TOETSINGSKADER Alternatieve Grondstoffen voor de papier

TOETSINGSKADER
Alternatieve Grondstoffen
voor de papier- en kartonindustrie
Marc Marsidi, Willibrord Bles, Annita Westenbroek
Kenniscentrum Papier en Karton
Juni 2010
Colofon
Auteurs: Marc Marsidi, Willibrord Bles, Annita Westenbroek
Kenniscentrum Papier en Karton, juni 2010
Kenniscentrum Papier en Karton (KCPK)
Contactpersoon: dr.ir. Annita Westenbroek
IJsselburcht 3
6825 BS Arnhem
Telefoon +31 (0) 26-36 53 516
www.kcpk.nl
Koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrieken (VNP)
Contactpersoon: Bart van Konijnenburg
Postbus 731
2130 AS Hoofddorp
Kruisweg 761
2132 NE Hoofddorp
Telefoon +31 (0) 20-65 43 057
www.vnp-online.nl
Dit project is gefinancierd door het ministerie van VROM in het kader van de ontwikkeling van een
ketengericht materialenbeleid.
mei 2010
Beslismodel Alternatieve Grondstoffen voor Papier en Karton
Nee
Voldoet de grondstof aan het
Toetsingskader Duurzame
Grondstoffen? (Bijlage 1)
Ja
Ja
Is de grondstof afkomstig van
afvalsorteerstations of
multimateriaalcollectiesystemen?
Nee
Nee
Voldoet de grondstof aan
de Warenwet en CEPI
Guidelines voor
voedselcontact?
(Bijlage 2)
Ja
Nee
Ja
Nee
Wordt de grondstof verwerkt
tot een product dat bestemd is
voor voedselcontact?
Voldoet de grondstof aan
eisen gesteld in de "Policy
statement concerning
tissue paper kitchen towels
and napkins"?
(Bijlage 3)
Ja
Wordt de grondstof verwerkt
tot keukenpapier of
servetten?
Nee
Ja
Vindt u het voor uw
(toekomstige) bedrijfsvoering
van belang dat de grondstof
C2C goedgekeurd is
(vrijwillig)?
Nee
Ja
AFGEKEURD
Nee
Voldoet de grondstof aan de
Cradle to Cradle Richtlijnen?
(Bijlage 4)
Ja
VIZIER
Bijlage 1A.
Toetsingskader voor duurzame biomassa
Eindrapport van de projectgroep “Duurzame
productie van biomassa”
Advies van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa”; In
opdracht van het de Interdepartementale Programma Directie
Energietransitie
maart 2007
Toetsingskader
voor duurzame
biomassa
Eindrapport van de projectgroep
“Duurzame productie van biomassa”
v
Keten efficiency
Duurzame elektriciteit
Groene grondstoffen
414066MEZbrochure.indd
1
23-04-2007
16:19:28
Leden van de projectgroep “Duurzame productie van
biomassa” zijn:
• Jacqueline Cramer (Sustainable Entrepreneurship B.V.),
voorzitter (tot 21 februari 2007)
• Erik Wissema (Ministerie van Economische Zaken),
projectleider (tot 1 augustus 2006)
• Mariska de Bruijne (Ministerie van Economische Zaken),
projectleider (vanaf 1 augustus 2006)
• Ella Lammers (SenterNovem), secretaris
• Daan Dijk (Rabobank)
• Hans Jager (Stichting Natuur en Milieu)
• Sander van Bennekom (OxfamNovib)
• Ewald Breunesse (Shell Nederland)
• Robert Horster (Cargill)
• Caroline van Leenders (Ministerie van Buitenlandse Zaken)
• Steven Wonink (Ministerie van VROM)
• Wim Wolters (Electrabel)
• Helma Kip (Essent)
• Hugo Stam (Cefetra- tot 1 september 2006)
• André Faaij (Copernicus Instituut Universiteit Utrecht)
• Kees Kwant (SenterNovem)
414066MEZbrochure.indd
2
Het rapport is tot stand gekomen met inhoudelijke
bijdragen van:
• Ecofys: Carlo Hamelinck, Eric van den Heuvel, Bart
Dehue
• CE: Geert Bergsma, Harry Croezen, Bettina
Kampman, Jan Vroonhof
• Copernicus Instituut, Universiteit Utrecht: André
Faaij, Martin Junginger, Edward Smeets, Veronika
Dornburg
• Control Union: Johan Maris, Mark Prosé
• AID Environment: Jan Joost Kessler, Sven Sielhorst
23-04-2007
16:19:33
Voorwoord
I
De verwachtingen ten aanzien van biomassa als bron van
duurzame energie zijn hooggespannen. Maar er kleven
ook risico’s aan grootschalig gebruik van biomassa. Het kan
soms leiden tot schade aan natuur en milieu en tot nadelige
sociale en economische effecten. Om ervoor te zorgen dat
biomassa als bron voor duurzame energie op verantwoorde
wijze wordt geproduceerd en bewerkt, wil de Nederlandse
overheid duurzaamheidscriteria voor biomassa
opnemen in de relevante beleidsinstrumenten. Op korte
termijn betreft dit de Nederlandse subsidieregeling
voor elektriciteitsproductie en de verplichting voor
biotransportbrandstoffen. Op langere termijn wil de
Nederlandse overheid een bredere toepassing van deze
duurzaamheidscriteria.
Ter voorbereiding van bovengenoemd beleid heeft
de Nederlandse overheid de projectgroep “Duurzame
productie van biomassa” ingesteld. De taak van de
projectgroep is om criteria te formuleren voor de productie
en de bewerking van biomassa in energie, brandstoffen en
chemie. Hierbij maakt het geen verschil of de biomassa uit
Nederland komt, uit de EU of daarbuiten. De projectgroep
heeft hierbij steeds de verschillende betrokkenen
geconsulteerd, om zo te zorgen voor een breed draagvlak.
Ook is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij soortgelijke
initiatieven in andere EU-landen.
Dit rapport beschrijft het toetsingskader voor duurzame
biomassa, zoals dat is uitgewerkt door de projectgroep.
