoudingen, een definitie 2.2 Arbeidsverhoudingen zijn machtsverhoudingen 2.3 Arbeidsverhoudingen zijn ruilverhoudingen 2.4 Afspraken/overleg als invulling van HRM-praktijken Werkgevers, werknemers en de overheid 3.1 Vakbonden 3.2 Werkgeversorganisaties 3.3 Overheid 3.4 Overleg- en onderhandelingsorganen in België De psychologie van conflicten en onderhandelen Diverse systemen van arbeidsverhoudingen ROI/ROE: duurzame arbeidsverhoudingen Conclusie Hoofdstuk 14. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Duurzame arbeidsverhoudingen Changemanagement en HRM Vraagstuk ‘Change’ als organisatievraagstuk 2.1 Een organisatie 2.2 Verandermanagement Het basiswerk van Kotter Wetenschappelijke stromingen/scholen Actuele stromingen 5.1 Appreciative inquiry 5.2 Viral change Veranderbaarheid als organisatie Verandering, strategieën en plan 7.1 ‘As is’ (diagnose, ‘set the stage’) (inhoud) 7.2 Explicitering leidende rollen (proces) 7.3 ‘To be’ (globale visie of ‘what to do’?) (inhoud) 7.4 Impact op personeel inschatten (inhoud) 7.5 Het veranderplan (inhoud en proces) 7.6 Implementatie: ‘Go life’ (projectmanagement) 7.7 Verankering of verduurzaming (‘follow-up’) Arbeidsgedrag 8.1 Soorten gedragsreacties van werknemers binnen verandertrajecten 309 312 313 315 316 316 317 317 318 318 319 320 321 325 325 327 328 330 330 333 334 336 337 337 339 341 342 342 343 343 344 344 346 347 347 348 12 X Inhoud 8.2 8.3 Antecedenten houding medewerkers bij verandertrajecten Bepalende variabelen van werknemersreacties 8.3.1 Het waarom van verandering kunnen begrijpen 8.3.2 De gepercipieerde noodzaak van verandering 8.3.3 De individuele impact van een verandertraject 8.4 Intermediërende/modererende variabelen 8.5 Weerstand als aandachtspunt voor HRM 9. HRM en verandering 10. ROI/ROE: changemanagement 11. Conclusie 349 350 351 351 351 353 354 357 358 358 Bibliografie 359 Index 405 Woord vooraf In deze nieuwe editie van het Handboek HRM bouwen wij verder op de inzichten van het evidence-based HRM. Bij deze editie wordt het luik arbeidsrecht op een andere wijze benaderd. Omdat het arbeidsrecht in volle evolutie is, vooral vanwege het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden, wordt de meest recente stand van zaken niet in dit boek opgenomen. De hoofdstukken over het arbeidsrecht zijn wel te vinden op de website van Uitgeverij Acco: www.uitgeverijacco.be/handboekHRM (code h2m3r). Later zal opnieuw een geintegreerde versie ‘HRM en arbeidsrecht’ worden uitgegeven. Nieuw is dat, naast de actualisatie van de state of the art, ook de hulpwetenschappen voor ‘arbeid, personeel en organisatie’ in tekstkaders zijn ingevoegd. HRM is een multidisciplinair vakgebied, wat betekent dat de psychologie, de sociologie en de bedrijfskunde hiermee interfereren. De extra multimediale omgeving (slides, zelftests, actua, ...) bij dit Handboek HRM geeft de lezer een eigen, creatieve ruimte om de leerdoelen te realiseren. Voor het gebruik van de multimediale omgeving verwijzen we naar de Acco-website: www.uitgeverijacco.be/handboekHRM. Suggesties voor diverse onderwijstools die aan het handboek kunnen worden toegevoegd, zijn uiteraard welkom: [email protected]. Een dank-u-wel... • De academische accreditering GPRC via drie anonieme deskundigen bood ons extra suggesties, waardoor we dit handboek nog sterker konden maken. Wij mogen/kunnen deze experts helaas niet vermelden, maar toch erg bedankt. • Wij raadpleegden vele mensen uit de praktijk om onze inzichten te toetsen aan hun professionele inzichten en ervaringen. Daarom dank aan Veerle Bogaerts (HRM KDG), Sonja Brouwers (senior consultant Hay), Peggy De Prins (PhD, docent AMS), Ans de Vos (PhD, hoogleraar AMS), Ritchie de Blieck (voormalig consultant Hay, nu zelfstandig consultant), Hans Driesen (HRM Fortis/BNP), Jos Driesen (ex-KBC Opleiding), Elke Henderickx (senior consultant Quintessence), Koen Pepermans (directeur PSW UA), Anne van Put (docent Artesis/Plantijn) en zovele anderen... 14 X Woord vooraf • Ook zijn we de onderwijsvernieuwende uitgever Acco veel dank verschuldigd voor de ondersteuning en publicatie van dit handboek: Nancy Derboven, Elisabeth Torfs, Line Tuymans en Deborah Bické. Ook dank aan drie collega’s die een quote schreven over hun kijk op dit nieuwe handboek: prof. dr. Roland Pepermans (VUB), Jan Van Acoleyen (Senior Vice President Barco en Chief HR Officer) en Marc Van Hemelrijck (CEO en gedelegeerd bestuurder Selor). Wij hopen dat deze editie, nog meer dan de vorige uitgave, extra inzichten aanbrengt, zowel binnen het hoger onderwijs als bij de mensen in de praktijk, waardoor zij een duurzamer beleid kunnen realiseren. Februari 2014 De auteurs Hoofdstuk 6 Instroom 2: Selectie 1. 2. 3. 5. 6. 7. Vraagstuk Wetenschappelijk conceptueel model van het selectievraagstuk De selectietools: voorwaarden en benaderingen 3.1 Voorwaarden om wetenschappelijk onderbouwd en relevant te selecteren 3.2 ‘Sample’- en ‘sign’-benadering De belangrijkste selectietechnieken 4.1 (E-)sollicitatieformulier 4.2 Biodata 4.3 (E-)psychologische tests 4.4 Het selectie-interview 4.5 Assessment center als ‘format’ 4.5.1 Het concept ‘assessment center’ 4.5.2 De systematiek van simulaties en competenties 4.5.3 Observatie en besluitvorming binnen een assessment center 4.5.4 Rapportering Beslissing en ‘on-boarding’ ROI/ROE: selectie binnen de instroom Conclusie 1. Vraagstuk 4. 129 131 134 134 136 137 138 138 139 142 144 144 145 147 148 149 150 151 Binnen het stroombeleid maken wij onderscheid tussen instroom, doorstroom en uitstroom. Instroom impliceert rekrutering (cf. hoofdstuk 5) en selectie. Het doel van een selectie is verzekeren dat de organisatie uit de beperkte arbeidsmarktvoorraad competente kandidaten kan identificeren op basis van de inschatting van sterkten/zwakten en verwacht arbeidsgedrag. “The better the fit between 130 X Instroom 2: Selectie the requirements of a job and competencies of a person, the higher will be the person’s job performance and job satisfaction” (Spencer et al., 1992: 27). Het gaat er hier ook om het ‘verschil’ te maken met de concurrenten op de arbeidsmarkt (attractiviteit). fit Zo kan bijvoorbeeld de doorlooptijd van een selectieprocedure de kans vergroten om de ‘beste’ kandidaat binnen te halen, voor de concurrent. Naast een snelle (maar onderbouwde) doorloop van dit proces is vandaag de ‘fit’ tussen medewerkers en de organisatie (de ‘match’) het actuele en nieuwe aandachtspunt, niet alleen wat competenties betreft, maar ook wat waarden en attitudes betreft. Waarden en attitudes zijn immers moeilijker te ontwikkelen dan een aantal competenties. Voor enig zicht op de waarden en attitudes kunnen medewerkers en eerstelijnsmanagers relevante inzichten geven. Daardoor zijn collega’s en de eerste lijn meteen ook mee verantwoordelijk (betrokken) voor een relevante en ‘warme’ opvang bij ‘on-boarding’. Dit hoofdstuk gaat dieper in op het vraagstuk van de instroom. De centrale vraag is hoe de organisatie op basis van evidence-based HRM competente en gemotiveerde medewerkers kan selecteren en finaal ‘on-boarden’? Schematisch past dit vraagstuk binnen het conceptuele HRM-model (figuur 6.1). In-, door- en uitstroom Ability Motivatie Sturen op performantie Opportunity Belonen en waarderen Arbeidsgedrag Opleiding en leren Productiviteit Klantentevredenheid Kwaliteit Innovativiteit Levertijd Flexibiliteit Duurzaamheid ROI Organisatieprestatie ROE Employee wellbeing (affectief) Medewerker Workdesign Figuur 6.1. Instroom: HRM-praktijken en organisatieperformantie. In dit hoofdstuk doorlopen we de diverse faciliterende instrumenten om competenties te beoordelen om tot een professioneel onderbouwde keuze te komen op basis van wetenschappelijk onderbouwde instrumenten of predictoren (figuur 6.2). Instroom 2: Selectie Resultaat-, functie- en competentieanalyse Competentieprofiel Werving Selectie Sollicitatie W 131 Evaluatie ROI ‘On-boarding’ Figuur 6.2. 2. 