Lieve Laurens, Voorzichtig loop ik de trap op. Het is zo'n gladde betonnen trap, met een net onhandig grootte treden. Het is niet erg om er een keer van af te vallen. Het moet toch ooit gebeuren, in die zes jaar dat ik hier op school zit. Maar de eerste schooldag kan het absoluut niet. De eerste schooldag moet voor iedereen cool zijn. Door de focus op het lopen vergeet ik de geluiden om me heen. Toch is er een geluid dat dwars door alles heen gaat. Jouw piepende remmen. Ik draai me om. "Goedemorgen Sofie!" Door de tranen heen zie ik je zoals ik je al vijf jaar zag. Je voorkomen zo net uit verhouding, het lichaam van een man, maar de lach van een jongen. Ook jij loopt de gladde trap op. Je vertelt me over hoe jullie per ongeluk het vliegtuig hadden gemist, maar de vlucht gelijk erna hadden gepakt. En ja, op vakantie wil je natuurlijk gewoon rust, dus ook als er WiFi was gingen jullie lekker zwemmen. Daarna grap je over je beroemdheid. "Ja, ik was ook wel even in shock. In plaats van dat ik in de krant schrijf, schrijft de krant over mij." Het laatste gesprek wat ik met je had ging over veel. We hadden het erover hoe grappig het was dat je -‐ met of via roeivrienden -‐ in het huis waar Hella Haasse ‘De heren van de thee’ had geschreven, kon zijn. Hoe leuk het was dat alles wat je lief hebt -‐roeien, Nederlands, je vriendin-‐ opeens samen kwam in één vakantie. Wel een spannende vakantie, hoor. Je was nog nooit in Azië geweest. Het leek je "echt wel even heftig", zo'n andere cultuur. Ik dacht dat het wel mee zou vallen, je zou beginnen in Bali, en dat is zo verwesterd. Ik dacht dat je de cultuurshock wel goed kon opbouwen, dat het minder erg zou zijn dan je dacht. Maar je hebt gelijk, Laurens. De cultuur waar jij belandde, is echt wel even heftig. Je hebt me begeleid bij mijn eindwerkstuk en dat heb je zó goed gedaan. Je was als een uil op mijn schouder. Omdat je het altijd zo druk had, besloot je een uur vrije tijd aan mij te besteden. Samen gingen we ergens koffie drinken, die plek waar je vriendin ook had gewerkt. We bespraken alle verhalen die ik had geschreven voor in mijn kookboek. Je hielp me met woorden als wittechocoladeframbozentaart. Was nu de chocolade, de frambozen of de taart wit? Daarbuiten hielp je me met veel meer. Het uur dat je had vrijgemaakt liep uit tot drie uur. We bespraken mijn hele biografie, vergeleken hem met die van jou. Het verschil daartussen was zo groot. Waar ik als zestienjarig meisje 100 ongeluksmomenten had, had jij als dertigjarige man 99 geluksmomenten (100-‐1 omdat de stang op je fiets, die van je zadel naar je trappers, was doorgebroken. Je kon nog wel fietsen, maar praktisch gezien kon je elk moment vallen). Hierdoor leerde je me relativeren, en ik heb nog nooit iets belangrijkers geleerd dan dat. Ik wil niet zeggen dat ik er goed in ben, maar doordat ik jou nog steeds als uil op mijn schouder zal dragen, kom ik een stuk verder. Als ik boos ben op mijn vriendje dan fluister jij in mijn oor: "oehoe, oehoe." Dan begrijp ik wat je bedoelt en word ik weer verliefd. Dit allemaal in het geval van mijn 100 ongeluksmomenten, en jouw 99 geluksmomenten. En nu is het omgedraaid. Dit was zo'n groot ongeluksmoment. Hoe kan ik dit nu relativeren, als het voor beiden een ongeluksmoment is? Op een andere manier, maar toch. Het valt niet te relativeren. Ik wil niet dat je