Dit rapport had niet tot stand kunnen komen zonder de
actieve betrokkenheid en medewerking van de leden
van de projectgroep, de deelnemers aan de verschillende
werkgroepen, de accurate ambtelijke en secretariële
ondersteuning, de deskundigheid van een groep
experts en de inbreng van allen die de moeite hebben
genomen hun visie te geven tijdens de verschillende
consultatiebijeenkomsten. Bij deze wil ik een ieder danken
voor de geleverde bijdrage aan dit eindrapport. De
verantwoordelijkheid voor de inhoud ligt echter uitsluitend
bij de projectgroep “Duurzame productie van biomassa”.
Jacqueline Cramer
Februari 2007
414066MEZbrochure.indd
I
23-04-2007
16:19:39
II
Samenvatting
Introductie
Het mondiale gebruik van biomassa in de
energievoorziening zal in de komende decennia naar
verwachting fors toenemen. Dit zal gepaard gaan met
grootschalige aanplant van energiegewassen. Nieuwe
landbouwarealen zullen worden aangesproken, landen en
producenten zullen kans zien voor nieuwe bedrijvigheid.
Maar tegelijk groeit het besef dat dit niet ten koste mag
gaan van andere belangrijke waarden voor natuur, milieu en
maatschappij. Om daaraan tegemoet te komen, zijn criteria
nodig die aangeven of biomassa op een verantwoorde
manier is geproduceerd.
koolstof (opgeslagen in olie, gas of steenkool) in de bodem
kan blijven, in plaats van als broeikasgas in de atmosfeer
terecht te komen. Maar het is een gemeenschappelijke visie
dat deze voordelige lagere uitstoot van broeikasgassen
niet mag worden uitgeruild tegen nadelige consequenties
van grootschalige productie van gewassen voor energie
of transportbrandstoffen. Biomassa moet dus duurzaam
worden verbouwd, verwerkt en gebruikt.
De projectgroep definieert de duurzaamheid van
grootschalige productie van biomassa aan de hand van
een zestal relevante thema’s. Deze thema’s zijn grotendeels
gekoppeld aan de ‘Triple P’ van duurzame ontwikkeling:
People, Planet en Profit, aangevuld met specifieke thema’s
voor biomassa.
De kansen voor nieuwe bedrijvigheid in biomassa
mogen niet ten koste gaan van andere belangrijke
waarden voor natuur, milieu en maatschappij.
Op verzoek van de overheid heeft de projectgroep
“Duurzame productie van biomassa”, onder voorzitterschap
van prof. dr. Jacqueline Cramer, vanaf begin 2006 de
verschillende visies op duurzame productie bij elkaar
gebracht. Aan de hand hiervan heeft de projectgroep
een raamwerk samengesteld voor de toetsing
van de duurzaamheid van biomassaproductie. Dit
rapport beschrijft dit ‘toetsingskader voor duurzaam
geproduceerde biomassa’ en de uitwerking in criteria en
indicatoren.
Het rapport is een advies, in eerste instantie aan de
Nederlandse overheid, maar ook aan alle andere betrokken
partijen. De overheid zal dit toetsingskader in de komende
tijd vertalen in haar beleid voor de toepassing van biomassa
in de Nederlandse energievoorziening. De overheid
kan bijvoorbeeld duurzaamheidscriteria opnemen in
instrumenten die het gebruik van biomassa ondersteunen.
Dit toetsingskader legt de nadruk op biomassa
voor elektriciteits- en warmteproductie en als
transportbrandstof, maar het kan ook worden toegepast
bij biomassa als grondstof in de chemie. Het kader is
van toepassing op biomassa van alle oorsprong, dus uit
Nederland, uit de EU of van buiten de EU.
De internationale context is in dit advies een rode draad.
Waar mogelijk heeft de projectgroep gebruik gemaakt van
bestaande standaarden voor specifieke biomassastromen.
De projectgroep heeft daarbij steeds zo veel mogelijk
aansluiting gezocht bij soortgelijke initiatieven in het
buitenland, zoals in het Verenigd Koninkrijk. Deze
internationale afstemming zal uiteindelijk ten goede komen
aan de gewenste praktische uitvoerbaarheid van het kader,
bijvoorbeeld bij controle en handhaving.
De internationale afstemming komt ten goede aan
de gewenste praktische uitvoerbaarheid van het kader, bijvoorbeeld bij controle en handhaving.
Op bedrijfsniveau spelen zes thema’s, grotendeels
gekoppeld aan de 3 P’s: People, Planet en Profit.
De projectgroep onderscheidt zes relevante thema’s:
Broeikasgasemissies: Hoeveel minder uitstoot levert het
gebruik van biomassa op, voor een specifieke producent
berekend van bron tot en met gebruik en ten opzichte
van het gemiddelde gebruik van fossiele brandstof?
Concurrentie met voedsel en andere lokale
toepassingen: Verdringt grootschalige productie van
biomassa voor de energievoorziening ander gebruik
van het land, bijvoorbeeld voor verbouwen van voedsel
of hout als bouwmateriaal, en wat zijn daarvan de
consequenties?
Biodiversiteit: Verliest het lokale natuurlijke
ecologische systeem van land en water aan variatie van
levensvormen door het grootschalig verbouwen van
energiegewassen?
Milieu: Zijn er effecten van het gebruik van pesticiden en
kunstmest, of zijn er andere lokale effecten op bodem,
water en lucht door de grootschalige productie van
biomassa?
Welvaart: Draagt de productie van biomassa bij aan de
plaatselijke economie?
Welzijn: Komt de productie ten goede aan de sociale
leefomstandigheden van de plaatselijke bevolking en
werknemers?
•
•
•
•
•
•
Criteria in het toetsingskader
In opdracht van de projectgroep hebben aparte
werkgroepen bovenstaande thema’s in detail
geanalyseerd. In overeenstemming met de werkwijze
in soortgelijke internationale initiatieven, heeft de
projectgroep vervolgens via enkele tussenstappen
toegewerkt naar de mogelijke toetsing per thema. Voor elk
(deel)thema heeft de projectgroep zo duidelijk mogelijk
duurzaamheidscriteria en indicatoren vastgesteld. Daarbij
heeft de emissiereductie door het gebruik van biomassa,
berekend in de broeikasgasbalans, een speciaal karakter.
Dit criterium is (anders dan de duurzaamheidscriteria) van
toepassing op de gehele keten inclusief eindgebruik, en
niet slechts op de productie.