1. Infoverzameling 2. Voorspelling 3. Beslissing Variabelen binnen de strategische resultaatgerichte selectie. Wetenschappelijk conceptueel model van het selectievraagstuk Bron: Hypothetische begrippen Selectie Criterium Selectieconstruct Criteriumdomein Empirische metingen De bedoeling van selectie is een inschatting of voorspelling te maken van de mogelijkheden van een kandidaat om arbeidsprestaties te realiseren in de vacante functie of rol (‘job performance’). Dat inzicht omvat allerlei gedragsaspecten en psychologische uitkomsten die de ‘waarde’ van een kandidaat voor de organisatie kunnen omschrijven. Dat wordt het criteriumdomein genoemd. Dus de essentie van selectie is het voorspel- criteriumdolen van arbeidsgedrag, omdat dat niet op het eerste gezicht zomaar waarneembaar is. mein We moeten wel weten welke prestaties en welk gedrag we juist verwachten. Gedrag wordt vertaald in competenties, en competenties worden beschouwd als onderliggende factoren voor succesvolle prestaties. Onderzoeksresultaten tonen vrij hoge correlaties tussen prestaties en competenties, namelijk tot .45. (Van Beirendonck, 2009). Selectie-instrument Criteriummaat Binning & Barret (1989). Figuur 6.3. Wetenschappelijke onderbouw van selectietools. Criteriummaten omvatten meetbare/observeerbare indicatoren, die zo maximaal mo- criteriummaten gelijk een inzicht geven in de competenties en dus ook het potentiële arbeidsgedrag 132 X Instroom 2: Selectie (onvoldoende, matig, goed, excellent). Bijvoorbeeld: in een simulatie kan een kandidaat zijn competentie ‘plannen en organiseren’ illustreren. Of de competentie ‘leiding geven’ kan bijvoorbeeld geobserveerd worden tijdens een rollenspel waarbij de kandidaat een functioneringsgesprek voert met een medewerker. Bij simulaties geldt het principe: gedrag voorspelt gedrag. Op basis van gedrag in simulaties kunnen we redelijk betrouwbare uitspraken doen over het toekomstige arbeidsgedrag. selectieconstruct voorspellende instrumenten Als wij weten ‘wat’ voorspeld moet (kunnen) worden (de criteriummaat), is de vraag hoe dat voorspeld kan worden. Dat is het selectieconstruct of het instrument (‘tool’) dat gebruikt wordt om te voorspellen. Er zijn een beperkt aantal constructen die professioneel gebruikt worden als predictor voor arbeidsgedrag, wetende dat mensen verschillend zijn (differentiële psychologie). Zo kan bijvoorbeeld de algemene mentale vaardigheid gemeten worden met een psychologische test. Andere constructen zijn: kennis, werkervaring, psychomotorische vaardigheden, motivatie, persoonlijkheid, emotionele intelligentie, belangstelling, de ‘persoon-organisatie-fit’. Als wij weten welke competenties voorspeld moeten worden (de criteriummaat), is de vraag welke constructen relevant zijn en wat de voorspellende instrumenten of selectietools zijn. Voorbeelden zijn: cognitieve vaardigheidstests, een professioneel assessment center. Meteen stelt zich de vraag of de organisatie dat zelf doet, ofwel outsourcet naar een professionele provider. Hoe langer hoe meer worden voor complexe(re) functies analysecapaciteit en dus wetenschappelijke expertise ingehuurd. Een professioneel selectiebureau biedt een onderbouwd rapport per kandidaat met sterkten, zwakten en ontwikkelbare competenties, op basis van een zorgvuldig onderzoek (assessment). De driver van een professioneel HRM is het risico op een niet-performante aanwerving minimaliseren. Een 100% sluitende voorspelling is, rekening houdend met de complexiteit van een mens, niet mogelijk, maar risico’s minimaliseren hoort bij een performant organisatiebeleid. Tabel 6.1 leert dat onzorgvuldig selecteren dure fouten kan impliceren. Niet alleen iemand aannemen die niet geschikt is, is een dure fout, maar ook als we een competente kandidaat afwijzen, maken we een dure fout, rekening houdend met de krimpende arbeidsmarkt. Professionalisering is daardoor belangrijk in termen van ROI. Tabel 6.1. Potentieel en inschattingsfouten. Inschatting selecteur Zwak Sterk Zwak OK Dure fout Sterk Dure fout OK Potentieel kandidaat Instroom 2: Selectie W 133 Fouten die in onze beslissingen kruipen Overmoedigheidsfout: een van de meest problematische en meest voorkomende problemen in beslissingen. Mensen zijn bijvoorbeeld overoptimistisch wanneer hun gevraagd wordt de kans in te schatten dat hun antwoorden op feitelijke vragen juist zijn. Wanneer ze stellen dat ze 65% tot 70% zeker zijn van hun antwoord, zijn zij eigenlijk maar in 50% van de gevallen juist. En wanneer ze 100% zeker zijn, is dat in realiteit eerder 70% tot 85% (Lichtenstein & Fischhoff, 1977). Met andere woorden: rekruteerders zijn vaak onterecht zekerder van hun beslissing over een kandidaat. overmoedigheidsfout Verankeringsfout: de neiging om zich te fixeren op initiële informatie, waardoor men zich niet meer aanpast aan bijkomende informatie (Tversky & Kahneman, 1974). Dat gebeurt omdat onze hersenen proportioneel te veel nadruk leggen op de eerste informatie die ze krijgen (Hammond, Keeney, & Raiffa, 1999). Met andere woorden: de eerste indruk van een kandidaat weegt vaak te veel door in het selectieproces. verankeringsfout Bevestigingsfout: de neiging om informatie te zoeken die onze vorige keuzes bevestigt en informatie die onze vorige beslissingen tegenspreekt buiten beschouwing laat (Jonas, Schultz-Hardt, Frey, & Thelen, 2001). bevestigingsfout Beschikbaarheidsfout: de neiging om onze oordelen te baseren op informatie die onmiddellijk beschikbaar is (Bushman & Wells, 2001). De informatie die een persoonlijkheidsvragenlijst of IQ-test na het interview nog toevoegt, heeft onterecht minder belang in de beslissing. beschikbaarheidsfout Escalatie van toezeggingsfouten: de neiging om aan een beslissing vast te houden, ook al zijn er duidelijk bewijzen dat de beslissing fout was. Dat gebeurt vooral als mensen veel tijd en moeite in hun beslissing hebben geïnvesteerd (Zardkoohi, 2004). Bijvoorbeeld: een manager die een slecht presterende medewerker blijft verdedigen, omdat hij die zelf heeft geselecteerd. escalatie van toezeggingsfouten Willekeurigheidsfout: de neiging van mensen om te geloven dat ze de uitkomst van willekeurige gebeurtenissen kunnen voorspellen (James & Wells, 2002). willekeurigheidsfout Risicoaversiefout: de neiging om een zekerheid te kiezen over risico, zelfs wanneer dat risico meer kans maakt op een betere uitkomst. Ambitieuze mensen met macht wier positie niet zeker is (bijvoorbeeld: managers) zijn in het bijzonder risicoavers (Maner, Gailliot, Butz, & Peruche, 2007). risicoaversiefout ‘Achteraf gezien’-fout: de neiging om te geloven dat men een uitkomst had kunnen voorspellen zodra deze uitkomst bekend is (Guilbault, Bryant, Brockway, & Posavac, 2004). Bijvoorbeeld: de humanresourcemanager die tegen de lijnmanager achteraf zegt dat hij toch had kunnen weten dat die persoon slecht zou presteren. achteraf gezien-fout 134 3. X Instroom 2: Selectie De selectietools: voorwaarden en benaderingen Op basis van het competentieprofiel en de persoonsspecificatie is duidelijk welke variabele kenmerken (competenties, talenten) noodzakelijk zijn voor de beoogde functie/ rol binnen de organisatie. Op basis van het criteriumdomein, de criteriummaten en de wetenschappelijke constructen komen we tot wetenschappelijk onderbouwde selectieinstrumenten. Meerdere overwegingen kunnen bepalend zijn bij de keuze van een combinatie van selectietechnieken. We doorlopen eerst de volgende criteria bij deze besluitvorming: validiteit, betrouwbaarheid, utiliteit/efficiëntie, billijkheid en acceptatie door de kandidaat. Daarna geven we een overzicht van de twee types van selectietools: ‘sign’ en ‘sample’. 