weg bent. Je bent ook nooit weggegaan. Ik liep altijd weg van jou. De enige keer dat je weg ging, maar zelfs toen gingen we, geloof ik, tegelijk weg, was toen de drie uur verstreken waren. Je leerde me de weg kennen op het KNSM-‐eiland. Samen, op de racefiets, fietsten we over het water. "Zo, we lijken net een stel dat op zaterdagmiddag een flinke fietstocht maakt." Dat was dan ironisch, omdat we het hadden over jou en Karlijn, over mijn vriendje en mij. Zoveel was ironisch bij ons. Dat was grappig, omdat als jij lachte om iets ironisch, je neus altijd een beetje naar rechts ging staan. Je lachte anders om ironie. Laatst kwam ik achter iets anders ironisch, wat ik bijna niet durf te zeggen. Andere mensen zullen het heel naar vinden, en dat is het ook. Toch weet ik dat als ik het zeg, je neus, ergens in Oekraïne of de hemel, een beetje naar rechts zal krullen. Ik fluister het zachtjes over mijn rechterschouder. De titel van ons liedje: ‘Free fallin'’ van John Mayer, of eigenlijk Tom Petty, maar het origineel vonden wij minder mooi. Ik hoor het jullie al denken. Welke leraar heeft er nu een liedje met zijn leerling? Is dat niet ongepast? Nee dat was het niet. En wij hadden dat. Niet omdat jij een leraar was, maar een goede vriend. Je was niet ongepast. Sterker nog, je paste perfect. Bij Karlijn, de school en de wereld. Het gemis dat wordt gevoeld vind ik prachtig om te zien. Ik zou willen dat het niet hoefde, dat je er nog was. Maar ik vind er geluk voor jou in dat iedereen zoveel om je geeft. De stukken die geschreven worden doen je eer aan. Wel zit ik met mijn eigen stuk. Want onafhankelijk van de hoeveelheid tranen die dit bericht in zich draagt en zal laten rollen, het is niet af. Deze tekst is misschien mooi, maar niet mooi genoeg. Hij mist de spellingscontrole, de spelling mist jou. De tekst mist jou en je spellingscontrole. Ik mis jou. Wij missen jou, Laurens. Een tijd geleden wilde ik vluchten van het leven hier en naar school gaan in Italië. Ondanks dat je dit heel jammer zou vinden, hielp je mij met het schrijven van een motivatiebrief. Ik kreeg van jou mijn eerste versie terug, vol krabbels en verbeteringen. Onderaan stond: ‘Zorg voor een pakkende afsluiter. Iets wat blijft nagalmen als de brief is uitgelezen. Stel een vraag waar ze over moeten nadenken of iets dergelijks.. Hiermee kun je nog net even duidelijk maken dat je niet zomaar iemand bent, maar dat je Sofie Schwab bent, die van enorme meerwaarde is voor dit programma. (En dat ben je ook)’ Hoewel ik je gelijk gaf in deze feedback, eindigde ik met een soort cliché openingszin, maar dan aan het einde van de brief. Hierdoor bleef ik zelf hier, op school, met jullie die nu naar mij luisteren. Dit kwam doordat ik zelf niet geloofde in mijn meerwaarde voor het programma, hoe lief het dan ook was dat jij zei van wel. Ik kon niets pakkends bedenken, want ik vond mezelf niet pakkend genoeg. Een slotzin. Iets wat blijft nagalmen als de brief is uitgelezen. Een zin waarmee ik kan duidelijk maken dat jij niet zomaar iemand was, maar dat je Laurens van der Graaff was. Opeens is een slotzin zo simpel. Omdat ik wel geloof in jou, in de kracht en het vertrouwen wat je in je droeg en aan ons meegaf. Je was een ‘Meester’ Laurens, in elke betekenis van het woord. Liefs, Sofie Schwab 20 juli 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc