TOETSINGSKADER Alternatieve Grondstoffen voor de papier- en kartonindustrie Marc Marsidi, Willibrord Bles, Annita Westenbroek Kenniscentrum Papier en Karton Juni 2010 Colofon Auteurs: Marc Marsidi, Willibrord Bles, Annita Westenbroek Kenniscentrum Papier en Karton, juni 2010 Kenniscentrum Papier en Karton (KCPK) Contactpersoon: dr.ir. Annita Westenbroek IJsselburcht 3 6825 BS Arnhem Telefoon +31 (0) 26-36 53 516 www.kcpk.nl Koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrieken (VNP) Contactpersoon: Bart van Konijnenburg Postbus 731 2130 AS Hoofddorp Kruisweg 761 2132 NE Hoofddorp Telefoon +31 (0) 20-65 43 057 www.vnp-online.nl Dit project is gefinancierd door het ministerie van VROM in het kader van de ontwikkeling van een ketengericht materialenbeleid. mei 2010 Beslismodel Alternatieve Grondstoffen voor Papier en Karton Nee Voldoet de grondstof aan het Toetsingskader Duurzame Grondstoffen? (Bijlage 1) Ja Ja Is de grondstof afkomstig van afvalsorteerstations of multimateriaalcollectiesystemen? Nee Nee Voldoet de grondstof aan de Warenwet en CEPI Guidelines voor voedselcontact? (Bijlage 2) Ja Nee Ja Nee Wordt de grondstof verwerkt tot een product dat bestemd is voor voedselcontact? Voldoet de grondstof aan eisen gesteld in de "Policy statement concerning tissue paper kitchen towels and napkins"? (Bijlage 3) Ja Wordt de grondstof verwerkt tot keukenpapier of servetten? Nee Ja Vindt u het voor uw (toekomstige) bedrijfsvoering van belang dat de grondstof C2C goedgekeurd is (vrijwillig)? Nee Ja AFGEKEURD Nee Voldoet de grondstof aan de Cradle to Cradle Richtlijnen? (Bijlage 4) Ja VIZIER Bijlage 1A. Toetsingskader voor duurzame biomassa Eindrapport van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” Advies van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa”; In opdracht van het de Interdepartementale Programma Directie Energietransitie maart 2007 Toetsingskader voor duurzame biomassa Eindrapport van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” v Keten efficiency Duurzame elektriciteit Groene grondstoffen 414066MEZbrochure.indd 1 23-04-2007 16:19:28 Leden van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” zijn: • Jacqueline Cramer (Sustainable Entrepreneurship B.V.), voorzitter (tot 21 februari 2007) • Erik Wissema (Ministerie van Economische Zaken), projectleider (tot 1 augustus 2006) • Mariska de Bruijne (Ministerie van Economische Zaken), projectleider (vanaf 1 augustus 2006) • Ella Lammers (SenterNovem), secretaris • Daan Dijk (Rabobank) • Hans Jager (Stichting Natuur en Milieu) • Sander van Bennekom (OxfamNovib) • Ewald Breunesse (Shell Nederland) • Robert Horster (Cargill) • Caroline van Leenders (Ministerie van Buitenlandse Zaken) • Steven Wonink (Ministerie van VROM) • Wim Wolters (Electrabel) • Helma Kip (Essent) • Hugo Stam (Cefetra- tot 1 september 2006) • André Faaij (Copernicus Instituut Universiteit Utrecht) • Kees Kwant (SenterNovem) 414066MEZbrochure.indd 2 Het rapport is tot stand gekomen met inhoudelijke bijdragen van: • Ecofys: Carlo Hamelinck, Eric van den Heuvel, Bart Dehue • CE: Geert Bergsma, Harry Croezen, Bettina Kampman, Jan Vroonhof • Copernicus Instituut, Universiteit Utrecht: André Faaij, Martin Junginger, Edward Smeets, Veronika Dornburg • Control Union: Johan Maris, Mark Prosé • AID Environment: Jan Joost Kessler, Sven Sielhorst 23-04-2007 16:19:33 Voorwoord I De verwachtingen ten aanzien van biomassa als bron van duurzame energie zijn hooggespannen. Maar er kleven ook risico’s aan grootschalig gebruik van biomassa. Het kan soms leiden tot schade aan natuur en milieu en tot nadelige sociale en economische effecten. Om ervoor te zorgen dat biomassa als bron voor duurzame energie op verantwoorde wijze wordt geproduceerd en bewerkt, wil de Nederlandse overheid duurzaamheidscriteria voor biomassa opnemen in de relevante beleidsinstrumenten. Op korte termijn betreft dit de Nederlandse subsidieregeling voor elektriciteitsproductie en de verplichting voor biotransportbrandstoffen. Op langere termijn wil de Nederlandse overheid een bredere toepassing van deze duurzaamheidscriteria. Ter voorbereiding van bovengenoemd beleid heeft de Nederlandse overheid de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” ingesteld. De taak van de projectgroep is om criteria te formuleren voor de productie en de bewerking van biomassa in energie, brandstoffen en chemie. Hierbij maakt het geen verschil of de biomassa uit Nederland komt, uit de EU of daarbuiten. De projectgroep heeft hierbij steeds de verschillende betrokkenen geconsulteerd, om zo te zorgen voor een breed draagvlak. Ook is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij soortgelijke initiatieven in andere EU-landen. Dit rapport beschrijft het toetsingskader voor duurzame biomassa, zoals dat is uitgewerkt door de projectgroep. Dit rapport had niet tot stand kunnen komen zonder de actieve betrokkenheid en medewerking van de leden van de projectgroep, de deelnemers aan de verschillende werkgroepen, de accurate ambtelijke en secretariële ondersteuning, de deskundigheid van een groep experts en de inbreng van allen die de moeite hebben genomen hun visie te geven tijdens de verschillende consultatiebijeenkomsten. Bij deze wil ik een ieder danken voor de geleverde bijdrage aan dit eindrapport. De verantwoordelijkheid voor de inhoud ligt echter uitsluitend bij de projectgroep “Duurzame productie van biomassa”. Jacqueline Cramer Februari 2007 414066MEZbrochure.indd I 23-04-2007 16:19:39 II Samenvatting Introductie Het mondiale gebruik van biomassa in de energievoorziening zal in de komende decennia naar verwachting fors toenemen. Dit zal gepaard gaan met grootschalige aanplant van energiegewassen. Nieuwe landbouwarealen zullen worden aangesproken, landen en producenten zullen kans zien voor nieuwe bedrijvigheid. Maar tegelijk groeit het besef dat dit niet ten koste mag gaan van andere belangrijke waarden voor natuur, milieu en maatschappij. Om daaraan tegemoet te komen, zijn criteria nodig die aangeven of biomassa op een verantwoorde manier is geproduceerd. koolstof (opgeslagen in olie, gas of steenkool) in de bodem kan blijven, in plaats van als broeikasgas in de atmosfeer terecht te komen. Maar het is een gemeenschappelijke visie dat deze voordelige lagere uitstoot van broeikasgassen niet mag worden uitgeruild tegen nadelige consequenties van grootschalige productie van gewassen voor energie of transportbrandstoffen. Biomassa moet dus duurzaam worden verbouwd, verwerkt en gebruikt. De projectgroep definieert de duurzaamheid van grootschalige productie van biomassa aan de hand van een zestal relevante thema’s. Deze thema’s zijn grotendeels gekoppeld aan de ‘Triple P’ van duurzame ontwikkeling: People, Planet en Profit, aangevuld met specifieke thema’s voor biomassa. De kansen voor nieuwe bedrijvigheid in biomassa mogen niet ten koste gaan van andere belangrijke waarden voor natuur, milieu en maatschappij. Op verzoek van de overheid heeft de projectgroep “Duurzame productie van biomassa”, onder voorzitterschap van prof. dr. Jacqueline Cramer, vanaf begin 2006 de verschillende visies op duurzame productie bij elkaar gebracht. Aan de hand hiervan heeft de projectgroep een raamwerk samengesteld voor de toetsing van de duurzaamheid van biomassaproductie. Dit rapport beschrijft dit ‘toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa’ en de uitwerking in criteria en indicatoren. Het rapport is een advies, in eerste instantie aan de Nederlandse overheid, maar ook aan alle andere betrokken partijen. De overheid zal dit toetsingskader in de komende tijd vertalen in haar beleid voor de toepassing van biomassa in de Nederlandse energievoorziening. De overheid kan bijvoorbeeld duurzaamheidscriteria opnemen in instrumenten die het gebruik van biomassa ondersteunen. Dit toetsingskader legt de nadruk op biomassa voor elektriciteits- en warmteproductie en als transportbrandstof, maar het kan ook worden toegepast bij biomassa als grondstof in de chemie. Het kader is van toepassing op biomassa van alle oorsprong, dus uit Nederland, uit de EU of van buiten de EU. De internationale context is in dit advies een rode draad. Waar mogelijk heeft de projectgroep gebruik gemaakt van bestaande standaarden voor specifieke biomassastromen. De projectgroep heeft daarbij steeds zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij soortgelijke initiatieven in het buitenland, zoals in het Verenigd Koninkrijk. Deze internationale afstemming zal uiteindelijk ten goede komen aan de gewenste praktische uitvoerbaarheid van het kader, bijvoorbeeld bij controle en handhaving. De internationale afstemming komt ten goede aan de gewenste praktische uitvoerbaarheid van het kader, bijvoorbeeld bij controle en handhaving. Op bedrijfsniveau spelen zes thema’s, grotendeels gekoppeld aan de 3 P’s: People, Planet en Profit. De projectgroep onderscheidt zes relevante thema’s: Broeikasgasemissies: Hoeveel minder uitstoot levert het gebruik van biomassa op, voor een specifieke producent berekend van bron tot en met gebruik en ten opzichte van het gemiddelde gebruik van fossiele brandstof? Concurrentie met voedsel en andere lokale toepassingen: Verdringt grootschalige productie van biomassa voor de energievoorziening ander gebruik van het land, bijvoorbeeld voor verbouwen van voedsel of hout als bouwmateriaal, en wat zijn daarvan de consequenties? Biodiversiteit: Verliest het lokale natuurlijke ecologische systeem van land en water aan variatie van levensvormen door het grootschalig verbouwen van energiegewassen? Milieu: Zijn er effecten van het gebruik van pesticiden en kunstmest, of zijn er andere lokale effecten op bodem, water en lucht door de grootschalige productie van biomassa? Welvaart: Draagt de productie van biomassa bij aan de plaatselijke economie? Welzijn: Komt de productie ten goede aan de sociale leefomstandigheden van de plaatselijke bevolking en werknemers? • • • • • • Criteria in het toetsingskader In opdracht van de projectgroep hebben aparte werkgroepen bovenstaande thema’s in detail geanalyseerd. In overeenstemming met de werkwijze in soortgelijke internationale initiatieven, heeft de projectgroep vervolgens via enkele tussenstappen toegewerkt naar de mogelijke toetsing per thema. Voor elk (deel)thema heeft de projectgroep zo duidelijk mogelijk duurzaamheidscriteria en indicatoren vastgesteld. Daarbij heeft de emissiereductie door het gebruik van biomassa, berekend in de broeikasgasbalans, een speciaal karakter. Dit criterium is (anders dan de duurzaamheidscriteria) van toepassing op de gehele keten inclusief eindgebruik, en niet slechts op de productie. Duurzaamheidsthema’s Het mondiale klimaatbeleid bezorgt biomassa momenteel een grote populariteit. Het grootschalige gebruik van biomassa in de energievoorziening zorgt ervoor dat fossiele 414066MEZbrochure.indd II 23-04-2007 16:19:51 III Methodiek voor het berekenen van de broeikasgasbalans De projectgroep heeft een methodologie ontwikkeld voor het berekenen van de emissiereductie van broeikasgassen door het gebruik van biomassa in plaats van fossiele brandstoffen. Als vervolg daarop is momenteel een instrument in ontwikkeling om de ‘broeikasgasbalans’ eenvoudig te kunnen berekenen. Dit instrument, dat net na de zomer 2007 gereed zal zijn, is nodig om ondubbelzinnig te kunnen vaststellen of biomassa voldoet aan bepaalde minimumeisen. Dit rekenmodel zal ook worden gebruikt om te evalueren of de genoemde minimumeisen voor emissiereductie (30% bij biobrandstoffen, 50-70% voor elektriciteitsproductie) in de praktijk haalbaar zijn. De balans vergelijkt de emissies in de gehele keten van productie tot en met eindgebruik van biomassa met die van de referentiesituatie met fossiele brandstoffen. In de methodologie zijn alle mogelijke bronnen van emissies in de gehele keten opgenomen, zoals van de productie van kunstmest, van de voorbehandeling voor gebruik in een centrale of van transport. Het hart van dit advies wordt gevormd door deze criteria en indicatoren, die per thema nogal van karakter kunnen verschillen. Zo veel mogelijk zijn per thema toetsbare indicatoren geformuleerd, waaraan de biomassa moet voldoen om voor het predikaat ‘duurzaam’ in aanmerking te komen. Een voorbeeld daarvan is de minimumeis dat de productie van biomassa niet mag plaatsvinden in beschermde gebieden. Sommige thema’s worden getoetst aan de hand van een kwantitatieve indicator. Maar het is lang niet in alle gevallen mogelijk om zo’n meetlat te gebruiken. Maar soms is het (nog) onmogelijk om zo’n kwantitatieve indicator als meetlat te gebruiken. In deze gevallen volstaat het advies met de eis tot rapportage over een bepaald aspect van een thema, zoals over de plaatselijke welvaartseffecten van grootschalige productie van biomassa. Op grond van zo’n rapportage krijgt de overheid inzicht in de duurzaamheid van biomassa op dit thema. Hieronder staan de duurzaamheidscriteria per thema samengevat. Voor elk thema zal het nodig zijn om de relevante gegevens te verzamelen in samenspraak met de betrokken partijen in de producerende landen. Een gedetailleerde weergave van alle criteria en indicatoren staat in het eindrapport. Duurzaamheidscriteria per thema Broeikasgasemissies • Gerekend over de hele keten, moet het gebruik van biomassa netto minder emissie van broeikasgassen opleveren dan gemiddeld bij fossiele brandstof. Voor elektriciteitsproductie moet de emissiereductie nu ten minste 50-70% bedragen, voor toepassing in transportbrandstoffen minimaal 30%1. Deze percentages moeten door innovatie in de toekomst verder oplopen. De percentages zijn minimumeisen. Daarbij dient het uitgangspunt te zijn dat beleidsinstrumenten een hoger percentage bevorderen 1 Met het rekenmodel voor de broeikasgasbalans zal ook de haalbaarheid van de genoemde minimumeisen worden geëvalueerd. De percentages worden eventueel naar boven bijgesteld en ook zal een percentage voor elektriciteitsproductie worden vastgesteld. 414066MEZbrochure.indd III • boven de minimumeis door sterk te differentiëren naar de emissiereductie van broeikasgassen. De projectgroep vindt dat er naar moet worden gestreefd om over tien jaar ten minste 80 tot 90% emissiereductie te realiseren ten opzichte van de huidige fossiele referenties. Dit betekent dat in 2010 moet worden beoordeeld in welke mate de minimumeis moet worden aangescherpt in 2011 om het doel van 80 tot90% over tien jaar te bereiken. Dit doel kan worden bereikt bij toepassing van innovatieve biobrandstoffen en een veel efficiëntere energieteelt. De aanleg van nieuw areaal voor de aanplant van biomassa voor energie mag op langere termijn niet leiden tot het vrijkomen van grote hoeveelheden koolstof die daar waren opgeslagen (in bodem of vegetatie). Concurrentie met voedsel of andere lokale toepassingen • De productie van biomassa voor energie mag de voedselvoorziening en andere lokale toepassingen (zoals voor medicijnen of bouwmaterialen) niet in gevaar brengen. Criteria hiervoor zijn nog niet vastgesteld; rapportage over veranderingen in landgebruik in de regio en in prijzen voor voedsel en grond is hier van groot belang. Biodiversiteit • Biomassaproductie zal geen beschermde of kwetsbare biodiversiteit mogen aantasten en zal waar mogelijk de biodiversiteit versterken. Vaak zijn lokale wetten en regels al geënt op internationale afspraken over biodiversiteit. Kwetsbare gebieden en gebieden met een hoge waarde voor biodiversiteit moeten worden gespaard, waar mogelijk is herstel van de biodiversiteit wenselijk. Milieu • Bij de productie en verwerking van biomassa moet de kwaliteit van bodem, oppervlakte- en grondwater en lucht behouden blijven of zelfs worden verhoogd. Dat stelt eisen aan bijvoorbeeld het gebruik van kunstmest en pesticiden, maar vraagt ook om toepassing van de ‘best practices’ om bijvoorbeeld erosie of extra emissie van schadelijke stoffen te voorkomen. 23-04-2007 16:19:52 IV Welvaart • De productie van biomassa moet bijdragen aan de lokale welvaart. Hiervoor zijn (nog) geen criteria ontwikkeld. Rapportages die aansluiten bij beschrijvingen volgens het Global Reporting Initiative kunnen aangeven of bijvoorbeeld de economische waarde van de biomassaproductie direct ten goede komt aan de plaatselijke gemeenschap. Welzijn • De productie van biomassa moet bijdragen aan het welzijn van de werknemers en de lokale bevolking. De productie van biomassa moet minimaal voldoen aan internationale principes die zijn vastgelegd door de International Labour Organisation, in de UN Universal Declaration of Human Rights en in andere verdragen. Rapportages moeten ook eventuele schendingen van eigendom of corruptie aan het licht brengen. Toetsing op macroniveau Nadere analyse door de projectgroep leert dat de consequenties van grootschalige productie spelen op twee schaalniveaus. Op bedrijfsniveau kan bijvoorbeeld het effect van het gebruik van biomassa voor de emissiereductie van broeikasgassen goed worden bepaald. Ook andere elementen van duurzaamheid zoals behoud van bodemkwaliteit en biodiversiteit, de lokale sociale effecten en een schone productie en verwerking van de biomassa spelen op dit microniveau een rol. Op dit niveau ligt de eerste verantwoordelijkheid voor duurzame biomassaproductie bij de betrokken bedrijven zelf. Consequenties van grootschalige productie spelen op twee schaalniveaus. Maar sommige effecten kunnen pas goed op macroniveau worden beoordeeld en zijn dan vooral een verantwoordelijkheid van overheden. Dit zijn vaak effecten die niet direct aan één bedrijf toe te schrijven zijn, maar pas op nationale of regionale schaal zichtbaar zijn. Dan gaat het bijvoorbeeld om verdringing van agrarische productie of indirecte effecten door veranderingen in het landgebruik, zoals stijging van grond- en voedselprijzen. Indirecte effecten van landgebruik spelen in het bijzonder bij de thema’s broeikasgasemissies, biodiversiteit en concurrentie met voedsel en lokale toepassingen van biomassa. Het toetsingskader maakt onderscheid tussen deze twee niveaus. Soms worden consequenties pas goed zichtbaar op nationaal of regionaal niveau. De toetsing van macro-effecten is op dit moment nog niet zo ver uitgewerkt. Tegelijk zijn de maatschappelijke organisaties juist over deze macro-effecten zeer bezorgd, omdat ze grote gevolgen kunnen hebben voor de landen waar de grootschalige productie plaatsvindt. Hierin ligt een speciale verantwoordelijkheid bij de Nederlandse overheid, die deze effecten nauwkeurig zal moeten volgen. Individuele bedrijven zijn niet in de positie om hierin actie te ondernemen, maar de overheid wel. Bovendien voert de Nederlandse overheid een stimuleringsbeleid voor 414066MEZbrochure.indd IV biomassa. Op macroniveau vindt de projectgroep het monitoren van de volgende gegevens van belang: - Grondprijzen - Voedselprijzen - Eigendomsverhoudingen - Beschikbaarheid van voedsel - Verplaatsing van voedselproductie en veeteelt - Ontbossing - Verandering in het type vegetatie Dergelijke monitoring kan niet zonder de samenwerking met de producerende landen en de verschillende bedrijven, waarbij internationale organisaties zoals de Wereld Voedselorganisatie FAO hulp kunnen bieden. Als de negatieve effecten uit deze rapportages te groot blijken te zijn, kan slechts de Nederlandse overheid – en niet een individueel bedrijf – haar invloed aanwenden om met de plaatselijke overheden te praten over verantwoord landgebruik. De projectgroep ziet dat bij voorkeur gebeuren in EU-verband. Mocht het productieland hier niet op ingaan, dan kan Nederland, al dan niet in EU-verband, overwegen het gebruik van biomassa uit dat land te ontmoedigen. Certificering Certificering van biomassastromen is op termijn een absolute noodzaak, zo vindt de projectgroep, omdat het de enige manier is om de duurzaamheid van biomassastromen wereldwijd goed te kunnen vaststellen. Bedrijven kunnen dan met certificaten bewijzen dat zij zich houden aan het toetsingskader. Bedrijven kunnen met certificering bewijzen dat zij zich houden aan het toetsingskader . Certificering van biomassastromen is nog geen gemeengoed, maar voor sommige soorten biomassa bestaan al systemen voor certificering van de (duurzame) kwaliteit, of zijn dergelijke systemen in ontwikkeling. Een bestaand systeem is het systeem voor hout (Forest Stewardship Council, FSC), dat heeft geleid tot een standaard voor duurzame houthandel. Verder zijn er certificeringsystemen en standaarden in ontwikkeling voor palmolie en soja. Overigens zijn al deze systemen niet specifiek ingericht voor de toepassing energieteelt. Deze certificeringsystemen omvatten al veel duurzaamheidscriteria voor biomassa en bevatten ook minimumeisen. In het toetsingskader heeft de projectgroep zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij deze bestaande systemen. Sommige certificeringsystemen voldoen al aan een groot deel van de criteria van het toetsingskader. Een vergelijking tussen de betreffende certificeringsystemen en het Nederlandse toetsingskader kan leiden tot een equivalentieverklaring. De emissiereductie van broeikasgassen door een specifieke bron voor biomassa is in geen enkel certificeringsysteem onderdeel, dus dit moet altijd aanvullend worden getoetst. De projectgroep beveelt aan dat de Nederlandse overheid de verdere internationale ontwikkeling van een certificeringsysteem voor biomassa ondersteunt en stimuleert. 23-04-2007 16:19:52 V De implementatie Het toetsingskader dat nu voorligt, is het resultaat van een uitgebreide analyse van alle duurzaamheidsthema’s rondom de toekomstige grootschalige productie van biomassa, en de visie daarop van verschillende betrokken partijen. Het toetsingskader is nu voldoende uitgewerkt om in de komende maanden in de praktijk te worden getest. Wel is de komende jaren onderzoek nodig naar de indicatoren die op dit moment nog ontbreken. Het toetsingskader is een belangrijke bijdrage aan het maatschappelijke debat over grootschalig gebruik van biomassa. Het creëert duidelijkheid over de voorwaarden voor duurzame productie van biomassa, waardoor de betrokken producenten, handelaars en afnemers weten welke soorten biomassa aanvaardbaar zijn voor toepassing. Dit is uiteindelijk het beste fundament voor het gewenste – en noodzakelijke – brede maatschappelijke draagvlak. Het toetsingskader creëert duidelijkheid over de duurzame aspecten van biomassa en is daarmee de basis voor het gewenste – en noodzakelijke – brede maatschappelijke draagvlak. De overheid kan nu nadere stappen nemen om duurzaamheidscriteria in het beleid op te nemen. Een belangrijke aanbeveling van de projectgroep is om het toetsingskader zo spoedig mogelijk te implementeren in overheidsbeleid, bijvoorbeeld voor duurzame elektriciteitsproductie en voor biobrandstoffen. De projectgroep realiseert zich dat dit niet kan zonder een zorgvuldige afstemming met de nationale en internationale wet- en regelgeving. De genoemde effecten op macroschaal vragen ook om actie van de Nederlandse overheid. Eerste prioriteit hierbij is een programma om deze macro-effecten nauwkeurig te gaan volgen. 414066MEZbrochure.indd V 23-04-2007 16:19:52 VI 414066MEZbrochure.indd VI 23-04-2007 16:19:53 VII Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 1 Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en methodologie 2.1 Uitgangspunten 2.2 Methodologie 2.3 Kleine producenten 2.4 Effecten op bedrijfs- en macroniveau 3 3 4 5 5 Hoofdstuk 3 Toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa 3.1 Inleiding 3.2 Toetsingskader op bedrijfsniveau 3.3 Toetsingskader voor reststromen 3.4 Toetsingskader op macroniveau 7 7 7 20 21 Rekenmethodologie broeikasgasbalans 23 23 23 Hoofdstuk 4 4.1 Inleiding 4.2 Beschrijving methodologie Hoofdstuk 5 Certificering 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 Hoofdstuk 6 Bijlagen 414066MEZbrochure.indd VII Inleiding Drie systemen voor certificeren Implementatie Controleerbaarheid Keuze van certificering Equivalentieverklaring van het toetsingskader met andere certificeringsystemen Uitvoering verificatie en certificering Conclusies en aanbevelingen 25 25 25 27 27 28 28 29 6.1 Conclusies 6.2 Aanbevelingen 31 31 33 Bijlage A: Projectopdracht en aanpak Bijlage B: Deelnemers consultaties Bijlage C: Leden werkgroepen Bijlage D: Referenties naar conventies en keurmerken Bijlage E: Dialoog met lokale betrokkenen; een wegwijzer Bijlage F: Nadere informatie en toelichting toetsingskader Bijlage G: Benchmark: Vergelijking certificeringsystemen 35 37 39 41 43 47 55 23-04-2007 16:20:01 414066MEZbrochure.indd VIII 23-04-2007 16:20:09 1 1. Inleiding Biomassa als bron van duurzame energie Het gebruik van biomassa wordt beschouwd als een belangrijke oplossing voor de eindigheid van de fossiele brandstoffen en het broeikasprobleem. Zowel in de toepassing in chemie, als in transport en energieopwekking biedt biomassa grote kansen voor verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding. Momenteel is biomassa al de voornaamste bron van duurzame energie in Nederland. Het gebruik van biomassa zal in de komende twintig jaar naar verwachting enorm groeien. Aangezien Nederland niet is berekend op de productie van grote hoeveelheden biomassa zal het overgrote deel van de biomassa afkomstig zijn uit het buitenland. Op dit moment is het onvoldoende mogelijk om biomassa te toetsen op duurzaamheid. Als hierin geen verandering komt, brengt dat verschillende risico’s met zich mee. Zo kan de productie van biomassa schade aan natuur en milieu berokkenen. Ook kan de wijze waarop biomassa wordt geproduceerd nadelige sociale en gezondheidseffecten hebben op lokale boeren, werknemers en hun gezinnen. Deze risico’s kunnen het imago van biomassa als duurzame energiedrager grote schade toebrengen en daardoor de grootschalige toepassing van biomassa in zowel de huidige als de toekomstige energie- en grondstoffenvoorziening belemmeren. Maar het gebruik van biomassa biedt ook kansen voor de producerende landen. Te denken valt aan bodemherstel, rurale ontwikkeling, verbetering van de landbouwefficiency en verhoging van de welvaart en het welzijn van de lokale bevolking. Om ervoor te zorgen dat biomassa als bron voor duurzame energie op verantwoorde wijze wordt geproduceerd en bewerkt, wil de Nederlandse overheid duurzaamheidscriteria voor biomassa opnemen in de relevante beleidsinstrumenten. Op korte termijn gaat het om de Nederlandse subsidieregeling voor elektriciteitsproductie en de verplichting voor biotransportbrandstoffen. Op langere termijn wil de Nederlandse overheid deze duurzaamheidscriteria breder toepassen in andere sectoren, bijvoorbeeld chemie. 414066MEZbrochure.indd 1 Ter voorbereiding van bovengenoemd beleid is door de Nederlandse overheid de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” ingesteld. De projectgroep “Duurzame productie van biomassa” is een breed samengestelde projectgroep die bestaat uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en de overheid. De projectgroep heeft de taak om duurzaamheidscriteria te formuleren voor de productie en de bewerking van biomassa in energie, transportbrandstoffen en chemie. De nadruk ligt hierbij op biomassa voor elektriciteits- en warmteproductie en als transportbrandstof. Het maakt geen verschil of de biomassa uit Nederland komt, uit de EU of daarbuiten. De projectgroep heeft een onderscheid gemaakt in de informatie die productiebedrijven moeten kunnen overleggen (op ‘bedrijfsniveau’) en de informatie die alleen op regionaal en/of nationaal niveau verkregen kan worden (op ‘macroniveau’). Nederlandse aanbieders van bio-energie of biobrandstof, zoals bijvoorbeeld aanvragers van subsidie of partijen die een verplichting hebben voor een bepaald aandeel biobrandstof, moeten bewijzen of zij voldoen aan het toetsingskader op bedrijfsniveau. De Nederlandse overheid is primair verantwoordelijk voor het verzamelen van informatie op macroniveau. De Nederlandse overheid kan hierbij samenwerken met overheden in de producerende landen, het bedrijfsleven en non-gouvernementele organisaties; en gebruik maken van internationale organisaties zoals de Verenigde Naties. Het uitgangspunt van de projectgroep is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij diverse bestaande initiatieven voor het ontwikkelen van criteria of certificering voor de duurzaamheid van biomassa. Voorbeelden hiervan zijn FSChout, Round Table for Sustainable Palm Oil, Round Table for Responsible Soy, de Nederlandse Beoordelingsrichtlijn hout en het Essent Green Gold Label-systeem. Ook zal het te ontwikkelen toetsingskader gaandeweg moeten aansluiten bij ontwikkelingen in de EU en in internationaal verband. Met het ontwerpen van dit toetsingskader loopt Nederland nu, samen met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, 23-04-2007 16:20:12 2 vooruit op de internationale ontwikkelingen. Gedurende de ontwikkeling van het toetsingskader heeft de projectgroep nauw samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk. Dit heeft geleid tot een grote mate van onderlinge afstemming. Het is wenselijk dat de Nederlandse overheid het toetsingskader breed zal communiceren, zodat ook andere landen hiervan gebruik kunnen maken. Uiteindelijk kan de EU op grond van deze initiatieven ook een uniform kader hanteren voor duurzame biomassaproductie. macroniveau) ontstaat. Hoofdstuk 4 gaat in op de specifieke berekeningsmethode voor de emissiereductie van broeikasgassen door het gebruik van biomassa (de broeikasgasbalans). Daarna (Hoofdstuk 5) komt de certificering aan de orde. Ten slotte verschaft Hoofdstuk 6 met een samenvatting, conclusies en aanbevelingen een blik op de nabije toekomst. De projectopdracht en aanpak zijn opgenomen in Bijlage A. De projectgroep is met zorg samengesteld om een goede vertegenwoordiging te vormen van bedrijven, maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en overheid. Als onafhankelijk voorzitter heeft Jacqueline Cramer, hoogleraar duurzaam ondernemen aan de Universiteit Utrecht en op het moment van verschijnen van dit rapport minister van VROM, het proces geleid en gezorgd voor inhoudelijke afstemming. Inhoudelijke experts hebben de projectgroep, waar nodig, ondersteund. De projectgroep heeft tijdens het project ook een brede groep betrokkenen (bedrijven uit elektriciteitssector en biobrandstoffen, maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en overheid) geraadpleegd. Bij het formuleren van de duurzaamheidscriteria heeft de projectgroep ook zo veel mogelijk rekening gehouden met de verschillende visies die tijdens deze bijeenkomsten naar voren kwamen. In Bijlage B is een lijst opgenomen met organisaties die aan deze consultaties hebben deelgenomen. Het project is in twee fasen uitgevoerd. In de periode van januari tot juli 2006 is gewerkt aan de uitwerking van een raamwerk, waarin duurzaamheidscriteria en indicatoren zijn geformuleerd voor de verschillende thema’s. De resultaten staan in het rapport “Criteria voor duurzame biomassa productie” (14 juli 2006), met daarin aanbevelingen voor nadere uitwerking en operationalisering van de duurzaamheidscriteria. Van augustus 2006 tot februari 2007 volgde de tweede fase voor de nadere invulling, met ondersteuning van een zestal werkgroepen (zie Bijlage C). Het resultaat is dit rapport, dat beschouwd kan worden als het eindrapport van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa”. Dit rapport vervangt daarmee de versie van 14 juli 2006. De opdracht aan de projectgroep omvat de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria voor biomassa. Dit rapport geeft geen advies over de invoering daarvan door de overheid. Het is aan de ministeries van VROM en EZ, en mogelijke andere ministeries, om aan te geven welke gevolgen worden verbonden aan het gebruik van al dan niet duurzame biomassa. Daarin zullen de ministeries mogelijk worden beperkt door het recht van de Europese Gemeenschap (EG) en de Wereld Handelsorganisatie (WTO). Leeswijzer Dit rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 behandelt de algemene uitgangspunten voor het opstellen van het toetsingskader. Die worden in Hoofdstuk 3 uitgesplitst per thema, zodat een toetsingskader (voor bedrijfs- en 414066MEZbrochure.indd 2 23-04-2007 16:20:19 2. Uitgangspunten en methodologie 2.1 Uitgangspunten Biomassa wordt gezien als een essentiële energiebron in de overgang naar een duurzame energievoorziening. Om aan de toekomstige vraag naar biomassa te voldoen is hoogwaardige productie en inzet van biomassa noodzakelijk. De biomassaproductie mag dan niet concurreren met de voedselproductie en het mag ook de biodiversiteit niet aantasten. De productie van biomassa met hoog energierendement moet worden gestimuleerd, bij voorkeur op grond die niet of nauwelijks geschikt is voor voedselproductie. Daarnaast is het gewenst om biomassa eerst zo hoogwaardig mogelijk te gebruiken, om daarna pas te kijken naar laagwaardiger toepassingen (‘cascadering’). Ten slotte moet de grootschalige toepassing ook voldoen aan de uitgangspunten van maatschappelijke verantwoord ondernemen. Dit betekent volop aandacht voor de leefomgeving (planet), de welvaart (profit) en het welzijn (people) van de lokale omgeving Een snelle toename van de productie en inzet van biomassa schept kansen, maar brengt ook risico’s met zich mee. Daarom pleit de projectgroep ervoor de inzet van biomassa voor energie, transport en chemie zorgvuldig te ontwikkelen, zodat positieve effecten op energievoorziening, ontwikkeling van de landbouw en lokale ontwikkeling en welvaart mogelijk zijn. Als ernstige negatieve effecten dreigen op te treden kan bijtijds worden ingegrepen. Ook is er dan voldoende tijd om de noodzakelijke efficiëntieverbetering in de landbouwsector te stimuleren. Een verhoging van de efficiëntie van landbouwsystemen is immers een belangrijke voorwaarde voor grootschalige biomassaproductie voor energie, transport en chemie. Op die manier kan de voedselvoorziening worden veilig gesteld en vrijvallende grond gebruikt worden voor biomassaproductie. Om risico’s te vermijden en kansen te benutten is het noodzakelijk om een toetsingskader op te stellen voor duurzame productie van biomassa. Bij de uitwerking van dit toetsingskader heeft de projectgroep de volgende uitgangspunten gehanteerd: 414066MEZbrochure.indd 3 3 1. Het toetsingskader moet een universeel raamwerk zijn dat zo veel mogelijk is afgestemd op internationale initiatieven: • • • • • • Het toetsingskader is generiek en breed toepasbaar. De nadruk ligt op non-food toepassingen (chemie, transportbrandstoffen en energieopwekking), omdat energiesubsidies en -heffingen de productie van biomassa voor deze toepassingen stimuleren. Maar het toetsingskader kan ook van belang zijn om voedselproductie op duurzaamheidaspecten te beoordelen. Het toetsingskader beslaat biomassa van alle oorsprong, zowel uit Nederland als geïmporteerd. Het toetsingskader is van toepassing op zowel de geoogste gewassen, als gefabriceerde producten zoals biodiesel en bio-ethanol. Het toetsingskader sluit zoveel mogelijk aan bij internationale initiatieven, zoals bestaande wetgeving, internationale conventies en keurmerken. Daarnaast geeft het mede invulling aan de wens naar uniforme duurzaamheidscriteria voor biomassa, die de Europese Energieraad heeft uitgesproken in juni 2006. Het toetsingskader moet aansluiten op ontwikkelingen in EU-verband. Nederland loopt nu met enkele andere landen vooruit op deze ontwikkelingen. Nederland zal een actieve rol moeten spelen om de duurzaamheidsindicatoren uit te dragen, zodat meer landen volgen en een internationaal systeem kan worden opgezet. Het toetsingskader is zo geformuleerd dat het geldig is voor alle biomassastromen en landen. Het niet wenselijk om product- of landencombinaties bij voorbaat uit te sluiten. Wel kan het toetsingskader aanleiding geven om specifieke biomassastromen uit te sluiten omdat deze niet aan de minimumeisen voldoen. De toetsing van dit generieke raamwerk vereist landenspecifieke of grondstofspecifieke informatie; daarvoor is een dialoog met lokale partijen noodzakelijk. Het toetsingskader bevat duurzaamheidscriteria die de overheid kan gebruiken voor het realiseren van haar beleidsdoelen. Maar sectoren en marktpartijen 23-04-2007 16:20:21 4 kunnen het toetsingskader ook zelf op vrijwillige basis toepassen. 2. Het toetsingskader moet praktisch bruikbaar en controleerbaar zijn: • • • • • • Het te ontwikkelen systeem moet op lange termijn zekerheid bieden over de gewenste richting. Dit houdt in dat wordt aangegeven hoe het systeem in de toekomst wordt bijgesteld of uitgebreid. Het toetsingskader moet hanteerbaar zijn. Door alleen noodzakelijke informatie op te vragen voorkomt het onnodige administratieve lasten. Het toetsingskader moet aangrijpen op de belangrijkste problemen en kansen die op dit moment optreden bij de duurzame productie en handel van biomassa, of die worden voorzien voor de toekomst. Het toetsingskader is bedoeld voor biomassa die in Nederland wordt toegepast of door Nederland wordt gesubsidieerd. De duurzaamheidscriteria binnen het toetsingskader moeten goed te controleren en te handhaven zijn. Dat lijkt het best te realiseren met (internationale) certificering van biomassastromen. Als het producerende bedrijf niet aan alle basisvoorwaarden voldoet, krijgt het geen certificaat. De aanbieder van de bio-energie of biobrandstof in Nederland (bijvoorbeeld de subsidieaanvrager of een partij die een biobrandstofverplichting heeft) moet bewijzen of hij voldoet aan de (basis)voorwaarden. De duurzaamheidscriteria verwoorden minimumeisen. Het staat partijen vrij om zich te onderscheiden met hogere eisen dan deze ondergrens. standaarden en keurmerken met referenties. Omdat deze continu in ontwikkeling zijn, wordt verwezen naar de meest actuele versies. Daarnaast draagt de projectgroep aanvullende principes, criteria en indicatoren aan. Een aantal criteria kan voorlopig niet worden uitgewerkt tot toetsbare indicatoren. In deze gevallen is ervoor gekozen om een rapportage te vragen. Op basis van deze rapportages kan een verdere ontwikkeling van indicatoren starten. Daarnaast vergroot een rapportage de transparantie, bevordert het de lokale dialoog, en komt tegemoet aan principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wel zijn voor de gevraagde rapportages protocollen uitgewerkt, die aangeven welke informatie moet worden aangeleverd. De duurzaamheidscriteria zijn van toepassing op de gehele keten, van productie tot aan toepassing. Een uitzondering hierop is het thema ‘broeikasgasemissies’. Hierbij wordt de toepassing wel meegenomen en vergeleken met een referentiesituatie. Nadere uitleg hierover staat in paragraaf 3.2 en hoofdstuk 4. Bij het verzamelen van gegevens voor elk thema wordt een dialoog met lokale betrokkenen in de producerende landen vereist. Per thema kunnen dit verschillende groepen zijn. In Bijlage E staat een wegwijzer die laat zien hoe deze dialoog met betrokkenen kan plaatsvinden. De volgende aanpak is gekozen voor het opstellen van het toetsingskader: • 2.2 Methodologie De duurzaamheid van biomassa kan worden bepaald aan de hand van zes thema’s. De eerste drie thema’s zijn thema’s die specifiek zijn voor biomassa. De laatste drie hebben betrekking op de algemene ‘triple P’-benadering (People, Planet, Profit), die het uitgangspunt vormt voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in het algemeen. Het gaat om de volgende thema’s: Broeikasgasemissies Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa Biodiversiteit Milieu Welvaart Welzijn • • • • • • Per thema heeft de projectgroep principes, criteria en indicatoren geformuleerd. Principes zijn de algemene uitgangspunten en beschrijven het na te streven doel. De criteria werken dit doel uit in meetbare eisen. De indicatoren zijn vervolgens de parameters (kwantitatieve of kwalitatieve minimumeisen) waarop getoetst wordt. Paragraaf 3.1 geeft een nadere toelichting. Bij het formuleren van principes, criteria en indicatoren voor duurzame productie van biomassa heeft de projectgroep vooral gebruik gemaakt van bestaande, internationale richtlijnen en standaarden en al ontwikkelde keurmerken of keurmerken die nog in ontwikkeling zijn. Bijlage D geeft een overzicht van deze richtlijnen, 414066MEZbrochure.indd 4 • • • De voorgestelde indicatoren zijn minimumeisen, die geïmplementeerd kunnen worden in de verschillende beleidsinstrumenten. Waar mogelijk is het uitgangspunt om te voldoen aan bestaande internationale rechtelijke verplichtingen, evenals aan lokale wetgeving. Waar internationale of lokale regelgeving te weinig houvast biedt, is gestreefd naar het formuleren van andere prestatie-eisen. Enkele criteria zijn momenteel nog niet toetsbaar met indicatoren. Voor deze criteria wordt een rapportage gevraagd. In de jaren tot 2011 moet gewerkt worden aan de omzetting van deze rapportages in wetenschappelijk, goed onderbouwde indicatoren. De periode tot 2011 moet ook benut worden om nader internationaal draagvlak te verwerven. Bovendien kan in die periode op Europees niveau de discussie gevoerd worden over duurzaamheidscriteria in eventuele nieuwe richtlijnen met betrekking tot hernieuwbare elektriciteit en transportbrandstoffen. Ten slotte is het van belang om in 2010 de werking van de voorgestelde criteria te evalueren en op basis hiervan verbeteringen in de systematiek in 2011 effectief door te voeren. Hoewel uit contacten met verschillende betrokkenen blijkt dat veel respondenten belang hechten aan een indicator gericht op Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s), is hiervoor uiteindelijk geen indicator opgenomen. De standpunten betreffende GGO’s zijn verdeeld, ook in de projectgroep, en de discussie hierover gaat het werkterrein van de projectgroep te buiten. In de toekomst kan voor 23-04-2007 16:20:28 biomassaproductie worden aangesloten bij de uitkomsten van de discussie in EU-verband rondom voedsel. Eventueel kan in de toekomst gebruik gemaakt worden van keurmerken, zoals bij voedsel. 2.3 Kleine producenten Bij de ontwikkeling van duurzaamheidsindicatoren is het belangrijk om specifiek aandacht te schenken aan de groep kleine producenten, de zogenoemde ‘smallholders’. Het voldoen aan duurzaamheidscriteria en het overleggen van de bewijzen hiervan, vergen een investering in tijd en middelen die kleine producenten wellicht niet kunnen opbrengen. Vaak bieden certificeringsystemen de mogelijkheid tot groepscertificering om ook de kleine producenten toegang te geven tot de duurzame keten. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van een certificeringsysteem voor palmolie (RSPO, Roundtable on Sustainable Palm Oil). Dit certificeringsysteem besteedt momenteel veel aandacht aan de mogelijkheid voor kleine producenten om ook te voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Bij palmolie komt ongeveer een derde van de productie in Indonesië voor rekening van kleine producenten; in Maleisië ligt dit tussen de 5 en 10 procent. Maleisië hanteert hier een definitie op basis van landareaal: een smallholder is een producent met een areaal kleiner dan 40 hectare. Binnen de RSPO wordt gedacht aan een systeem waarin een 'smallholders manager' verantwoordelijk is voor een specifiek gebied. Deze manager onderhoudt de contacten met de certificerende instantie, en heeft dus ook de beschikking over alle documentatie. De documentatie van de manager is de basis voor het certificaat. Verder wordt er steekproefsgewijs een aantal kleine producenten geselecteerd voor interviews en inspecties. Er is op dit moment nog weinig bekend over de vorm en de precieze inhoud van deze inspecties, maar een interview leent zich beter voor zo’n aanpak dan een standaard vragenlijst. De extra kosten voor certificering van smallholders worden geschat op ongeveer 20% van de productiekosten, maar het kan in incidentele gevallen ook meer zijn. Binnen de RSPO zijn alle partijen het erover eens dat zonder speciale maatregelen certificering voor kleine producenten niet betaalbaar is. Om ook kleine producenten toegang te geven tot de markt van duurzame biomassa, kunnen de afnemers ook de voorwaarde stellen dat een bepaald deel van de biomassa van kleine producenten afkomstig is. Dit aandeel kan per biomassastroom verschillen. Daarnaast wordt benadrukt dat flankerend beleid nodig is om de positie van kleine producenten te verbeteren. Vaak zijn kleine producenten niet in staat een gezinsinkomen te verwerven en zijn bijvoorbeeld landrechten en goede arbeidsomstandigheden niet gewaarborgd. De projectgroep onderkent dat het geformuleerde toetsingskader voor duurzame productie van biomassa mogelijk kleine producenten uitsluit. Daarom is het noodzakelijk om hieraan specifiek aandacht te besteden. Dit kan door de duurzaamheidseisen eventueel te vereenvoudigen, of door groepscertificering mogelijk te maken. De projectgroep staat positief ten opzichte 414066MEZbrochure.indd 5 van de aanpak die de RSPO momenteel ontwikkelt. De verdere uitwerking van een generieke aanpak voor kleine producenten kan plaatsvinden op basis van praktijkervaringen. Ook kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen die zijn opgedaan bij gecertificeerde niche (food) markten, zoals de markt voor biologische koffie. Daarnaast is het belangrijk om in rapportages op macroniveau te monitoren welk aandeel van biomassa wordt betrokken van kleine producenten. 5 2.4 Effecten op bedrijfs- en macroniveau De effecten van de biomassaproductie spelen zich af op diverse niveaus. Effecten op bedrijfsniveau betreffen de directe effecten van een bepaalde plantage of industriële faciliteit op de nabije omgeving. Een individueel bedrijf of producent is direct verantwoordelijk voor deze effecten. Daarnaast kunnen effecten op macroniveau optreden. Dit zijn effecten buiten de directe sfeer van de grondstofproductie die hieraan kunnen worden toegerekend. Dit betreft vooral mogelijke indirecte verschuivingen in landgebruik die consequenties hebben op de thema’s broeikasgasemissies, biodiversiteit en concurrentie met voedsel. Verder speelt het macroniveau voor het thema welvaart, omdat ook de economische gevolgen van biomassaproductie vaak pas te zien zijn op meso- en macroniveau. Voor deze thema’s geldt dat minimumeisen op bedrijfsniveau (voor de individuele producent) onvoldoende garantie bieden dat de biomassaproductie ook op macroniveau duurzame ontwikkeling bevordert. Hiervoor zijn monitoring en planning van landgebruik op regionaal en nationaal niveau noodzakelijk. Een voorbeeld: biomassa voor energie kan worden betrokken van een plantage waar voorheen palmolie voor voeding werd geproduceerd. Op deze plantage is geen sprake van veranderingen in landgebruik, maar om aan de vraag voor voeding te voldoen is het mogelijk noodzaak dat ergens anders een nieuwe plantage voor voedsel start. Zo’n verschuiving van landgebruik zou eigenlijk in de duurzaamheidsindicatoren moeten worden meegenomen. Het betreft soms aanzienlijke effecten. De broeikasgasbalans kan zelfs omslaan van positief naar negatief als voor nieuwe palmolieplantages veengebieden worden ontgonnen. Bij verdringing van biomassa naar nieuwe plantages vindt mogelijk ook ontbossing in natuurgebieden plaats. Juist door verdringing van biomassaproductie is ook concurrentie met voedselproductie mogelijk. Tabel 2.4.1 geeft voor verschillende biomassastromen een indicatie van de hoeveelheid grond die nodig is voor een bepaalde opbrengst in termen van energie. Hierbij is gekeken naar de hoeveelheid grond die nodig is om 25% van de huidige mondiale vraag naar transportbrandstoffen 23-04-2007 16:20:29 6 Tabel 2.4.1 Indicatie benodigde grond voor de productie van biomassa, in termen van energieopbrengst (1) Opbrengst (bruto) Gigajoule per hectare per jaar Benodigde landbouwgrond - Om een kwart van de huidige mondiale vraag naar transportbrandstoffen te vervangen (2) - In procenten van wat wereldwijd beschikbaar is (3) Suikerriet 104 17 Suikerbieten 90 20 Palmolie 81 22 Mais 54 33 Tarwe 45 40 Gerst 20 91 Koolzaad 20 91 Zonnebloemen 16 111 Sojabonen 9 200 (1) uit: Biomass for food or fuel: Is there a dilemma? Louise O. Fresco. Universiteit van Amsterdam. The Duisenberg Lecture, Singapore 19 September, 2006 (2) 45 EJ/jaar (3) 2,5 miljard ha De projectgroep vindt dat de monitoring van macroeffecten en landgebruikplanning een essentieel onderdeel moet zijn van een systeem om te toetsen op de duurzaamheid van biomassaproductie. Zonder een dergelijk systeem bestaat onvoldoende inzicht of de geproduceerde biomassa daadwerkelijk duurzaam is geproduceerd en bestaat ook geen reden om in te grijpen. Maar het ligt niet voor de hand om de individuele biomassaproducent het landgebruik te laten monitoren als dit het niveau van de plantage en de (directe) omgeving overstijgt. De individuele biomassaproducent heeft geen invloed op deze verschuivingen in landgebruik op macroniveau en de daarbij behorende effecten. De Nederlandse overheid is primair verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van een monitoringsysteem dat de veranderingen in landgebruik toetst op duurzaamheid. Samenwerking met (regionale) overheden van de producerende landen, de biomassaproducenten en NGO’s op lokaal en nationaal niveau is noodzakelijk om de benodigde gegevens te verzamelen en draagvlak te creëren voor te nemen maatregelen. Een overleg tussen overheid, producenten en NGO’s kan de monitoringsgegevens op juiste wijze wegen en beoordelen. met de overheid in het productieland en samen te streven naar een verantwoorde planning van het landgebruik. Als de plaatselijke overheid niet bereid is hierop in te gaan, kan de Nederlandse overheid ingrijpen door het gebruik van biomassa uit deze regio’s te ontmoedigen. Beide niveaus (bedrijfsniveau en macroniveau) zijn essentiële onderdelen in een systeem om duurzame biomassaproductie te garanderen. Daarom stelt de projectgroep twee typen rapportage voor: op bedrijfsniveau en op macroniveau. Voor de rapportage op bedrijfsniveau is het toetsingskader ontwikkeld, beschreven in paragraaf 3.2. Bij de toepassing van het toetsingskader wordt geen onderscheid gemaakt tussen reststromen en teelt. Er wordt wel een uitzondering gemaakt voor de categorie reststromen met een verwaarloosbare economische waarde (< 10%) van het hoofdproduct (bijvoorbeeld bij landbouw- of bosbouwproducten) en die geen andere nuttige toepassingen kennen. Hiervoor is slechts een beperkt aantal criteria van toepassing, vermeld in paragraaf 3.3. De monitoring en planning op macroniveau staan beschreven in paragraaf 3.4. Het kan gebeuren dat de door de biomassaproducenten overlegde certificaten wel aan de randvoorwaarden voor bedrijven voldoen, maar dat de veranderingen in landgebruik op macroniveau leiden tot ernstige aantasting van de biodiversiteit of concurrentie met voedselproductie. De Nederlandse overheid speelt hierin een speciale rol, want zij stelt in het kader van gestelde beleidsdoelen de randvoorwaarden aan het gebruik van biomassa voor een duurzame energievoorziening en stimuleert het gebruik van biomassa als gevolg van vastgelegde ambities en doelstellingen. Het is dan ook de taak van de Nederlandse overheid om, zo mogelijk in EU verband, in gesprek te gaan 414066MEZbrochure.indd 6 23-04-2007 16:20:29 3. Toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa 3.1 Inleiding Het ontwikkelde toetsingskader volgt een indeling in principes, criteria en indicatoren. Deze indeling is ook gangbaar in verschillende andere certificeringsystemen, bijvoorbeeld het FSC (Forest Stewardship Council) keurmerk voor duurzaam bosbeheer. Daarnaast zijn protocollen voor de gevraagde rapportages geformuleerd voor die aspecten waarvoor nu nog geen indicatoren voorhanden zijn. De volgende definities worden hier gehanteerd1: • • • • • Een principe is het algemene uitgangspunt als basis voor de kwaliteitseisen. Principes zijn geformuleerd als doelstellingen. Het is belangrijk om principes duidelijk te formuleren, om geen ruimte te laten voor discussie of andere interpretaties. Een criterium is een vertaling van het principe in concrete eisen waaraan moet worden voldaan. Een criterium is veel specifieker dan het algemene principe, dat in het algemeen abstract en niet-meetbaar is geformuleerd. Een indicator is een kwalitatieve of kwantitatieve parameter, waarmee een criterium toetsbaar wordt. Indicatoren moeten duidelijk en verifieerbaar zijn. De indicatoren geven de minimumeisen waaraan moet worden voldaan. indicatoren voor handen zijn. Bij een rapportage wordt gevraagd om informatie, maar worden geen minimumeisen gesteld waaraan moet worden voldaan. 3.2 Toetsingskader op bedrijfsniveau 3.2.1 Keuze principes Het toetsingskader op bedrijfsniveau bestaat uit de broeikasgasbalans van de biomassaketen en duurzaamheidindicatoren van verschillende thema’s. Bij het toetsingskader op bedrijfsniveau wordt uitgegaan van de volgende zes thema’s: Broeikasgasemissies Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa Biodiversiteit Milieu Welvaart Welzijn • • • • • • De bewijslast voor het voldoen aan het toetsingskader op bedrijfsniveau ligt bij de aanbieder van de bio-energie of biobrandstof in Nederland. Dat kan bijvoorbeeld de aanvrager van een subsidie zijn of een partij die een biobrandstofverplichting heeft. Hieronder volgt per thema een korte toelichting. 1. Broeikasgasemissies Daarnaast zijn normen en standaarden nodig, omdat de waarde van een indicator gebaseerd moet zijn op een vergelijking met een referentie of normwaarde. In de definitie van de indicatoren is deze normstelling opgenomen. Een rapportage wordt verwacht als er geen toetsbare 1 Hierarchical framework for the formulation of sustainable forest management standards. Lammerts van Bueren, E.M., Blom, E.M. Tropenbos, Leiden, 1997. 414066MEZbrochure.indd 7 7 Een lagere uitstoot van broeikasgassen is één van de aanleidingen om duurzame energie uit biomassa te stimuleren. Maar bij de productie van sommige biomassastromen vinden behoorlijke emissies plaats van broeikasgassen, bijvoorbeeld van lachgas bij de productie en toepassing van kunstmest en van CO2 bij energiegebruik voor grondstofproductie of bij conversie van bos- naar landbouwgrond. De hoeveelheid broeikasgassen die in een biomassaketen geproduceerd wordt, is een belangrijk principe in het oordeel over die biomassastroom. 23-04-2007 16:20:36 8 De broeikasgasbalans is vooral van belang bij het vaststellen van beleid dat de inzet van biomassa/ biobrandstoffen stimuleert. Eén van de hoofddoelen van de verplichting tot bijmenging van biobrandstoffen voor wegtransport en van de subsidieregeling voor elektriciteitsproductie is immers de reductie van de CO2uitstoot. Daarom is het ook belangrijk om de gehele keten in rekening te brengen. De broeikasgasbalans heeft daarmee een fundamenteel ander karakter dan de duurzaamheidscriteria. Bij de duurzaamheidscriteria staan een duurzame productie (teelt) en handel voorop. Daarbij gaat het om de randvoorwaarden voor duurzaamheid die dienen te worden gesteld aan de productie en transport van biomassa. Maar de broeikasgasprestatie wordt over de gehele keten gemeten en is daarmee afhankelijk van de nationale referentie. Daardoor is de broeikasgasbalans geen absolute maat voor de duurzaamheid van een specifieke biomassastroom, maar een relatief begrip. De broeikasgasbalans is afhankelijk van de keten waarin de biomassastroom geproduceerd en toegepast wordt en van de nationale omstandigheden. 2. Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa Dit thema betreft voornamelijk de concurrentie om land en de verdringing van landgebruik voor andere teelten en toepassingen. Grondstoffen voor de huidige biobrandstoffen (de zogenaamde eerste generatie brandstoffen) worden meestal geteeld op goede kwaliteit landbouwgronden. Veel gebruikte grondstoffen voor biobrandstoffen zoals koolzaad, suikerbiet, maïs, graan en suikerriet zijn ook voedselgewassen. Extra vraag naar deze grondstoffen verhoogt de concurrentie om land, wat hogere land- en voedselprijzen tot gevolg kan hebben. Daar staat tegenover dat uitbreiding van de afzetmogelijkheden bijdraagt aan een lager afzetrisico voor de producent, en daarmee aan de continuïteit van het systeem. De verwachting is dat op de wat langere termijn vooral houtachtige gewassen (ligno-cellulose) als grondstof voor biobrandstoffen en elektriciteit zullen worden geproduceerd. Ligno-cellulose kan worden geproduceerd door bomen en grassen, maar het kan ook afkomstig zijn van residuen van de landbouw, bosbouw en organische afvalstromen. De teelt van ligno-cellulose producten drukt minder op goede landbouwgronden. Het is ook mogelijk om biomassa te produceren op gedegradeerde en marginale gronden. Concurrentie met andere landgebruikfuncties is voor dergelijke gronden van minder belang. Regeneratie door beplanting (bijvoorbeeld herbebossing) kan zelfs positieve effecten hebben. Toch worden ook deze gronden, zij het vaak extensief, benut voor voedselproductie (bijvoorbeeld extensieve veeteelt). Concurrentie met dergelijk gebruik is dus ook hier een risico. Studies geven aan dat landbouw en veeteelt wereldwijd nog veel efficiënter kunnen. In de 21e eeuw kunnen betere veeteelt- en landbouwmethoden, in termen van netto landgebruik, de groeiende vraag naar voedsel in principe meer dan compenseren. Zulke efficiëntieverhogingen zullen op de huidige landbouwgronden ruimte kunnen scheppen voor nieuwe biomassaproductie. Soms vinden deze efficiëntieverhogingen relatief autonoom plaats. Anderzijds is het geen gegeven dat er gronden vrij gaan komen. Om extra biomassaproductie te kunnen realiseren zijn doelgerichte investeringen in de bestaande landbouw en veeteelt nodig. Cruciaal daarbij is hoe snel extra biomassaproductie tot stand komt en in welke mate efficiëntieverhogingen in landbouw en veeteelt de additionele vraag naar grond kunnen compenseren. Effecten Concurrentie om land en verdringing van landgebruik kunnen diverse effecten hebben. Onderstaande effecten treden in elk geval op bij gelijkblijvend areaal voor landbouwproductie en gelijkblijvende efficiëntie van landbouw en veeteelt. Maar deze effecten kunnen ook optreden als er sprake is van een vergroting van het areaal, of bij toenemende efficiëntie. Afhankelijk van de specifieke regionale situatie kunnen de volgende (combinaties van) effecten optreden: Box 3.2.1: Effecten van biomassaproductie op landgebruik Economische effecten: - Verhoging van grondprijzen; - Verhoging van voedselprijzen; - Effecten op (markt)prijzen en beschikbaarheid van andere producten zoals veevoer, constructiemateriaal en medicijnen. Veranderingen in patronen van landgebruik: - Verplaatsing of verandering van voedselproductie en veeteelt; - Veranderingen in het type vegetatie en het aandeel van vegetatie en gewassen. Dit kan een meer éénzijdig of juist een veelzijdiger landgebruik tot gevolg hebben. In beide gevallen kan het landgebruik daarnaast ook intensiever worden door andere, efficiëntere productiemethoden; - Veranderingen in eigendomsverhoudingen (zie onder thema ‘welzijn’); - Ontbossing; - Verlies natuurgebieden (zie onder thema ‘biodiversiteit’). Deze effecten overschrijden het bedrijfsniveau. Monitoring van landgebruik is vooral onderwerp van de rapportage op macroniveau. Op bedrijfsniveau kan dit thema slechts beperkt getoetst worden. 414066MEZbrochure.indd 8 23-04-2007 16:20:43 3. Biodiversiteit Biodiversiteit wordt gedefinieerd als de variabiliteit van levende organismen in ecologische systemen. De bescherming van biodiversiteit is wereldwijd een van de hoekstenen van duurzame ontwikkeling. In dit kader heeft de Verenigde Naties de volgende kerndoelen geformuleerd: Het behouden van biologische diversiteit; Het duurzaam gebruiken van componenten van deze biologische diversiteit; Het eerlijk en gelijk verdelen van opbrengsten uit het gebruik van genetische bronnen. Voor bio-energie zijn vooral land- en zoetwaterecosystemen van belang. Hierbij gaat het vooral om de bescherming van bedreigde diersoorten, oerbossen en tropische wouden. De teelt van biomassa kan zowel negatief als positief bijdragen aan biodiversiteit. • • • De effecten van biomassaproductie op de biodiversiteit kunnen zowel direct als indirect zijn (zie box 3.2.2.). De indirecte aantasting van de biodiversiteit overstijgt het bedrijfsniveau; dit valt onder de toetsing op macroniveau (zie paragraaf 3.4). 4. Milieu De productie van biomassa kan grote negatieve effecten op het milieu hebben. Het gebruik van pesticiden en kunstmest kan de bodem en grondwaterkwaliteit aantasten. Andere mogelijke negatieve effecten zijn erosie en uitputting van de bodem. De productie van biomassa moet deze effecten zo veel mogelijk vermijden. Het gaat hierbij zowel om de effecten binnen de productie-eenheid als daarbuiten. 9 Het thema milieu is onderverdeeld in drie principes gericht op de aspecten bodem, water en lucht. De principes hebben vooral betrekking op: 1. Afvalmanagement; 2. Gebruik van agrochemicaliën (incl. kunstmest); 3. Voorkomen erosie en uitputting van de bodem; 4. Actieve verbetering van kwaliteit en kwantiteit van oppervlakte- en grondwater; 5. Emissies naar lucht. De belangrijkste directe en indirecte milieueffecten die kunnen optreden, staan samengevat in box 3.2.3. 5. Welvaart Uitgangspunt bij dit thema is dat de productie van biomassa een actieve bijdrage levert aan de lokale economie. Dit is een belangrijk aspect in de discussie over de duurzaamheid van biomassa. Een duurzame energievoorziening mag niet alleen voor extra welvaart in de importerende landen zorgen, maar ook in de producerende landen. Box 3.2.2: Effecten van biomassaproductie op biodiversiteit Directe effecten van biomassaproductie voor biodiversiteit: Conversie van intacte ecosystemen, zoals primaire bossen en wetlands; Gebruik van gebieden met hoge biodiversiteitswaarden, inclusief de fragmentatie en versnippering van dergelijke gebieden; Grootschalige biomassamonoculturen met lage biodiversiteitwaarden gaan ten koste van gebieden met een hogere biodiversiteits- of cultuurwaarde (aantasting waardevolle cultuurlandschappen). • • • Indirecte effecten van biomassaproductie op biodiversiteit: Het ontsluiten van relatief ontoegankelijke gebieden (wegaanleg, overige infrastructuur), waardoor migranten binnen kunnen trekken en land ontginnen; Het verdrijven of uitkopen van oorspronkelijke landgebruikers, die elders vaak grotere oppervlakten land gaan ontginnen; Het vervangen van voedselproductie door biomassaproductie, waardoor voedselproductie elders moet plaatsvinden. Dit kan ook leiden tot intensivering, mogelijk ten koste van biodiversiteit en milieukwaliteit; De verandering van de kwaliteit en kwantiteit van het watersysteem van ecosystemen. • • • • Box 3.2.3: Effecten van biomassa productie op het milieu Directe effecten van biomassaproductie op het milieu: Branden voor ontginning of anderszins prepareren van land voor biomassa productie leidt tot CO2-uitstoot, bodemdegradatie en gezondheidsrisico’s; Gebruik van verboden pesticiden; Overmatig gebruik van plantresten (uit landbouw of bosbouw), waardoor de koolstofcyclus wordt doorbroken en de bodem geleidelijk organisch stof en/of voedingsstoffen verliest en degradeert; Risico’s voor bodem en water door productiesystemen met intensief gebruik van agrochemicaliën (kunstmest en pesticiden). • • • • Indirecte effecten van biomassaproductie op het milieu: Cumulatieve effecten, bijvoorbeeld van het gebruik van agrochemicaliën voor biomassateelt in een reeds intensief bebouwde omgeving. • 414066MEZbrochure.indd 9 23-04-2007 16:20:43 10 6. Welzijn Net als welvaart wordt het thema welzijn gezien als een belangrijk aspect in de discussie over de duurzaamheid van biomassa. Het welzijn van lokale bevolking en werknemers moet worden gewaarborgd. Het thema welzijn is onderverdeeld in vijf subthema’s: Arbeidsomstandigheden van werknemers; Mensenrechten; Eigendoms- en gebruiksrechten; Sociale omstandigheden van lokale bevolking; Integriteit. • • • • • Keuze principes Op basis van de bovenstaande thema’s heeft de projectgroep de volgende uitgangspunten (‘principes’) gekozen voor het toetsingskader. In de volgende paragraaf worden deze uitgewerkt in criteria, indicatoren en rapportages. 414066MEZbrochure.indd Principe 1 De broeikasgasbalans van de productieketen en toepassing van de biomassa is positief. Principe 2 Biomassaproductie gaat niet ten koste van belangrijke koolstofreservoirs in de vegetatie en in de bodem. Principe 3 Biomassaproductie voor energie mag de voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen (energievoorziening, medicijnen, bouwmaterialen) niet in gevaar brengen. Principe 4 Biomassaproductie gaat niet ten koste van beschermde of kwetsbare biodiversiteit en versterkt waar mogelijk de biodiversiteit. Principe 5 Bij de productie en verwerking van biomassa blijven de bodem en de bodemkwaliteit behouden of worden ze verbeterd. Principe 6 Bij de productie en verwerking van biomassa worden grond- en oppervlaktewater niet uitgeput en wordt de waterkwaliteit gehandhaafd of verbeterd. Principe 7 Bij de productie en verwerking van biomassa wordt de luchtkwaliteit gehandhaafd of verbeterd. Principe 8 Productie van biomassa draagt bij aan de lokale welvaart. Principe 9 Productie van biomassa draagt bij aan het welzijn van de werknemers en de lokale bevolking. 10 23-04-2007 16:20:44 3.2.2. Criteria, indicatoren en rapportages op bedrijfsniveau 11 Deze paragraaf geeft per thema een overzicht van de principes, criteria, indicatoren en rapportages voor duurzaam geproduceerde biomassa op bedrijfsniveau. Bij het verzamelen van gegevens voor elk thema wordt een dialoog met lokale betrokkenen in de producerende landen vereist. Zie Bijlage E. Thema 1: Broeikasgasemissies Principe 1: De broeikasgasbalans van de productieketen en toepassing van de biomassa is positief Criterium 1.1. Bij de toepassing van biomassa dient er over de gehele keten een netto emissiereductie van broeikasgassen op te treden. De reductie wordt berekend ten opzichte van een referentiesituatie met fossiele brandstoffen. Indicator 1.1.1 (minimumeis) De emissiereductie van broeikasgassen bedraagt minstens 50-70%2 voor elektriciteitsproductie en ten minste 30% voor biobrandstoffen, berekend met de methodiek beschreven in hoofdstuk 4. Dit zijn minimumeisen. Daarbij dient het uitgangspunt te zijn dat beleidsinstrumenten een hoger percentage bevorderen boven de minimumeis door sterk te differentiëren naar de emissiereductie van broeikasgassen. Principe 2: Biomassaproductie gaat niet ten koste van belangrijke koolstofreservoirs in de vegetatie en in de bodem. Criterium 2.1: Behoud van bovengrondse (vegetatie) koolstofreservoirs bij aanleg van biomassaeenheden. Indicator 2.1.1 (minimumeis) De aanleg van nieuwe biomassa productie-eenheden vindt niet plaats in gebieden waarbij het verlies aan bovengrondse koolstof opslag niet terugverdiend kan worden in een periode van tien jaar biomassaproductie. De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. Criterium 2.2: Behoud van ondergrondse (bodem) koolstofreservoirs bij aanleg van biomassaeenheden. Indicator 2.2.1 (minimumeis) De aanleg van nieuwe biomassa productie-eenheden vindt niet plaats in gebieden met een groot risico van aanzienlijke koolstofverliezen uit de ondergrond, zoals bepaalde graslanden, veengebieden, mangroves en natte gebieden. De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. Toelichting Criterium 1.1 is, in tegenstelling tot de andere criteria, geen absolute maat voor de duurzaamheid van een specifieke biomassastroom. De broeikasgasprestatie wordt over de gehele keten gemeten, en is daarmee afhankelijk van de brandstof die door biomassa wordt vervangen. 2 Indicator 1.1.1. stelt als minimumeis een emissiereductie van broeikasgassen van minimaal 30% voor biotransportbrandstoffen en van minimaal 50-70% voor elektriciteit, berekend ten opzichte van de referentiesituatie met fossiele brandstoffen. Deze minimumeisen komen overeen met wat redelijkerwijs verwacht kan worden van de huidige biomassastromen en -technologieën (op basis van recente literatuur). 3 Momenteel wordt een rekenmodel voor de broeikasgasbalans ontwikkeld. Evaluatie van genoemde percentages kan gebeuren in september 2007, als het rekeninstrument gereed is. Bij biotransportbrandstoffen is de emissiereductie lager dan bij elektriciteitsproductie, onder andere door de 2 Een rekenmodel voor de broeikasgasbalans wordt momenteel ontwikkeld. Hiermee zal de haalbaarheid van de genoemde minimumeisen worden geëvalueerd. De percentages worden eventueel naar boven bijgesteld en ook zal een percentage voor elektriciteitsproductie worden vastgesteld. 3 Deze minimumeisen hebben geen betrekking op aquatische biomassa. De projectgroep heeft deze toekomstige technologie buiten beschouwing gelaten. 414066MEZbrochure.indd 11 extra conversiestappen die voor de productie van deze brandstoffen noodzakelijk zijn. De projectgroep vindt het niet realistisch om op dit moment biomassastromen of technologieën uit te sluiten. Het is van groot belang dat bij de vertaling in beleidsinstrumenten een prikkel wordt ingebouwd voor een versnelde technologische verschuiving naar technologieën met een betere broeikasgasbalans in de loop van de komende acht tot tien jaar. Dit geldt vooral voor de biotransportbrandstoffen. Beleidsinstrumenten kunnen bijvoorbeeld een betere broeikasgasbalans bevorderen door sterk te differentiëren naar prestatie. Hierbij krijgen betere prestaties meer financiële steun of worden biobrandstoffen in de verplichting meegeteld naar rato van hun broeikasgasbalans. Bij deze positieve stimulering van betere prestaties, zou naar de gemiddelde prestatie kunnen worden gekeken. Hierdoor kan een mix aan biomassastromen worden ingezet. De projectgroep vindt dat er naar moet worden gestreefd om over tien jaar ten minste 80 tot 90% emissiereductie te realiseren ten opzichte van de huidige fossiele referenties. Dit betekent dat in 2010 moet worden beoordeeld in welke mate de minimumeis moet worden aangescherpt in 2011 om het doel van 80 tot 90% over tien jaar te bereiken. Dit doel kan worden bereikt bij toepassing van innovatieve biobrandstoffen en een veel efficiëntere energieteelt. De projectgroep vindt het prestatieniveau van de huidige biobrandstoffen op langere termijn niet meer toelaatbaar. Momenteel wordt op basis van de rekenmethodiek 23-04-2007 16:20:44 12 (zie hoofdstuk 4) een instrument ontwikkeld waarmee biomassastromen kunnen worden doorgerekend. In september 2007 is het rekeninstrument klaar voor gebruik en wordt bekeken of de genoemde minimumeisen realistisch zijn . Criteria 2.1 en 2.2: De ontginning van gebieden met grote bovengrondse (vegetatie) of ondergrondse (bodem) koolstofreservoirs voor de productie van biomassa leidt tot de uitstoot van grote hoeveelheden broeikasgassen. Reductie van de broeikasgasemissies wordt daarmee in veel gevallen volledig teniet gedaan. Bij veengebieden bijvoorbeeld kunnen CO2-emissies tien maal zo groot zijn als de CO2-opbrengst door fossiele brandstoffen te vervangen door palmolie. Daarom worden deze gebieden uitgesloten voor de aanleg van nieuwe productieeenheden voor biomassa. De volgende gebieden zijn uitgesloten: Gebieden waarbij het verlies aan bovengrondse koolstofopslag niet terugverdiend kan worden in een periode van tien jaar biomassaproductie; Gebieden met een groot risico van aanzienlijke koolstofverliezen uit de ondergrond, zoals bepaalde graslanden, veengebieden, mangroves en natte gebieden. • • De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. Voor veengebieden geldt dat, zolang ontwatering van het gebied doorgaat, er hoge CO2-emissies optreden. Deze emissies worden meegenomen in de berekening van de broeikasgasbalans, die daardoor negatief uitvalt. Daarmee zijn veengebieden in feite uitgesloten, ongeacht de datum waarop een plantage is aangelegd. De criteria 2.1 en 2.2. vullen criterium 1.1 (positieve broeikasgasbalans) aan. Criteria 2.1 en 2.2 sluiten gebieden uit waarvan bekend is dat het verlies aan koolstof in het gebied nooit kan worden goed gemaakt door de CO2 emissiereductie bij toepassing van de biomassa als brandstof. Deze gebieden worden op grond van criteria 2.1 en 2.2 op voorhand uitgesloten. Daardoor is het ook niet nodig om de broeikasgasbalans te berekenen voor biomassa uit deze gebieden. Deze criteria sluiten aan bij de methodiek die momenteel in het Verenigd Koninkrijk wordt ontwikkeld. 414066MEZbrochure.indd 12 23-04-2007 16:20:45 Thema 2: Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa 13 Principe 3: Biomassaproductie voor energie mag de voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen (energievoorziening, medicijnen, bouwmaterialen) niet in gevaar brengen. Criterium 3.1 Inzicht in verandering van landgebruik in de regio van de biomassa productie eenheid Rapportage 3.1.1 (alleen als Nederlandse overheid hierom vraagt) Informatie over veranderd landgebruik in de regio, inclusief toekomstige ontwikkelingen (als informatie beschikbaar is) Criterium 3.2 Inzicht in verandering van prijzen van voedsel en grond in de regio van de biomassa productie eenheid Rapportage 3.2.1 (alleen als Nederlandse overheid hierom vraagt) Informatie over veranderingen in prijzen van grond en voedsel in de regio, inclusief toekomstige ontwikkelingen (als informatie beschikbaar is) Toelichting: De toetsing op macroniveau moet uitsluitsel geven over de vraag of mogelijk concurrentie met voedsel of andere toepassingen van biomassa optreedt (zie ook paragraaf 2.4 en 3.4). Het betreft hier effecten op landgebruik die het niveau van een individueel bedrijf overstijgen. Vooral de grote bedrijven beschikken al vaak over informatie die de monitoring op macroniveau kunnen ondersteunen. Informatie van bedrijven over de lokale en regionale situatie kan een genuanceerder beeld geven voor het regionale of lokale niveau. De criteria onder principe 3 verschillen van de andere criteria in het toetsingskader op bedrijfsniveau, omdat het hier om een rapportage gaat die alleen op verzoek van de Nederlandse overheid hoeft te worden geleverd, mits de gegevens beschikbaar zijn. In Bijlage F.1 wordt een nadere beschouwing gegeven over dit thema. 414066MEZbrochure.indd 13 23-04-2007 16:20:45 14 Thema 3: Biodiversiteit Principe 4: Biomassaproductie gaat niet ten koste van beschermde of kwetsbare biodiversiteit en versterkt waar mogelijk de biodiversiteit. Criterium 4.1: Geen overtreding van nationale regels en wetten die op biomassaproductie en het productiegebied van toepassing zijn. Indicator 4.1.1 (minimumeis) Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels, wat betreft: • Landeigendom- en landgebruikrechten; • Bos- en plantagebeheer en –exploitatie; • Beschermde gebieden; • Wildbeheer; • Jacht; • Ruimtelijke ordening • Nationale regels voortkomend uit ondertekening van internationale conventies CBD (Convention on Biological Diversity) en CITES (Convention on International Trade in Endangered Species). Criterium 4.2: Bij nieuwe of recente aanleg, geen aantasting van biodiversiteit door biomassaproductie in beschermde gebieden. Indicator 4.2.1 (minimumeis) Biomassaproductie vindt niet plaats in recent ontgonnen gebieden die door de overheid zijn aangemerkt als ‘gazetted protected areas’, of in een zone van 5 km rond deze gebieden. De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. Indien biomassaproductie wel plaats vindt in bovengenoemde gebieden, dan alleen als dit onderdeel is van het beheer om de biodiversiteitswaarden te beschermen. Criterium 4.3: Bij nieuwe of recente aanleg, geen aantasting van biodiversiteit in overige gebieden met hoge biodiversiteitwaarde, kwetsbaarheid of hoge agrarische natuur- en/of cultuurwaarden. Indicator 4.3.1 (minimumeis) Biomassaproductie vindt niet plaats in recent ontgonnen gebieden die door betrokken partijen zijn geclassificeerd als ‘High Conservation Value’ (HCV) gebieden, of in een zone van 5 km rond deze gebieden. De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. De volgende gebieden worden beschouwd als HCV gebieden: • Gebieden met bedreigde of beschermde soorten of ecosystemen, op basis van de criteria van HCV categorieën 1, 2 en 3; • Gebieden met hoge kwetsbaarheid (bijv. hellingen en natte gebieden), op basis van de criteria van HCV categorie 4; • Gebieden met hoge natuur- en cultuurwaarden, op basis van de criteria van HCV categorieën 5 en 6 en criteria voor ‘high nature value farmlands’. Door middel van een dialoog met lokale betrokkenen dient vastgesteld te worden waar de HCV-gebieden zich bevinden. Als biomassaproductie wel plaats vindt in bovengenoemde gebieden, dan alleen als dit onderdeel is van het beheer om de biodiversiteitswaarden te beschermen. Criterium 4.4: Bij nieuwe of recente aanleg, behoud of herstel van biodiversiteit binnen biomassaproductie-eenheden . Indicator 4.4.1 (minimumeis) Als biomassaproductie in recent ontgonnen gebieden (ná 1 januari 2007) plaatsvindt, wordt ruimte gegeven aan set-aside gebieden (minimaal 10%). Criterium 4.5: Versterking van biodiversiteit waar dat mogelijk is, bij aanleg en door beheer van bestaande productie eenheden. Rapportage 4.5.1 Good practices worden toegepast op en rond de biomassa productie-eenheid ter versterking van de biodiversiteit, om rekening te houden met ecologische corridors en versnippering zo veel mogelijk tegen te gaan. Rapportage 4.4.2 Als biomassaproductie in recent ontgonnen gebieden (ná 1 januari 2007) plaatsvindt, moet worden aangegeven: - In welke landgebruikzones de biomassaproductie eenheid zich bevindt; - Hoe versnippering wordt tegengegaan; - Of ecologische corridors worden toegepast; - Of het hier gaat om herstel van gedegradeerde gebieden. Toelichting Voor dit thema geldt de eis dat plantages niet in of in de directe nabijheid van ‘gazetted protected areas’ (door de overheid beschermde gebieden) of gebieden van ‘High Conservation Value’ mogen worden aangelegd. De referentiedatum hiervoor is 1 januari 2007, met 414066MEZbrochure.indd 14 uitzondering van die biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. Gebieden die voor dit tijdstip zijn ontgonnen, mogen wel gebruikt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat deze gebieden (met nu een lage biodiversiteitswaarde) onbenut blijven, en dat uitbreiding 23-04-2007 16:20:45 tot extra ontginning buiten deze gebieden leidt. Verder worden eisen gesteld aan het behoud van biodiversiteit binnen de productie-eenheid. 15 Bij de aanleg van nieuwe productie-eenheden moet 10% van de totale oppervlakte in de oorspronkelijk staat blijven om de vorming van grote monoculturen tegen te gaan. Ook moeten bedrijven rapporteren over de strategie die wordt toegepast om de biodiversiteit binnen de productieeenheid te verbeteren. In Bijlage F.2 staat een nadere toelichting op de verschillende criteria, inclusief bronnen voor informatie. 414066MEZbrochure.indd 15 23-04-2007 16:20:45 16 Thema 4: Milieu Principe 5: Bij de productie en verwerking van biomassa blijven de bodem en de bodemkwaliteit behouden of worden ze verbeterd. Criterium 5.1: Geen overtreding van nationale regels en wetten die op bodembeheer van toepassing zijn. Indicator 5.1.1 (minimumeis) Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels en wetten, wat betreft: • Afvalbeheer; • Gebruik van agrochemicaliën (kunstmest en pesticiden); • Mineralenhuishouding; • Voorkomen bodemerosie; • Milieueffect rapportage; • Bedrijfsaudits. Minimaal moet worden voldaan aan de Stockholm conventie (12 schadelijkste pesticiden), ook waar nationale wetgeving ontbreekt. Criterium 5.2: Bij de productie en verwerking van biomassa worden best practices toegepast om de bodem en bodemkwaliteit te behouden of te verbeteren. Rapportage 5.2.1 Formulering en toepassing van een strategie gericht op duurzaam bodembeheer voor het: • Voorkomen en bestrijden van erosie; • Behoud van voedingsstoffenbalans; • Behoud van organisch stof in de bodem; • Voorkomen van bodemverzilting. Criterium 5.3: Het gebruik van restproducten is niet in strijd met andere lokale functies voor het behoud van de bodem. Rapportage 5.3.1 Gebruik van agrarische restproducten gaat niet ten koste van andere essentiële functies voor het behoud van de bodem en de bodemkwaliteit (zoals organisch stof, ‘mulch’, stro voor behuizing). Restproducten van het biomassaproductie- en verwerkingsproces worden optimaal gebruikt (dus bijvoorbeeld niet onnodig branden of afvoeren). Principe 6: Bij de productie en verwerking van biomassa worden grond- en oppervlaktewater niet uitgeput en wordt de waterkwaliteit gehandhaafd of verbeterd. 414066MEZbrochure.indd Criterium 6.1: Geen overtreding van nationale regels en wetten die op waterbeheer van toepassing zijn. Indicator 6.1.1 (minimumeis) Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels en wetten, wat betreft: • Gebruik van water voor irrigatie; • Gebruik van bodemwater; • Gebruik van water voor agrarische doelen in stroomgebieden; • Waterzuivering; • Milieueffectrapportages; • Bedrijfsaudits. Criterium 6.2: Bij de productie en verwerking van biomassa worden best practices toegepast om watergebruik te beperken en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit te behouden of verbeteren. Rapportage 6.2.1 Formulering en toepassing van een strategie gericht op duurzaam waterbeheer met betrekking tot: • Efficiënt watergebruik; • Verantwoord gebruik van agrochemicaliën. Criterium 6.3: Bij de productie en verwerking van biomassa wordt geen gebruik gemaakt van water uit niet-hernieuwbare bronnen. Indicator 6.3.1 (minimumeis) Irrigatie of water voor de verwerkingindustrie is niet afkomstig van niet hernieuwbare bronnen. 16 23-04-2007 16:20:45 Principe 7: Bij de productie en verwerking van biomassa wordt de luchtkwaliteit gehandhaafd of verbeterd. Criterium 7.1: Geen overtreding van nationale regels en wetten die op emissies en luchtkwaliteit van toepassing zijn. Indicator 7.1.1 (minimumeis) Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels en wetten wat betreft: • Luchtemissies; • Afvalbeheer; • Milieueffectrapportages; • Bedrijfsaudits. Criterium 7.2: Bij de productie en verwerking van biomassa worden best practices toegepast om emissies en luchtvervuiling te beperken. Rapportage 7.2.1 Formulering en toepassing van een strategie gericht op minimale luchtemissies, met betrekking tot: • Productie en verwerking; • Afvalbeheer. Criterium 7.3: Geen branden als onderdeel van aanleggen of beheer van biomassa productie-eenheden. Indicator 7.3.1 (minimumeis) Branden wordt niet toegepast bij de aanleg of het beheer van biomassaproductieeenheden, tenzij in specifieke situaties zoals beschreven in ASEAN richtlijnen of andere regionale good practices. 17 Toelichting In de meeste landen is de bescherming van het milieu, direct of indirect, opgenomen in de nationale wetten en regels. Veel schadelijke effecten op het milieu worden al tegengegaan door de eis dat geen overtreding mag plaatsvinden van nationale wetten en regels die op biomassaproductie en het productiegebied van toepassing zijn. Maar nationale regels en wetten zijn niet altijd voldoende om milieuschade tegen te gaan. Om op een duurzame wijze biomassa te produceren moeten ook ‘best practices’ productiemethoden worden toegepast. Deze productiemethoden zijn afhankelijk van het gewas en de locatie van de biomassaproductie. Het is daarom niet mogelijk om een indicator als minimumeis te stellen. Vandaar dat hiervoor een rapportage gevraagd. Bijlage F.3 geeft een nadere toelichting op de verschillende criteria, inclusief bronnen voor informatie. 414066MEZbrochure.indd 17 23-04-2007 16:20:46 18 Thema 5: Welvaart Principe 8: Productie van biomassa draagt bij aan de lokale welvaart Criterium 8.1: Positieve bijdrage van eigen bedrijfsactiviteiten aan de lokale economie en bedrijvigheid. Rapportage 8.1.1 Beschrijving van: • De directe economische waarde die wordt gecreëerd; • Beleid, praktijk en besteed budget aan lokale toeleveranciers; • De procedures voor aanstelling van lokaal personeel en het aandeel van lokaal senior management. Gebaseerd op de Economic Performance Indicators EC 1, 6 & 7 van GRI (Global Reporting Initiative). Toelichting De vertaling van dit principe in criteria en indicatoren is een nieuw gebied en wordt tot nu toe in geen van de bestaande certificeringsystemen meegenomen. Daardoor was het niet mogelijk dit thema verder uit te werken in toetsbare criteria en indicatoren, en wordt een rapportage gevraagd. Voorlopig wordt bij de rapportage nauw aangesloten bij de Economic Performance Indicators van het Global Reporting Initiative (GRI, 2000-2006), vooral de indicatoren EC 1, 6 en 7. Bijlage F.4 gaat hier verder op in. Afhankelijk van de ervaringen met informatieverstrekking over genoemde drie economische indicatoren, wordt voor 2011 een (aangepaste) rapportage vereist, of worden prestatie-indicatoren ontwikkeld. 414066MEZbrochure.indd 18 23-04-2007 16:20:46 19 Thema 6: Welzijn Principe 9: Productie van biomassa draagt bij aan het welzijn van de werknemers en de lokale bevolking Criterium 9.1 Geen negatieve effecten op arbeidsomstandigheden van werknemers Indicator 9.1.1 (minimumeis) Voldoen aan de Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy (opgesteld door de International Labour Organisation). Criterium 9.2 Geen negatieve effecten op mensenrechten Indicator 9.2.1 (minimumeis) Voldoen aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. Hierbij gaat het om: non-discriminatie; vrijheid van vakvereniging, kinderarbeid; gedwongen en verplichte arbeid; disciplinaire praktijken, veiligheidspraktijken en rechten van inheemse volkeren. Criterium 9.3 Het gebruik van land leidt niet tot schending van officieel eigendom en gebruik, en gewoonterecht zonder vrije en voorafgaande instemming van voldoende geïnformeerde lokale bevolking Indicator 9.3.1 (minimumeis) Voldoen aan de volgende eisen: • Geen landgebruik zonder instemming van voldoende geïnformeerde oorspronkelijke gebruikers; • Landgebruik is nauwkeurig omschreven en officieel vastgelegd; • Officieel eigendom en gebruik, en gewoonterecht van inheemse bevolking worden erkend en gerespecteerd. Criterium 9.4 Positieve bijdrage aan het welzijn van lokale bevolking Rapportage 9.4.1 • Beschrijving van programma’s en praktijken om de effecten van bedrijfsactiviteiten op lokale bevolking te bepalen en beheren; Gebaseerd op de Social Performance Indicator SO1 van het GRI (Global Reporting Initiative). Criterium 9.5 Inzicht in mogelijke schendingen van de integriteit van het bedrijf Rapportage 9.5.1 Beschrijving van: • Mate van training en risico analyse om corruptie te voorkomen; • Ondernomen acties in antwoord op gevallen van corruptie. Gebaseerd op de Social Performance Indicator SO2, SO3 en SO4 van het GRI (Global Reporting Initiative). Toelichting - Bij de uitwerking van de principes, indicatoren en rapportages is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van internationale conventies. Bijlage F.5 geeft een nadere toelichting op bovengenoemde criteria en indicatoren: - - Als uitgangspunt voor arbeidsomstandigheden is gekozen voor de “International Labour Organization Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy”. Hierin staan de volgende aspecten centraal: werkgelegenheid, arbeidsverhoudingen, veiligheid en gezondheid, training en opleiding en diversiteit en gelijke kansen. De toetsing of er geen mensenrechten worden geschonden gebeurt op basis van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. Hierbij gaat het om non-discriminatie, vrijheid van arbeidsorganisatie en collectief onderhandelen, kinderarbeid, gedwongen en verplichte arbeid, disciplinaire praktijken en training van beveiligingspersoneel. 414066MEZbrochure.indd 19 - Het gewoonterecht van inheemse bevolking, al dan niet officieel vastgelegd, moet worden gerespecteerd. Het gebruik van bos of land is niet mogelijk zonder toestemming van de oorspronkelijke gebruikers, die daarvoor een geïnformeerde afweging kunnen maken. Hiervoor is aangesloten bij RSPO en FSC. Om de actieve bijdrage van biomassaproductie aan het welzijn van de lokale bevolking te kunnen beoordelen geldt in eerste instantie een rapportage. Ditzelfde geldt voor het inzicht in de integriteit van een bedrijf. Voorlopig wordt voor deze rapportages nauw aangesloten bij de Social Performance Indicators van het Global Reporting Initiative (GRI, 200-2006), vooral de indicatoren SO1, SO2 en SO3. Bijlage F.5 gaat hier verder op in. Vooruitlopend op een verdere uitwerking van het toetsingskader voor kleine producenten, lijkt het realistisch om de duurzaamheidindicatoren voor welzijn niet verplicht te stellen voor kleine ondernemingen (met bijvoorbeeld minder dan vijf werknemers). 23-04-2007 16:20:46 20 3.3 Toetsingskader voor reststromen Het raamwerk van duurzaamheidseisen maakt geen onderscheid tussen reststromen en teelt. Maar het maakt wel een uitzondering voor de categorie reststromen die een verwaarloosbare economische waarde (< 10%) vertegenwoordigen van het hoofdproduct (bijvoorbeeld landbouw- of bosbouwproducten) en geen andere nuttige toepassingen kennen. Voor deze categorie reststromen geldt een beperkt aantal criteria en indicatoren. Vereist worden een positieve broeikasgasbalans, en het voorkomen van nadelige effecten op de bodemkwaliteit. Deze laatste voorwaarde geldt omdat agrarische reststromen soms op het land moeten worden teruggebracht om uitputting van de bodem te voorkomen. Een voorwaarde is dat de leverancier of producent duidelijk kan aantonen dat de biomassa binnen deze categorie reststromen valt. Tabel 3.3.1 geeft een samenvatting van de duurzaamheidscriteria die gelden voor deze categorie reststromen. Tabel 3.3.1: Toetsingskader voor reststromen, met een verwaarloosbare economische waarde en geen andere nuttige toepassing. 414066MEZbrochure.indd Thema Eisen Opmerkingen Broeikasgasemissies Voldoen aan criteria Mogelijk worden methaanemissies gereduceerd; dit kan positief doorwerken in broeikasgasbalans Concurrentie met voedsel Geen eisen Biodiversiteit Geen eisen Milieu - principe 5 Bodem - principe 6 Water - principe 7 Lucht Voldoen aan criteria Geen eisen Geen eisen Welvaart Geen eisen Welzijn Geen eisen 20 Effecten op welvaart zijn in principe positief bij het gebruik van reststromen die geen andere nuttige toepassing kennen. 23-04-2007 16:20:46 3.4 Toetsingskader op macroniveau Sommige effecten van biomassaproductie zijn moeilijk vast te stellen op individueel bedrijfsniveau en worden pas zichtbaar op regionaal, nationaal en soms zelfs op supranationaal niveau. Dit geldt vooral voor de effecten die veroorzaakt worden door indirecte veranderingen in landgebruik. Dit speelt in het bijzonder bij de thema’s broeikasgasemissies, biodiversiteit en concurrentie met voedsel en andere biomassatoepassingen. Verder is een rapportage op macroniveau van belang voor het thema welvaart, omdat ook de economische gevolgen van biomassaproductie een hoger schaalniveau kennen. Bij het vaststellen van de duurzaamheid van biomassa is het cruciaal om deze macro-effecten mee te nemen. Tabel 3.4.1 geeft een overzicht van de gegevens die via monitoring op macroniveau beschikbaar moeten zijn om de effecten van indirect landgebruik in kaart te kunnen brengen, en zo nodig maatregelen te nemen. Aan de hand van dit overzicht kan de toetsing op macroniveau verder vorm krijgen. De toetsing voor welvaart dient nog verder uitgewerkt te worden. Belangrijke gegevens hiervoor zijn bijvoorbeeld de migratiestromen in een bepaalde regio. 21 De Nederlandse overheid is primair verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van een monitoringsysteem op macroniveau. Hierbij kan de overheid samenwerken met internationale instanties. Tabel 3.4.1: Benodigde monitoringsgegevens over (indirecte) veranderingen in landgebruik op macroniveau Effect Gegevens Te rapporteren informatie Beoordeling Grondprijzen Prijsinformatie over grond op nationaal en regionaal niveau. Prijzen voor basisjaar (voor aanplant biomassa) en na aanleg. Gebruik van openbare statistieken (nationaal). Explosieve prijsstijgingen (nog te definiëren) die kunnen leiden tot evaluatie van verdere aanplant. Oorzaken voor prijsstijgingen kunnen ook los staan van biomassaproductie. Voedselprijzen Prijsinformatie over voedsel, met onderscheid tussen autonome trends (bijvoorbeeld op de wereldmarkt) en meer lokale effecten die afwijken van die trend. Prijseffecten door biomassaproductie dienen te worden beschouwd in relatie tot (autonome) valutaontwikkelingen en grondstofprijzen. Prijzen voor voedselproducten voor producenten (boeren) en voor consumenten. Gebruik van openbare statistieken (nationaal, FAO). Prijsveranderingen binnen bepaalde bandbreedtes (nog te definiëren) zijn acceptabel, daarbuiten is evaluatie nodig van de uitbreiding van de aanplant. Eigendomland Gegevens over eigendomsverhoudingen van land en landgebruiksrechten. Bijvoorbeeld gegevens uit kadasters, monitoring van eigendomsverhoudingen in de relevante regio. Grote verschuivingen in verhoudingen door biomassaproductie en uitsluiting van kleine producenten van landeigendom kan basis zijn voor evaluatie. Door nationale overheid en onafhankelijke instantie voor hogere schaalniveaus (bijvoorbeeld provincie of deelstaat). Beschikbaarheid voedsel 414066MEZbrochure.indd 21 In kaart brengen van voedselzekerheid, dus de beschikbaarheid van voedsel voor de lokale bevolking versus prijzen. Veranderingen (vooral afname) van voedselproducten uit de regio. Onderscheid maken tussen autonome trends en effecten van de aanplant van energieteelt. Import/export en lokale balans voor belangrijkste voedselproducten voor consumenten in relevante regio. Daling van regionale voedsellevering met (nader vast te stellen) percentage kan leiden tot evaluatie. Door regionale autoriteiten en nationale overheid. 23-04-2007 16:20:47 22 Verplaatsing van voedselproductie en veeteelt. Landgebruikspatronen op nationaal en eventueel supranationaal niveau. Satellietdata voor het monitoren van (verschuivingen in) landgebruik en vegetatie. Data mede ter beschikking gesteld door onafhankelijke instellingen. 414066MEZbrochure.indd Ontbossing en verlies van natuurgebieden in relatie tot levering van voedsel, constructiemateriaal, meststoffen, medicijnen, etcetera. (tevens koppeling met het thema ‘biodiversiteit’). Monitoren bosareaal en natuurgebieden en effecten op beschikbaarheid van voedsel, constructiemateriaal, meststoffen, medicijnen, etc. Veranderingen in het type vegetatie en aandeel van vegetatie en gewassen. Basiskaart van referentiejaar voor biomassaproductie met kwalificatie van landgebruiktypen (bijvoorbeeld gebruik makend van biodiversiteitindices). Onderscheid maken tussen biomassa-productie en autonome trends. 22 Satellietdata voor het monitoren van (verschuivingen in) landgebruik en vegetatie. Door nationale overheid en onafhankelijke instantie voor hogere schaalniveaus en relevante regionale organisaties. Statistieken over landgebruik (veelal nationaal en eventueel op niveau van (deel)staat of provincie). Door nationale overheid en onafhankelijke instantie voor hogere schaalniveaus. Beoordeling dient plaats te vinden op verschillende schaalniveaus. Verschillende partijen (producent, regionale of nationale overheid en eventueel aanvullende onafhankelijke monitoring) zijn relevant. Beoordeling van de mate van concurrentie met alternatieve markten. Onderscheid maken tussen autonome ontwikkelingen en effecten door aanplant biomassa voor energiedoeleinden. Veranderingen kunnen zowel een meer eenzijdig als juist een veelzijdiger landgebruik tot gevolg hebben. In beide gevallen kan het landgebruik daarnaast ook intensiever worden door andere, efficiëntere productiemethoden. 23-04-2007 16:20:47 4. Rekenmethodologie broeikasgasbalans 4.1 Inleiding 4.2 Beschrijving methodologie Het toetsingskader voor duurzame biomassa op bedrijfsniveau vereist dat de broeikasgasbalans van de productieketen en toepassing van de biomassa positief is (zie Principe 1 en Criterium 1.1). Om eisen te kunnen stellen aan de broeikasgasbalans is het nodig om ondubbelzinnig de broeikasgasprestatie te kunnen berekenen. Daarom heeft de projectgroep, in nauwe samenwerking met een aantal belangrijke betrokken partijen, een methodologie ontwikkeld om de broeikasgasbalans te kunnen berekenen. Dit hoofdstuk geeft een algemene toelichting op deze methodologie. Een volledige beschrijving van de methodologie is te vinden in de publicatie “The greenhouse gas calculation methodology for biomassbased electricity, heat and fuels”, maart 20074. Bij de berekening van de broeikasgasbalans wordt een vergelijking gemaakt met een referentiesituatie waarin fossiele brandstoffen worden gebruikt. Om deze vergelijking met een fossiele referentie te kunnen maken, is het belangrijk om de hele keten van teelt tot en met eindgebruik mee te nemen. Dit betekent dat de emissiereductie van broeikasgassen pas berekend kan worden wanneer de toepassing van de biomassa bekend is. De broeikasgasemissies door de teelt en het transport van de biomassa kunnen wel afzonderlijk worden berekend, maar zeggen onvoldoende over de duurzaamheid van die biomassa. Broeikasgasemissies zijn sterk afhankelijk van de voorbewerkingen die de biomassa in de keten al heeft ondergaan. Het duurzaamheidcriterium broeikasgasbalans is daarmee, in tegenstelling tot de andere criteria, geen absolute maat voor de duurzaamheid van een specifieke biomassastroom. Omdat de broeikasgasprestatie over de gehele keten wordt gemeten, is deze daarmee afhankelijk van de brandstof die door biomassa wordt vervangen. In Figuur 4.1.1 wordt een schematisch overzicht gegeven van de rekenmethodologie. De methodologie geeft een duidelijke afbakening van het systeem en maakt een keuze in de belangrijkste rekenstappen. Het is belangrijk om op basis van deze methodologie een instrument te ontwikkelen om met behulp van standaardwaarden eenvoudig de broeikasgasbalans van biomassaproductie en -toepassing te berekenen. De ontwikkeling van dit instrument valt buiten de opdracht van de projectgroep, maar is begin 2007 in gang gezet door de verantwoordelijke ministeries van EZ en VROM. In overleg met marktpartijen worden voor de verschillende biomassastromen standaardwaarden voor alle processtappen vastgesteld. Hierbij vindt ook internationale afstemming plaats. In de eerste maanden van 2007 zullen deze defaultwaarden worden vastgesteld. Naar verwachting is rond de zomer van 2007 een werkbaar rekeninstrument beschikbaar. Vervolgens zal in een pilot het instrument worden getoetst. De definitieve versie is naar verwachting in oktober 2007 gereed. Hiervan zal een gebruiksvriendelijke versie worden gemaakt. 4 The greenhouse gas calculation methodology for biomass-based electricity, heat and fuels. Projectgroup Sustainable Biomass, the Netherlands. March, 2007 414066MEZbrochure.indd 23 23 Internationale afstemming De ontwikkeling van de methodiek voor de berekening van de broeikasgasbalans sluit aan bij de internationale methodologieën, maar met de voorwaarde dat de methodiek uitvoerbaar moet zijn en niet tot te grote kostenverhogingen moet leiden. Op basis van een vergelijking van internationale methodieken is een aantal discussiepunten geformuleerd voor overleg met een internationale voorhoede op het gebied van biomassa en duurzaamheid. Tijdens internationale bijeenkomsten met de buurlanden Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België, en met deelnemers van de IEA Bioenergy task 38 zijn de diverse rekenmethodologieën doorgesproken. Op basis van dit internationale overleg zijn de volgende afspraken gemaakt: a) Verandering in landgebruik is onderdeel van de rekenmethodiek als er sprake is van direct aantoonbare wijzigingen in landgebruik (bijvoorbeeld een gekapt bos om energiegewassen op te planten). Indirecte 23-04-2007 16:20:54 biomass production chain 24 energy inputs, farm machinery, etc. emissions fertilizer production N2O energy inputs machinery and transports emissions from fertilizer biomass production land-use change (carbon stocks and soil carbon) pre-treatment and transport of target crop residues (allocation) references usage conversion coproducts (allocation) pretreatment processes fossil energy crop production / land cover prior to biomass production for fuel/energy displacement of prior crop production energy inputs machinery and conversion efficiency functional unit for comparison displacement of fossil energy coproducts of fossil energy (allocation) displacement of prior use of residues Figuur 4.1.1: Vergelijking van de fossiele en de biomassaketens in de rekenmethodologie voor de broeikasgasbalans. wijzigingen in landgebruik worden niet meegenomen in de berekening. Deze indirecte wijzigingen in landgebruik zijn onderdeel van de toetsing op macroniveau. b) Als er sprake is van meer producten, moeten de vermeden broeikasgasemissies ook per product worden toegewezen. Die allocatie zal in principe geschieden op basis van de zogenoemde ‘systeemextensie’, waarbij bijproducten binnen het systeem vallen. De praktische toepasbaarheid hiervan zal na een jaar worden geëvalueerd. c) Referenties voor de productie en het gebruik voor residuen worden alleen voor elektriciteit in de rekenmethodiek meegenomen. Deze aanpak is zeer complex. Voor Clean Development Mechanism (CDM) en Joint Implementation (JI) is deze aanpak wel mogelijk, omdat het hier om concrete projecten gaat. d) De standaardwaardes worden conservatief vastgesteld. Dit moedigt de markt aan om tot procesverbeteringen te komen. Implementatie Bij de berekening van de emissiereductie van broeikasgassen wordt ook het nuttig gebruik van restwarmte gewaardeerd. Bij de waardering hiervan kan aangesloten worden bij de bestaande broeikasgasbalansindex voor warmtekrachtkoppeling. Om te voorkomen dat voor iedere (kleine) biomassastroom deze berekening uitgevoerd moet worden, kan voor een set standaardketens (grondstof-productcombinaties) op voorhand een standaardwaarde worden berekend en gepubliceerd. Als een eigenaar van biomassa meent dat hij beter presteert dan de standaardwaarde van een hele keten of van een onderdeel, dan kan hij dit aantonen 414066MEZbrochure.indd 24 met de vastgestelde methodiek. De procedure voor het aanvechten van generieke parameters moet uiteraard ook ondubbelzinnig zijn vastgelegd. Bij voorkeur worden de kengetallen en standaardwaarden jaarlijks vastgesteld. De standaardwaarde dient uit te gaan van de ‘onderkant’ van de onzekerheidsmarge per standaardketen, omdat anders de broeikasgasprestatie ten onrechte te hoog kan worden geschat. Dit zou bij subsidieregelingen kunnen leiden tot het toekennen van te veel subsidie. Er bestaat geen gevaar dat de standaardwaarden te laag worden vastgesteld, omdat de eigenaar van biomassa zelf kan aantonen dat hij beter presteert. Wel is het van belang hierbij te letten op de verhouding tussen de administratieve last van de rapportage en de eventuele kosten door te hoge standaardwaarden, namelijk de ten onrechte uitgekeerde subsidies. Bedrijven moeten ook in geval van het ‘slechts’ volgen van de standaardwaarden in ieder geval rapporteren over het product en de keten (systeemgrenzen), om te kunnen vaststellen binnen welke standaardketen het product valt. In de rekenmethode wordt de broeikasgasemissie over de biomassaketen vergeleken met een relevante fossiele referentieketen. De vergelijking vindt plaats op basis van gelijk eindgebruik, bijvoorbeeld: Ethanol vergelijken met benzine; Biodiesel vergelijken met diesel; Hout voor elektriciteitsproductie, met een referentie die aansluit bij het protocol ’Monitoring Duurzame Energie’’ dat wordt gebruikt voor de vaststelling van de Nederlandse doelstelling. • • • 23-04-2007 16:21:00 25 5. Certificering 5.1 Inleiding 5.2 Drie systemen voor certificeren Het toetsingskader moet controleerbaar en handhaafbaar zijn om het te kunnen implementeren in het beleidsinstrumentarium. Dat kan alleen als biomassastromen ook worden gecertificeerd. Bedrijven kunnen dan aantonen met behulp van certificering dat zij voldoen aan het toetsingskader. Dit hoofdstuk gaat in op verschillende systemen voor certificering. De voor- en nadelen van de verschillende systemen worden besproken, met het oog op implementatie en controleerbaarheid. Daarna wordt een voorlopige vergelijking gepresenteerd van het toetsingskader met andere vergelijkbare systemen. De laatste paragraaf gaat kort in op de voorwaarden voor het invoeren van een nieuw certificeringsysteem. Momenteel zijn drie verschillende systemen het meest gangbaar: het volg- en traceersysteem, het massa balans systeem en verhandelbare certificaten. Het volg- en traceersysteem (track and trace) In figuur 5.1.1. staat een schematisch overzicht van het volg- en traceersysteem. De karakteristieken van dit certificeringsysteem zijn: - De biomassa is volledig herleidbaar naar de bron. - De gecertificeerde biomassa is gedurende het gehele productieproces volledig gescheiden van nietgecertificeerde biomassa. - Alle bedrijven in de ‘duurzame biomassaketen’ zijn gecertificeerd. Het volg- en traceersysteem wordt bijvoorbeeld toegepast bij Fairtrade producten en biologische producten. In het algemeen betreft dit niche markten. Bron Verwerking Transport & Opslag Importeur Eindgebruiker Transactiecertificaten Figuur 5.1.1 Het volg en traceersysteem (track and trace) 414066MEZbrochure.indd 25 23-04-2007 16:21:08 26 Het massa balans systeem (mass balance) Verhandelbare certificaten (book and claim) In figuur 5.1.2 staat een schematisch overzicht van het massa balans systeem. Dit systeem heeft de volgende karakteristieken: - De biomassa is gedeeltelijk herleidbaar naar de bron; - Gedurende het productieproces mag de gecertificeerde biomassa worden vermengd met niet-gecertificeerde biomassa; - Alle bedrijven in de ‘duurzame biomassa keten’ zijn gecertificeerd. In figuur 5.1.3 staat een schematisch overzicht van verhandelbare certificaten. De karakteristieken van dit certificeringsysteem zijn: - De biomassa is niet herleidbaar naar de bron (zie onderstaand figuur); - De eindgebruiker overlegt certificaten die garant staan voor het produceren van een bepaalde hoeveelheid duurzame biomassa; - Alleen de landbouwer/bosbouwer (primaire producent) is gecertificeerd. Het massa balans systeem wordt bijvoorbeeld toegepast bij FSC in de papierindustrie. Verhandelbare certificaten worden bijvoorbeeld toegepast bij Groene Stroom in Nederland. Bron Bron Bron Verwerking Transport & Opslag Percentage duurzaam Importeur Eindgebruiker Chain of Custody documents Product certificaat Figuur 5.1.2: Het massa balans systeem (mass balance) Bron Bron Bron Verwerking Transport & Opslag Importeur Eindgebruiker Certificatenhandel Figuur 5.1.3: Schematisch overzicht verhandelbare certificaten 414066MEZbrochure.indd 26 23-04-2007 16:21:15 5.3 Implementatie Is het mogelijk om een van de genoemde systemen volledig te implementeren? Hieronder volgt een overzicht van de specifieke kenmerken en de toepasbaarheid van de verschillende systemen. - verkocht kan worden. Aangezien een gecertificeerde partij niet fysiek gescheiden hoeft te worden bewerkt en getransporteerd, blijven de extra kosten beperkt tot een aantal extra administratieve handelingen en de certificering zelf. 27 Het volg en traceersysteem Dit systeem is zeer goed toepasbaar voor biomassa afkomstig uit korte ketens en bij kleine volumes. Bij grote volumes, afkomstig uit lange en complexe ketens, is de verwachting dat de implementatie van een volledig traceerbaar certificeringsysteem vele moeilijkheden met zich zal gaan meebrengen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn: - De verplichting om gecertificeerde producten fysiek gescheiden te houden van niet- gecertificeerde producten brengt operationele kosten met zich mee voor alle bedrijven die fysiek het product be- of verwerken en transporteren. - Handelaren in grondstoffen zullen in hun huidige handelspraktijk beperkt worden met wie ze al dan niet zaken kunnen doen, aangezien een gecertificeerde partij biomassa nooit een gecertificeerde keten kan verlaten, wil het de status ‘duurzaam’ behouden. - De bereidheid van de betrokken primaire producenten om hun bedrijfsvoering aan te passen zal geringer zijn, naarmate de keten langer is. Het massa balans systeem Dit systeem is zeer goed toepasbaar voor biomassa afkomstig uit korte ketens en voor zowel kleine als grote volumes. Maar de implementatie van een gedeeltelijk traceerbaar certificeringsysteem zal bij biomassa afkomstig uit lange en complexe ketens moeilijkheden met zich meebrengen: - Een handelshuis zal, meer dan in de huidige dagelijkse praktijk, beperkt zijn in het verhandelen van een scheepslading, omdat als een gecertificeerde partij biomassa eenmaal het traceringsysteem heeft verlaten, deze partij nooit meer als gecertificeerde biomassa Verhandelbare certificaten Dit systeem is toepasbaar voor zowel kleine als grote hoeveelheden biomassa, afkomstig uit kleine overzichtelijke ketens en ook de lange en zeer complexe ketens. Als belangrijkste redenen kunnen worden genoemd: - De betrokken partijen blijven beperkt tot de eindgebruikers en primaire producenten. Handelshuizen zijn in geen enkel opzicht direct betrokken bij de certificering. - De bereidheid van primaire producenten om te voldoen aan de wensen en eisen van de eindgebruiker zal groot zijn, aangezien hier tegenover een financiële vergoeding staat. In de andere systemen, waar vele schakels tussenzitten, is het maar zeer de vraag of de betaalde meerprijs voor een gecertificeerde partij biomassa ook daadwerkelijk terecht komt bij de primaire producent. 5.4 Controleerbaarheid Ieder certificeringsysteem heeft verschillende momenten waarop door een onafhankelijk certificeringsbureau een bedrijf (of een product) wordt beoordeeld. Met het aantal controles neemt de kans op misbruik af. Daarnaast brengt ieder certificeringsysteem een specifiek risico met zich mee ten aanzien van de controle op de daadwerkelijke levering van de gecertificeerde biomassa. Dit risico kan niet, of alleen met zeer veel moeite, worden ondervangen (bijvoorbeeld door het instellen van één internationaal register voor alle afgegeven certificaten). In onderstaande tabel wordt de controleerbaarheid voor de verschillende certificeringsystemen toegelicht. Certificeringsysteem Controle Risico t.a.v. controle op daadwerkelijke levering Volg en traceer Veel controle momenten (kans op misbruik is relatief klein) te weten: • Verificatie of toeleverancier is gecertificeerd door iedere afnemer in de keten; • Periodieke (fysieke en administratieve) verificatie van de producent door een onafhankelijke partij; • Verificatie van iedere transactie tussen twee partijen in de keten door een onafhankelijke partij. Landbouwer/bosbouwer levert meer gecertificeerd product dan hij daadwerkelijk heeft kunnen produceren. Massa balans Idem als bij Volg en traceer. Idem als bij Volg en traceer. Verhandelbare certificaten (Book and Claim) Gering aantal controle momenten (kans op misbruik is relatief groot), te weten: • Periodieke (fysieke en administratieve) verificatie van de producent door een onafhankelijke partij; • Essentieel is het opzetten van een goed registratie- en redemptionsysteem is. Bij conversiestappen na productie, dient ook certificering plaats te vinden. Dubbele afgifte van certificaten door producenten en dubbele claims bij gebruik van certificaten. Tabel 5.3.1: Controleerbaarheid van verschillende certificeringsystemen 414066MEZbrochure.indd 27 23-04-2007 16:21:15 28 5.5 Keuze van certificering 5.6 Equivalentieverklaring van het toetsingskader met andere certificeringsystemen De keuze voor een van de drie beschreven systemen is sterk afhankelijk van het doel van certificering, waarbij een aantal strategische dilemma’s een rol speelt. Hieronder staat per doel welk type certificeringsysteem het beste daaraan tegemoet komt. Bij het opstellen van het hier ontwikkelde toetsingskader is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij diverse, reeds bestaande of in ontwikkeling zijnde internationale certificeringsystemen. Het gevolg hiervan is dat het hier ontwikkelde toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa overeenkomsten vertoont met sommige andere standaarden. Voor productiebedrijven brengt dit een complicatie met zich mee. Als een bedrijf zich al heeft laten certificeren voor een andere standaard (bijvoorbeeld een standaard specifiek gericht op zijn type teelt), zou die procedure opnieuw moeten worden doorlopen voor certificering voor het toetsingskader. Dat zou dubbele kosten voor het betreffende bedrijf betekenen. Zeker als de overlap tussen het toetsingskader en een vergelijkbare standaard zeer groot is, rijst de vraag of een nieuwe certificering wel nodig is. Doel a: Gebruik van duurzame biomassa Om niet duurzaam geproduceerde biomassa daadwerkelijk te weren, is de beste keuze het volg- en traceersysteem. Dit systeem maakt het mogelijk om te oordelen over de gebruikte hoeveelheid biomassa. Dat kan ook met het massa balans systeem. Maar hierbij is alleen het percentage duurzaam geproduceerde biomassa verzekerd, aangezien duurzaam gecertificeerde biomassa gemengd is met nietduurzame biomassa. Doel b: Productie van duurzame biomassa Om de productie van biomassa duurzamer te maken, kan worden volstaan met het systeem van verhandelbare certificaten. Het voordeel van dit systeem is dat de producent van duurzame producten direct wordt beloond voor zijn inspanningen. Als kanttekening hierbij geldt wel dat een internationaal systeem voor de registratie en inname (‘redemption’) van afgegeven certificaten voorwaarde is om dubbele verkoop van certificaten te voorkomen. Om na te gaan in hoeverre een dergelijke overlap nu al optreedt, is een vergelijking gemaakt5. De meest gebruikte standaarden die raakvlakken vertonen met het hier ontwikkelde toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa zijn vergeleken met dit toetsingskader. Het betreft hier de volgende standaarden: SAN/RA: Sustainable Agriculture Network / Rainforest Alliance; RSPO: Roundtable on Sustainable Palm Oil (in ontwikkeling, criteria zijn gedefinieerd); RTRS: Round Table on Responsible Soy (in ontwikkeling, criteria zijn gedefinieerd); EurepGAP: Integrated Farm Assurance for Combinable Crops; FSC: Forest Stewardship Council; IFOAM: International Federation of Organic Agriculture Movements; SA 8000: Social Accountability International. • • • • • • • Het te kiezen certificeringsysteem is afhankelijk van de route die gevolgd wordt bij verdere implementatie van bio-energie. Bij commodities, grote bulkhoeveelheden, verdient wellicht het zogenaamde book and claim systeem van verhandelbare certificaten de voorkeur: - Snel en gemakkelijk in te voeren (het Nederlandse systeem voor Groene Stroom werd binnen een jaar ingevoerd); - Primaire producenten (landbouwers/bosbouwers) hebben direct voordeel van hun deelname aan het programma; - Handelshuizen worden niet belemmerd in hun dagelijkse activiteiten; - Eindgebruikers en bedrijfsverenigingen hebben nog altijd de mogelijkheid om aanvullend een mass balance of track en trace systeem in te voeren. Bijlage G geeft een overzicht van de resultaten van deze benchmark. Hier volgen de belangrijkste conclusies. Uit de vergelijking volgt dat dat sommige standaarden (bijvoorbeeld SAN/RA, RSPO. RTRS Basel en FSC) meer overlap vertonen met het toetsingskader dan andere. De meeste overeenkomsten tussen de criteria van het toetsingskader met vergelijkbare standaarden bestaan op het gebied van: Biodiversiteit; Milieu; Welzijn (behalve integriteit). Bij kleinere nichemarkten, zoals Fair Trade stromen, is track and trace aan te bevelen vanwege de herleidbaarheid van de biomassa. • • • Bij het opzetten van een certificeringsysteem kan gebruik gemaakt worden van de ervaring die elders is opgedaan, zoals het Forest Stewardship Council (FSC) of het Marine Stewardship Council (MSC). 5 Uitgevoerd door B. Dehue, Ecofys (december 2006). Tabel 5.4.1: Samenvatting van voor- en nadelen van de drie certificeringsystemen Herleidbaar heid biomassa Track and trace Mass Balance Book and Claim 414066MEZbrochure.indd 28 Implementatie Controleerbaarheid + - + +/- +/- + - + +/- 23-04-2007 16:21:15 Op de volgende principes van de werkgroep bestaat geen of weinig overeenkomst met de vergeleken standaarden: Broeikasgasemissies; Concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening, medicijnen en bouwmaterialen; Welvaart. • • • Wie dient nu de knoop door te hakken of certificering van bedrijfsactiviteiten door een vergelijkbaar systeem equivalent verklaard kan worden met het hier ontwikkelde toetsingskader? Of over welke onderdelen aanvullend nog gerapporteerd dient te worden? Dat is geen taak van de certificerende instantie, want die heeft andere belangen. Ook het bedrijf zelf kan hierover niet beslissen. Daarom stelt de projectgroep voor om deze taak neer te leggen bij de in te stellen commissie of projectgroep die het proces van invoering van het toetsingskader coördineert (zie paragraaf 6.2). Een van de taken van deze commissie is om te beoordelen of de equivalentieverklaring van het toetsingskader met een vergelijkbaar systeem valide is. Dit betekent bijvoorbeeld dat een RSPO-certificaat equivalent wordt verklaard aan het toetsingskader: dit certificaat wordt geaccepteerd en hiermee wordt voldaan aan (een deel) van het hier ontwikkelde toetsingskader. Het criterium ‘broeikasgasbalans’ is in geen van de andere systemen opgenomen. Hiervoor zal in ieder geval aanvullende informatie moeten worden gegeven. Deze benadering komt overeen met de aanpak voor biotransportbrandstoffen in het Verenigd Koninkrijk. In Nederland is er al ervaring met deze benadering in de Beoordelingsrichtlijn Hout. Zo lang er verschillende standaarden worden ontwikkeld zal de overheid dergelijk equivalentieonderzoek moeten faciliteren. Samenwerking met onder andere het Verenigd Koninkrijk ligt hierbij voor de hand. 5.7 Uitvoering verificatie en certificering 29 Verificatie en certificering Of biomassastromen voldoen aan de gestelde duurzaamheidscriteria wordt gecontroleerd door onafhankelijke auditors, die aan de hand van de criteria een checklist samenstellen. De duurzaamheid van de biomassa is pas geverifieerd met een verklaring van deze onafhankelijke auditor. Bij een bestaand certificeringsysteem kan de auditor geaccrediteerd worden door de certificerende instelling. Dat wil zeggen dat de auditor toetst op voorgeschreven criteria en dat hij voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. In dit geval kan een formeel certificaat worden afgegeven. Invoering certificering Verschillende internationale organisaties hebben richtlijnen opgesteld voor de invoering van een certificeringsysteem, zoals de WTO (World Trade Organisation), de ISO (International Organization for Standardization) en de ISEAL (International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance). Deze organisaties hebben in een Code of good practice een aantal voorwaarden gesteld aan de invoering van een certificeringssysteem. In deze code staan procedures voor de certificering. Ook zijn voorwaarden opgenomen voor de internationale afstemming met soortgelijke certificaten en de participatie van betrokken partijen. Samengevat zijn de volgende voorwaarden van belang: - Publicatie van het programma om een certificeringsysteem op te zetten (met doel en procedures); - Mogelijkheden voor betrokken partijen om te reageren. Hierbij geldt ten minste één periode van 60 dagen; - Duplicatie met andere (bestaande) certificaten moet worden vermeden; - Consultaties met betrokken partijen, ook in de productielanden. Het equivalent verklaren van vergelijkbare certificeringsystemen heeft twee belangrijke voordelen: 1. Er zijn standaarden die al een groot draagvlak hebben bij diverse belangengroeperingen. 2. De certificeringskosten en de administratieve druk zijn voor de betrokken bedrijven aanzienlijk lager. 414066MEZbrochure.indd 29 23-04-2007 16:21:16 30 414066MEZbrochure.indd 30 23-04-2007 16:21:16 6. Conclusies en aanbevelingen 6.1 Conclusies Toetsingskader op bedrijfsniveau Naar verwachting zal in de komende twintig jaar het gebruik van biomassa voor duurzame energieproductie enorm toenemen. Dat schept kansen voor allerlei partijen. Maar grootschalige biomassaproductie kan ook negatieve effecten hebben op natuur en milieu, of op de sociale omstandigheden van de lokale bevolking. Voor de duurzame productie van biomassa is het noodzakelijk om een toetsingskader te ontwikkelen. Mits duurzaam geproduceerd, biedt het gebruik van biomassa ook kansen voor de producerende landen. Dit betreft onder andere bodemherstel, rurale ontwikkeling en hogere efficiëntie in de landbouw. Het toetsingskader op bedrijfsniveau bestaat uit de broeikasgasbalans van de biomassaketen en de duurzaamheidsindicatoren voor verschillende thema’s. Zes thema’s bepalen de duurzaamheid van biomassa. De eerste drie thema’s zijn specifieke, voor biomassa relevante thema’s. De laatste drie hebben betrekking op de ‘Triple P’ benadering (People, Planet, Profit), die als uitgangspunt geldt voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in het algemeen. Het gaat om de volgende thema’s: broeikasgasemissies, concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa, biodiversiteit, milieu, welvaart en welzijn. In dit rapport heeft de projectgroep ’Duurzame productie van biomassa’ een toetsingskader geformuleerd voor duurzame biomassa. Het ontwikkelde toetsingskader volgt een indeling in principes, criteria en indicatoren. Box 6.1.1 geeft de negen principes die zijn ontleend aan de verschillende thema’s. De indicatoren zijn de kwalitatieve of kwantitatieve minimumeisen waaraan de biomassa ten minste moet voldoen. Gebleken is dat een aantal criteria voorlopig nog niet kan worden uitgewerkt in toetsbare indicatoren. In deze gevallen is ervoor gekozen om een rapportage te vragen. Hiervoor zijn protocollen geformuleerd. Toepassing en uitvoerbaarheid Het toetsingskader maakt geen verschil tussen biomassa van Nederlandse, EU of niet-EU oorsprong. Dit toetsingskader geldt voor de productie en bewerking van biomassa in energie, brandstoffen en chemie. De nadruk ligt op transportbrandstoffen en elektriciteitsproductie. Bij het opstellen van het toetsingskader is zoveel mogelijk aangesloten bij internationale initiatieven, conventies en keurmerken. Daarbij is rekening gehouden dat het toetsingskader praktisch bruikbaar en controleerbaar moet zijn. Sommige effecten van biomassaproductie zijn moeilijk vast te stellen op individueel bedrijfsniveau en worden pas zichtbaar op regionaal, nationaal en soms zelfs op supranationaal niveau. Dit betreft vooral indirecte verschuivingen in landgebruik. Om duurzame biomassaproductie te garanderen is dus rapportage nodig op twee niveaus: bedrijfsniveau en macroniveau. 414066MEZbrochure.indd 31 31 Het is belangrijk om de minimumeisen periodiek te evalueren en zo nodig aan te scherpen. Dat zal de duurzaamheid van biomassa in de toekomst vergroten. De projectgroep adviseert om de minimumeisen in 2010 te evalueren, zodat in 2011 eventuele aanpassingen kunnen worden aangenomen. Ook is het nodig in de komende jaren verder te werken aan het formuleren van toetsbare indicatoren waar deze nog ontbreken. Hiervoor dienen de rapportages als basis. Deze indicatoren kunnen in 2011 worden opgenomen in het toetsingskader. 23-04-2007 16:21:20 32 Box 6.1.1: Toetsingskader op bedrijfsniveau Principe 1 De broeikasgasbalans van de productieketen en toepassing van de biomassa is positief. Principe 2 Biomassaproductie gaat niet ten koste van belangrijke koolstofreservoirs in de vegetatie en in de bodem. Principe 3 Biomassaproductie voor energie mag de voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen (energievoorziening, medicijnen, bouwmaterialen) niet in gevaar brengen. Principe 4 Biomassaproductie gaat niet ten koste van beschermde of kwetsbare biodiversiteit en versterkt waar mogelijk de biodiversiteit. Principe 5 Bij de productie en verwerking van biomassa blijven de bodem en de bodemkwaliteit behouden of worden ze verbeterd. Principe 6 Bij de productie en verwerking van biomassa worden grond- en oppervlaktewater niet uitgeput en wordt de waterkwaliteit gehandhaafd of verbeterd. Principe 7 Bij de productie en verwerking van biomassa wordt de luchtkwaliteit gehandhaafd of verbeterd. Principe 8 Productie van biomassa draagt bij aan de lokale welvaart. Principe 9 Productie van biomassa draagt bij aan het welzijn van de werknemers en de lokale bevolking. Voor het berekenen van de broeikasgasbalans is een rekenmethodiek opgesteld die internationaal is afgestemd. In deze methodiek worden broeikasgasemissies die samenhangen met indirecte verschuivingen in landgebruik niet meegenomen. De rekenmethodiek wordt in de komende periode verder uitgewerkt in een operationeel rekeninstrument. De broeikasgasbalans is, in tegenstelling tot de duurzaamheidscriteria, geen absolute maat voor de duurzaamheid van een specifieke biomassastroom. De broeikasgasprestatie wordt over de gehele keten gemeten en vergeleken met conventionele fossiele brandstoffen. Hiermee is de broeikasgasbalans afhankelijk van de nationale referentie. Bij het verzamelen van gegevens voor elk principe is een dialoog met betrokken partijen in de producerende landen vereist. Dit eindrapport presenteert ook een wegwijzer hoe deze dialoog kan plaatsvinden. Toetsingskader op macroniveau Vooral effecten die veroorzaakt worden door indirecte veranderingen in landgebruik zijn pas zichtbaar op regionaal of nationaal niveau. Indirecte effecten van landgebruik spelen in het bijzonder bij de thema’s broeikasgasemissies, biodiversiteit en concurrentie met voedsel en lokale toepassingen van biomassa. Deze indirecte effecten worden niet meegenomen in het toetsingskader op bedrijfsniveau. Maar voor het vaststellen van de duurzaamheid van biomassa is het wel cruciaal om deze macro-effecten mee te nemen. Daarom is een monitoringsysteem op macroniveau noodzakelijk, op basis waarvan gestreefd kan worden naar een verantwoorde planning van landgebruik. De primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en uitvoering van een dergelijk monitoringsysteem ten aanzien van veranderingen in landgebruik ligt bij de Nederlandse overheid. Maar zonder de samenwerking met (regionale) overheden van de producerende landen, de biomassaproducenten en NGO’s op lokaal en nationaal niveau is het niet mogelijk om de benodigde gegevens te verzamelen en draagvlak te verkrijgen voor te nemen 414066MEZbrochure.indd 32 maatregelen. Een tripartiete overleg tussen overheid, lokale partijen en NGO’s is in staat om de monitoringsgegevens op juiste wijze te wegen en beoordelen. Bij mogelijk negatieve effecten op macroniveau is het de taak van de Nederlandse overheid om, zo mogelijk in EU verband, in overleg te treden met de overheid in het productieland en samen te streven naar een verantwoorde planning van landgebruik. Als de plaatselijke overheid niet bereid is hierop in te gaan, staat de Nederlandse overheid voor een politieke afweging om het gebruik van biomassa uit deze regio’s te ontmoedigen, al of niet in EU-verband. Toetsingskader voor reststromen Het toetsingskader maakt op bedrijfsniveau geen onderscheid tussen reststromen en teelt. Een uitzondering geldt voor de categorie reststromen, die een verwaarloosbare economische waarde (< 10%) vertegenwoordigen van het hoofdproduct (bijvoorbeeld landbouw- of bosbouwproducten) en geen andere nuttige toepassingen kennen. Voor deze categorie reststromen geldt slechts een beperkt aantal principes, namelijk een positieve broeikasgasbalans en geen nadelige effecten op de bodemkwaliteit. Kleine producenten De projectgroep onderkent dat het geformuleerde toetsingskader voor duurzame productie van biomassa mogelijk kleine producenten uitsluit. Daarom is het noodzakelijk om hieraan specifiek aandacht te besteden. Dit kan door de duurzaamheidseisen eventueel te vereenvoudigen, of door groepscertificering mogelijk te maken. Certificering Drie certificeringssystemen zijn momenteel gangbaar: het volg en traceer (track and trace) systeem, het massa balans (mass balance) systeem en verhandelbare certificaten (book and claim) systeem. Het te kiezen certificeringsysteem is afhankelijk van de route die gevolgd wordt bij verdere implementatie van bio-energie. Bij commodities, (grote bulkhoeveelheden) verdient het zogenoemde book and claim certificeringsysteem de voorkeur: Snel en gemakkelijk in te voeren (het systeem voor Nederlandse Groene Stroom werd binnen een jaar • 23-04-2007 16:21:28 ingevoerd); Primaire producenten (landbouwers/bosbouwers) hebben direct voordeel van hun deelname aan het programma; Handelshuizen worden niet belemmerd in hun dagelijkse activiteiten; Eindgebruikers/bedrijfsverenigingen hebben altijd nog de mogelijkheid om aanvullend een mass balance dan wel track en trace systeem in te voeren. Bij kleinere nichemarkten, zoals bijvoorbeeld Fair Trade stromen, is track and trace aan te bevelen vanwege de herleidbaarheid van de biomassa. Bij het opzetten van een certificeringsysteem kan gebruik gemaakt worden van ervaringen elders, zoals met het Forest Stewardship Council (FSC) of het Marine Stewardship Council (MSC). • • • Het toetsingskader vertoont met sommige bestaande systemen zo’n overlap dat ze mogelijk equivalent verklaard kunnen worden. Het criterium ‘broeikasgasbalans’ is niet opgenomen in andere certificeringsystemen. Hiervoor is in ieder geval aanvullende informatie nodig. Draagvlak Bij het opstellen van het toetsingskader voor duurzame biomassa is gebruik gemaakt van een breed consultatieproces. De projectgroep is zorgvuldig samengesteld om de belangrijkste betrokken partijen te vertegenwoordigen: bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en overheden. Er is gebruik gemaakt van een zestal werkgroepen waarin een groot aantal betrokken partijen participeerde. Verder is een enquête gehouden en is een aantal consultatiebijeenkomsten georganiseerd. Bij het formuleren van het toetsingskader is zo veel mogelijk rekening gehouden met de (verschillende) visies die tijdens deze stakeholdersbijeenkomsten naar voren zijn gebracht. Partijen in producerende landen zijn vanwege tijdsgebrek niet in dit proces betrokken. draagvlak voor bio-energie. De projectgroep realiseert zich dat de implementatie in beleidsinstrumenten de nodige doorlooptijd zal vergen, en dat hierbij de wet- en regelgeving binnen Nederland en de EU, en ook handelsverplichtingen op EU en mondiaal niveau (WTO), een belangrijke factor zijn. Ook zal het enige tijd kosten om dit beleid handhaafbaar en controleerbaar te maken (denk aan bijvoorbeeld certificering). 2. In verband met investeringen en handelscontracten is het belangrijk dat marktpartijen zo spoedig mogelijk inzicht hebben in de tijdstrajecten die verbonden zijn aan de implementatie van het toetsingskader in het beleid. Bestaande subsidiecontracten mogen niet worden opengebroken. 3. De Nederlandse overheid dient zo spoedig mogelijk vorm te geven aan het toetsingskader op macroniveau. Een monitoringsprogramma moet worden opgezet om de effecten op macroniveau te kunnen volgen. Dit betreft vooral veranderingen in landgebruik. Indirecte verschuivingen van landgebruik hebben mogelijk effecten op de biodiversiteit, de broeikasgasbalans en concurrentie met voedsel. In het toetsingskader op bedrijfsniveau is het niet mogelijk dit aspect mee te nemen. De Nederlandse overheid doet er goed aan bij het opzetten van dit monitoringsprogramma nauw samen te werken met overheden van de producerende landen, biomassaproducenten en NGO’s. Indien dit monitoringsprogramma negatieve effecten aantoont, wordt de Nederlandse overheid opgeroepen hieraan consequenties te verbinden en acties te ondernemen om ook op macroniveau duurzame productie van biomassa na te streven. De mogelijkheden om op macroniveau te kunnen sturen moeten worden onderzocht. Internationale aansluiting Gedurende de ontwikkeling van het toetsingskader is nauw samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk. Het resultaat is dat de ontwikkelde toetsingskaders in Nederland en het Verenigd Koninkrijk grotendeels overeenkomen. 6 6.2 Aanbevelingen Op grond van bovenstaande conclusies komt de projectgroep tot de volgende aanbevelingen: • Implementatie in beleid • 1. Het gebruik van duurzame biomassa is essentieel voor de productie van duurzame energie in Nederland. De projectgroep beveelt aan het ontwikkelde toetsingskader op bedrijfsniveau zo spoedig mogelijk op te nemen in relevante beleidsinstrumenten, bijvoorbeeld in de elektriciteitsproductie en bij de verplichting voor biobrandstoffen. De toepassing van het toetsingskader draagt bij aan transparantie over de productie en bewerking van biomassa, en kan hierdoor de duurzaamheid van biomassa waarborgen. Hierdoor kan het zorgen voor een breder maatschappelijk 6 Sustainability reporting within the RTFO: Framework report. Ecofys, 2007. Commissioned by the UK Government. 414066MEZbrochure.indd 33 • • 33 In overleg met betrokken partijen kwamen de macroeffecten van grootschalige productie van biomassa op biodiversiteit en voedselproductie als een belangrijk zorgpunt naar voren. De projectgroep heeft zich niet bezig gehouden met het beleidsinstrumentarium dat het meest geschikt is om de duurzaamheid van biomassa te garanderen. Verschillende partijen hebben wel richtingen aangegeven om deze problematiek te voorkomen. Zonder dat de projectgroep deze richtingen verder heeft doordacht, zijn genoemd.: Samenwerking tussen Nederland en enkele producerende landen via partnerships of convenanten om een zorgvuldige biomassaproductie te waarborgen; Op korte termijn alleen biomassa uit Europa inzetten, om tijd te winnen voor een structurele oplossing op langere termijn voor de duurzame productie van biomassa in het Zuiden. Op deze wijze zetten hoge volumedoelstellingen in Nederland en de EU de duurzame productie van biomassa in het Zuiden niet onnodig onder druk; Positieve stimulering van cascadering, waardoor wordt gestreefd naar de inzet van alleen laagwaardige componenten van biomassa voor energie; Positieve stimulering van biomassaproductie op braakliggende gronden (gronden die niet geschikt zijn voor voedselproductie en zonder hoge biodiversiteitswaarde). 23-04-2007 16:21:29 34 Certificering 4. Het is belangrijk dat de Nederlandse overheid de ontwikkeling van een certificeringsysteem ondersteunt en zo nodig stimuleert. Bij deze vormgeving van dit systeem is het nodig rekening te houden met internationale ontwikkelingen. Een internationaal geharmoniseerd systeem heeft de voorkeur. 5. Het toetsingskader vertoont overlap met andere certificeringsystemen. Om duplicering van certificering te voorkomen, is een zorgvuldig beoordelingsproces nodig om systemen mogelijk equivalent te verklaren. Het is wenselijk dat de overheid beleid ontwikkelt om dergelijk equivalentieonderzoek te faciliteren. Ontwikkeling van het toetsingskader 6. De projectgroep beveelt aan om de afstemming van het in Nederland ontwikkelde toetsingskader met die van andere Europese landen voort te zetten in de richting van een uniform toetsingskader op EU-niveau. Biomassastromen zijn immers een internationale markt. De toepassing van duurzaamheidscriteria moet onder de aandacht worden gebracht van de Europese Commissie, zodat ook de EU duurzaamheidscriteria opneemt in haar beleid. De Nederlandse aanpak kan hierbij als voorbeeld dienen. 7. Het toetsingskader is tot stand gekomen via een breed consultatieproces. Gezien het tijdsbestek heeft een dialoog met stakeholders (zowel overheid als maatschappelijke organisaties) in de producerende landen nog niet plaatsgevonden. Maar de effecten van biomassaproductie in deze landen (zowel risico’s als kansen) maakt deze dialoog wel noodzakelijk. De kleine producenten verdienen hierbij specifieke aandacht. De dialoog met stakeholders in producerende landen zou zo spoedig mogelijk moeten starten. 8. Het hier ontwikkelde toetsingskader dient in de praktijk te worden getest en verder te worden verfijnd. De projectgroep acht hiervoor de volgende planning realistisch: In de periode maart 2007 – juli 2007 moet het toetsingskader door ten minste acht bedrijven met verschillende grondstofstromen worden getest op bruikbaarheid in de praktijk. In de periode september 2007 tot september 2010 dienen ten minste vijf langlopende pilotstudies te worden uitgevoerd. Doel hiervan is om tot een verfijning te komen van het ontwikkelde toetsingskader, de rapportages (waar mogelijk) te kunnen omzetten in indicatoren en tevens op EU-niveau afstemming over de inhoud van het toetsingskader te realiseren. Een coherent onderzoeksprogramma verdient aanbeveling. Eind 2010 dient tevens een evaluatie van het toetsingskader plaats te vinden, op basis waarvan verbeteringen in de systematiek in 2011 effectief kunnen worden doorgevoerd. 9. Om te zorgen voor continuering van bovenstaande activiteiten is het wenselijk om een tripartiet samengestelde projectgroep (overheid, bedrijfsleven en NGO’s) in te stellen als vervolg op projectgroep “Duurzame productie van biomassa”. Het is belangrijk dat in deze projectgroep de verschillende • • • 414066MEZbrochure.indd 34 departementen samenwerken. Deze projectgroep heeft als taak om: Het testen van het toetsingskader te begeleiden; De langetermijnpilots uit te zetten en nauwkeurig te volgen; Het onderbouwende onderzoek in gang te zetten en op resultaat te volgen; Aanbevelingen te doen aan de overheid over internationale afstemming, de vertaling van het toetsingskader in beleid, en (indien nodig) het stimuleren van een certificeringsysteem. • • • • Broeikasgasbalans 10. Voor de berekening van de broeikasgasbalans is een methodologie ontwikkeld. Bij de vertaling van het toetsingskader in beleidsinstrumenten beveelt de projectgroep het gebruik van deze methodologie aan. Op basis van de rekenmethodiek wordt nu een instrument wordt ontwikkeld, die het met behulp van standaardwaarden eenvoudig maakt om biomassastromen en technologieën te berekenen. De projectgroep vindt het noodzakelijk dat dit instrument in september 2007 gereed is voor toepassing in de praktijk. 11. De minimumeisen aan de broeikasgasbalans van biomassastromen dienen in stappen verhoogd te worden, zodat een versnelde ontwikkeling van de technologie gestimuleerd wordt. Hiermee kan de toepassing van biotransportbrandstoffen met een hogere emissiereductie van broeikasgassen (de tweedegeneratiebiobrandstoffen) op een termijn van acht tot tien jaar de standaard worden. De projectgroep vindt het prestatieniveau van de huidige biotransportbrandstoffen op termijn niet toelaatbaar. De overheid kan hiervoor haar beleid verder aanscherpen met behulp van maatregelen die betere prestaties stimuleren. Hierbij zou naar de gemiddelde prestatie van de ingezette biomassastromen kunnen worden gekeken, zodat een mix aan biomassastromen worden ingezet. 12. De projectgroep vindt het realistisch om nu uit te gaan van 30% emissiereductie voor biotransportbrandstoffen, en van 50-70% voor elektriciteitsproductie7. Deze cijfers dienen in september 2007 te worden geëvalueerd met behulp van het rekeninstrument (zie ook aanbeveling 10). De projectgroep vindt dat er naar moet worden gestreefd om over tien jaar ten minste 80 tot 90% emissiereductie te realiseren ten opzichte van de huidige fossiele referenties. Dit betekent dat in 2010 moet worden beoordeeld in welke mate de minimumeis moet worden aangescherpt in 2011 om het doel van 80 tot 90% over tien jaar te bereiken. Dit doel kan worden bereikt bij toepassing van innovatieve biobrandstoffen en een veel efficiëntere energieteelt. 7 Een rekenmodel voor de broeikasgasbalans wordt momenteel ontwikkeld. Hiermee zal de haalbaarheid van de genoemde minimumeisen worden geëvalueerd. De percentages worden eventueel naar boven bijgesteld en ook zal een percentage voor elektriciteitsproductie worden vastgesteld. 23-04-2007 16:21:29 Bijlage A Projectopdracht en aanpak A.1 Doelstelling De doelstelling van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” is: Het opstellen van toetsbare criteria voor duurzaam geproduceerde biomassa; Het aanbieden van een set toetsbare criteria aan de rijksoverheid, die in regelgeving rond elektriciteitsproductie en biotransportbrandstoffen kan worden toegepast; Het starten van een denkproces om op termijn tot gewenste certificering te komen. Een certificaat ontwikkelen is een kwestie van lange adem, en zal dus ook na beëindiging van deze projectopdracht doorlopen. • • • Afgeleide doelstellingen zijn: Het opzetten van een structuur waarin kennis wordt gedeeld, overleg plaatsvindt en aanbevelingen worden geformuleerd om de overgang naar duurzaam geproduceerde biomassa mogelijk te maken; Het creëren van draagvlak bij overheid, marktpartijen en NGO’s voor proces, toetsingscriteria, certificeringmethodiek en toepassingen in beleid. Breed draagvlak is nodig, aangezien de overheid zelf maar een beperkt deel van het speelveld kan beïnvloeden. Mocht het niet lukken om tot overeenstemming te komen, dan zal de rijksoverheid desondanks duurzaamheidscriteria verwerken in de relevante wetgeving (elektriciteitsproductie, biotransportbrandstoffen). • • De opdracht voor de projectgroep betreft de periode 1 januari – 1 maart 2007 en omvat de volgende elementen: 1. Organiseer een stabiele structuur van overleg en samenwerking met de betreffende stakeholders, indien dit niet voldoende wordt afgedekt door bestaande initiatieven; 2. Bewerkstellig dat toetsbare en breed gedragen criteria worden overeengekomen voor de productie en handel van duurzame biomassa. Betrek stakeholders hierbij in voldoende mate en besteed voldoende aandacht aan de internationale context; 3. Ontwerp een universeel raamwerk, dat vervolgens op de verschillende biomassastromen kan worden toegepast; 4. Ontwerp werkbare protocollen voor de rapportages; 5. Ontwikkel een rekenmethodiek voor het bepalen van de broeikasgasbalans; deze methodiek moet in hoofdlijnen de systeemafbakening geven en de verschillende rekenstappen. 6. Bied de rijksoverheid een bruikbare set duurzaamheidscriteria, die zich leent voor toepassing in wetgeving. Daarbij moet vooral worden gedacht aan elektriciteitsproductie en de biotransportbrandstoffen; 7. Stel een handvat op voor een dialoog met lokale en regionale stakeholders; 8. Start de gedachtevorming over certificering; 9. Selecteer tenminste drie voorbeeldprojecten waarin vanaf 1 juli 2006 de criteria kunnen worden toegepast en getest; 10. Zorg dat de overheid in dit proces als een eenheid en 414066MEZbrochure.indd 35 35 rijksbreed opereert; 11. Rapporteer in juli 2006 en februari 2007 over de resultaten die in het project zijn bereikt en formuleer aanbevelingen voor de wijze waarop de stakeholders de structuur van overleg en samenwerking kunnen voortzetten. Hierbij is de volgende afbakening gehanteerd. Het project richt zich op: Biomassastromen Non-food toepassingen, dat wil zeggen energie, transport en chemie. De projectgroep erkent dat idealiter voor non-food toepassingen dezelfde duurzaamheideisen zouden moeten gelden. De gehele keten van productie tot toepassing. Het project richt zich dus op de productie en het transport van biomassastromen. Een uitzondering hierop is het thema ‘broeikasgasemissies’. Hierbij wordt de toepassing wel meegenomen omdat een vergelijking plaatsvindt met een referentiesituatie. Bij het thema milieu worden eventuele bewerkingsprocessen van de biomassa meegenomen. People, planet en profit aspecten. • • • • Het project richt zich niet op: Beschikbaarheid van duurzaam geproduceerde biomassa. • A.2 Aanpak De projectgroep is met zorg samengesteld om een goede vertegenwoordiging te zijn van bedrijven, maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en overheid. De projectgroep is bewust klein gehouden, om ook daadwerkelijk als werkgroep te kunnen functioneren. De leden van de projectgroep hebben deelgenomen op persoonlijke titel, maar hebben wel de taak op zich genomen om gedurende het proces zorg te dragen voor communicatie met hun achterban. Als onafhankelijk voorzitter heeft Jacqueline Cramer, hoogleraar duurzaam ondernemen aan de Universiteit Utrecht, het proces geleid en gezorgd voor inhoudelijke afstemming. Het project is uitgevoerd in twee fasen. De projectgroep is gestart met het formuleren van de uitgangspunten voor de uitwerking van duurzaamheidscriteria en - indicatoren. Vervolgens zijn de duurzaamheidscriteria en –indicatoren geformuleerd. In het vervolgtraject heeft een verdere uitwerking van criteria en indicatoren plaatsgevonden; indien prestatie-indicatoren nog niet beschikbaar zijn, zijn protocollen opgesteld voor de gevraagde rapportages. Hiervoor zijn zes werkgroepen ingesteld: - Werkgroep Stakeholdersdialoog - Werkgroep Methodiek Broeikasgasbalans - Werkgroep Concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening, medicijnen en bouwmaterialen - Werkgroep Biodiversiteit en Milieu - Werkgroep Certificering - Werkgroep Welvaart en Welzijn De projectgroep en de werkgroepen zijn, waar nodig, ondersteund door inhoudelijke experts. 23-04-2007 16:21:30 36 Tijdens het proces zijn stakeholders op een aantal momenten geraadpleegd. De uitkomsten van deze contacten met stakeholders zijn zo goed mogelijk verwerkt in dit rapport. In de eerste fase zijn twee bijeenkomsten georganiseerd met partijen die aangaven zich betrokken te voelen bij het proces, maar geen deel uitmaakten van de projectgroep. Eén bijeenkomst is georganiseerd voor met name bedrijven, de andere bijeenkomst voor NGO’s. In beide bijeenkomsten zijn de uitgangspunten van de duurzaamheidscriteria onderwerp van discussie geweest. In de eerste fase is een webenquête onder ca. 250 stakeholders uitgezet, waarin deze stakeholders uitgebreid zijn gevraagd om zich uit te spreken over de systematiek voor duurzaamheidscriteria en de kwaliteitsniveaus die de criteria dienen te waarborgen. De eerste fase is afgesloten met een werkconferentie op 15 juni 2006. Voorafgaand aan deze conferentie zijn de duurzaamheidscriteria aan de deelnemers toegezonden en tijdens de conferentie zijn de criteria in zes thematische workshops besproken. In de tweede fase zijn een groot aantal presentaties gehouden op conferenties en bijeenkomsten De tweede fase is afgesloten met een viertal consultatiebijeenkomsten. Deze waren gericht op overheid, NGO’s, de energiesector en industrie uit de hoek van veevoeder, levensmiddelen en oliën- en vettenproductie. Gedurende het hele proces is contact onderhouden met een groot aantal stakeholders die zich geïnteresseerd toonden in het proces. Er is gedurende het hele proces ruim aandacht geschonken aan internationale afstemming. Nederland loopt met enkele andere EU landen voorop in de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria voor de productie van biomassa. Er is intensief contact onderhouden met het projectteam in het Verenigd Koninkrijk. In oktober 2006 en januari 2007 hebben workshops plaatsgevonden waarbij Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België aanwezig waren. Er is gesproken met de Europese Commissie om inzicht te krijgen in de gedachtevorming van de Commissie met betrekking tot het onderwerp ‘duurzaamheid van biomassa’. De Nederlandse overheid heeft de Europese Commissie gevraagd zich actief op te stellen ten aanzien van de ontwikkeling van duurzaamheidindicatoren. Nederland heeft aangeboden de kennis opgedaan met dit project ter beschikking te stellen. • • • • • • • • 414066MEZbrochure.indd 36 23-04-2007 16:21:30 Bijlage B Deelnemers consultaties Onderstaande lijst geeft een overzicht van organisaties die aan één of meerdere consultatiebijeenkomsten hebben deelgenomen. ABN AMRO ADM Europoort Argos Groep B.V. ASN Bank Algemene Vereniging Inlands Hout Bio-ethanol Rotterdam BV Biopetrol Group Biovalue Biox Brabantse Milieufederatie Bond van Nederlandse Margarine Fabrikanten Bothends BTG Biomass Technology Group B.V. Carboncapital Solutions Cargill Cefetra Groep Cehave Landbouwbelang CEO CertiQ CE-Transform COGEN Projects (projectgroep Biomassa & WKK) Copernicus Instituut Universiteit Utrecht Cordaid COS Noord Holland DHV Mobiliteit en Verkeer dutCH4 Ecofys Electrabel Eneco Energie EON-Benelux Essent EuropaBio Exxon Mobil/Esso Nederland B.V. Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie Gelderse Milieufederatie GiPP Energy Global Forest Coalition Greenpeace Grontmij Nederland B.V. ICCO IOI IUCN Iveco K.O.G. Edible Oils B.V. Kema Nederland B.V. Kuwait Petroleum KV Papier en kartonfabrieken LLTB/LTO Duurzame energie Loders Croklaan Lyondell Milieu Federatie Limburg Milieu Federatie Zuid Holland Milieu Federatie Drenthe Milieudefensie Milieufederatie Noord-Holland Ministerie van Buitenlandse Zaken 414066MEZbrochure.indd 37 37 Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Financiën Ministerie van LNV Ministerie van Verkeer en Waterstaat Ministerie van VROM Nederlandse Akkerbouw Vakbond Nedalco Nevedi Netherlands Development Finance Company (FMO) Nuon Nutreco OxfamNovib Platform Bio energie Platform Groene Grondstoffen Platform Hout Productschap Margarine, Vetten en Oliën Rabo Groen Bank B.V. Rabobank Rendac Son/Sonac/Ecoson Sabic Europe Shell Nederland Smilde Stichting Milieukeur Solarix Sonac Sovion N.V. Stichting Natuur en Milieu Ten Kate Vetten Triodos Bank TU Delft Unilever Universiteit Utrecht Vereniging Afvalbedrijven VNPI Wageningen UR Wereld Natuur Fonds Wetlands International 23-04-2007 16:21:30 38 414066MEZbrochure.indd 38 23-04-2007 16:21:31 Bijlage C Leden werkgroepen Werkgroep Stakeholdersdialoog Werkgroep Certificering Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V., voorzitter Ella Lammers, SenterNovem, secretaris Omer van Renthergem, ministerie BuZa Sander van Bennekom, OxfamNovib Paul Wolvekamp, BothEnds Jelle Hettinga, Nuon Bert Fokkema, Shell Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V., voorzitter Mariska de Bruijne, Ministerie van EZ, secretaris Kees Kwant, Senter Novem Helma Kip, Essent Ineke Vlot, Milieukeur Nico Leek, Probos Edwin Koster, Solidaridad Ronald Zwart, productschap MVO Johan Maris, Control Union Mark Prosé, Control Union Werkgroep Methodiek Broeikasgasbalans Kees Kwant, SenterNovem, voorzitter John Neeft, SenterNovem, secretaris Elke van Thuijl, SenterNovem, secretaris Eric Swartberg, Cargill Yves Ryckmans, Laborelec (Electrabel) Bart Rosendaal, Rosendaal Energy Veronika Dornburg, Universiteit Utrecht Hans Jager, Stichting Natuur en Milieu Rob Remmers, Essent Ronald Zwart, Productschap MVO Steven Wonink, Ministerie van VROM Daan Dijk, Rabobank Mark Woldberg, Nedalco Geert Bergsma, CE 39 Werkgroep Concurrentie met voedsel Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V., voorzitter Ella Lammers, SenterNovem, secretaris John Veerkamp, ministerie BuZa Mohamed Sharif, ministerie LNV Bert Groeneveld, Biox Peter Zuurbier, Universiteit Wageningen André Faaij, Universiteit Utrecht Willem-Jan Laan, Unilever Pieter Jansen, Both Ends Werkgroep Biodiversiteit en Milieu Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V., voorzitter Steven Wonink, ministerie VROM, secretaris Carl Konigel, IUCN Danielle de Nie,IUCN Steven de Bie, Shell Barbera van der Hoek, WWF Rob Busink, ministerie LNV Caroline van Leenders, ministerie BuZa Jan Joost Kessler, AIDEnvironment Sven Sielhorst, AIDEnvironment Werkgroep Welvaart en Welzijn Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V., voorzitter Mariska de Bruijne, Ministerie van EZ, secretaris Ewald Breunesse, Shell Jan-Kees Vis, Unilever Sander van Bennekom, Oxfamnovib Marieke Meeuwsen, LEI Mark Prosé, Control Union 414066MEZbrochure.indd 39 23-04-2007 16:21:31 40 414066MEZbrochure.indd 40 23-04-2007 16:21:31 Bijlage D Referenties naar conventies en keurmerken 41 GRI: Global Reporting Initiative: www.globalreporting.org ILO: International Labour Organisation: www.ilo.org RSPO: Roundtable Sustainable Palm Oil: www.sustainable-palmoil.org RTRS: Roundtable on Responsible Soy: www.responsiblesoy.org EUREPGAP: Euro-Retailer Produce Working Group (EUREP) Good Agricultural Practices (GAP): www.eurepgap.org FSC: Forest Stewardship Council: www.fsc.org SAN: Sustainable Agricultural Network: www.rainforest-alliance.org/programs/agriculture/san 414066MEZbrochure.indd 41 23-04-2007 16:21:31 42 414066MEZbrochure.indd 42 23-04-2007 16:21:31 Bijlage E Dialoog met lokale betrokkenen; een wegwijzer E.1 Doel van deze wegwijzer De Nederlandse overheid heeft het voornemen uitgesproken duurzaamheidscriteria voor biomassa productie op te nemen in de relevante beleidsinstrumenten. Hiervoor is een toetsingskader voor duurzame biomassa productie ontwikkeld (zie hoofdstuk 3 van dit rapport). Daarbij is een vereiste dat een dialoog wordt gevoerd met lokale en regionale stakeholders in de producentenlanden. Deze wegwijzer is bedoeld om bedrijven een handvat te bieden om deze stakeholdersdialoog vorm te geven. Allereerst wordt kort het doel van een stakeholdersdialoog toegelicht en vervolgens de te volgen procedure. Tenslotte wordt beschreven hoe en waarover gerapporteerd moet worden. Deze wegwijzer richt zich op bedrijven die duurzame biomassa willen toepassen voor elektriciteitsproductie, biobrandstoffen of chemie en over de duurzaamheid daarvan moeten rapporteren. In figuur E.1 wordt aangegeven waar in dit proces de stakeholdersdialoog plaatsvindt. De verplichting om te rapporteren over de duurzaamheid van biomassa ligt bij het bedrijf dat in Nederland moet voldoen aan duurzaamheidscriteria en indicatoren in het kader van de relevante beleidsinstrumenten. Vaak is een bedrijf niet zelf de producent van biomassa, maar koopt biomassa in bij een leverancier of producent. Er is hier 43 sprake van een ketenverantwoordelijkheid: de verplichting om te voldoen aan duurzaamheid wordt doorgegeven aan leveranciers en uiteindelijk aan de producenten in de landen van herkomst. Het bedrijf in Nederland, de inkoper, zal de producent van biomassa vragen te rapporteren over de duurzaamheid van de biomassa. Dit kan in het contract worden vastgelegd. Hierbij is een dialoog met stakeholders een vereiste. Dit wordt vormgegeven door de concept rapportage over duurzaamheid voor te leggen aan de lokale en regionale stakeholders. De reacties van stakeholders worden verwerkt in de definitieve rapportage, die vervolgens wordt opgeleverd aan de inkoper. De inkoper gebruikt deze rapportages over de duurzaamheid van de verschillende partijen gecontracteerde biomassa om aan te tonen dat voldaan wordt aan de gestelde duurzaamheideisen. De kwaliteit van de rapportages wordt gewaarborgd door de certificeerder. Bij certificering wordt de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie getoetst, zowel inhoudelijk als procedureel. De stakeholdersdialoog is hiervan onderdeel. Bij certificering zal getoetst worden of een stakeholdersdialoog heeft plaatsgevonden, en of reacties op een adequate manier zijn verwerkt in de rapportage. Als onderdeel van het certificeringproces kunnen mogelijk audits worden uitgevoerd, waarbij ter plaatse informatie wordt gecontroleerd. In een dialoog met stakeholders kan een onderscheid Inkoper Definitieve rapportage Certificering door onafhankelijke instantie Contract Stakeholders Dialoog Producent Conceptrapportage a/d hand van toetsingskader Figuur E.1: De stakeholders dialoog in relatie tot de rapportage over het toetsingskader 414066MEZbrochure.indd 43 23-04-2007 16:21:31 44 worden gemaakt tussen verschillende niveaus: - Microniveau: Hoe beoordelen stakeholders op lokaal/regionaal niveau de uitkomsten van de duurzaamheidtoets. Zijn zij het eens met de verstrekte informatie en welke informatie kunnen zij eventueel additioneel aanleveren? - Macroniveau: Hoe schatten nationale stakeholders (bijv. federale overheid, nationale NGO’s) de macro-economische effecten in ten gevolge van (grootschalige) productie van biomassa in hun regio/ land? Deze wegwijzer gaat in op de dialoog op microniveau, omdat dit binnen de reikwijdte valt van een individueel bedrijf dat biomassa produceert. Voor kleine producenten/leveranciers is een stakeholdersdialoog zoals beschreven in deze wegwijzer niet uitvoerbaar. Aparte richtlijnen zijn nodig voor deze smallholders, waarbij aanpassingen en/of vereenvoudigingen nodig zijn voor zowel de inhoudelijke eisen als de procedurele uitvoering. E.2 Waarom een stakeholdersdialoog? Het doel van een dialoog met stakeholders is het vergroten van de betrouwbaarheid van de rapportage over de duurzaamheid van biomassa, en het verkrijgen van draagvlak voor deze rapportage bij de lokale en regionale stakeholders. Hiervoor is een open en transparante rapportagestructuur noodzakelijk. Eveneens kan een stakeholdersdialoog nuttig zijn om additionele kennis en informatie te verkrijgen, waardoor voldaan kan worden aan de rapportage. Daarnaast is ook voor de lokale en regionale stakeholders een dialoog van belang. Zij kunnen hun zorgpunten inbrengen, en zo invloed uitoefenen om negatieve effecten (bijvoorbeeld op de natuur of het milieu) te verkleinen en mogelijke positieve bijdragen (bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheid) te vergroten. E.3 Procedure voor een stakeholdersdialoog Omdat een stakeholdersdialoog een verplicht onderdeel is van de rapportage over de duurzaamheid van biomassa, dient in principe bij iedere partij/ contract biomassa gerapporteerd te worden over de stakeholdersdialoog. Wanneer een partij betrokken wordt van dezelfde producent(en) als de vorige keer (of bij langlopende contracten), kan volstaan worden met een stakeholdersdialoog één maal per jaar. Een goede stakeholdersdialoog is gebaseerd op een iteratief proces. Hierbij kunnen drie fasen worden onderscheiden: - voorbereiding - consultatie - verwerking Bij iedere cyclus ontstaat een beter begrip voor de lokale thema’s en een betere verstandhouding met de lokale stakeholders. Bij langlopende contracten kan vanzelfsprekend beter rekening gehouden worden met dit iteratieve proces. 414066MEZbrochure.indd 44 Fase 1: Voorbereiding 1. Selectie stakeholders. In de voorbereidende fase is het van belang een goede selectie te maken van de lokale stakeholders in het producentenland die een rol gaan spelen in de dialoog. Als eerste stap wordt een overzicht gemaakt van de verschillende categorieën stakeholders die van belang zijn om te betrekken in de dialoog; dit zijn bijvoorbeeld omwonenden, werknemers, lokale NGO’s. Vervolgens kan per categorie worden bekeken welke stakeholders representatief zijn en kan een selectie worden gemaakt. Op deze manier wordt een groslijst samengesteld van de representatieve stakeholders die actief zullen worden benaderd voor deelname aan de consultatie. Het is belangrijk dat deze lijst is samengesteld in overleg met stakeholders om zo een eventuele blinde vlek te vermijden. Bij de uiteindelijke prioritering van stakeholders waarmee de dialoog het beste kan plaats vinden, dienen de volgende punten in acht genomen te worden: - welke stakeholders zijn de echte belanghebbenden, m.a.w. welke stakeholders zullen eventueel negatieve effecten ondervinden of hebben een positief belang bij de biomassaproductie/handel. Het is belangrijk goed te beargumenteren welke stakeholders belanghebbend zijn. - welke stakeholders zijn goed geïnformeerd? Deze stakeholders kunnen ondersteunen bij het verzamelen van de benodigde gegevens voor de rapportage. Daarnaast is het belangrijk om relevante stakeholders die zelf aangeven gehoord te willen worden, eveneens te betrekken in de dialoog. De lijst met stakeholders die worden betrokken in de dialoog kan overigens verschillen per duurzaamheidthema. 2. Ontwikkel een strategie voor de stakeholdersdialoog. Voor iedere stakeholder kan in kaart worden gebracht op welke wijze zij zullen participeren in de dialoog. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. Denk bijvoorbeeld aan bilaterale bijeenkomsten of thematische workshops. Het resultaat van de voorbereidende fase is een overzicht van stakeholders en inzicht in de mogelijke negatieve en/of positieve effecten die zij zullen ondervinden van de biomassaproductie of handel. Fase 2: Consultatie In de tweede fase vindt de implementatie plaats van de ontwikkelde strategie. In een consultatie zijn tenminste twee bijeenkomsten essentieel: - Een bijeenkomst waarbij een inventarisatie centraal staat van reacties, meningen en opmerkingen; - Een afrondende bijeenkomst waarbij duidelijk wordt aangegeven op welke manier de geïnventariseerde reacties worden verwerkt, en waarom. Het is belangrijk dat een consultatieproces toegankelijk is voor de betrokken stakeholders. Eventueel kan consultatie ook digitaal plaatsvinden, om een grotere groep 23-04-2007 16:21:31 stakeholders te benaderen. Aangeraden wordt dit wel altijd te koppelen aan een fysieke bijeenkomst. Een aantal andere aandachtspunten zijn: - Zorg ervoor dat stakeholders goed geïnformeerd zijn. Dat betekent goede vertalingen van de betreffende documenten in de lokale taal; - Het overleg moet goed aangekondigd zijn, en de status van het overleg moet bekend zijn bij de stakeholders. - Lokaal kunnen veel verschillende en tegenstrijdige standpunten bestaan. Daarom is een heldere terugkoppeling belangrijk. E.4 Protocol voor rapportage over de stakeholdersdialoog 45 In de rapportage over de stakeholdersdialoog moeten de volgende elementen aan de orde komen: - verslaglegging van de dialoog: met wie is gesproken, waarom, waarover is gesproken en in welke vorm; - rapportage over op welke wijze de geïnventariseerde reacties zijn verwerkt. Het is belangrijk om hierbij tegenstrijdige of kritische standpunten te vermelden en aan te geven hoe hiermee is omgegaan - rapportage over mogelijke follow-up activiteiten. Deze rapportage is onderdeel van de rapportage over de duurzaamheid van biomassa. Het resultaat van deze fase is een overzicht van de respons van de verschillende stakeholders, en duidelijkheid over of en hoe deze respons is verwerkt, en waarom. Fase 3: Verwerking In de laatste fase worden de resultaten van de stakeholdersdialoog verwerkt in de definitieve rapportage over de duurzaamheid van de biomassa. Bij de verwerking van de resultaten is het belangrijk goed contact te blijven houden met stakeholders, zeker indien sprake is van langdurige contracten. Bij lokale oppositie of conflicterende inzichten is een meer intensieve dialoog noodzakelijk. In onderstaand overzicht zijn enkele do’s and don’ts in het consultatieproces samengevat. Do’s and don’ts in een stakeholdersdialoog Do - Erken dat percepties van stakeholders belangrijk zijn en dat hierop moet worden gereageerd. - Luisteren is net zo belangrijk als praten. - De stakeholdersdialoog moet toegankelijk zijn voor alle stakeholders. - Ontwikkel een proces voor de dialoog waarvoor draagvlak bestaat bij de stakeholders. - Maak tijd voor persoonlijk contact tijdens de dialoog. - Erken en waardeer dat stakeholders tijd nemen voor de dialoog naast hun andere, drukke activiteiten. - Wees zelf actief in de follow-up van de dialoog. - Archiveer de uitkomsten van de dialoog, zeker bij lange termijn contracten. - Wek geen valse verwachtingen tijdens de dialoog. 414066MEZbrochure.indd 45 Don’t - Ga geen dialoog aan zonder intentie om te luisteren. - Probeer geen antwoorden te ontwikkelen voordat de dialoog heeft plaatsgevonden. - Baseer een stakeholders dialoog niet op bestaande contacten in plaats van een systematische benadering waarbij alle belangrijke stakeholders worden betrokken. - Ga er niet vanuit dat stilte instemming betekent. - Ga er niet vanuit dat intermediaire partijen op gaan treden als boodschapper van het bedrijf. - Ga er niet vanuit dat één strategie werkt voor alle stakeholders. - Ga er niet vanuit dat de stakeholders hetzelfde tijdpad volgen als uw bedrijf. - Certrouw niet op technologie in plaats van persoonlijke contacten. - Gebruik bij voorkeur geen externe consultants voor het management van de stakeholdersdialoog. - Betrek niet alleen ‘vriendelijke’ stakeholders in de dialoog. 23-04-2007 16:21:32 46 414066MEZbrochure.indd 46 23-04-2007 16:21:32 Bijlage F Nadere informatie en toelichting toetsingskader F.1 Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa Het thema “concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa” betreft voornamelijk concurrentie om land en verdringing van landgebruik voor andere teelten en toepassingen. Deze effecten op landgebruik overstijgen het niveau van een individueel bedrijf. Daarom moet het toetsingskader op macroniveau vooral uitsluiting geven op de vraag of mogelijk concurrentie met voedsel of andere toepassingen van biomassa optreedt (zie ook paragraaf 2.4 en 3.4). Bedrijven (vooral de grote bedrijven) beschikken echter vaak over informatie die de monitoring op macroniveau kunnen ondersteunen. De bedrijven zijn mede verantwoordelijk om voldoende informatie te genereren, zodat monitoring van dit thema op nationaal en mondiaal niveau mogelijk wordt. Voor dit thema wordt een rapportage gevraagd die alleen op verzoek van de Nederlandse overheid hoeft te worden geleverd, en alleen indien gegevens beschikbaar zijn. Hieronder volgt een nadere beschouwing op de parameters die van belang zijn om veranderingen in landgebruik in kaart te kunnen brengen. Belangrijke informatie en parameters voor landgebruik Veranderingen in landgebruik kunnen op diverse schaalniveaus worden beschouwd op: - het niveau van de plantage/het productiebedrijf - macroniveau (hieronder vallen in eerste instantie regionaal, provinciaal of (deel)staat en nationaal niveau, maar zo nodig ook supranationaal/continentaal en mondiaal niveau) Hierbij is het mogelijk dat er op nationaal niveau geen negatieve effecten optreden ten gevolge van verschuivingen in landgebruik, maar op lokaal niveau wel. De volgende gegevens zijn met name van belang zijn om veranderingen in landgebruik in kaart te brengen: - Een duidelijke omschrijving van het soort biomassa dat wordt gebruikt, en het mogelijke alternatieve gebruik in andere markten (bijvoorbeeld als voedsel, constructiemateriaal, meststof, veevoer of medicijnen). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen reststromen, voedselgewassen en niet voedselgewassen. - Informatie over de toepassing van grondstoffen voor de verschillende doeleinden en verschuivingen daartussen in de tijd (dit is met name van belang voor commodities met meerdere toepassingen, zoals plantaardige oliën). - Satellietdata voor het monitoren van (verschuivingen in) landgebruik en vegetatie. - Statistieken over landgebruik (veelal nationaal en eventueel op niveau van (deel)staat of provincie. - Statistische gegevens t.a.v. (gemiddelde) opbrengsten van gewassen in de tijd (bijvoorbeeld op basis van nationale en FAO statistieken). - Velddata, met name voor het verifiëren van de diversiteit (of afname daarvan) in landgebruik. - Prijsinformatie over land en voedsel. - Gegevens over eigendomsverhoudingen van land en 414066MEZbrochure.indd 47 47 landgebruiksrechten. Beoordeling Het is niet op voorhand duidelijk of de mate waarin effecten optreden al dan niet acceptabel is. Enkele voorbeelden hiervan ter illustratie: 1. Verhoging van voedsel- en landprijzen is nadelig voor consumenten, maar in vele gevallen positief voor boeren. Hogere inkomens kunnen leiden tot investeringen in landbouwproductie met een hogere productie tot gevolg. Ook kan intensievere landbouw (en veeteelt) productie lagere relatieve milieukosten met zich meebrengen. De mate en snelheid waarin prijzen veranderen zal dus een rol moeten spelen in de beoordeling van de effecten. De weging daarvan zal op haar beurt weer afhangen van regionale omstandigheden (zoals de koopkracht), binnenlandse regulering en de prijsontwikkelingen binnen de commodity markten. 2. Er treden verschillende effecten op bij de introductie van biomassagewassen (bijvoorbeeld grassen of bomen) en de gelijktijdige intensivering van landbouw en/of veeteelt. Intensivering kan afname van biodiversiteit tot gevolg hebben; maar ook een diverser patroon van landgebruik door de aanplant van bomen. Daardoor wordt juist de biodiversiteit verhoogd. 3. Het (deels) verdringen van voedselproductie door biomassagewassen kan op het niveau van een provincie als onwenselijk worden gezien. Op nationaal niveau kan de conventionele landbouw zich echter verplaatsen naar gebieden waar dat efficiënter en mogelijk ook ecologisch beter is (bijvoorbeeld door beter geschikte bodems). Regionaal onwenselijke effecten hoeven dus op nationaal niveau geen probleem te zijn. Voor dit thema blijkt dus geen beproefde systematiek beschikbaar te zijn om effecten in kaart te brengen en vervolgens te beoordelen op duurzaamheid. Daarom is het nog niet mogelijk gebleken dit thema verder uit te werken in toetsbare criteria en indicatoren. Bovendien is voor het monitoren van veranderingen in landgebruik informatie nodig op verschillende schaalniveaus. Een individuele biomassaproducent is niet in staat verschuivingen in landgebruik te monitoren, wanneer die verschuivingen het niveau van de plantage en de (directe) omgeving overstijgen. De meeste aspecten van dit thema moeten op hogere schaalniveaus (macroniveau) gemonitord worden. Deze aspecten worden beschreven in paragraaf 3.4. Daarnaast is het van belang om bedrijven te vragen om een verplichte rapportage waarin de beschikbaarheid op lokaal en regionaal niveau van biomassa voor voedsel, energievoorziening, bouwmaterialen of medicijnen, en de eventuele relatie met energieteelt wordt beschreven (zie paragraaf 3.2.2). Deze gegevens dienen ter verificatie van informatie uit nationale databases, en om in te kunnen schatten of lokaal/regionaal ongewenste effecten optreden die niet gesignaleerd kunnen worden met behulp van macro data. 23-04-2007 16:21:32 48 F.2 Biodiversiteit Biodiversiteit wordt gedefinieerd als de variabiliteit van levende organismen in ecologische systemen. Voor dit thema zijn 5 criteria geformuleerd, die ieder zijn uitgewerkt in toetsbare indicatoren (minimum eisen) of rapportages. Hieronder wordt per criterium nadere informatie gegeven. Criterium 4.1: In de meeste landen is de bescherming van biodiversiteit, direct dan wel indirect, opgenomen in de nationale wetten en regels. Als deze regels worden nageleefd dan worden al veel schadelijke effecten voor de biodiversiteit tegengegaan. Daarom mag er geen overtreding van nationale wetten en regels plaatsvinden die op biomassa productie en het productiegebied van toepassing zijn. Indien overtredingen hebben plaats gevonden dan dienen deze juridisch te zijn afgehandeld. Aangetoond dient te worden dat (i) de nationale regelgeving (genoemd in criterium 4.1) bekend is, (ii) hieraan wordt voldaan, en dat (iii) veranderingen in wetgeving en handhaving worden bijgehouden en toegepast. Verder moet aangetoond worden dat er geen rechtszaken van toepassing zijn op de productie-eenheid als gevolg van overtredingen van deze regels en wetten. • WWF-position_Protected_Areas_03.pdf), volgens de lijst beschikbaar van 2003 (http://www.unep-wcmc.org/ wdpa/unlist/2003_UN_LIST.pdf) of meer geactualiseerde overzichten of nationale gegevens; RAMSAR gebieden (wetlands vallend onder de Convention on Wetlands; http://www.ramsar.org/), volgens de beschikbare lijst (http://www.ramsar.org/ index_list.htm) of meer geactualiseerde overzichten of nationale gegevens. In de toekomst komen mogelijk nieuwe en betere bronnen beschikbaar. Deze data zal bovenstaande publicaties dan (deels) kunnen vervangen. Criterium 4.3: Door stakeholders aangewezen gebieden met een hoge natuurbeschermingswaarde (‘High Conservation Value’ (HCV)) zijn uitgesloten voor de productie van biomassa om te voorkomen dat gebieden met een hoge biodiversiteitwaarde verloren gaan. Ook is een zone van 5 km rond deze gebieden uitgesloten voor de productie van biomassa. Deze bufferzone is noodzakelijk om invloeden van buiten het gebied tegen te gaan. Hierbij gaat het o.a. om verstoring door betreding, gebruik van agro-chemicaliën, geluid en invasie van exoten vanuit het productiegebied. Criterium 4.2: Door de overheid beschermde gebieden (‘gazetted protected areas’) zijn uitgesloten voor de productie van biomassa om te voorkomen dat ‘erkende’ gebieden met een hoge biodiversiteitwaarde verloren gaan. Ook is een zone van 5 km rond de beschermde gebieden uitgesloten voor de productie van biomassa. Deze bufferzone is noodzakelijk om invloeden van buiten het gebied tegen te gaan. Hierbij gaat het o.a. om verstoring door betreding, gebruik van agro-chemicaliën, geluid en invasie van exoten vanuit het productiegebied. Er zijn twee uitzonderingen op deze regel waardoor de productie van biomassa wel mag plaatsvinden in door de overheid beschermde gebieden. 1) Indien de ontginning (van natuurlijke vegetatie) van de productie-eenheid heeft plaats gevonden voor 1 januari 2007 (of de referentiedatum die geldt vanuit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen). Deze uitzondering wordt gemaakt om te voorkomen dat deze ontgonnen gebieden onbenut blijven terwijl ze geen grote biodiversiteitswaarde meer hebben. 2) Indien biomassaproductie onderdeel is van beheer om de biodiversiteitwaarden te beschermen. Hiermee worden gebieden bedoeld die een grote ‘historische’ biodiversiteitswaarde te danken hebben aan menselijk ingrijpen, zoals rietlanden en heidegebieden. Er bestaan goede definities, gedocumenteerde registers en kaarten van door de overheid beschermde gebieden, waardoor verificatie mogelijk is. De volgende bronnen dienen geraadpleegd te worden om vast te stellen waar deze gebieden zich bevinden: UNESCO World heritage sites (http://whc.unesco.org/en/ list/) IUCN List of Protected Area’s categorieën I, II, III and IV (http://www.wwf.de/fileadmin/fm-wwf/pdf-alt/waelder/ • • 414066MEZbrochure.indd 48 Er zijn twee uitzonderingen op deze regel waardoor de productie van biomassa wel plaats mag vinden in HCV gebieden. 1) Indien de ontginning (van natuurlijke vegetatie) van de productie-eenheid heeft plaats gevonden voor 1 januari 2007 (of de referentiedatum die geldt vanuit andere (in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. Deze uitzondering wordt gemaakt om te voorkomen dat deze ontgonnen gebieden onbenut blijven terwijl ze geen grote biodiversiteitswaarde meer hebben. 2) Indien biomassaproductie onderdeel is van beheer om de biodiversiteitwaarden te beschermen. Hiermee worden gebieden bedoeld die een grote ‘historische’ biodiversiteitswaarde te danken hebben aan menselijk ingrijpen, zoals rietlanden en heidegebieden. De ligging van deze gebieden is in veel gevallen niet bekend, behalve als ze reeds zijn aangewezen door stakeholders. Daarom dient lokale stakeholder consultatie plaats te vinden om vast te stellen of de productie-eenheid zich in een HCV gebied bevindt. Indien in dit kader reeds consultatie van lokale stakeholders heeft plaats gevonden, dient dit te worden aangetoond. High Conservation Values (HCV) gebieden voldoen aan de volgende definities: HCV1. Areas containing globally, regionally or nationally significant concentrations of biodiversity values (e.g. endemism, endangered species, refugia). For example, the presence of several globally threatened bird species within a Kenyan montane forest. HCV2. Globally, regionally or nationally significant large landscape-level areas where viable populations of most if not all naturally occurring species exist in natural patterns of distribution and abundance. 23-04-2007 16:21:32 For example, a large tract of Mesoamerican flooded grasslands and gallery forests with healthy populations of Hyacinth Macaw, Jaguar, Maned Wolf, and Giant Otter, as well as most smaller species. HCV3. Areas that are in or contain rare, threatened or endangered ecosystems. For example, patches of a regionally rare type of freshwater swamp in an Australian coastal district. HCV4. Areas that provide basic ecosystem services in critical situations (e.g. watershed protection, erosion control). For example, forest on steep slopes with avalanche risk above a town in the European Alps. HCV5. Areas fundamental to meeting basic needs of local communities (e.g. subsistence, health). For example, key hunting or foraging areas for communities living at subsistence level in a Cambodian lowland forest mosaic. HCV6. Areas critical to local communities’ traditional cultural identity (areas of cultural, ecological, economic or religious significance identified in cooperation with such local communities). For example, sacred burial grounds within a forest management area in Canada. Voor geactualiseerde overzichten van HCV gebieden per land zie http://hcvnetwork.org/practical-support. HCV gebieden komen in het algemeen ook overeen met de volgende categorieën van gebieden: Conservation International - Biodiversity Hotspots (http://www.biodiversityhotspots.org/xp/Hotspots/) Birdlife international - Important Bird Areas (http://www. birdlife.org/action/science/sites/index.html) WWF G200 Ecoregions, en daarbinnen de vulnerable en critical/endangered regio’s. (http://www.panda.org/ about_wwf/where_we_work/ecoregions/ecoregion_list/ index.cfm) High nature value farmland. (http://reports.eea.europa. eu/report_2004_1/en/EEA_UNEP_Agriculture_web.pdf) • • • • hiervan zijn o.a. ecologische corridors en het tegengaan van versnippering. Over de toegepast ‘practices’ dient gerapporteerd te worden. 49 F.3 Milieu Het thema milieu is onderverdeeld in drie principes gericht op de aspecten bodem, water en lucht. Ieder principe is uitgewerkt in een aantal criteria en indicatoren of rapportages. Hieronder volgt, waar nodig, nadere informatie per criterium. Criterium 5.1, 6.1 en 7.1: In de meeste landen is de bescherming van milieu, direct dan wel indirect, opgenomen in de nationale wetten en regels. Als deze regels worden nageleefd, dan worden al veel schadelijke effecten op het milieu tegengegaan. Daarom mag er geen overtreding van nationale wetten en regels plaatvinden die op biomassa productie en het productie gebied van toepassing zijn. Indien overtredingen hebben plaatsgevonden, dan dienen deze juridisch te zijn afgehandeld. Aangetoond dient te worden dat (i) de nationale regelgeving bekend is, (ii) hieraan wordt voldaan, en dat (iii) veranderingen in wetgeving en handhaving worden bijgehouden en toegepast. Verder moet aangetoond worden dat er geen rechtszaken van toepassing zijn op de productie-eenheid als gevolg van overtredingen van deze regels en wetten. Criterium 5.1: Additioneel dient minimaal te worden voldaan aan de Stockholm conventie (12 schadelijkste pesticiden), ook waar nationale wetgeving ontbreekt. Het gaat om de volgende stoffen: 1. PCBs, 2. Dioxins, 3. Furans, 4. Aldrin, 5. Dieldrin, 6. DDT, 7. Endrin, 8. Chlordane, 9. Hexa Chlorobenzene (HCB), 10. Mirex, 11. Toxaphene, 12. Heptachlor. (Voor meer informatie zie: http://www.unido.org/doc/29428#pcb.) Criterium 5.2: Criterium 4.4: Grootschalige monoculturen moeten zoveel mogelijk voorkomen worden, gezien de lage biodiversiteitswaarde die deze vorm van productie heeft. Een minimum aan biodiversiteit dient daarom beschermd te worden binnen de biomassa productie-eenheid. Indien de biomassa productieeenheid recentelijk ontgonnen is (van natuurlijke vegetatie), dient op 10% van het areaal van de productie-eenheid de oorspronkelijke vegetatie gehandhaafd te blijven. Daarnaast dient gerapporteerd te worden in wat voor landgebruikzone de biomassa productie-eenheid zich bevindt en of er sprake is van een herstel van gedegradeerde gebieden. Criterium 4.5: Biodiversiteit is ook een onderdeel van de productieeenheid zelf. Kleine aanpassingen in de beheersmethode kunnen de biodiversiteit op de productie-eenheid sterk verbeteren. Hiervoor zijn geen exacte richtlijnen te geven omdat het erg afhankelijk is van de locatie waar de productie plaatsvindt. Op de productie-eenheid dienen daarom good practices toegepast te worden voor de versterking van de biodiversiteit. Voorbeelden 414066MEZbrochure.indd 49 De productie en verwerking van biomassa mag niet ten koste gaan van de bodem en de bodemkwaliteit. Hierbij gaat het om erosie, nutriëntenbalans, bodemvervuiling en verzilting. Waar mogelijk dient dit verbeterd te worden. De normen voor erosie en bodemkwaliteit zijn locatiegebonden. Er is daarom geen richtlijn waar aan voldaan moet worden. Wel dient een beheers-/bedrijfsplan met een strategie gericht op duurzaam bodembeheer ontwikkeld en toegepast te worden. Hierover dient gerapporteerd te worden met betrekking tot de volgende aspecten: Jaarlijkse documentatie van toegepaste practices met betrekking tot: voorkomen en bestrijding erosie; behoud nutriëntenbalans; behoud bodem organisch stof (SOM); voorkomen van bodemverzilting. • • • • Jaarlijkse verslaglegging van metingen met betrekking tot: bodemverlies in ton aarde/hectare/jaar; N, P en K nutriëntenbalans; SOM en pH in toplaag bodem. • • • 23-04-2007 16:21:33 50 Criterium 5.3: De ecologische koolstof en nutriënten kringloop dient in stand te worden gehouden voor het behoud van de bodem en de bodemkwaliteit. Daarom mag het gebruik van restproducten, die geproduceerd worden bij de productie en verwerking van biomassa, niet in strijd zijn met andere lokale functies die noodzakelijk zijn voor het behoud van de bodem en de bodemkwaliteit (organisch stof, mulch, stro voor behuizing, etc.). Additioneel wordt gesteld dat restproducten van het biomassa productie en verwerkingsproces optimaal gebruik dienen te worden, om onnodige verliezen tegen te gaan (bijvoorbeeld niet onnodig branden of afvoeren). De normen voor het gebruik van restproducten zijn locatiegebonden. Er is daarom geen richtlijn waar aan voldaan moet worden. Wel dient gerapporteerd te worden voor welke functies de restproducten worden aangewend. Criterium 6.2: De productie en verwerking van biomassa mag niet ten koste gaan van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Hierbij gaat het om gebruik van water voor irrigatiedoeleinden en watervervuiling door gebruik van chemicaliën. Waar mogelijk dient dit verbeterd te worden. De normen voor waterkwantiteit en kwaliteit zijn locatiegebonden. Er is daarom geen richtlijn waar aan voldaan moet worden. Wel dient een beheers-/bedrijfsplan met een strategie gericht op duurzaam waterbeheer ontwikkeld en toegepast te worden. Hierover dient gerapporteerd te worden, over de volgende aspecten: Jaarlijkse documentatie van toegepaste practices met betrekking tot: efficiënt watergebruik; verantwoord gebruik van agro-chemicaliën. • • Jaarlijkse documentatie van toegepaste practices met betrekking tot: afvalbeheer; emissie reductie; Jaarlijkse verslaglegging van metingen met betrekking tot: luchtemissies. • • • Criterium 7.3: Branden bij de aanleggen of het beheren van biomassa productie-eenheden is niet toegestaan omdat het de luchtkwaliteit ernstig kan aantasten en tot een grote CO2 uitstoot leidt. Branden mag alleen als dit aantoonbaar het meest effectief en minst schadelijk is om het risico van schade door ziekten en plagen te minimaliseren, zoals beschreven in ASEAN richtlijnen of andere regionale good practices. In deze gevallen dient wel te worden aangetoond dat het branden wordt gecontroleerd. Het toepassen van branden dient gerapporteerd te worden. F.4 Welvaart Bij het thema welvaart geldt het uitgangspunt dat de productie van biomassa een actieve bijdrage levert aan de lokale economie. Het thema is uitgewerkt in één criterium waarbij gevraagd wordt te rapporteren volgens enkele van de Economic Performance Indicators van het Global Reporting Initiatieve (GRI). In totaal onderscheidt GRI negen indicatoren (zie tabel F.1). Met name de indicatoren EC1, EC6 en EC 7 zijn relevant in het kader van verplichte rapportage over de economische effecten op de lokale economie (zie toelichting hieronder). De andere indicatoren zijn of niet van toepassing, of minder relevant of worden onder het thema welzijn behandeld. Deze indicatoren zijn dus geen onderdeel van de rapportage. Jaarlijkse verslaglegging van metingen met betrekking tot: gebruik van irrigatiewater (in liter/hectare/jaar); oorsprong van irrigatiewater; BOD (Biological Oxygen Demand) niveau van oppervlakte water op en nabij land gebruikt voor biomassaproductie en verwerking. • • • Criterium 6.3: De productie en verwerking van biomassa dient niet ten koste te gaan van water uit niet-hernieuwbare bronnen. Niet-hernieuwbare waterbronnen zijn bijvoorbeeld aquifers. Rapportage over de oorspong van irrigatiewater of water voor de verwerkingindustrie dient plaats te vinden. Criterium 7.2: De productie en verwerking van biomassa mag niet ten koste gaan van de luchtkwaliteit. De normen voor luchtkwaliteit zijn locatiegebonden. Er is daarom geen richtlijn waar aan voldaan moet worden. Wel dient een beheers-/bedrijfsplan met een strategie om emissies en luchtvervuiling te beperken ontwikkeld en toegepast te worden. Hierover dient gerapporteerd te worden, over de volgende aspecten: 414066MEZbrochure.indd 50 23-04-2007 16:21:33 Tabel F.1: Economic Performance Indicators van het Global Reporting Initiative. EC1, EC6 en EC7 zijn onderdeel van de rapportage voor het thema welvaart. 51 Aspect: Economische prestaties EC 1 Directe economische waarden die zijn gegenereerd en gedistribueerd, waaronder inkomsten, operationele kosten, personeelsvergoedingen, donaties en overige maatschappelijke investeringen, ingehouden winst en betalingen aan kapitaalverstrekkers en overheden. EC 2 Financiële implicaties en andere risico’s en mogelijkheden voor de activiteiten van de organisatie als gevolg van klimaatverandering. EC 3 Dekking van de verplichtingen in verband met het vastgestelde uitkeringenplan van de organisatie. EC 4 Significante financiële steun van een overheid. Aspect: Markt aanwezigheid EC 5 Spreiding in de verhouding tussen het standaard aanvangssalaris en het lokale minimumloon op belangrijke bedrijfslocaties. EC 6 Beleid, methoden en deel van uitgaven betreffende lokaal gevestigde leveranciers op belangrijke bedrijfslocaties. EC 7 Procedures voor lokale personeelswerving en aandeel van het topkader dat afkomstig is uit de lokale gemeenschap op belangrijke bedrijfslocaties. Aspect: Indirecte economische effecten EC 8 Ontwikkeling en gevolgen van investeringen in infrastructuur en diensten die voornamelijk ten behoeve van het algemeen nut worden geboden door middel van verplichtingen van commerciële aard, dan wel in natura of pro bono. EC 9 Inzicht in en beschrijving van significante indirecte economische gevolgen, waaronder de omvang ervan. In onderstaande tabellen wordt een nadere toelichting gegeven op de economische prestatie-indicatoren van het GRI die onderdeel zijn van de rapportage: EC1, EC6 en EC7. Tabel F.2: Toelichting Economic Performance Indicator EC1, EC6 en EC7. EC1 Direct economic value generated and distributed, including revenues, operating costs, employee compensation, donations and other community investments, retained earnings, and payments to capital providers and governments Component Comment Direct economic value generated a) Revenues Net sales plus revenues from financial investments and sales of assets Economic value distributed b) Operating costs Payments to suppliers, non-strategic investments, royalties, and facilitation payments c) Employee wages and benefits Total monetary outflows for employees (current payments, not future commitments) d) Payments to providers of capital All financial payments made to the providers of the organization’s capital. e) Payments to government (by country – see note below) Gross taxes f) Community investments Voluntary contributions and investment of funds in the broader community (includes donations) Economic value retained (calculated as Economic value generated less Economic value distributed) Investments, equity release, etc. 414066MEZbrochure.indd 51 23-04-2007 16:21:34 52 EC6 Policy, practices, and proportion of spending on locally-based suppliers at significant locations of operation. 1 Report the organization’s geographic definition of ‘local’. 2 For the following calculations, note that percentages should be based on invoices or commitments made during the reporting period (i.e., accruals accounting). 3 Report whether the organization has a policy or common practices for preferring locally based suppliers either organization-wide or for specific locations. 4 If so, state the percentage of the procurement budget used for significant locations of operation that is spent on suppliers local to that operation (e.g., % of goods and supplies purchased locally). Local purchases can be made either from a budget managed at the location of operation or at the organization’s headquarters. 5 Indicate the factors that influence supplier selection (e.g., costs, environmental and social performance) in addition to their geographic Definition Locally-based suppliers Providers of materials, products, and services that are based in the same geographic market as the reporting organization (i.e., no trans-national payments to the supplier are made). The geographic definition of ‘local’ may vary because, in some circumstances, cities, regions within a country, and even small countries could be reasonably viewed as ‘local’. EC7 Procedures for local hiring and proportion of senior management hired from the local community at locations of significant operation 1 Report whether the organization has a global policy or common practices for granting preference to local residents when hiring in significant locations of operation. 2 If so, report the proportion of senior management in significant locations of operation from the local community. Use data on full-time employees to calculate this percentage. 3 Report the definition of ‘senior management’ used. Definition: Local Local refers to individuals either born in or who have the legal right to reside indefinitely (e.g., naturalized citizens or permanent visa holders) in the same geographic market as the operation. Reporting organizations can choose their own definition of ‘local’ because, in some cases, cities, regions, and even small countries could be reasonably viewed as local. However, the definition should be clearly disclosed. F.5 Welzijn Criterium 9.2 Het uitgangspunt bij het thema welzijn is dat het welzijn van de lokale bevolking en werknemers moet worden gewaarborgd. Dit thema is uitgewerkt in 5 criteria waarvoor indicatoren of rapportages zijn geformuleerd. Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven. Toetsing of geen schending van mensenrechten plaatsvindt gebeurt op basis van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit is het raamwerk voor mensenrechten van de Verenigde Naties, voor meer informatie zie www.udhr.org. Criterium 9.1: Criterium 9.3 Uitgangspunt voor dit criterium is de “International Labour Organization Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy”, voor meer informatie zie www.ilo.org. Dit document is een integratie van de belangrijkste ILO-conventies en aanbevelingen op het gebied van arbeidsomstandigheden. Dit criterium waarborgt dat de rechten van de inheemse bevolking worden gerespecteerd. Hierbij wordt aangesloten bij FSC en RSPO: FSC 2 en 3; RSPO 2.3. Voor meer informatie over RSPO, zie www.sustainable-palmoil. org, en over FSC, zie www.fsc.org. Tabel F.3: Social Performance Indicators van het Global Reporting Initiative Rapportage 414066MEZbrochure.indd Social Performance Indicators GRI 9.4.1 SO1 Nature, scope, and effectiveness of any programs and practices that assess and manage the impacts of operations on communities, including entering, operating, and exiting. 9.5.1 SO2 Percentage and total number of business units analyzed for risks related to corruption. 9.5.1 SO3 Percentage of employees trained in organization’s anti-corruption policies and procedures. 9.5.1 SO4 Actions taken in response to incidents of corruption. 52 23-04-2007 16:21:34 Rapportage 9.4.1 en rapportage 9.5.1 Om de actieve bijdrage van biomassa productie aan het welzijn van de lokale bevolking te kunnen beoordelen geldt in eerste instantie een rapportage. Ditzelfde geldt voor het criterium Inzicht in de integriteit van een bedrijf. Voor beide rapportages wordt aangesloten bij de Social Performance Indicators van het Global Reporting Initiative (GRI). Zie tabel F.3. Hieronder worden de Social Performance Indicators verder toegelicht. SO1 Nature, scope, and effectiveness of any programs and practices that assess and manage the impacts of operations on communities, including entering, operating, and exiting. 1 Report whether there are programs in place for assessing the impacts of operations on local communities: Prior to entering the community; While operating in the community; and While making decisions to exit the community. 2 Report whether programs or policies define: How data is collected for such programs, including by whom; and How to select community members (individual or group) from whom information will be gathered. 3 Report the number and percentage of operations to which the programs apply. 4 Report whether the organization’s programs for managing community impacts have been effective in mitigating negative impacts and maximizing positive impacts, including the scale of persons affected. 5 Report examples of how feedback and analysis of data on community impacts have informed steps toward further community engagement on the part of the reporting organization. Definitions Impacts of operations: This refers primarily to social impacts, such as: Community health and safety regarding infrastructure, hazardous materials, emissions and discharges, and health and disease; Involuntary resettlement, physical and economic displacement and livelihood restoration; and Local culture, gender, indigenous peoples, and cultural heritage. This definition excludes impacts covered by other Indicators, such as EN10 (water sources/habitats affected by water use), EN12 (areas with high biodiversity value), and LA8 (serious diseases). It also excludes voluntary contributions (in-kind and cash) to communities. • • • • • SO3 Percentage of employees trained in organization’s anti-corruption policies and procedures. 53 1. Identify the total number of employees, distinguishing between management and non-management employees, using the data from LA1. 2 Report separately the percentage of total number of management and non-management employees who have received anti-corruption training during the reporting period. SO4 Actions taken in response to incidents of corruption.. 1 Report actions taken in response to incidents of corruption, including: The total number of incidents in which employees were dismissed or disciplined for corruption; and The total number of incidents when contracts with business partners were not renewed due to violations related to corruption. 2 Report any concluded legal cases regarding corrupt practices brought against the reporting organization or its employees during the reporting period and the outcomes of such cases. • • • • • SO2 Percentage and total number of business units analyzed for risks related to corruption. 1 Identify business units analyzed for organizational risks related to corruption during the reporting period. This refers to either a formal risk assessment focused on corruption or the inclusion of corruption as a risk factor in overall risk assessments. 2 Report the total number and percentage of business units analyzed for risks related to corruption 414066MEZbrochure.indd 53 23-04-2007 16:21:34 54 414066MEZbrochure.indd 54 23-04-2007 16:21:35 Bijlage G Benchmark: Vergelijking certificeringsystemen Om na te gaan in hoeverre het toetsingskader overlap vertoont met bestaande certificeringsystemen, is een benchmark uitgevoerd8. De meest gebruikte standaarden die raakvlakken vertonen met het hier ontwikkelde toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa zijn vergeleken met dit toetsingskader. Het betreft hier de volgende standaarden: SAN/RA: Sustainable Agriculture Network / Rainforest Alliance RSPO: Roundtable on Sustainable Palm Oil (in ontwikkeling, criteria zijn gedefinieerd) RTRS: Round Table on Responsible Soy (in ontwikkeling, criteria zijn gedefinieerd) EurepGAP: Integrated Farm Assurance for Combinable Crops FSC: Forest Stewardship Council IFOAM: International Federation of Organic Agriculture Movements SA 8000: Social Accountability International • • • • • • • De belangrijkste resultaten zijn opgenomen in onderstaande tabel 6.5.1. In de resultaten is onderscheid gemaakt naar drie scores: • Y: (groen gekleurd) betekent dat het betreffende criterium voor duurzame biomassa productie volledig wordt gedekt in de betreffende standaard. 8 414066MEZbrochure.indd • • 55 P: (geel gekleurd) betekent dat het betreffende criterium gedeeltelijk wordt gedekt in de betreffende standaard. Dit kan verschillende oorzaken hebben zoals: О Van de verschillende indicatoren wordt een deel wel gedekt en een deel niet. О Het onderwerp dat de indicator voor biomassa adresseert komt wel terug in de betreffende standaard, maar in een minder strenge vorm. Zo wordt in het toetsingskader een bufferzone van 5 km voorgeschreven terwijl SAN een bufferzone van 1 km hanteert. О Het onderwerp dat de indicator voor biomassa adresseert komt terug in de betreffende standaard, maar is niet verplicht. Daarmee vormt de betreffende standaard geen garantie dat aan de indicator wordt voldaan. N: (rood gekleurd) betekent dat het betreffende criterium in zijn geheel niet geadresseerd wordt of dat de formulering in de betreffende standaard onvoldoende is om van een partiele (P) score te kunnen spreken. De benchmark is in eerste instantie verricht op indicator niveau en daarna geaggregeerd naar criterium niveau. Bij het vergelijken van indicatoren is afgewogen of een specifieke formulering voldoende gedekt werd om voor een score P of Y in aanmerking te komen. Tabel G.1 geeft een eerste indicatie van de mate waarin bestaande standaarden de verschillende criteria van het toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa dekken. Uitgevoerd door B. Dehue, Ecofys (december 2006). 55 23-04-2007 16:21:35 56 Tabel G.1 Resultaten benchmark (Ecofys, december 2006) CRAMER CRITERIA SAN/RA RSPO RTRS Basel N N N N N N N N N N N N N N 3.1 Biodiversiteit Het aanleggen van biomassa productie-eenheden zal niet ten koste gaan van beschermde of kwetsbare biodiversiteit 3a Geen aantasting door biomassa productie van biodiversiteit in beschermde gebieden. Y Y Y N 1 Broeikasgasbalans 1a Netto emissiereductie ten opzichte van fossiele referentie, inclusief toepassing, is minstens 30%. Hierbij wordt uitgegaan van sterke differentiatie bij beleidsinstrumenten, waarbij betere prestaties bijvoorbeeld meer financiële ondersteuning verkrijgen. 2. Concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening, medicijnen en bouwmaterialen 2a Inzicht in de beschikbaarheid van biomassa voor voedsel, lokale energievoorziening, bouwmaterialen of medicijnen. 3b Geen aantasting door biomassa productie van biodiversiteit in overige gebieden met hoge biodiversiteitwaarde of kwetsbaarheid. 3c Geen aanleg van biomassa productie-eenheden in gebieden waar biodiversiteit recentelijk is verminderd door conversie. 3.2 Biodiversiteit:Het beheer van biomassa productie-eenheden zal bijdragen aan behoud of versterking 3.2a Concrete bijdrage aan behoud of herstel van biodiversiteit op of rond biomassa productieeenheden in natuurlijke of cultuur landschappen. EUREPGAP FSC Y N Y Y Y Y N Y N N N Y Y N Y N P van biodiversiteit P N P P Y N P N N Y Y N P N P P P N N N Y N P N P N Y Y N Y P 4. Welvaart 4a Inzicht in mogelijke negatieve effecten op de regionale en nationale economie P P P N P 5 Welzijn Geen negatieve effecten op het welzijn van de werknemers en lokale bevolking, daarbij rekening houdend met: 5a Arbeidsomstandigheden van werknemers Y P Y P P 5b Mensenrechten Y P P N P 5c Eigendoms- en gebruiksrechten P Y Y N Y 5d Inzicht in de sociale omstandigheden van lokale bevolking Y Y Y N Y 5e Integriteit N N N N N 6.1 Milieu: Bij de productie van biomassa blijven de bodem en de kwaliteit van de bodem behouden of worden verbeterd 6.1 a Bij de productie van biomassa worden best practices toegepast om de bodem en Y Y Y P P bodemkwaliteit te behouden of te verbeteren. 6.1 b Bij de productie van biomassa worden oogstresten gebruikt voor meervoudige functies P P N N N 6.2 Milieu: Bij de productie van biomassa worden grond- en oppervlaktewater niet uitgeput en wordt de waterkwaliteit gehandhaafd of verbeterd. 6.2 a Bij de productie van biomassa worden best practices toegepast om watergebruik te beperken Y Y Y P P en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit te behouden of verbeteren 6.2.b Bij de productie van biomassa wordt geen gebruik gemaakt van water uit niet-hernieuwbare Y Y Y P N bronnen. 7. Wetgeving: Biomassa productie zal plaats vinden in overeenstemming met relevante nationale regels en wetten en internationale verdragen. 7a Geen overtreding van relevante nationale regels en wetten die op biomassa productie en het Y Y Y Y Y productiegebied van toepassing zijn 7b Geen overtreding van relevante internationale verdragen SA 8000 IFOAM Y Y P N Y Uit bovenstaande benchmark kan geconcludeerd worden dat sommige standaarden (bijvoorbeeld SAN/RA, RSPO. RTRS Basel en FSC) meer overlap vertonen met het toetsingskader dan andere. De meeste overeenkomsten tussen de criteria van het toetsingskader met vergelijkbare standaarden bestaan op het gebied van: Biodiversiteit Milieu Welzijn (behalve integriteit) Op de volgende principes van de werkgroep bestaat geen of weinig overeenkomst met de gebenchmarkte standaarden: Broeikasgasemissies Concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening, medicijnen en bouwmaterialen Welvaart • • • • • • 414066MEZbrochure.indd 56 23-04-2007 16:21:35 57 414066MEZbrochure.indd 57 23-04-2007 16:21:36 58 414066MEZbrochure.indd 58 23-04-2007 16:21:36 59 414066MEZbrochure.indd 59 23-04-2007 16:21:43 60 414066MEZbrochure.indd 60 23-04-2007 16:21:50 61 Advies van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” In opdracht van het de Interdepartementale Programma Directie Energietransitie maart 2007 414066MEZbrochure.indd 61 23-04-2007 16:21:58 Duurzame Mobiliteit Gebouwde omgeving Nieuw gas Aan Energietransitie werken overheid, bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijke organisaties samen. De betrokken ministeries zijn de ministeries van Economische Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Financiën, Buitenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat. 414066MEZbrochure.indd 62 23-04-2007 16:22:05 Bijlage 2A Warenwet Op de volgende pagina’s is een extract weergegeven van Hoofdstuk II Papier en Karton uit de ‘Regeling Verpakkingen en gebruiksartikelen – bijlage deel A’ van de Warenwet: Warenwet (2009), Verpakkingen- en gebruiksartikelenbesluit, SDU uitgeverij VGB/Aanv. 30, 12-2009 (bewerkt en toegelicht door dr. J.R. Veraart) In dit hoofdstuk II wordt regelmatig verwezen naar andere hoofdstukken van de Warenwet. Deze hoofdstukken zijn op aanvraag bij het Kenniscentrum Papier en Karton beschikbaar: [email protected] Bijlage 2B Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board Materials and Articles for Food Contact Developed by the European paper and board food packaging chain: CEFIC (suppliers of chemicals) CEPI (paper and board manufacturers) CITPA (paper and board converters) FPE (paper and board multilayer manufacturers) Issue 1 March 2010 FoodContact Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board Materials and Articles for Food Contact Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board Materials and Articles for Food Contact Issue 1 March 2010 Developed by the European paper and board food packaging chain: CEFIC (suppliers of chemicals) CEPI (paper and board manufacturers) CITPA (paper and board converters) FPE (paper and board multilayer manufacturers) TABLE OF CONTENTS Foreword 1. Introduction 2. Core requirements 3. Methodology 4. Chemical testing 5. Good manufacturing practice 6. Best practice for treatments applied during converting operations 7. Requirements for use within multilayers 8. Requirements for use as secondary and tertiary packaging 9. Traceability guidelines 10. References Annexes Annex 1: List of substances Annex 2: Requirements for recovered paper Annex 3: Testing methods Annex 4: Declaration of compliance Annex 5: Future developments Figures Figure 1: Compliance Assessment Scheme for Papermaking Operations Figure 2: Compliance Assessment Scheme for Converting Operations Figure 3: Elements of the Determination of Compliance 1 3 4 6 7 9 10 11 14 15 16 17 18 19 23 24 25 27 28 29 30 Foreword Paper and board has a long and successful history of safe use in the food industry in a wide range of applications. These include applications where intimate contact is involved, such as tea bags, baking papers, and filters, and direct contact packaging such as butter wrapping, sugar bags, and cartons for dry and frozen foods. In addition it has a very wide range of uses in transport and distribution packaging. Although there is a wide range of applications, the proportion of packaging made from uncoated and untreated paper and board and coming into direct contact with food bought by the end-consumer was estimated to be less than 3.5% (3.39% is the actual value quoted) of all direct contact food packaging in the EU-15 in 2000 (Ref. 1). Compared to other direct contact food packaging materials, for example plastics (estimated proportion around 70%), this estimate of 3.5%, less than 0.9 kg paper per person per year, is relatively low and thus consumer exposure is similarly low. In addition direct contact is primarily with dry food (approximately 50%) and with food that is to be peeled or washed (approximately 30%) so only the remaining 20% is for contact with moist and/or fatty food. Uncoated and untreated paper and board is not suitable to pack food with very high moisture content (for example liquid food or wet chilled products), since exposure to high moisture will cause disintegration of the material. For these food types coated paper and board is commonly used, and in the great majority of applications direct food contact is with a plastic layer. The proportion of packaging made from coated paper and board was estimated to be 17% (equivalent to 4.4 kg per person per year) of all direct contact food packaging in the EU-15 in 2003 (Ref. 2). Between 70-80% of all coated paper and board that is in direct contact with food is liquid packaging board (used for instance in cartons for milk and beverages) and 75% of this has aluminium foil as a barrier layer in the laminate structure that will prevent migration from the paper and board. If liquid packaging board containing an aluminium layer is excluded, the proportion of coated paper and board packaging used for food contact is 7.6% (equivalent to 1.93 kg per person per year). The paper and board sector has a long-standing commitment to the protection of human health and the interests of consumers through the provision of safe and functionally effective materials. The sector has cooperated over a long period of time with government, both at national and supra-national level, and with other regulators to ensure necessary measures for consumer protection. Over the past thirty years the basis for this measure at the European level has been Directives and most recently a Regulation concerning materials and articles intended to come into contact with food (Directives 76/893/EEC, 89/109/EEC and Regulation No (EC) 1935/2004). These Directives and the Regulation have all made provision for the adoption of specific directives or measures relating to particular groups of materials or articles. However so far no specific measure at the level of the European Union has been introduced for paper and board and, although national and other provisions exist, the European paper and board sector considers that it is now appropriate to publish this Guideline. As well as providing a methodology for establishing the suitability of paper and board for particular food contact applications, it is envisaged that this Guideline could form the basis of a specific legislative measure in the future, a development that the paper-based packaging industry would welcome. 1 This Guideline considers the specific nature of food contact paper and board with regard to the following aspects: 1.Paper and board consists predominantly (around 99%) of cellulose fibres, naturally occurring minerals such as calcium carbonate, and natural polymers such as starch. Cellulose itself is a natural polymer based mainly on glucose units. The properties required of specific paper grades are obtained by adding chemicals that are in most cases used in amounts significantly less than 1% by weight of the paper and board. There are two categories of chemicals added: • Functional additives that are intended to stay in the paper and board in order to achieve a technical effect. • Process chemicals or processing aids that are used to improve the efficiency of the papermaking process. These chemicals are not intended to stay in the paper and board and are usually washed out during the papermaking process. 2.Paper and board for food contact is different from plastics where most legislative provisions have so far been concentrated. For instance: • It has low consumer exposure due to the low proportion of all direct contact food packaging, where the main application is contact with dry food. • It has a completely different manufacturing process compared to plastics. • Its predominant base polymer is cellulose whose monomer, ß-glucose, has no known adverse health issues. • Standard migration test methods used for plastics are not easily applicable or not appropriate for control. For these reasons regulation and control of paper and board for food contact using the “plastics” approach with control of numerous specific migration limits does not appear to be the most suitable. The already existing and widely used Recommendation XXXVI (plus parts I, 2 and 3) of the German BfR (Bundesinstitut für Risikobewertung, see Annex 1) sets compositional limits and seems to be a more appropriate basis for regulation and control. This Recommendation is also referred to in other national requirements, e.g. the French “Guide de Bonnes Pratiques”. The methodology in this Guideline is based on this BfR Recommendation, although substances which are the subject of other approvals may also be permitted (see Annex 1). Also introduced is a larger element of final product testing and specific requirements for the control of recovered paper. This Guideline has been the subject of an independent peer review, carried out by Pira International. The entire peer review can be downloaded at http://www.cepi.org >Publications >Food Contact 2 1Introduction 1.1 Objective This document is aimed at manufacturers of paper and board materials and articles intended for food contact and is designed to provide guidance for establishing compliance with Regulation (EC) No 1935/2004. Whilst it provides a methodology for the demonstration of the suitability of materials and articles for a variety of food contact applications, in itself it has no legal force. Its use is voluntary and it should be noted that other compliance mechanisms exist which may be used separately or in conjunction with this Guideline. It is the intention that the contents of this document are not fixed and will be updated in accordance with evolving best practice and knowledge of food safety. See Annex 5 for details of two developments currently in progress within the paper and board industry. 1.2 Field of Application Paper and board materials and articles are manufactured from cellulose-based natural fibres both bleached and unbleached, from primary and recycled sources. In addition paper and board may contain functional additives and synthetic fibres and also other treatment agents and polymeric binders for organic and inorganic pigments. This Guideline applies to materials and articles constituted of paper and board (excluding nonwovens as defined by ISO 9092) which may comprise one or more layers of fibre and which in their finished state: • are intended to be brought into contact with food, or • are already in contact with food and were intended for that purpose, or • can reasonably be expected to be brought into contact with food or to transfer their constituents to food under normal or foreseeable conditions of use. The two principal operations in the manufacture of paper and board materials and articles for food contact are normally papermaking and conversion. Most of the specific requirements given in this Guideline will apply at the papermaking stage and will be applicable to paper and board at the completion of that operation. Some requirements are relevant to the converting operation. Paper and board includes mineral coated papers, and the components including polymeric binders in the coating formula are covered by the requirements of this Guideline. This Guideline may also be applied to paper and board as it is used in other coated and laminated materials, including combinations with plastics, aluminium, and waxes. Specific sections of this Guideline deal with multi-material multilayer materials involving combinations of paper and board and plastics, filtering and baking applications, and secondary packaging applications. Tissue paper, kitchen towels and napkins are covered by specific guidelines (Ref. 3) and are excluded from the scope of this Guideline. In providing requirements and a methodology to establish compliance with Regulation 1935/2004, it is expected that this Guideline would become widely used by companies operating in markets potentially covering all member states of the European Union. Certain European countries have specific national legislation covering food contact applications which will take precedence over this Guideline and compliance with that legislation may be required. 3 2 Core requirements 2.1 Regulation (EC) No 1935/2004 In accordance with Article 3 of Regulation 1935/2004: “Materials and articles, made of paper and board, shall be manufactured in compliance with good manufacturing practice so that, under normal or foreseeable conditions of use, they do not transfer their constituents to food in quantities which could: • endanger human health, or • bring about an unacceptable change in the composition of the food, or • bring about a deterioration in the organoleptic characteristics of the food.” This is the core EU legislative requirement for all materials and articles intended for food contact and which has been essentially unchanged since 1976. Further sections of this Guideline deal with specific test and performance requirements and the methodology for their application, that provide the practical demonstration of conformance with this legislative requirement. In particular: • Clause 5 of this Guideline gives the requirements which shall be followed to provide the assurance of good manufacturing practice. Paper and board shall be of a suitable microbiological quality taking into consideration the potential end-use applications and control of this aspect is a part of the GMP requirements in Clause 5. • Annex 1 of this Guideline lists the substances permitted for use in the manufacture of paper and board intended for food contact and conditions for their use. The restrictions provided in Annex 1 shall apply. • Recovered paper is used in the manufacture of many grades of food contact paper and board. This Guideline has in place a number of requirements and ensures that there is a structured and controlled framework for operations involving the use of recovered paper. Annex 2 lists the details of these controls and gives the requirements which shall apply. 4 2.2 Demonstration of Compliance In order to provide evidence of compliance with this Guideline and Regulation 1935/2004, two mechanisms shall be in place. Firstly, a formal declaration of compliance shall be prepared for each grade or type of food contact material or article. This shall be issued and available for immediate inspection both by enforcement authorities and customers. Annex 4 gives the requirements for the content of the declaration of compliance. Second, business operators shall maintain appropriate documentation and records which serve as evidence of the statements made in the declaration of compliance. It is expected that these latter records will consist largely of a continuously updated database of internal information and, as such, cannot be made available in a single dossier for immediate inspection. Business operators shall however produce on demand and within a reasonable timeframe for the competent authorities adequate summaries of this information to demonstrate such compliance. This documentation shall include the conditions and results of testing, calculations, other analysis, and evidence of the safety or reasoning demonstrating compliance. The documentation shall be made available to the competent authorities on demand. The operator may indicate which information is to be treated as confidential on the ground that its disclosure might significantly harm its competitive position. Substances which are subject to a restriction in food, and which are present in paper and board shall not transfer to food in quantities which might cause the level in the food to exceed the required limits, even though the level in the paper and board is within the limits required by this Guideline. This might happen, for instance, if a particular substance occurred in the food through the presence of an approved food additive or by migration from another part of a multilayer. When relevant, the presence of any “dual use” additives which have been used in the manufacture of and are present in the paper and board shall be included in the Declaration of Compliance (Annex 4)1. The requirements of Article 15 of Regulation 1935/2004 with regard to labelling shall be applied. It should be noted that paragraph 2 of Article 15 states that labelling shall not be obligatory for articles which, because of their characteristics, are clearly intended to come into contact with food. 5 1. A list of potential “dual use” substances can be found at http://www.cepi.org/content/default.asp?pageid=617 3 Methodology 3.1 Assessing Compliance Figure 1 provides a schematic representation of the method for assessing compliance for papermaking operations, working through the processes in a logical sequence. It covers: 1. control of raw materials as required by Annexes 1 & 2 2. control of the process as required by Clause 5 (GMP) 3. product requirements covered by: • chemical testing required by Clause 4 • traceability as required by Clause 9 In fulfilling the sequence described in Figure 1, the assessments for the papermaking operations are complete. The subsequent stage covers conversion operations and the controls required for these operations are summarised in Figure 2. 3.2 General Principles relating to Frequency of Testing The purpose of the restrictions and the relevant chemical tests, detailed in this Guideline, is to ensure that the material or article is fit for its intended purpose. Testing shall therefore be performed at a frequency which relates to the likelihood of a particular restriction being exceeded2. In the special case where conclusive evidence demonstrates that a substance could never exceed its restriction in the material or article then testing is not required3. 3.3 Risk Assessment Frequency A documented risk assessment shall be performed when significant changes have taken place in the equipment or process used to manufacture the material or article or in the supply of its raw materials. The purpose of this would be to establish if product characteristics were likely to be altered sufficiently to necessitate short or long-term changes in the testing regime. 6 2. Guidance on this matter is given in the CEPI Good Manufacturing Practice for papermaking due to be published in 2010. 3. This exception does not replace the responsibility of the operator to ensure compliance, at all times, with Regulation 1935/2004, particularly Article 3. 