Kloosterkerk, Den Haag

Kloosterkerk, Den Haag
Genesis 49 en I Korinte 13 – gedachtenis van de gestorvenen
2 november 2014 – voorganger: ds Rienk Lanooy
Gebed om ontferming
Langzaam
wordt het stil om ons heen
en de wereld verdicht zich
tot deze plaats en dit moment
wat er was weten wij
wat komen gaat laat zich raden
en wij zitten daar tussen in
met
ons soms zo ontregelde leven
ons verlangen naar rust
er zal nog wel meer zijn
in ons
en tussen U en ons
maar veel van wat
ons bezighoudt
laat zich slecht
in woorden vatten
het gemis,
de liefde en de dankbaarheid
de spijt en de schuld –
omarm dat alles,
omarm ons hier
zodat wij voor even
thuis zijn bij U
daarom bidden wij U:
Heer, ontferm U...
Vandaag
gaan door dit huis
ontelbare gedachten
onzichtbaar
maar zo present –
over
de liefde
die wij hebben gegeven
en ontvangen
de woorden
die hebben verdeeld en geheeld
de vragen
die niet zijn beantwoord
en de antwoorden
die niet zijn bevraagd hoe zullen wij verder gaan
met wat
op ons drukt
en hoe zullen wij
het mooie en goede beschermen
tegen de tand des tijds?
daarom bidden wij U:
Heer, ontferm U...
Maak onze harten zacht,
in een harde wereld
waarvan wij niet weten
welke kant
hij uitgaat
ja, ook niet goed weten
welke kant
hij uit moet
dat maakt ons onzeker
we zien
hoe achteloos er
– waar oorlog is –
met mensenlevens
wordt omgesprongen
hoe machteloos
de zachte krachten
staan
trouwe God,
neem ons op
in uw ontferming
en maak ons
barmhartig en zachtmoedig
daarom bidden wij U:
Heer, ontferm U...
Inleiding op de lezing
Ooit hebben de broers van Jozef hun vader Jakob wijs gemaakt dat Jozef dood is. Wat Jakob niet
weet, is dat Jozef verkocht is naar Egypte. Daar werkt Jozef zich op tot onderkoning. Als er
hongersnood is komt Jozef zijn broers na enige verwikkelingen weer tegen. Hij nodigt hen uit om zich
met hun vader Jakob te vestigen in Egypte. Zo gezegd, zo gedaan. Als de oude Jakob ook in Egypte is,
vertelt het verhaal... Genesis 47,28; Genesis 49,29–50,6 en 10-14
Preek
Een paar jaar geleden vertelde Radio 3 DJ Gerard Ekdom dat hij als kleine jongen op nieuwjaarsmorgen
steevast door zijn moeder voor de TV werd gezet voor het nieuwjaarsconcert uit Wenen. “Inmiddels leeft
mijn moeder niet meer”, voegde Ekdom er aan toe, “maar nog altijd kijk ik iedere nieuwjaarsmorgen naar
het Nieuwjaarsconcert. En wanneer dan 'An der schönen blauen Donau' klinkt, voel ik mijn moeder altijd
over mijn schouder meeluisteren.”
Het trof me dat hij zei dat zijn overleden moeder op dat moment weer bij hem was. Dat de muziek haar
weer tot leven wekte, even maar. Meer mensen hebben dat meegemaakt: dat een geliefde die er niet meer
is, er opeens toch is: een hand op een schouder, een stem in het oor, een droom in de nacht, een silhouet
aan de overkant van de straat, het jasje van de man vóór je in de tram. Niet iedereen praat daarover. Word
je niet voor gek versleten, voor al te sentimenteel? Is het niet een typisch geval van 'wishful thinking'? En
wil je het wel aan jezelf toegeven, of stop je het liever in het laatje 'niet serieus te nemen'.
1
Als wij vanmorgen de overledenen gedenken, zijn er twee woorden die zwaar wegen: de dood en de
liefde. Het bijbelse liefdespoëzieboek Hooglied brengt ze bijeen in één zin: Sterk als de dood is de
liefde... Lang heb ik die woorden gelezen als: sterker dan de dood is de liefde. In de trant van: de liefde
overwint toch. Maar het Hooglied is realistischer. Liefde en dood zijn beide machten waar je rekening
mee te houden hebt. Al te gauw roepen dat de liefde sterker is dan de dood, is mooi, maar doet geen recht
aan het verdriet dat de dood teweeg brengt. En omgekeerd: al te snel roepen dat de dood sterker is dan de
liefde, getuigt misschien van een: 'laten-we-ons-niet-voor-de-gek-houden' mentaliteit, maar doet geen
recht aan Gerard Ekdom die ervaart dat zijn moeder meeluistert naar Strauss jr. en aan al die soortgelijke
ervaringen die mensen hebben.