Duurzaamheidsthema’s
Het mondiale klimaatbeleid bezorgt biomassa momenteel
een grote populariteit. Het grootschalige gebruik van
biomassa in de energievoorziening zorgt ervoor dat fossiele
414066MEZbrochure.indd
II
23-04-2007
16:19:51
III
Methodiek voor het berekenen van de broeikasgasbalans
De projectgroep heeft een methodologie ontwikkeld voor het berekenen van de emissiereductie van
broeikasgassen door het gebruik van biomassa in plaats van fossiele brandstoffen. Als vervolg daarop is momenteel
een instrument in ontwikkeling om de ‘broeikasgasbalans’ eenvoudig te kunnen berekenen.
Dit instrument, dat net na de zomer 2007 gereed zal zijn, is nodig om ondubbelzinnig te kunnen vaststellen of
biomassa voldoet aan bepaalde minimumeisen. Dit rekenmodel zal ook worden gebruikt om te evalueren of de
genoemde minimumeisen voor emissiereductie (30% bij biobrandstoffen, 50-70% voor elektriciteitsproductie) in de
praktijk haalbaar zijn.
De balans vergelijkt de emissies in de gehele keten van productie tot en met eindgebruik van biomassa met die
van de referentiesituatie met fossiele brandstoffen. In de methodologie zijn alle mogelijke bronnen van emissies in
de gehele keten opgenomen, zoals van de productie van kunstmest, van de voorbehandeling voor gebruik in een
centrale of van transport.
Het hart van dit advies wordt gevormd door deze criteria
en indicatoren, die per thema nogal van karakter kunnen
verschillen. Zo veel mogelijk zijn per thema toetsbare
indicatoren geformuleerd, waaraan de biomassa moet
voldoen om voor het predikaat ‘duurzaam’ in aanmerking
te komen. Een voorbeeld daarvan is de minimumeis dat
de productie van biomassa niet mag plaatsvinden in
beschermde gebieden.
Sommige thema’s worden getoetst aan de hand van
een kwantitatieve indicator. Maar het is lang niet in
alle gevallen mogelijk om zo’n meetlat te gebruiken.
Maar soms is het (nog) onmogelijk om zo’n kwantitatieve
indicator als meetlat te gebruiken. In deze gevallen
volstaat het advies met de eis tot rapportage over een
bepaald aspect van een thema, zoals over de plaatselijke
welvaartseffecten van grootschalige productie van
biomassa. Op grond van zo’n rapportage krijgt de overheid
inzicht in de duurzaamheid van biomassa op dit thema.
Hieronder staan de duurzaamheidscriteria per thema
samengevat. Voor elk thema zal het nodig zijn om de
relevante gegevens te verzamelen in samenspraak met
de betrokken partijen in de producerende landen. Een
gedetailleerde weergave van alle criteria en indicatoren
staat in het eindrapport.
Duurzaamheidscriteria per thema
Broeikasgasemissies
•
Gerekend over de hele keten, moet het gebruik van
biomassa netto minder emissie van broeikasgassen
opleveren dan gemiddeld bij fossiele brandstof.
Voor elektriciteitsproductie moet de emissiereductie
nu ten minste 50-70% bedragen, voor toepassing
in transportbrandstoffen minimaal 30%1. Deze
percentages moeten door innovatie in de toekomst
verder oplopen. De percentages zijn minimumeisen.
Daarbij dient het uitgangspunt te zijn dat
beleidsinstrumenten een hoger percentage bevorderen
1
Met het rekenmodel voor de broeikasgasbalans zal
ook de haalbaarheid van de genoemde minimumeisen worden
geëvalueerd. De percentages worden eventueel naar boven
bijgesteld en ook zal een percentage voor elektriciteitsproductie
worden vastgesteld.
414066MEZbrochure.indd
III
•
boven de minimumeis door sterk te differentiëren naar
de emissiereductie van broeikasgassen. De projectgroep
vindt dat er naar moet worden gestreefd om over tien
jaar ten minste 80 tot 90% emissiereductie te realiseren
ten opzichte van de huidige fossiele referenties. Dit
betekent dat in 2010 moet worden beoordeeld in welke
mate de minimumeis moet worden aangescherpt
in 2011 om het doel van 80 tot90% over tien jaar te
bereiken. Dit doel kan worden bereikt bij toepassing
van innovatieve biobrandstoffen en een veel efficiëntere
energieteelt.
De aanleg van nieuw areaal voor de aanplant van
biomassa voor energie mag op langere termijn niet
leiden tot het vrijkomen van grote hoeveelheden
koolstof die daar waren opgeslagen (in bodem of
vegetatie).
Concurrentie met voedsel of andere lokale toepassingen
•
De productie van biomassa voor energie mag de
voedselvoorziening en andere lokale toepassingen
(zoals voor medicijnen of bouwmaterialen) niet
in gevaar brengen. Criteria hiervoor zijn nog niet
vastgesteld; rapportage over veranderingen in
landgebruik in de regio en in prijzen voor voedsel en
grond is hier van groot belang.
Biodiversiteit
•
Biomassaproductie zal geen beschermde of
kwetsbare biodiversiteit mogen aantasten en zal
waar mogelijk de biodiversiteit versterken. Vaak
zijn lokale wetten en regels al geënt op internationale
afspraken over biodiversiteit. Kwetsbare gebieden en
gebieden met een hoge waarde voor biodiversiteit
moeten worden gespaard, waar mogelijk is herstel van
de biodiversiteit wenselijk.
Milieu
•
Bij de productie en verwerking van biomassa
moet de kwaliteit van bodem, oppervlakte- en
grondwater en lucht behouden blijven of zelfs
worden verhoogd. Dat stelt eisen aan bijvoorbeeld het
gebruik van kunstmest en pesticiden, maar vraagt ook
om toepassing van de ‘best practices’ om bijvoorbeeld
erosie of extra emissie van schadelijke stoffen te
voorkomen.
23-04-2007
16:19:52
IV
Welvaart
•
De productie van biomassa moet bijdragen
aan de lokale welvaart. Hiervoor zijn (nog) geen
criteria ontwikkeld. Rapportages die aansluiten bij
beschrijvingen volgens het Global Reporting Initiative
kunnen aangeven of bijvoorbeeld de economische
waarde van de biomassaproductie direct ten goede
komt aan de plaatselijke gemeenschap.