4 Chemical Testing The restriction limits given in Table 1 shall apply to all paper and board covered by this Guideline. As described in the following paragraphs and Note 3 to Table 1, testing requirements will depend on the paper and board used and the type of contact. The substances identified in the “Remark” column of Table 1 with * are generally found only in recovered paper and board and will not need, in normal circumstances, to be subject to tests for paper and board manufactured solely from virgin fibre. See General Principles relating to Frequency of Testing in Clause 3 for further guidance in cases where testing is not required. The substances identified in the “Remark” column of Table 1 with # will need to be subject to tests only if, in normal circumstances, the end use of the paper and board is known to be for contact with moist and/or fatty food4. Table 1 – Purity Requirements Limit in food Tested in paper & board sml (mg/kg food) Limit Cadmium Lead Mercury Pentachlorophenol - # # # Antimicrobial Substances - 0.5 mg/kg 3.0 mg/kg 0.3 mg/kg 0.15 mg/kg No release of substances in quantities which have an antimicrobial effect. 0.0016 mg/dm2 * Substance Michler’s ketone 4,4-bis (diethylamine) benzophenone (DEAB) 0.01 mg/kg (non-detectable) 0.01 mg/kg (non-detectable) remark 0.0016 mg/dm2 # * # * Azo colourants - Dyes and colourants Fluorescent Whitening Agents (FWAs) Polycyclic Aromatic Hydrocarbons (PAHs) - 0.1 mg/kg as aromatic amine5 (non-detectable) no bleeding - no bleeding # 0.01 mg/kg (non-detectable) 0.0016 mg/dm2 6 Dibutylphthalate (DBP) 0.3 mg/kg 0.05 mg/dm2 Di(2-ethylhexyl)phthalate (DEHP) 1.5 mg/kg 0.25 mg/dm2 Diisobutylphthalate (DiBP) 0.5 mg/kg (baby food) 1.0 mg/kg (other food) * * * * * 0.08 mg/dm2 0.17 mg/dm2 # 4. This is from the BfR Recommendation (see Annex 1) and this exception does not replace the responsibility of the operator to ensure compliance, at all times, with Regulation 1935/2004, particularly Article 3. 5. Sum of listed amines 6. Sum of listed PAH’s 7 Substance SUM DBP + DiBP Limit in food sml (mg/kg food) 0.5 mg/kg (baby food) 1.0 mg/kg (other food) Tested in paper & board Limit 0.08 mg/dm2 0.17 mg/dm2 Benzylbutylphthalate (BBP) 30 mg/kg 5 mg/dm2 Diisononylphthalate (DINP) 9 mg/kg 1.5 mg/dm2 Diisodecylphthalate (DIDP) 9 mg/kg 1.5 mg/dm2 Benzophenone 0.6 mg/kg 0.1 mg/dm2 SUM benzophenone+ hydroxy-benzophenone+ 4-methylbenzophenone 0.6 mg/kg 0.1 mg/dm2 - As low as technically possible 0.6 mg/kg 0.1 mg/dm2 Diisopropylnapthalenes (DIPN) Bisphenol A remark * * * * * * * # * Note 1: Testing for compliance with the limits in Table 1 should be carried out according to the testing methods and principles set out in Annex 3. Figure 3 provides a schematic representation of some elements of the determination of compliance. Note 2: The limits quoted in Table 1 are from published sources, principally the BfR Recommendation XXXVI and the Council of Europe Resolution ResAP (2002)1 and its Technical Document No. 3. The limits for phthalates are taken from Directive 2007/19/EC from March 30, 2007 (DBP, DEHP, BBP, DINP, DIDP) and for DiBP from BfR Recommendation XXXVI. (see Annex 1) Note 3: There is a wide range of end use applications for paper and board food packaging which vary greatly in their potential for substances to migrate to food. Thus testing for compliance with the limits in Table 1 need not be performed if it can be shown that the requirements of Regulation 1935/2004 are met. This requires that, under normal and foreseeable conditions of use, materials and articles do not transfer their constituents to food in quantities which could a) endanger human health; or b) bring about an unacceptable change in the composition of food: or c) bring about a deterioration in the organoleptic characteristics thereof. Where testing is needed to demonstrate compliance with the requirements of Table 1 and Annex 1, the general principles in Clause 3 and the CEPI GMP document shall apply. Note 4: The reason for some limits being quoted in units of weight/weight and some in weight/area is the different sources for the limits. The limits expressed as mg/dm2 are derived from specific migration limits (SMLs) and are expressed as maximum permitted residual amount (QMA) of a substance in paper and board assuming total transfer. In practice, an analytical measurement will give a weight/weight result and a conversion to weight/ area considering the actual grammage of the paper and board will be required for comparison with limits expressed as weight/area. (See Note, Figure 3) Note 5: If it is assumed that complete migration of a substance occurs from the paper and board to the food it is possible convert limits in food (SMLs) to a total quantity of the substance in paper and board. The “standard” packaging /food ratio in EU risk assessments of migration is 6 dm2 packaging material in direct contact with 1 kg food. Using this “standard” ratio the SML should be multiplied by 0.167 (or divided by 6) to obtain a maximum permitted content in 1 dm2 of paper and board (QMA). 8 If the packaging to food ratio differs from the standard ratio of 0.167 and the value of the ratio is known, it is permitted to use this value to obtain the QMA. 5 Good Manufacturing Practice Good Manufacturing Practice (GMP), in relation to food contact materials is defined as: “those aspects of quality assurance which ensure that materials and articles are consistently produced and controlled to ensure conformity with the rules applicable to them and with the quality standards appropriate to their intended use by not endangering human health or causing an unacceptable change in the composition of the food or causing a deterioration in the organoleptic characteristics thereof” GMP shall apply to all aspects of the processes involved, starting from the selection and usage of chemicals, wood-pulp and recovered paper, through the operation of paper machines and finishing with converting operations and transport. It is recommended that GMP is implemented through formal management systems. Where this is not the case it shall be demonstrated that the arrangements provide the same level of assurance as a formal management system. Note: A Commission Regulation on GMP (EC) No 2023/2006 became applicable in August 2008 and contains a requirement for a formal quality assurance system. Conformance with the requirements of the ISO 9000 series will cover much of what is required to fulfil GMP requirements which will include conformance to specification and use of appropriate substances and preparations. The balance could be provided by conformance with formal hygiene management systems (which include aspects such as control of contamination). The following are examples of schemes which include some or all of the above aspects. Aspects of the special safety controls required for the use of recovered paper in paper and board for food contact will be included in the management systems set up under the GMP requirements. These controls relating to GMP are included in Annex 2. Papermaking operations • Industry GMP Standard (under development) Note 1: This GMP will include requirements covered by the CEPI Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of Recovered Paper (Ref. 4) Note 2: This GMP is a development of the CEPI GMP (Ref. 5) Note 3: The relevant standards listed for converting operations may be applied to papermaking operations. This may be on the initiative of the manufacturer or as a result of a customer request. Such standards will normally be applied in mills manufacturing grades of paper and board for the most critical food contact applications. Converting operations • CEN Standard EN 15593:2008 • other appropriate standards include the FEFCO/ESBO GMP, the FPE/CITPA GMP and the BRC/IOP Standard. (Ref. 6, 7, 8). 9 6 Best practice for treatments applied during converting operations Best practices for converting operations should result from a hazard analysis and a risk assessment. For packaging, the risk analysis shall be extended to the whole packaging system. Inks, varnishes and adhesives used for printing and converting should be selected to ensure the lowest possible levels of migration into food by following the requirements of the Regulation 2023/2006. This process should be facilitated by consultation with the suppliers of those materials and the use of their guidance on the use of low migration and low odour products. A special case is the use of UV cured inks. In view of the history of the use of these products and the photoinitiators that they contain, it is recommended that they are not used in any packaging application. However, it is known that certain manufacturers have begun to produce new and safer photoinitiators and operators could use such products following assurances from those manufacturers about their suitability for food contact in the application envisaged. See also Section 3.1 of Annex 2. 10 7 Requirements for use within multilayers 7.1 General This clause provides the requirements for materials and articles intended for direct food contact and which are composed of two or more layers of different types of materials which are intentionally bound together. Such materials can be termed multi-material multilayers. The commonly used materials for such multilayer constructions in combination with paper and board are various types of plastic film and aluminium foil as well as coatings and printing inks. In general, multilayers in which paper or board is present, can be subdivided into three categories: 1. multilayers in which the paper or board layer is in direct contact with the food 2. multilayers in which there is at least one plastic film between the paper or board and the food, but no aluminium foil; 3. multilayers in which there is aluminium foil and optionally plastic film between the paper or board and the food. A plastic layer extrusion-coated on to the paper web, is considered a plastic film in the context of the three classes of multilayers defined above. It has to be noted that such products are often referred to as “coated paper” within the industry although strictly a distinction should be made between the plastic coated papers covered by this Clause and papers coated with minerals such as calcium carbonate. The following diagram provides guidance on the use of this Clause PAPER & BOARD MULTILAYER (defined as paper and board deliberately attached to another layer of plastic, aluminium or other substrate) Is the food contact layer paper and board ? NO YES Which material separates the paper and board from the food ? Use clause 7.2.1 plastics but no aluminium other materials including aluminium Use clause 7.2.2 Use clause 7.2.3 11 7.2 Requirements 7.2.1 Category 1- Multilayers in which the paper or board layer is in direct contact with the food Requirements for materials other than paper and board Materials other than paper and board used in multilayer constructions shall conform to the relevant European or national legislation and requirements applicable to them. In the case of plastics the relevant European legislation is Directive 2002/72/EC, as amended. Requirements for paper and board as direct food contact layer Paper and board in multilayers, where there is no plastic film or aluminium foil between the paper or board and the food, shall comply with this Guideline as if it was used by itself. 7.2.2 Category 2 – Multilayers with at least one plastic layer between paper or board and the food Requirements for materials other than paper and board Materials other than paper and board used in multilayer constructions shall conform to the relevant European or national legislation and requirements applicable to them. In the case of plastics the relevant European legislation is Directive 2002/72/EC, as amended. Requirements for paper and board behind a plastic layer Paper and board in multilayers, where there is a plastic layer (but no aluminium foil) between the paper or board and the food, shall comply with this Guideline. Testing required by this Guideline, may be carried out either on the paper and board, or, when appropriate for the specific test, on the finished multilayer. Assessment of the multilayer In addition, the multilayer has to be assessed for compliance with overall and specific migration limits and other restrictions (abbreviated as OML and SML respectively) defined by Directive 2002/72/EC, as amended, for substances used in plastics. The SML of any restricted substance present in the multilayer shall apply to the entire multilayer. Only substances intentionally added to the paper and board or to the plastic shall be considered. The identity of substances with SML, and adequate information for their compliance assessment, shall be obtained from the suppliers of additives to paper and board manufacturers and from the plastic raw materials suppliers, respectively. In case the substance is used in the paper or board but not in the plastic, the migration can be determined by testing or calculation at the plastic food contact layer or at the paper and board layer. The correction factors PBCF and EXCF (see below) apply to the migration determined at the paper and board layer. The correction factors PLRF and EXCF (see below) apply to the migration determined at the plastic layer. 12 In case the substance is used in both the paper or board and in the plastic food contact layer, the migration can be determined by testing at the food contact layer, or by calculation i.e. addition of the migration from the plastic and from the paper and board determined separately. The correction factor PBCF applies to the migration determined at the paper and board layer. The correction factor PLRF applies to the migration determined at the plastic layer. Similarly, the total multilayer material shall comply with the OML, adjusted by the Correction Factor PLRF, and compliance shall be determined at its intended food contact surface. The following correction factors may apply to the compliance assessment with SML: • PBCF = the correction factor applicable to paper and board is 17; • PLRF = the reduction factors defined for plastics by Directives 85/572/EEC and 2002/72/EC; • EXCF = a correction factor defined as 6 dm² divided by X dm² where X is the area of paper/ plastic multilayers to which the consumer is daily exposed. 6 dm² is the area conventionally considered for exposure to plastics. Based on current information (unpublished Exposure Matrix data) X equals 0.8 dm² so that EXCF = 7.8. For migration testing at the plastic food contact surface, simulants shall be selected according to Directive 85/572/EEC, as amended, and test conditions shall follow Directive 82/711/EEC, as amended. Due consideration shall be given to the fact that certain test simulants and/or test conditions applicable to plastics, may give rise to physical changes (e.g. swelling) in the multilayer which do not happen in contact with the food. In such cases a less severe simulant or test condition, more appropriately representing the actual conditions of use may be selected. 7.2.3 Category 3 – Multilayers with aluminium foil between paper or board and the food Requirements for materials other than paper and board Materials other than paper and board used in multilayer constructions shall conform to the relevant European or national legislation and requirements applicable to them. In the case of plastics the relevant European legislation is Directive 2002/72/EC, as amended. Requirements for paper and board behind aluminium foil The paper or board shall comply with this Guideline. 13 7. See Annex 5 for further information relating to correction factors for paper and board. 8 Requirements for use as secondary and tertiary packaging Note: the term “secondary and tertiary packaging” is used in this Guideline to cover all packaging not in direct contact with the product (normally with the exception of multi-material multilayers). The term is thus used in a rather wider context than as it is defined in the Packaging and Packaging Waste Directive (94/62/EC). Regulation No 1935/2004 requires a judgement to be made on whether packaging not in direct contact still falls within the scope of the Regulation because of a transfer of constituents. With regard to transport and distribution packaging used for food already contained in a primary packaging, a decision has to be made on whether or not such packaging, “can reasonably be expected to be brought into contact with food or to transfer their constituents to food under normal or foreseeable conditions of use” (Article 1 (c)). In many applications the primary packaging very obviously provides a complete barrier (examples of such primary packaging include glass bottles and metal cans) and the paper and board packaging does not fall within the scope of this Regulation. In other applications, for instance when the primary packaging is a thin film which may allow transfer or the food being packed is particularly susceptible to organoleptic changes, the Regulation may apply. The packaging manufacturer is not normally in a position to assess the interactions which may occur given the diversity of food packed in similar containers and the complexity of the interactions particularly relating to taint and odour. Thus, while the manufacturer will be in a position to give assurances on the constituents of the final packaging, the user of the packaging, (commonly the packer/filler) should conduct a hazard analysis and risk assessment of the ultimate suitability of the entire packaging system for the food being packed, if necessary in conjunction with the primary packaging manufacturer. If it is decided that the packaging is within the scope of the Regulation then this Guideline shall apply. 14 9 Traceability Guidelines Business operators shall use systems designed to meet the requirements of Regulation 1935/2004: “the traceability of materials and articles shall be ensured at all stages in order to facilitate control, the recall of defective products, consumer information and the attribution of responsibility”. Industry has at the request of the European Commission produced guidelines intended to assist business operators in implementing traceability. These can be found on the website of the EU’s Joint Research Centre8. The following points, which add clarification, should be noted when designing and operating traceability systems9: 1. there is no single set of rules. The systems will differ from operation to operation and will consist of those elements within the traceability guidelines (or possibly additional ones) which are necessary to achieve the requirement in the Regulation; 2. business operators are free to use whichever tools they feel are appropriate to facilitate the operation of traceability; these could include, for instance, supplier invoices with batch numbers, storage vessel and machine logs (manual or computer generated), weight lists, paper and board samples, quality control records and bar code systems ; 3. the guidelines cover the traceability of the food contact material or article itself (see 4, below) and not its raw materials or additives. However, it is recommended that all operators should have systems in place to establish the origin and, thus, the liability for defective incoming materials; otherwise, they will have to accept that liability themselves; 4. the traceability chain for paper and board packaging for food is taken to start from the paper reel at the dry end of the paper machine and the key element of information transferred to the food packer/filler is the job or batch number of the converted packaging; 5. retention of batch samples at the papermaking stage is recommended wherever possible. In cases of suspected chemical or physical contamination, testing of such samples can rapidly locate the exact time and source of an event and help to reduce the amount of material liable to recall. The need for retention of samples in conversion operations will be determined by the nature of the operation; 6. traceability systems should be included in the relevant procedures forming part of a business operator’s quality management system, based on the ISO 9000 series or an equivalent; 7. rules should be made to cover the retention time for documents and samples within the traceability framework. These should be in line with the shelf-life of the product. In the absence of reliable data, a minimum period of five10 years for documents is recommended. The correct functioning of the traceability system should be demonstrated for instance by testing periodically using a simulated alert. A product, previously supplied to a customer, should be identified by its reel/job/batch number and assigned as being defective. Then, the business operator should test the ability to successfully and rapidly track its progress during production, identify its source from another business operator (if appropriate) and identify any other material likely to share the same characteristics, so as to facilitate a total recall. The details required under Clauses 2.1 and 2.2 of the declaration of compliance (see Annex 4) form essential elements of the traceability system. 8. http://crl-fcm.jrc.it/index.php?option=com_docman&task=cat_view&gid=41&Itemid=57 9. Two common systems already in use in the paper industry are the CEPI Unit Identifier and the FEFCO Bar Code Standard for Corrugating Materials. 10. DG SANCO – Standing Committee on the food chain law and animal health – Guidance on the implementation of articles 11, 12, 16, 17, 18, 19 and 20 of regulation (EC) N° 178/2002 on general food law. 15 10 References 1. Consumer Exposure Project Final Report. Prepared for CEFIC FCA Additives in paper & board Industry Group (APBIG) and Confederation of European Paper Industries (CEPI). Pira International November 2002. 2 Consumption of Coated Paper & Board in Contact with Food in the EU. Final Report for CEFIC FCA Additives in Paper and Board Industry Group (APBIG). Pira International, April 2005. 3 Council Of Europe; Policy statement concerning tissue paper kitchen towels and napkins. Version 1 – 22.09.2004 . 4 CEPI: “Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of Recovered Paper”. January 2006. 5 CEPI GMP: Council of Europe Resolution ResAP (2002) 1, Technical Document No. 4 6 FEFCO/ESBO: “International Good Manufacturing Practice Standard for Corrugated and Solid Board”. October 2003. 7 Code for Good Manufacturing Practices for Flexible and Fibre-Based Packaging for Food. A Flexible Packaging Europe Initiative, realised in close co-operation with CITPA. February 2006. 8 BRC/IoP: “Global Standard for Packaging and Packaging Materials”. January 2008. 16 Annexes Annex 1: List of substances Annex 2: Requirements for recovered paper Annex 3: Testing methods Annex 4: Declaration of compliance Annex 5: Future developments 20 21 25 26 28 17 Annex 1 List of Substances (including lists for filtration, baking and other specific applications) The substances permitted for use in paper and board conforming to this Guideline are given in BfR Recommendation XXXVI. Paper and board for food contact *. The web link for this document is: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/360-english.pdf The limits prescribed for the use of permitted substances in these Recommendations shall be applied. Substances listed in the national legislation of the Netherlands (commonly known as the “Warenwet”)** are also permitted for use. Substances which have been the subject of approvals other than BfR shall be permitted for use if evidence is provided which demonstrates compliance with Article 3 of Regulation 1935/2004. In particular FDA*** approvals made under 176.170(a)5 and 176.180 will provide such evidence of compliance. If there is a conflict between the limits given for a specific substance in the above lists, then the limit for that substance given in BfR Recommendation XXXVI shall apply. The substances permitted for use in paper and board for specific applications defined in the following list are given in the BfR Recommendations listed below: Cooking Papers, Hot Filter Papers and Filter Layers: Recommendation XXXVI/1 Web link: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/361-english.pdf Paper and Paperboard for Baking Purposes: Recommendation XXXVI/2 Web link: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/362-english.pdf Absorber pads based on cellulosic fibres for food packaging: Recommendation XXXVI/3 Web link: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/363-english.pdf Alternatives to Compliance Testing for Substances in this Annex If it can be shown, by documented calculation from a knowledge of the contents of the paper and board or other sources, that a limit or restriction given in the lists referred to in this Annex cannot be exceeded, then testing for that particular substance is not required. Testing with real food is permitted and migration test results obtained with the type of food or foods envisaged for the intended end-use prevail. * Bundesinstitut für Risikobewertung (Federal Institute for Risk Assessment) ** Packaging and Food Utensils Regulation (Commodity Act) of The Netherlands of 20 Nov. 1979 and its amendments up to and including VGB/P&2535892 of 22 Nov. 2004. *** Food and Drug Administration (USA) 18 Annex 2 Requirements for Recovered Paper 1. General In the absence of fully recognised tools to assess non-intentionally added substances (e.g. biological tests, exposure assessment tools, threshold of toxicological concern) and to further ensure the safety of paper and board manufactured from recovered paper, the following aspects shall be considered when assessing the suitability of recovered paper as a raw material for food packaging paper and board: • the intended use of the material (food type, contact time and temperature etc.) and the likelihood of transfer of constituents during that use; • the quality and source of the recovered paper; • the processing technologies applied within the paper mill to remove unwanted substances and materials. Requirements and guidelines related to these three aspects are given in the following sections. 2. The Intended Use of the Material The type of food to be packed and the conditions of storage, contact time and temperature determine whether or not recovered paper is suitable for a particular application. If recovered paper is judged to be suitable, then the grades which are appropriate need to be determined and the following sections include the requirement for a risk assessment11. The current best practice would be through the following steps: a) identify the source of any contaminants; b) establish a methodology for reducing those contaminants to a safe level in the final product; c) state any restrictions on food type which might result from a risk analysis of the above steps. To ensure that these steps are followed in the case of recovered paper, the requirements of sections 3 to 5 of this Annex shall be applied and shall be incorporated into the management system used to ensure compliance with the GMP. 19 11. Normally, this risk assessment should apply only on a “once-only” basis in order to approve continuing bulk supplies of a particular grade of recovered paper. It is not the intention that it should be applied on a regular basis, for instance on each delivery of that grade. 3. Quality of Recovered Paper 3.1. High Quality of Original Paper and Board The paper industry, both manufacturers and converters, have control over the contents of the paper and board which is later recovered. The industry maintains a dialogue with its suppliers to make them aware that most grades of paper and board can eventually become part of the recycling stream and thus find their way into food contact grades. These suppliers are expected to maintain vigilance about the safety of their raw materials and communicate any concerns to the paper industry. In particular, converting operators are responsible for applying a range of substances to paper and board, e.g. inks and adhesives. These substances shall have well documented safety properties, known to the operator, as the converted product may either be used as a food packaging material or article or eventually returned to paper mills for recycling into food contact grades. Knowledge about the safety of substances is changing continuously and, in cases where new toxicological evidence is confirmed about substances previously considered safe, joint action will be taken rapidly to ensure that food contact grades remain in compliance with all legislation. Currently, this action is formalised within the Eco-design project being run by the Technical Committee which is part of the European Recovered Paper Council which represents all industrial stakeholders with an interest in the paper and board value chain and has the European Commission as an official observer. 3.2. Exclusion of Certain Sources Certain grades of recovered paper are unsuitable for use in food contact material as the normal high standards of purity cannot be guaranteed. This is because of the way they have been treated during use or subsequent collection and sorting. The following sections give details of such grades. It is essential that paper mills have in place appropriate arrangements to secure and demonstrate their exclusion. 3.3. Use of European Standard EN643 The basis for commercial trading in recovered paper is European Standard EN64312 and the standard is intended to facilitate the necessary collection and sorting operations, within a structured framework. However, the grading system used in the standard is not based on toxicological criteria. Such criteria are related mainly to the hygienic standards employed during handling of the material and not to the types of paper described. There are exceptions to this rule where certain grades may be known to contain substances as a result of treatment operations e.g. coating or printing. However, the standard contains two general requirements which are relevant to food contact applications. These are given below. a) It is stated that collected paper from refuse sorting stations is not suitable for use in the paper industry. b) It is a requirement that recovered paper originating from multi-material collection systems cannot be mixed with other grades and shall be specially marked. (See also section 3.4.) 20 12. CEN Standard EN643:2001, Paper and board - European list of standard grades of recovered paper 3.4. Unusable Fractions The following fractions of recovered paper are considered unsuitable for inclusion in food contact paper and board13: • Contaminated waste paper and board from hospitals; • Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted out; • Used stained sacks which have contained for example chemicals and foodstuffs; • Covering materials, such as paper used for covering furniture during repair and painting work; • Batches mainly consisting of carbonless copy paper; • Waste paper from households containing used hygienic paper, such as used kitchen towels, handkerchiefs and facial tissue; • Old archives from libraries, offices etc., if they contain PCBs. In addition, it is considered in BfR Recommendation XXXVI and the Responsible Sourcing Guidelines that recovered paper originating from multi-material collection systems is unsuitable for use in food contact materials. 3.5. Identification of Recovered Paper The recovered paper and manufacturing sectors of the paper industry have agreed a system for identifying supplies of recovered paper sent to paper mills. The system uses data combining information about the recovered paper supplier and the EN643 grade reference. Thus, a paper mill using the system can organise stocks of recovered paper in an ordered fashion and knows, at all times, the identity of the supplier of any given batch of material. Thus, a two-way communications channel is available to ensure the rapid tracing and removal from the system of any supplies of non-standard material at paper mills and their suppliers. 4. Sourcing of Recovered Paper 4.1. Responsible Sourcing Recovered paper for use in food contact grades shall be collected and used in accordance with CEPI guidelines on responsible sourcing. (See Ref. 4) This document lays out a number of requirements to ensure consistent and clean supplies of recovered paper. These requirements cover: •the need for quality management systems by recovered paper suppliers; •necessary information for those involved in the business; •best practice for collection; •standards of hygiene for sorting stations and transportation; •mutual notification of food contact requirements. 21 13. The list of grades is extracted from: Council of Europe Resolution ResAP (2002) 1, Technical Document No. 3. 4.2. Incoming Quality Control It is essential that all incoming recovered paper is inspected by paper mills to ensure only clean and correctly identified material is used. To do this, paper mills shall operate in accordance with industry standards on quality control and the elimination of unsuitable materials14. These standards specify requirements for items such as: •visual inspection of bales of recovered paper; •internal inspection using extracted “cores”; •information relevant to personnel involved in supply and inspection; •the need for agreed quality specifications. 5. Processing Technologies applied within the Paper Mill The processes used for the treatment of recovered paper are possibly the most important single element in ensuring that the appropriate level of quality and hygiene is achieved. The Council of Europe Resolution provided some requirements for processing although even these were to be applied at the discretion of the manufacturer. This Guideline does not provide any specific requirements for processing technologies which is considered to be in line with current thinking, but the following requirement in relation to the application of the GMP shall apply: As part of the management system set up to ensure compliance with the GMP, a risk assessment shall be made to demonstrate that the processing technologies used can provide the required level of quality and hygienic appropriate to the intended use of the materials. 22 14. CEPI Recovered Paper Quality Control Guidelines and CEPI Guidelines on the control of the content of unusable materials in recovered paper. Annex 3 Testing Methods As a general principle internationally recognised and validated methods should be used (e.g. EN, ISO or equivalent) if such methods are available. If such standardised methods are not available, analytical methods with appropriate accuracy and precision may be used. For testing to ensure compliance with limits given in Table 1 the test methods listed below are recommended. If other methods are used it shall be ensured that they give comparable results to those specified below. For substances where standardised methods do not currently exist, literature references are given as guidance on methodology that can be applied until validated standards have been developed. EN 645 Preparation of a cold water extract EN 647 Preparation of a hot water extract prEN 15519 Preparation of an organic solvent extract EN 14338 EN 12498 Conditions for determination of migration from paper and board using modified polyphenylene oxide (MPPO) as simulant Determination of cadmium, lead and chromium in an aqueous extract EN 12497 Determination of mercury in an aqueous extract EN ISO 15320 Determination of pentachlorophenol in an aqueous extract EN 1104 Determination of transfer of antimicrobic constituents Primary Aromatic Amines prEN - Amtliche sammlung von untersuchungsverfahren nach §35 LFBG, Methode L 00-00-6; Bestimmung von primären aromatische aminen in wässrigen lebensmittelsimulanzien or prEN Determination of primary aromatic amines in an aqueous extract Determination of colour fastness of fluorescent whitened paper and board Determination of the migration of PAH-TEQ into food simulants prEN Determination of phthalates in extract from paper and board Michler’s ketone & DEAB Castle, L. et.al Food Additives and Contaminants, 1997, Vol.14, No.1, 45-52 Migration studies from paper and board packaging materials. Part 2; Survey for residues of dialkylamino benzophenone U-cure ink photoinitiators. Benzophenone Castle, L. et.al Deutsche Lebensmittel.Rundschau, 91 Jahrg., Heft 3, 1995 Studies on functional barriers to migration. 1. Transfer of benzophenone from printed paperboard to microwaved food. prCEN/TS 13130-13 Materials and articles in contact with foodstuffs – Plastics substances subject to limitation - Part 13: Determination of 2,2-bis (4-hydroxyphenyl) propane (Bisphenol A) in food simulants. EN 648 23 Annex 4 Declaration of Compliance The declaration of compliance shall contain the information listed below. The declaration shall be renewed when substantial changes in the production occur, when new scientific data are available or when there is a change in applicable regulations. 1. Date of Declaration of Compliance 2. Manufacturer 2.1. Identity and address of the organization which manufactures the materials or articles. 2.2. Where appropriate and if different from 2.1, the address of the manufacturing site. 3. Identity of the materials and articles 3.1. Generic product description. 3.2. Trade name or grade description, including other relevant identifying information. 3.3. If appropriate, special instructions to be observed for safe and appropriate use. 4. Confirmation of Compliance with this Guideline and Regulation 1935/2004 4.1. Statement that the product complies with Article 3 of Regulation (EC) No 1935/2004. 4.2. Statement that all raw materials are in compliance with Annex 1, and, if appropriate, Annex 2 of this Guideline. 4.3. Statement that the product has been manufactured in accordance with Commission Regulation (EC) No 2023/2006 on Good Manufacturing Practice. 4.4. Statement, if appropriate, that the product has been manufactured in accordance with a specific GMP, hygiene standard or management system described in Section 5 of this Guideline. 4.5. Statement of the conditions of use for the product including type or types of food envisaged for the intended end-use and any special package storage conditions. 4.6. When the product is required for lamination to food contact plastics where the paper and board is not in contact with food, a quantitative statement is required of all intentionally added substances having quantitative restrictions in Directive 2002/72/EC and subsequent amendments. This may be covered by a confidentiality agreement between user and supplier when appropriate. 4.7. When relevant, include a statement on the presence of any “dual use” additives which have been used in the manufacture of and are present in the paper and board Note: “dual use additives are substances which are approved for food use and hence may be in the food being packed, and also used in paper and board manufacture” 24 Annex 5 Future developments Clause 1.1 “Objective” of this document makes clear that future developments would be included in the requirements of the Guideline as knowledge evolves. In the paper and board industry, there are two areas where knowledge is currently being developed and which may eventually form part of this Guideline. At the moment, neither are sufficiently refined to use as risk management measures and details are given purely for information. They are biological tests and correction factors. 1. Biological Tests Draft methodology for biological testing of food contact paper and board is in existence. This methodology is the outcome of the joint European Commission/Industry project known as Biosafepaper which concluded in 200515. The concept of biological testing in this context is new and, consequently, development work is still in progress in order to convert the results into a scheme suitable for industrial use. Developments include standardization of the test methods and validation of testing institutes. Also, it is planned to add endocrine-disruption and neurotoxicity end-points to those of human genotoxicity and cytotoxicity which are already included. Ultimately the application of the methodology will need the approval of the appropriate authorities. It is believed that biological tests will be particularly suitable for the safety assessment of additives not having current EFSA approvals and for the validation of paper and board recycling processes. The ultimate intention is to move towards an integrated testing regime where validated biological tests replace most, but not all, chemical tests. 2. Correction Factors Another development is the use of Correction Factors which extends the “Fat Reduction Factor” concept, recently introduced into EU legislation, to make a link between quantitative limits for potential migrants and the nature of the food being packed, for instance if it is dry, moist, fatty or frozen. A central feature of current EU legislation on food contact materials and articles is the restriction of the migration of chemical substances from the material or article into food. The restrictions are based on experiments and calculations involving, firstly, toxicological data of the substances and, second, the amounts of these substances which are likely to transfer to food. The second of these two factors is derived from an EU benchmark which states that 1 kg of food is wrapped in 6 dm2 of packaging. This benchmark was set during the early days of the writing of food contact legislation and was determined as a result of experience with plastic packaging. Whilst this benchmark might be appropriate for a minority of uses of paper and board where direct and intimate contact with food occurs, it would be inaccurate and misleading to apply it to the remainder of its uses. 15. Biosafepaper Final Report available at http://www.cepi.org/content/default.asp?pageid=617 25 In these latter cases paper and board is used for much less aggressive applications than plastic, for instance to pack dry food, for applications where the contact is brief or with the surface of food which is subsequently removed or washed before consumption. In these cases migration of substances will be much below those expected using the benchmark. Therefore, there is a need to apply Correction Factors to the results arising from quantitative substance tests for the material or article before comparing them with restrictions and composition limits so that they accurately reflect the actual contact conditions. In many cases, the use of correction factors would remove the need for testing for a particular substance as calculation would show that transfer from paper and board to food could not occur at levels which would exceed permitted levels in food in a particular application. A further advantage of the Correction Factor concept is that it may no longer be necessary for a manufacturer of a paper or board material or article to know the intended end use of the product. Using the results of the test methodology, a reverse calculation could be made giving the paper or board a Correction Factor threshold value. Thus, the paper or board could be sold for a range of food contact applications having an equivalent or larger Correction Factor. This will also be of value to converters in selecting the appropriate grade of paper or board for a specific application. This mechanism would allow compliance with the requirement in Regulation 1935/2004 for a declaration of special conditions of use. 26 Figures Figure 1: Compliance Assessment Scheme for Papermaking Operations Figure 2: Compliance Assessment Scheme for Converting Operations Figure 3: Elements of the Determination of Compliance 30 31 32 27 Figure 1 Compliance Assessment Scheme for papermaking operations Raw Materials Process Compliance testing for substances • Responsible Sourcing system for woodpulp and recovered paper • Restriction for recovered paper (see Annex 2) • Chemicals & Additives – only those in Annex 1 • GMP / Hygiene system • ISO 9001 • Traceability Refer to substances in Table 1 & those in Annex 1 (normally BfR Recommendation XXXVI list) with restrictions Substances in Annex 1 Substances in Table 1 Does Table 1 and its notes require the substance to be chemically tested in this type of paper or board for its intended end-use? No Yes Yes Can evidence be produced that the restriction in Annex 1 cannot be exceeded (See “Alternatives to Compliance Testing” in Annex 1) No Can evidence be produces that this substance cannot occur in this grade or that migration of this substance to food could not occur in the envisaged end-use? Perform quantitative test (using Figure 3 if appropriate) Yes No Perform test as required in Table 1 (and Figure 3 if appropriate) Result exceeds the limit Failure - the grade is unsuitable for this end-use 28 Result is within the restriction Result is within the limit Requirements for substance satisfied Result exceeds the restriction Failure - the grade is unsuitable for this end-use Figure 2 Compliance Assessment Scheme for converting operations Incoming Materials Process Paper & Board • Declaration of Compliance Ancillary Materials (these are principally inks and adhesives) • Compliance monitoring • Use of International, European or National standards recommended when available (plus BfR and FDA where relevant) • For Printing Inks application of the EuPIA Guideline is required • GMP Usually based on ISO 9001 and supported as appropriate by hygiene management sytems • Traceability Guidelines Finished Product • As relevant, “design-type” assessment of suitability (See Clause 8) •Purity criteria of the final product according to the ancillary materials added. Review of compliance 29 Figure 3 ELEMENTS OF THE DETERMINATION OF COMPLIANCE Obtain Restriction Limit for substance in question (RL) if units are by area, (e.g. mg/dm²) Convert limit to mg/kg using formula given in Note 1, below if units are by weight, (e.g. mg/g) Convert limit to mg/kg Compare Limit to Total Extract (TE) to determine compliance as shown in Figure 1 Perform extraction test on paper sample for chemical in question and quote result in mg/kg (= “Total Extract” TE) Note Qm = Qa x 100000 G Qm = concentration of substance in paper as mg/kg Qa = concentration of substance in paper as mg/dm² G = grammage of paper as g/m² 30 DOCUMENT HISTORY Issue 1 First published March 2010 Developed by the European paper and board food packaging chain: CEFIC (suppliers of chemicals) CEPI (paper and board manufacturers) CITPA (paper and board converters) FPE (paper and board multilayer manufacturers) CEPI aisbl Confederation of European Paper Industries 250 Avenue Louise, Box 80 B-1050 Brussels Tel: +32 2 627 49 11 Fax: +32 2 646 81 37 [email protected] - www.cepi.org CITPA International Confederation of Paper and Board Converters in Europe 250 Avenue Louise, Box 108 B-1050 Brussels Tel: +32 2 646 40 70 Fax: +32 2 646 64 60 www.citpa-europe.org Design by Ben Timmers (CEPI) Published by: Bijlage 2C CEPI Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of Recovered Paper januari 2006 JANUARY 2006 Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of Recovered Paper Introduction Paper recycling has a rich history and has been a respected industrial activity for more than a century. Under new environmental, health, safety and trans-frontier shipment regulations, this economic activity has acquired a civic and legal dimension, which when coupled with the developments in further regulations, demands an increase in responsibility from all parties involved in the recovery and recycling of paper. Different recovered paper grades are used for manufacturing different paper and board products. In Europe, recovered paper purchasing is based on the European standard EN 643, European List of Standard Grades of Recovered Paper and Board, and these guidelines assume the use of that Standard. The “Recovered Paper Quality Control Guidelines” (CEPI and ERPA, 2004) also apply. Successful paper and board recycling depends largely on Recovered paper collection systems vary according to the quality of recovered paper. As recovery rates increase, country and source. Each source constitutes a different there is a tendency for the quality of the collected material to channel of collection, yielding different grades and qualities deteriorate. For this reason, a good working relationship of recovered paper with different characteristics, which after between mills, merchants, and other involved parties is separation (segregation at source) or sorting, are classified essential to ensure the responsible sourcing and supply of according to EN 643. As it would be impossible to give a recovered paper. description of all used paper collection systems in operation, the following guidelines for responsible sourcing of Responsible collection of paper and board using efficient recovered paper list the steps that normally occur along the management and quality control systems, demands that all paper recovery chain. These guidelines also lay down players involved recognise that they are handling a valuable additional steps paper mills should follow when producing secondary raw material. Separate collection (from other dry paper and board for food contact. recyclables) should be strongly encouraged to maintain the quality of recovered paper. These guidelines apply to any source and for any application. It may be that national legislation or practices require Rapid technological development in the paper and board modifications to these guidelines. manufacturing and converting industries, increasing demands from final users of paper and board products, as well as existing and emerging legal requirements, require a more stringent approach towards the collection and handling of recovered paper. Printed on 100% Cyclus Recycled Paper 1) Making used paper available for collection • separately from refuse (see EN 643). Collected paper The whole paper chain has a responsibility to make segregated from refuse sorting stations is not suitable information available in order to facilitate responsible for use in the paper and board industry (see EN 643). sourcing and recycling of recovered paper. This information can be different for the various types of • • materials for the production of paper and board households, (local) authorities) and shall at least cover intended to come into contact with foodstuffs by the the following: Council of Europe Resolution1: The importance of paper recycling and quality 1. Contaminated waste paper and board from hospitals; 2. Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted out; Which types of paper are suitable for recycling and which are not; • 3. Used stained sacks which have contained for example chemicals and foodstuffs; The need to keep paper separate from unusable materials for paper recycling (as described in EN 643); • Best practices for collection schemes; • Adherence to all national and 4. Covering materials, such as paper used for covering furniture during repair and painting work; 5. Batches mainly consisting of carbonless copy paper; international environmental legislation with respect to storage and 6. Waste paper from households containing used transportation. hygienic paper, such as used kitchen towels, handkerchiefs and facial tissue; 2) Collection • 7. Old archives from libraries, offices etc., if they Bins and containers must be suitable for retaining paper contain PCBs. and board for recycling in order to maintain quality requirements. • The following paper streams are prohibited as raw consumer groups (e.g. business and industry outlets, requirements of recovered paper; • Recovered paper for recycling has to be collected Separate collection of paper should be strongly encouraged to maintain the quality of recovered paper. Recovered paper originating from multi-material • Recovered paper and board from households collected separately from other materials, if it is to be used in the production of food contact grades, must be inspected and if necessary sorted. collection systems, containing only material of a valuable recyclable nature, has to be specifically marked (see EN 643). It is not permissible to mix unmarked collections with other recovered paper and board. 1 Council of Europe Resolution AP (2002) on paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs, Technical Annex 3. The Council of Europe Resolution is a recommendation to its member countries and is not legally binding. Various European and national regulations are applied in paper production. 3) Sorting-stations 5) Recovered paper management systems • • Equipment and facilities are either used exclusively for Suppliers of recovered paper should have a quality sorting paper and board or, when used for sorting other management system or nationally accredited system materials, must be appropriately cleaned before sorting in place, which details how the above mentioned paper and board. (items 2-4) are managed. • Health, environment and safety procedures must apply. • Adequate pest-control measures are taken. • Sorted paper is properly classified according to the and paper mills should take place according to the recovered paper grades established in EN643 or other “Recovered Paper Quality Control Guidelines”. agreed specifications. • 6) Purchasing of recovered paper • • All paper mills, which produce paper and board that comes in direct contact with foodstuffs should be Any paper mill producing paper, which comes into contact with food, shall advise its suppliers of this fact. • identified to the supplier. • The relationship between suppliers of recovered paper If recovered paper from households is to be used for the production of food contact grades of paper and board it “Best Practice Recovered Paper Baling Conditions” are is strongly recommended that it is collected separately applied. from other dry recyclables. For such applications the industry’s intention is to phase out the use of material 4) Transportation • All transportation should conform to national and collected with other dry recyclables as soon as possible. • Suppliers to mills have to be assessed. • Purchaser international transport and customs legislation. • • can check suppliers’ management- Transport conditions should be suitable to maintain system certificates and keep a record of suppliers’ quality requirements. performance. The mill will make information available Recovered paper for a mill producing paper and board, to assist the supplier. which comes into contact with foodstuffs, is to be clearly identified on the transport documents. Printed on 100% Cyclus Recycled Paper 7) Mill gate • • 9) Quality management at paper mills The delivery is checked against agreed conditions or Mills would be expected to include procedures covering according to the “Recovered Paper Quality Control paper within their quality management systems, Guidelines”. including: Control upon reception of raw materials must be carried • Purchasing; out. • • Receipt; Claims have to be made on receipt of the delivery; • Quality control; the supplier must have the chance to inspect the • material together with the mill-staff and to take it back, • Storage of recovered paper and; if necessary. • Assessment of new recovered paper suppliers. If there is a reason to believe that the lot includes paper Mill sites producing paper and board intended to come from prohibited sources as defined under the Council into contact with foodstuffs must be operating the Good of Europe resolution on food contact, the whole load will Manufacturing Practice (GMP) for paper and board for be taken back. food contact. 8) Storage at paper mills • Appropriate cleanliness and hygiene are to be maintained in raw material storage areas. • Adequate pest control measures are taken. • Where a mill produces both food and non food contact grades, appropriate measures must be in place to ensure that only the appropriate grades of recovered paper are used to produce food contact material. www.cepi.org Printed on 100% Cyclus Recycled Paper Bijlage 2D Testing methods for the Compliance of Paper & Board Materials and Articles for Food Contact Annex 3 uit ‘Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board Materials for and Articles for Food Contact’- March 2010 !..%8 4%34).'-%4(/$3 !SAGENERALPRINCIPLEINTERNATIONALLYRECOGNISEDANDVALIDATEDMETHODSSHOULDBEUSEDEG%. )3/OREQUIVALENTIFSUCHMETHODSAREAVAILABLE )FSUCHSTANDARDISEDMETHODSARENOTAVAILABLEANALYTICALMETHODSWITHAPPROPRIATEACCURACYAND PRECISIONMAYBEUSED &ORTESTINGTOENSURECOMPLIANCEWITHLIMITSGIVENIN4ABLETHETESTMETHODSLISTEDBELOWARE RECOMMENDED)FOTHERMETHODSAREUSEDITSHALLBEENSUREDTHATTHEYGIVECOMPARABLERESULTS TOTHOSESPECIÙEDBELOW&ORSUBSTANCESWHERESTANDARDISEDMETHODSDONOTCURRENTLYEXIST LITERATUREREFERENCESAREGIVENASGUIDANCEONMETHODOLOGYTHATCANBEAPPLIEDUNTILVALIDATED STANDARDSHAVEBEENDEVELOPED %. 0REPARATIONOFACOLDWATEREXTRACT %. 0REPARATIONOFAHOTWATEREXTRACT PR%. 0REPARATIONOFANORGANICSOLVENTEXTRACT %. %. #ONDITIONSFORDETERMINATIONOFMIGRATIONFROMPAPERANDBOARDUSING MODIÙEDPOLYPHENYLENEOXIDE-00/ASSIMULANT $ETERMINATIONOFCADMIUMLEADANDCHROMIUMINANAQUEOUSEXTRACT %. $ETERMINATIONOFMERCURYINANAQUEOUSEXTRACT %.)3/ $ETERMINATIONOFPENTACHLOROPHENOLINANAQUEOUSEXTRACT %. $ETERMINATIONOFTRANSFEROFANTIMICROBICCONSTITUENTS 0RIMARY!ROMATIC !MINES PR%. !MTLICHESAMMLUNGVONUNTERSUCHUNGSVERFAHRENNACH,&"' -ETHODE,"ESTIMMUNGVONPRIM¼RENAROMATISCHEAMINENIN W¼SSRIGENLEBENSMITTELSIMULANZIENORPR%.$ETERMINATIONOFPRIMARY AROMATICAMINESINANAQUEOUSEXTRACT $ETERMINATIONOFCOLOURFASTNESSOFÚUORESCENTWHITENEDPAPERAND BOARD $ETERMINATIONOFTHEMIGRATIONOF0!(4%1INTOFOODSIMULANTS PR%. $ETERMINATIONOFPHTHALATESINEXTRACTFROMPAPERANDBOARD -ICHLERlSKETONE $%!" #ASTLE,ETAL &OOD!DDITIVESAND#ONTAMINANTS6OL.O -IGRATIONSTUDIESFROMPAPERANDBOARDPACKAGINGMATERIALS 0ART3URVEYFORRESIDUESOFDIALKYLAMINOBENZOPHENONE5CUREINK PHOTOINITIATORS "ENZOPHENONE #ASTLE,ETAL $EUTSCHE,EBENSMITTEL2UNDSCHAU*AHRG(EFT 3TUDIESONFUNCTIONALBARRIERSTOMIGRATION4RANSFEROFBENZOPHENONE FROMPRINTEDPAPERBOARDTOMICROWAVEDFOOD PR#%.43 -ATERIALSANDARTICLESINCONTACTWITHFOODSTUFFSp0LASTICSSUBSTANCES SUBJECTTOLIMITATION0ART$ETERMINATIONOFBISHYDROXYPHENYL PROPANE"ISPHENOL!INFOODSIMULANTS %. Bijlage 2E BfR XXXVI Paper and Board for Food contact (unofficial translation) Includes list of allowed components 1 september 2009 Federal Institute for Risk Assessment This is an unofficial translation. Only the German version is binding. XXXVI. Paper and board for food contact As of 01.06.2009 Preamble 1. This Recommendation is valid for single and multi-layered commodities (articles, materials) made of paper or paperboard which are intended to come into contact with or affect foodstuffs. 2. This Recommendation does not appy to paper and board for use in microwave ovens. 3. In a composite, multi-layered or coated material, if the layer which comes into contact with the foodstuff is made of paper or paperboard it must comply with this Recommendation. Also, except for traces that are harmless to health and have no effect on taste or smell of the foodstuff, there must be no migration of substances from other layers into foodstuffs or on their surface. 4. If plastics or other polymers are used to coat paper or paperboard on the side that will come into contact with the foodstuff, only substances in compliance with the corresponding BfR Recommendations and the conditions stipulated therein may be used. 5. Paper or filter layers that will be subject, for example, to hot extraction (tea bags, boil-in-bag packages, hot filter papers), and paper that will come into contact with and affect food in baking, must comply with the special requirements laid down in Recommendation XXXVI/1 "Cooking paper, hot filter papers and filter layers" and Recommendation XXXVI/2 "Paper and paperboard for baking purposes". 6. Methods for testing commodities (materials and articles) made of paper or paperboard are published under the title "Untersuchung von Papieren, Kartons und Pappen für den Lebensmittelkontakt" and can be obtained from the German Pulp and Paper Association (Verband Deutscher Papierfabriken e. V. - VDP), Bonn. 7. To the extent that this and the Recommendations mentioned above under 4. restrict the use of certain production aids and refining agents, the maximum quantities given, if not applied to surface area or otherwise stated, refer to the dry finished product. 8. If in the production of a certain paper or paperboard a particular production aid, on account of its wide spectrum of use, is listed more than once in the Recommendation, the largest maximum amount given is to be taken as the “in total” maximum. Adding the different maximum amounts together is not permissible. 9. The finished paper must not contain more than 0.15 mg/kg pentachlorophenol. 10. It is assumed that under normal conditions of use there is no transfer of metal ions to foodstuffs when their concentration (determined in cold water extract) does not exceed A µg per gram paper, whereby “A“ has the following values: cadmium, 0.5, lead, 3 and mercury, 0.3 µg per gram paper. Testing is not necessary for paper or paperboard intended for contact with dry, non-fatty foodstuffs. Seite 1 von 14 Federal Institute for Risk Assessment 11. Azo dyes after Annex 1, No. 7 (§ 3) of the Commodities Regulation (Bedarfsgegenständeverordnung), must not be used in the manufacture of food-contact paper or paper board1. 12. The finished paper or paperboard must have no preserving effect on the foodstuffs with which they come into contact2. There are no objections to the use of paper or paperboard in the manufacture of commodities in the sense of § 2, Para. 6, No. 1 of the Food and Feed Code (Lebensmittel- und Futtermittelgesetzbuch (LFGB)), provided they are suitable for their intended purpose and comply also with the following conditions: A. Raw materials The following raw materials may be used: I. Fibrous materials: 1. Natural and synthetic cellulose fibres, bleached or unbleached. 2. Fibres of synthetic high polymers, provided they comply with the corresponding BfR Recommendations. 3. Wood pulp, bleached or unbleached. 4. Recycled fibres made from paper or paperboard provided that the finished articles comply with the requirements in the annex of this Recommendation. II. Additives to raw materials 1. Anthraquinone as an accelerator for separating lignin and cellulose from wood pulp, max. 0.15 %, based on the finished paper. 1 kg of dry paper must not contain more than 30 mg anthraquinone5. 2. Xylanase6. 3. Diethylene triamine pentamethylene phosphonic acid, max. 0.22 %, based on dry fibres weight. 4. Potassium sulfite, max. 0.01 %. 5. Tetrasodium iminodisuccinate, max. 0.17 %, based on dry fibres weight. III. Fillers: Natural and synthetically produced, insoluble minerals that are harmless to health, such as carbonates of calcium and magnesium, silicon dioxide, silicates, or mixed silicates of sodium, potassium, magnesium, calcium, aluminium and iron, calcium sulfate, calcium sulfoaluminate (satin white), barium sulfate (free of soluble barium compounds), titanium oxide. B. Production aids 1 2 5 6 Detecting the use of prohibited azo dyes according to "Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach § 64 LFGB", method B 82.02-2. DIN EN 1104: “Determination of the transfer of antimicrobial constituents” Most of the anthraquinone is washed out during manufacture. There must be no detectable residual activity of this enzyme in the finished product. Seite 2 von 15 Federal Institute for Risk Assessment The following production aids may be used: I. Sizing agents: 1. Colophony, addition products of maleic and fumaric acid and/or of formaldehyde with colophony. No more than 1.0 mg formaldehyde/ dm2 must be detectable in the extract of the finished product. 2. Casein and glue of animal origin 3. Starch7 3.1 Native8 starch, physically modified starch, enzymatically modified starch and acid-treated starch, as well as the chemically modified starches listed in Annex 2, List B, Part I of the Regulation on Food Additives (ZusatzstoffVerkehrsverordnung) 3.2 Other modified starches 3.2.1 Bleached starch, also treated with sodium, potassium or ammonium peroxydisulfate, as well as with peroxyacetic acid and/or hydrogen peroxide 3.2.2 Oxidatively degraded starch, also treated with hydrogen peroxide, sodium, potassium or ammonium peroxydisulfate, including dialdehyde starch produced from oxidised starch with an aldehyde content of at least 90 %9 3.2.3 Starch esters 3.2.3.1 Monostarch phosphate, also treated with ammonium phosphate or orthophosphoric acid in the presence of urea 3.2.3.2 Starch acetate, also treated with vinyl acetate (specification of starch: max. 2.5 % acetyl groups) 3.2.3.3 Starch succinate 3.2.4. Starch ethers 3.2.4.1 Treated with propylene oxide to produce neutral starch ethers (specification of starch: propylene chlorohydrin, max. 1 mg/kg; degree of substitution (DS), max. 0.2). 3.2.4.2 Treated with monochloroacetate to produce anionic starch ethers (specification of starch: sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08). 3.2.4.3 Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride or glycidyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen, max. 4.0 %). 3.2.4.4 Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride and succinic anhydride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen, max. 1.6 %). 3.2.5 Starch, crosslinked with epichlorohydrine and treated with 3-chloro-2hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1mg/kg; nitrogen, max. 0.5 %). 3.2.6 Monostarch phosphate, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen, max. 0.5 %). 4. Cellulose ether 5. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10 6. Alginates7, xanthan gum7, mannogalactanes7 7 The general and specific purity requirements after Annex 2, List A, Part II of the Regulation on Food Additives (Zusatzstoff-Verkehrsverordnung) apply. 8 Native food starch is a carbohydrate polymer consisting almost entirely of alpha-D-glucose units. It occurs in granular form in the organs of certain plants, from which it is extracted. 9 See method for analysing tobacco additives, "Bestimmung der Dialdehydeinheiten in Oxi- bzw. Dialdehydstärke" in Bundesgesundheitsbl. 8 (1965) 110. 10 The Sodium glycolate content may not exceed 12 %. Seite 3 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 7. Galactomannane ethers 7.1 Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate max. 0.5 % 7.2 Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %) 8. Water-glass and alumina gel 9. Dispersions of wax and paraffin, provided the waxes and paraffins comply with amended Recommendation XXV, Part I11, in total max. 2.0 %. 10. Plastics dispersions, provided they comply with amended Recommendation XIV. In addition, may also be used as a monomer: 2-(Dimethylamino)ethyl acrylate. with a residual content of max. 0.01 mg/dm2 N-[3-(dimethylamino) propyl] methacrylic amide 2-(N,N,N-trimethyl-ammonium)ethylmethacrylat chloride 11. Reemulsifiable polyvinyl chloride, provided it complies with amended Recommendation II12. 12. Di-alkyl(C10-C22)diketenes, which can contain up to 65 % isoalkyl groups, max. 1.0 % 13. Condensation products of melamine, formaldehyde and ω-aminocaproic acid, max. 1.0 %. No more than1.0 mg formaldehyde/dm2 must be detectable in the extract of the finished product. 14. Sodium and ammonium salts of copolymers of maleic acid monoisopropyl hemiester (approx. 29 %), acrylic acid (approx. 16 %) and styrene (approx. 59 %), in total, max. 0.5 %, based on weight of the dry paper. 15. A mixture consisting of the ammonium salt of a copolymer of styrene and maleic acid anhydride (50 : 50) with a copolymer of acrylic acid n-butyl ester and acrylonitrile (70 : 30) in the ratio of 1 : 2, max. 0.6 %, based on weight of the dry paper. 16. Ammonium salt of a copolymer of maleic acid anhydride, maleic acid monoisopropyl ester and diisobutylene, max. 0.5 %, based on weight of the dry paper. 17. Ammonium salt of a copolymer of styrene (approx. 60 %), acrylic acid (approx. 23 %) and maleic acid (approx. 17 %), max. 0.5 %, based on weight of the dry paper. 18. Di-sodium salt of a copolymer of styrene (approx. 50 %) and maleic acid (approx. 50 %), max. 0.7 %, based on weight of the dry paper. 19. Cationic, water-soluble polyurethane, cross-linked with epichlorohydrin13, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 100 000), max. 0.6 %, based on the dry fibres weight or Cationic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000), max. 0.15 %, based on the fibres weight or Anionic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate, dimethylol propionic acid and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000), max. 0.15 %, based on the dry fibres weight. In producing the aforementioned polyurethanes, in each case a maximum of 0.03 % dibutyl tin diacetate, based on the sizing agent, may be used; 1 dm2 of sized paper must not con- 11 Recommendation XXV. " Hard paraffins, microcrystalline waxes and mixtures of these with waxes, resins and plastics " 12 Recommendation II. "Plasticizer-free polyvinyl chloride ..." 13 No ethyleneimine must be detectable in the resin (detection limit 0.1 mg/kg). 1,3-Dichloro-2-propanol must not be detectable in water extract of the finished product (detection limit 2 µg/l). The transfer of 3-monochloro-1,2propanediol into the water extract of the finished products must be as low as technically achievable, a limit of 12 µg/l must not be exceeded in any case. For compliance with the requirement in respect to chloropropanols, a transitional period has been granted until the 31.03.2002. Seite 4 von 15 Federal Institute for Risk Assessment tain more than 0.3 µg dibutyl tin diacetate. Primary aromatic amines must not be detectable in extract of the finished product.14 As preservative for the aforementioned polyurethanes, max. 0.5 % formaldehyde, based on the sizing agent, may be used. 20. Copolymer of maleic acid and dicyclopentadiene (ammonium salt), max. 2.0 mg/dm2. 21. 3-Alkenyl(C15-C21)-dihydrofuran-2,5-dione, max. 1.0 %. 22. Cereal flour 1. treated with acids 2. treated with monochloroacetic acid to produce anionic cereal flour ethers (specification: sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08) 3. treated with glycidyl trimethyl ammonium chloride (specification: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg). 23. Copolymer of acrylamide and acrylic acid, cross-linked with N-methylene-bis(acrylamide), max. 1.0 % 24. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride, N,N'-methylene bisacrylamide and itaconic acid, max. 1.0 %, based on the dry fibres weight. 25. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride, N,N'-methylene bisacrylamide, itaconic acid and glyoxal, max. 1.0 %, based on the dry fibres weight. 26. Addition product of fumaric acid with colophony, cross-linked with triethanol amine, max. 4.0 %, based on the dry fibres weight. 27. Hydroxyethyl starch 28. Anhydrides of natural fatty acids, max. 0.2 %, based on the dry fibres weight As emulsifier for the sizing agents, max. 0.02 % sodium-2-stearoyllactylate may be used. II. Precipitating, fixing and parchmentisation agents: 1. Aluminium salts such as aluminium sulfate, aluminium chloride hydroxide, aluminium formate and sodium aluminate. 2. Sulfuric acid 3. Ammonia 4. Sodium carbonate, sodium hydrogen carbonate, sodium phosphate 5. Tannin 6. Condensation products of urea, dicyandiamide, melamine with formaldehyde. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare C I 2 and 3) 7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde, max. 1.0 %. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare B V 7) 8. Sodium salts of ethylenediamine tetraacetic acid and diethylenetriamine pentaacetic acid and N-(2-Hydroxyethyl)ethylenediamine-triacetic acid 9. Gluconic acid 10. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 0.4 % 11. Polycondensate of dicyandiamide and diethylenetriamine, max. 0.45 % 12. Polyethyleneimine, modified with polyethyleneglycol and epichlorohydrin, max. 0.2 % 13. Choline and its salts 14. Copolymer of vinylformamide, vinylamine and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight 14 On the determination of primary aromatic amines in aqueous extracts see: Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach § 64 LFGB, Method L. No. 00.00-6, "Untersuchung von Lebensmitteln - Bestimmung von primären aromatischen Aminen in wäßrigen Prüflebensmitteln". Seite 5 von 15 Federal Institute for Risk Assessment III. Retention agents: 1. Homopolymers and copolymers of a) Acrylamide b) Acrylic acid c) 3-(N,N,N-Trimethylammonium)propylacrylamide, chloride d) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylacrylate, chloride e) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylmethacrylate, chloride f) 2-(N,N-Dimethyl-N-benzylammonium)ethylacrylate, chloride max. 0.1 %, provided that the polymers contain no more than 0.1 % monomeric acrylamide and 0.5 % of the monomers listed under b) - f). 2. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. IV. l and B. V. 10). 