Met de dood valt niet te spotten, maar met de liefde evenmin.
Ik zie daar ook iets van terug in het verhaal van zoon Jozef en de verwikkelingen rondom de dood van
zijn vader Jakob. Er gaat een lang verhaal aan vooraf, een tragedie in een meerdere bedrijven, met alle
hoogte- en dieptepunten die daarbij horen. Jozef is na een hevige ruzie met zijn broers via de put, de
canapé van ene mevrouw Potifar en de gevangenis uiteindelijk onderkoning van Egypte geworden. En als
er hongersnood is in het vaderland Kanaän, laat hij zijn broers en zijn vader Jakob uit Kanaän naar
Egypte overkomen. Jozef zorgt er voor dat niemand iets te kort komt. Zo wordt de familie gelukkig
herenigd door het brood dat Egypte te bieden heeft.
Maar de vraag is: Is dat dan het einde van het verhaal, eind goed, al goed? Heeft de liefde alles
overwonnen: de jaloezie, de haat, het verdriet, de honger? Ze leefden nog lang en gelukkig!? Nee, de
liefde heeft niet alles overwonnen. Er is ook nog de dood. De liefde is sterk, maar de dood is dat ook. De
liefde heft de dood niet op. Na de frase: 'zij leefden nog lang en gelukkig', als je al kunt spreken van 'lang'
en 'gelukkig' – want niet iedereen kan dat – is er altijd nog de vraag: en daarna?
Vader Jakob loopt voor die vraag niet weg. Als zijn leven naar het einde gaat, geeft hij eerst Jozef en
daarna al zijn zonen een opdracht. “Zorg er voor dat ik na mijn dood niet in Egypte zal worden begraven,
maar in Kanaän, in het graf op de akker die vader Abraham heeft gekocht toen hij, net in het beloofde
land aangekomen, een plaats nodig had om zijn vrouw Sara te begraven.”
Waarom wil vader Jakob dat? Waarom wil hij niet begraven worden in Egypte dat hem zo gastvrij heeft
ontvangen, waar Jozef het gemaakt heeft en waar de toekomst veilig is gesteld?
Dat heeft te maken met de liefde, maar het is een andere liefde dan die van Jozef, die zijn familie weer bij
elkaar heeft gebracht. Het is een liefde die te maken heeft met de toekomst. Jakob wil weer terug naar het
land dat de Eeuwige hem beloofd heeft. Daar, in dat land, gaat het om iets anders, om iets nieuws, iets
ongekends. Daar in dat land betekent de toekomst meer dan de zekerheid van het brood, of de garantie
van een lang en gelukkig leven.
En wat is daar dan ongekend?
Nu ja, gemeente, daar staan wij voor een rivier, de Jordaan, zo u wilt de blaue Donau, met een onbekende
overkant. Daar raken wij aan het geheim van het geloof. Dat de liefde de dood niet opheft, weten we
maar al te goed, maar dat de liefde door de dood niet wordt uitgeschakeld, dat is van een andere orde. Dat
is van de orde van het Beloofde Land waar Jakob uiteindelijk weer naar terug wil. Dat is van de orde die
ons veelal te boven gaat, nl. dat de dood zeer serieus te nemen is, maar dat we dat ook met de liefde
moeten doen. Niet dat dat altijd meevalt: soms zijn we woedend om de dood, niet even, maar jaren lang,
woedend vanwege de liefde die gebroken is. We zijn er misschien onverschillig van geworden, hebben
dat Beloofde Land tot fata morgana verklaard. Maar soms is er ook die ervaring dat de liefde is gebleven
is, dat er momenten zijn dat we ons gedragen weten, dat er toekomst is. “Dat ik,” zoals iemand wiens
partner was overleden, zei, “iedere zondagmorgen nog steeds en als altijd twee eitjes kook”.
En dat is de reden dat Jakob terug wil naar dat Beloofde Land. In hem, oud en tot sterven bereid, is een
onverbeterlijke drang om morgen opnieuw te beginnen. Er is een vreemde stem geweest die aan zijn
voorvaders, Abraham en Izaäk en aan zijn voormoeders, Sara en Rebekka heeft verteld dat er toekomst is
2
in dat land, dat daar de Eeuwige zelf onder de mensen zal zijn, dat daar eens alle tranen van de ogen
worden afgewist.