3.1 Voorwaarden om wetenschappelijk onderbouwd en relevant te selecteren validiteit Validiteit of geldigheid wordt omschreven als volgt: “the extent to which the technique measures the intended knowledge, skill, or ability. In the selection context, it is the extent to which scores on a test or interview correspond to actual job performance” (Gomez-Mejia et al., 2007: 172). Bij validiteit staat de vraag centraal of een selectietechniek meet wat ze pretendeert/bedoelt te meten. Validiteit geeft aan hoe gedegen de techniek informatie geeft over de beoogde competentie. Zo kan bij een aantal kandidaten twaalf maanden na de aanwerving de performantie worden gemeten om inzicht te krijgen in de predictieve validiteit, of met andere woorden: in de voorspellingswaarde voor het toekomstige arbeidsgedrag. De correlatie tussen de testscores en de performantie indiceert die predictieve validiteit. Het is evident dat slechts die competenties gemeten moeten worden die relevant zijn voor de taakuitvoering, wat ook wel inhoudelijke validiteit (‘content validity’) wordt genoemd. Validiteit stelt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen geschikte en minder geschikte competenties bij kandidaten (figuur 6.4). betrouwbaarheid Betrouwbaarheid wijst op de consistentie van de meting of observatie, zowel in de tijd, tussen beoordelaars (‘interjudge reliability’), als van het gehanteerde instrument. Indien telkens ‘dezelfde’ resultaten worden gemeten bij gelijke competenties, is er sprake van een hoge betrouwbaarheid. Het gebruik van een techniek moet bij opeenvolgende selecties consistente resultaten opleveren. Stel dat eenzelfde persoon gedurende drie opeenvolgende weken een intelligentietest aflegt en wetende dat intelligentie een stabiel kenmerk is, dan mag men verwachten dat de drie behaalde scores sterk convergeren. Indien niet, dan is er een probleem met de betrouwbaarheid van de intelligentietest. Perfecte betrouwbaarheid is echter een na te streven, maar nooit een 100% haalbaar doel. Instroom 2: Selectie W 135 Selectiemethoden kunnen geldig maar niet betrouwbaar zijn of omgekeerd. Zo kan bijvoorbeeld perfect worden gemeten of een kandidaat een MBA heeft behaald (dus betrouwbaar), terwijl dat bijvoorbeeld geen uitspraak toelaat over de performantie in een baan (dus niet geldig kan zijn). Het is evident dat een hoge motivatie bij een kandidaat relevant is voor de jobperformantie (dus geldig), terwijl er geen betrouwbare meting gebeurt van de motivatie. Meten impliceert bijgevolg een ‘en-en’-vraagstuk. en-en Het principe is dat meerdere metingen en/of observaties een sterker voorspellend beeld zullen geven (Terpstra & Rozell, 1993). Het nut (‘utility’) van het aantal en de combi- nut natie van meetmomenten vormen het onderwerp van besluitvorming betreffende opbrengsten en kosten. Slechts wanneer een techniek een expliciete meerwaarde biedt, kan daarvoor worden geopteerd. Het nut wordt ook mee bepaald door de variabiliteit in de arbeidsprestaties van de kandidaten. Ten slotte zijn billijkheid en aanvaardbaarheid van een selectietraject, zoals deze ervaren billijkheid worden door de kandidaat, een aandachtspunt. Zo dienen tests bijvoorbeeld ‘cultuur- vrij’ aanvaardbaarheid te zijn wat de etnische en culturele verschillen, het gender- en leeftijdsverschil betreft; dat betekent dat een bepaalde culturele achtergrond geen enkele kandidaat mag bevoordelen. Tevens moet duidelijk zijn wat beoogd wordt met een bepaalde ‘stap’ in een selectieproces, waarbij bijvoorbeeld de ‘privacy’ niet geschonden mag worden. Vragen naar religieuze of politieke overtuiging of een bepaalde kinderwens zijn daar voorbeelden van. 1.0 PERFECTE VOORSPELLING 0.9 0.8 0.7 0.6 Arbeidsproef 0.5 Cognitieve tests Assessment center 0.4 0.3 0.2 0.1 0.0 Biodata Gestructureerd interview Persoonlijkheidstests Ongestructureerd interview Referenties Astrologie? Grafologie? CHANCE PREDICTION -0.1 Bron: Deze synthese is een combinatie van Schmidt & Hunter (1998), Rynes et al. (2002) en Viswesvaran et al., (2007). Figuur 6.4. Selectiemethoden naar voorspellingskracht (predictieve validiteit). 136 combinatie X Instroom 2: Selectie De predictieve validiteit van assessment centers varieert bijvoorbeeld van .30 tot .70. Dat verschil kan worden verklaard door het feit dat sommige assessment centers louter simulaties omvatten of amateurswerk zijn, terwijl andere programma’s veeleer een zinvolle samenstelling van simulaties, interviews en tests zijn waardoor de voorspellende kracht behoorlijk toeneemt. De meest performante voorspellingen kunnen worden gemaakt door een combinatie van de meting van cognitieve capaciteiten en enkele belangrijke persoonlijkheidseigenschappen (bijvoorbeeld consciëntieusheid) en de meting van concreet gedrag in een min of meer realistische context via simulaties (rollenspel, in-basketoefening, ...). Validiteit, betrouwbaarheid, utiliteit, billijkheid en aanvaardbaarheid zijn belangrijke criteria bij het uitstippelen van een professioneel en wetenschappelijk onderbouwd selectietraject, en noodzakelijk voor de samenstelling van een performante ‘human capital pool’. 3.2 ‘Sample’- en ‘sign’-benadering Methodologisch kunnen selectie-instrumenten en -procedures worden opgedeeld in twee types: de ‘sample’- en de ‘sign’-benadering. sample-benadering als-dan sign-benadering De ‘sample’-benadering verwijst naar het nemen van een staal, in dit geval van het arbeidsgedrag. De ‘sample’-benadering zoekt dus naar arbeidsgedrag in een reële of gesimuleerde situatie. Er wordt gezocht naar het gedrag dat ‘kritisch’ is voor het slagen of falen in de organisatie, de (loop)baan, de functie of de rol. Gedrag wordt hier gezien als een combinatie van een situationele context en de gedrags- en competentiekenmerken van kandidaten. Daarbij is de analogieredenering van toepassing: ‘als’ de kandidaat in deze situaties dat gedrag met die resultaten zichtbaar maakt, ‘dan’ zal de kandidaat in de reële arbeidssituatie en organisatie ook gelijkaardig gedrag met de bijbehorende resultaten neerzetten. Een voorbeeld van deze selectiebenadering zijn de simulatieoefeningen in assessment centers. Die zijn dan een steekproef voor de observatie van een aantal gedragingen of competenties die relevant zijn in de vacante functie. Ook in een arbeidsproef wordt een staal van het arbeidsgedrag genomen, niet in een gesimuleerde, maar wel in de reële functiecontext. De ‘sign’-benadering definieert arbeidsgedrag als de veruiterlijking van intrinsieke, onderliggende kenmerken, stabiele eigenschappen of competenties van mensen. Gedrag in de selectiesituatie wordt gezien als een indicator van achterliggende, relatief stabiele predisposities of eigenschappen. Het meetbaar maken van de – voor deze functie relevante – predisposities geeft inzicht in de voorwaarden om adequaat te kunnen functioneren in de functie en de organisatie. Het onderscheiden van de eigenschappen en het koppelen daarvan aan voorspelbaar gedrag steunen op een wetenschappelijk theoretische en empirische grond, meer bepaald op een impliciete gedrags-, prestatieof persoonlijkheidstheorie. Instroom 2: Selectie W 137 Een voorbeeld is de mate van interne of externe ‘locus of control’. Op basis van wetenschappelijk onderzoek is bekend dat kandidaten die hoog scoren op de ‘interne locus of control’, (denken dat ze) zelf hun prestaties kunnen en willen aansturen en zichzelf verantwoordelijk weten voor de resultaten en dus in hun loopbaan als manager een hoger succes zullen kunnen realiseren. Dat is in tegenstelling tot kandidaten die laag scoren op de ‘interne locus of control’, maar hoog op de ‘externe locus of control’. Zo wordt bijvoorbeeld ook het kenmerk ‘intelligentie’ of ‘extraversie’ gemeten met IQ-tests of persoonlijkheidsvragenlijsten. Tabel 6.2 geeft een overzicht van tools waarmee we een relatie kunnen leggen tussen het ‘potentiële arbeidsgedrag’ van een kandidaat in een selectiesituatie en het verwachte gedrag in de reële arbeidssituatie/rol. Tabel 6.2. De diverse selectietools van de ‘sign’- en ‘sample’-benaderingen. Sign Sample Tests/proeven Persoonlijkheidstest Simulaties Interesse- en waardetest Inschattingstest Capaciteitstest Vaardigheidstest Motoriektest Kennistest Interviews ‘Sign’-georiënteerd interview (ervaring) Competentiegeoriënteerd of ‘situationeel’ interview Biografische technieken ‘Sign’-georiënteerde biografische vragenlijst (biodata) Diploma’s/EVC’s Curriculum vitae/video-cv Prestatiegerichte biografische vragenlijst Assessment center (= combinatie) 4. De belangrijkste selectietechnieken Rekening houdend met het competentieprofiel, worden de tools gekozen die ingezet zullen worden. Besluitvormingscriteria zijn: het aantal kandidaten, de kosten (provider, licenties, ...), de kwaliteit van de tests (validiteit, betrouwbaarheid, ...) en het moment binnen het filterproces. Tabel 6.3 positioneert diverse tools. interne locus of control manager 138 X Tabel 6.3. Instroom 2: Selectie Selectietools naar kenmerken. Selectiemiddelen Sollicitatieformulier Interviews: • Gestructureerd • Ongestructureerd Validiteit Kosten 0.20 Laag 0.24-0.40 Middelmatig 0.10-0.30 Lager Test (PC): • Vaardigheidstest 0.25-0.53 Middelmatig • Persoonlijkheidstest 0.08-0.20 Middelmatig Aantal Grove versus kandidaten fijne inschatting Wanneer in het proces? Veel +/- Begin Weinig +/+/- Midden/eind Midden/eind Veel Veel +/Grove Midden Midden Simulatieproeven (‘in-basket’...) 