3. Cross-linked, cationic polyalkylene amines14 (compare C. I. 4) i.e.: in total max. 4.0 %: a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropylmethylamine13 b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, capro- lactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine13 c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia13 d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid dimethyl ester and diethylenetriamine13 e) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from dichloroethane and an amide of adipic acid, caprolactam and diethylenetriamine f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine, adipic acid and ethyleneimine13, max. 0.5 % g) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 % h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from polyepichlorohydrin, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 % i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine, adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol13, max. 0.2 % j) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid dimethyl ester, glutaric acid dimethyl ester and diethylenetriamine13, max. 2.0 % k) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 % l) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine, and a mixture of ethylenediamine, diethylenetriamine, triethylenetetramine, tetraethylenepentamine, pentaethylenehexamine, aminomethylpiperazine and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 % m Polyamine-dichloroethane resin, produced from bis-(3-aminopropyl)-methylamine and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 % n) Polyamideamine-polyetheramine-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, caprolactam, adipic acid, polyethyleneglycol and epichlorohydrin13, max. 0.2 % o) Polyamidoamine-ethyleneimine resin, produced from adipic acid, a mixture of ethylenediamine and N-(2-aminoethyl)-1,3-propylenediamine, N,N’-[bis-(3-aminopropyl)]-1,2ethylenediamine, ethyleneimine, epichlorohydrin and polyethyleneglycol13, max. 0.2 % 15 This production aid becomes firmly attached to the cellulose fibre. However, if under certain conditions of use, significant amounts of it, or its conversion products, may migrate out of the paper, appropriate testing instructions will be published at a future date. Seite 6 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 4. High-molecular, cationic polyamide amine, produced from triethylenetetramine and adipic acid with a content of 15 % diethyleneglycol monomethyl ether (as diluting agent) or a mixture of 70 parts of this polyamide amine solution with 30 parts of sulfatised sperm oil, in each case no more than 0.2 % (calculated as polyamide amine in dry the fibre). 5. a) Mixture of Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %, linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and a condensation product of xylene sulfonic acid, dihydroxydiphenylsulfone and form aldehyde (sodium and ammonium salt), max. 0.1 % b) Mixture of Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %, linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and a condensation product of β-naphtholsulfonic acid, phenol and formaldehyde as sodium salt, max. 0.06 % The limits given above under a) and b) for individual components are based on dry fibres weight of the particular paper. 6. Reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine16, max. 0.06 %, based on weight of the dry paper. Extract of the finished products must not contain more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. 7. Copolymer of dimethylamine and epichlorohydrin13, max. 0.25 % 8. Copolymer of dimethylamine ethylenediamine and epichlorohydrin13, max. 3 % 9. Homopolymers and copolymers of vinylformamide and vinylamine, max. 0.2 % 10. Copolymer of acrylamide and diallyldimethyl ammonium chloride, max. 0.02 %, based on the dry fibres weight. 11. Polydimethyldiallyl ammonium chloride, max. 0.15 % 12. Vinylamine-diallyldimethylammoniumchlorid-copolymer, made by Hofmann degradation of the amide groups of a acrylamid-diallyldimethylammoniumchloride copolymer, max. 0.5 % based on the dry fibres weight IV. Dewatering accelerators: 1. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. V. 10). 2. Alkyl-aryl sulfonates, max. 1.0 %17. 3. Silicone-containing paraffin dispersions, provided that the silicones and paraffins comply with amended Recommendations XV18 and XXV, Part I11, max. 0.5 % (based on dispersion dry substance) 4. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts, in total, max. 1.0 % 5. Cellulase6 6. Water-glass, stabilised with 0.42 % sodium tetraborate, based on the formulation. V. Dispersion and flotation agents: 1. Polyvinylpyrrolidone (mol. wt. min. 11 000) 2. Alkyl (C10-C20) sulfonates 3. Alkyl-aryl sulfonates (compare B. IV. 2) 16 2 Dimethylamine must not be detectable in the aqueous extract (detection limit: 0.002 mg/dm ). Residual monomeric acrylamide, based on the reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine, must not exceed 0.1 %. 17 This production aid is washed out to the paper during manufacture. 18 Recommendation XV. "Silicones" Seite 7 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 4. Alkali salts of mainly linear-condensed polyphosphates. The content of cyclic-condensed metaphosphates must not exceed 8.0 % 5. Alkyl polyglycol ether and/or alkylphenol polyglycol ether with 6-12 ethylene oxide groups 6. Sulfonated castor oil 7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare B. II. 7) 8. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts 9. Sodium lauryl sulfate Of the production aids listed under 1. - 9. up to 1 % of each may be used, but in total no more than 3.0 %. 10. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. IV. l) 11. Polymer of acrylic acid, sodium salt, max. 0.5 % 12. Alkyl (C13) polyglycol ether with 5-7 ethylene oxide groups and 1-2 terminal propylene oxide groups, max. 0.014 % 13. Citric acid 14. 1,2-Dihydroxy-C12-C14-alkyloxethylates , max. 1.0 %, based on the dry fibres weight 15. 2-Amino-2-methyl-1-propanol; no more than 0.25 mg/dm² must be detectable in extract of the finished product. 16. 2-Phosphonobutane-1,2,4-tricarboxylic acid, max. 0.01 %, based on the dry fibres weight. 17. Polyaspartic acid, max. 0.5 % VI. Defoamers: 1. Organopolysiloxanes with methyl and/or phenyl groups (silicone oil) according to Section I of Recommendation XV18. Kinematic viscosity of the silicone oils, determined according to DIN 51 562 at 20 °C, min. 100 mm2 s-1. 2. Triisobutylphosphate 3. Higher aliphatic alcohols (C8-C26), also in emulsified form19 4. Fatty acid esters of mono and polyhydric aliphatic alcohols (C1-C18), and esters of fatty acids with polyethyleneglycol and polypropyleneglycol 5. Alkylsulfonamides (C10-C20) 6. Liquid paraffins, max. 0.1 % (for purity requirements see 155th Communication). 7. Gelatine Of each of the production aids listed under 1. to 7. no more than 0.1 % may be used. 8. Copolymer of glycerol with ethylene oxide and propylene oxide, esterified with coconut fatty acid or oleic acid, of each max. 0.075 %. 9. N,N’-Ethylene-bis-stearamide. 10. Sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan monooleate with 20 ethylene oxide end groups, each max. 0.01 % 11. Sorbitan monooleate, max. 0.1 % 12. Edible oil. VII. Slimicides: a) Enzymatic agents 1. Fructose polysaccharide (levan)-hydrolase, 12.5 mg dry substance per kg paper. No more than one unit of levanase activity must be detectable. b) Anti-microbial agents 19 Max. 2 % liquid paraffin, sodium monoalkyl-dialkylphenoxybenzene-disulfonate, max. 2 %, and a total of max. 2 % alkyl and alkyaryloxethylates and their esters with sulfuric acid (as emulsifiers) may be added to 20-25 % aqueous solutions of this antifoam agent. The liquid paraffins must comply with the "Purity requirements for liquid paraffins" in the 155th Communication of Bundesgesundheitsbl. 25 (1982) 192). Seite 8 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 1. Sodium chlorite, hydrogen peroxide, sodium peroxide, sodium hydrogen sulfite, as well as peroxyacetic acid, max. 0.1 %, based on dry fibres weight. 2. 1,4-Bis(bromoacetoxy)butene. Extract of the finished products must contain no more than 0.01 mg bromine per dm2. 3. Tetramethyl thiuram disulfide. This substance must not be detectable in extract of the finished products. 4. 3,5-Dimethyl-tetrahydro-1,3,5-thiadiazine-2-thione. This substance must not be detec- table in extract of the finished products. 5. Bromohydroxyacetophenone. This substance must not be detectable in extract of the finished products. 6. Di-sodium-cyano-dithioimidocarbonate and/or Potassium-N-methyldithiocarbamate. Neither substance must not be detectable in extract of the finished products. 7. N-(2-p-chlorobenzoylethyl)-hexaminium chloride. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. The breakdown product, 2-(p-chlorobenzoyl)-ethylamine must not be detectable in methanol extract. 8. Methylene-bis-thiocyanate. This substance must not be detectable in extract of the finished products. 9. Potassium-N-hydroxymethyl-N'-methyl-dithiocarbamate and sodiummercaptobenzo-thiazole. Neither substance, nor their conversion products (mainly methylthiourea, N,N'-dimethylthiourea and dithiocarbamates) must be detectable in extract of the finished product. 10. 2-Oxo-2(4-hydroxy-phenyl)-acethydroxamic acid chloride. This substance must not be detectable in extract of the finished product. 11. 2-Bromo-2-nitro-1,3-propanediol, max. 0.003 %, based on dry fibres weight. This substance must not be detectable in extract of the finished product. 12. 2,2-Dibromo-3-nitrilopropionamide, max. 0.0045 %, based on dry fibres weight. This substance must not be detectable in the extract of the finished products. 13. Mixture of Phenyl-(2-chloro-2-cyan-vinyl)sulfone (approx. 80 %), phenyl-(1,2-dichloro-2cyan-vinyl)sulfone (approx. 10 %) and 2-phenyl-sulfonylpropionitrile (approx. 10 %), in total, max. 0.001 %, based on dry fibres weight. These substances and the degradation product, phenylsulfonyl acetonitrile, must not be detectable in the extract of the finished product. 14. 1,2-Dibromo-2,4-dicyanobutane, max. 0.005 %, based on dry fibres weight. This substance must not be detectable in extract of the finished product (detection limit of method of analysis: 0.6 µg/dm2). 15. 4,5-Dichloro-(3 H)-1,2-dithiol-3-one, max. 0.004 %, based on dry fibres weight. Extract of finished products must not contain more than 2.0 mg of this substance per kg dry fibres. 16. beta-Bromo-beta-nitrostyrene, max. 0.045 %, based on dry fibres weight20. This substance must not be detectable in the extract of the finished product (detection limit: 0.06 mg/kg paper). 17. Glutaraldehyde, max. 2.5 %, based on dry fibres weight. No more than 2 mg glutaraldehyde must be detectable in 1 kg of finished product. 18. 1-Bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin, max. 0.04 %, based on dry fibres weight. No hypochlorite and hypobromite must be detectable in the extract of the finished product. 20 Experiments have shown that following cold extraction with n-heptane, the conversion products, benzaldehyde and bromonitromethane are not detectable in the finished product (detection limits for benzaldehyde and bromonitromethane = 0.04 and 2.0 mg/kg, respectively). Seite 9 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 19. Didecyl dimethyl ammonium chloride, max. 0.05 %, based on the dry fibres weight. 20. 2-(Thiocyanatomethylthio)-benzothiazole, max. 0.00045 %, based on dry fibres weight. 21. Tetrakis(hydroxymethyl)phosponium sulfate. The extract of the finished products must contain no more than 0.15 ppm of this substance. 22. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin, 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin and 1-bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin in the ratio of 1:3:6, max. 0.04 %, based on the dry fibres weigth. No hypochlorite or hypobromite must be detectable in the extract of the finished product. 23. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin and 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin in the ratio of 1:5, max. 0.04 %, based on the dry fibres weight. 24. Ammonium bromide/sodium hypochlorite adduct, max. 0.02 % (active substance determined as chlorine), based on the dry fibres weight 25. Dodecylguanidine hydrochloride, max. 0.02 %, based on the dry fibres weight. 26. Alkali-stabilised solution of hypobromite, max. 0.07 %, based on the dry fibres weight. The sodium hypobromite content of the solution is max. 10 % and the sodium sulfamate content is max. 12 %. 27. 1,3-Dimethylol-5,5-dimethylhydantoine, max. 0,04 %, based on the dry fibres weight. 28. Chlorine dioxide. 29. Tetrahydro-1,3,4,6-tetrakis-(hydroxymethyl)-imidazo(4,5-d)imidazole2,5(1H,3H)-dione as formaldehyde donator system with an average ratio of formaldehyde: acetylene diurea of 3.1:1 to 3.5:1. In the extract of the finished products not more than 0.3 mg/dm², corresponding to 0.1 mg formaldehyde/dm², must be detectable.21 30. Sodium hypochlorite, max. 0.028 %, based on the dry fibres weight22. 31. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product. 32. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 33. 4,5-Dichloro-2-n-octyl-2H-isothiazol-3one. No more than 5 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 34. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 35. N,N'-dihydroxymethylene urea, max. 0.0125 %. No more than 1.0 mg/dm2 of Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product. 36. 1,6-dihydroxy-2,5-dioxahexane, max. 0.029 %. No more than 1.0 mg/dm2 of Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product. VIII. Preservatives: 21 brief description: Tetramethylolacetylenediurea (tetramethylolglycoluril) in chemical equilibrium with trimethylolacetylenediurea, dimethylolacetylenediurea, monomethylolacetylenediurea and formaldehyde. 22 For the stabilization of sodium hypochlorite 0.05 % (based on the dry fibres weight) 5,5-Dimethyl hydantoin may be used. 25 A 0.15 % aqueous solution of p-hydroxybenzoic acid ester (methyl, ethyl and n-propyl ester of p-hydroxybenzoic Seite 10 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 1. 2. 3. 4. 5. Sorbic acid p-Hydroxybenzoic acid ethyl and/or propyl ester25 Formic acid Benzoic acid Adduct of 70 % benzyl alcohol and 30 % formaldehyde Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde/dm2. 6. Formaldehyde, max. 0.022 %, based on the weight of the dry fibres. Extract of finished product must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 7. Sodium hydroxide. 8. Methylene-bis(thiocyanate); this substance must not be detectable in extract of the finished product. 9. o-Phenyl phenol and its sodium and potassium salts, max. 0.01 % 10. Sodium tetraborate, max. 0.005 %, based on the dry fibres weight. 11. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2-methyl-4isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product. 12. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 13. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. The preservatives listed above must only be used in the amounts necessary to protect the raw materials (Section A), processing aids (Section B), and paper refining agents (Section C) from deterioration and decay. C. Special Paper refining agents The following paper refining agents may be used: I. Wet-strength agents: 1. Glyoxal. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg glyoxal per dm2. 2. Urea-formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. 3. Melamine- formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. 4. Cross-linked, cationic polyalkylene amines13, 15 (compare B. III. 3.), in total max. 4.0 %: a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropyl methylamine (compare B. III. 3. a) b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, caprolactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine (compare B. III. 3. b) c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia (compare B. III. 3. c) d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid dimethyl ester and diethylenetriamine (compare B. III. 3. d) e) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin produced from epichlorohydrin, an adipic acid amide and diaminopropylmethylamine f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine, adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol, max. 0.2 % Seite 11 von 15 Federal Institute for Risk Assessment g) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine, adipic acid and epichlorohydrin, max. 1.0 % h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine, epichlorohydrin, urea and oxalic acid, max. 1.0 % i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, adipic acid, glutaric acid, succinic acid and epichlorohydrin j) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, triethylenetetramine, adipic acid and epichlorohydrin. 5. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 1.0 %. 6. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether, max. 1.2 %. 7. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether and N,N-dimethylaminoethanol, max. 1.2 %. 8. Terpolymer of acrylamide, diallyldimethyl ammonium chloride and glyoxal, max. 2 %, based on the dry fibres weight. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg glyoxal per dm². 9. Copolymer of hexamethylenediamine and epichlorohydrine, max. 0.2 % 10. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, 2-aminoethanol and epichlorohydrin13, max. 0.1 %, based on the dry fibres weight 11. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, acetic acid and epichlorohydrin13, max. 2 %, based on the dry fibres weight This copolymer must only be used in the manufacture of kitchen rolls. 12. Copolymer of vinylformamide and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight II. Humectants: 1. Glycerol 2. Polyethyleneglycols which contain no more than 0.2 % monoethyleneglycol. 3. Urea. 4. Sorbitol. 5. Saccharose, glucose, glucose syrup. 6. Sodium chloride, calcium chloride. 7. Sodium nitrate, but only together with urea. In total max 7.0 % of the substances listed above may be used. III. Colorants and optical brighteners 1. There must be no migration of colorants to the foodstuff. Testing is conducted according to DIN EN 64626, whereby grade 5 on the so-called grey scale must be reached. 2. Sulfonated stilbene derivates, max. 0.3 %. Optical brighteners must not migrate to the foodstuff. Testing is conducted according to DIN EN 64826, whereby a value of 5 on the evaluation scale must be reached. IV. Surface refining and coating agents: 26 Testing is not necessary for paper and paperboard intended for contact with dry, non-fatty foodstuffs. Seite 12 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 1. Plastics (films, melts, solutions, laquers, dispersions), provided they comply with the corresponding BfR Recommendations. Plastic coated paper or paperboard, in which from normal use only the layer of plastic comes into contact with the foodstuff and in which there can be no migration of substances from the paper or paperboard to the foodstuff, should not be evaluated after this Recommendation, but after the BfR Recommendation for the corresponding plastic. 2. Paraffins, microcrystalline waxes, low-molecular polyolefins and polyterpenes, provided they comply with amended Recommendation XXV11. The second sentence of No. 1 above applies here likewise. 3. Polyvinyl alcohol (viscosity of 4 % aqueous solution at 20 °C, min. 5 cP). 4. Silicone oils with special additives after Section I, No. 3 of Recommendation XV and/or silicone resins or silicone elastomers (silicone rubber) in compliance with Sections II and III of Recommendation XV18. 5. Chromium(III)chloride complexes with saturated straight-chain fatty acids of chain length C14 and longer, max. 0.4 mg/dm2, based on chromium. Cold water extract of the finished product must contain no more than 0.004 mg chromium(III)/dm2, while chromium (VI) must not be detectable. 6. Aluminium, calcium, sodium, potassium and ammonium salts of straight-chain aliphatic carboxylic acids of chain length C12-C20. These must comply with the general purity requirements (Annex l, No. 2) of the Regulation on Food Additives (Zusatzstoffverkehrsverordnung). 7. Casein7 (compare B I No. 2) and vegetable proteins 8. The product list under B I No. 3 9. Mannogalactanes7 10. Galactomannane ethers 10.1 Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate max. 0.5 % 10.2 Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %) 11. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10 12. Methyl cellulose7 13. Hydroxyethyl cellulose7 14. Natural and synthetically produced, insoluble mineral compounds that are harmless to health (compare A III). 15. Alginates7 16. Xanthane7 17. Ammonium zirconium carbonate, max. 1.0 mg/dm2 (based on zirconium dioxide, ZrO2) 18. Ammonium salts of perfluoroalkyl-substituted phosphoric acid esters, formed as reaction products of 2,2-bis(α,ω-perfluoro-C4-C20-alkylthio)methyl]-1,3-propanediol, polyphosphoric acid and ammonium hydroxide, max. 0.44 %. Paper and paperboard treated with this coating agent must not come into contact with foodstuffs that contain alcohol. 19. Copolymer of vinyl alcohol and isopropenyl alcohol. Viscosity of 4 % aqueous solution at 20 °C, min. 5 mPa·s. 20. Copolymer of perfluoroalkylethyl acrylate, vinylacetate and N,N-dimethylamino-ethyl methacrylate, max. 0.6 %. 21. Basic potassium zirconium carbonate, max. 1.25 mg/dm2, expressed as ZrO2. 22. Mixture of bis-(diethanol ammonium)-mono-1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkylortho-phosphate and diethanol ammonium-bis-(1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkyl)orthophosphate, max. 5 mg/dm². Paper and paperboard treated with this coating agent must not come into contact with foodstuffs that contain alcohol. 23. Di(hydrogenated tallow fatty acids-2-hydroxyethyl ester)dimethyl ammonium chloride, max. 0.06 %. Seite 13 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 24. Imidazolium compounds, 2-(C17- and C17-unsaturated alkyl)-1-[2-(C18- and C18- unsaturated amido)ethyl]-4,5-dihydro-1-methyl-, methylsulfates, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight 25. Phosphoric acid ester of ethoxylated perfluoropolyetherdiol, max. 1.5 %, based on the dry fibres weight. 26. Modified polyethylene terephthalates, manufactured from polyethylene terephthalate and one or more of the following substances or substance classes: Ethylene glycol, trimethylolpropane, pentaerythritol, C16-C22 fatty acids and triglycerides thereof, isophthalic acid and trimellitic acid anhydride, max. 0.1 g/dm² 27. Copolymer of Acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethyl ester and gamma, omegaperfluoro-(C8-C14)alkyl-acrylate, N-oxide, acetate, max. 5 mg/dm². 28. Copolymer of acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethylester and γ,ω-perfluoro-(C8C14)alkyl-acrylate, N-oxide, max. 3.8 mg/dm2. 29. Copolymer of Perfluoralkyl(C4-C18)-ethylacrylate, 2-(Diethylamino)ethyl methacrylate and 2,3-Epoxypropyl methacrylate with a fluorine content of 54 %, max. 0.48 %, based on the dry fibres weight. 30. Perfluoropolyetherdicarbonic acid, ammonium salt, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight. The correspondingly treated papers may not come into contact with aqueous and alcoholic foodstuff. 31. Copolymer with 2-diethylaminoethylmethacrylate, 2,2'-ethylendioxydiethyldimethacrylate, 2hydroxyethylmethacrylate and 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctylmethacrylate, acetate, max. 1.2 %, based on the dry fibres weight. 32. 2-Propen-1-ol, reaction products with 1,1,1,2,2,3,3,4,4,5,5,6,6- tridecafluoro-6-iodohexane, de-hydroiodinated, reaction products with epichlorohydrin and triethylenetetramine with a fluorine content of 54 %, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight 33. Copolymer of acrylic acid, methacrylic acid and polyethylene glycol methylethermonomethacrylate, sodium salt, max. 2.6 mg/dm2 34. Copolymer of 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctyl acrylate, 2-hydroxyethyl acrylate, polyethylene glycol monoacrylate and polyethylene glycol diacrylate with a fluorine content of 35.4 %, max. 0.4 %, based on the dry fibres weight. Seite 14 von 15 Federal Institute for Risk Assessment Annex to recommendation XXXVI Preconditions for the use of recycled fibres as raw materials for the production of paper Generally products made from recycled fibres have to comply with all other requirements of recom-mendation XXXVI. Substances, such as ingredients of printing inks or adhesives, which can be in the recovered paper used as raw material have to comply with additional requirements. Regarding conformity with the rules of the Good Manufacturing Practice the possible presence of these substances, depending on the use of the papers and boards manufactured from recycled fibers, has to be considered by a careful selection of the grade of recycled paper27 and the use of suitable cleaning methods. Moreover, with regards to the compliance with the requirements laid down in Article 3 of regulation 1935/2004/EC, particular care has to be taken with the analytics of products with respect to the possible migration of substances of health-concern into foodstuffs. According to the current state of knowledge, known substances which may be introduced by paper recycling and require specific inspections are listed below. Content and migration of these substances into foodstuffs respectively have to comply with the specified limits. Substance Primary aromatic amines* 4,4'-Bis(dimethylamino)benzophenone* Phthalates Diethylhexyl phthalate Di-n-butyl phthalate Diisobutyl phthalate Benzophenone Bisphenol A* Diisopropylnaphthalene Content in finished paper Migration into foodstuff or simulant, ND (in the extract of the finished material, the detection limit for paper yet has to be defined) ND (DL 0.01 mg/kg) Max. 1.5 mg/kg Max. 0.3 mg/kg Max. 1 mg/kg, for infant formula max. 0.5 mg/kg** The sum of Di-n-butyl phthalate und Diisobutyl phthalate must not exceed 1 bzw. 0.5 mg/kg** Max. 0.6 mg/kg Max.0.6 mg/kg As low as technically feasible * Verification of the specifications is only required if the finished products are intended for use with moist and fatty foodstuffs. ** Temporary guidance value. Compare with “Kurzprotokoll der außerordentlichen Sitzung der Arbeitsgruppe Papier, Karton und Pappe vom 5. Juli 2007 im BfR. „Diisobutylphthalat in Papieren und Kartons für den Kontakt mit Lebensmitteln“ (http://www.bfr.bund.de/cm/216/di_isobutylphthalat_in_papieren_und_kartons_fuer_den _kontakt_mit_lebensmitteln.pdf ) For dry, non-fatty foodstuffs having a large surface area (e.g. flour, semolina, rice, breakfast cereals, breadcrumbs, sugar and salt), migration of volatile and hydrophobic substances via the gas phase has to be considered particularly. This could be compensated by the use of an appropriate additional packaging. 27 Exempt are however sort 5.01 (Mixed recovered paper and board; compare: European list of standard grades of recovered paper and board, DIN EN 643) and paper and paperboard from sorting plants for general or mixed component waste. Seite 15 von 15 Federal Institute for Risk Assessment This is an unofficial translation. Only the German version is binding. XXXVI. Paper and board for food contact As of 01.06.2009 Preamble 1. This Recommendation is valid for single and multi-layered commodities (articles, materials) made of paper or paperboard which are intended to come into contact with or affect foodstuffs. 2. This Recommendation does not appy to paper and board for use in microwave ovens. 3. In a composite, multi-layered or coated material, if the layer which comes into contact with the foodstuff is made of paper or paperboard it must comply with this Recommendation. Also, except for traces that are harmless to health and have no effect on taste or smell of the foodstuff, there must be no migration of substances from other layers into foodstuffs or on their surface. 4. If plastics or other polymers are used to coat paper or paperboard on the side that will come into contact with the foodstuff, only substances in compliance with the corresponding BfR Recommendations and the conditions stipulated therein may be used. 5. Paper or filter layers that will be subject, for example, to hot extraction (tea bags, boil-in-bag packages, hot filter papers), and paper that will come into contact with and affect food in baking, must comply with the special requirements laid down in Recommendation XXXVI/1 "Cooking paper, hot filter papers and filter layers" and Recommendation XXXVI/2 "Paper and paperboard for baking purposes". 6. Methods for testing commodities (materials and articles) made of paper or paperboard are published under the title "Untersuchung von Papieren, Kartons und Pappen für den Lebensmittelkontakt" and can be obtained from the German Pulp and Paper Association (Verband Deutscher Papierfabriken e. V. - VDP), Bonn. 7. To the extent that this and the Recommendations mentioned above under 4. restrict the use of certain production aids and refining agents, the maximum quantities given, if not applied to surface area or otherwise stated, refer to the dry finished product. 8. If in the production of a certain paper or paperboard a particular production aid, on account of its wide spectrum of use, is listed more than once in the Recommendation, the largest maximum amount given is to be taken as the “in total” maximum. Adding the different maximum amounts together is not permissible. 9. The finished paper must not contain more than 0.15 mg/kg pentachlorophenol. 10. It is assumed that under normal conditions of use there is no transfer of metal ions to foodstuffs when their concentration (determined in cold water extract) does not exceed A µg per gram paper, whereby “A“ has the following values: cadmium, 0.5, lead, 3 and mercury, 0.3 µg per gram paper. Testing is not necessary for paper or paperboard intended for contact with dry, non-fatty foodstuffs. Seite 1 von 14 Federal Institute for Risk Assessment 11. Azo dyes after Annex 1, No. 7 (§ 3) of the Commodities Regulation (Bedarfsgegenständeverordnung), must not be used in the manufacture of food-contact paper or paper board1. 12. The finished paper or paperboard must have no preserving effect on the foodstuffs with which they come into contact2. There are no objections to the use of paper or paperboard in the manufacture of commodities in the sense of § 2, Para. 6, No. 1 of the Food and Feed Code (Lebensmittel- und Futtermittelgesetzbuch (LFGB)), provided they are suitable for their intended purpose and comply also with the following conditions: A. Raw materials The following raw materials may be used: I. Fibrous materials: 1. Natural and synthetic cellulose fibres, bleached or unbleached. 2. Fibres of synthetic high polymers, provided they comply with the corresponding BfR Recommendations. 3. Wood pulp, bleached or unbleached. 4. Recycled fibres made from paper or paperboard provided that the finished articles comply with the requirements in the annex of this Recommendation. II. Additives to raw materials 1. Anthraquinone as an accelerator for separating lignin and cellulose from wood pulp, max. 0.15 %, based on the finished paper. 1 kg of dry paper must not contain more than 30 mg anthraquinone5. 2. Xylanase6. 3. Diethylene triamine pentamethylene phosphonic acid, max. 0.22 %, based on dry fibres weight. 4. Potassium sulfite, max. 0.01 %. 5. Tetrasodium iminodisuccinate, max. 0.17 %, based on dry fibres weight. III. Fillers: Natural and synthetically produced, insoluble minerals that are harmless to health, such as carbonates of calcium and magnesium, silicon dioxide, silicates, or mixed silicates of sodium, potassium, magnesium, calcium, aluminium and iron, calcium sulfate, calcium sulfoaluminate (satin white), barium sulfate (free of soluble barium compounds), titanium oxide. B. Production aids 1 2 5 6 Detecting the use of prohibited azo dyes according to "Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach § 64 LFGB", method B 82.02-2. DIN EN 1104: “Determination of the transfer of antimicrobial constituents” Most of the anthraquinone is washed out during manufacture. There must be no detectable residual activity of this enzyme in the finished product. Seite 2 von 15 Federal Institute for Risk Assessment The following production aids may be used: I. Sizing agents: 1. Colophony, addition products of maleic and fumaric acid and/or of formaldehyde with colophony. No more than 1.0 mg formaldehyde/ dm2 must be detectable in the extract of the finished product. 2. Casein and glue of animal origin 3. Starch7 3.1 Native8 starch, physically modified starch, enzymatically modified starch and acid-treated starch, as well as the chemically modified starches listed in Annex 2, List B, Part I of the Regulation on Food Additives (ZusatzstoffVerkehrsverordnung) 3.2 Other modified starches 3.2.1 Bleached starch, also treated with sodium, potassium or ammonium peroxydisulfate, as well as with peroxyacetic acid and/or hydrogen peroxide 3.2.2 Oxidatively degraded starch, also treated with hydrogen peroxide, sodium, potassium or ammonium peroxydisulfate, including dialdehyde starch produced from oxidised starch with an aldehyde content of at least 90 %9 3.2.3 Starch esters 3.2.3.1 Monostarch phosphate, also treated with ammonium phosphate or orthophosphoric acid in the presence of urea 3.2.3.2 Starch acetate, also treated with vinyl acetate (specification of starch: max. 2.5 % acetyl groups) 3.2.3.3 Starch succinate 3.2.4. Starch ethers 3.2.4.1 Treated with propylene oxide to produce neutral starch ethers (specification of starch: propylene chlorohydrin, max. 1 mg/kg; degree of substitution (DS), max. 0.2). 3.2.4.2 Treated with monochloroacetate to produce anionic starch ethers (specification of starch: sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08). 3.2.4.3 Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride or glycidyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen, max. 4.0 %). 3.2.4.4 Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride and succinic anhydride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen, max. 1.6 %). 3.2.5 Starch, crosslinked with epichlorohydrine and treated with 3-chloro-2hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1mg/kg; nitrogen, max. 0.5 %). 3.2.6 Monostarch phosphate, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen, max. 0.5 %). 4. Cellulose ether 5. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10 6. Alginates7, xanthan gum7, mannogalactanes7 7 The general and specific purity requirements after Annex 2, List A, Part II of the Regulation on Food Additives (Zusatzstoff-Verkehrsverordnung) apply. 8 Native food starch is a carbohydrate polymer consisting almost entirely of alpha-D-glucose units. It occurs in granular form in the organs of certain plants, from which it is extracted. 9 See method for analysing tobacco additives, "Bestimmung der Dialdehydeinheiten in Oxi- bzw. Dialdehydstärke" in Bundesgesundheitsbl. 8 (1965) 110. 10 The Sodium glycolate content may not exceed 12 %. Seite 3 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 7. Galactomannane ethers 7.1 Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate max. 0.5 % 7.2 Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %) 8. Water-glass and alumina gel 9. Dispersions of wax and paraffin, provided the waxes and paraffins comply with amended Recommendation XXV, Part I11, in total max. 2.0 %. 10. Plastics dispersions, provided they comply with amended Recommendation XIV. In addition, may also be used as a monomer: 2-(Dimethylamino)ethyl acrylate. with a residual content of max. 0.01 mg/dm2 N-[3-(dimethylamino) propyl] methacrylic amide 2-(N,N,N-trimethyl-ammonium)ethylmethacrylat chloride 11. Reemulsifiable polyvinyl chloride, provided it complies with amended Recommendation II12. 12. Di-alkyl(C10-C22)diketenes, which can contain up to 65 % isoalkyl groups, max. 1.0 % 13. Condensation products of melamine, formaldehyde and ω-aminocaproic acid, max. 1.0 %. No more than1.0 mg formaldehyde/dm2 must be detectable in the extract of the finished product. 14. Sodium and ammonium salts of copolymers of maleic acid monoisopropyl hemiester (approx. 29 %), acrylic acid (approx. 16 %) and styrene (approx. 59 %), in total, max. 0.5 %, based on weight of the dry paper. 15. A mixture consisting of the ammonium salt of a copolymer of styrene and maleic acid anhydride (50 : 50) with a copolymer of acrylic acid n-butyl ester and acrylonitrile (70 : 30) in the ratio of 1 : 2, max. 0.6 %, based on weight of the dry paper. 16. Ammonium salt of a copolymer of maleic acid anhydride, maleic acid monoisopropyl ester and diisobutylene, max. 0.5 %, based on weight of the dry paper. 17. Ammonium salt of a copolymer of styrene (approx. 60 %), acrylic acid (approx. 23 %) and maleic acid (approx. 17 %), max. 0.5 %, based on weight of the dry paper. 18. Di-sodium salt of a copolymer of styrene (approx. 50 %) and maleic acid (approx. 50 %), max. 0.7 %, based on weight of the dry paper. 19. Cationic, water-soluble polyurethane, cross-linked with epichlorohydrin13, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 100 000), max. 0.6 %, based on the dry fibres weight or Cationic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000), max. 0.15 %, based on the fibres weight or Anionic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate, dimethylol propionic acid and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000), max. 0.15 %, based on the dry fibres weight. In producing the aforementioned polyurethanes, in each case a maximum of 0.03 % dibutyl tin diacetate, based on the sizing agent, may be used; 1 dm2 of sized paper must not con- 11 Recommendation XXV. " Hard paraffins, microcrystalline waxes and mixtures of these with waxes, resins and plastics " 12 Recommendation II. "Plasticizer-free polyvinyl chloride ..." 13 No ethyleneimine must be detectable in the resin (detection limit 0.1 mg/kg). 1,3-Dichloro-2-propanol must not be detectable in water extract of the finished product (detection limit 2 µg/l). The transfer of 3-monochloro-1,2propanediol into the water extract of the finished products must be as low as technically achievable, a limit of 12 µg/l must not be exceeded in any case. For compliance with the requirement in respect to chloropropanols, a transitional period has been granted until the 31.03.2002. Seite 4 von 15 Federal Institute for Risk Assessment tain more than 0.3 µg dibutyl tin diacetate. Primary aromatic amines must not be detectable in extract of the finished product.14 As preservative for the aforementioned polyurethanes, max. 0.5 % formaldehyde, based on the sizing agent, may be used. 20. Copolymer of maleic acid and dicyclopentadiene (ammonium salt), max. 2.0 mg/dm2. 21. 3-Alkenyl(C15-C21)-dihydrofuran-2,5-dione, max. 1.0 %. 22. Cereal flour 1. treated with acids 2. treated with monochloroacetic acid to produce anionic cereal flour ethers (specification: sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08) 3. treated with glycidyl trimethyl ammonium chloride (specification: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg). 23. Copolymer of acrylamide and acrylic acid, cross-linked with N-methylene-bis(acrylamide), max. 1.0 % 24. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride, N,N'-methylene bisacrylamide and itaconic acid, max. 1.0 %, based on the dry fibres weight. 25. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride, N,N'-methylene bisacrylamide, itaconic acid and glyoxal, max. 1.0 %, based on the dry fibres weight. 26. Addition product of fumaric acid with colophony, cross-linked with triethanol amine, max. 4.0 %, based on the dry fibres weight. 27. Hydroxyethyl starch 28. Anhydrides of natural fatty acids, max. 0.2 %, based on the dry fibres weight As emulsifier for the sizing agents, max. 0.02 % sodium-2-stearoyllactylate may be used. II. Precipitating, fixing and parchmentisation agents: 1. Aluminium salts such as aluminium sulfate, aluminium chloride hydroxide, aluminium formate and sodium aluminate. 2. Sulfuric acid 3. Ammonia 4. Sodium carbonate, sodium hydrogen carbonate, sodium phosphate 5. Tannin 6. Condensation products of urea, dicyandiamide, melamine with formaldehyde. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare C I 2 and 3) 7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde, max. 1.0 %. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare B V 7) 8. Sodium salts of ethylenediamine tetraacetic acid and diethylenetriamine pentaacetic acid and N-(2-Hydroxyethyl)ethylenediamine-triacetic acid 9. Gluconic acid 10. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 0.4 % 11. Polycondensate of dicyandiamide and diethylenetriamine, max. 0.45 % 12. Polyethyleneimine, modified with polyethyleneglycol and epichlorohydrin, max. 0.2 % 13. Choline and its salts 14. Copolymer of vinylformamide, vinylamine and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight 14 On the determination of primary aromatic amines in aqueous extracts see: Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach § 64 LFGB, Method L. No. 00.00-6, "Untersuchung von Lebensmitteln - Bestimmung von primären aromatischen Aminen in wäßrigen Prüflebensmitteln". Seite 5 von 15 Federal Institute for Risk Assessment III. Retention agents: 1. Homopolymers and copolymers of a) Acrylamide b) Acrylic acid c) 3-(N,N,N-Trimethylammonium)propylacrylamide, chloride d) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylacrylate, chloride e) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylmethacrylate, chloride f) 2-(N,N-Dimethyl-N-benzylammonium)ethylacrylate, chloride max. 0.1 %, provided that the polymers contain no more than 0.1 % monomeric acrylamide and 0.5 % of the monomers listed under b) - f). 2. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. IV. l and B. V. 10). 3. Cross-linked, cationic polyalkylene amines14 (compare C. I. 4) i.e.: in total max. 4.0 %: a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropylmethylamine13 b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, capro- lactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine13 c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia13 d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid dimethyl ester and diethylenetriamine13 e) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from dichloroethane and an amide of adipic acid, caprolactam and diethylenetriamine f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine, adipic acid and ethyleneimine13, max. 0.5 % g) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 % h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from polyepichlorohydrin, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 % i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine, adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol13, max. 0.2 % j) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid dimethyl ester, glutaric acid dimethyl ester and diethylenetriamine13, max. 2.0 % k) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 % l) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine, and a mixture of ethylenediamine, diethylenetriamine, triethylenetetramine, tetraethylenepentamine, pentaethylenehexamine, aminomethylpiperazine and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 % m Polyamine-dichloroethane resin, produced from bis-(3-aminopropyl)-methylamine and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 % n) Polyamideamine-polyetheramine-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, caprolactam, adipic acid, polyethyleneglycol and epichlorohydrin13, max. 0.2 % o) Polyamidoamine-ethyleneimine resin, produced from adipic acid, a mixture of ethylenediamine and N-(2-aminoethyl)-1,3-propylenediamine, N,N’-[bis-(3-aminopropyl)]-1,2ethylenediamine, ethyleneimine, epichlorohydrin and polyethyleneglycol13, max. 0.2 % 15 This production aid becomes firmly attached to the cellulose fibre. However, if under certain conditions of use, significant amounts of it, or its conversion products, may migrate out of the paper, appropriate testing instructions will be published at a future date. Seite 6 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 4. High-molecular, cationic polyamide amine, produced from triethylenetetramine and adipic acid with a content of 15 % diethyleneglycol monomethyl ether (as diluting agent) or a mixture of 70 parts of this polyamide amine solution with 30 parts of sulfatised sperm oil, in each case no more than 0.2 % (calculated as polyamide amine in dry the fibre). 5. a) Mixture of Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %, linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and a condensation product of xylene sulfonic acid, dihydroxydiphenylsulfone and form aldehyde (sodium and ammonium salt), max. 0.1 % b) Mixture of Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %, linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and a condensation product of β-naphtholsulfonic acid, phenol and formaldehyde as sodium salt, max. 0.06 % The limits given above under a) and b) for individual components are based on dry fibres weight of the particular paper. 6. Reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine16, max. 0.06 %, based on weight of the dry paper. Extract of the finished products must not contain more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. 7. Copolymer of dimethylamine and epichlorohydrin13, max. 0.25 % 8. Copolymer of dimethylamine ethylenediamine and epichlorohydrin13, max. 3 % 9. Homopolymers and copolymers of vinylformamide and vinylamine, max. 0.2 % 10. Copolymer of acrylamide and diallyldimethyl ammonium chloride, max. 0.02 %, based on the dry fibres weight. 11. Polydimethyldiallyl ammonium chloride, max. 0.15 % 12. Vinylamine-diallyldimethylammoniumchlorid-copolymer, made by Hofmann degradation of the amide groups of a acrylamid-diallyldimethylammoniumchloride copolymer, max. 0.5 % based on the dry fibres weight IV. Dewatering accelerators: 1. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. V. 10). 2. Alkyl-aryl sulfonates, max. 1.0 %17. 3. Silicone-containing paraffin dispersions, provided that the silicones and paraffins comply with amended Recommendations XV18 and XXV, Part I11, max. 0.5 % (based on dispersion dry substance) 4. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts, in total, max. 1.0 % 5. Cellulase6 6. Water-glass, stabilised with 0.42 % sodium tetraborate, based on the formulation. V. Dispersion and flotation agents: 1. Polyvinylpyrrolidone (mol. wt. min. 11 000) 2. Alkyl (C10-C20) sulfonates 3. Alkyl-aryl sulfonates (compare B. IV. 2) 16 2 Dimethylamine must not be detectable in the aqueous extract (detection limit: 0.002 mg/dm ). Residual monomeric acrylamide, based on the reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine, must not exceed 0.1 %. 17 This production aid is washed out to the paper during manufacture. 18 Recommendation XV. "Silicones" Seite 7 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 4. Alkali salts of mainly linear-condensed polyphosphates. The content of cyclic-condensed metaphosphates must not exceed 8.0 % 5. Alkyl polyglycol ether and/or alkylphenol polyglycol ether with 6-12 ethylene oxide groups 6. Sulfonated castor oil 7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare B. II. 7) 8. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts 9. Sodium lauryl sulfate Of the production aids listed under 1. - 9. up to 1 % of each may be used, but in total no more than 3.0 %. 10. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. IV. l) 11. Polymer of acrylic acid, sodium salt, max. 0.5 % 12. Alkyl (C13) polyglycol ether with 5-7 ethylene oxide groups and 1-2 terminal propylene oxide groups, max. 0.014 % 13. Citric acid 14. 1,2-Dihydroxy-C12-C14-alkyloxethylates , max. 1.0 %, based on the dry fibres weight 15. 2-Amino-2-methyl-1-propanol; no more than 0.25 mg/dm² must be detectable in extract of the finished product. 16. 2-Phosphonobutane-1,2,4-tricarboxylic acid, max. 0.01 %, based on the dry fibres weight. 17. Polyaspartic acid, max. 0.5 % VI. Defoamers: 1. Organopolysiloxanes with methyl and/or phenyl groups (silicone oil) according to Section I of Recommendation XV18. Kinematic viscosity of the silicone oils, determined according to DIN 51 562 at 20 °C, min. 100 mm2 s-1. 2. Triisobutylphosphate 3. Higher aliphatic alcohols (C8-C26), also in emulsified form19 4. Fatty acid esters of mono and polyhydric aliphatic alcohols (C1-C18), and esters of fatty acids with polyethyleneglycol and polypropyleneglycol 5. Alkylsulfonamides (C10-C20) 6. Liquid paraffins, max. 0.1 % (for purity requirements see 155th Communication). 7. Gelatine Of each of the production aids listed under 1. to 7. no more than 0.1 % may be used. 8. Copolymer of glycerol with ethylene oxide and propylene oxide, esterified with coconut fatty acid or oleic acid, of each max. 0.075 %. 9. N,N’-Ethylene-bis-stearamide. 10. Sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan monooleate with 20 ethylene oxide end groups, each max. 0.01 % 11. Sorbitan monooleate, max. 0.1 % 12. Edible oil. VII. Slimicides: a) Enzymatic agents 1. Fructose polysaccharide (levan)-hydrolase, 12.5 mg dry substance per kg paper. No more than one unit of levanase activity must be detectable. b) Anti-microbial agents 19 Max. 2 % liquid paraffin, sodium monoalkyl-dialkylphenoxybenzene-disulfonate, max. 2 %, and a total of max. 2 % alkyl and alkyaryloxethylates and their esters with sulfuric acid (as emulsifiers) may be added to 20-25 % aqueous solutions of this antifoam agent. The liquid paraffins must comply with the "Purity requirements for liquid paraffins" in the 155th Communication of Bundesgesundheitsbl. 25 (1982) 192). Seite 8 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 1. Sodium chlorite, hydrogen peroxide, sodium peroxide, sodium hydrogen sulfite, as well as peroxyacetic acid, max. 0.1 %, based on dry fibres weight. 2. 1,4-Bis(bromoacetoxy)butene. Extract of the finished products must contain no more than 0.01 mg bromine per dm2. 3. Tetramethyl thiuram disulfide. This substance must not be detectable in extract of the finished products. 4. 3,5-Dimethyl-tetrahydro-1,3,5-thiadiazine-2-thione. This substance must not be detec- table in extract of the finished products. 5. Bromohydroxyacetophenone. This substance must not be detectable in extract of the finished products. 6. Di-sodium-cyano-dithioimidocarbonate and/or Potassium-N-methyldithiocarbamate. Neither substance must not be detectable in extract of the finished products. 7. N-(2-p-chlorobenzoylethyl)-hexaminium chloride. Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. The breakdown product, 2-(p-chlorobenzoyl)-ethylamine must not be detectable in methanol extract. 8. Methylene-bis-thiocyanate. This substance must not be detectable in extract of the finished products. 9. Potassium-N-hydroxymethyl-N'-methyl-dithiocarbamate and sodiummercaptobenzo-thiazole. Neither substance, nor their conversion products (mainly methylthiourea, N,N'-dimethylthiourea and dithiocarbamates) must be detectable in extract of the finished product. 10. 2-Oxo-2(4-hydroxy-phenyl)-acethydroxamic acid chloride. This substance must not be detectable in extract of the finished product. 11. 2-Bromo-2-nitro-1,3-propanediol, max. 0.003 %, based on dry fibres weight. This substance must not be detectable in extract of the finished product. 12. 2,2-Dibromo-3-nitrilopropionamide, max. 0.0045 %, based on dry fibres weight. This substance must not be detectable in the extract of the finished products. 13. Mixture of Phenyl-(2-chloro-2-cyan-vinyl)sulfone (approx. 80 %), phenyl-(1,2-dichloro-2cyan-vinyl)sulfone (approx. 10 %) and 2-phenyl-sulfonylpropionitrile (approx. 10 %), in total, max. 0.001 %, based on dry fibres weight. These substances and the degradation product, phenylsulfonyl acetonitrile, must not be detectable in the extract of the finished product. 14. 1,2-Dibromo-2,4-dicyanobutane, max. 0.005 %, based on dry fibres weight. This substance must not be detectable in extract of the finished product (detection limit of method of analysis: 0.6 µg/dm2). 15. 4,5-Dichloro-(3 H)-1,2-dithiol-3-one, max. 0.004 %, based on dry fibres weight. Extract of finished products must not contain more than 2.0 mg of this substance per kg dry fibres. 16. beta-Bromo-beta-nitrostyrene, max. 0.045 %, based on dry fibres weight20. This substance must not be detectable in the extract of the finished product (detection limit: 0.06 mg/kg paper). 17. Glutaraldehyde, max. 2.5 %, based on dry fibres weight. No more than 2 mg glutaraldehyde must be detectable in 1 kg of finished product. 18. 1-Bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin, max. 0.04 %, based on dry fibres weight. No hypochlorite and hypobromite must be detectable in the extract of the finished product. 20 Experiments have shown that following cold extraction with n-heptane, the conversion products, benzaldehyde and bromonitromethane are not detectable in the finished product (detection limits for benzaldehyde and bromonitromethane = 0.04 and 2.0 mg/kg, respectively). Seite 9 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 19. Didecyl dimethyl ammonium chloride, max. 0.05 %, based on the dry fibres weight. 20. 2-(Thiocyanatomethylthio)-benzothiazole, max. 0.00045 %, based on dry fibres weight. 21. Tetrakis(hydroxymethyl)phosponium sulfate. The extract of the finished products must contain no more than 0.15 ppm of this substance. 22. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin, 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin and 1-bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin in the ratio of 1:3:6, max. 0.04 %, based on the dry fibres weigth. No hypochlorite or hypobromite must be detectable in the extract of the finished product. 23. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin and 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin in the ratio of 1:5, max. 0.04 %, based on the dry fibres weight. 24. Ammonium bromide/sodium hypochlorite adduct, max. 0.02 % (active substance determined as chlorine), based on the dry fibres weight 25. Dodecylguanidine hydrochloride, max. 0.02 %, based on the dry fibres weight. 26. Alkali-stabilised solution of hypobromite, max. 0.07 %, based on the dry fibres weight. The sodium hypobromite content of the solution is max. 10 % and the sodium sulfamate content is max. 12 %. 27. 1,3-Dimethylol-5,5-dimethylhydantoine, max. 0,04 %, based on the dry fibres weight. 28. Chlorine dioxide. 29. Tetrahydro-1,3,4,6-tetrakis-(hydroxymethyl)-imidazo(4,5-d)imidazole2,5(1H,3H)-dione as formaldehyde donator system with an average ratio of formaldehyde: acetylene diurea of 3.1:1 to 3.5:1. In the extract of the finished products not more than 0.3 mg/dm², corresponding to 0.1 mg formaldehyde/dm², must be detectable.21 30. Sodium hypochlorite, max. 0.028 %, based on the dry fibres weight22. 31. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product. 32. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 33. 4,5-Dichloro-2-n-octyl-2H-isothiazol-3one. No more than 5 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 34. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 35. N,N'-dihydroxymethylene urea, max. 0.0125 %. No more than 1.0 mg/dm2 of Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product. 36. 1,6-dihydroxy-2,5-dioxahexane, max. 0.029 %. No more than 1.0 mg/dm2 of Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product. VIII. Preservatives: 21 brief description: Tetramethylolacetylenediurea (tetramethylolglycoluril) in chemical equilibrium with trimethylolacetylenediurea, dimethylolacetylenediurea, monomethylolacetylenediurea and formaldehyde. 22 For the stabilization of sodium hypochlorite 0.05 % (based on the dry fibres weight) 5,5-Dimethyl hydantoin may be used. 25 A 0.15 % aqueous solution of p-hydroxybenzoic acid ester (methyl, ethyl and n-propyl ester of p-hydroxybenzoic Seite 10 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 1. 2. 3. 4. 5. Sorbic acid p-Hydroxybenzoic acid ethyl and/or propyl ester25 Formic acid Benzoic acid Adduct of 70 % benzyl alcohol and 30 % formaldehyde Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde/dm2. 6. Formaldehyde, max. 0.022 %, based on the weight of the dry fibres. Extract of finished product must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 7. Sodium hydroxide. 8. Methylene-bis(thiocyanate); this substance must not be detectable in extract of the finished product. 9. o-Phenyl phenol and its sodium and potassium salts, max. 0.01 % 10. Sodium tetraborate, max. 0.005 %, based on the dry fibres weight. 11. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2-methyl-4isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product. 12. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. 13. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product. The preservatives listed above must only be used in the amounts necessary to protect the raw materials (Section A), processing aids (Section B), and paper refining agents (Section C) from deterioration and decay. C. Special Paper refining agents The following paper refining agents may be used: I. Wet-strength agents: 1. Glyoxal. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg glyoxal per dm2. 2. Urea-formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. 3. Melamine- formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. 4. Cross-linked, cationic polyalkylene amines13, 15 (compare B. III. 3.), in total max. 4.0 %: a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropyl methylamine (compare B. III. 3. a) b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, caprolactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine (compare B. III. 3. b) c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia (compare B. III. 3. c) d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid dimethyl ester and diethylenetriamine (compare B. III. 3. d) e) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin produced from epichlorohydrin, an adipic acid amide and diaminopropylmethylamine f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine, adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol, max. 0.2 % Seite 11 von 15 Federal Institute for Risk Assessment g) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine, adipic acid and epichlorohydrin, max. 1.0 % h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine, epichlorohydrin, urea and oxalic acid, max. 1.0 % i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, adipic acid, glutaric acid, succinic acid and epichlorohydrin j) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, triethylenetetramine, adipic acid and epichlorohydrin. 5. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 1.0 %. 6. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether, max. 1.2 %. 7. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether and N,N-dimethylaminoethanol, max. 1.2 %. 8. Terpolymer of acrylamide, diallyldimethyl ammonium chloride and glyoxal, max. 2 %, based on the dry fibres weight. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg glyoxal per dm². 9. Copolymer of hexamethylenediamine and epichlorohydrine, max. 0.2 % 10. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, 2-aminoethanol and epichlorohydrin13, max. 0.1 %, based on the dry fibres weight 11. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, acetic acid and epichlorohydrin13, max. 2 %, based on the dry fibres weight This copolymer must only be used in the manufacture of kitchen rolls. 12. Copolymer of vinylformamide and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight II. Humectants: 1. Glycerol 2. Polyethyleneglycols which contain no more than 0.2 % monoethyleneglycol. 3. Urea. 4. Sorbitol. 5. Saccharose, glucose, glucose syrup. 6. Sodium chloride, calcium chloride. 7. Sodium nitrate, but only together with urea. In total max 7.0 % of the substances listed above may be used. III. Colorants and optical brighteners 1. There must be no migration of colorants to the foodstuff. Testing is conducted according to DIN EN 64626, whereby grade 5 on the so-called grey scale must be reached. 2. Sulfonated stilbene derivates, max. 0.3 %. Optical brighteners must not migrate to the foodstuff. Testing is conducted according to DIN EN 64826, whereby a value of 5 on the evaluation scale must be reached. IV. Surface refining and coating agents: 26 Testing is not necessary for paper and paperboard intended for contact with dry, non-fatty foodstuffs. Seite 12 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 1. Plastics (films, melts, solutions, laquers, dispersions), provided they comply with the corresponding BfR Recommendations. Plastic coated paper or paperboard, in which from normal use only the layer of plastic comes into contact with the foodstuff and in which there can be no migration of substances from the paper or paperboard to the foodstuff, should not be evaluated after this Recommendation, but after the BfR Recommendation for the corresponding plastic. 2. Paraffins, microcrystalline waxes, low-molecular polyolefins and polyterpenes, provided they comply with amended Recommendation XXV11. The second sentence of No. 1 above applies here likewise. 3. Polyvinyl alcohol (viscosity of 4 % aqueous solution at 20 °C, min. 5 cP). 4. Silicone oils with special additives after Section I, No. 3 of Recommendation XV and/or silicone resins or silicone elastomers (silicone rubber) in compliance with Sections II and III of Recommendation XV18. 5. Chromium(III)chloride complexes with saturated straight-chain fatty acids of chain length C14 and longer, max. 0.4 mg/dm2, based on chromium. Cold water extract of the finished product must contain no more than 0.004 mg chromium(III)/dm2, while chromium (VI) must not be detectable. 6. Aluminium, calcium, sodium, potassium and ammonium salts of straight-chain aliphatic carboxylic acids of chain length C12-C20. These must comply with the general purity requirements (Annex l, No. 2) of the Regulation on Food Additives (Zusatzstoffverkehrsverordnung). 7. Casein7 (compare B I No. 2) and vegetable proteins 8. The product list under B I No. 3 9. Mannogalactanes7 10. Galactomannane ethers 10.1 Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate max. 0.5 % 10.2 Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %) 11. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10 12. Methyl cellulose7 13. Hydroxyethyl cellulose7 14. Natural and synthetically produced, insoluble mineral compounds that are harmless to health (compare A III). 15. Alginates7 16. Xanthane7 17. Ammonium zirconium carbonate, max. 1.0 mg/dm2 (based on zirconium dioxide, ZrO2) 18. Ammonium salts of perfluoroalkyl-substituted phosphoric acid esters, formed as reaction products of 2,2-bis(α,ω-perfluoro-C4-C20-alkylthio)methyl]-1,3-propanediol, polyphosphoric acid and ammonium hydroxide, max. 0.44 %. Paper and paperboard treated with this coating agent must not come into contact with foodstuffs that contain alcohol. 19. Copolymer of vinyl alcohol and isopropenyl alcohol. Viscosity of 4 % aqueous solution at 20 °C, min. 5 mPa·s. 20. Copolymer of perfluoroalkylethyl acrylate, vinylacetate and N,N-dimethylamino-ethyl methacrylate, max. 0.6 %. 21. Basic potassium zirconium carbonate, max. 1.25 mg/dm2, expressed as ZrO2. 22. Mixture of bis-(diethanol ammonium)-mono-1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkylortho-phosphate and diethanol ammonium-bis-(1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkyl)orthophosphate, max. 5 mg/dm². Paper and paperboard treated with this coating agent must not come into contact with foodstuffs that contain alcohol. 23. Di(hydrogenated tallow fatty acids-2-hydroxyethyl ester)dimethyl ammonium chloride, max. 0.06 %. Seite 13 von 15 Federal Institute for Risk Assessment 24. Imidazolium compounds, 2-(C17- and C17-unsaturated alkyl)-1-[2-(C18- and C18- unsaturated amido)ethyl]-4,5-dihydro-1-methyl-, methylsulfates, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight 25. Phosphoric acid ester of ethoxylated perfluoropolyetherdiol, max. 1.5 %, based on the dry fibres weight. 26. Modified polyethylene terephthalates, manufactured from polyethylene terephthalate and one or more of the following substances or substance classes: Ethylene glycol, trimethylolpropane, pentaerythritol, C16-C22 fatty acids and triglycerides thereof, isophthalic acid and trimellitic acid anhydride, max. 0.1 g/dm² 27. Copolymer of Acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethyl ester and gamma, omegaperfluoro-(C8-C14)alkyl-acrylate, N-oxide, acetate, max. 5 mg/dm². 28. Copolymer of acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethylester and γ,ω-perfluoro-(C8C14)alkyl-acrylate, N-oxide, max. 3.8 mg/dm2. 29. Copolymer of Perfluoralkyl(C4-C18)-ethylacrylate, 2-(Diethylamino)ethyl methacrylate and 2,3-Epoxypropyl methacrylate with a fluorine content of 54 %, max. 0.48 %, based on the dry fibres weight. 30. Perfluoropolyetherdicarbonic acid, ammonium salt, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight. The correspondingly treated papers may not come into contact with aqueous and alcoholic foodstuff. 31. Copolymer with 2-diethylaminoethylmethacrylate, 2,2'-ethylendioxydiethyldimethacrylate, 2hydroxyethylmethacrylate and 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctylmethacrylate, acetate, max. 1.2 %, based on the dry fibres weight. 32. 2-Propen-1-ol, reaction products with 1,1,1,2,2,3,3,4,4,5,5,6,6- tridecafluoro-6-iodohexane, de-hydroiodinated, reaction products with epichlorohydrin and triethylenetetramine with a fluorine content of 54 %, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight 33. Copolymer of acrylic acid, methacrylic acid and polyethylene glycol methylethermonomethacrylate, sodium salt, max. 2.6 mg/dm2 34. Copolymer of 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctyl acrylate, 2-hydroxyethyl acrylate, polyethylene glycol monoacrylate and polyethylene glycol diacrylate with a fluorine content of 35.4 %, max. 0.4 %, based on the dry fibres weight. Seite 14 von 15 Federal Institute for Risk Assessment Annex to recommendation XXXVI Preconditions for the use of recycled fibres as raw materials for the production of paper Generally products made from recycled fibres have to comply with all other requirements of recom-mendation XXXVI. Substances, such as ingredients of printing inks or adhesives, which can be in the recovered paper used as raw material have to comply with additional requirements. Regarding conformity with the rules of the Good Manufacturing Practice the possible presence of these substances, depending on the use of the papers and boards manufactured from recycled fibers, has to be considered by a careful selection of the grade of recycled paper27 and the use of suitable cleaning methods. Moreover, with regards to the compliance with the requirements laid down in Article 3 of regulation 1935/2004/EC, particular care has to be taken with the analytics of products with respect to the possible migration of substances of health-concern into foodstuffs. According to the current state of knowledge, known substances which may be introduced by paper recycling and require specific inspections are listed below. Content and migration of these substances into foodstuffs respectively have to comply with the specified limits. Substance Primary aromatic amines* 4,4'-Bis(dimethylamino)benzophenone* Phthalates Diethylhexyl phthalate Di-n-butyl phthalate Diisobutyl phthalate Benzophenone Bisphenol A* Diisopropylnaphthalene Content in finished paper Migration into foodstuff or simulant, ND (in the extract of the finished material, the detection limit for paper yet has to be defined) ND (DL 0.01 mg/kg) Max. 1.5 mg/kg Max. 0.3 mg/kg Max. 1 mg/kg, for infant formula max. 0.5 mg/kg** The sum of Di-n-butyl phthalate und Diisobutyl phthalate must not exceed 1 bzw. 0.5 mg/kg** Max. 0.6 mg/kg Max.0.6 mg/kg As low as technically feasible * Verification of the specifications is only required if the finished products are intended for use with moist and fatty foodstuffs. ** Temporary guidance value. Compare with “Kurzprotokoll der außerordentlichen Sitzung der Arbeitsgruppe Papier, Karton und Pappe vom 5. Juli 2007 im BfR. „Diisobutylphthalat in Papieren und Kartons für den Kontakt mit Lebensmitteln“ (http://www.bfr.bund.de/cm/216/di_isobutylphthalat_in_papieren_und_kartons_fuer_den _kontakt_mit_lebensmitteln.pdf ) For dry, non-fatty foodstuffs having a large surface area (e.g. flour, semolina, rice, breakfast cereals, breadcrumbs, sugar and salt), migration of volatile and hydrophobic substances via the gas phase has to be considered particularly. This could be compensated by the use of an appropriate additional packaging. 27 Exempt are however sort 5.01 (Mixed recovered paper and board; compare: European list of standard grades of recovered paper and board, DIN EN 643) and paper and paperboard from sorting plants for general or mixed component waste. Seite 15 von 15 Bijlage 2F Final Report BioSafePaper Het 134 pagina’s tellende rapport BioSafePaper is niet opgenomen in dit Toetsingskader-document, maar apart beschikbaar via [email protected] of het ledennet van de VNP. Bijlage 2G CEPI Good Manufacturing Practice for the Manufacture of Paper and Board for Food Contact DRAFT 5 30 april 2010 CONFEDERATION OF EUROPEAN PAPER INDUSTRIES GOOD MANUFACTURING PRACTICE FOR THE MANUFACTURE OF PAPER AND BOARD FOR FOOD CONTACT DRAFT 5, 30/4/2010 1 INTRODUCTION It is a requirement of the Regulation (EC) No 1935/2004, on materials and articles intended to come into contact with food (the Framework Regulation), that all materials and articles intended for food contact shall be manufactured in accordance with Good Manufacturing Practice (GMP). The components and principles of such a GMP are described in Commission Regulation (EC) No 2023/2006 on good manufacturing practice for materials and articles intended to come into contact with food (the GMP Regulation). Because the GMP Regulation applies to all types of food contact materials and articles, there is a need for specific advice on its implementation in each manufacturing sector. This paper and board GMP gives that implementation advice for the paper and board manufacturing industry. In accordance with the definition of GMP given in Section 3, it does not contain details of manufacturing limits and quality standards which are normally contained in national legislation, customer specifications and other quasi-legislative measures. 2 SCOPE This GMP reference document is intended to provide guidance on how to fulfil the requirements of the GMP Regulation in the manufacturing of paper and board intended to come into contact with foodstuffs. It does not cover the operations of converters. The contents of this document assume that operators have in place the ISO 9001 quality management system or equivalent. The document applies to the manufacturing of paper and board suitable for all types of foodstuff and conditions for its use. The document covers the entire production process as outlined in Annex 1. Preventive measures are based on the intended use of the end product. This document contains two main, operational parts. Firstly, Sections 4 - 8 describe the basic requirements of the GMP Regulation. and how they are to be interpreted and applied during paper production. Secondly, Section 9 contains a list of detailed actions which interpret these requirements for adoption within the paper and board manufacturing area in order to achieve compliance with the GMP Regulation. As the situation may be different in paper mills depending on the raw material, the paper produced, the size of the company, etc., their various needs to fulfil the GMP Regulation may be different and not all the measures described in Section 8 may be needed. Consequently, advice on the need for the different measures is given. 