Welzijn
•
De productie van biomassa moet bijdragen aan het
welzijn van de werknemers en de lokale bevolking.
De productie van biomassa moet minimaal voldoen
aan internationale principes die zijn vastgelegd door de
International Labour Organisation, in de UN Universal
Declaration of Human Rights en in andere verdragen.
Rapportages moeten ook eventuele schendingen van
eigendom of corruptie aan het licht brengen.
Toetsing op macroniveau
Nadere analyse door de projectgroep leert dat de
consequenties van grootschalige productie spelen op
twee schaalniveaus. Op bedrijfsniveau kan bijvoorbeeld
het effect van het gebruik van biomassa voor de
emissiereductie van broeikasgassen goed worden bepaald.
Ook andere elementen van duurzaamheid zoals behoud
van bodemkwaliteit en biodiversiteit, de lokale sociale
effecten en een schone productie en verwerking van
de biomassa spelen op dit microniveau een rol. Op dit
niveau ligt de eerste verantwoordelijkheid voor duurzame
biomassaproductie bij de betrokken bedrijven zelf.
Consequenties van grootschalige productie spelen
op twee schaalniveaus.
Maar sommige effecten kunnen pas goed op
macroniveau worden beoordeeld en zijn dan vooral een
verantwoordelijkheid van overheden. Dit zijn vaak effecten
die niet direct aan één bedrijf toe te schrijven zijn, maar pas
op nationale of regionale schaal zichtbaar zijn. Dan gaat het
bijvoorbeeld om verdringing van agrarische productie of
indirecte effecten door veranderingen in het landgebruik,
zoals stijging van grond- en voedselprijzen. Indirecte
effecten van landgebruik spelen in het bijzonder bij de
thema’s broeikasgasemissies, biodiversiteit en concurrentie
met voedsel en lokale toepassingen van biomassa. Het
toetsingskader maakt onderscheid tussen deze twee
niveaus.
Soms worden consequenties pas goed zichtbaar op
nationaal of regionaal niveau.
De toetsing van macro-effecten is op dit moment nog
niet zo ver uitgewerkt. Tegelijk zijn de maatschappelijke
organisaties juist over deze macro-effecten zeer bezorgd,
omdat ze grote gevolgen kunnen hebben voor de landen
waar de grootschalige productie plaatsvindt. Hierin ligt
een speciale verantwoordelijkheid bij de Nederlandse
overheid, die deze effecten nauwkeurig zal moeten volgen.
Individuele bedrijven zijn niet in de positie om hierin actie
te ondernemen, maar de overheid wel. Bovendien voert
de Nederlandse overheid een stimuleringsbeleid voor
414066MEZbrochure.indd
IV
biomassa. Op macroniveau vindt de projectgroep het
monitoren van de volgende gegevens van belang:
- Grondprijzen
- Voedselprijzen
- Eigendomsverhoudingen
- Beschikbaarheid van voedsel
- Verplaatsing van voedselproductie en veeteelt
- Ontbossing
- Verandering in het type vegetatie
Dergelijke monitoring kan niet zonder de samenwerking
met de producerende landen en de verschillende
bedrijven, waarbij internationale organisaties zoals de
Wereld Voedselorganisatie FAO hulp kunnen bieden. Als
de negatieve effecten uit deze rapportages te groot blijken
te zijn, kan slechts de Nederlandse overheid – en niet een
individueel bedrijf – haar invloed aanwenden om met
de plaatselijke overheden te praten over verantwoord
landgebruik. De projectgroep ziet dat bij voorkeur
gebeuren in EU-verband. Mocht het productieland hier niet
op ingaan, dan kan Nederland, al dan niet in EU-verband,
overwegen het gebruik van biomassa uit dat land te
ontmoedigen.
Certificering
Certificering van biomassastromen is op termijn een
absolute noodzaak, zo vindt de projectgroep, omdat het de
enige manier is om de duurzaamheid van biomassastromen
wereldwijd goed te kunnen vaststellen. Bedrijven kunnen
dan met certificaten bewijzen dat zij zich houden aan het
toetsingskader.
Bedrijven kunnen met certificering bewijzen dat zij
zich houden aan het toetsingskader .
Certificering van biomassastromen is nog geen
gemeengoed, maar voor sommige soorten biomassa
bestaan al systemen voor certificering van de (duurzame)
kwaliteit, of zijn dergelijke systemen in ontwikkeling.
Een bestaand systeem is het systeem voor hout (Forest
Stewardship Council, FSC), dat heeft geleid tot een
standaard voor duurzame houthandel. Verder zijn er
certificeringsystemen en standaarden in ontwikkeling
voor palmolie en soja. Overigens zijn al deze systemen niet
specifiek ingericht voor de toepassing energieteelt.
Deze certificeringsystemen omvatten al veel
duurzaamheidscriteria voor biomassa en bevatten
ook minimumeisen. In het toetsingskader heeft de
projectgroep zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij deze
bestaande systemen. Sommige certificeringsystemen
voldoen al aan een groot deel van de criteria van het
toetsingskader. Een vergelijking tussen de betreffende
certificeringsystemen en het Nederlandse toetsingskader
kan leiden tot een equivalentieverklaring. De
emissiereductie van broeikasgassen door een specifieke
bron voor biomassa is in geen enkel certificeringsysteem
onderdeel, dus dit moet altijd aanvullend worden getoetst.
De projectgroep beveelt aan dat de Nederlandse
overheid de verdere internationale ontwikkeling van
een certificeringsysteem voor biomassa ondersteunt en
stimuleert.
23-04-2007
16:19:52
V
De implementatie
Het toetsingskader dat nu voorligt, is het resultaat van
een uitgebreide analyse van alle duurzaamheidsthema’s
rondom de toekomstige grootschalige productie van
biomassa, en de visie daarop van verschillende betrokken
partijen. Het toetsingskader is nu voldoende uitgewerkt
om in de komende maanden in de praktijk te worden
getest. Wel is de komende jaren onderzoek nodig naar de
indicatoren die op dit moment nog ontbreken.