0.30-0.54 H Weinig +/- Midden/eind Biodata 0.30-0.70 M Veel +/- Begin Assessment centers 0.36-0.70 H Weinig ++ (fijn) Einde Bron: Hunter & Hunter (1984), Cook (1991), Bloemers (1997), Wood & Payne (1998). 4.1 (E-)sollicitatieformulier Om een relevante vergelijkbaarheid tussen kandidaten mogelijk te maken, wordt een standaardformulier gebruikt. Bij e-recruitment zijn deze formulieren via het web beschikbaar en kunnen zij ook langs deze weg teruggestuurd worden. Het gestandaardiseerde (elektronische) sollicitatieformulier omvat door de kandidaat aangeleverde informatie die relevant is bij de voorselectie. Relevant omdat van elke kandidaat dezelfde informatie wordt gevraagd, waardoor vergelijking mogelijk is. Het betreft (harde) informatie, zoals gevolgde studies (positionering binnen de studiegroep) en opleiding, feitelijke werkervaring (studentenjob, vorige werkgevers, taken/opdrachten, verantwoordelijkheden, ...), extracurriculaire activiteiten (jeugdwerk, voorzitter amateurtheatergezelschap, ...), motivatie voor de baan of bij verandering van baan, eventuele familiale gegevens (‘work/life’-balans), enzovoort. 4.2 Biodata Een variant is een (elektronisch) standaardformulier dat naar een specifiek aantal levensdata vraagt, bijvoorbeeld leeftijd, burgerlijke staat, gevolgde opleiding, arbeidsverleden, hobby’s. Een verfijning is het meten van variabelen die – na intern onderzoek– het verschil maakten tussen ‘succesvolle’ en ‘minder succesvolle’ medewerkers, op basis waarvan kan worden geselecteerd (een voorspelling over arbeidsgedrag). De redenering is dat bijvoorbeeld het imago van de universiteit van afstuderen een voorspellende waarde zou kunnen hebben. De validiteit en betrouwbaarheid zijn Instroom 2: Selectie W 139 eerder hoog. Het probleem is dat niet elke vraag valide is voor specifieke functies, en dus geen functiespecifieke validiteit bezit. Tevens is de ontwikkeling van een dergelijke vragenlijst tijdsintensief en duur. Deze benadering zoekt een ‘kloon’ van de aanwezige succesvolle medewerkers en is veeleer conservatief. Dat spoort niet bij een organisatie die innovatief wil zijn. 4.3 (E-)psychologische tests Psychologische tests worden zorgvuldig samengesteld. Een relevant instrument moet voldoen aan een reeks wetenschappelijke criteria die de degelijkheid van het instrument moeten aantonen. We spreken dan over psychometrische tests. De psychometrie psychometriis een hulpwetenschap die zich bezighoudt met de technieken van het meten van psy- sche tests chologische fenomenen zoals kennis, vaardigheden, attitudes, eigenschappen en persoonskenmerken. De verschillen tussen individuen of tussen groepen van individuen zijn doorgaans onderwerp van onderzoek. Het psychologisch testen – ook psychometrisch onderzoek genoemd – omvat een systematische procedure om via observatie en meting het potentiële arbeidsgedrag van een kandidaat te beschrijven met behulp van een numerieke (verwijzend naar een ‘cijfer’, zoals ‘intelligentie’) of een categorische schaal (verwijzend naar de positie op een schaal van ‘zwak’ tot ‘sterk’). Concreet zal men met behulp van speciaal geselecteerde vragen of opgaven inzicht verwerven in de (intrinsieke) trekken, talenten of competenties van kandidaten, telkens in vergelijking met een relevante referentiegroep (wat referentiegroep leeftijd, studieniveau, enzovoort betreft) (Drenth & Sijtsma, 1990). Cruciale kenmerken van psychologische tests • Standaardisatie: de test wordt voor iedereen in dezelfde omstandigheden afgeno• • • • • men, bijvoorbeeld wat de instructies of de afnametijd betreft. Objectiviteit: het testresultaat mag niet beïnvloed zijn door de afnamesituatie; een kandidaat die ziek is, zal bijvoorbeeld slechter scoren dan in een gezonde toestand. Validiteit: de test meet wat men beoogt te meten; op basis van wetenschappelijk onderzoek (nametingen van gedrag in de arbeidssituatie) biedt deze informatie het beoogde inzicht in een specifieke sterkte/zwakte. Betrouwbaarheid in nauwkeurigheid en consistentie; ook wetenschappelijk onderzoek biedt hier de noodzakelijke informatie. Variantie: er dient een spreiding zichtbaar te zijn of een verschil in prestatie tussen de kandidaten. Normering: de kandidaat wordt (relatief) gepositioneerd ten aanzien van een vergelijkbare norm- of referentiegroep (bijvoorbeeld: leeftijdscohorte of opleidingsniveau). standaardisatie objectiviteit validiteit betrouwbaarheid variantie normering 140 X Instroom 2: Selectie Vandaag gebeurt het psychologisch testen computergestuurd. Het voordeel bij computergestuurd adaptief testen is dat de kandidaat niet meer alle vragen moet beantwoorden, maar door de test heen wordt gestuurd om een indicatie te verwerven via een beperkt(er) aantal vragen die stijgen qua moeilijkheidsgraad en die sneller ook een relevant inzicht bieden. Tevens is de rapportering geautomatiseerd, zowel naar de bespreking van de gemeten karakteristieken als naar de grafische voorstelling. faking kennistests cognitieve vaardigheidstests mentale vaardigheidstests persoonlijkheidsvragenlijsten Er is vaak kritiek op deze methodiek, zowel van de psychologen als van de kandidaten die ze ‘moeten’ ondergaan. Professionals stellen vragen bij de validiteit en betrouwbaarheid en kaarten het probleem aan van ‘faking’ of het risico op sociaal gewenste antwoorden. Kandidaten begrijpen vaak ook niet wat er wordt ‘gemeten’ en hebben vragen bij de geheimhouding van vertrouwelijke gegevens. Redenen te meer om alleen te werken met professionele tests en met daartoe opgeleide psychologen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kennistests, cognitieve vaardigheidstests en persoonlijkheidsvragenlijsten: • Kennistests meten het niveau van functiegerelateerde kennis bij kandidaten. Dat kan gebeuren via een schriftelijke vragenlijst of via een interview. De kandidaat wordt ofwel over zijn/haar feitenkennis bevraagd, ofwel moet hij/zij de aanwezige kennis toepassen op een concreet vraagstuk. Zo kan voor de vacature ‘jurist bij de lokale overheid’ gevraagd worden naar de kennis van het Gemeentedecreet. De vraag is of dat wel relevant is. Een potentieel gedegen kandidaat kan deze nog niet aanwezige kennis ook zeker snel verwerven. • Cognitieve vaardigheidstests bieden inzicht in de mate waarin een individu bewust zijn/haar redeneren kan aanpassen aan nieuwe of onverwachte situaties. Het is mogelijk bepaalde cognitieve vaardigheden te peilen als voorspeller van prestaties en leersucces (Schmidt & Hunter, 1998). Een eerste is de ‘General Cognitive Ability Test’ (‘g’). Het betreft het vermogen om abstract te denken en te redeneren. In essentie meet ‘g’ de algemene intelligentie. Een hoge score op ‘g’ wijst op een snel en accuraat leervermogen, een voorwaarde om te functioneren in een snel veranderende (bedrijfs) omgeving. Kandidaten met een hogere score op ‘g’ zijn vaak hogere ‘job performers’. Daarnaast zijn er specifieke mentale vaardigheidstests, zoals verbale (begrijpen van de betekenis van woorden en van de verbanden tussen woorden), numerieke (begrijpen en gebruiken van kwantitatieve informatie) of figuratieve opgaven (visuele informatie kunnen verwerken). Er kunnen specifieke variabelen gemeten worden, zoals ruimtelijk inzicht (twee- en driedimensionaal), perceptuele snelheid (op een stimulus snel een gericht antwoord kunnen geven) of geheugen (verworven informatie kunnen reproduceren). De resultaten positioneren een kandidaat altijd binnen een normgroep (Salgado et al., 2003). Hoe hoger de complexiteit van een functie, hoe sterker de voorspellende waarde van deze cognitieve vaardigheidstests. • Ten slotte zijn er persoonlijkheidsvragenlijsten. De persoonlijkheid houdt verband met de typische of geprefereerde manier waarop een individu zich gedraagt, denkt en voelt. De volgende veronderstellingen worden gehanteerd: persoonlijkheidstrekken zijn in ruime mate