Gaswisseling

HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL
Docent: A. Sewsahai
HAVO
Doelsstellingen
De student moet
 de verschillen kunnen noemen tussen gaswisseling in de
lucht en gaswisseling in het water
 het verband tussen lichaamsgrootte van een dier en de
wijze van gaswisseling kunnen beschrijven
 bij enkele diergroepen kunnen beschrijven hoe de
gaswisseling plaatsvindt
 bij het ademhalingsstelsel van de mens de delen kunnen
noemen met hun kenmerken en functies
 kunnen beschrijven hoe bij de mens de
ademhalingsbewegingen tot stand komen en hoe de
ademfrequentie wordt gereguleerd.

Gaswisseling bij eencelligen vindt plaats door
het celmembraan

Meercellige organismen hebben i.v.m.
gaswisseling speciale adapties
Regenwormen  huid
 Insecten  tracheeenstelsel
 Vissen kieuwen
 Amfibien  kieuwen, longen en huid
 Reptielen , Vogels , Zoogdieren  longen


kieuwen  kieuwbogen  kieuwplaatjes 
kieuwlamellen

Kieuwlamellen:
aanvoerende bloedvaatjes (O2-arm / CO2-rijk)
afvoerende bloedvaatjes (O2-rijk / CO2-arm)
*Tegenstroomprincipe
*Meestroomprincipe
&

Leg uit om welke redenen neusademhaling gezonder is dan
mondademhaling

Bij verslikking schiet er een voorwerp, voedsel of vloeistof in de
luchtpijp in plaats van in de slokdarm. Mogelijke oorzaak is dat het
strotklepje de luchtpijp niet goed afsluit bij het slikken.

Als iemand zich verslikt hoest hij vaak vanzelf het belemmerende
voorwerp of vloeistof terug in de mond en spreekt men over een
effectieve hoest. Soms blijft een voorwerp in de luchtpijp steken.
Als het voorwerp in de luchtpijp blijft steken en de luchtwegen afsluit,
is er sprake van een niet-effectieve hoest. Er is dan een grote kans
op verstikking.

De longen worden omgeven door twee vliezen
(pleura): longvlies & borstvlies . Tussen deze
twee vliezen hebben we de interpleurale ruimte
(holte gevuld met vocht)
Ademvolume
 Dode ruimte
 Alveolaire lucht
 Residulucht
 Complementaire lucht
 Reserve lucht
 Vitale capaciteit


Waarom is de vitale capaciteit niet gelijk aan
het longvolume?

Bij een ongeval kunnen zowel het longvlies als het borstvlies (of
beide) doorboord zijn. Ofwel is er een penetrerende wond
(bijvoorbeeld van een mes) die de wand van de thorax (borstkast),
het borstvlies en het longvlies doorboort. De lucht komt vanuit de
long in de interpleuraleruimte en doet een pneumothorax ontstaan.
Indien de wond nog openstaat, kan eventueel overtollige grote
luchtdruk ontsnappen via de wonde aan de buitenkant en is de
pneumothorax minder groot. Als men bij een ongeval ribben breekt,
kunnen puntige breukvlakken van de ribben soms het long- en
borstvlies doorboren waarbij er ook een pneumothorax ontstaat.
Klaplong of pneumothorax is een long die ingeklapt is door lucht
tussen borstvlies en longvlies (interpleuraleruimte)






Alveolaire lucht: de lucht in de alveoli (longblaasjes)
Ademvolume (tidalvolume)
Hoeveelheid lucht die normaal in één ademhaling ververst wordt
(in alle rust uitgevoerd)
Dode ruimte: ruimte in de luchtwegen, waarvan de inhoud niet
kan deelnemen aan de ventilatie in de long; gedeelte van de
luchtwegen waar geen gaswisseling plaatsvindt. Dit zijn de luchtpijp,
de bronchiën en de luchtpijpvertakkingen in de longen.
Residulucht
De lucht die bij maximale uitademing nog in de longen achterblijft.
Reservelucht: de hoeveelheid lucht, die na een normale uitademing
nog extra kan worden uitgeblazen
Ademfrequentie
het aantal ademhalingen per minuut (tijdseenheid)
vitale capaciteit: maximale hoeveelheid lucht je
kan uitademen na diep inademen; luchtvolume dat
na maximale uitademing bij de daaropvolgende
maximale inademing wordt ingezogen
 complementaire lucht: extra lucht als we diep
inademen


Vitale Capaciteit (VC) is de maximale hoeveelheid lucht
die in 1 ademteug kan worden in- of uitgeademd.
Het longvolume is altijd groter dan de VC, aangezien
iemand nooit zijn totalen longinhoud kan in of
uitademen.
Hierbij blijft gemiddeld altijd 1,2 liter lucht in de longen
Rode bloedcel
Rode bloedcellen bevatten
duizenden hemoglobine-eiwitten
4 heemgroepen
(bevat ijzer)
Zuurstof bindt aan heemgroep van
hemoglobine
In longen is een hoge pO2 / lage pCO2
 Hb bindt daardoor O2  HbO2
 Laat CO2 los
Zuurstof
Koolstofdioxide
O2
- Transport via Hb
CO2
- Transport deels via Hb
- Deels in plasma opgelost
In weefsels is een lage pO2 / hoge pCO2
 HbO2 laat daardoor O2 los
 Hb bindt CO2
http://www.bioplek.org/animaties/longen/longblaasjes.html
A Slokdarm
B Long
C Borstbeen
D Luchtpijp
E Kraakbeen luchtpijp
F Strottenhoofd/schildkraakbeen
G Strotklep
H Tong
I Onderkaak
J Mondholte
K Keelholte
L Neusamandel
M Neusholte
N Gehemelte
O Bovenkaak
P Neusbeen
Q Voorhoofdsbeen
R Hersenen
S Wandbeen
T Achterhoofdsbeen
U Slaapbeen
V Atlas
W Draaier
X Nekwervels (7x)
Y Borstwervels (12x)
Z Ruggenmerg