Het toetsingskader is een belangrijke bijdrage aan het
maatschappelijke debat over grootschalig gebruik van
biomassa. Het creëert duidelijkheid over de voorwaarden
voor duurzame productie van biomassa, waardoor de
betrokken producenten, handelaars en afnemers weten
welke soorten biomassa aanvaardbaar zijn voor toepassing.
Dit is uiteindelijk het beste fundament voor het gewenste
– en noodzakelijke – brede maatschappelijke draagvlak.
Het toetsingskader creëert duidelijkheid over de
duurzame aspecten van biomassa en is daarmee de
basis voor het gewenste – en noodzakelijke – brede
maatschappelijke draagvlak.
De overheid kan nu nadere stappen nemen om
duurzaamheidscriteria in het beleid op te nemen. Een
belangrijke aanbeveling van de projectgroep is om het
toetsingskader zo spoedig mogelijk te implementeren
in overheidsbeleid, bijvoorbeeld voor duurzame
elektriciteitsproductie en voor biobrandstoffen. De
projectgroep realiseert zich dat dit niet kan zonder
een zorgvuldige afstemming met de nationale en
internationale wet- en regelgeving. De genoemde effecten
op macroschaal vragen ook om actie van de Nederlandse
overheid. Eerste prioriteit hierbij is een programma om deze
macro-effecten nauwkeurig te gaan volgen.
414066MEZbrochure.indd
V
23-04-2007
16:19:52
VI
414066MEZbrochure.indd
VI
23-04-2007
16:19:53
VII
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Inleiding
1
Hoofdstuk 2
Uitgangspunten en methodologie
2.1 Uitgangspunten
2.2 Methodologie
2.3 Kleine producenten
2.4 Effecten op bedrijfs- en macroniveau
3
3
4
5
5
Hoofdstuk 3
Toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa
3.1 Inleiding
3.2 Toetsingskader op bedrijfsniveau
3.3 Toetsingskader voor reststromen
3.4 Toetsingskader op macroniveau
7
7
7
20
21
Rekenmethodologie broeikasgasbalans
23
23
23
Hoofdstuk 4
4.1 Inleiding
4.2 Beschrijving methodologie
Hoofdstuk 5
Certificering
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
Hoofdstuk 6
Bijlagen
414066MEZbrochure.indd
VII
Inleiding
Drie systemen voor certificeren
Implementatie
Controleerbaarheid
Keuze van certificering
Equivalentieverklaring van het toetsingskader met andere certificeringsystemen
Uitvoering verificatie en certificering
Conclusies en aanbevelingen
25
25
25
27
27
28
28
29
6.1 Conclusies
6.2 Aanbevelingen
31
31
33
Bijlage A: Projectopdracht en aanpak
Bijlage B: Deelnemers consultaties
Bijlage C: Leden werkgroepen
Bijlage D: Referenties naar conventies en keurmerken
Bijlage E: Dialoog met lokale betrokkenen; een wegwijzer
Bijlage F: Nadere informatie en toelichting toetsingskader
Bijlage G: Benchmark: Vergelijking certificeringsystemen
35
37
39
41
43
47
55
23-04-2007
16:20:01
414066MEZbrochure.indd
VIII
23-04-2007
16:20:09
1
1. Inleiding
Biomassa als bron van duurzame energie
Het gebruik van biomassa wordt beschouwd als een
belangrijke oplossing voor de eindigheid van de fossiele
brandstoffen en het broeikasprobleem. Zowel in de
toepassing in chemie, als in transport en energieopwekking
biedt biomassa grote kansen voor verduurzaming van
de Nederlandse energiehuishouding. Momenteel is
biomassa al de voornaamste bron van duurzame energie
in Nederland. Het gebruik van biomassa zal in de komende
twintig jaar naar verwachting enorm groeien. Aangezien
Nederland niet is berekend op de productie van grote
hoeveelheden biomassa zal het overgrote deel van de
biomassa afkomstig zijn uit het buitenland.
Op dit moment is het onvoldoende mogelijk om biomassa
te toetsen op duurzaamheid. Als hierin geen verandering
komt, brengt dat verschillende risico’s met zich mee. Zo kan
de productie van biomassa schade aan natuur en milieu
berokkenen. Ook kan de wijze waarop biomassa wordt
geproduceerd nadelige sociale en gezondheidseffecten
hebben op lokale boeren, werknemers en hun gezinnen.
Deze risico’s kunnen het imago van biomassa als duurzame
energiedrager grote schade toebrengen en daardoor de
grootschalige toepassing van biomassa in zowel de huidige
als de toekomstige energie- en grondstoffenvoorziening
belemmeren. Maar het gebruik van biomassa biedt ook
kansen voor de producerende landen. Te denken valt aan
bodemherstel, rurale ontwikkeling, verbetering van de
landbouwefficiency en verhoging van de welvaart en het
welzijn van de lokale bevolking.
Om ervoor te zorgen dat biomassa als bron voor
duurzame energie op verantwoorde wijze wordt
geproduceerd en bewerkt, wil de Nederlandse overheid
duurzaamheidscriteria voor biomassa opnemen in
de relevante beleidsinstrumenten. Op korte termijn
gaat het om de Nederlandse subsidieregeling voor
elektriciteitsproductie en de verplichting voor
biotransportbrandstoffen. Op langere termijn wil de
Nederlandse overheid deze duurzaamheidscriteria breder
toepassen in andere sectoren, bijvoorbeeld chemie.
414066MEZbrochure.indd
1
Ter voorbereiding van bovengenoemd beleid is
door de Nederlandse overheid de projectgroep
“Duurzame productie van biomassa” ingesteld. De
projectgroep “Duurzame productie van biomassa” is
een breed samengestelde projectgroep die bestaat uit
vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties, financiële instellingen en de overheid. De
projectgroep heeft de taak om duurzaamheidscriteria
te formuleren voor de productie en de bewerking van
biomassa in energie, transportbrandstoffen en chemie.
De nadruk ligt hierbij op biomassa voor elektriciteits- en
warmteproductie en als transportbrandstof. Het maakt
geen verschil of de biomassa uit Nederland komt, uit de EU
of daarbuiten.