stabiel en blijven constant gedurende lange tijd; een persoonlijk- Instroom 2: Selectie W 141 heid heeft een structuur (factoren, typologie); een persoonlijkheid varieert tussen individuen en zal gevolgen hebben voor de efficiëntie/effectiviteit van arbeidsgedrag in bepaalde situaties (Rothstein & Goffin, 2006). Zo zal ‘creativiteit’ als ‘trait’ minder relevant zijn voor een verantwoordelijke van de boekhouding, terwijl een onderzoeker daar het best wel hoog op scoort. Persoonlijkheidstests (‘sign’-benadering’) zijn tests waarbij één of meer persoonlijkheidskenmerken worden gemeten, met een (op een theoretisch construct gebaseerd) persoonlijkheidsprofiel als uitkomst. De kandidaat wordt gevraagd om zijn/haar typische gedrag, denken, voelen en reageren ten aanzien van mensen of bepaalde situaties aan te geven. Er wordt gemeten wat een persoon van zichzelf zegt te denken, te voelen of te (zullen) doen. Persoonlijkheid Allport (1937) geeft een van de meest gebruikte definities van persoonlijkheid: het is de dynamische organisatie van de psychofysische systemen binnen een individu, die de unieke aanpassing van de persoon aan de omgeving bepalen. ‘Fake’ of sociaal gewenste antwoorden zijn dus mogelijk. Vandaag worden kritische vragen gesteld bij de betrouwbaarheid en validiteit van persoonlijkheidstests. Het probleem is dat er onvoldoende consistentie is om persoonstrekken te meten. Wellicht leveren deze tests belangrijke informatie voor zover andere metingen of observaties die karakteristieken bevestigen (Viswesvaran et al., 2007). De volgende voorbeelden blijken meer houvast te bieden. Een eerste voorbeeld van een persoonlijkheidsvragenlijst is de Occupational Personality Questionnaire (OPQ). Deze omvat negentig combinaties van vier uitspraken (‘statements’). Daarbij wordt de kandidaat gevraagd wat het minst en wat het meest past bij zijn of haar persoonlijkheid. Zo kan er een score worden getypeerd van 1 tot 10 op 30 persoonlijkheidsdimensies, ondergebracht in drie groepen. Het persoonlijkheidsprofiel typeert iemands typische of geprefereerde manier van zich gedragen, denken en voelen. Een tweede relevant en wetenschappelijk onderbouwd voorbeeld is gebaseerd op de ‘Big Five’-persoonlijkheidskenmerken (NEO-PI). Deze recentere theoriegedreven benadering combineert vele voorheen omschreven persoonlijkheidstrekken, volgens vijf basisvariabelen: • ‘extraversion’ (extravertie) met als indicatoren: spraakzaam, sociaal, actief, agressief, prikkelbaar; • ‘agreeableness’ (aangenaam in de omgang) met als indicatoren: betrouwbaar, vriendelijk, vrijgevig, tolerant, eerlijk, bereid tot meewerken, flexibel; • ‘conscientiousness’ (gewetensvol) met als indicatoren: afhankelijk, georganiseerd, past zich aan, gericht op de taak; Occupational Personality Questionnaire (OPQ) extraversion agreeableness conscientiousness 142 X Instroom 2: Selectie emotional stability • ‘emotional stability’ (emotionele stabiliteit) met als indicatoren: zeker, kalm, onaf- openness to experience • ‘openness to experience’ (openstaan voor nieuwe dingen) met als indicatoren: crea- hankelijk, autonoom; tiviteit, verbeeldingskracht, onbevooroordeeldheid en vooral leerbereidheid. Relaties met mensen • Overtuigend, leidinggevend, onafhankelijk, extravert, gehecht aan anderen, sociaal vlot, bescheiden, democratisch, zorgzaam. Denkstijl • Praktisch, rationeel, kunstzinnig, gericht op anderen, conventioneel, abstract, veranderingsgericht, vindingrijk, vooruitziend, accuraat, volhardend. Gevoelens en emoties • Ontspannen, zorgelijk, onaangedaan, terughoudend, optimistisch, kritisch, energiek, competitief, ambitieus, besluitvaardig. Iemands typische of geprefereerde manier zich te gedragen, denken en voelen (Persoonlijkheid OPQ) Figuur 6.5. Typerende kenmerken/variabelen bij een persoonlijkheidstest (OPQ). Van de vijf factoren blijkt ‘conscientiousness’ als een zeer geldige predictor het meest voorspellend voor de arbeidsperformantie. Dat construct beïnvloedde de prestaties van managers met meer autonome jobs meer dan managers met minder autonome jobs. De vier andere voorspellen eerder functiespecifieke competenties. 4.4 Het selectie-interview Het selectie-interview is bijna in elke selectieprocedure een van de gebruikte instrumenten (Abell, 1997). Wetenschappelijk is aangetoond dat het criterium ‘gerelateerdheid’ en de voorspellende waarde vaak onvoldoende zijn, rekening houdend met de lage betrouwbaarheid en lage validiteit. Kandidaten staan doorgaans wel positief tegenover het selectie-interview en kennen het een hoge procedurele rechtvaardigheidsscore toe. Voor de kandidaat speelt echter het ‘impression management’ of een goede indruk kunnen maken een rol. Binnen het selectiegebeuren beoogt het interview het verwerven van inzicht in de verwachtingen, motivatie en doelstellingen van de kandidaat, maar ook in de kritische succesfactoren of de competenties van de kandidaat voor de vacature, zoals deze in het competentieprofiel staan opgesomd. Dat impliceert het belang van een gedragsgericht en/of competentie/talentgebaseerd interview. Bekend is dat ‘structurering’ van het gesprek de validiteit en betrouwbaarheid verhoogt (Schmidt & Hunter, 1998; Campion, Instroom 2: Selectie W 143 David, Palmer, & Campion, 1997). Het ervaringsgerichte interview en het competentiegerichte interview bieden een hogere betrouwbaarheid en validiteit dan de andere vormen (Van Beirendonck, 2009). Het ervaringsgerichte interview streeft ernaar op een systematische wijze een kandidaat ervaringsde mogelijkheid te geven belangrijke ervaringen uit zijn curriculum toe te lichten, met be- gericht interview trekking tot relevante criteria of competenties in de vacante arbeidsrol. Op die wijze kan men naar analogie van gedrag uit het verleden voorspellen hoe de kandidaat in toekomstige arbeidssituaties zal handelen. Het gaat om concreet gedrag van een kandidaat in concrete situaties uit het verleden. De klemtoon ligt op gedragservaringen (vandaar ‘gedragsgericht’ interview), zoals de studieloopbaan (bijvoorbeeld: studentikoze activiteiten plannen en organiseren), voorgaande werkervaringen (bijvoorbeeld: resultaatgericht werken) en vrije tijd (leiding geven), die relevant zijn voor of enige voorspelling geven van toekomstig arbeidsgedrag in vergelijkbare situaties. Dat is een voorbeeld van ‘sampling’. Het competentiegerichte interview gaat in op het competentieprofiel van de vacature competentieen de organisatiecontext, dat vooral generieke – naast specifieke – competenties som- gericht interview meert die eigen zijn aan de organisatie en strategisch relevant zijn voor de toekomst. Er zijn drie rollen en competenties die vaak aan bod komen (Van Beirendonck, 2009): • omgaan met (interne of externe) klanten, met competenties zoals empathie en onderhandelen; • optreden als collega, wat competenties als het delen van vakkennis of het werken in team betreft; • functioneren als werknemer met loyaliteit of ‘commitment’, met competenties zoals aandacht voor kwaliteit of zin voor innovatie. Competenties worden dus naar concreet gedrag vertaald. Tijdens het interview wordt gezocht naar voorbeelden om de kandidaat te scoren op de diverse competenties. Zo kan leervermogen of veranderingsbereidheid blijken uit een leergedrag in het verleden. Het STAR-schema is een gespreksstructuur die vaak gehanteerd wordt (figuur 6.6). Situatie Wat concreet gerealiseerd? Resultaat Taak/rol Actie Figuur 6.6. Context toelichten, wat speelde? Wat werd van jou verwacht? Wat deed je concreet? STAR-schema binnen een gestructureerd interview. STAR 144 X Instroom 2: Selectie Belangrijke aandachtspunten bij het interview zijn: • het interview voorbereiden door een agenda op te stellen; dat is van belang om het gesprek gestructureerd te laten verlopen; • in de eerste fase de kandidaten geruststellen; • te snelle oordelen of stereotiepe percepties vermijden; • resultaatgeoriënteerde antwoorden nastreven (doorvragen); • geen probleem maken van een ‘overdreven’ stiltemoment; • het gesprek met zorg afsluiten (afspraken in verband met de opvolging). 