3 DEFINITIONS (AS APPLY IN THE CONTEXT OF THIS GMP) Good Manufacturing Practice Good Manufacturing Practice means those aspects of quality assurance which ensure that materials and articles are consistently produced and controlled to ensure conformity with the rules applicable to them and with the quality standards appropriate to their intended use. Quality Assurance System The total sum of the organised and documented arrangements made with the purpose of ensuring that materials and articles are of the quality required to ensure conformity with the rules applicable to them and the quality standards necessary for their intended use. Quality Control System The systematic application of measures established within the quality assurance system that ensure compliance of starting materials and intermediate and finished materials and articles with the specification determined in the quality assurance system. Hazard A biological, chemical or physical agent in, or condition of, food contact materials with the potential to cause an adverse health effect. Risk A function of the probability of an adverse health effect and the severity of that effect, consequential to a hazard(s) in a food contact material. Control Point The identified risk at that point should be controlled by a specific measure (for example a specific temperature, a specific process time, a specific dosage etc.). Point of Concern The risk at that point should be controlled by a general measure, applied to the whole process as a preventive measure. Risk analysis The process of defining the various threats to product safety, determining the extent of vulnerabilities and devising appropriate countermeasures. Jumbo reel A reel of paper produced directly at the end of a paper machine before any slitting or sheeting operations have been performed. External contractors Companies which are commercially separate from the one operating the paper mill and which perform tasks within that paper mills. Additives Substances, other than fibre and minerals, which are added to the papermaking process to achieve either an improvement in that process or the modification of the properties of the product. Recovered paper Paper or board, other that internal broke or scrap, which is recovered from an operation within the paper supply chain and returned to a paper mill for conversion back into new paper. Dosing equipment Equipment which automatically controls the addition of liquids or solids to the papermaking process. Labelling The affixing of identification to reels and packets of paper or board. Framework Regulation Commission Regulation (EC) No 1935/2004 on materials and articles intended to come into contact with food GMP Regulation Commission Regulation (EC) No 2023/2006 on good manufacturing practice for materials and articles intended to come into contact with food EN 643 European list of standard grades of recovered paper and board Organoleptic Relating to smell, texture, appearance or taste of food and detectable by human senses. Stock preparation The addition of water to wood pulp and recovered paper and subsequent homogenisation and cleaning operations prior to processing on the paper machine wire. BfR Recommendation 36 A document produced by the German Federal Institute for Risk Assessment for the control of manufacture of food contact paper and board. Hygiene Elements of the condition of humans and premises which could influence the safety of food contact paper and board. These could include, for instance, disease, bacteria, dirt, pests, insects, etc. 4 4.1 QUALITY ASSURANCE General A documented quality management system, such as ISO 9001 or equivalent, forms the underlying basis for the procedures and instructions related to the GMP Regulation and the specific requirements for food packaging materials. The mill management system should be revised and amended to ensure that quality aspects related to food packaging applications are included in an appropriate way. The requirements on paper and board for food contact packaging are governed by the demands on the final packaging and aim to ensure suitable quality for the intended use. This implies that the paper and board must be manufactured to an agreed quality standard, including the requirements in the Framework Regulation and other quasi-legislation for food contact. The existing procedures in the quality management system should be used for the areas which are not covered by this document. The starting point for implementing GMP, in a paper and board mill, is to perform a risk analysis. Control of the raw material input, process and process surroundings leads to control of the final product. See Figure 1. Input Process Output Surroundings of the process Control of the raw material + Control of the process + Control of the surroundings Control of the products Figure 1. The outcome of the risk analysis will determine the measures which need to be implemented and the way to integrate them into the management system. The risk analysis should consider the local conditions and the intended end use application for the product. 4.2 Management responsibility and organisation Mill management has the ultimate responsibility for the GMP system and must take steps to ensure that it is fully integrated into the quality management system. They must also ensure that correct systems are set up, maintained, reviewed and documented and that appropriate personnel are trained and given responsibilities under the system. 4.3 Risk analysis Risk analysis is a tool to ensure that all risks related to the use of paper and board as food packaging material are identified and that appropriate control measures and monitoring are established. The risk analysis should cover the entire production process, which is under the commercial responsibility of the operator, from raw material procurement to shipping of finished products and it should be adapted to each site, the products manufactured at the site and the intended use of the products A risk analysis consists of two main elements. Firstly, an inventory must be made of all possible hazards along the production chain which might, if they occurred, affect the safety of the final product (the hazard inventory). Secondly, each of those hazards is subjected to a risk assessment which is aimed at quantifying the risk of an adverse occurrence and any measures necessary for reduction or prevention of such occurrences. The methodology to perform a risk analysis is found in Annex 2. 4.4 Specifications Operators must produce and maintain specifications, according to relevant food contact legislation and the requirements for the finished product, for the all raw materials and additives (functional and process) used in the production of the food contact material. Documented procedures must be in place to ensure that those raw materials are used in a way which is consistent with the requirements of the end use of the paper and board. Specifications should also be prepared for warehouses and transport facilities which are not under the direct control of the paper mill but which handle the food contact product. See Annex 5 for an example of a specification for chemical additives and Annex 6 for an example of a specification for purchasing and inspecting recovered paper raw material. 4.5 Testing Frequency In addition, consideration must be given to the testing scheme intended to analyse the end product for compliance with regulatory and customer specifications. Testing must therefore be performed at a frequency which relates to the likelihood of a particular restriction being exceeded. This frequency must have a demonstrable, statistical basis and will depend upon a number of factors e.g. raw material variability, process variability and testing accuracy. In certain cases, there may also be a need to align frequency with external factors such as customer requirements and Declarations of Compliance. Once the initial frequency has been determined, a risk assessment must be performed at least every twelve months to review and confirm the testing frequency in operation. In any case, testing must be carried out with a maximum interval of two years. However, if for instance it can be shown from calculations, from a knowledge of the constituents, or from other information giving conclusive evidence, that a particular substance could never exceed its restriction in the material or article, then the facts must be documented and testing would not be required. Conversely, if the level of a restricted substance was found to be consistently close to its upper limit, then frequent and regular tests would be essential (possibly as often as every time the material was produced). 4.6 Suppliers The written procedures for the approval and monitoring of suppliers, described in ISO 9001 management system, should be extended, if necessary, to cover the demands in the Framework Regulation and the GMP Regulation. The mill should ensure that the relevant suppliers work according to these regulations. The mill should demand that the suppliers immediately inform the mill, and update the food contact documentation (e.g. certificates), whenever a modification of the raw material and/or additives is done or when changes have occurred in the regulations which are referred to in the certificates. 4.7 Personal hygiene The mill should establish appropriate rules for personal hygiene based on the outcome of the risk analysis. In view of the large scale of the production facilities in paper mills where many departments are not directly involved in making the food contact product, the requirements for personal hygiene will vary greatly. In many cases, the risk assessment will show that no special rules are needed whilst in others, where contact with the product is intimate, full application of the rules will be necessary. 4.8 Premises and Equipment The mill should establish appropriate rules for housekeeping and cleaning of production areas and equipment based on the outcome of the risk analysis. The rules should be proportionate and should be aimed principally at those areas directly involved in production of the food contact material. Control of other areas e.g. offices and engineering facilities, which are remote from the production facility is not normally needed. 5 QUALITY CONTROL SYSTEM Existing procedures in an ISO 9001 (or equivalent) system should be amended, if necessary, to integrate the monitoring and documentation of the implementation and achievement of GMP and identify measures to correct any failure to achieve GMP. 6 TRACEABILITY Traceability is a requirement of the Framework Regulation and requires the existence of supply chain information in order to facilitate the recall of defective products and the attribution of responsibility for the cause of the defect. The European Commission has compiled a guide to traceability of food contact materials. An extract of the paper and board section of that guide is reproduced in Annex 4. For Product Recall the existing procedure in the ISO 9000 system shall be used. 7 DOCUMENTATION There is a need for the maintenance of efficient documentation. Whilst it is not necessary to continuously produce and maintain a complete dossier of all information, operators must be able to compile the relevant information, on demand and within a reasonable time-frame, for the competent authorities. This might involve, for instance, making hard-copy extracts of production data stored within a computer. Paper and board manufacturers will decide on the period for which documentation should be retained according to local requirements. Factors such as the period during which the paper and board is stored within the packaging chain and the expected life of the foodstuffs which are packed should be considered when making a decision. However, it is considered that a recommendation on minimum period should be made and this period is two years. 8 RELATED STANDARDS Elements contained in the following standards have been used by some paper manufacturers to assist in complying with GMP requirements: ISO 22000 - Food safety management systems – Requirements for any organization in the food chain. EN 15593 - Packaging - Management of Hygiene In the Production of Packaging for Foodstuffs BRC/IoP Global Standard For Packaging And Packaging Materials 9 DETAILED REQUIREMENTS FOR COMPLIANCE WITH THE GMP REGULATION The following table contains the elements of a GMP system which apply to the manufacture of paper and board for food contact. However, there is large diversity, within the industry, of manufacturing plant and production techniques. Also, the food uses of the final products cover a large range from direct contact with moist foods to indirect packaging which may be separated from the food by several layers of other material. Consequently, not all mills will need to implement all items in the table as some may be inappropriate and unnecessary in their particular business. The risk assessment will show whether or not they are needed. However, the table contains a certain number of items which are fundamental parts of the system and must be implemented in all cases. These items are indicated. So, the table can be regarded as a check-list which operators must consider when implementing a GMP system. If a decision is made that a particular item in the table is not to be used in the GMP system then the reasons must be documented. Key to “Need” Column: 1 = fundamental part of GMP, must be implemented in all cases 2 = strongly advised 3 = needed only if called for by the risk assessment Component of the GMP System Need Comments General ISO 9001 or equivalent must be implemented 1 Align quality policy to include aspects specific to food contact including aspects of internal audit. 1 Management backing for GMP systems 1 Appoint a person to be responsible for GMP implementation and maintenance 2 Applies generally to larger operations although it is always advisable to have a named individual with nominal responsibility New and existing personnel and contractors should be trained on GMP requirements and hygiene aspects specific to the food contact product 1 Needs apply only to personnel working in areas where the food contact product could be affected. Informal briefings may suffice in circumstances where the risk is low. Training records should be maintained for all personnel that have been trained 1 Could be a full training course record or a tick in a box depending upon the circumstances. Perform a risk analysis (see Annex 2) and review once per year. 1 Revise risk analysis 3 Only needed when any major product or process change takes place Component of the GMP System Need Comments Specifications Review and implement changes in regulations, customer demands and other rules and procedures related to food contact materials. Communicate changes within the organisation. 1 The final product should be tested according to BfR Recommendation 36, the Industry Guideline2, CoE and/or other relevant regulatory measures. The mill should have a documented procedure which defines which tests to carry out and the testing protocols to be used. 1 The quality assurance system must contain guidelines for the determination of testing frequency for requirements contained in the regulatory measures. 2 In cases where a decision has been taken to perform no tests on a particular requirement specified in the measure(s), then documented reasoning must be prepared. 1 Procedures for ensuring the accuracy of substance input using dosing equipment should be in place to ensure correct addition of chemicals with a compositional limit. 3 It is not necessary to perform the review of regulations within the organisation. The knowledge could be acquired from elsewhere.1 Quality Control There must be a system in place to monitor and record the implementation and achievement of GMP. The system must also identify measures to correct any failure to achieve GMP and monitor the effectiveness of those measures. The system should cover also cases of non conformity with regulatory, internal and customer specifications. 1 2 1 For example from a specialist corporate department, a consultant or a trade association Document in preparation by the paper industry. Publication due Q2, 2010. Component of the GMP System Document the food applications for which the end product can be used based on customer information or, in its absence, product knowledge. Document the effect which those application might have on the selection of raw materials Raw Materials All raw materials and additives used in the production of the food contact material should be assessed to ensure accordance with current regulatory requirements3. Need Comments 3 Ideally, the customer will provide details of end use but, if the customer is unable or unwilling to provide such information, then the customer must be told that he has responsibility for safe use of the product 1 Suppliers must provide documentation showing conformity with current regulations. In cases where suppliers introduce new raw materials or additives to their products, where new suppliers are used or the regulations change, a fresh declaration of conformity must be sought. Keep records of all raw material deliveries so that conformity with regulatory requirements can be checked 1 Recipes of the end product, showing raw materials and additives used all along the process, must be compiled and retained. 2 Suppliers of recovered paper must supply documented evidence of conformity with the Responsible Sourcing Guidelines (see Annex 3) and the requirement for that conformity should be included in the contractual arrangements with those recovered paper suppliers. 1 The operation of paper mills using recovered paper must be adapted, if necessary, to conform to the Responsible Sourcing Guidelines. (See Annex 3.) 1 Without this check, the operation will be unable to allocate responsibility to a supplier in the case of defective raw material Personal Hygiene Personnel must wash their hands after using the toilet and any other activity that has caused dirty hands. 3 3 One method of achieving this is the use of established food contact lists such as those contained in BfR Recommendation 36, Council of Europe Resolution Ap (2002)1 or the American FDA. However, if an operator is situated in a country where national regulations or recommendations exists, that operator shall use only the list contained in the text of the country concerned. Component of the GMP System Need Clean working clothes and working shoes should be worn in the production and storage areas 3 It is not permitted to wear any loose items such as jewellery, watches, etc. 3 Open wounds shall be covered plasters having a deep, distinctive colour. If any subsequent processing equipment has a metal detection system, then the plasters should be metal detectable. 3 Personal belongings (like coats, mobile phones, back packs and so on) must not be taken into the production and storage areas. Working clothes should be selected with the safety of both the employee and the product in mind. There should be rules in place for effecting the upkeep and repair of these clothes 3 Employees suffering from injuries and/or diseases likely to be transmitted to the food contact material must be excluded from the workplace. 3 Eating, drinking, sweets, chewing gum and smoking is allowed only in designated areas. 3 Rules shall be in place to ensure that visitors to the workplace wear appropriate clothing and remove jewellery and other loose items. Personnel accompanying visitors must have sufficient knowledge to pass on to them the special requirements needed when working close to a food contact product. 3 Premises and Equipment All premises, such as personal working spaces and lockers, toilet areas and other amenity areas used by personnel working on food contact material, must be kept clean and tidy in accordance with a predetermined schedule. Comments 3 1 Unlikely to apply to non-production areas of a paper mill Component of the GMP System Need Comments Buildings, machinery, conveyors, transport devices, etc. must be cleaned regularly using a pre-determined schedule. Cleaning equipment and materials should be selected, used and stored in such a way that the food contact product is not adversely affected. 1 Unlikely to apply to non-production areas of a paper mill Regular maintenance and inspection of facilities for hygiene purposes should form part of the quality management system. 2 Unlikely to apply to non-production areas of a paper mill Engineering, maintenance and technical equipment together with any necessary temporary construction arrangements used for specific, short-term tasks close to the production facilities should be removed when the task is complete. Delays to this procedure must be referred to the person having responsibility for the GMP system. 1 Unlikely to apply to non-production areas of a paper mill Lighting equipment, glass and plastic materials must be shatterproof. 1 Applies only in areas where the risk analysis has shown that debris from breakages could enter the food contact product. All unnecessary glass and clear hard plastic should be removed from production and storage areas. 1 Applies only in areas where the risk analysis has shown that debris from breakages could enter the food contact product. Hand knives used in production areas must be of an authorised type. Snap-off blades are specifically prohibited. 1 Applies only in areas where the risk analysis has shown that debris from blades could enter the food contact product. In the event of the breakage of glass, plastic, knives, etc. in the area of the food contact product, a procedure must be implemented to ensure that the food contact product being produced at the time of the incident is made free of debris. 1 This will require liaison between affected departments in the paper mill and may require the affected product to be destroyed. A documented pest control system must be in place. Execution of the system must be by specialist contractors or personnel trained in the necessary techniques. There should be recognised system for taking action where evidence of pests is noted. 1 The system must ensure that no pests can come into contact with the food contact product or its raw materials. Component of the GMP System Wherever possible, doors and windows should be screened or closed to prevent pest ingress. Need Comments 1 Does not apply to areas not used for production or product storage. 1 Continuous production of documentation is not needed and reports could, for example, be produced in retrospect from computer records. Examples of the required information are: Documentation Arrangements must be implemented to produce documentation for external inspection. Miscellaneous All vehicles used for transporting finished paper should be suitable for the purpose, well maintained and in a state of good hygiene. Ongoing contractual arrangements with transport companies shall include requirements for hygiene and cleaning. There should be a procedure in place for checking transport of finished products for cleanliness and water tightness. 2 All external warehouses should be suitable for the purpose, have appropriate atmospheric conditions, be well maintained and in a clean state. Contractual arrangements with the supplier of warehousing facilities shall include requirements for hygiene and cleaning. 2 • results of risk analysis; • changes in supply and suppliers; • raw material usage; • manufacturing and traceability documentation (mainly machine logs); • occurrences of deviation from specification and corrective measures (including changes; required by new requirements from legislators); • results of testing within quality control systems and all ISO 9001 (or equivalent) documentation. Annex 1 Area Covered by this GMP (Editor’s note, the only change suggested to this diagram was the addition of “and drying” to the Surface Treatments box. This will be done at the formatting stage.) water wood pulp slushing, screening & cleaning operations recovered paper special treatments auxiliary chemicals, additives, fillers storage chests stock preparation water area cleaning & refining water head box paper sheet formation machine Figure 2 THE PAPERMAKING PROCESS drying surface treatments = optional process winding, sheeting testing & verification of final product coating, finishing, calendering, cutting labelling, storage, despatch & transport finishing, despatch and storage area Annex 2 – Hazard inventory and Risk analysis 1. Introduction Article 3 of Regulation (EC) No 1935/2004 states: “The packaging and/or the packaging material shall not transfer their constituents to foodstuffs in quantities which could endanger human health or bring about an unacceptable change in the composition of the foodstuffs or a deterioration of the organoleptic characteristics thereof.” The adverse elements in packaging which might cause organoleptic changes could be chemical, physical and/or microbiological. To fulfil the regulation it is essential to know how the composition of the paper or board is controlled and how process variables affect that composition. It is also necessary to know about the possibility that contaminants might be introduced, how and where they might occur, what risk they pose and how that risk can be controlled. When implementing GMP, a risk analysis i.e. a hazard inventory followed by a risk assessment, through the whole process, should be carried out in order to control product safety aspects in paper and board mills. The diagram below illustrates, in general terms, how severity of risk varies according to production location and product application. Premises Increasing risk Storage areas for raw materials and pulp preparation Final use configuration Final use – foodstuff type Indirect food contact Foods likely to be washed or peeled before consumption Paper machine and any on-line coating process Areas used for slitting, winding and storing customer reels Dry, non fatty food Direct food contact Fatty and moist food 2. General Considerations of the Risk Analysis In a risk analysis, every step of the process, from procurement of raw materials to delivery of products, is categorised for production and contamination hazards which could affect the safety of the end product and thus pose a potential risk. All identified potential hazards must be described and then undergo a risk assessment. This risk assessment is based on the likelihood of the occurrence of the hazard and the effect the hazard might have on consumer health if it occurred. The combination of these two underlined factors gives the risk. It is accepted that the risk posed by contaminants may change over time and this may require rapid response by mills.4 All defined measures and procedures shall be documented through the management system. The decisions taken in the risk analysis, and the reasons, including when the effect/occurrence is seen as negligible or will be eliminated in a next process step, have to be documented in the hazard inventory overview. The hazard inventory and risk analysis have to be carried out by qualified persons. The validity of the risk analysis shall be reviewed regularly, at least once per year and always when a major process change takes place. Depending upon the result of the review (which should be documented), a repeated risk analysis may be required either in part, in full or it may not be needed at all. 4 Traces of non intentionally added substances (NIASs) will occur in all packaging materials and their complete identification and total elimination is not possible. The mill should select its raw materials to ensure NIASs in its products are present at extremely low levels. In cases where new toxicological evidence is confirmed for NIASs, the mill will take action, if necessary, to rapidly restore its products to compliance. 3. Performing the Risk Analysis Follow the steps shown in the following scheme: 3.1 Describe the Manufacturing Scheme Make a flowchart of the entire paper production process from procurement of raw materials to shipping. Use the main steps of the manufacturing process (shown schematically in Figure 1) as the basis: Raw material purchasing, receipt and storage Stock preparation Paper / Board machine Slitting and winding (incl. core storage) Storage of end product and transportation Figure 1 3.2 Construct a Hazard Inventory Details must be recorded of all points in all the above manufacturing steps where a hazard could occur which might affect the safety of the product. Examples are shown in columns 1 and 2 of Table 3 at the end of this annex. 3.3 Calculate the Risk Using Figure 2, calculate the risk associated with each hazard by multiplying the likelihood of the occurrence of that hazard by the effect that hazard would have if it occurred. (Other methods of calculating risk are available and may be used if they are documented and result in effective preventive measures.) It is important to note that the three risk areas shown in Figure 2 may overlap and should be used for guidance only, Experience may indicate that the level of remedial action may differ from that which is given by the numbers. Notes to Figure 2 Effect means the effect of the process or contamination hazard on the consumer via the packed food. The key to the Effects rating is given in Table 1, below. Rating Effects 1 Minor / small discomfort, but no negative effect on health such as injury or symptom of disease 2 Less serious/ health problem; consumer is not feeling too well, possible stomach disorder, mild pain or slight allergic reaction. 3 Illness, (possibly consulting a doctor) or injury (such as damaged teeth, mouth or throat) limited number of consumers get ill. 4 Very serious illness (but not life-threatening) and/or hospitalisation, medical treatment, temporary injuries, large number of consumers become ill. 5 Status of major disaster. Serious illness, permanent and/or badly physical injury, fatal illness or injury. Table 1 Occurrence means the probability of the hazard occurring. The key to the Likelihood of Occurrence rating is given in Table 2, below. Rating Likelihood of Occurrence 1 Extremely unlikely 2 Unlikely, perhaps every 6 months 3 Possible, once per month 4 Probable, maybe once per week or more 5 Frequent, up to several times per hour Table 2 Effects will be identical for all mills whereas the likelihood of occurrence can vary from mill to mill, depending on local conditions. The green area of the figure indicates low risk and where remedial action is not normally required. The yellow area of the figure indicates that a medium risk exists and remedial action is necessary. In general, a result in this area will be indicative of a Point of Concern which can be overcome by a general remedial measure, applied to the whole process. This might consist, for instance, of changes to manufacturing specifications or storage arrangements for raw materials. The red area of the figure indicates that a high risk exists and remedial action is necessary. In general, a result in this area will be indicative of a Control Point which can be overcome by the application of a remedial measure which is specific to the hazard in question. This might consist, for instance, of removing a lighting installation or changing an additive dosing rate. In general, the existence of high risk Control Points in a paper manufacturing process would be an indication of poor manufacturing control and unlikely to be found in correctly-run operations, even those not making food contact grades. If Control Points were found, remedial measures would have to be completed and documented as a matter of urgency. 3.4 - Decide on Preventive Measure to be adopted Examples of the documentation of hazards and associated preventive measures are given in Table 3, shown below. The effectiveness of the measures shall be controlled by internal audits. Table 3 Examples of Documentation of hazards and their associated remedial actions Process step Raw material (fibrous) Hazard and cause Effect Likelihood (give arguments) Selection prior to purchasing Prohibited grades (C) 4 Selection prior to purchasing Prohibited grades (M) 4 Reception, storage and handling Ageing due to long storage (M) 3 Stock Preparations Addition of preparation and wrong introduction additive of additives (C) Risk CP 2 PoC yes/no yes/no 8 No Yes Supplier agreement 8 No Yes Supplier agreement 6 No Yes Storage specifications Washing + high dilution 2 High temperature in drying section kills microorganisms 2 High temperature in drying section kills microorganisms 4 2 High dilution Retention to paper not 100% Preventive measures First in-first out procedure 10 No Yes Manufacturing specifications Storage of chemicals organised to avoid mix-up Process step Hazard and cause Wrong dosage of (approved) additive (C) Effect Likelihood Risk CP (give arguments) 3 2 PoC yes/no yes/no Preventive measures 6 No Yes Manufacturing specifications 5 No Yes General rules. Snap-off blade knives not allowed in production area Pumps have a limited working range High dilution Winder area Use of snap- Blades off blade breaking knives or get loose (P) 5 1 blades prohibited Unlikely to be retained to final product stage Key: C = Chemical contamination P = Physical contamination M = Microbiological contamination Annex 3 Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of Recovered Paper Introduction Paper recycling has a rich history and has been a respected industrial activity for more than a century. Under new environmental, health, safety and trans-frontier shipment regulations, this economic activity has acquired a civic and legal dimension, which when coupled with the developments in further regulations, demands an increase in responsibility from all parties involved in the recovery and recycling of paper. Different recovered paper grades are used for manufacturing different paper and board products. In Europe, recovered paper purchasing is based on the European standard EN 643, European List of Standard Grades of Recovered Paper and Board, and these guidelines assume the use of that Standard. The “ Recovered Paper Quality Control Guidelines” (CEPI and ERPA, 2004) also apply. Successful paper and board recycling depends largely on the quality of recovered paper. As recovery rates increase, there is a tendency for the quality of the collected material to deteriorate. For this reason, a good working relationship between mills, merchants, and other involved parties is essential to ensure the responsible sourcing and supply of recovered paper. Responsible collection of paper and board using efficient management and quality control systems, demands that all players involved recognise that they are handling a valuable secondary raw material. Separate collection (from other dry recyclables) should be strongly encouraged to maintain the quality of recovered paper. Rapid technological development in the paper and board manufacturing and converting industries, increasing demands from final users of paper and board products, as well as existing and emerging legal requirements, require a more stringent approach towards the collection and handling of recovered paper. Recovered paper collection systems vary according to country and source. Each source constitutes a different channel of collection, yielding different grades and qualities of recovered paper with different characteristics, which after separation (segregation at source) or sorting, are classified according to EN 643. As it would be impossible to give a description of all used paper collection systems in operation, the following guidelines for responsible sourcing of recovered paper list the steps that normally occur along the paper recovery chain. These guidelines also lay down additional steps paper mills should follow when producing paper and board for food contact. These guidelines apply to any source and for any application. It may be that national legislation or practices require modifications to these guidelines. 1) Making used paper available for collection The whole paper chain has a responsibility to make information available in order to facilitate responsible sourcing and recycling of recovered paper. This information can be different for the various types of consumer groups (e.g. business and industry outlets, households, (local) authorities) and shall at least cover the following: • The importance of paper recycling and quality requirements of recovered paper; • Which types of paper are suitable for recycling and which are not; • The need to keep paper separate from unusable materials for paper recycling (as described in EN 643); • Best practices for collection schemes; • Adherence to all national and international environmental legislation with respect to storage and transportation. 2) Collection • Bins and containers must be suitable for retaining paper and board for recycling in order to maintain quality requirements. • Separate collection of paper should be strongly encouraged to maintain the quality of recovered paper. Recovered paper originating from multi-material collection systems, containing only material of a valuable recyclable nature, has to be specifically marked (see EN 643). It is not permissible to mix unmarked collections with other recovered paper and board. • Recovered paper for recycling has to be collected separately from refuse (see EN 643). Collected paper segregated from refuse sorting stations is not suitable for use in the paper and board industry (see EN 643). • The following paper streams are prohibited as raw materials for the production of paper and board intended to 1 come into contact with foodstuffs by the Council of Europe Resolution : 1.Contaminated waste paper and board from hospitals; 2.Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted out; 3.Used stained sacks which have contained for example chemicals and foodstuffs; 4.Covering materials, such as paper used for covering furniture during repair and painting work; 5.Batches mainly consisting of carbonless copy paper; 6.Waste paper from households containing used hygienic paper, such as used kitchen towels, handkerchiefs and facial tissue; 7.Old archives from libraries, offices etc., if they contain PCBs. • Recovered paper and board from households collected separately from other materials, if it is to be used in the production of food contact grades, must be inspected and if necessary sorted. 3) Sorting-stations • Equipment and facilities are either used exclusively for sorting paper and board or, when used for sorting other materials, must be appropriately cleaned before sorting paper and board. • Health, environment and safety procedures must apply. • Adequate pest-control measures are taken. • Sorted paper is properly classified according to the recovered paper grades established in EN643 or other agreed specifications. • All paper mills, which produce paper and board that comes in direct contact with foodstuffs should be identified to the supplier. • “ Best Practice Recovered Paper Baling Conditions” are applied. 4) Transportation • All transportation should conform to national and international transport and customs legislation. • Transport conditions should be suitable to maintain quality requirements. • Recovered paper for a mill producing paper and board, which comes into contact with foodstuffs, is to be clearly identified on the transport documents. 5) Recovered paper management systems • Suppliers of recovered paper should have a quality management system or nationally accredited system in place, which details how the above mentioned (items 2-4) are managed. 6) Purchasing of recovered paper • The relationship between suppliers of recovered paper and paper mills should take place according to the “ Recovered Paper Quality Control Guidelines” . • Any paper mill producing paper, which comes into contact with food, shall advise its suppliers of this fact. • If recovered paper from households is to be used for the production of food contact grades of paper and board it is strongly recommended that it is collected separately from other dry recyclables. For such applications the industry’s intention is to phase out the use of material collected with other dry recyclables as soon as possible. • Suppliers to mills have to be assessed. • Purchaser can check suppliers’ management- system certificates and keep a record of suppliers’ performance. The mill will make information available to assist the supplier. 7) Mill gate • The delivery is checked against agreed conditions or according to the “ Recovered Paper Quality Control Guidelines” . • Control upon reception of raw materials must be carried out. • Claims have to be made on receipt of the delivery; the supplier must have the chance to inspect the material together with the mill-staff and to take it back, if necessary. • If there is a reason to believe that the lot includes paper from prohibited sources as defined under the Council of Europe resolution on food contact, the whole load will be taken back. 8) Storage at paper mills • Appropriate cleanliness and hygiene are to be maintained in raw material storage areas. • Adequate pest control measures are taken. • Where a mill produces both food and non food contact grades, appropriate measures must be in place to ensure that only the appropriate grades of recovered paper are used to produce food contact material. 9) Quality management at paper mills Mills would be expected to include procedures covering paper within their quality management systems, including: • Purchasing; • Receipt; • Quality control; • Storage of recovered paper and; • Assessment of new recovered paper suppliers. Mill sites producing paper and board intended to come into contact with foodstuffs must be operating the Good Manufacturing Practice (GMP) for paper and board for food contact. Annex 4 TRACEABILITY IN THE PAPER AND BOARD FOOD PACKAGING CHAIN (This is an extract only from EU Guidelines. The introductory text is shown in full below but the diagrams referring to conversion processes are not shown as this GMP covers paper manufacture only.) 1 PURPOSE This document gives guidelines for product traceability within the paper and board food packaging chain5. 2 SCOPE The guidelines cover paper and board and its converted products from the paper mill forward to the packer-filler stage. In accordance with EU Regulation 1935/2004, traceability and product recall cover .....the materials or articles and, where appropriate, substances or products covered by this Regulation and its implementing measures used in their manufacture........ Thus, these guidelines are principally to demonstrate full traceability and recall along the supply chain of the paper and board itself. Papermaking raw materials and certain additives used in subsequent processes are not materials and articles within the meaning of this Regulation. However, it may be necessary for the authorities or the manufacturer concerned to establish links to such materials to determine commercial or legal liability and details are included to facilitate how this might work in practice. These guidelines do not cover tissue products. 3 FOOD USES OF PAPER AND BOARD AND ITS CONVERTED PRODUCTS Although sold as “intended to come into contact with food” the physical properties of paper and board, as it leaves the paper mill, prevent any applications as a food packaging material until its dimensions have been reduced and it has been converted in some way. Examples of the food applications for the converted product include bags for confectionery, pizza boxes, bread wrap, chocolate interleaving, frozen food containers, vegetable boxes, sugar bags, beverage cartons and food service boards. 4 OVERVIEW OF THE FLOW LINE The processing chain for paper and board food packaging is extremely complex. There are literally thousands of different ways in which paper may be processed before use. Examples of these processes include: slitting reels to smaller reels, cutting to sheets, calendering, laminating to metal and plastic, corrugating operations, die cutting, printing, varnishing, gluing, box and carton making, packaging and labelling. As well as the processes themselves, there is a considerable overlap of the operations performed in different types of converting plants. For instance, both paper mills and separate companies will perform coating operations and some corrugating plants will produce only unprinted flat blanks whilst others will produce complete boxes and trays. It is, thus, impossible to produce guidelines covering all aspects of the production and converting process. These guidelines can only explain best practice and the main principles are shown in Diagram 1 (not shown here). These principles will apply to any specific process, irrespective of the particular material flow and the type of plant in which it is performed. 5 EXAMPLES OF PACKAGING PROCESSES AND PRODUCTS To illustrate the details of traceability, four typical packaging products have been selected (cartons for liquid food, corrugated boxes, paper for hot filtration and folding box board cartons) and the 5 Information provided, on behalf of their respective members, by the Confederation of European Paper Industries (CEPI) and The International Confederation of Paper and Board Converters in Europe (CITPA). operation of traceability during their manufacture is shown in Diagrams 3 to 6 (not shown here). In addition, equivalent information for the papermaking process (which precedes all of the above operations) is shown in Diagram 2. A Glossary of Terms is given in Table 1. 6 SPECIAL CONSIDERATION OF BULK RAW MATERIALS A feature of many operations, in the paper and board packaging chain, is the use of bulk additives such as sizing agents during paper and board manufacture, starch during corrugated board production and clay for coating operations. The principles of traceability for these materials will differ from those applicable during batch operations. In both cases, the manufacturer and batch number will be known from identifications and accompanying documentation. Batches of bulk materials will be used, on a continuous basis, from silos or other storage devices and the link from these to the treated or finished product may be less precise. However, because all batch process additions are recoded in a timed log, it is possible to relate the times at which the batch of additive concerned was introduced to the process and was thus at a significant concentration. From the timed log of the process concerned, these data can be related to the identification of the paper and board products. The achievement of higher precision is not technologically feasible in a continuous, industrial process. 7 Product Recall One of the main purposes of the traceability requirements within Regulation 1935/2004 is to enable recall of defective product. Throughout all the stages of all the processes described in these guidelines, it can be seen that extensive documentation is in place both within the operations themselves and between organisations in the packaging chain. In particular, there is a clause in the Regulation which states: …….business operators shall have in place systems and procedures to allow identification of the businesses from which and to which materials or articles and, where appropriate, substances or products covered by this Regulation and its implementing measures used in their manufacture are supplied. This requirement is fulfilled from the paper mill through to the final packaging product either in the form of identification on the product itself or contained in the accompanying documentation. It can be seen, in the diagrams, that large reels produced in a paper mill are subdivided many times to produce the final paper and board packaging products. Because of the extensive record keeping within all the processes of the paper packaging chain, both backward and forward product traceability and the identification of the source of any problem will be assured. The batch numbers and suppliers of all starting materials are recorded and internal records relate these to the packaging product itself. Thus, using forward traceability, the identification of affected product or starting materials sent to other locations and customers is possible. This will define rapidly the full extent of any affected material in the market place or still in production thus enabling full recall of any defective product. Brussels 1/3/05 Table 1 Glossary of Terms blank a shaped, flat piece of paper or board for use in a subsequent process e.g. folding/gluing into a frozen food box or milk carton calendering passing a web of paper between metal or fibre rollers in order to produce a more smooth or glossy appearance coating a process of applying to the surface of paper or board one or more layers of a liquid suspension of pigment or other material in a fluid form. The purpose is to improve printability or other properties such as grease or water resistance converting any operation, applied after the normal paper or board manufacturing process, which changes the physical shape or appearance of paper and board e.g. slitting, cutting into sheets, bag and box manufacture, printing, etc. creasing the process of making an indentation in board materials in order to produce a line along which it may be folded. This enables the folding of a blank to produce a shaped package die cutting cutting or stamping a sheet or web of paper or board with a shaped knife to produce a special shape or blank extruder equipment used to produce a layer of plastic prior to laminating laminating the fixing of a ready-formed layer of plastic, paper, metal, etc. to paper or board normally using an adhesive palletising placing paper and board packaging products on to a pallet and then wrapping and labelling the whole unit sizing agent a liquid material applied to paper or board and used to improve its resistance to the penetration and spread of aqueous liquids, for example printing inks slitting the passing of a moving web of paper or board from a reel though knives resulting in the production of a number of reels of smaller width and/or diameter web a continuous length of paper or board travelling along a paper machine or through converting equipment (Editor’s Note – This table is part of the Traceability Guidelines and will be deleted and the relevant terms transferred to the definitions in Section 3.) Annex 5 SPECIFICATIONS FOR CHEMICALS (example for illustration – local requirements may differ) All chemicals used in the mill should be accompanied by a Safety Data Sheet according to EU regulation 1907/2006. In order to ensure the suitability of the produced paper and board for the use in food contact applications, the following information for chemical products that are intentionally added to the paper and board, and other chemical products that might come into contact with the paper and board supplied to the mill, is needed from the supplier. 1 Confirmation of compliance with German BfR Recommendation XXXVI • • • • • Is the supplied chemical product/products approved according to BfR Recommendation XXXVI (and/or other applicable BfR recommendations)? If yes, the relevant paragraph/section shall be specified. Are there any restrictions for the use of the chemical product in food contact materials? If yes, these should be specified. Are there any purity requirements for the actual chemical product? (compliance with these requirements must be stated by the supplier). 2 Confirmation of compliance with other relevant regulations • • Are there any other restrictions for the use of the actual chemical product or any of its contained substances under current community legislation? If needed, the supplier should also state compliance with any national regulations. 3 If possible, confirmation of compliance with U.S. FDA Code (CFR 21) • • Does the supplied product/products comply with the US FDA regulation 176.170 and/or 176.180? If yes, the relevant section/paragraph must be specified. The information should consist of a written declaration/certificate and/or should be clearly indicated in the Safety Data Sheet for the purchased chemical product. The information shall be reviewed and stored in an organised manner. The information shall be kept up to date i.e. new declarations should be requested on a regular basis. The requirements should be included in the contractual arrangements with the supplier. Annex 6 Specifications for Purchasing and Inspecting Recovered Paper (example for illustration – local requirements may differ) Recovered paper is sourced using defined qualities from approved suppliers according to EN643. The sourcing is regulated through agreements between those suppliers and the paper mill. The content of all supplies of recovered paper shall meet the definitions and the descriptions given in EN 643; European list of standard grades of recovered paper and board. Every supplier is required to sign the document “suppliers confirmation” to confirm that these definitions are complied with and that the following prohibited grades are not included in the supply. Contaminated waste paper form hospitals Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted out. Used stained sacks which have contained for examples chemicals and foodstuffs. Covering materials, such as paper used for covering furniture during repair and painting work. Batches mainly consisting of carbonless copy paper Recovered paper from household containing used hygiene papers, such as kitchen towels, handkerchiefs and facial tissue. Old archives from libraries, offices etc., if they contain PCBs A quality inspection is performed upon receipt where aspects such as quality, moisture, foreign material etc. are checked. The control consists of a visual inspection and samples may be taken for subsequent laboratory testing. The control is performed by the unloading staff and if any deviation is detected it is reported to the sourcing department via the production department. Upon unloading, the bales are weighed. Details of each supplied batch (quantity, quality, wagon number, storage location, etc.) is sent to the production department where it is entered into the IT system. The information from the entrance control is stored in a database and is compiled on a monthly basis. Defective parts of a delivery or the whole load on the wagon should be stored separately for further action according to the delivery agreements which also include procedures for complaints handling and claims. The defective lot can be returned or diverted for appropriate use after agreement with the supplier Aspects related to quality of recovered paper must follow current best practice between supplier and purchaser as detailed in the CEPI Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of Recovered Paper and EN 643. Extra care must be taken by the supplier to ensure that storage and transport conditions are organised in such a way that they protect the delivered materials against cross contamination i.e. by hazardous substances or bad odour or other aspects that can have a negative influence on the final paper and board when used in food contact applications. The supplier of recovered paper shall assist the paper mill on quality aspects in general and food contact compliance of the produced paper and board in particular. Bijlage 2H Traceability Guidelines for Paper & Board Materials and Articles for Food Contact Chapter 9 uit ‘Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board Materials for and Articles for Food Contact’- March 2010 42!#%!"),)49'5)$%,).%3 "USINESSOPERATORSSHALLUSESYSTEMSDESIGNEDTOMEETTHEREQUIREMENTSOF2EGULATION mTHETRACEABILITYOFMATERIALSANDARTICLESSHALLBEENSUREDATALLSTAGESINORDERTO FACILITATECONTROLTHERECALLOFDEFECTIVEPRODUCTSCONSUMERINFORMATIONANDTHEATTRIBUTIONOF RESPONSIBILITYn )NDUSTRYHASATTHEREQUESTOFTHE%UROPEAN#OMMISSIONPRODUCEDGUIDELINESINTENDEDTOASSIST BUSINESSOPERATORSINIMPLEMENTINGTRACEABILITY4HESECANBEFOUNDONTHEWEBSITEOFTHE%5lS *OINT2ESEARCH#ENTRE 4HEFOLLOWINGPOINTSWHICHADDCLARIÙCATIONSHOULDBENOTEDWHENDESIGNINGANDOPERATING TRACEABILITYSYSTEMS THEREISNOSINGLESETOFRULES4HESYSTEMSWILLDIFFERFROMOPERATIONTOOPERATIONANDWILL CONSISTOFTHOSEELEMENTSWITHINTHETRACEABILITYGUIDELINESORPOSSIBLYADDITIONALONES WHICHARENECESSARYTOACHIEVETHEREQUIREMENTINTHE2EGULATION BUSINESSOPERATORSAREFREETOUSEWHICHEVERTOOLSTHEYFEELAREAPPROPRIATETOFACILITATE THEOPERATIONOFTRACEABILITYTHESECOULDINCLUDEFORINSTANCESUPPLIERINVOICESWITHBATCH NUMBERSSTORAGEVESSELANDMACHINELOGSMANUALORCOMPUTERGENERATEDWEIGHTLISTS PAPERANDBOARDSAMPLESQUALITYCONTROLRECORDSANDBARCODESYSTEMS THEGUIDELINESCOVERTHETRACEABILITYOFTHEFOODCONTACTMATERIALORARTICLEITSELFSEE BELOWANDNOTITSRAWMATERIALSORADDITIVES(OWEVERITISRECOMMENDEDTHATALL OPERATORSSHOULDHAVESYSTEMSINPLACETOESTABLISHTHEORIGINANDTHUSTHELIABILITYFOR DEFECTIVEINCOMINGMATERIALSOTHERWISETHEYWILLHAVETOACCEPTTHATLIABILITYTHEMSELVES THETRACEABILITYCHAINFORPAPERANDBOARDPACKAGINGFORFOODISTAKENTOSTARTFROM THEPAPERREELATTHEDRYENDOFTHEPAPERMACHINEANDTHEKEYELEMENTOFINFORMATION TRANSFERREDTOTHEFOODPACKERÙLLERISTHEJOBORBATCHNUMBEROFTHECONVERTEDPACKAGING RETENTIONOFBATCHSAMPLESATTHEPAPERMAKINGSTAGEISRECOMMENDEDWHEREVERPOSSIBLE )NCASESOFSUSPECTEDCHEMICALORPHYSICALCONTAMINATIONTESTINGOFSUCHSAMPLESCAN RAPIDLYLOCATETHEEXACTTIMEANDSOURCEOFANEVENTANDHELPTOREDUCETHEAMOUNTOF MATERIALLIABLETORECALL4HENEEDFORRETENTIONOFSAMPLESINCONVERSIONOPERATIONSWILLBE DETERMINEDBYTHENATUREOFTHEOPERATION TRACEABILITYSYSTEMSSHOULDBEINCLUDEDINTHERELEVANTPROCEDURESFORMINGPARTOFABUSINESS OPERATORlSQUALITYMANAGEMENTSYSTEMBASEDONTHE)3/SERIESORANEQUIVALENT RULESSHOULDBEMADETOCOVERTHERETENTIONTIMEFORDOCUMENTSANDSAMPLESWITHINTHE TRACEABILITYFRAMEWORK4HESESHOULDBEINLINEWITHTHESHELFLIFEOFTHEPRODUCT)NTHE ABSENCEOFRELIABLEDATAAMINIMUMPERIODOFÙVEYEARSFORDOCUMENTSISRECOMMENDED 4HECORRECTFUNCTIONINGOFTHETRACEABILITYSYSTEMSHOULDBEDEMONSTRATEDFORINSTANCEBYTESTING PERIODICALLYUSINGASIMULATEDALERT!PRODUCTPREVIOUSLYSUPPLIEDTOACUSTOMERSHOULDBE IDENTIÙEDBYITSREELJOBBATCHNUMBERANDASSIGNEDASBEINGDEFECTIVE4HENTHEBUSINESS OPERATORSHOULDTESTTHEABILITYTOSUCCESSFULLYANDRAPIDLYTRACKITSPROGRESSDURINGPRODUCTION IDENTIFYITSSOURCEFROMANOTHERBUSINESSOPERATORIFAPPROPRIATEANDIDENTIFYANYOTHERMATERIAL LIKELYTOSHARETHESAMECHARACTERISTICSSOASTOFACILITATEATOTALRECALL 4HEDETAILSREQUIREDUNDER#LAUSESANDOFTHEDECLARATIONOFCOMPLIANCESEE!NNEX FORMESSENTIALELEMENTSOFTHETRACEABILITYSYSTEM HTTPCRLFCMJRCITINDEXPHPOPTIONCOM?DOCMANTASKCAT?VIEWGID)TEMID 4WOCOMMONSYSTEMSALREADYINUSEINTHEPAPERINDUSTRYARETHE#%0)5NIT)DENTIÙERANDTHE&%&#/"AR#ODE3TANDARDFOR #ORRUGATING-ATERIALS $'3!.#/p3TANDING#OMMITTEEONTHEFOODCHAINLAWANDANIMALHEALTHp'UIDANCEONTHEIMPLEMENTATIONOFARTICLES ANDOFREGULATION%#.ONGENERALFOODLAW Bijlage 2I 1 Declaration of Compliance Paper & Board for Food Contact Annex 4 uit ‘Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board Materials for and Articles for Food Contact’- March 2010 !..%8 $%#,!2!4)/./&#/-0,)!.#% 4HEDECLARATIONOFCOMPLIANCESHALLCONTAINTHEINFORMATIONLISTEDBELOW4HEDECLARATIONSHALL BERENEWEDWHENSUBSTANTIALCHANGESINTHEPRODUCTIONOCCURWHENNEWSCIENTIÙCDATAARE AVAILABLEORWHENTHEREISACHANGEINAPPLICABLEREGULATIONS $ATEOF$ECLARATIONOF#OMPLIANCE -ANUFACTURER )DENTITYANDADDRESSOFTHEORGANIZATIONWHICHMANUFACTURESTHEMATERIALSORARTICLES 7HEREAPPROPRIATEANDIFDIFFERENTFROMTHEADDRESSOFTHEMANUFACTURINGSITE )DENTITYOFTHEMATERIALSANDARTICLES 'ENERICPRODUCTDESCRIPTION 4RADENAMEORGRADEDESCRIPTIONINCLUDINGOTHERRELEVANTIDENTIFYINGINFORMATION )FAPPROPRIATESPECIALINSTRUCTIONSTOBEOBSERVEDFORSAFEANDAPPROPRIATEUSE #ONÙRMATIONOF#OMPLIANCEWITHTHIS'UIDELINEAND2EGULATION 3TATEMENTTHATTHEPRODUCTCOMPLIESWITH!RTICLEOF2EGULATION%#.O 3TATEMENTTHATALLRAWMATERIALSAREINCOMPLIANCEWITH!NNEXANDIFAPPROPRIATE !NNEXOFTHIS'UIDELINE 3TATEMENTTHATTHEPRODUCTHASBEENMANUFACTUREDINACCORDANCEWITH#OMMISSION 2EGULATION%#.OON'OOD-ANUFACTURING0RACTICE 3TATEMENTIFAPPROPRIATETHATTHEPRODUCTHASBEENMANUFACTUREDINACCORDANCEWITH ASPECIÙC'-0HYGIENESTANDARDORMANAGEMENTSYSTEMDESCRIBEDIN3ECTIONOFTHIS 'UIDELINE 3TATEMENTOFTHECONDITIONSOFUSEFORTHEPRODUCTINCLUDINGTYPEORTYPESOFFOODENVISAGED FORTHEINTENDEDENDUSEANDANYSPECIALPACKAGESTORAGECONDITIONS 7HENTHEPRODUCTISREQUIREDFORLAMINATIONTOFOODCONTACTPLASTICSWHERETHEPAPERAND BOARDISNOTINCONTACTWITHFOODAQUANTITATIVESTATEMENTISREQUIREDOFALLINTENTIONALLY ADDEDSUBSTANCESHAVINGQUANTITATIVERESTRICTIONSIN$IRECTIVE%#ANDSUBSEQUENT AMENDMENTS4HISMAYBECOVEREDBYACONÙDENTIALITYAGREEMENTBETWEENUSERAND SUPPLIERWHENAPPROPRIATE 7HENRELEVANTINCLUDEASTATEMENTONTHEPRESENCEOFANYmDUALUSEnADDITIVESWHICHHAVE BEENUSEDINTHEMANUFACTUREOFANDAREPRESENTINTHEPAPERANDBOARD ./4%mDUALUSEADDITIVESARESUBSTANCESWHICHAREAPPROVEDFORFOODUSEANDHENCEMAYBE INTHEFOODBEINGPACKEDANDALSOUSEDINPAPERANDBOARDMANUFACTUREn Bijlage 2I 2 BEST PRACTICE Paper & Board for Food Contact Compliance Documentation CEPI April 2010 FoodContact BEST PRACTICE Paper & Board for Food Contact Compliance Documentation TABLE OF CONTENTS Background 2 Documentation 2 Best practice 4 Annex 1: Example of regulatory declaration of compliance 5 Annex 2: Provision of compliance documentation by independent institutes 6 1BACKGROUND All materials and articles intended for food contact manufactured within the EU must comply with the requirements of Regulation 1935/20041, the so-called “Framework Regulation”. In Article 16, “Declaration of Compliance”, it is stated that specific measures for individual packaging materials (as foreseen elsewhere within the framework regulation) shall require that materials and articles be accompanied by a written declaration stating that they comply with the rules applicable to them and that appropriate documentation shall be available to demonstrate such compliance. The documentation to prove compliance shall be made available to competent authorities on demand. So far, no such specific measure for paper and board materials and articles has been developed so the legal requirement to produce documentation does not yet exist. However, many customers in the food supply chain as well as authorities believe it is good business practice to provide compliance declaration voluntarily. So, even in the absence of a specific paper and board measure, requests for a declaration of compliance (DoC) are becoming more frequent and the supply of DoCs is becoming a routine procedure for paper and board suppliers. This document aims to provide advice to manufacturers of paper and board materials and articles about the best practice to be used when providing DoCs and supporting information. It is designed to be informative only and its use is voluntary. 2 DOCUMENTATION 2.1 Types of Documents There are two main types of documentation involved when claiming compliance. These are as follows. • Declaration of Compliance (DoC) The DoC is the core document which the manufacturer passes to the downstream user when the material or article is placed on the market. Although, as stated above, a DoC is not currently a legal requirement for paper and board, an example of the information which is required is given in Annex 12. The manufacturer uses it to declare that all relevant rules have been met. In principle, the DoC is the only compliance document which needs to be passed to the downstream user. • Supporting Documentation This can consist of a number of documents which could include, for instance, analysis reports, calculations, certificates from suppliers of raw materials and chemical additives, testing certificates from third party laboratories and institutes and/or other evidence of safety which demonstrates the correctness of the declaration of compliance. It is not necessary to pass this material to the downstream user but must be retained for inspection by the “competent authorities”. 1. Regulation (EC) No 1935/2004 of the European Parliament and of the Council of 27 October 2004 on materials and articles intended to come into contact with food 2. Extract from the Industry Guideline for the compliance of paper and board for food contact http://www.cepi.org/content/default.asp?PageID=558&DocID=52810 2 2.2 Function of the Documents It is most important that the specific uses of these two types of documents are fully understood. If compliance is being requested or claimed, then it will be in accordance with one or more of the paper and board measures currently in existence e.g. the Industry Guideline, the Council of Europe Resolution ResAP (2002) 1, BfR Recommendation 36, national legislation, etc. These measures all contain a number of safety requirements although each one differs in the detail and the number of those requirements. These latter include, for instance, lists of approved chemicals, end product specifications, contaminant limits, testing protocols, guidelines for the use of recycled fibres, Good Manufacturing Practice guidelines, etc. In order to claim compliance with one of these measures, it is essential that all the elements contained within that particular measure are fulfilled. Thus, a DoC must cover all the stated requirements of the measure. In addition, internal, supporting information must be compiled which demonstrates such compliance. 2.3 Avoidance of Misuse From the above, it is clear that supporting information must be complete and able to demonstrate the fulfilment of all elements within the measure which is being used. A particular area where attention is needed is the use of independent institutes to provide third-party certificates of compliance. In general, such certificates should be used as part of the collection of internal supporting documentation as they may contain incomplete data. A difficulty will arise where such certificates are used as the sole means of demonstrating compliance because, often, not all requirements in the particular measure will have been examined. Typically, a third party certificate will examine and approve some aspects of the final product but will do so without giving the necessary, related details of the manufacturer’s internal processes. Such a certificate has very doubtful regulatory status and is not a substitute for a full DoC. It can give the dangerous and incorrect impression that all regulatory requirements have been satisfied. It is acceptable for a manufacturer to use an independent institute to provide a DoC on its behalf but, if it is intended as the only means of demonstrating compliance, it must cover all the requirements within the relevant measure. This is the only circumstance in which a third party certificate can replace a DoC. 3 3 BEST PRACTICE Downstream users will not always have the skill and experience of paper and board manufacture which is necessary for correctly evaluating compliance documentation. Therefore, the procedure required for supplying the documentation must be clear, unambiguous and transparent. 3.1 Primary Method In general, the best overall practice is for a manufacturer to provide the downstream user with a DoC covering all elements in the regulatory measure being used (e.g. Industry Guideline, BfR Recommendation 36, etc.). It will be necessary for the manufacturer to collect and retain supporting data for all elements mentioned in the DoC. The format of the DoC should reflect the example shown in Appendix 1 although the precise content will depend upon the measure against which compliance is being claimed. Optionally, a manufacturer can provide voluntarily, in addition to the full DoC (not as a substitute), a third-part certificate to illustrate compliance with a certain element within the relevant measure. 3.2 Alternative Method As an alternative, the responsibility for providing the full DoC, and any supporting data, can be delegated to an independent institute provided that it can truly claim to have verified, on behalf of the manufacturer, compliance with all elements within the relevant measure. In order to assist those wishing to follow this route, guidance is provided in Annex 2. Brussels May 2010 4 ANNEX 1 EXAMPLE OF REGULATORY DECLARATION OF COMPLIANCE 3 The declaration of compliance shall contain the information listed below. The declaration shall be renewed when substantial changes in the production occur, when new scientific data are available or when there is a change in applicable regulations. 1 Date of Declaration of Compliance 2 Manufacturer 3 4 5 2.1 Identity and address of the organization which manufactures the materials or articles. 2.2 Where appropriate and if different from 2.1, the address of the manufacturing site. Identity of the materials and articles 3.1 Generic product description. 3.2 Trade name or grade description, including other relevant identifying information. 3.3 If appropriate, special instructions to be observed for safe and appropriate use. Confirmation of Compliance with this Guideline and Regulation 1935/2004 4.1 Statement that the product complies with Article 3 of Regulation 1935/2004. 4.2 Statement that all raw materials are in compliance with Annex 1 and, if appropriate, Annex 2 of this Guideline. 4.3 Statement that the product has been manufactured in accordance with Regulation 2023/2006 on Good Manufacturing Practice. 4.4 Statement, if appropriate, that the product has been manufactured in accordance with a specific GMP, hygiene standard or management system described in Section 5 of this Guideline. 4.5 Statement of the conditions of use for the product including type or types of food envisaged for the intended end-use and any special package storage conditions. 4.6 When the product is required for lamination to food contact plastics where the Paper and Board is not in contact with food, a quantitative statement is required of all intentionally added substances having quantitative restrictions in Directive 2002/72/EC and subsequent amendments. This may be covered by a confidentiality agreement between user and supplier when appropriate. 4.7 When relevant, include a statement on the presence of any “dual use” 4 additives which have been used in the manufacture of and are present in the Paper and Board 3. The content will vary according to the measure being used. 4. Dual use additives are substances which are approved for food use and hence may be in the food being packed, and also used in paper and board manufacture. ANNEX 2 PROVISION OF COMPLIANCE DOCUMENTATION 5 BY INDEPENDENT INSTITUTES GUIDANCE ON CONTENT Product name Trade name(s) of the product(s) and other details necessary to clearly identify for which product(s) the certificate is issued (i.e. a specific grammage or all grammages) Identity of the manufacturer Name and address of the manufacturer Date of issue Identity of the certificate A certificate No/Ref. to ensure traceability to underlying documentation and to be able to clearly distinguish between different certificates for the same product Legal reference The measures (regulations, recommendations, standards, etc.) used for the assessment must be clearly identified and the latest available texts should be used. Scope of the assessment It must be clearly stated which type of assessment has been made i.e. does it cover all the elements in the relevant measure including formulation of the product and testing end-product requirements or only an incomplete assessment. If the certificate is only based on testing it should be clearly written that other elements are needed (approval of raw materials and chemical additives) to ensure full compliance with the actual regulation/guideline. It should be indicated in the certificate that the responsibility lies with the manufacturer to assess and provide information on these additional elements. It should also be stated how the results of the limited testing affect the suitability of the actual product for various food contact applications. It is recommended to clearly state that the testing is performed on a sample(s) of the actual product(s) e.g. “a sample of the above product has been tested according to … (the measure in use) and has been found to comply with the end product requirements specified in that measure.” It is not appropriate to state legal compliance for various end use applications only based on testing as full compliance depends upon a complete assessment. 5. Sometimes known as a third-party certificate of compliance 6 Specification of Intended use or limitations for use (only possible for complete assessments) The suitability for different end uses should be clearly indicated taking into account the different requirements for different food types. Validity date If a validity date is given, it must be clearly indicated that this is only valid for the actual product as it was manufactured at the date of issue and the actual regulations in force at that time. It should be indicated that it is the responsibility of the manufacturer to update the certificate if there have been significant changes in the manufacturing that can affect the validity of the certificate and the suitability for its end use as well as any changes in the legislation that will affect the correctness of the certificate. 7 8 April 2010 CEPI aisbl Confederation of European Paper Industries 250 Avenue Louise, Box 80 B-1050 Brussels Tel: +32 2 627 49 11 Fax: +32 2 646 81 37 [email protected] - www.cepi.org Design by Ben Timmers (CEPI) Published by: Bijlage 3 Toetsingskader voor Keukenpapier en Servetten Inleiding De wetgeving op EU niveau voor productie van papier en karton bestemd voor contact met voedsel valt onder het raamwerk: Regulation 1935/2004. De individuele lidstaten worden vervolgens zelf geacht wetgeving en controle op te stellen/uit te voeren om te zorgen dat de regulation 1935/2004 wordt nagevolgd. De regulation 1935/2004 verving de directive 89/109/EEC in 2004. De regulation stelt dat voedselverpakkingen geen migratie van stoffen richting het voedsel mogen veroorzaken waardoor stoffen in dermate hoge concentraties in het voedsel terecht komen dat dit de menselijke gezondheid zou brengen of een onacceptabele verandering in de compositie van het voedsel of een afbraak van de smaak of reuk van het voedsel veroorzaakt: Regulation (EC) No 1935/2004 Materials and articles, made of paper and board, shall be manufactured in compliance with good manufacturing practice so that, under normal or forseeable conditions of use, they do not transfer their constituents to food in quantities which could: - endanger human health - bring about an unacceptable change in the composition of the food, or - bring about a deterioration in the organoleptic characteristics of the food Regulation 1935/2004 is een raamwerk met betrekking tot alle materialen en artikelen die met voedsel in contact komen. Per definitie kan 1935/2004 hierom geen regels omvatten die materiaal specifiek zijn. Voor dergelijke regels zijn additionele directives nodig. Specifieke regels omtrent bijvoorbeeld welke grondstoffen gebruikt mogen worden voor voedselverpakking per materiaal type (papier, plastic, glas etc.) staan hierom niet aangegeven in 1935/2004, maar kunnen wel in eventuele dochter-directives staan. Keukenpapier en servetten Keukenpapier en servetten zijn niet specifiek geproduceerd voor voedselcontact en hun primaire toepassing is om schoon te maken en te absorberen. Contact met voedsel is doorgaans kort. Bovendien is aangetoond dat er geen significante migratie plaatsvindt vanuit keukenpapier en servetten naar voedsel. Om deze reden zijn ze buiten de regelgeving voor papier- en karton bestemd voor contact met voedsel gehouden. Europese richtlijnen zijn weergegeven in het ‘Policy Statement Concerning Tissue Paper Kitchen Towels and Napkins’. Deze richtlijnen zijn weergegeven in Bijlage 3A Warenwet Keukenpapier en Servetten vallen wel onder de nationale Warenwet (wettelijk verplicht). Alternatieve grondstoffen Bestaande wet- en regelgeving voor keukenpapier en servetten is opgesteld voor de reguliere grondstoffen en additieven van de papier- en kartonindustrie. De Policy Statement zegt expliciet: ‘Kitchen towels and napkins can be made from virgin fibres, from recycled fibres, or from a mixture of both. *…+ Kitchen towels and napkins may also contain synthetic fibres accepted for use as ingredients in food contact materials under European Community legislation, under national rules of states following the SCF evaluation guidelines, or under US legislation (FDA lists).’ Bij het opstellen van de richtlijnen is geen rekening gehouden met de recente ontwikkelingen richting alternatieve grondstoffen. Bronnen die papier of papiervezels bevatten De diverse mogelijke bronnen van gerecycled papier en papiervezels zijn wel opgenomen in de Policy Statement, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in soorten groepen, benodigde bewerkingsstappen , mogelijke combinaties met type voedsel en vereiste testen aan het eindproduct (Hoofdstuk 7, Bijlage 3A) Overige alternatieve vezelbronnen Vezels die van oorsprong niet afkomstig zijn van hout, zijn alleen dan in de richtlijnen meegenomen, wanneer deze via reguliere pulp- en maalprocessen zijn verwerkt tot cellulosevezels voor papier- en karton. De Warenwet (bijlage 2A) geeft expliciet aan dat uitsluitend onderstaande grondstoffen zijn toegestaan: - Plantaardig vezelmateriaal, zoals celstof, houtstof, strostof, halfcelstof, benevens oud papier en karton; - Vezels van kunststoffen; - Vezels van geregenereerde cellulose; - Vezels van textielproducten. Dit betekent impliciet dat vezels van dierlijke (of menselijke) oorsprong, zoals haren en hoeven, niet zijn toegestaan voor de vervaardiging van papier en karton. Overige grondstoffen van plantaardige oorsprong zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan alle overige gestelde voorwaarden: - Grondstoffen mogen niet afkomstig zijn van afvalsorteerstations of multimateriaalcollectiesystemen - Het product wordt vervaardigd in combinatie met vul- en hulpstoffen zoals deze op de ‘toegestane lijsten’ staan in sectie 1.2 van de Policy Statement en de Warenwet. - Het product wordt vervaardigd volgens GMP-richtlijnen - Uit het product migreren geen stoffen richting het voedsel in dermate hoeveelheden dat dit de menselijke gezondheid schade zou toebrengen of een onacceptabele verandering in de compositie van het voedsel of een afbraak van de smaak of reuk van het voedsel (art. 3 Regulation 1935/2004). Hiertoe zijn enkele stoffen geselecteerd waarvan de concentratie / het migratiegedrag dient te worden bepaald. 1 2 3 4 5 6 7 8 TOETSINGSKADER JA Betreffen de nieuwe grondstoffen ‘plantaardig vezelmateriaal’, ‘vezels van kunststoffen’, ‘vezels van geregenereerde cellulose’ OF ‘vezels van textielproducten’ Vraag 2 (volgens de Hoofdstukken I, X (par. 3), VIII en VII van de Warenwet)? Betreft de grondstof een stroom die papier of papiervezels bevat? Vraag 3 Voldoet het product aan de’ Policy Statement concerning Tissue Paper Kitchen Voldoet towels and napkins’? Komen er componenten vrij in hoeveelheden die een antimicrobieel effect hebben? Afgekeurd Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,002 mg / dm2 Cadmium? Vraag 6 Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,003 mg / dm3 Lood? Vraag 7 Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,002 mg/ dm2 Kwik? Vraag 8 Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,15 mg/ kg Voldoet pentachlorophenol? NEE Afgekeurd Meer informatie Bijlage 2A Warenwet Vraag 4 Afgekeurd Bijlage 3A Policy Statement Vraag 5 Afgekeurd Afgekeurd Afgekeurd EN 1104 prENV 12498 - Aqueous extract prENV 12498 - Aqueous extract prENV 12497 - Aqueous extract Afgekeurd EN ISO 15320 Aanvullende richtlijnen - Good Manufacturing Practice Naast bovenstaande richtlijnen met betrekking tot de toegepaste grondstoffen zal uw proces en product te allen tijde moeten voldoen aan de richtlijnen voor GMP (Hoofdstuk 8 van Bijlage 3A Policy Statement) - Vul- en Hulpstoffen Bij de productie van papier en karton met de alternatieve grondstoffen mogen alleen vul- en hulpstoffen worden gebruikt die weergegeven zijn op de lijsten van de Warenwet (verplichte nationale wetgeving: bijlage 2A) en de Policy Statement (sectie 1.2.2 bijlage 3A). - Declaration of Compliance Voor elk tissue paper product moet een Declaration of Compliance worden opgesteld. Bijlage 3A Policy Statement concerning Tissue Paper Kitchen Towels and Napkins Version 1 –22.09.2004 PUBLIC HEALTH COMMITTEE COMMITTEE OF EXPERTS ON MATERIALS COMING INTO CONTACT WITH FOOD POLICY STATEMENT CONCERNING TISSUE PAPER KITCHEN TOWELS AND NAPKINS Version 1 –22.09.2004 NOTE TO THE READER The Guidelines for tissue paper kitchen towels and napkins are part of the Council of Europe’s Policy statements on food contact materials. Guidelines are technical documents and have no legal binding character. They have to be considered as requirements to be taken into account as models for the implementation of national policies. They lay down technical and scientific specifications for the manufacture of food contact materials and articles. If necessary they are amended in the light of technical or scientific developments of manufacturing processes and techniques of food contact materials and articles. The Guidelines were elaborated by a Group of national experts after consultation with the European Tissue Symposium (ETS) and adopted by the Committee of experts on materials coming into contact with food. The document may be consulted on the Internet website of the Partial Agreement Department in the Social and Public Health Field: www.coe.int/soc-sp 2 TABLE OF CONTENTS Page 1. 1.1. 1.2. EXPLANATORY NOTE Introduction General principles 5 5 6 2. FIELD OF APPLICATION 8 3. DEFINITION OF TISSUE PAPER KITCHEN TOWELS AND NAPKINS 9 4. SPECIFICATIONS 9 5. 5.1. 5.2. 5.3. RAW MATERIALS Fibrous ingredients Non-fibrous ingredients Printing inks 10 10 10 10 6. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6.6. TEST CONDITIONS AND METHODS OF ANALYSIS Introduction Testing for purity restrictions Migration test for tissue paper Antimicrobial effect test for tissue paper Tests on PCP, heavy metals, and formaldehyde Tests on colourants and fluorescent whitening agents 11 11 11 11 11 11 12 7. 7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 7.5. RECYCLED FIBRES Introduction Classification of recovered paper Recycling treatments End product testing Consolidated matrix 12 12 12 14 15 16 8. 8.1. 8.2. 8.3. 8.4. GOOD MANUFACTURING PRACTICES Introduction General aspects and principles Aspects in particular Inventory of hazards and suggested means of prevention 17 17 18 18 21 APPENDIX 1 Non-fibrous constituents for use in the manufacture of kitchen towels and napkins Introduction 1. Functional additives 2. Processing aids 3. Exclusion list 27 27 27 31 35 APPENDIX 2 Description of substances typically used in printing inks for kitchen towels and napkins 1. Binders 2. Colourants 3. Additives 4. Substances not to be used for kitchen towels and napkins 36 36 36 37 38 APPENDIX 3 Specific migration testing method for tissue paper 1. Principle 2. Reagents 3. Apparatus 4. Samples 39 39 39 39 39 3 5. 6. Migration tests Calculation of results 39 40 APPENDIX 4 Method to determine 1,3-dichloro-2-propanol and 3-chloro-1,2- propanediol in an aqueous extract of paper 1. Principle 2. Chemicals 3. Apparatus 4. Preparing samples 5. Carrying out the experiment 6. Calibration curves 7. Gas chromatographic conditions 8. Evaluation 9. Detection limit of the procedure 4 41 41 41 42 42 42 42 43 43 43 1. EXPLANATORY NOTE 1.1. Introduction There is a wide range of products that are made from tissue paper, including toilet paper, wipes, kitchen towels, handkerchiefs, facial tissues, household towels, napkins, products for industrial use, etc. Some tissue paper products, in particular kitchen towels and napkins, are sometimes put in contact with food by end users. These products exhibit the typical characteristics of tissue paper, such as softness, high absorption capacity and limited structural strength. Tissue paper kitchen towels and napkins (hereafter, kitchen towels and napkins) are multifunctional products. Their main use is for hygiene and cleaning purposes, and they are not specifically intended for contact with foodstuffs. Food contact use remains limited and occasional. The function of kitchen towels and napkins is primarily to clean and to absorb. Their use in contact with food is typically for a short period of time. In addition, it has been demonstrated that there is no significant migration from kitchen towels and napkins into food1, and consumer exposure is very low. In light of the products’ multi-purpose use, the fact that they are not specifically intended for contact with foodstuffs, the absence of significant migration, and the low exposure of the consumers, they are excluded from the field of application of the Council of Europe Resolution AP (2002) 1 on paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs, and they are covered by these specific Guidelines. Consequently the Technical documents implementing Resolution AP (2002) 1 do not apply either. The Guidelines for tissue paper kitchen towels and napkins (hereafter called ‘the Guidelines’) recommend specifications that tissue paper kitchen towels and napkins should comply with in order to achieve safety of use for the consumer, in light of the general principles of the General Product Safety Directive 2001/95/EC. Kitchen towels and napkins covered by the Guidelines should be manufactured in compliance with good manufacturing practice so that, under normal or foreseeable conditions of use, they do not endanger human health, or bring about a deterioration of the organoleptic characteristics, or an unacceptable change in the composition of the food they may come into contact with. In order to ensure the safety of tissue paper kitchen towels and napkins, the following aspects should be considered: • • • • Raw materials; Processing technologies; Intended use of the end product; and Level of exposure. These aspects are basic elements of product safety, and appropriate tests should be carried out to verify the safety of kitchen towels and napkins. The Guidelines do not contain an inventory list of chemicals used in paper manufacturing and converting of kitchen towels and napkins. They list instead chemical substances which are typically used, as well as substances not to be used. The specific characteristics of tissue paper and, in particular, the low migration profile and the low consumer exposure 1 “Migration studies on tissues in contact with food”, Committee of experts on materials coming into contact with food, RD 6.3D/1-39#1; and “Test report on presence of fluorescent whitening agents in two samples”, Committee of experts on materials coming into contact with food, RD 6.3D/2-39#1. 5 which have been demonstrated, warrant that the proposed control of chemicals, in combination with the other recommendations contained in the Guidelines, are appropriate to protect consumers’ health. 1.2. General principles 1.2.1. Introduction The Guidelines are based on the specifications of Resolution AP (2002) 1 on paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs. They have been adapted in light of the specific characteristics and usage of tissue paper kitchen towels and napkins. 1.2.2. Raw materials Manufacturers of kitchen towels and napkins should use raw materials in accordance with the principles contained in the Guidelines. Restrictions on the use of printing inks are also covered by the Guidelines. In restricting the materials that may be used to manufacture kitchen towels and napkins, account has been taken of the very low amounts of chemicals used in the manufacturing process. The Guidelines do not contain an inventory list of chemicals. Instead, they list chemical substances that are typically used, as well as substances that may not be used in the manufacturing of kitchen towels and napkins. In addition, specific tests are required for the chemicals that could potentially constitute a risk for consumers. The specific restrictions for the main chemical families used in tissue paper manufacturing contained in the Guidelines are based on the solubility, cross-linking, binding to the fibres, and other technical considerations. They apply unless the amount of the relevant chemical present in the final product is such that, even assuming 100% migration, presence in the food is below 0.5 µg/ kg. 1.2.2.1. Dry strengths Specific restrictions are imposed for some families of dry strengths, such as glyoxylated polyacrylamide, copolymer of acrylic acid and acrylamide, and polyacrylamide modified with DADMAC and other cationising agents or non modified. No specific restrictions are foreseen for other families. This is in accordance with current legislation, such as BfR Recommendation XXXVI, and Directive 2002/72/EC on plastic materials and articles intended to come into contact with foodstuffs. 1.2.2.2. Fixating agents Specific restrictions are recommended for families of fixating agents that reflect the restrictions contained in BfR Recommendation XXXVI. 1.2.2.3. Laminating glues A number of families of laminating glue agents may be used without restrictions, in line with current legislation, such as BfR Recommendation XXXVI. Use of copolymer of ethylene and acrylic acid, polyurethane, and copolymer of styrene and acrylic acid is subject to specific restrictions. These restrictions mirror the FDA 176-170. The restrictions of use on polyethylene glycol (PEG) are in line with BfR Recommendation XXXVI. 6 1.2.2.4. Dyes Use of anionic direct dyes and cationic direct dyes is subject to the restrictions contained in Directive 2001/405/EC. 1.2.2.5. Pick-up and tail seal glues In line with the provisions of BfR Recommendation XXXVI, use of polyethylene glycol (PEG) is only authorised if the amount of monoethylene glycol represents less than 0.2% of the PEG, and if the amount of PEG represents less than 7% of the paper. Other families of pickup glue may be used without restrictions, as foreseen in current legislation such as BfR Recommendation XXXVI. 1.2.2.6. Wet strengths The Guidelines contain restrictions in line with current legislation on food contact materials, such as BfR Recommendation XXXVI. In the case of glyoxylated polyacrylamide, restrictions similar to those foreseen in Directive 2002/72/EC on plastic materials and articles intended to come into contact with foodstuffs are recommended. 1.2.2.7. Fluorescent whitening agents Manufacturers of kitchen towels and napkins should only add amounts of fluorescent whitening agent up to a maximum of 0.3%. In addition, the products should be tested in accordance with EN 648, with a minimum score of 4. This restriction is in line with current legislation on food contact materials, such as BfR Recommendation XXXVI. 1.2.2.8. Softeners, debonders, absorbency aids In accordance with current legislation on food contact materials, such as BfR Recommendation XXXVI, use of diester of quaternary ammonium salts is permitted if the amount of chemical represents less than 0.1% of the total product. Manufacturers of kitchen towels and napkins should only use white mineral oil of food or medical grade. Manufacturers of kitchen towels and napkins should carry out a general toxicity test (when available) when using quaternary amides, fatty acid amides, and non-ionic surfactants. A test is not required if migration is below 0.5 µg/kg food. Use of butanedioic acid, sulfo, 1,4-bis(2-ethylhexyl)ester, sodium salt is only permitted in amounts that represent less than 0.8 mg/dm² of the total product. This restriction is in line with current food contact legislation, such as BfR Recommendation XXXVI. 1.2.3. Test conditions and methods of analysis Manufacturers of kitchen towels and napkins should carry out appropriate tests to verify compliance with the restrictions contained in the Guidelines. The Guidelines generally recommend the use of standardised testing methods, such as EN ISO 15320, ENV 12498 Aqueous extract, ENV 12497 - Aqueous extract, and EN 1541-Aqueous extract. The specific characteristics of tissue warrant, however, some modifications to standard testing conditions. 7 Thus, a specific migration test has been developed.2 The specific migration test contained in Appendix 3 should be used, where appropriate, to measure migration from tissue paper. Tissue paper kitchen towels and napkins may be made of recycled fibres. Manufacturers using recycled fibres should comply with additional restrictions. The restrictions contained in the Guidelines generally follow the specifications of Resolution AP (2002) 1 on paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs. However, a larger use of recycled papers is permitted because of the low migration profile of the products and the low consumer exposure of these products. It should be noted that, contrary to food packaging materials, kitchen towels and napkins are not specifically intended to come into contact with specific types of foodstuff. 1.2.4. Good manufacturing practices Good manufacturing practices (GMP) are a fundamental part of quality control and product safety assurance. The GMP contained in the Guidelines generally follow the GMP of the Council of Europe Policy statement concerning paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs (Technical document N° 4 - CEPI Guide for good manufacturing practice for paper and board for food contact). The GMP of the Guidelines are however adapted to the production processes used in tissue mills and reflect the specific characteristics of kitchen towels and napkins. In addition, in contrast with the GMP contained in Technical document N° 4, the GMP of the Guidelines also cover converting activities. The GMP of the Guidelines include specific rules on traceability, and a requirement for validation of the final product purity with every new (or substantial change in a current) tissue product. In the hazard analysis, process water treatment is included in the analysis for potential hazards. The GMP of Technical document N° 4 contain a section with explanatory notes on the papermaking process and a glossary of terms that may also be used for reference with regard to the Guidelines. 2. FIELD OF APPLICATION The Guidelines apply to all kitchen towels3 and napkins made of tissue paper, which may comprise one or more layers of fibres, and which may also come into contact with food (hereafter called ‘kitchen towels and napkins’). The Guidelines also apply to air-laid kitchen towels and napkins, unless they are non-wovens according to ISO 9092.4 2 Committee of experts on materials coming into contact with food, Ad hoc Group on tissue papers, 1st meeting, Record 21.05.2001, p. 4. 3 For the purposes of the Guidelines, professional towels/wipes used in a food environment are also considered kitchen towels. 4 Supplementary Guidelines shall include specific requirements for air-laid kitchen towels and napkins. Until such requirements are approved by the Council of Europe, air-laid kitchen towels and napkins shall not be covered by the Guidelines. 8 3. DEFINITION OF TISSUE PAPER KITCHEN TOWELS AND NAPKINS Tissue paper products are made from light weight, dry creped and some non-creped paper. Typical products are toilet paper, kitchen towels, handkerchiefs, facials, napkins, hand towels, and wipes. These products can be made of one or several plies, each ply of one or several layers, prepared as sheets or rolls, folded or unfolded, embossed or unembossed, with or without lamination, printed or unprinted and possibly finished by post treatment, e.g. lotion application.5 Kitchen towels and napkins are manufactured from cellulose-based natural fibres from bleached and unbleached fibre material, including recycled fibre materials. In addition, they may contain functional additives and synthetic fibres. Kitchen towels and napkins may be printed, and also printed surfaces may come into contact with foodstuffs. There may be further technical developments in the manufacturing of tissue paper products. The Guidelines are based on the current state of technology and may have to be appropriately interpreted or amended in light of future developments. 4. SPECIFICATIONS Kitchen towels and napkins covered by the Guidelines should meet the following conditions: They should not transfer their constituents to foodstuffs in quantities which could endanger human health or bring about an unacceptable change in the composition of the foodstuffs with which they may come into contact, or a deterioration in the organoleptic characteristics thereof. They should be manufactured in accordance with the good manufacturing practices set out in Section 8 - Good manufacturing practices. Manufacturers of kitchen towels and napkins should use substances in conformity with the needs of the end product and in accordance with Section 5 - Raw materials. Specific requirements for recycled fibres are contained in Section 8 - Recycled fibres. They should not release substances which have an anti-microbial effect on foodstuffs. Kitchen towels and napkins should be of suitable microbiological quality, taking into account their intended use, as described in the Guidelines. This is ensured by following the principles of good manufacturing practices. Kitchen towels and napkins should comply with the restrictions laid down in Tables 1 and 2, and with either the QM or the SML restrictions laid down in Appendix 1. Verification of compliance should be carried out in accordance with the principles set forth in Section 6 - Test conditions and methods of analysis. 5 As defined in prEN 12625. 9 Table 1 Substance Restriction QM limit (mg/dm2 paper) Cadmium Lead Mercury 0.002 0.003 0.002 Table 2 Substance Purity requirement (ppm = mg/kg paper) Pentachlorophenol 0.15 Manufacturers of kitchen towels and napkins should make sure that they use raw materials produced by processes which reduce dioxins (polychlorinated dibenzodioxins and dibenzofurans) to levels as low as reasonably achievable. 5. RAW MATERIALS 5.1. Fibrous ingredients Kitchen towels and napkins can be made from virgin fibres, from recycled fibres, or from a mixture of both. Selection of fibrous ingredients should be carried out in accordance with the principles set out in Section 7 - Recycled fibres, and Section 8 - Good manufacturing practices. Kitchen towels and napkins may also contain synthetic fibres accepted for use as ingredients in food contact materials under European Community legislation, under national rules of states following the SCF evaluation guidelines, or under US legislation (FDA lists). 5.2. Non-fibrous ingredients (other than printing inks, which are covered by paragraph 5.3) Non-fibrous ingredients (other than printing inks) should be used in accordance with Appendix 1, which lays down specific requirements for functional additives and processing aids. The exclusion list specifies materials which should not be used. 5.3. Printing inks Printing inks should be formulated using raw materials in accordance with the conditions set forth in Appendix 2. A description of substances typically used in printing inks for kitchen towels and napkins is contained in Appendix 2. 10 6. TEST CONDITIONS AND METHODS OF ANALYSIS 6.1. Introduction Manufacturers of kitchen towels and napkins should carry out appropriate tests to verify compliance with the provisions contained in the Guidelines. This Section is intended to lay down specific testing methods for kitchen towels and napkins, and provides practical assistance to manufacturers. The principles laid down in Section 8 - Good manufacturing practices also apply. However, if it can be shown by calculation, taking into account the conditions of manufacture, that the restrictions laid down in Appendix 1 cannot be exceeded, no testing for compliance with these restrictions is necessary. It has been demonstrated that standard test conditions for paper and board are not suitable for tissue paper.6 The test methods described in the Guidelines take into account the unique properties of tissue paper, such as light weight, and strong absorption profile. If kitchen towels and napkins are printed, tests should be carried out on the printed area. In migration tests the printed surface should be in contact with the food or food simulant. 6.2. Testing for purity restrictions Testing for compliance with the QM restrictions laid down in the Guidelines should measure the total concentration of a substance in the paper. For the heavy metals water extraction should be used. 6.3. Migration test for tissue paper Where migration tests are needed to verify compliance with the Guidelines, the method presented in Appendix 3 should be used. However, extraction tests can be used according to the relevant principles of Directive 97/48/EC if on the basis of scientific evidence, the results obtained using these tests are at least equal to those obtained by migration testing. 6.4. Antimicrobial effect test for tissue paper Kitchen towels and napkins should not release substances which have an antimicrobial effect on foodstuffs. They should be tested according to test EN 1104. 6.5. Tests on PCP, heavy metals, and formaldehyde Substance Testing method Pentachlorophenol (PCP) Lead Cadmium Mercury Formaldehyde EN ISO 15320 prENV 12498 - Aqueous extract prENV 12498 - Aqueous extract prENV 12497 - Aqueous extract EN 1541 - Aqueous extract 6 “Migration studies on tissues in contact with food”, Committee of experts on materials coming into contact with food, RD 6.3D/1-39#1. 11 6.6. Tests on colourants and fluorescent whitening agents Migration tests of colourants and fluorescent whitening agents should be carried out according to standards EN 6467 and EN 6488 respectively, with a minimum score of 4. 7. RECYCLED FIBRES In addition, kitchen towels and napkins produced with recycled fibres should be subject to the guidelines laid down in this section. 7.1. Introduction This section gives guidance for manufacturers of kitchen towels and napkins made from recycled fibres. It offers practical advice on the factors relevant to the safety of the end product. The section is intended to assist manufacturers of kitchen towels and napkins in reviewing their own quality systems, and it represents minimum standards which manufacturers of kitchen towels and napkins should observe and adapt to their own particular circumstances and requirements. The scope is general and should be amended, as necessary, to take account of developments in collecting, selecting and processing of recovered paper, improvements in analytical techniques, and increased knowledge of the toxicology of chemical substances. 7.2. Classification of recovered paper The section defines the characteristics of recovered papers and boards that can be used as raw materials in the manufacture of kitchen towels and napkins, as well as the characteristics of recovered papers and boards that cannot be used as raw materials. The characteristics are defined in relation to the potential impurities which could be present, so as to assist the selection and treatment of raw materials as part of GMP. The selection of raw materials is necessary to determine the appropriateness of recycling treatments, and it is therefore included in the matrix in Table 5. The groups of recovered paper below are defined in generic terms for the purpose of this section. Where industry uses other definitions such as their own specifications or, for example, the nomenclature in EN 643 (some of which are listed below for illustrative purposes), they should ensure correspondence with the groups below. 7.2.1 Recovered paper permitted for use as raw materials The intended descriptions within each group are given as examples. Where applicable, some grades listed in EN 643 are indicated. 7 EN 646, version December 2000. 8 prEN 648:2002. 12 Group 1 Paper and board manufactured with substances of the Policy statement concerning paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs, Technical document N° 1 - List of substances to be used in the manufacture of paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs - Unprinted cuttings, shavings, sheets and rolls from food contact paper and board based on virgin fibres. Group 2 Paper and board which may be manufactured with substances not referred to in Technical document N° 1, unprinted or lightly printed or lightly coloured. - Unprinted cuttings, shavings, sheets and rolls of printing and writing papers (EN 643: 3.14, 3.15, 3.16, 3.17, 3.18, 3.19). - Lightly printed or coloured cuttings, shavings, sheets and rolls of printing and writing papers (EN 643: 2.03, 3.01, 3.02, 3.03, 3.04, 3.09). - White writing and printing paper originating from offices (EN 643: 3.05). - White continuous stationery paper (computer paper) (EN 643: 3.07). - Unprinted or lightly printed, unused kraft paper (EN 643: 4.07, 4.08). - Unprinted or lightly printed, unused packages (EN 643: 3.12, 3.13, 4.05). - Unused kraft sacks and wrappings. Group 3 Printed paper and board, corrugated board from supermarkets, paper and board from households and industry. - Printed or coloured material from printing shops, over-issues, etc. (EN 643: 1.06, 2.02, 2.04, 2.07, 3.08, 3.11). - Unsorted white and coloured writing and printing paper originating from offices. - Boxes and sheets of corrugated board collected from supermarkets (EN 643: 1.04, 1.05). - Unused boxes and sheets of corrugated board (EN 643:4.01). - Printed paper from households, such as newspapers, pamphlets, magazines, catalogues, etc. (EN 643: 1.11). - Mixed paper and board from households (EN 643: 1.02, 5.01). - Sheets, boxes and cases of solid, and corrugated board, and folding boxboard from households. 7.2.2. Recovered paper and board not for use as raw materials - Contaminated waste paper and board from hospitals. - Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted out. 13 - Used stained sacks which have contained for example chemicals and foodstuffs. - Covering materials such as paper used for covering furniture during repair and painting work. - Batches mainly consisting of carbonless copy paper, except if migration of DIPN from the finished product is not detectable. If carbonless copy paper is used, a test on DIPN should be carried out on the finished product. - Waste paper from households containing used hygienic paper, such as used kitchen towels, handkerchiefs and facial tissue. - Old archives from libraries, offices, etc., containing PCB, unless content of PCB in the finished product is below 2 mg/kg. Where these raw materials are used, a test on PCB should be carried out on the finished product. 7.2.3. Precise specifications should be laid down between the tissue paper producer and the suppliers of papers and boards recovered for recycling, which should: (a) (b) (c) 7.3. Designate the grades of the papers and boards recovered for recycling which are used; Indicate precisely the conditions and means of transport used to ensure an appropriate level of hygiene and cleanliness; and Indicate precisely the conditions of compliance with the specifications to guarantee the delivery of the grade designated in the order form. Recycling treatments The section defines appropriate levels of recycling treatments for raw materials, taking into account that kitchen towels and napkins are not primarily intended to come into contact with foodstuffs. The information is based on current technical knowledge and should be reviewed in the light of technological developments. Producers of kitchen towels and napkins should describe, for each stage or sequence (pulping, cleaning, deinking), the following parameters: (a) (b) (c) (d) Equipment used; Nature and concentration of additives when used; Nature of treatment, duration and, in relevant cases, applied temperature; and Consistency of recycled pulp. It is recognised that the groups of recovered paper defined in Section 7.2 differ in their potential for chemical hazards. Recycling treatments should be adequate to counter these hazards without imposing unnecessary restrictions. The use of chemical reagents, the effects of dilution together with process water treatments, and temperature controls provide some of the means for achieving chemical decontamination of raw materials. The treatments summarised in Table 3 should be seen as guidelines in the context of the matrix in Table 5. 14 Table 3 - Recovered paper treatments Unit operation Dilution (%) Equipment / Use of chemicals Purpose / Efficiency Repulping 5 - 15 Pulper. Use of alkali and/or peroxide (in deinking lines) Pre-cleaning 5 - 15 High density cleaner Rotating drum Prescreening 4-5 Pressurized screens with holes or slots Deinking 1 - 1.5 Hot dispersion 20 - 30 Washer Flotation cells Use of surfactants (soaps) Disperser (high speed) Kneader (low speed) Use of direct steam and possibly peroxide Temperature 60-130°C Microflotation cells. Use of biocides, coagulants, flocculants Reactors, bleaching towers Oxidising or reducing agents Separation of fibres from each other, from fillers and other nonfibre compounds Ink detachment Removal of coarse high density contaminants (density > 1): sand, glass, pebble, metal particles Removal of coarse, usually lightweight contaminants: plastic films, textiles, etc., according to their size and shape Removal of ink particles, specks, low size stickies, etc. (submillimetric size) Dispersion of visible impurities: ink particles, specks, hot melt adhesives, waxes, etc. Residual ink detachment Microbiological decontamination Microbiological control in process water, removal of dissolved and colloidal material, odour control Increase of brightness. Removal of dyestuffs and in some cases optical brighteners Microbiological decontamination Process water treatment Bleaching 15-30 Producers of kitchen towels and napkins should ensure that (i) for recovered paper of Group 2, repulping, pre-cleaning, pre-screening, hot dispersion and chemicals, or any other process that allows the required purity standards to be reached, are applied, and that (ii) for recovered paper of Group 3, repulping, pre-cleaning, pre-screening, hot dispersion and deinking, or any other process that allows the required purity standards to be reached, are applied. 7.4. End product testing The aim of this section is to list tests to be carried out on the end product under defined conditions. Manufacturers of kitchen towels and napkins made of recycled fibres should carry out these tests in addition to the tests contained in Section 6. The migration potential from kitchen towels and napkins has been demonstrated to be very low9, and the tests listed in Table 4 are appropriate to safeguard public health. 9 “Migration studies on tissues in contact with food”, Committee of experts on materials coming into contact with food, RD 6.3D/1-39#1. 15 Table 4 - Specific requirements Substance Restriction limit (QM) Testing method Formaldehyde 1 mg/dm² EN 1541-Aqueous extract DIPN Levels of DIPN in the finished product should be kept as low as reasonably achievable. pr EN 14719 PCB10 2 mg/kg EN 15318 Toxicity analysis may be recommended in the future, based on new developments and results in this field. Where feasible, tests may be carried out for other toxic substances, whenever there are clear reasons to suspect their presence in the finished product. Tests on end products are necessary where there are actual or potential risks to health. These risks depend on the nature of the recovered paper, the effectiveness and purpose of recycling treatments and the nature of the contact with foodstuffs for the end product, which for kitchen towels and napkins is usually of a very short duration. 7.5. Consolidated matrix The matrix in Table 5 consolidates all the guidelines addressed to producers of kitchen towels and napkins, who use the recovered paper substances of Group 2 and Group 3, following the classification of Section 7.2. The guidelines contained in the matrix assure consumers’ safety without imposing unnecessary restrictions on manufacturers of kitchen towels and napkins. The guidelines regarding standard treatments in the matrix recognise the importance of providing for flexibility to take account of mill-specific circumstances. The purpose of these treatments is to reduce or eliminate the presence of contaminants in the finished product. Where treatments other than the standard treatments defined in this section are used, industry should ensure, through good manufacturing practices, that these other treatments have an effect which is comparable with regard to the presence of contaminants in the finished product. 10 Testing the levels of PCB is only required when old archives have been used as raw material. 16 Table 5 - Consolidated matrix Food type Any type of food including aqueous and/or fatty foodstuffs (including defrosted) 8. Recovered paper group Examples of treatments Group 2 Repulping, pre-cleaning, pre-screening, hot dispersion and chemicals, or processes that allow the required purity level to be reached. • • Repulping, pre-cleaning, pre-screening, hot dispersion and deinking, or processes that allow the required purity level to be reached. • • Group 3 Additional process validation • • • • Chemical analysis for formaldehyde Migration test of colourants and fluorescent whitening agents Test on DIPN Test on PCB, where old archives containing PCBs have been used as raw material Chemical analysis for formaldehyde Migration test of colourants and fluorescent whitening agents Test on DIPN Test on PCB, where old archives containing PCBs have been used as raw material GOOD MANUFACTURING PRACTICES GMP is a fundamental part of quality control and product safety assurance. The section gives guidance for manufacturers and converters of kitchen towels and napkins. 8.1. Introduction The guidelines of the section aim to enhance the quality of kitchen towels and napkins, and to protect the health of end users. They take into account the specific characteristics of these products, such as light weight, a high degree of porosity, a strong absorption profile, intended softness, a limited structural resistance, manufacturing processes that enhance the quality of the product, and a low migration potential. Another factor that has been taken into consideration in making these guidelines is the low consumer exposure. The guidelines in the section apply to the entire paper production process, including converting, and cover all fibrous compositions. They thus apply to all converting activities, which normally take place at the tissue mill — including calendering, slitting, embossing, printing and other tissue mill and converting based finishing operations — and to operations such as winding, doubling, and cutting. Existing product liability legislation should be considered in order to make sure that due responsibility is taken by manufacturers of kitchen towels and napkins for all manufacturing factors as they apply to the product’s end use. The guidelines offer organisational and practical advice on the management of key factors affecting product quality and fitness for purpose, especially safety with respect to food contact. They cover all the production stages from the raw materials order (procurement) and supply, to the point where the product is dispatched from the manufacturer of kitchen towels and napkins. Kitchen towels and napkins are thus manufactured according to a quality standard which includes all requirements existing in relevant directives, regulations or legislation that are applicable to such tissue products. 17 8.2. General aspects and principles GMP is based on the principles of relevant quality management systems, such as the ISO 9000 series. It is also based on the relevant principles of a risk management system, such as HACCP. The management systems will cover every stage of production, including the procurement of raw materials, the different steps of processing, manufacturing and testing, finishing, and shipping of the product, for example: - Manuals; Production instruction document; Specifications for testing; Handling, storage, packaging, preservation, product identification and delivery; Personnel training, internal auditing; and Production and quality records. An appropriate level of cleanliness, in terms of “good housekeeping”, has to be maintained throughout the whole process. 8.3. Aspects in particular 8.3.1. Management responsibility The management has to make a strong commitment to the quality policy and assure that appropriate responsibility and authority is given, understood, and applied at each level of the organisation. 8.3.2. Personnel training All personnel should be made aware of their duties and responsibilities under the current applicable legislation, and of the principles contained in this section. Their training should be performed and assessed in a suitable manner. New employees should be made aware of food contact manufacturing requirements as part of their introduction process. Records of assessments and training received should be maintained. 8.3.3. Quality system A quality system should be implemented in order to assure product conformity to the specified requirements. Procedures have to be implemented to avoid misunderstanding when producing tissues of several grades at the same plant, i.e. kitchen towels and napkins and other tissue grades. 8.3.4. Raw materials (fibrous and non-fibrous ingredients) A system has to be implemented in order to assure that only raw materials in conformity with the requirements of the end products are purchased. The provisions of Section 5 - Raw Materials and Section 7 - Recycled fibres are applicable. Only “qualified suppliers” should be traded with. Qualification may be either (i) by certification to ISO 9000, or (ii) by the confidence, consistency and reliability established with a supplier due to the existence of a long-term relationship backed up by continuing quality assurance tests of the raw material. All materials from a new supplier or of a new grade should be assessed for suitability for conversion to the final product. If the results are satisfactory, the material is accepted and can be ordered in the future against an agreed specification. 18 For recycled fibres, the order forms should specify the grades supplied. Upon receipt, supplies of recycled fibres should be subject to documentary, visual, and olfactory controls, and a control visa of receipt should be issued. All incoming raw materials should be clearly identified and stored in such a way (if necessary, in separate areas) as to avoid any accidental use of raw materials that are not appropriate for kitchen towels and napkins. Appropriate cleanliness and hygiene are to be maintained in the raw materials storage areas to minimise the risk of raw material contamination. 8.3.5. Process control The process has to be clearly defined and planned; it has to be demonstrated that the process is run continuously under controlled conditions. Great importance should be given to the control of the process parameters due to the complexity of tissue technology, in particular to avoid and remove possible contamination. Each mill/producer has to identify and keep under control in its own process the critical control points as a result of a risk analysis. 8.3.6. Handling, storage, packaging, integrity, and delivery of the products Handling, storage, packaging, integrity, and delivery of the products have to be maintained under control. It is particularly important that items in stock are well identified and can only be dispatched for intended end use. Appropriate cleanliness and hygiene should be maintained in the storage areas. A procedure needs to be in place to ensure dispatch of only those products that meet the agreed quality standards. 8.3.7. Traceability All finished products should be labelled so that relevant data of the production history can be traced. Traceability of finished products and raw materials enables an efficient recall procedure within a tissue mill where kitchen towels and napkins are produced and along the supply chain, and it is therefore a fundamental tool to ensure consumer’s safety. The information on traceability can also be made available to competent authorities if required. In determining relevant traceability principles, account has to be taken of the consumer’s exposure, which in the case of kitchen towels and napkins is very low. In light of the principles of the EC directive on general product safety and the EC directive on materials and articles intended to come into contact with food, these Guidelines recommend that manufacturers of kitchen towels and napkins put in place the following procedures: (a) For each delivery of raw materials, the date of delivery and the name of the supplier should be recorded. In addition, each delivery should be inspected on receipt to verify that it complies with relevant requirements. This information shall be kept for at least three years. 19 (b) Relevant documentation within the quality management system on the manufacturing site should be kept to enable identification of the finished products and raw materials that are considered to be involved in any recall of defective finished products. (c) Manufacturers of kitchen towels and napkins should be able to identify the packaged kitchen towels and napkins, for instance by a code. Such identification should allow that a link between the product and the manufacturing site and date of production is made. The link between the identification of the product and the customer should be recorded and communicated to the customer where appropriate. 8.3.8. Testing Testing and inspection procedures have to be defined to verify the compliance of the final product with the agreed quality and safety standards. The testing methods laid down in Section 6 - Test conditions and methods of analysis should apply, and for other tests, standardised testing methods, when available, are preferred (e.g. CEN, ISO, etc.). When a new product (or any substantial change in the composition of the product and/or in the process used to make it) is to be launched, the product and/or process should be validated according to the testing methods laid down in Section 6 - Test conditions and methods of analysis. The analyses for the purpose of process validation should be performed upon three identical but independently processed products. In addition, process deviation should be kept under control. 8.3.9. Quality record The results of quality testing have to be recorded and filed. Procedures for quality recording have to be defined in order to guarantee the correct identification, collection, filing and distribution of the quality reports (to be kept for a minimum of one year). 8.3.10. Calibration procedures Inspection, measuring, and test equipment should be regularly maintained and calibrated. Records of the calibration procedures should be kept for a minimum of one year. 8.3.11. Auditing Procedures should be defined to verify the correct performance of the quality system. These will vary according to the chosen quality scheme. 20 8.4. Inventory of hazards and suggested means of prevention 8.4.1. General aspects The manufacturing stages of kitchen towels and napkins are listed from raw materials to shipping. The hazards related to each manufacturing stage are described below. For the purpose of this section, “hazard” means a biological, chemical or physical agent in, or condition of, the product with the potential to cause an adverse health effect. For each manufacturing stage Tables 6 to 10 indicate what hazards may be encountered, and the means of prevention. The tables illustrate the good practices to be implemented within the general context of these Guidelines. They indicate typical elements that need to be part of any risk management system. It is up to producers to include additional items based on their own risk analysis. 8.4.2. Manufacturing stages generally applied for kitchen towels and napkins (The production of kitchen towels and napkins does not necessarily include each of the steps) Raw materials − Selection prior to purchase − Transport (delivery to factory) − Reception − Storage − Handling Wet end processing − Pulping − Deinking − Preparation and introduction of additives − Refining, cleaning, diluting, sheet formation − Process water treatment Tissue sheet processing − Drying − Creping − Calendering − Winding, doubling, cutting − Treatment with chemical additives Mother reel handling − Quality control of semi-finished products − Storage of semi-finished products − Transport to converting area Converting − Unwinding, doubling − Printing − Embossing − Perforation − Rewinding − Log cutting / sheet cutting and folding − Packaging − Bundling 21 Finished product handling − Quality control of finished products − Conveying − Palletising − Storage of finished products − Loading − Transport to customer Table 6 STAGES POSSIBLE HAZARDS SUGGESTED MEANS OF PREVENTION a) Selection prior to purchase Contamination from a chemical and/or microbiological source, due to the use of raw materials whose safety has not been determined. Reference to Section 5.1. of these Guidelines. b) Transport (delivery to factory) Contamination from a chemical and/or microbiological source, linked with absence of cleanliness (truck, etc.). Reference to the specifications of both transporter and supplier. c) Reception, storage, handling Contamination from a chemical and/or microbiological source at the moment of storage, as a consequence of mixing up grades suitable for food-contact with unsuitable ones. Separate areas (where relevant), compliance with procedures (quality assurance). POSSIBLE HAZARDS SUGGESTED MEANS OF PREVENTION a) Selection prior to purchase Contamination from a chemical source, due to the use of raw materials whose safety has not been determined. Reference to Section 5.2. of these Guidelines. b) Transport (delivery to factory) Contamination from a chemical and/or microbiological source, linked with absence of cleanliness (truck, tank, etc.). Reference to the specifications of both transporter and supplier. FIBROUS RAW MATERIALS Table 7 STAGES NON FIBROUS ADDITIVES 22 Table 7 (continued) Labelling error leading to the introduction of incorrect material. Indication upon order form about the product’s technical reference. Definition of requirements upon ordering. Contamination from a chemical and/or microbiological source, linked with absence of cleanliness. Appropriate premises. Maintenance of cleanliness of premises (appropriate cleaning, pest control, etc.). Usage error and contamination from a chemical and/or microbiological source, linked with cross contamination in case of bulk storage. Separate areas (where relevant), compliance with procedures (quality assurance), storage duration and conditions (observance of expiry dates for use). STAGES POSSIBLE HAZARDS SUGGESTED MEANS OF PREVENTION PULPING Error about raw materials which may lead to the introduction of inadequate raw materials into the pulper. Manufacturing specifications. Contamination of the pulp from micro-organisms brought by pests. Maintenance of cleanliness of premises (pest control, etc.). Contamination from a chemical source, linked with production shift (from non-food to food products). Manufacturing specifications, grade shift procedure. Inadequacy of physical characteristics and/or possible contamination from a chemical source, linked with concentration error or overdose of hazardous products. Compliance with procedures. Contamination from microorganisms as a consequence of microbiological growth of a preparation. Compliance with procedures. Cleaning of preparation chests. Storage conditions (e.g. temperature). Preventive treatment with biocides. c) Reception, storage, handling Table 8 DEINKING, PREPARATION AND INTRODUCTION OF ADDITIVES 23 Records. Table 9 STAGES POSSIBLE HAZARDS SUGGESTED MEANS OF PREVENTION REFINING, CLEANING, DILUTING, SHEET FORMATION Contamination from a microbiological source, linked with absence of cleanliness (chests, circuits). Appropriate cleaning and/or antimicrobial treatment. Contamination from a chemical source, from cleaning agents of clothing. If a chemical is not suitable for food contact, segregation of cleaning water from other parts of machine is needed. Proliferation of micro-organisms in process water. Appropriate anti-slime treatment. Accumulation of dissolved and/or colloidal material. Process water clarification, e.g. by flotation. DRYING, CREPING, CALENDERING, WINDING, DOUBLING, CUTTING Soiling due to condensation or to premises dust fallout onto the reel. Appropriate maintenance and cleanliness of premises. TREATMENT WITH CHEMICAL ADDITIVES Inadequacy of physical characteristics and/or possible contamination from chemical components as a consequence of a quantity of deposit, possibly out of regulatory tolerance, or out of specification. Compliance with procedures. Contamination from microorganisms, linked with microbiological growth of a preparation. Compliance with procedures. Cleaning of preparation chests. Storage conditions (e.g. temperature). Preventive treatment with biocides. Soiling due to condensation or to premises dust fallout onto the reel. Appropriate maintenance and cleanliness of premises. PROCESS WATER TREATMENT MOTHER REEL HANDLING Contamination from a chemical and/or microbiological source due to the lack of cleanliness of pallets or inappropriate treatment of the wood. 24 Table 9 (continued) PRODUCTION AREAS CONVERTING AREAS Contamination from a chemical source, linked with leakage or residues from cleaning agents. Restricted stored amount of hazardous cleaning products, or of their residues in production areas. Compliance with procedures. Possible contamination from a microbiological source linked with humidity, temperature, and absence of cleanliness of premises. Cleaning and sanitation. Contamination from a chemical source, linked with leakage or residues from cleaning agents. Restricted stored amount of hazardous cleaning products, or of their residues, in production areas. Compliance with procedures. Possible contamination from a microbiological source linked with humidity, temperature, and absence of cleanliness of premises (animals and undesirable insects). Cleaning and sanitation (UV insect control lamps and rodent control). 25 Table 10 STAGES POSSIBLE HAZARDS SUGGESTED MEANS OF PREVENTION IN-PROCESS CONTROL AND QUALITY CONTROL OF FINISHED PRODUCTS Inadequacy of physical characteristics and/or chemical characteristics possibly out of the regulatory tolerance. Compliance with procedures, process control, down-grading and identification of products which are out of specification, records. Clear and precise identification of samples for laboratory analysis. LABELLING Error of identification of paper or batch mix-up leading to the use of a paper unsuitable for the required utilisation. Compliance with procedures. STORAGE OF FINISHED PRODUCTS Degradation of the physical or chemical characteristics of paper due to bad storage conditions (humidity, temperature) or to excessive storage duration. Implementation of appropriate conditioning. Compliance with procedures. Preventive maintenance programme. Maintenance of cleanliness of premises (appropriate cleaning, pest control). Contamination from microbiological source, linked with absence of cleanliness within storage areas. Compliance with procedures. Maintenance of cleanliness of premises (appropriate cleaning, pest control). Paper identification error, batch mix-up, bad condition of loading and of means of transport, leading to using a paper unsuitable for the required utilisation. Implementation of specifications regarding transport. Contamination from a microbiological source, linked with bad conditions and absence of cleanliness of means of transport. Compliance with procedures. Contamination from a chemical source through polluting products from previous transport. Implementation of specifications regarding transport. Requirement for nontransportation of chemicals and odorous products in the vehicles used. Compliance with procedures. SHIPPING 26 APPENDIX 1 Non-fibrous constituents for use in the manufacture of kitchen towels and napkins The Appendix does not cover printing inks, which are covered by Appendix 2. Introduction The Appendix lists families of chemicals and processing aids typically used in the paper making and converting of kitchen towels and napkins and the restrictions applicable thereto. It also contains a list of substances which may not be used in the paper making and converting of kitchen towels and napkins (“Exclusion list”). Only additives with a molecular weight of <1000 Dt need to be taken into consideration. 1. Functional additives The main families of functional additives used in the manufacture of tissue paper kitchen towels and napkins are, based on their function, listed in the following table, with typical ranges, general migration potential, and relevant restrictions. 27 Table 11: Functional additives Function / use Dry strength Chemical family Typical range of dosage mg/dm² Potential for migration In wet foodstuffs In fatty foodstuffs Restrictions Starch with primary, secondary or tertiary ammonium chloride functionality 0 to 7.5 High Low Epichlorohydrin < 1 ppm. Nitrogen content < 4%(w/w) Carboxymethylcellulose 0.03 to 5 High Low No restriction Oxidised starches 0 to 80 High Low No restriction Starch, phosphate esters 0.4 to 5 High Low No restriction Native Starch, enzymatically hydrolyzed 0 to 5 High Low No restriction Starch, acetyl esters 0 to 5 High Low No restriction 0.075-1.5 High Low No restriction Starch, carboxymethyl ether Glyoxylated polyacrylamide 0.075-1.8 Low Low Copolymer of acrylic acid and acrylamide 0.075-0.90 Low Low Polyacrylamide, modified with DADMAC and other cationising agents, or non modified 0.075-0.90 Low Low 28 Glyoxal in extract from product < 1.5 mg/dm² Acrylamide < 10 ppb in foodstuffs Monomer acrylamide < 0.1 % in active material of commercial product Acrylamide < 10 ppb in foodstuffs Monomer acrylamide < 0.1 % in active material of commercial product Acrylamide < 10 ppb in foodstuffs Table 11 (continued) Fixating agents Solution of an amine, amide and formaldehyde condensation product 0 to 500 Low Low Formaldehyde < 1 mg/dm² of finished paper Methylolamide, cationic 0 to 0.2 Low Low Formaldehyde < 1 mg/dm² of finished paper Aliphatic polyamine, cationic 0 to 300 Low Low < 0.4 g/dm² Carboxymethylcellulose High Low No restriction Dextrin High Low Copolymer of ethylene and acrylic acid High Moderate No restriction The finished copolymer shall contain no more than 25 weight percent of polymer units derived from acrylic acid and no more than 0.35 weight percent of residual monomeric acrylic acid, and have a melt index not to exceed 350 as determined by ASTM method D1238–82, ‘‘Standard Test Method for Flow Rates of Thermoplastics by Extrusion Plastometer’’ Copolymer of ethylene and vinyl acetate High Moderate No restriction Polyamide resins Low Low No restriction Polyvinyl alcohol High Low No restriction High Moderate Low Low Low Moderate Low Low 0 to 0.5 Laminating glue Polyethylene glycol 0 to 1 Polyurethane Copolymer of styrene and acrylic acid Anionic Direct Dyes 0 to 0.5 0-100 Dye Cationic Direct Dyes 0-100 Low 29 Low < 7% in the paper monoethylene glycol in PEG < 0.2 % < 0.1 % by weight in finished product Authorized if a minimum of 20% of acrylic acid is used in copolymer Restriction given by Directive 2001/405/EC and in accordance with EN646 (score 4) Restriction given by Directive 2001/405/EC and in accordance with EN646 (score 4) Table 11 (continued) Carboxymethylcellulose Pick-up glue High Low No restriction High Low No restriction Moderate Low No restriction Polyethylene glycol (PEG) High Moderate Polyvinyl alcohol High Low PEG < 7% in the paper with monoethylene glycol in PEG < 0.2 % No restriction Carboxymethylcellulose High Low No restriction High Low No restriction Polyethylene glycol (PEG) High Moderate Polyvinyl alcohol High Low No restriction 0 to 7.5 Low Low 3-MCPD < 12 µg/l DCP < 2 µg/l in water extract11 5 Low Low No restriction Methyl-cellulose 0 - 4* Polyacrylic acid, sodium salt Tail seal glue Methyl-cellulose Polyamide-epichlorohydrin resins Wet strength Fluorescent Whitening Agents Oxidized starch 0 to 0.03* < 7% in the paper with monoethylene glycol in PEG < 0.2 % Glyoxylated polyacrylamide 0.075-3.0 Low Low Monomer acrylamide < 0.1 % in active material of commercial product Acrylamide < 10 ppb in foodstuffs Diamino stilbene derivatives, disulphonated Diamino stilbene derivatives, tetrasulphonated Diamino stilbene derivatives, hexasulphonated Distyryl diphenyl derivatives 0 to 1.5 Low Low <0.3% when added, and in accordance with EN648 (Score 4) *Typical ranges of dosage were calculated for both “tail seal glue” and “pick-up glue”, from on-machine glue consumption versus kitchen roll production. Although “pick-up glue” is present only on the core and “tail seal glue” only at the end of the roll, it is calculated as an average for the total surface of the paper contained in the roll. 11 Method is attached at Appendix 4. 30 Table 11 (continued) Diester of quaternary ammonium salt Softeners, debonders, absorbency aids 0.5 mg/dm² High Low < 0.1 % White mineral oil 0 to 0.5 Low High Quaternary amides 0 to 0.75 Moderate Moderate Food or medical grade General toxicity test, or specific migration below 0.5 µg/kg food Fatty acid amides Butanedioic acid, sulfo, 1,4bis(2-ethylhexyl)ester, sodium salt. Non ionic surfactants 0.075 - 3.0 Moderate Moderate 0 to 0.8 High Low 0 to 5 Moderate Low General toxicity test, or specific migration below 0.5 µg/kg food < 0.8 mg/dm² General toxicity test, or specific migration below 0.5 µg/kg food This table may be updated as appropriate. Additives belonging to new chemical families should be reviewed by manufacturers on the basis of a general toxicity test (when available), or in accordance with the principles contained in the EU “Note for Guidance of petitioner when presenting an application for assessment of a substance to be used in food contact materials prior to the authorisation”12, and can be used by manufacturers based on a favourable outcome of such a test. The above restrictions do not apply if the amount of the relevant chemical present in the final product is such that, even assuming 100% migration, presence in the food is below 0.5 µg/ kg. 2. Processing aids Some types of processing aids are used during the manufacturing of tissue paper. Their presence in the finished product is very limited, and does not serve a function therein. The main families of processing aids used in tissue paper kitchen towels and napkins production are, based on their main function, listed in the following table. Manufacturers of kitchen towels and napkins may use substances accepted for use in food contact materials under Council of Europe Policy statements on materials coming into contact with food, European Community legislation, national rules of Council of Europe member states, or under US legislation, provided the specific migration limit or other restriction is complied with. In addition, manufacturers of kitchen towels and napkins may use other processing aids if it can be shown by calculation that, taking into account processing conditions (such as dilution and retention factors), they do not exceed 10 µg/kg food. Processing aids above this limit may still be used, provided the restrictions contained in Table 11 are respected, or that it can be shown that migration into the food does not exceed 10 µg /kg food. 12 “Note for Guidance of Petitioner when presenting an application for safety assessment of a substance to be used in food contact materials prior to its authorisation”, SANCO DG /LR D (2002). 31 Table 12: Processing aids List of processing aids in tissue papers Function / use Antipitch Chemical family Magnesium silicate Talcum Cationic polymer Benzotriazole Formaldehyde Polyglycol and Dimethylene glycol Combination of dimethylamides of long chain unsaturated fatty acids and a copper corrosion inhibitor Cyanodithioimidocarbonate & dithiocarbamate in solution Protection agent used during production process or storage of products Dimethylamides of long chain unsaturated fatty acids and surfactants Dithiocarbamate + dithiocarbonate Enzymes stabilized in aqueous system k, n-methyldithiocarbamate (PNMDC) Lipase Bromine based chemicals Glutaraldehyde Isothiasolin Propane diols Hydrogen peroxide Sodium hypochlorite Ozone Polyamide-epichlorhydrin resins Hydrocarbon oil based dispersion Non ionic and cationic surfactants Poly acrylates Yankee coating component Poly glycols Poly saccharides Poly vinyl alcohols Polyamide resins Synthetic esters Vegetable oils Copolymer of adipic acid, diethylenetriamine and epichlorohydrin 32 Table 12 (continued) List of processing aids in tissue papers Di-coco-dimethyl ammonium chloride Paraffin oil Phosphoric acid, monoammonium salt Formic Acid Polyethoxylated soya-amine Yankee coating component Polymer of adipic acid, diethylenetriamine & epichlorohydrin Silicone oil Talcum Alcohols C12-18 ethoxylated Cetyl alcohol Paraffin Polyalkoxyl 10 oleyl ether Potassium sorbate 1-Tetracosanol Alkoxane copolymer based product C14-18 unsaturated esters with ethylene glycol C16-18 unsaturated esters with ethylene glycol Esters w/ pentaerythritol Fatty acids Defoamer Medical white oil + oleate N-Docosanol N-Eicosanol Fatty acid esters Fatty acid ethoxylates Paraffin based hydrocarbons Vegetable and mineral oils Waxes Isopropyl alcohol Dispersion agents and surfactants Fatty acids Polyethylene imine 33 Table 12 (continued) List of processing aids in tissue papers 2-Propenoic acid, ammonium salt, polymer with 2-propenamide Boric acid dimethyldioctadecylammonium Distillates (petroleum), hydrotreated light (aliphatic hydrocarbons) pH and charge control Sodium bicarbonate Carbon dioxide Sulphuric acid Sodium hydroxide Magnesium sulphate Aluminium sulphate Bentonite Poly acrylamide Retention aids Dimethyl epichlorhydrine Dimethyl amine Poly amido amines Polyethylene imine Ethanaminium Ethoxylated alcohols Hexanedioic acid Surfactant component Mono-octadecenoate N,N,N-Trimethyl-2-[(1-oxo-2-propenyl)xy]-chloride w/ 2propenamide Refined heavy paraffinic petroleum distillates Urea Sodium- and potassium mono- & di-persulphate Ammonium persulphate Broke treatment Sodium hypochlorite Chlorine dioxide Peracetic acid Drainage and retention aid Colloidal silica This table may be updated in light of new innovative substances, processes, or techniques. 34 3. Exclusion list The following materials should not be used in the manufacture of kitchen towels and napkins: (a) Substances and preparations that, as supplied to the manufacturers of kitchen towels and napkins, are carcinogenic, mutagenic, or toxic for reproduction, and are classified and labelled as toxic (T) with risk phrases R45, R46, R49, R60, R61, R62, R63, R64.13 (b) Substances and preparations that, as supplied to the manufacturers of kitchen towels and napkins, are classified and labelled as very toxic (T+) or toxic (T) with risk phrases R23, R24, R25, R26, R27, R28, R39, R48.15 (c) Colourants based on, and compounds of, antimony, arsenic, cadmium, chromium (VI), lead, mercury, and selenium. (d) Soluble azo dyes which can decompose in the body to bioavailable carcinogenic aromatic amines of category 1 and 2 according to Directive 67/548. 13 Council Directive 67/548/EEC of 27 June 1967 on the approximation of laws, regulations and administrative provisions relating to the classification, packaging and labelling of dangerous substances. 35 APPENDIX 2 Description of substances typically used in printing inks for kitchen towels and napkins This Appendix contains information about the printing inks which are typically used by kitchen towels and napkins manufacturers. Typical printing inks for tissue paper are waterbased systems. 1. Binders Binders are the film-forming components of inks in which the colouring material may be finely dispersed or dissolved. Binders are important for the transfer of the ink from the press to the substrate. After the drying of the print, binders serve to adhere the ink film to the printed surface. Typical binders used by the tissue paper industry are acrylic and methacrylic resins, including styrenation, and polyurethane resins. The typical monomers and starting substances of the polymeric acrylic or polyurethane binders have been evaluated by the Scientific Committee for Food and classified into SCF lists 0 to 4. 2. Colourants Colouring materials (colourants) is a generic term including pigments, which are insoluble in the medium (the vehicle or the binder), or dyes, which are soluble in the medium. The colouring effect is due to the content of "chromophore groups" in these substances. Chromophore groups are unsaturated molecular groups which have the capability to absorb the visible light within certain wave length areas. The colourants used in printing inks for tissue paper should meet the selection criteria of the Exclusion List contained in Appendix 1. Additionally, they should be chosen with regard to bleeding resistance against various chemicals, including food simulants according to agreed specifications. In particular, colourants should be tested following the EN 646 bleeding test with a minimum score of 4. Moreover, the colourants used in printing inks should also meet the following quality specifications.14 (a) Metals and metalloids The content of metals and metalloids soluble in 0.1M HCl and expressed as a percentage in relation to the colourant should not exceed: antimony arsenic cadmium chromium (VI) lead mercury selenium 0.050 % 0.010 % 0.010 % 0.100 % 0.010 % 0.005 % 0.010 % With regard to barium, only pigments which allow the finished article to meet the specific migration limit (SML) of 1 mg barium/kg food should be used. 14 These specifications reflect those of the Council of Europe Resolution AP (89)1 on the use of colourants in plastic materials coming into contact with food. 36 (b) Aromatic amines The content of primary unsulphonated aromatic amines soluble in 1M HCl and expressed as aniline should not exceed 0.05 %. The total content of primary aromatic amines recognised to be human carcinogens (benzidine, 2naphthylamine, 4-aminobiphenyl and 4-chloro-2-methylaniline) should not exceed 0.001 % of the colourant. (c) Polychlorinated biphenyls (PCB's) The content of PCB's should not exceed 25 mg/kg of the colourant, expressed as decachlorobiphenyl. (d) Carbon black The toluene-extractable fraction of carbon black should not exceed 0.15 % of the colourant. 3. Additives An ink additive is a substance used normally in small quantities, which essentially determines the technical properties of the printing ink in their manufacture or in the printing process as well as in the printed product. Typical additives used by manufacturers and converters of kitchen towels and napkins have been approved by the SCF. They include: - Slip control agents, such as polyethylene wax and silicium dioxide. The polymers have a molecular weight >1000 Dt. - Amine solubilisers, such as dimethylaminoethanol (DMEA) and ammonia. They are removed in the drying process. - Defoamers, such as polydimethylsiloxane. Typical antifoam additives involve substances with a molecular weight >1000 Dt. - Biocides, such as isothiazolinone derivatives are used in water borne systems. A worse case calculation for the typical biocide used will result in typical concentration in food below the detection limit set in the Synoptic document. - Co-solvents, such as propylene glycol. - Thickeners, such as polyurethane and polymer of acrylic acid, salt. 37 Overview table Ink component Example Binder (resin) Styrene-acrylate copolymer Acrylate copolymer Urethane copolymer SCF REF No. Typical Range [%] 31560 10 - 20 5 - 30 Pigment Amine solubiliser Ammonia Aminoalcohols Defoamer Polydimethylsiloxane Wax Polyethylene wax 80000 / 76951 0-2 Polyurethane Polymer of acrylic acid, salt Isothiazolinone derivatives (active agent: typically 1.5%) 81230 80380 0-1 37520 / 43760 / 66755 0.5 Propylene glycol 23740 / 82065 0-2 26360 / 95855 55 - 75 Thickener Biocide Co-solvent 12789 / 35320 16150 / 49235 / 12775 23547 / 49525 / 76720/ 76721 Water 4. 1.5 0.1 - 0.5 Substances not to be used for kitchen towels and napkins Substances or preparations contained in the CEPE exclusion list15 should not be used for the manufacture of printing inks for kitchen towels and napkins. 