De projectgroep heeft een onderscheid gemaakt in
de informatie die productiebedrijven moeten kunnen
overleggen (op ‘bedrijfsniveau’) en de informatie die
alleen op regionaal en/of nationaal niveau verkregen kan
worden (op ‘macroniveau’). Nederlandse aanbieders van
bio-energie of biobrandstof, zoals bijvoorbeeld aanvragers
van subsidie of partijen die een verplichting hebben voor
een bepaald aandeel biobrandstof, moeten bewijzen
of zij voldoen aan het toetsingskader op bedrijfsniveau.
De Nederlandse overheid is primair verantwoordelijk
voor het verzamelen van informatie op macroniveau.
De Nederlandse overheid kan hierbij samenwerken met
overheden in de producerende landen, het bedrijfsleven en
non-gouvernementele organisaties; en gebruik maken van
internationale organisaties zoals de Verenigde Naties.
Het uitgangspunt van de projectgroep is om zoveel
mogelijk aan te sluiten bij diverse bestaande initiatieven
voor het ontwikkelen van criteria of certificering voor de
duurzaamheid van biomassa. Voorbeelden hiervan zijn FSChout, Round Table for Sustainable Palm Oil, Round Table for
Responsible Soy, de Nederlandse Beoordelingsrichtlijn hout
en het Essent Green Gold Label-systeem. Ook zal het te
ontwikkelen toetsingskader gaandeweg moeten aansluiten
bij ontwikkelingen in de EU en in internationaal verband.
Met het ontwerpen van dit toetsingskader loopt Nederland
nu, samen met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland,
23-04-2007
16:20:12
2
vooruit op de internationale ontwikkelingen. Gedurende de
ontwikkeling van het toetsingskader heeft de projectgroep
nauw samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk. Dit heeft
geleid tot een grote mate van onderlinge afstemming.
Het is wenselijk dat de Nederlandse overheid het
toetsingskader breed zal communiceren, zodat ook andere
landen hiervan gebruik kunnen maken. Uiteindelijk kan de
EU op grond van deze initiatieven ook een uniform kader
hanteren voor duurzame biomassaproductie.
macroniveau) ontstaat. Hoofdstuk 4 gaat in op de
specifieke berekeningsmethode voor de emissiereductie
van broeikasgassen door het gebruik van biomassa
(de broeikasgasbalans). Daarna (Hoofdstuk 5) komt de
certificering aan de orde. Ten slotte verschaft Hoofdstuk 6
met een samenvatting, conclusies en aanbevelingen een
blik op de nabije toekomst.
De projectopdracht en aanpak zijn opgenomen in Bijlage A.
De projectgroep is met zorg samengesteld om een
goede vertegenwoordiging te vormen van bedrijven,
maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en
overheid. Als onafhankelijk voorzitter heeft Jacqueline
Cramer, hoogleraar duurzaam ondernemen aan de
Universiteit Utrecht en op het moment van verschijnen
van dit rapport minister van VROM, het proces geleid
en gezorgd voor inhoudelijke afstemming. Inhoudelijke
experts hebben de projectgroep, waar nodig, ondersteund.
De projectgroep heeft tijdens het project ook een brede
groep betrokkenen (bedrijven uit elektriciteitssector en
biobrandstoffen, maatschappelijke organisaties, financiële
instellingen en overheid) geraadpleegd. Bij het formuleren
van de duurzaamheidscriteria heeft de projectgroep ook
zo veel mogelijk rekening gehouden met de verschillende
visies die tijdens deze bijeenkomsten naar voren kwamen.
In Bijlage B is een lijst opgenomen met organisaties die aan
deze consultaties hebben deelgenomen.
Het project is in twee fasen uitgevoerd. In de periode
van januari tot juli 2006 is gewerkt aan de uitwerking
van een raamwerk, waarin duurzaamheidscriteria en
indicatoren zijn geformuleerd voor de verschillende
thema’s. De resultaten staan in het rapport “Criteria
voor duurzame biomassa productie” (14 juli 2006),
met daarin aanbevelingen voor nadere uitwerking en
operationalisering van de duurzaamheidscriteria. Van
augustus 2006 tot februari 2007 volgde de tweede fase
voor de nadere invulling, met ondersteuning van een zestal
werkgroepen (zie Bijlage C). Het resultaat is dit rapport,
dat beschouwd kan worden als het eindrapport van de
projectgroep “Duurzame productie van biomassa”. Dit
rapport vervangt daarmee de versie van 14 juli 2006.
De opdracht aan de projectgroep omvat de ontwikkeling
van duurzaamheidscriteria voor biomassa. Dit rapport
geeft geen advies over de invoering daarvan door de
overheid. Het is aan de ministeries van VROM en EZ, en
mogelijke andere ministeries, om aan te geven welke
gevolgen worden verbonden aan het gebruik van al dan
niet duurzame biomassa. Daarin zullen de ministeries
mogelijk worden beperkt door het recht van de Europese
Gemeenschap (EG) en de Wereld Handelsorganisatie (WTO).
Leeswijzer
Dit rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 behandelt
de algemene uitgangspunten voor het opstellen van het
toetsingskader. Die worden in Hoofdstuk 3 uitgesplitst
per thema, zodat een toetsingskader (voor bedrijfs- en
414066MEZbrochure.indd
2
23-04-2007
16:20:19
2. Uitgangspunten en methodologie
2.1 Uitgangspunten
Biomassa wordt gezien als een essentiële energiebron
in de overgang naar een duurzame energievoorziening.