4.5 Assessment center als ‘format’ 4.5.1 Het concept ‘assessment center’ Een assessment center (AC) is een evaluatieproces waarbij een individu of een groep van individuen beoordeeld wordt door meerdere beoordelaars (assessoren), die daarvoor een geïntegreerde set van technieken gebruiken. Essentieel is dat de inschatting steunt op diverse metingen/observaties, die een beeld geven van de (beoogde) competenties conform het competentieprofiel. Een succesvolle diagnose steunt op de (wetenschappelijke) kwaliteit van de oefeningen en tests, de relevantie van de inschattingscriteria (competenties) en de professionele deskundigheid van de beoordelaars. Door de opgebouwde wetenschappelijke en professionele inzichten strikt toe te passen via diverse meetmomenten (‘resource-intensive approach’), kunnen organisaties een hoge ‘return’ van deze investering in de selectie van kandidaten realiseren. Door mensen via rollenspel en opdrachten te plaatsen in (gesimuleerde) situaties die relevant zijn, krijgen getrainde beoordelaars een relevant zicht op specifieke (ontwikkelbare) competenties en talenten. Het is de uitdaging van HRM op die manier een concrete meerwaarde te leveren, als voorwaarde voor de organisatieperformantie (‘human capital pool’). Op basis van de resultaten van een assessment center worden uitspraken gedaan over, onder meer, de selectie, loopbaanstappen, loopbaanplanning, potentieelbeoordeling of groeimogelijkheden en detectie van leerbehoeften (Lievens et al., 2003). Een assessment center wordt zowel bij selectie- als bij ontwikkelingsgerichte HR-praktijken toegepast. Bij selectie wordt in kaart gebracht in welke mate een kandidaat beantwoordt aan een vooraf opgesteld competentieprofiel voor een bepaalde functie of rol, naast (eventuele) ontwikkelbare competenties. Een ‘development center’ is in essentie een assessment center waarbij de focus sterk ligt op de ontwikkelbaarheid van competenties en op de ontwikkelbereidheid. Een development center brengt in kaart welke competenties een persoon heeft en welke nog verder ontwikkeld kunnen worden opdat hij/zij de huidige of een toekomstige functie of rol met nog meer succes kan vervullen. Een assessment center legt een expliciete schakel tussen de door de organisatie beoogde competenties en de gestructureerde/gesystematiseerde observatie. Instroom 2: Selectie W 145 Een assessment center impliceert de volgende voorwaarden: • een relevante en betrouwbare functie- en competentieanalyse; • een vertaling van competenties naar relevante gedragsvoorbeelden; • relevante (wetenschappelijk onderbouwde) technieken om informatie te verzamelen en te beoordelen naar sterkten of zwakten; • meerdere technieken (‘multipel’) om de betrouwbaarheid te verhogen; • meerdere (getrainde) professionele assessoren of beoordelingsdeskundigen; • systematische beoordelingsprocedures; • een verslag per oefening/meting/observatie; • een genuanceerd besluit per kandidaat in een evaluatiesessie met meerdere asses- soren; • de terugkoppeling naar de opdrachtgever (met vacature) en de kandidaat. 4.5.2 De systematiek van simulaties en competenties De competentie/assessmentmatrix is het stuurplan om de diverse competenties uit het competentieprofiel te koppelen aan de opdrachten, simulaties, interviews of tests. Tevens kan een gewicht worden gegeven aan de informatie voor een bepaalde competentie per simulatie. Door de systematische aanpak van de beoordelingsprocedure, de nauwkeurigheid van de observaties en het overleg tussen assessoren worden een hoge betrouwbaarheid en validiteit gegarandeerd. Tabel 6.4 is een voorbeeld van een competentie/assessmentmatrix. Elke relevante competentie wordt er meermaals gescoord. Tabel 6.4. Voorbeeld van een competentie- en assessmentmatrix. In-basket Analyse en presentatie opdracht Gesprek leidinggevende en medewerker Interview Klantgerichtheid x x Prestatiemotivatie x x Leiding geven x x x Coachen x x Plannen & organiseren x x Probleemanalyse x x x Oordeelsvorming x x Samenwerken x x Overtuigingskracht x x Empathie x x Oefening competenties x 146 X Instroom 2: Selectie We doorlopen de belangrijkste instrumenten of simulaties die vandaag in het kader van een professioneel assessment center worden gebruikt. Interviews en tests kwamen eerder al aan bod. in-basket Een ‘in-basket’-oefening is een simulatie van een concrete werksituatie, toepasbaar op iedere functie en voor verschillende niveaus. De toepassing is vooral relevant voor competenties, zoals probleemoplossende en beheersmatige vaardigheden. Door de sterke samenhang met de praktijk is de inhoudsvaliditeit hoog. Er zijn zowel algemene als specifieke oefeningen. Voor de interpretatie van het oplossingsgedrag bestaat een genormeerde handleiding, die aangeeft wat de meest relevante indicatoren voor de beoogde competentie-inschatting zijn. De kandidaat krijgt – in deze oefening – de opdracht een medewerker met een specifieke verantwoordelijkheid te vervangen. Ter inleiding wordt globale organisatie-informatie aangeboden, zoals een organogram. Dan krijgt de kandidaat informatie die beschikbaar is in een postbakje (ongeveer 15 tot 40 items die in het ‘postbakje’ klaarliggen), zowel relevante als minder relevante items, bijvoorbeeld: memo’s, een vraag voor een afspraak, een dringende telefoon, een e-mail. De kandidaat wordt gevraagd hoe hij/zij met de informatie omgaat, welke beslissingen hij/zij wel of niet neemt (competentie ‘plannen en organiseren’), wat hij/ zij zelf uitvoert en doorgeeft (competentie ‘delegeren’), wat eerst moet gebeuren en wat kan blijven liggen (competentie ‘prioriteren’). De ‘assessee’ (deelnemer) heeft een beperkte tijd (45 minuten tot 2 uur) om de opdracht te vervullen, afhankelijk van het volume werk, de beoogde werkdrukmeting en werksnelheid. Ofwel is een geschreven rapport de basis voor de evaluatie, ofwel – wat relevanter is – rapporteert de kandidaat zijn/haar oplossing aan de assessoren, wat toelaat bijkomende vragen ter verduidelijking te stellen (drie kwartier tot 90 minuten). Zo wordt bijvoorbeeld inzicht verworven in competenties als oordeelsvorming, managementpresentatie, empathie, initiatief en besluitvorming. Het aantal ‘documenten’ (info), de behandelde topics en de beslissingen zijn doorslaggevend voor de complexiteit van de oefening. In-baskets worden veelvuldig gebruikt en hebben een zeer hoge validiteit. Vandaag zijn deze oefeningen computergestuurd. analyse- en presentatieopdracht Een analyse- en presentatieopdracht biedt de kandidaat een concrete probleemstelling, die geanalyseerd kan worden en naar diverse alternatieve oplossingen beargumenteerd dient te worden (gevalsstudie). Deze kan dan gecommuniceerd of gepresenteerd worden naar de assessoren. gesprekssimulatie Een gesprekssimulatie is een voorbeeld van een interactieve simulatie: de kandidaat krijgt een rol toebedeeld en speelt die rol binnen een interactieve simulatie. Interactieve simulaties veronderstellen de interventie van een of meerdere assessoren of een rollenspeler. De interventie van de rollenspeler impliceert dat deze in een gegeven simulatie, waarbij de kandidaat eerst voorkennis verwerft en zich gedurende een beperkte tijd kan voorbereiden, relevant reageert. De rollenspeler, die soms een ingehuurde acteur is, stelt zich neutraal op tegenover iedere deelnemer, speelt gericht Instroom 2: Selectie W 147 in op wat er reëel gebeurt en op wat de deelnemer ‘doet’ of ‘zegt’, blijft objectief en neemt eenzelfde houding aan tegenover iedere deelnemer. Een voorbeeld is een verkoopgesprek met een moeilijke klant of een functioneringsgesprek als leidinggevende met een medewerker die schitterend presteert qua output, maar weinig collegiaal (inter)ageert. Een laatste voorbeeld zijn simulaties binnen een groepsactiviteit, bijvoorbeeld: de simulaties deelname aan een groepsdiscussie of aan een groepsopdracht. Bij een groepsdiscussie groepsactiviteit moeten de deelnemers door overleg samen een probleem oplossen. Bij een groepsopdracht moet concreet een taak of een opdracht worden gerealiseerd; het leveren van fysieke inspanningen behoort hier tot de mogelijkheden (bijvoorbeeld: iets samen opbouwen). De manier waarop naar een oplossing wordt gezocht en binnen een tijdsbestek gestreefd wordt naar een consensus, wordt geobserveerd in een groep van vier tot acht kandidaten. De bedoeling is inzicht verwerven in competenties zoals managementvaardigheden in ‘face-to-face’ interactie en groepsgedrag. Het accent ligt op competenties als de kwaliteit van de opinies (argumentatie), de overtuigingskracht, de (informele) sturing van het groepsgedrag (leiderschap), de luisterbereidheid of empathie. Varianten zijn: gedrag in een groep ‘gelijken’ zonder leider, een gestructureerde situatie waarbij geen vrije discussie mogelijk is of een gestructureerde situatie met een concrete inhoud, met of zonder toegewezen rollen. Bij externe kandidaten wordt een specifieke situatie geschetst, voor interne kandidaten gebruikt men een algemene situatie. 