En zoon Jozef? Jozef luistert naar zijn oude vader en als de tijd daar is gaat hij op weg naar het Beloofde
Land. En hij doet dat niet zozeer omwille van zijn vader, uit respect voor zijn laatste wil, maar vanwege
de inhoud van zijn woorden. Hij is er door geraakt. Ik zal jouw woorden doen, ik, zegt hij. En zo gaat hij
op weg met een hele stoet. Ze trekken op naar het Beloofde Land: Jozef en zijn broers, dienaren,
hovelingen, wagens en ruiters. Het is een rouwstoet, maar het is méér; het is ook een opgang naar de
toekomst. Het is de opwaartse gang naar het land van belofte, waar God zijn kinderen thuisbrengt uit hun
ballingschap. Het is een tocht met realiteitszin én met hoop, met huilen en lachen, een tocht met oog voor
de werkelijkheid van de dood en met oog voor de werkelijkheid van de liefde. Het is dezelfde tocht die
Israël telkens weer gedenkt, in de paasnacht, de tocht van wegtrekken naar het nieuwe land van de liefde.
Het is een soortgelijke tocht die sommigen van ons vanmorgen gemaakt hebben, op weg van als we
gingen, met aarzelingen wellicht, of hoopvol gestemd of allebei... wetend wat de dood betekent, maar
ook hopend op wat liefde vermag, nu of later.
Wat vermag zij dan? Paulus doet een poging in zijn brief aan de mensen in Korinthe. Maar hij sluit af met
de woorden: 'Nu kijken we nog in een wazige spiegel... nu is mijn kennen nog beperkt'. De werkelijkheid
die wij achter mensen, dingen, ontmoetingen, vermoeden, is nog niet openbaar. Maar soms kan ze ons
wel tot steun zijn, ons weer doen lachen, onze vragen relativeren. Ja, soms herkennen we er God zelf in,
die niet loslaat het werk van zijn handen. De dood heeft dan wel het hoogste, maar heeft zij ook het
laatste woord?
In haar gedicht 'Theaterimpressies' – de tekst staat achter in uw liturgieboekje – vertelt de Poolse
dichteres Wislawa Szymborska van haar ontroering om het zesde bedrijf van de tragedie. Voor mij is het
belangrijkste bedrijf van de tragedie het zesde: de wederopstanding op de slagvelden van het toneel. Een
klassieke tragedie kent doorgaans vijf bedrijven. Het zesde bedrijf, aldus de dichteres, is dat wat volgt als
het stuk is afgelopen en de spelers de ruimte betreden waar de levenden en de doden weer naast elkaar op
het toneel onder de lampen staan. Na alles wat er is gebeurd, de vijandschap en jaloezie, de opgang en de
ondergang, de zorgen en de dood, nadat het hele leven in vijf bedrijven is gepasseerd
geeft woede zachtmoedigheid een arm,
het slachtoffer kijkt de beul gelukzalig aan,
de rebel stapt zonder wrok naast de tiran naar voren
Er is
de binnenkomst in ganzenpas van de veel eerder gestorvenen...
de wondere terugkeer van hen die spoorloos waren verdwenen
In het zesde bedrijf zijn alle spelers, alle mensen in één beeld present: de winnaars en de verliezers, de
gekenden en de vergetenen, de gehaten en de geliefden, de levenden en de doden.
Vandaag heeft de liturgie die wij vieren, het heilige spel dat wij spelen, iets van dat zesde bedrijf.
Vandaag noemen wij hier de namen van wie ons lief waren. Daarmee stellen we hen present. Ze zijn ons
lief. Voor even staan zij in het licht, ons persoonlijke licht en dat van de gemeenschap. En in het licht van
de Eeuwige, die weet heeft van hun dood én van de kracht van de liefde.
Er is een onverbeterlijke drang om morgen opnieuw te beginnen, schrijft Szymborska. Je zou het de
kracht van de liefde kunnen noemen.
Paulus kan met die kracht van de liefde zijn wazige spiegel weliswaar niet schoonvegen. En toch dicht hij
met enige vermetelheid dat de liefde nooit zal vergaan. Dat zijn woorden van het zesde bedrijf, de
blijvende liefde.
3
En Jakob kan met de kracht van de liefde zijn dood niet keren na de vijf bedrijven van zijn dramatisch
bestaan, maar met zijn dood is niet alles gezegd. Hij wenst zich te ruste te leggen in het land van belofte.
Dat is het land van het zesde bedrijf, het nieuwe begin.