15 Committee of experts on materials coming into contact with food, RD 8/8-35.1, as subsequently amended. 38 APPENDIX 3 Specific migration testing method for tissue paper If required by the Guidelines, manufacturers of kitchen towels and napkins should use the following test to measure migration from tissue paper. This test may be reviewed in light of new technical developments. 1. Principle Three layers of paper are exposed to a semi-solid simulant in a sealed glass jar for 2 h at 40°C. Migrants are then extracted from the simulant using a solvent for analysis. 2. Reagents Acetonitrile Semi-solid simulant • 40% diatomaceous earth (Celite 454) • 5% olive oil • 35% water (HPLC grade) Internal standard, e.g. DBP-d4 for phtalates The semi-solid simulant is prepared by weighing out the above substances in the correct proportions and mixing in a food mixer or similar device until a homogenous mixture is achieved. The homogeneity of the mixture is determined by measuring the moisture contents of triplicate portions taken randomly of the simulant. Once prepared, the semi-solid simulant must be kept in an airtight container at 5°C. 3. Apparatus It is assumed that usual laboratory equipment is available. • Ultrasonic bath. • 250 ml wide-mouth glass screw-cap jars with caps. • 40 ml screw-cap vials. Caps with PTFE-lined silicone septa. 4. Samples Once received, the samples must be hermetically sealed and kept in a cool environment in order to prevent loss of volatiles. 5. Migration tests Place four 250 ml jars with lids in an incubator at 40oC to prewarm. An hour is sufficient. Using the neck of the jar as a template, cut out 18 circular test pieces from the sample. Alternatively cut out circular test pieces with 7 cm diameters. The test pieces should be taken randomly, avoiding the outside sheets and sheets close to the cardboard tube if sample is in a roll. If the migration test is not to be carried out immediately the test pieces should be wrapped or placed in an airtight container. 39 Prewarm the semi-solid simulant and weigh out four portions of 10.0 g. Remove warmed jars from the incubator and place 3 test pieces of cut paper in the bottom of 3 of the jars. Add the weighed portions of semi-solid simulant, ensuring even coverage. Place 3 further test pieces of paper on top of the semi-solid simulant and gently press down to ensure even contact. Seal the jars and place in the incubator at 40oC. The fourth jar is the blank and should contain the last portion of semi-solid simulant and no paper. Commence timing when the incubator door is shut and the indicated temperature returns to 40°C. After 2 hours, remove the jars from the incubator. Open and discard the test pieces, ensuring that all adhering simulant is removed. Transfer the simulant to a 40 ml screw-cap vial via a funnel. Pipette 25 ml acetonitrile into the (now empty) test vessel, add a suitable internal standard (e.g.100µl of DBP-d4 for phthalates) using a microsyringe. Swirl to ensure thorough rinsing of the test vessel and transfer through the funnel into the 40 ml vial. Extract the simulant by ultrasonic agitation for 1 hour. Allow to stand for at least half an hour. Remove an aliquot and filter through a 0.2µm syringe filter into an autosampler vial. Inject for analysis by GC-MS or HPLC. Select analytical conditions according to the chemical substances studied. The following GC-MS conditions have been successfully used for DIPNs and phthalates. Injection Column Oven programme Carrier gas Detector 6. splitless, 280oC 5% phenylmethyl siloxane 30m x 0.25mm id, 0.25µm film thickness 70oC hold for 2 min ramp to 310oC at 15oC/min hold for 4 min He, 1 ml/min, constant flow MSD, SIM Ions m/z, 149 (phthalates), 153 (DBP-d4), 197 (DIPN) Calculation of results Determine the concentration of the migrants studied, in µg/g of semi-solid simulant by comparison against calibration standards using the internal standard procedure in the normal fashion. Multiply this by the mass of semi-solid simulant used (10g) and divide by the paper/food contact surface area (0.77 dm2 if 7 cm diameter) to calculate the migration result in units of µg/dm2. 40 APPENDIX 4 Method to determine 1,3-dichloro-2-propanol and 3-chloro-1,2-propanediol in an aqueous extract of paper The following method serves to determine 1,3-dichloro-2-propanol and 3-monochloro-1,2propanediol in an aqueous extract of paper. This method is based on the BfR method, and it should be used to measure compliance with the restrictions laid down for polyamideepichlorohydrin resins in Appendix 1. 1. Principle The analytes are separated from the aqueous extract via a solid phase extraction column. DCP and MCPD are derivatized using heptafluorobutyrylimidazole (HFBI) and measurements carried out using GC-ECD. 2. Chemicals Unless otherwise stated, analytical grade chemicals are to be used. The water must be distilled or of a suitable purity. 2.1 1,3-dichloro-2-propanol (DCP), e.g. Fluka 2.1.1 DCP parent solution 50 mg of DCP is weighed into a 50 ml volumetric flask. The flask is filled up to the mark with acetonitrile. The solution will keep in the refrigerator for one month. 2.2. 3-chloro-1,2-propanediol (MCPD), e.g. Merck 2.2.1 MCPD parent solution 50 mg of MCPD is weighed into a 50 ml volumetric flask. The flask is filled up to the mark with acetonitrile. The solution will keep in the refrigerator for one month. 2.3 DCP-MCDP calibration solution 0.5 ml of each of the two solutions as given in 2.1.1 and 2.2.1 is pipetted into a 20 ml volumetric flask. The flask is filled up to the mark with diethyl ether. In a 100 ml volumetric flask 2.5 ml of this solution is filled up to the mark with diethyl ether. The solution will keep in the refrigerator for one month. 2.4 3-methoxy-1,2-propanediol (internal standard, IS), e.g. Sigma 2.4.1 IS solution 50 mg of 3-methoxy-1,2-propanediol is weighed into a 100 ml volumetric flask. The flask is filled up to the mark with acetonitrile. 0.25 ml of this solution is pipetted into a 100 ml volumetric flask and filled up to the mark with diethyl ether. The solution will keep in the refrigerator for one month. 2.5 Sodium chloride 2.6 Acetonitrile 41 2.7 Diethyl ether*, e.g. Merck 2.8 Isooctane for residue analysis 2.9 Elution solution: 95 ml diethyl ether / 5 ml isooctane 2.10 Heptafluorobutyrylimidazole (HFBI), e.g. Pierce 2.11 Solid phase extraction column, e.g. Extrelut 20, Merck 3. Apparatus 3.1 Rotary vacuum evaporator 3.2 GC apparatus with ECD 3.3 Capillary column, e.g. DB-5MS, 60m, I.D. 0.25 mm, film thickness 0.25µm. 4. Preparing samples An aqueous extract is made with 1 g of tissue in 250 ml of water according to the principles of EN 645. This should be added to 29.25g of NaCl in a 250 ml volumetric flask. 5. Carrying out the experiment 20 ml of the extract 4 is placed on the extraction column. After a reaction time of 20 min. DCP and MCPD are slowly eluted into a 500 ml round-bottomed flask with 250 ml of elution solution (2.9). The ether is removed on the rotary vacuum evaporator (35–40°C, 800mbar). 1 ml of IS solution as given in 2.4.1 is added to the remaining isooctane. Derivatisation is carried out in the 500 ml round-bottomed flask. After adding 200 µl of HFBI the flask is sealed and left to stand at room temperature for 15 minutes, with the flask being agitated occasionally. The contents are washed into a 25 ml volumetric flask and filled up with isooctane. 1.5 ml of water is added and the flask is vigorously agitated for one minute. When the phases have separated ca. 20ml of the organic phase is placed in a sealable glass jar containing 2 ml of water and again vigorously agitated for one minute. The organic phase is used in gas chromatographic analysis. 6. Calibration curves 0.1, 0.2, 0.5, 1.0 and 2.0 ml of the DCP-MCPD calibration solution as given in 2.3 (equivalent to 0.005, 0.010, 0.025, 0.050 and 0.100 ng/2µl of the solution used for measurement purposes) are made up to 6 ml with diethyl ether in a 25 ml volumetric flask containing 1 ml IS solution as given in 2.4.1. 15ml of isooctane is added. After addition of 200 µl of HFBI the flask is sealed and left to stand at room temperature for 15 minutes, with the flask being agitated occasionally. The volumetric flask is filled up with isooctane and the experiment continued further as described in 7. A regression analysis is made of the ratios of the DCP and MCPD peak areas to that of the IS and of the content of DCP and MCPD in the volume of solution to be measured [ng/2µl]. * It is imperative that analytical quality diethyl ether is used here. The ether should neither be dried nor stabilized with ethanol. 42 7. Gas chromatographic conditions Capillary column: Carrier gas: Column pressure: Injection: Temperature programme: Injector temperature: Detector temperature: 8. see 3.3 helium 180kPa 2 µl, splitless 2 min at 50°C 1.5°C/min to 100°C 5 min at 100°C 25°C/min to 300°C 10 min at 300°C (total: 58.33 min) 250°C 320°C Evaluation Using the regression equation resulting from 7, the content of analytes in the volume of solution to be measured x[ng] is calculated. C DCP.MCPD [ µg / l ] = x−a ⋅ 50 ⋅ 10 −3 b CDCP.MCPD x a b Content of DCP or MCPD in the aqueous extract [µg/l] Content of DCP or MCPD in the volume of solution to be measured as given in the regression equation [ng] Measurement solution volume [ml] Volume of solution to be measured [ml] For the ratios given in the test method the content of DCP or MCPD in cold aqueous extract (CDCP.MCPD [µg/l]) is as follows: C DCP.MCPD [ µg / l ] = 9. x ⋅ 25 ⋅ 50 ⋅ 10 −3 = x ⋅ 625 0.002 Detection limit of the procedure The detection limit of the procedure was determined in an inter-lab test with 8 participants as a 95 percentile of the lab-intern detection limits set according to DIN 32645 (calibration curve procedure): DCP MCPD 2.3µg/l 2.0µg/l 43 Bijlage 4. Cradle-to-Cradle voorwaarden Het cradle-to-cradle concept is gepatenteerde door McDonough Braungart Design Chemistry (MBDC) en betreft de mogelijkheid om een product te laten certificeren als “cradle-to-cradle” waardig. De cradle-to-cradle visie is ontwikkeld door McDonough en Braungart. De visie betreft een maatschappij waarin in essentie geen afval bestaat, doordat alle producten uiteindelijk kunnen dienen als input voor nieuwe technologische of biologische cyclussen. Voorwaarden Voor daadwerkelijke certificering moet contact worden opgenomen met een consultant van MBDC. Bij beoordeling of een product Cradle-to-Cradle waardig is, wordt gelet op: Transparantie van welke materialen zijn gebruikt.- Materialen moeten worden geïdentificeerd tot op 100 ppm niveau. Sommige materialen moeten bij elke concentratie worden gemeld. Bepaling of componenten biologisch of technologische nutriënten zijn.- Biologische nutriënt betekent dat het eindproduct veilig kan worden gecomposteerd. Technologische nutriënt betekent dat het eindproduct oneindig opnieuw kan worden toegepast in een nieuwe industriële cyclus. Bepaling of componenten voldoen aan milieu en gezondheidseisen.- Zie bijlage 4A voor een overzicht van de criteria Percentage hergebruikt materiaal- Percentage van het input materiaal dat uit gerecycled materiaal bestaat Percentage van componenten dat of biologisch afbreekbaar is of opnieuw gebruikt kan worden - Percentage van het eindproduct dat als biologische of technologische nutriënt geclassificeerd kan worden Hoeveelheid gebruikte hernieuwbare energie in productie - Hoeveelheid energie gebruikt in productie dat wordt opgewekt door gebruik van duurzame energiebronnen. (er wordt onderscheid gemaakt tussen “productie-energie” en energie gebruikt voor de totale keten) Watergebruik - Strategieën die worden toegepast om impact van watergebruik op milieu zoveel mogelijk te beperken Bedrijfsethiek (kinderarbeid, discriminatie, hoeveelheid werkuren, veiligheid etc..) - Zie bijlage 4A voor overzicht van criteria Certificeringsklassen Cradle-to-Cradle certificatenklassen zijn: basis, zilver, goud en platinum. De hoogst haalbare klasse is platinum. Voor het verkrijgen van deze certificaten moet worden voldaan aan bepaalde eisen. Hoe hoger de rang van het certificaat des te zwaarder de eisen (zie Hoofdstuk 9 op pagina 29 van bijlage 4A). Bijlage 4A Cradle to Cradle® Certification Program Version 2.1.1 Prepared by MBDC September 2008 Updated Jan 2010 Cradle to Cradle® Certification Program Version 2.1.1 prepared by MBDC September 2008 Updated Jan 2010 McDonough Braungart Design Chemistry 1001 E. Market Street Suite 200 Charlottesville, VA 22902 www.mbdc.com www.C2Ccertified.com 434-295-1111 [email protected] Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 2 of 30 Table of Contents Table of Contents ...........................................................................................................................2 Forward............................................................................................................................................4 Cradle to Cradle® Design ...............................................................................................................4 1 Scope ......................................................................................................................................7 2 Terminology and Referenced Documents...........................................................................8 2.1 Acronyms and Abbreviations ...........................................................................................8 2.2 Definitions.........................................................................................................................8 2.3 Referenced Documents..................................................................................................13 3 Documentation .....................................................................................................................14 3.1 Requirements for Certification Consideration ................................................................14 3.2 Requirements for Annual Recertification........................................................................14 4 Material Health......................................................................................................................15 4.1 Material Transparency....................................................................................................15 4.2 Defined as a Biological or Technical Nutrient ................................................................15 4.3 Ingredient Characterization. ...........................................................................................16 4.3.1 4.3.2 4.3.3 Human Health Criteria Environmental Health Criteria Material Class Criteria 16 17 18 4.4 Material Avoidance.........................................................................................................18 4.5 Optimization Strategy .....................................................................................................19 4.6 Product Formulation Optimized......................................................................................19 4.7 Cradle to Cradle® Emission Standards ..........................................................................19 4.8 Percentage of “Green” Components ..............................................................................20 5 Material Reutilization/Design for Environment .................................................................21 5.1 Defined Appropriate Cycle .............................................................................................21 5.2 Well Defined Recovery Plan ..........................................................................................21 5.3 Actively Closing the Loop ...............................................................................................21 Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 3 of 30 5.4 Nutrient Reutilization Score >= 50 .................................................................................21 5.5 Nutrient Reutilization Score >= 65 .................................................................................22 5.6 Nutrient Reutilization Score >= 80 .................................................................................22 6 Energy ...................................................................................................................................23 6.1 Characterization of Energy.............................................................................................23 6.2 Strategy Developed to Use Renewable Energy.............................................................23 6.3 Use of Renewable Energy for Manufacture ...................................................................23 6.4 Use of Renewable Energy for Entire Product ................................................................23 7 Water .....................................................................................................................................25 7.1 Water Stewardship Guidelines.......................................................................................25 7.2 Water Audit.....................................................................................................................25 7.3 Innovative Conservation Measures................................................................................26 7.4 Innovative Discharge Measures.....................................................................................26 8 Social Responsibility...........................................................................................................27 8.1 Corporate Ethics/Fair Labor Statement..........................................................................27 8.2 Begin Social Accreditation Process ...............................................................................27 8.3 Third Party Accreditation ................................................................................................28 9 Certification Criteria Summary Matrix ...............................................................................29 Certification Disclaimer ...............................................................................................................30 Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 4 of 30 Forward Cradle to Cradle® Design is a revolutionary approach to the redesign of human industry based on the conviction that rigorous science and design can move human industry beyond simple concerns for “sustainability” (often seen as a form of maintenance of current levels of performance while limiting destruction) toward a new positive paradigm where growth is good – science provides the physical laws and the data and design serves as the signal of human intention - Cradle to Cradle® Design mirrors the healthy, regenerative productivity of nature, and thereby creates industry that is continuously improving and sustaining life and growth. Since 1995, McDonough Braungart Design Chemistry (MBDC) has been engaging with large and small companies with the challenge of industry to scientifically evaluate and design materials and products according to these principles. In response to industry demand, MBDC is now offering companies the chance to have their materials and products not only evaluated, but also certified according to the Cradle to Cradle® Principles. Companies receiving certification will have the opportunity to use the Cradle to Cradle® branded certification mark. This mark will signify to customers that the company has chosen the chemicals, materials, and processes for health and perpetual recyclability, allowing them to purchase products that move us to a positive world of safe, healthy and fair economic enjoyment - worry and guilt-free - while meeting, and sometimes leading, the highest international regulatory and industry standards. Companies with Cradle to Cradle® certified products would enjoy increased brand value by achieving product differentiation, building customer retention, facilitating transparency, reducing liability, and fostering innovation. In the US, these companies will also be able to offer their certified products as “environmentally-preferable,” a current requirement for government purchases.1 In the EU, products will meet the most rigorous upcoming standards for products yet produced on a global basis. Cradle to Cradle® Design Cradle to Cradle® Design draws on knowledge from the fields of environmental chemistry and material flows management (broadly termed Industrial Ecology), and the fields of industrial and architectural design. Cradle to Cradle® Design is based on the Intelligent Product System (IPS) pioneered by chemist Dr. Michael Braungart in 1986. In the early 1990’s, Dr. Braungart and architect Mr. William McDonough expanded IPS by identifying the principles of Cradle to Cradle® Design. Cradle to Cradle® Design is a positive agenda, one that seeks a renewably powered world, full of safe and healthy materials that are economically, equitably, ecologically and elegantly deployed. It is an innovative approach to sustainability that models human industry on the integrated processes of nature’s biological metabolism – its productive ecosystems – integrated with an equally effective technical metabolism, in which the materials of human industry safely and productively flow within the two metabolisms in a fully characterized and fully assessed way. 1 On September 14, 1998 President Clinton signed Executive Order 13101 which outlined the Environmentally Preferable Purchasing (EPP) program for all Executive agencies. Under this program all Executive agencies are directed to purchase “Environmentally Preferable” products. “Environmentally Preferable” is defined in section 201 of EO 13101 as “products or services that have a lesser or reduced effect on human health and the environment when compared with competing products or services that serve the same purpose.” Based on this definition, it is clear that a Cradle to Cradle certified product would qualify as “Environmentally Preferable” due to the fact that the Cradle to Cradle certification focuses in large part on optimizing the human and environmental health characteristics of the product requesting certification. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 5 of 30 Products are developed for closed-loop systems in which every ingredient is safe and beneficial – either to biodegrade naturally and restore the soil, or to be fully recycled into high-quality materials for subsequent product generations, again and again. Utilizing biological nutrient and technical nutrient definition allows a company to virtually eliminate the concept of waste and recover value, rather than creating a future of solid waste liability and relinquishing material assets by simply delivering a physical product to a customer without a coherent relationship to the potential inherent in the product itself as a potential long term asset for the customer, nature, industry or the company itself. Cradle to Cradle® Design turns contingent liabilities into assets. Cradle to Cradle® Design was founded on a recognition that a sustainable world cannot evolve from the minimizing approach of efficiency (less negative results - now “eco-efficiency”) alone. Through intentional, effective decision making (more positive results - now “eco-effective” – a term characterized by MBDC) that focuses on the development of materials and products that are safe and suitable for recovery through technical or biological systems, many of the toxic legacies of the past designs can be transformed into healthful products and systems. Even rare and valuable, but toxic, materials such as cadmium, can be put into coherent technical flows in products that are infinitely characterized, designed to be safe and treated as a service that is in a defined chain of custody (eg. a solar collector vs. a small battery). Cradle to Cradle® Design is based on the living model for sustainability – nature. The flow and cycling of matter in nature does not lead to waste and pollution, but to a dynamic balance of growth and change within ecological systems. The fundamental elements of Cradle to Cradle® Design are based on the principles that drive these systems in nature: Waste equals food • Design materials and products that are food for other systems. This means designing materials and products to be used over and over in either technical or biological systems. • Design materials and products that are safe. Design materials and products whose life cycle leaves a beneficial legacy for human or ecological health. • Create and participate in systems to collect and recover the value of these materials and products. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 6 of 30 Use current solar income • The quality of energy matters. Use renewable energy. Celebrate diversity • Water is vital for humans and all other organisms. Manage water use to maximize quality and promote healthy ecosystems while remaining respectful of the local impacts of water use. • Use social responsibility to guide a company's operations and stakeholder relationships. Unlike many other eco-efficiency oriented certification systems, Cradle to Cradle® certification focuses on the characteristics of sustainable materials, products and systems. As a result, this process places a major emphasis on the human and ecological health impacts of a product’s ingredients, as well as on the ability of that product to be truly recycled or safely composted. The quality of energy used to create a product, water quantity and quality, and social responsibility also are essential sustainability characteristics and focus areas in this certification process. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 7 of 30 1 Scope This document sets out the requirements for obtaining Cradle to Cradle® certification. This certification program includes requirements for: • • • • • Product/Material transparency and human/environmental health characteristics of materials Product/Material reutilization Production energy Water use at manufacturing facility Social fairness/corporate ethics Cradle to Cradle® certification is a four-tiered approach consisting of Basic, Silver, Gold, and Platinum levels to reflect continuing improvement along the cradle-to-cradle trajectory. This certification program applies to materials, sub-assemblies and finished products. Special considerations will be given to certain classes of products (e.g., VOC emission standards will be applicable to indoor products only, reutilization criteria will be applied to the substrate, rather than the material, for paint and other coating products, etc.). In the case of technical nutrient based products where a take back system is in effect and there is a well-defined chain of custody, certain rare, high value, but potentially toxic substances (e.g., cadmium, silver, etc.) may be appropriate and effective substances as defined in use. This program does not address performance concerns associated with any and all products that qualify for Cradle to Cradle® certification. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 8 of 30 2 Terminology and Referenced Documents 2.1 Acronyms and Abbreviations ASTM – American Society for Testing and Materials BoM – Bill of Materials EPA – U.S. Environmental Protection Agency IARC – International Agency for Research on Cancer HAP – Hazardous Air Pollutant IVOC – Individual volatile organic compound LCA – Life cycle assessment MAK – Maximum allowable concentration at the workplace TLV – Threshold limit value TVOC – Total volatile organic compounds VOC – Volatile organic compound 2.2 Definitions ALGAE TOXICITY Several Genera and Species of Green Algae found in lakes, ponds, and streams that are responsible for aquatic oxygen balance and food sources for fish are tested for their reaction to chemical exposure. Chemicals that kill algae are considered dangerous to aquatic eco-systems due to the possible food chain effects and food source depletion. Algae Toxicity is a measure of a substance's toxicity when consumed by these various types of Algae. A common measuring tool is EC50 ("effective concentration"), which is the concentration of a substance in the water required to stop photosynthesis of fifty (50) percent of the algae test population. If EC50 < 10 mg/L, the substance is considered algae toxic. BIOACCUMULATION The process by which substances are stored and accumulated in the tissue or organs of humans or animals. BIOCONCENTRATION FACTOR (BCF) A measure of the tendency for a chemical to accumulate. The ratio of the concentration of a substance in a living organism (mg/kg) to the concentration of that substance in the surrounding environment (mg/L for aquatic systems). BIODEGRADATION The process by which a substance or material is broken down (or decomposed) by microorganisms and reduced to organic or inorganic molecules which can be further utilized by living systems. Biodegradation can be aerobic, if oxygen is present, or anaerobic, if no oxygen is present. BIOLOGICAL NUTRIENT A material used by living organisms or cells to carry on life processes such as growth, cell division, synthesis of carbohydrates and other complex functions. Biological Nutrients are usually carbon-based compounds that can be safely composted and return to soil. CARCINOGEN - POSSIBLE, OR SUSPECTED A known animal carcinogen, but evidence of carcinogenicity in humans is non-existent, or there is limited evidence of carcinogenicity in humans and insufficient evidence of carcinogenicity in animals Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 9 of 30 CARCINOGEN - PROBABLE A known animal carcinogen, but carcinogenicity in humans has not been definitely proven (MAK 2 or TLV A2 or IARC Group 2A). CARCINOGEN - KNOWN A causal relationship has been established between exposure to the agent and human cancer (MAK 1 or TLV A1 or IARC Group 1). CAS NUMBER Chemical Abstract Service number. This number uniquely identifies each pure chemical compound. CHEMICAL PROFILE The “score” or “ranking” given to a pure chemical based on its hazard characteristics for human and environmental health. CLEARANCE TIME (CT) The CT indicates the time needed to eliminate or biodegrade a substance to a certain percentage in an organism. For example, the CT50 indicates the time needed to eliminate 50% of a certain substance, analogous to the half-life time measure t1/2. CLIMATIC RELEVANCE This is a measure of the climate-influencing characteristics of the substance. All compounds that contribute to global warming are listed here. Examples include carbon dioxide, methane, CFCs, and sulfur hexafluoride. COMPOSTABLE According to ASTM, a compostable material is one that is capable of undergoing biological decomposition in a compost site as part of an available program, such that the material is not visually distinguishable and breaks down into carbon dioxide, water, inorganic compounds, and biomass at a rate consistent with known compostable materials. CONTENT OF HALOGENATED ORGANIC COMPOUNDS The column in the periodic chart of the elements that begins with Fluorine contains the halogens. These elements, when combined with organic compounds, form halogenated organic compounds. Most of these compounds are toxic, persistent, ozone depleting or bioaccumulative, or form hazardous substances during production and disposal (e.g., PVC). DAPHNIA TOXICITY Water fleas of the genus Daphnia can be found in most ponds and streams. They feed upon microscopic particles of organic matter and are in turn food for fish and other aquatic organisms. Daphnia Toxicity is a measure of a substance's toxicity when consumed by these water fleas. A common measuring tool for daphnia toxicity is EC50 ("effective concentration"), which is the concentration of a substance in the water required to immobilize fifty (50) percent of the test animals. If EC50<10 mg/L, the substance is considered daphnia toxic. DOWNCYCLING The name for the practice of recycling a material in such a way that much of its inherent value is degraded (e.g. recycling plastic into park benches) revealing poor design of a life cycle and the related material flows. EASILY SEPARABLE In order to be considered “easily separable,” dissimilar materials must be able to be separated using nothing more complex than common hand tools, and the separation must be completed in a reasonable amount of time. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 10 of 30 EFFECT CONCENTRATION 50 (EC50) The median exposure concentration (EC50) is the median concentration of a substance that causes some effect in 50 percent of the test animals. EMBODIED ENERGY The energy consumed by all the processes required to produce a product. This includes the manufacturing energy for all the materials, sub components, and components as well as the energy to assemble all components into the finished product. Transportation energy is not included here. ENDANGERED FOREST Endangered Forests are the most valuable forests on the globe, forests that would be irreparably harmed by industrial resource extraction. In practical terms this means these forests are “NO GO” and “NO BUY” forests. These forests comprise a large proportion of the world’s remaining oldgrowth, primary and ancient forests in tropical, temperate and boreal zones. ENDOCRINE DISRUPTOR A substance that mimics, blocks, or interferes with hormones and their production, metabolism, and excretion causing malfunction of the endocrine system which can lead to malfunction of the reproductive, nervous, and immune systems. FINAL MANUFACTURE/ASSEMBLY The assembly of homogeneous materials or assemblies into a finished product. This occurs at the client’s facility, or at a contract facility, and is typically the last step before the product is sold to the customer. While the exact definition of “final manufacture/assembly” may vary from industry to industry, the idea is to have a consistent definition across each specific industry to “level the playing field” for those manufacturers that have different levels of vertical integration. FISH TOXICITY Several Genera and Species of fish found in lakes, ponds, and streams that are part of the food chain are tested for their reaction to chemical exposure. Chemicals that kill fish are considered dangerous to aquatic eco-systems due to the possible food chain effects and food source depletion. Fish Toxicity is a measure of a substance's toxicity when consumed by these various types of fish. A common measuring tool is LC50 ("lethal concentration"), which is the concentration of a substance in the water required to kill fifty (50) percent of the fish test population. If LC50 < 10 mg/L, the substance is considered fish toxic. HALF-LIFE (T1/2) The amount of time it takes for half of an initial concentration of substance to degrade in the environment. HEAVY METAL The term "Heavy Metals" is generally interpreted to include those metals with a specific gravity that is at least 5 times the specific gravity of water. The metals of immediate concern from a toxicity standpoint include antimony, arsenic, bismuth, cadmium, cerium, chromium, cobalt, gallium, gold, iron, lead, manganese, mercury, nickel, platinum, silver, tellurium, thallium, tin, uranium, and vanadium. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 11 of 30 IRRITATION OF SKIN/MUCOUS MEMBRANES For the testing of skin irritation with the standard Draize test, rabbits are used. The chemical is applied to the rabbit skin and usually kept in contact for four hours. The degree of skin irritation is scored for erythema, eschar, edema formation, and corrosive action. These dermal irritation observations are repeated at various intervals after the chemical has been removed. Mucous membrane irritation is measured in a similar manner. Site-specific mechanical responses within the respiratory tract and eyes are measured, and a chemical is classified as an irritant based on the conclusions of these tests. GLOBAL WARMING POTENTIAL A scale used to relate a compound to the CO2 equivalents to measure the potential heating effects on the atmosphere. LETHAL CONCENTRATION 50 (LC50) The median lethal concentration (LC50) is the median concentration of a substance that causes death in fifty (50) percent of the test animals. LETHAL DOSE 50 (LD50) The median lethal dose (LD50) is the statistically derived median dose of a substance that can be expected to cause death in fifty (50) percent of the test animals. MATERIAL A group of one or more chemicals that together comprise a component or input to a finished product. MATERIAL ASSESSMENT The evaluation of a material based on the toxicity of the components and their routes of exposure from the material in question. MUTAGEN This is a substance that may cause hereditary disorders in the offspring due to mutations in the chromosomes of the male or female reproductive cells. These mutations can be alterations in the structure or number of chromosomes, or nucleotide substitutions known as point mutations. OCTANOL-WATER PARTITIONING COEFFICIENT (Pow) A measure of the tendency of a chemical to partition between an aliphatic hydrocarbon system and an aqueous system. Often used as a predictor for bioaccumulation potential. OZONE DEPLETION POTENTIAL This is the measure of the ozone depleting characteristics of the substance. Ozone depletion in the upper atmosphere leads to an increase of UV-radiation on the earth and as a result, an increase in skin cancer. CFCs are included here. PERSISTENCE This is a measure of a substance's ability to remain as a discrete chemical entity in the environment for a prolonged period of time. A common measuring tool for persistence is "halflife" (t1/2), which is the amount of time required for half of the substance to breakdown. If half-life is greater than 30 days in the air, or if half-life is greater than 50 days in soil, water, or any other media the substance is considered to be persistent. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 12 of 30 RAPIDLY RENEWABLE Similar to the LEED definition, this is a material considered to be an agricultural product, both fiber and animal, that takes 10 years or less to grow or raise, and to harvest in an ongoing and sustainable fashion. RECYCLABLE Able to be reused at a similar level of quality. For the sake of this program, materials are considered “recyclable” if it is technically possible to recycle them and at least one commercial recycling facility exists. SKIN PENETRATION POTENTIAL A measure of the ability of a compound to assist in the absorption of chemicals into the skin. SENSITIZATION The ability of a substance to induce an immunologically-mediated (allergic) response. TECHNICAL NUTRIENT A material of human artifice designed to circulate within technical metabolism (industrial cycles)— forever. TERATOGEN A substance shown to cause damage to the embryo or fetus through exposure by the mother (MAK-list: Pregnancy risk group, category A). TERATOGEN - SUSPECTED Currently available information indicates that a risk of damage to the embryo or fetus can be considered probable when the mother is exposed to this substance (MAK-list: Pregnancy risk group, category B). TOXICITY - ACUTE A measure of how poisonous or "deadly" a substance is during initial exposure. A common measuring tool for acute toxicity is LD50 ("lethal dose"), which is the dose required to kill 50 percent of the test animals. If LD50<200 mg/kg, the substance is considered acutely toxic. TOXICITY - CHRONIC This is a measure of how poisonous a substance can become over time with repeated exposure. A substance may have low acute toxicity (i.e. little harmful effects from the initial exposure) but may become poisonous over time with repeated exposure. This may be due to accumulation of the substance or due to repeated minor damaging of target organs. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 13 of 30 2.3 Referenced Documents The foundation of Cradle to Cradle® Design was initially outlined in Dr. Braungart’s publication of the “Intelligent Product System” and in McDonough’s and Braungart’s The Hannover Principles: Design for Sustainability, both published in 1992. In 1993 Dr. Braungart’s Intelligent Product System (IPS) won Germany's prestigious Océ van der Grinten award for science in the service of environmental protection. The Hannover Principles were adopted by the World Congress of the International Union of Architects (UIA) in 1993, and are frequently cited as a seminal expression of sustainability. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 14 of 30 3 Documentation 3.1 Requirements for Certification Consideration A complete Bill of Materials (BoM) is required before a proposal for certification can be generated. Once the proposal has been accepted the following information is required for consideration as a Cradle to Cradle® Basic or Silver certified product: • Complete ingredient formulations for all materials used in the product. • Recycled content and weight of all materials used in the product • Annual energy required for manufacture of product and source(s) of that energy • Water stewardship guidelines document • Fair labor/corporate ethics guideline document The following additional information is required for consideration as a Cradle to Cradle® Gold certified product: • IAQ emissions data • Data demonstrating that final assembly/manufacture is at least 50% renewably powered • A complete water audit • Documentation that a 3rd party social accreditation exercise is underway, or documentation that an internal social audit has been done The following additional information is required for consideration as a Cradle to Cradle® Platinum certified product: • Data demonstrating that final assembly/manufacture is 100% renewably powered and that the entire embodied energy of the product is at least 50% renewably powered • Documentation describing innovative strategies employed to greatly improve water discharge quality or greatly reduce water use • Documentation that a 3rd party social accreditation has been completed 3.2 Requirements for Annual Recertification The following is required for annual recertification: • Current BoM highlighting any changes to materials or suppliers • Progress on phase out of problematic substances (if required) • Current energy numbers (if different from initial submission) • All additional documents required if applicant is seeking a higher certification level Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 15 of 30 4 Material Health 4.1 Material Transparency Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels. Applicant shall identify all homogeneous materials present in the finished product. This is typically done by breaking the product down into assemblies, then sub-assemblies, then components, and finally into pure homogeneous materials. Any homogeneous material present at 100 ppm or higher in the finished product must be reported. PVC present at ANY level in the finished product must be reported. For wood based products, or for products that use wood as a component, the source of that wood must be identified and it should be noted as to whether that source is an endangered forest. Example – Office chair is first broken down into back assembly, seat assembly, tilt mechanism, pneumatic cylinder, base, and casters. Each assembly must then be further broken down into sub-assemblies or materials. Casters would be broken down into nylon wheel, steel axle, steel pintle, etc. Painted 5 star base would be broken down into cast aluminum and powdercoat. Finally, each material must be broken down into its constituent ingredients. Since material formulations are often proprietary to the supplier, the certifying body will enter into a Non-Disclosure agreement and will allow the supplier to submit the ingredient information directly to the certifying body. Material formulations must be reported down to the 100 ppm level, however the following substances must be reported at any level: • • • • Toxic heavy metals such as lead, mercury, hexavalent chrome, and cadmium Pigments, dyes, or other colorants Phthalates Halogenated organics For products that contain recycled content as an input it is often difficult, if not impossible, to completely characterize the chemical content of the recyclate. In the case of metals, this is easier as a basic elemental analysis will show what contaminants, if any, are present. In the case of recycled plastics, the base resin must be identified and analytical testing must be done to determine the presence of any heavy metals or organohalogens. For paper products, recyclate must be tested (on a quarterly basis at a minimum) for the presence of heavy metals, organohalogens, and chlorine/chloride. The results of these tests will be used in lieu of actual chemical composition. 4.2 Defined as a Biological or Technical Nutrient Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels. Applicant shall define the product with respect to the appropriate cycle (i.e., technical or biological) and all components shall be defined as either biological or technical nutrients. If the product combines both technical and biological nutrients, they should be clearly marked and easily separable. This is more of a strategic criterion and therefore there is no calculation or metric associated with it. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 16 of 30 4.3 Ingredient Characterization. Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels. All materials shall be characterized based on their impact on Human and Environmental Health. The certifying body will perform this evaluation once all ingredients in all materials have been identified. The criteria listed on the next page are used in the evaluation of these two impact categories. Based on the interpretation of the data for all criteria, chemicals and materials are “scored” for their impact upon human and environmental health. A key factor in this evaluation is the risk presented by the component/chemical, which is a combined measure of identified hazards and routes of exposure for specific chemicals and materials, and their intended use in the finished product. The “score” is illustrated by the following color scheme: GREEN (A-B) Little to no risk associated with this substance. Preferred for use in its intended application. YELLOW (C) Low to moderate risk associated with this substance. Acceptable for continued use unless a GREEN alternative is available. RED (X) High hazard and risk associated with the use of this substance. Develop strategy for phase out. GREY Incomplete data. Cannot be characterized. For both the human and environmental health criteria, there are firmly established cutoff values for determining hazards. For example, in the case of Acute Toxicity (human health) any substance with an oral LD50 value less than 200 mg/kg (rat, mouse, guinea pig, etc) will be considered acutely toxic. At the Basic and Silver levels, 5% by weight of Grey assessed materials are allowed. However, those Grey materials must be fully assessed within six (6) months of certificate issuance or they will be considered Red. 4.3.1 Human Health Criteria The following is a list of the human health criteria used for substance evaluation by the MBDC Cradle to Cradle® Design Protocol. The criteria are subdivided into Priority Criteria (most important from a toxicological and public perception perspective) and other Additional Criteria. Substances that do not pass the Priority criteria are automatically scored RED and recommended for phaseout/replacement. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 17 of 30 Criteria Description PRIORITY Carcinogenicity Endocrine Disruption Mutagenicity Teratogenicity Reproductive Toxicity ADDITIONAL Acute Toxicity Chronic Toxicity Irritation of Skin and Mucous Membranes Sensitization Other 4.3.2 Potential to cause cancer Potential to negatively effect hormone function and impact development Potential to damage DNA Potential to harm fetus Potential to negatively impact reproductive system Potential to cause harm upon initial, short term exposure Potential to cause harm upon repeated, long-term exposures Potential to irritate eyes, skin, and respiratory system Potential to cause allergic reaction upon exposure to skin or airways Any additional characteristic (e.g., flammability, skin penetration potential, etc.) relevant to the overall evaluation but not included in the previous criteria Environmental Health Criteria The following is a list of the environmental health criteria used for substance evaluation by the MBDC Cradle to Cradle® Design Protocol. Criteria Description Fish Toxicity Measure of the acute toxicity to fish (both saltwater and freshwater) Measure of the acute toxicity to Daphnia (invertebrate aquatic organisms) Measure of the acute toxicity to aquatic plants Rate of degradation for a substance in the environment (air, soil, or water) Potential for a substance to accumulate in fatty tissue and magnify up the food chain Measure of the impact a substance has on the climate (e.g., ozone depletion, global warming, etc.) Any additional characteristic (e.g., soil organism toxicity, WGK water classification, etc.) relevant to the overall evaluation but not included in the previous criteria Daphnia Toxicity Algae Toxicity Persistence/ Biodegradation Bioaccumulation Climatic Relevance Other Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 18 of 30 4.3.3 Material Class Criteria The following material classes are scored RED due to the concern that at some point in their life cycle they may have negative impacts on human and environmental health. In the case of organohalogens, they tend to be persistent, bioaccumulative, and toxic, or can form toxic by-products if incinerated. 4.4 Criteria Description Organohalogen Content Heavy Metal Content Presence of a carbon – halogen (i.e., chlorine, bromine, or fluorine) bond Presence of a toxic heavy metal (e.g., Antimony, Arsenic, Beryllium, Cadmium, Chromium, Cobalt, Lead, Mercury, Nickel, etc.) Material Avoidance The following tables list substances that will impact a product’s ability to receive certification: Substance Name Silver Level Basic Level Prohibited for Certification Halogenated hydrocarbons Halogenated hydrocarbon content less than 1000 ppm, or presence of non-PBDE based brominated flame retardants that are required to meet current flammability standards and for which there are NO available alternatives. Halogenated hydrocarbons present at 1000 ppm or higher PVC or other substances from the PVC family tree at any concentration. Lead, Mercury, Cadmium, Chrome VI Unintentional or “background contamination” allowed as long as total concentration of these 4 substances does not exceed 100 ppm. No single substance can exceed 50 ppm. (For metals, this limit is 100 ppm) Total background contamination of all 4 can exceed 100 ppm as long as no single substance exceeds 100 ppm. (For metal alloys, this limit is 1000 ppm). Total background contamination of any single substance in excess of 100 ppm. (or 1000 ppm for metals). Intentionally added substances are allowed where needed for technical performance and for which there is a system in place to keep the material in a closed loop. Intentionally added substances are allowed where needed for technical performance and for which there is no readily apparent route of exposure. Any intentionally added amount that is not needed for technical performance. NOTE – Testing for heavy metals will be required for all materials coming from regions of the world shown to have heavy metal contamination issues or concerns. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 19 of 30 4.5 Optimization Strategy Required for Basic and Silver. Once all problematic components have been identified (i.e. those substances assessed RED based on the criteria listed previously), the applicant must commit to the eventual phaseout/replacement of these substances. Applicant will have six (6) weeks to develop a strategy (in conjunction with the certifying body or independently), complete with budget and timeline, for the phase out/optimization of these inputs. The implementation of this plan will be subject to an annual review to judge whether or not sufficient progress has been made to merit continued Cradle to Cradle® certification. For products containing wood, if that wood is sourced from an endangered forest there must be a strategy developed for sourcing that wood from a non-endangered forest. 4.6 Product Formulation Optimized Required for Gold and Platinum. Applicant must demonstrate that all Red assessed materials/chemicals have been phased out of the formulation. For products containing wood this means that none of the wood can be sourced from an endangered forest. 4.7 Cradle to Cradle® Emission Standards Required for Gold and Platinum. Applicant shall demonstrate compliance with the Cradle to Cradle® emission standards, which are defined as the following: • TVOC < 0.5 mg/m3 • Individual VOCs < 0.01 TLV or MAK values (whichever is lower) • No detectable VOCs that are considered known or suspected carcinogens, endocrine disruptors, mutagens, reproductive toxins, or teratogens. Based on the lab chosen to do the work what is considered “non-detect” may vary. For the purposes of this certification, anything below 2μg/m3. However, in the case of formaldehyde, it is virtually impossible to achieve this level as ambient air tends to have concentrations higher than this. Therefore we have adopted the California 01350 standard of onehalf the REL of 33μg/m3 or 16.5μg/m3 as the threshold limit. • Time Points – 7 days for TVOCs and IVOCs • Loading Scenarios – BIFMA M 7.1 for office furniture and California Department of Health Services (section 01350) for everything else. Labs approved for testing include Berkeley Analytical Associates, MAS, AQS, Forintek, and Syracuse University. All testing is done according to ASTM D5116 for small chamber, ASTM D6670 for large chamber, and BIFMA M 7.1 for office furniture. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 20 of 30 4.8 Percentage of “Green” Components Required for Platinum certification only Applicant shall demonstrate that material/product seeking certification is comprised of at least 50% “Green” assessed components. All wood must be FSC certified. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 21 of 30 5 Material Reutilization 5.1 Defined Appropriate Cycle Required for Basic certification level Applicant shall demonstrate the intention to optimize the product as a Technical or Biological Nutrient product (or both if the materials are easily separable) when requirements for Silver or higher are not yet fulfilled. Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels. Applicant shall demonstrate that the product has successfully been designed as either a Technical or Biological Nutrient (or both if materials are easily separable); hence, the appropriate materials and chemical inputs have been intentionally selected to support the metabolism for which the product was designed. In addition, the manufacturer is in the process of developing a plan for end of life product recovery. 5.2 Well Defined Recovery Plan Required for Gold and Platinum certification levels. Applicant shall demonstrate that there is a well-defined logistics and recovery system plan for this class of product. The elements of the plan include: • Scope: how extensive the recovery effort will be • Timeline: when the actual recovery will begin • Budget: commitment of resources (e.g., dollars, labor, equipment, etc.) The plan can include partners outside the traditional supply chain (e.g., recycling partners, recovery/transportation partners, etc.). This does not necessarily mean a product take-back program. That is one potential strategy for closing the loop on the materials/product but there are several other legitimate strategies as well. For example, utilizing design for disassembly (DfD) strategies along with third party regional recyclers may be more effective in recovering and reutilizing materials than a product take back program that requires potentially very disperse products to be sent back to the manufacturer. 5.3 Actively Closing the Loop Required for Platinum certification only. Applicant shall demonstrate that the plan developed in 5.2 above has been implemented. As each manufacturing system varies, the certifying body will judge the validity and efficacy of each applicant’s program on a case-by-case basis. 5.4 Nutrient Reutilization Score >= 50 There is no Nutrient Reutilization Score requirement for Basic certification. For Silver certification, the applicant shall demonstrate a Nutrient Reutilization Score of 50 or higher. The certifying body will calculate this score as follows: Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 22 of 30 The Nutrient Reutilization Score is a combination of the recyclability/compostability and recycled/renewable content of the product and is calculated as follows: (% of the product considered Recyclable or Compostable) *2 + (% Recycled or Rapidly Renewable Content) * 100 3 Example – Product X is made up of components that are 80% recyclable and it contains 40% recycled content [(0.80) * 2] + [(0.40) * 1] * 100 Nutrient Reutilization Score = = 67 3 Note: For the purposes of this certification, recycled content is only counted if it positively defined (e.g., recycled content of Red assessed materials will not count). In addition, a material must be easily separable to be considered recyclable. For example, if two different materials, each easily recyclable by itself, are irreversibly joined together neither one will be considered recyclable. The term “recyclable” is also a somewhat subjective term. The certifying body judges the inherent qualities in a material to determine recyclability even if an infrastructure for the recovery of this material has not yet been created. Waste to energy is considered a viable strategy for “closing the loop” only at the Silver level. In addition, the product must not contain any substances that would lead to toxic air emissions to qualify. 5.5 Nutrient Reutilization Score >= 65 Required for Gold certification levels. Applicant shall demonstrate a Nutrient Reutilization Score (as calculated above) of 65 or higher. 5.6 Nutrient Reutilization Score >= 80 Required for Platinum certification only. Applicant shall demonstrate a Nutrient Reutilization Score (as calculated above) of 80 or higher. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 23 of 30 6 Renewable Energy Use 6.1 Characterization of Energy Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels. Applicant shall supply data describing the amount of energy (both quantity and quality) for product manufacture/assembly. 6.2 Strategy Developed to Use Renewable Energy Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels. The ultimate goal of Cradle to Cradle® Design is to have all energy inputs come from what we term “current solar income”. Forms of current solar income include geothermal, wind, biomass, hydro (in certain circumstances – to be determined on a case-by- case basis) and, of course, photovoltaic. Once the manufacturing/assembly energy has been quantified in 6.1 above, applicant shall present a strategy to supply that energy via current solar income. The strategy should contain a timeline as well as measurable goals and milestones. 6.3 Use of Renewable Energy for Manufacture Required for Gold and Platinum certification levels. Applicant shall demonstrate the strategy developed in 6.2 has been implemented. Fifty (50) percent of the energy required for manufacture/final assembly of the product must come from current solar income. For the purposes of this certification program, final manufacture/assembly is defined as the assembly of homogeneous materials or assemblies into the finished product. This occurs at the client’s facility or at a contract facility and is typically the last step before the product is sold to the customer. While the exact definition of “final manufacture/assembly” may vary from industry to industry, the idea is to have a consistent definition across each specific industry to “level the playing field” for those manufacturers that have different levels of vertical integration. This may be accomplished through the active use of energy sources derived from current solar income (as listed above) or through the purchase of Green-e certified renewable energy certificates to offset the energy used to manufacture/assemble the product. Examples of organizations offering Green-e certified renewable energy certificates include: Native Energy, Sterling Planet, Wind Current, Bonneville Environmental Foundation, 3 Phases Energy Services, Community Energy, Renewable Choice Energy, and EAD Environmental. Note: Only Green-e certified (or equivalent in other countries) renewable energy certificates will be accepted. 6.4 Use of Renewable Energy for Entire Product Required for Platinum certification level only. Applicant shall demonstrate that at least fifty (50) percent of the energy required to manufacture the entire product (i.e. total energy footprint of the product, not including transportation) comes from current solar income. This includes not only the energy used to manufacture/assemble the final product, but the energy used to manufacture the components as well. In addition, the energy required for final manufacture/assembly must come entirely from current solar income. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 24 of 30 Once again this is accomplished through the supply chain’s active use of renewable energy, the supply chain’s purchase of renewable energy credits, or through the purchase of renewable energy credits by the final manufacturer/assembler equal to fifty (50) percent of the total energy used to produce the components. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 25 of 30 7 Water Stewardship 7.1 Water Stewardship Guidelines Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels. Applicant shall create or adopt a set of principles or guidelines that illustrate the facility’s strategies for protecting and preserving the quality and supply of water resources. Examples include: • World Business Council for Sustainable Development – Water Principles (http://www.wbcsd.ch/web/publications/sinkorswim.pdf) pg. 11 7.2 • Hannover Principles: Design for Sustainability – Water (http://www.gemi.org/water/resources/hannover.htm) • Water Management Principles of the Ministry of Water, Land and Air Protection from the Government of British Columbia (http://www.env.gov.bc.ca/wsd/plan_protect_sustain/water_conservation/wtr_cons_st rategy/basics.html) Water Audit Required Gold and Platinum certification levels. Applicant shall perform a water audit for the manufacturing facility. This means that all water flows associated with product manufacture/assembly are fully characterized. This includes characterizing water source(s), water usage, and quality of water discharges according to the following: Water Source(s): • Describe the types of water sources the facility(ies) relies upon. • Determine whether or not the facility is located within or adjacent to a RAMSAR listed wetland (http://www.ramsar.org/index_list.htm). • Define the watershed. Locate and report the watershed within which the facility operates (http://cfpub.epa.gov/surf/locate/index.cfm). Document the following information: − See “Assessment of Watershed Health.” Does the facility withdraw or discharge effluent to a water source that is listed as impaired by the EPA, state or local authorities? What are the water concerns for the area and how does the facility impact these concerns? For more information on Source Water, see the EPA website: http://www.epa.gov/safewater/protect/sitemap.html. − Ask the local or regional water authority whether the facility is considered a major or minor user of water relative to other users in the watershed region. • In view of the global nature of this certification program, specific methodological adaptations in other countries might be applicable. Water Usage: • How much water is used per unit of product produced? • What measures have been taken to conserve water resources? Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 26 of 30 Water Discharges: 7.3 • Meets or exceeds EPA and state water quality regulations as required under EPA’s National Pollution Discharge Elimination System (NPDES). − Major facilities: Cannot be listed as being in Significant Noncompliance (SNC). − Minor facility(ies): Cannot be listed by states as being in violation of NPDES permits using the same definition as that of SNC violators. (each state will use its own term for “non-major’ violators). − Any facility(ies) documents that they have not been designated as SNC or as a non-major chronic violator by its state for a period of two years prior to application date. • List permit # and name of designated water coordinator for the facility(ies). • In view of the global nature of this certification program, specific methodological adaptations in other countries might be applicable. Innovative Conservation Measures Required Platinum certification level only. Applicant shall demonstrate that the facility responsible for final assembly/manufacture has implemented and provided documentation of conservation measures taken in last five years to reduce consumption of domestic and sanitary water (express as units liters/kg or gal/lb of all finished product). 7.4 Innovative Discharge Measures Required Platinum certification level only. Applicant shall demonstrate that the facility responsible for final assembly/manufacture has implemented innovative projects for reclaiming, recycling or preserving the quality of water resources. Document any novel methods or processes employed for improving the quality of water resources (e.g., constructed wetlands, green roofs, and composting toilets). Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 27 of 30 8 Social Responsibility 8.1 Corporate Ethics/Fair Labor Statement Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels. Applicant shall demonstrate that the organization has adopted and made publicly available one or more statements regarding their social and ethical performance goals, which have the following characteristics: 8.2 • Addresses fair labor practices, corporate and personal ethics (e.g., supplier relationships, competitive behavior, integrity), customer service, and local community. • Signed by the Chairman/CEO, either formally or in effect. • Internally developed within the company or adopted as a set of principles from another organization, such as the UN Global Compact (www.unglobalcompact.org) or Global Sullivan Principles (www.thegsp.org). Begin Social Accreditation Process Required Gold and Platinum certification levels. Applicant shall demonstrate that the organization has begun the process of obtaining a third party social accreditation or is beginning a self-assessment by internally collecting data for workplace certification criteria adopted from a third party assessment, certification, or accreditation system with the following attributes: • Internationally accepted. • Intra-industry or inter-industry framework. • At a minimum, the following components of labor practices are evaluated using explicit criteria: − Child labor − Forced labor − Health and safety − Freedom of association and collective bargaining − Discrimination − Discipline/harassment − Working hours − Compensation Suggested certification systems include, but are not limited to, the following: • SA8000 (Social Accountability International) (www.cepaa.org) • WRAP (Worldwide Responsible Apparel Production) (www.wrapapparel.org) Applicant shall report existing data to the certifying body. Note that data is tracked for all facilities in which the finished product seeking MBDC Cradle to Cradle® certification is manufactured or assembled. Finally, applicant shall demonstrate that the organization trains all company employees and workers in any contract assembly plants on the company’s standards for corporate and personal ethics. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 28 of 30 8.3 Third Party Accreditation Required Platinum certification level only. Applicant shall demonstrate that the organization satisfies certification requirements for the program identified in the previous step at all facilities where the finished product seeking MBDC Cradle to Cradle® certification is manufactured or assembled. In addition, applicant shall provide proof that company suppliers have adopted statements regarding their social and ethical performance goals, as well as implement any necessary workplace improvements. This is the equivalent of all members of the supply chain meeting the Basic criteria for social responsibility. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 29 of 30 9 Certification Criteria Summary Matrix CM CRADLE TO CRADLE CERTIFICATION CRITERIA Basic Silver Gold Platinum • • • • • • • • All materials assessed based on their intended use and impact on Human/Environmental Health according to the following criteria: Environmental Health: Human Health: Carcinogenicity Fish Toxicity Endocrine Disruption Algae Toxicity Mutagenicity Daphnia Toxicity Reproductive Toxicity Persistence/Biodegradation Teratogenicity Bioaccumulation Acute Toxicity Ozone Depletion/Climatic Relevance Material Class Criteria: Chronic Toxicity Irritation Content of Organohalogens Sensitization Content of Heavy Metals • • • • Strategy developed to optimize all remaining problematic ingredients/materials • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 1.0 Materials All material ingredients identified (down to the 100 ppm level) Defined as biological or technical nutrient Product formulation optimized (i.e., all problematic inputs replaced/phased out) No wood sourced from endangered forests Meets Cradle to Cradle emission standards All wood is FSC certified Contains at least 25% GREEN assessed components 2.0 Material Reutilization/Design for Environment Defined the appropriate cycle (i.e., Technical or Biological) for the product and developing a plan for product recovery and reutilization Well defined plan (including scope and budget) for developing the logistics and recovery systems for this class of product Recovering, remanufacturing or recycling the product into new product of equal or higher value • Product has been designed/manufactured for the technical or biological cycle and has a nutrient (re)utilization score >= 50 Product has been designed/manufactured for the technical or biological cycle and has a nutrient (re)utilization score >= 65 Product has been designed/manufactured for the technical or biological cycle and has a nutrient (re)utilization score >= 80 • 3.0 Energy Characterized energy use and source(s) for product manufacture/assembly Developed strategy for using current solar income for product manufacture/assembly • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • Using 50% current solar income for product final manufacture/assembly Using 50% current solar income for entire product 4.0 Water Created or adopted water stewardship principles/guidelines Characterized water flows associated with product manufacture Implemented water conservation measures Implemented innovative measures to improve quality of water discharges 5.0 Social Responsibility Publicly available corporate ethics and fair labor statement(s), adopted across entire company Identified third party assessment system and begun to collect data for that system Acceptable third party social responsibility assessment, accreditation, or certification Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved ® Cradle to Cradle Certification Page 30 of 30 Certification Disclaimer MBDC WARRANTS ONLY THAT ANY PRODUCT WHICH HAS BEEN CERTIFIED AS BASIC, SILVER, GOLD OR PLATINUM MEETS MBDC CRADLE TO CRADLE® CERTIFICATION PROGRAM CRITERIA FOR SUCH CERTIFICATION AND EXCEPT AS EXPRESSLY SET FORTH HEREIN: (A) MBDC MAKES NO WARRANTY, EXPRESS OR IMPLIED AS TO ANY PRODUCT WHICH HAS BEEN CERTIFIED UNDER THE MBDC CRADLE TO CRADLE® CERTIFICATION PROGRAM, INCLUDING ANY WARRANTY AS TO MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND MBDC HEREBY EXPRESSLY DISCLAIMS ALL OTHER WARRANTIES; (B) MBDC SHALL NOT BE LIABLE FOR ANY LOSS, INJURY, CLAIM, LIABILITY, OR DAMAGE OF ANY KIND RESULTING IN ANY WAY FROM ANY ERRORS, OMISSIONS, CONTENT, INFORMATION, OPINIONS OR ASSESSMENTS CONTAINED IN THE MBDC CRADLE TO CRADLE® CERTIFICATION PROGRAM; AND, (C) MBDC SHALL NOT BE LIABLE, IN ANY EVENT, FOR ANY INCIDENTAL, CONSEQUENTIAL, SPECIAL, EXEMPLARY OR PUNITIVE DAMAGES (INCLUDING WITHOUT LIMITATION FOR LOST DATA, LOST PROFITS OR LOSS OF GOODWILL) OF ANY KIND OR NATURE ARISING OUT OF THE CERTIFICATION OF ANY PRODUCT UNDER THE MBDC CRADLE TO CRADLE® CERTIFICATION PROGRAM, WHETHER SUCH LIABILITY IS ASSERTED ON THE BASIS OF CONTRACT, TORT, OR OTHERWISE, EVEN IF MBDC HAS BEEN MADE AWARE OF THE POSSIBILITY OF SUCH LOSS OR DAMAGE IN ADVANCE. Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC. Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
© Copyright 2024 ExpyDoc