4.5.3 Observatie en besluitvorming binnen een assessment center Professionele assessoren zullen door middel van gestructureerde/gesystematiseerde observaties en metingen werken. De systematiek zit in het vertalen van observaties of metingen naar de beoogde competenties. In het praktijkjargon spreekt men van de 5 O’s, of de stappen binnen een assessmentprocedure: observeren, opschrijven, omzet- 5 O’s ten, oordelen en overleggen (Van Beirendonck, 1998). • Observeren: ‘facts’, wat zie/hoor ik? • Opschrijven: bondig ‘facts’/observaties notuleren. • Na de oefening of het interview worden de observaties gescoord naar de mogelijke competenties (omzetten), voor welke competentie is er wel of geen informatie? • Dan wordt individueel een score gegeven per competentie (oordelen). • De laatste stap is het overleg omtrent de bevindingen van de assessoren in een assessorenmeeting, vaak 30 tot 60 minuten per kandidaat. De scores die gegeven worden (‘oordelen’), zijn geen gedragsbeschrijving. Het overleg is geen discussie over cijfers maar over de geregistreerde gedragingen die aan de basis liggen van de cijfers. Het is best mogelijk dat twee verschillende simulaties ook een verschillende score opleveren voor eenzelfde competentie. Bijvoorbeeld: de compe- 148 X Instroom 2: Selectie tentie ‘sociabiliteit’ in de groepsdiscussie geeft bijvoorbeeld een ‘2’ en in de persoonlijkheidsvragenlijst een ‘9’. De discussie gaat dan over de interpretatie. Mogelijke verklaringen zijn: de zelfperceptie verschilt van het geobserveerde gedrag; de simulaties meten andere facetten van dezelfde competentie; externe factoren hebben de resultaten beïnvloed; de meting op die eerste simulatie is niet betrouwbaar; enzovoort. 4.5.4 Rapportering Na de informatieverzameling start de voorspellingsfase: in vergelijking met de vooraf gedefinieerde vereisten (competentieprofiel) worden uitspraken gedaan over sterkten, zwakten, verwachtingen en ambities. Sommige kandidaten zullen voldoen, mits investering in leren voor een of meer (ontwikkelbare) competenties. Uiteraard zijn er ook kandidaten die niet voldoen. Dat zegt niet alleen iets over hun competenties, maar bijvoorbeeld ook veel over de ‘persoonorganisatie-fit’ of over eventuele niet-realistische verwachtingen binnen het beoogde profiel. Een afwijzing zegt dus niets over ondeskundigheid. Kandidaten kunnen steeds iets leren over zichzelf door het verslag te bespreken met de selecteur. succes Ervaring leert dat kandidaten met een relatief zwakke inschatting zeker niet in aanmerking komen voor de keuze. Met kandidaten die als hoog ingeschat worden, is de kans op succes groter, maar – zoals in de sociale wetenschappen – nooit 100%. Figuur 6.7 geeft een idee van de mogelijkheden. Slechts weinig kandidaten zullen voor 100% voorspelbaar de beoogde prestatieperformantie aanleveren. Ja, mits ontwikkeling Ongunstig advies Figuur 6.7. Gunstig advies Verdeling van de gescoorde kandidaten. Het verslag is de basis voor het aanvaarden of afwijzen van een kandidaat, bijgevolg de finale besluitvorming (met voldoende nuances). Instroom 2: Selectie W 149 Momenteel is er binnen het proces informatie beschikbaar voor HRM, waar de beslissing aanwerven/afwijzen genomen moet worden, maar wel gebaseerd op liefst zo veel mogelijk betrouwbare en valide gegevens per kandidaat. De volgende stappen zijn contracteren (binnen het arbeidsrecht arbeidsvoorwaarden negotiëren) en, wat HRM betreft, de ‘on-boarding’ organiseren. 5. Beslissing en ‘on-boarding’ Op basis van de wervings- en selectieprocedures wordt een (onderbouwde) beslissing tot aanwerving genomen. Op dat moment wordt over de definitieve arbeidsvoorwaarden onderhandeld en worden concrete afspraken gemaakt. De laatste stap in de personeelsvoorziening is de concrete invulling van de nieuwe baan. Vanuit HRM staat de integratie van de nieuwkomer centraal: het leerproces om als ‘outsider’ naar ‘insider’ te evolueren. Het uitgangspunt daarbij is dat de geschikte outsider nieuwkomer ook een succesvolle medewerker zal worden (Cooper-Thomas & Ander- naar insider son, 2005). De introductie gaat uit van de organisatie en omvat activiteiten gericht op wederzijdse introductie inpassing, zoals administratieve informatie, toelichting bij de strategie van de organisatie, explicitering van de arbeidsinhoud en beoogde resultaten, samenwerkingsvormen, rapporteringslijnen, enzovoort. Socialisatie is het complexe leerproces waarbij de nieuwkomer het organisatieregime leert kennen en de sociale vaardigheden en de kennis verwerft om zijn rol te vervullen en zo tot sociale integratie te komen (erbij horen): van outsider naar insider. On-boarding is niet alleen een beleidsaandachtspunt voor HRM, dat vooral de algemene start zal faciliteren, maar ook een opdracht voor de eerstelijnsmanager en het nieuwe team op de werkvloer (figuur 6.8). De expliciete bedoeling is om de nieuwkomer te coachen, zodat deze accuraat de nieuwe rol kan opnemen, zonder rolambiguïteit. Grote organisaties hanteren hiervoor bij hogergeschoolden het traineemodel, een leer- en ervaringsperiode om een duurzame loopbaan te kunnen uitbouwen. Naast de taak- en organisatiespecifieke leerinhouden kan ook een leertraject gekoppeld worden aan de individuele sterkte-zwakteanalyse. Sommige organisaties voorzien ook in een mentor, een ervaren medewerker die geen hiërarchische relatie heeft met de nieuwkomer, waardoor informele socialisatie en ondersteuning kunnen plaatsvinden. De opbrengst is een snellere integratie, een snelle performante inzet, een hogere jobsatisfactie en een grotere kans dat de nieuwe werknemer ook effectief blijft. Kortom, de laatste stap in de instroominvestering. 150 X Instroom 2: Selectie Organisatiesocialisatie (rol, collega’s, organisatie, sociale ondersteuning ...) Figuur 6.8. 6. Reductie onzekerheid Sociale integratie Arbeidssatisfactie Jobperformantie Blijfgedrag Relevantie van ‘on-boarding’. ROI/ROE: selectie binnen de instroom Selectie is – binnen de instroom – een cruciale fase. Academisch onderbouwd – dus met kennis van zaken uit het wetenschappelijk onderzoek – helpt een professionele procedure HRM om ook op een geldige en betrouwbare wijze een voorspelling te maken over de competenties én over de inzetbaarheid (fit) van de kandidaat. De bedoeling is via een performant instroommanagement een duurzaam competitief strategisch voordeel te realiseren (Morris & Lobsenz, 2003). De regelmatige evaluatie van het wervings- en selectieproces beoogt de effectiviteit van de instroom te verhogen, rekening houdend met de kosten en het behaalde rendement van dat proces. De volgende vragen zijn belangrijk: • Is de gehanteerde procedure effectief (zijn er voldoende competente kandidaten gevonden, werden de relevante kanalen gebruikt, zoals sociale media, de eigen website, ...)? • Is de organisatieattractiviteit voldoende hoog? • Werden achteraf bekeken de juiste beslissingen genomen? • Welke activiteiten leveren niet of onvoldoende het gewenste wervings- versus selectieresultaat, en welke activiteiten dienen te worden bijgestuurd? • Wat is de psychometrische kwaliteit van de (psychologische) tests? • Wat is de doorlooptijd tussen vacature en invulling? • Hoeveel procent nieuwkomers blijft langer dan één jaar? • ... Daartoe dient de organisatie via regelmatig onderzoek naar de instroompraktijk bewust te meten en te reflecteren, teneinde deze HRM-praktijk verder te optimaliseren. De plannings- en de controlecyclus maken deel uit van een proces om verbeteringen aan te brengen aan het instroombeleid (figuur 6.9). Instroom 2: Selectie Strategisch instroombeleid W 151 Strategiekaart • Drivers • Results Kritische succesfactoren HRM-instroomkaart Kernthema’s Effecten Implicaties beleid Stuurgetallen Controle (monitoring) Figuur 6.9. 