Om aan de toekomstige vraag naar biomassa te voldoen
is hoogwaardige productie en inzet van biomassa
noodzakelijk. De biomassaproductie mag dan niet
concurreren met de voedselproductie en het mag ook de
biodiversiteit niet aantasten. De productie van biomassa
met hoog energierendement moet worden gestimuleerd,
bij voorkeur op grond die niet of nauwelijks geschikt is
voor voedselproductie. Daarnaast is het gewenst om
biomassa eerst zo hoogwaardig mogelijk te gebruiken,
om daarna pas te kijken naar laagwaardiger toepassingen
(‘cascadering’). Ten slotte moet de grootschalige toepassing
ook voldoen aan de uitgangspunten van maatschappelijke
verantwoord ondernemen. Dit betekent volop aandacht
voor de leefomgeving (planet), de welvaart (profit) en het
welzijn (people) van de lokale omgeving
Een snelle toename van de productie en inzet van
biomassa schept kansen, maar brengt ook risico’s met
zich mee. Daarom pleit de projectgroep ervoor de
inzet van biomassa voor energie, transport en chemie
zorgvuldig te ontwikkelen, zodat positieve effecten op
energievoorziening, ontwikkeling van de landbouw en
lokale ontwikkeling en welvaart mogelijk zijn. Als ernstige
negatieve effecten dreigen op te treden kan bijtijds
worden ingegrepen. Ook is er dan voldoende tijd om de
noodzakelijke efficiëntieverbetering in de landbouwsector
te stimuleren. Een verhoging van de efficiëntie
van landbouwsystemen is immers een belangrijke
voorwaarde voor grootschalige biomassaproductie voor
energie, transport en chemie. Op die manier kan de
voedselvoorziening worden veilig gesteld en vrijvallende
grond gebruikt worden voor biomassaproductie.
Om risico’s te vermijden en kansen te benutten is het
noodzakelijk om een toetsingskader op te stellen voor
duurzame productie van biomassa. Bij de uitwerking van
dit toetsingskader heeft de projectgroep de volgende
uitgangspunten gehanteerd:
414066MEZbrochure.indd
3
3
1. Het toetsingskader moet een universeel raamwerk zijn
dat zo veel mogelijk is afgestemd op internationale initiatieven:
•
•
•
•
•
•
Het toetsingskader is generiek en breed toepasbaar.
De nadruk ligt op non-food toepassingen (chemie,
transportbrandstoffen en energieopwekking),
omdat energiesubsidies en -heffingen de productie
van biomassa voor deze toepassingen stimuleren.
Maar het toetsingskader kan ook van belang zijn
om voedselproductie op duurzaamheidaspecten te
beoordelen.
Het toetsingskader beslaat biomassa van alle
oorsprong, zowel uit Nederland als geïmporteerd. Het
toetsingskader is van toepassing op zowel de geoogste
gewassen, als gefabriceerde producten zoals biodiesel
en bio-ethanol.
Het toetsingskader sluit zoveel mogelijk aan bij
internationale initiatieven, zoals bestaande wetgeving,
internationale conventies en keurmerken. Daarnaast
geeft het mede invulling aan de wens naar uniforme
duurzaamheidscriteria voor biomassa, die de Europese
Energieraad heeft uitgesproken in juni 2006.
Het toetsingskader moet aansluiten op ontwikkelingen
in EU-verband. Nederland loopt nu met enkele
andere landen vooruit op deze ontwikkelingen.
Nederland zal een actieve rol moeten spelen om de
duurzaamheidsindicatoren uit te dragen, zodat meer
landen volgen en een internationaal systeem kan
worden opgezet.
Het toetsingskader is zo geformuleerd dat het geldig is
voor alle biomassastromen en landen. Het niet wenselijk
om product- of landencombinaties bij voorbaat uit te
sluiten. Wel kan het toetsingskader aanleiding geven
om specifieke biomassastromen uit te sluiten omdat
deze niet aan de minimumeisen voldoen. De toetsing
van dit generieke raamwerk vereist landenspecifieke of
grondstofspecifieke informatie; daarvoor is een dialoog
met lokale partijen noodzakelijk.
Het toetsingskader bevat duurzaamheidscriteria die
de overheid kan gebruiken voor het realiseren van
haar beleidsdoelen. Maar sectoren en marktpartijen
23-04-2007
16:20:21
4
kunnen het toetsingskader ook zelf op vrijwillige basis
toepassen.
2. Het toetsingskader moet praktisch bruikbaar en controleerbaar zijn:
•
•
•
•
•
•
Het te ontwikkelen systeem moet op lange termijn
zekerheid bieden over de gewenste richting. Dit
houdt in dat wordt aangegeven hoe het systeem in de
toekomst wordt bijgesteld of uitgebreid.
Het toetsingskader moet hanteerbaar zijn. Door alleen
noodzakelijke informatie op te vragen voorkomt het
onnodige administratieve lasten.
Het toetsingskader moet aangrijpen op de belangrijkste
problemen en kansen die op dit moment optreden bij
de duurzame productie en handel van biomassa, of die
worden voorzien voor de toekomst.
Het toetsingskader is bedoeld voor biomassa die in
Nederland wordt toegepast of door Nederland wordt
gesubsidieerd.
De duurzaamheidscriteria binnen het toetsingskader
moeten goed te controleren en te handhaven zijn.
Dat lijkt het best te realiseren met (internationale)
certificering van biomassastromen. Als het
producerende bedrijf niet aan alle basisvoorwaarden
voldoet, krijgt het geen certificaat.
De aanbieder van de bio-energie of biobrandstof in
Nederland (bijvoorbeeld de subsidieaanvrager of een
partij die een biobrandstofverplichting heeft) moet
bewijzen of hij voldoet aan de (basis)voorwaarden. De
duurzaamheidscriteria verwoorden minimumeisen. Het
staat partijen vrij om zich te onderscheiden met hogere
eisen dan deze ondergrens.
standaarden en keurmerken met referenties. Omdat deze
continu in ontwikkeling zijn, wordt verwezen naar de
meest actuele versies. Daarnaast draagt de projectgroep
aanvullende principes, criteria en indicatoren aan.
Een aantal criteria kan voorlopig niet worden uitgewerkt
tot toetsbare indicatoren. In deze gevallen is ervoor
gekozen om een rapportage te vragen. Op basis van
deze rapportages kan een verdere ontwikkeling van
indicatoren starten. Daarnaast vergroot een rapportage
de transparantie, bevordert het de lokale dialoog, en komt
tegemoet aan principes van maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Wel zijn voor de gevraagde rapportages
protocollen uitgewerkt, die aangeven welke informatie
moet worden aangeleverd.
De duurzaamheidscriteria zijn van toepassing op de gehele
keten, van productie tot aan toepassing. Een uitzondering
hierop is het thema ‘broeikasgasemissies’. Hierbij wordt
de toepassing wel meegenomen en vergeleken met een
referentiesituatie. Nadere uitleg hierover staat in paragraaf
3.2 en hoofdstuk 4.