En zo wordt hij naar Kanaän gebracht. Daar begraven de broers hem in de grot op de akker in
Machpela... op het stuk land dat Abraham van de Hethiet Efron had gekocht omdat hij zijn eigen graf
wilde hebben (Gen. 50,13). Het is de macht van de dood die dat van hen, van ons vraagt. Maar de broers
gaan weer terug met in hun hart het geloof van hun oude vader die er op vertrouwde dat God hem niet
zou loslaten over de grens van het leven heen. Het is de kracht van de liefde, Gods liefde die ons dat
vertrouwen geeft.
En als veel later Jozef zal sterven, zegt hij tegen zijn broers: breng mij ook maar naar dat land toe. Niet
onmiddellijk, maar als jullie er heen gaan, laat me dan niet achter. Generaties later zal dat ook gebeuren,
zo gaat het verhaal. Wanneer het volk uit Egypte wegtrekt naar het Land van de toekomst, neemt het het
gebeente van Jozef mee. Eerst hadden ze hem er in de put gegooid, nu gaat hij terug naar het land van
belofte om er thuis te komen.
Ergens, diep in ons menselijk bestaan is een verlangen gelegd door de Eeuwige dat wij eens zullen
thuiskomen.
Dat verlangen roert zich – ondanks alles in ons:
– in de onverbeterlijke drang om morgen opnieuw te beginnen;
– in de ontroering om het zesde bedrijf; die diepe waarheid die tegelijkertijd adembenemend en
levengevend is, en ons,
al is het maar voor even, tot het doek weer valt,
een blik gunt op het beloofde land;
– in de liefde die niet vergaat.
Gebeden
Trouwe God,
wij danken U
voor dat stille
zo kostbare moment
dat de namen
van wie ons lief zijn
genoemd werden
wij bidden
dat wij hen
niet vergeten
ook al kunnen wij
de volle rijkdom
van hun leven
nooit bevatten
daarom bidden wij tot U
die in uw Naam
alle namen omvat
wees voor ons de ruimte
waarin wij ons bewegen
in leven en in sterven
in tijd en eeuwigheid
Wij bidden
voor wie
geraakt zijn
nu de naam
van een geliefde
hardop of in stilte
in deze ruimte klonk
en zij merkten
hoe broos en kwetsbaar
hun leven is
– dat zij mensen ontmoeten
die het in zich hebben
om met liefde en geduld
trouw en volharding
nabij te zijn
Wij bidden voor alle anderen
ouderen, maar ook jongeren
die de kwetsbaarheid
aan den lijve ondervinden
door een opname
in het ziekenhuis
een chronische ziekte
eenzaamheid
4
Wij bidden dat
de ernst van het bestaan
ons niet alleen
ernstig maakt,
maar ons des te meer aanspoort
van het goede
te genieten:
elkaars nabijheid
de liefde die opbloeit
tussen mensen
de kleuren van de herfst
de gloed van de zon
de inspiratie die wij vinden
in werk en vrije tijd
en al het andere
dat een mens blij kan maken
Wij noemen vanmorgen
met name...
en voegen daar in stilte aan toe
de namen van wie ons lief zijn....
Theaterimpressies
Voor mij is het belangrijkste bedrijf van de tragedie het zesde:
de wederopstanding op de slagvelden van het toneel,
het schikken van pruiken en klederen,
uittrekken van het mes in de borst,
aflichten van de strop om de hals,
opstellen in één rij met de levenden,
met het gezicht naar het publiek.
Buigingen, afzonderlijk en gezamenlijk:
de witte hand op het gewonde hart,
de revérence van de zelfmoordenares,
het knikken van het afgehakte hoofd.
Buigingen twee aan twee:
woede geeft zachtmoedigheid een arm,
het slachtoffer kijkt de beul gelukzalig aan,
de rebel stapt zonder wrok naast de tiran naar voren.
De eeuwigheid met de punt van een gouden muiltje vertrapt.
Alle moraal met de brede hand een hoed weggewuifd.
De onverbeterlijke drang om morgen opnieuw te beginnen.
De binnenkomst in ganzenpas van de veel eerder gestorvenen,
al in het derde en vierde bedrijf, en tussen de bedrijven door.
De wondere terugkeer van hen die spoorloos waren verdwenen.
Het idee dat ze achter de coulissen geduldig hebben gewacht,
zonder hun kostuum uit te trekken,
zonder hun schmink af te wassen,
ontroert me meer dan welke tragische tirade ook.
Maar waarlijk subliem is het vallen van het doek
en wat nog net in de spleet eronder is te zien:
hier reikt een hand gehaast naar een bloem,
daar pakt een andere een zwaard dat is gevallen.
En dan pas vervult een derde, onzichtbaar,
zijn plicht en
knijpt me de keel dicht.
(uit: Wislawa Szymborska, Einde en begin: Verzamelde gedichten, Amsterdam 2012)
5