7. Plannings- en controlecyclus voor de instroom als HRM-interventie. Conclusie Het vinden en selecteren van de accurate competenties is een cruciale HRM-praktijk binnen een strategisch HRM om voordeel te kunnen realiseren. Het is de eerste voorwaarde om een duurzaam HRM uit te bouwen als businesspartner voor een blijvend competitief organisatievoordeel. Binnen de context van het competentiedenken wordt een competentieprofiel uitgetekend. Na de werving rijst de vraag naar het voorspellen van sterkten en zwakten in het kader van het opgestelde competentieprofiel. De selectie beoogt de competenties van het profiel te beoordelen bij kandidaten. Naarmate ook hier meer systematiek aanwezig is, zal de voorspellende waarde over het toekomstige arbeidsgedrag groter zijn. Daarmee is een eerste voorwaarde vervuld voor de creatie van een ‘HR-pool’ die performant is. Op basis van wetenschappelijk onderzoek zijn validiteit en betrouwbaarheid cruciale voorwaarden om tot een onderbouwde beslissing te komen. Voegen wij hier ten slotte nog aan toe dat een duidelijke evolutie merkbaar is in de wijze waarop werving en selectie als HRM-praktijk evolueren. • Het instroombeleid is een investeringsvraagstuk voor de kernmedewerkers (ROI en ROE). • ICT en sociale media zullen nog belangrijkere kanalen worden bij de instroom dan vandaag. • Aandacht voor zowel competenties getypeerd vanuit de organisatie als voor de talenten van de medewerkers vormt de rode draad in het instroomproces (het paarse HRM). 152 X Instroom 2: Selectie • Organisaties moeten continu investeren in organisatieattractiviteit op de arbeids- markt, rekening houdend met de aankomende schaarste bij het arbeidsmarktaanbod. • Voor cruciale en hogere functies zijn assessment centers een wetenschappelijk on- derbouwde en dus waardevolle investering, die verder gehanteerd kan worden voor het ontwikkelingsbeleid voor de nieuwe medewerker. • Indien onvoldoende expertise intern aanwezig is, kunnen onderdelen van het instroombeleid uitbesteed worden aan gespecialiseerde en dus professionele adviesbureaus. Antwerp Management Books Boekenreeks in samenwerking met Antwerp Management School Reekseditors: Bart Cambré en Patrick Kenis In de Antwerp Management Books nemen inspirerende auteurs je mee in het ‘state-of-theart’ denken over management in de 21ste eeuw. De boeken in deze reeks kijken door een nieuwe bril naar onze organisaties. Hoe kun je je als manager positioneren in een steeds complexer wordende organisatiewerkelijkheid? Welke denkkaders kunnen je ondersteunen bij het nemen van die duizenden dagelijkse managementbeslissingen? Verschenen in deze reeks: 1. David De Cremer When good people do bad things. Illustrations of the psychology behind the financial crisis (2011) 2. David De Cremer Onderhandelen op mensenmaat (2011) 3. Johan Van Overtveldt Het einde van de euro. De onzekere toekomst van de Europese Unie (2011) 4. Walter van Andel en Koen Vandenbempt Creative Jumpers. Businessmodellen van groeiondernemingen in creatieve industrieën (2012) 5. David De Cremer Leiderschap op halve kracht. De valkuil voor de moderne leider! (2012) 6. Koen Marichal en Jesse Segers De leider in de spiegel. 19 inzichten in leiderschap (2013) 7. Erik Henderickx, Ria Janvier, Lou Van Beirendonck, Patrick Humblet & Jesse Segers Handboek HRM (2014) Dit boek is online te koop (klik hier) ‘evidence based management’ zijn diverse wetenschappelijk onderbouwde inzichten gegroeid, die zowel menselijk arbeidsgedrag als de effecten van HRM voor de organisatieprestaties inzichtelijk maken. Deze volledig geactualiseerde versie van het Handboek HRM, Competentiemanagement en Arbeidsrecht is meer dan een verzameling ‘best practices’. Het geeft een multidisciplinair inzicht in de actuele bevindingen van de Personeelswetenschappen. De impact van diverse HRM-praktijken op het arbeidsgedrag en op de organisatieperformantie wordt toegelicht. Kortom: ‘evidence based HRM’. De rode draad is het sturen op competenties en talenten, die het arbeidsgedrag beïnvloeden binnen de sociale architectuur van een organisatie. Het geeft zowel academisch onderbouwde inzichten voor studenten in het hoger onderwijs, als voor de HRM-verantwoordelijken en eerstelijnsmanagers in de dagelijkse praktijk. Erik Henderickx is bedrijfseconoom en arbeidssocioloog. Als hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen doceert hij zowel aan de Faculteit TEW als PSW. Zijn specialisatie is ‘arbeid, personeel en organisatie’. Ria Janvier is jurist en als gewoon hoogleraar actief binnen diverse faculteiten van de Universiteit Antwerpen. Haar specialisatie situeert zich op het snijpunt van het arbeidsrecht, het socialezekerheidsrecht en het ambtenarenrecht. Lou Van Beirendonck is arbeids- en organisatiepsycholoog, oprichter en directeur van Quintessence Consulting en als academic director van de Masterclass in HRM deeltijds verbonden aan de Antwerp Management School. Een strategisch HR-beleid dat gebruik maakt van evidence-based practices en talent centraal plaatst, is essentieel voor iedere organisatie. Het Handboek HRM stuurt de HR-professional in de goede richting om deze missie te bereiken. De organisatiebelangen en dito cultuur worden als strategische biotoop en als onlosmakelijk deel van een Siamese tweeling meegenomen. Een aanrader voor fijnproevers van methodologie en praktijk! Erik Henderickx, Ria Janvier, Lou Van Beirendonck, Jesse Segers, Patrick Humblet Vanuit arbeids- en organisatiepsychologie, arbeidssociologie, ‘organizational behavior’ en Marc Van Hemelrijck, gedelegeerd bestuurder Selor In het Handboek HRM zijn de auteurs er in geslaagd een up-to-date overzicht te bieden van dit jonge en snel ontwikkelende vakgebied. Het handboek gaat systematisch in op diverse concepten evenals praktijken en brengt een uitstekend multidisciplinair overzicht. Recente ontwikkelingen op verschillende vakgebieden worden op een coherente wijze geïntegreerd. Als dusdanig weerspiegelt het dan ook de verscheidenheid evenals complementariteit van verschillende onderzoeksperspectieven. Het handboek gaat ook actief in op de instrumenten en activiteiten waarmee organisaties antwoorden bieden aan de uitdagingen op het vlak van mens en organisatie in een geglobaliseerde omgeving, waarbij talent (en hoe het samen met een organisatie resultaten boekt) de differentiërende kracht voor de toekomst is. Als basisreferentiewerk hoort het dan ook thuis in de boekenkast van elke (toekomstige) HR-professional of zij die vertrouwd willen geraken met het vakgebied van HRM. Jan Van Acoleyen, Chief Human Resources Officer Barco N.V. Jesse Segers is arbeids- en organisatiepsycholoog en bedrijfseconoom. Hij is post-doc onderFuture Leadership Initiative van de Antwerp Management School. Patrick Humblet is gewoon hoogleraar aan de Faculteit Rechten van de Universiteit Gent en gespecialiseerd in collectieve arbeidsverhoudingen. HANDBOEK zoeker aan de Universiteit Antwerpen aan de Faculteit TEW, en Academic Director van The H A N D B O E K HRM HRM Erik Henderickx, Ria Janvier, Lou Van Beirendonck, Jesse Segers, Patrick Humblet Een nieuw boek over HRM uitbrengen, betekent een grote uitdaging en is alvast geen sinecure voor een markt waar reeds veel publicaties voorhanden zijn. Het strategisch integreren van organisatie en personeel brengt voordelen voor beide partijen, hetgeen de auteurs hier terecht onderbouwen met aandacht voor instroom, doorstroom en uitstroom. Naast eerder klassieke ‘hard’ en ‘soft’ thema’s gerelateerd aan HRM, gaan de auteurs ook in op zeer actuele onderwerpen als verandermanagement en duurzaamheid. Het boek brengt niet enkel een breed multidisciplinair raamwerk naar voren, maar reikt ook praktische tools aan om het HRM-beleid in de praktijk te ondersteunen en te evalueren. Dat daarbij ook geregeld naar evidence-based praktijken wordt verwezen, is alleen maar een bijkomend pluspunt voor deze unieke bijdrage aan het HRM-landschap. Roland Pepermans, professor in de arbeidspsychologie (VUB) 9 789033 493201
© Copyright 2024 ExpyDoc