Bij het verzamelen van gegevens voor elk thema wordt een
dialoog met lokale betrokkenen in de producerende landen
vereist. Per thema kunnen dit verschillende groepen zijn. In
Bijlage E staat een wegwijzer die laat zien hoe deze dialoog
met betrokkenen kan plaatsvinden.
De volgende aanpak is gekozen voor het opstellen van het
toetsingskader:
•
2.2 Methodologie
De duurzaamheid van biomassa kan worden bepaald
aan de hand van zes thema’s. De eerste drie thema’s zijn
thema’s die specifiek zijn voor biomassa. De laatste drie
hebben betrekking op de algemene ‘triple P’-benadering
(People, Planet, Profit), die het uitgangspunt vormt
voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in het
algemeen. Het gaat om de volgende thema’s:
Broeikasgasemissies
Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen
biomassa
Biodiversiteit
Milieu
Welvaart
Welzijn
•
•
•
•
•
•
Per thema heeft de projectgroep principes, criteria en
indicatoren geformuleerd. Principes zijn de algemene
uitgangspunten en beschrijven het na te streven doel.
De criteria werken dit doel uit in meetbare eisen. De
indicatoren zijn vervolgens de parameters (kwantitatieve
of kwalitatieve minimumeisen) waarop getoetst wordt.
Paragraaf 3.1 geeft een nadere toelichting.
Bij het formuleren van principes, criteria en indicatoren
voor duurzame productie van biomassa heeft de
projectgroep vooral gebruik gemaakt van bestaande,
internationale richtlijnen en standaarden en al ontwikkelde
keurmerken of keurmerken die nog in ontwikkeling
zijn. Bijlage D geeft een overzicht van deze richtlijnen,
414066MEZbrochure.indd
4
•
•
•
De voorgestelde indicatoren zijn minimumeisen, die
geïmplementeerd kunnen worden in de verschillende
beleidsinstrumenten. Waar mogelijk is het uitgangspunt
om te voldoen aan bestaande internationale rechtelijke
verplichtingen, evenals aan lokale wetgeving. Waar
internationale of lokale regelgeving te weinig houvast
biedt, is gestreefd naar het formuleren van andere
prestatie-eisen.
Enkele criteria zijn momenteel nog niet toetsbaar met
indicatoren. Voor deze criteria wordt een rapportage
gevraagd. In de jaren tot 2011 moet gewerkt
worden aan de omzetting van deze rapportages in
wetenschappelijk, goed onderbouwde indicatoren.
De periode tot 2011 moet ook benut worden om nader
internationaal draagvlak te verwerven. Bovendien kan
in die periode op Europees niveau de discussie gevoerd
worden over duurzaamheidscriteria in eventuele nieuwe
richtlijnen met betrekking tot hernieuwbare elektriciteit
en transportbrandstoffen.
Ten slotte is het van belang om in 2010 de werking van
de voorgestelde criteria te evalueren en op basis hiervan
verbeteringen in de systematiek in 2011 effectief door te
voeren.
Hoewel uit contacten met verschillende betrokkenen blijkt
dat veel respondenten belang hechten aan een indicator
gericht op Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s),
is hiervoor uiteindelijk geen indicator opgenomen. De
standpunten betreffende GGO’s zijn verdeeld, ook in de
projectgroep, en de discussie hierover gaat het werkterrein
van de projectgroep te buiten. In de toekomst kan voor
23-04-2007
16:20:28
biomassaproductie worden aangesloten bij de uitkomsten
van de discussie in EU-verband rondom voedsel. Eventueel
kan in de toekomst gebruik gemaakt worden van
keurmerken, zoals bij voedsel.
2.3 Kleine producenten
Bij de ontwikkeling van duurzaamheidsindicatoren is het
belangrijk om specifiek aandacht te schenken aan de groep
kleine producenten, de zogenoemde ‘smallholders’. Het
voldoen aan duurzaamheidscriteria en het overleggen
van de bewijzen hiervan, vergen een investering in
tijd en middelen die kleine producenten wellicht niet
kunnen opbrengen. Vaak bieden certificeringsystemen
de mogelijkheid tot groepscertificering om ook de kleine
producenten toegang te geven tot de duurzame keten.
Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van een
certificeringsysteem voor palmolie (RSPO, Roundtable
on Sustainable Palm Oil). Dit certificeringsysteem
besteedt momenteel veel aandacht aan de mogelijkheid
voor kleine producenten om ook te voldoen aan de
duurzaamheidscriteria. Bij palmolie komt ongeveer
een derde van de productie in Indonesië voor rekening
van kleine producenten; in Maleisië ligt dit tussen de 5
en 10 procent. Maleisië hanteert hier een definitie op
basis van landareaal: een smallholder is een producent
met een areaal kleiner dan 40 hectare. Binnen de RSPO
wordt gedacht aan een systeem waarin een 'smallholders
manager' verantwoordelijk is voor een specifiek gebied.
Deze manager onderhoudt de contacten met de
certificerende instantie, en heeft dus ook de beschikking
over alle documentatie. De documentatie van de manager
is de basis voor het certificaat.
Verder wordt er steekproefsgewijs een aantal kleine
producenten geselecteerd voor interviews en inspecties.
Er is op dit moment nog weinig bekend over de vorm
en de precieze inhoud van deze inspecties, maar een
interview leent zich beter voor zo’n aanpak dan een
standaard vragenlijst. De extra kosten voor certificering
van smallholders worden geschat op ongeveer 20% van de
productiekosten, maar het kan in incidentele gevallen ook
meer zijn. Binnen de RSPO zijn alle partijen het erover eens
dat zonder speciale maatregelen certificering voor kleine
producenten niet betaalbaar is.
Om ook kleine producenten toegang te geven tot de
markt van duurzame biomassa, kunnen de afnemers
ook de voorwaarde stellen dat een bepaald deel van
de biomassa van kleine producenten afkomstig is. Dit
aandeel kan per biomassastroom verschillen. Daarnaast
wordt benadrukt dat flankerend beleid nodig is om de
positie van kleine producenten te verbeteren. Vaak zijn
kleine producenten niet in staat een gezinsinkomen te
verwerven en zijn bijvoorbeeld landrechten en goede
arbeidsomstandigheden niet gewaarborgd.
De projectgroep onderkent dat het geformuleerde
toetsingskader voor duurzame productie van biomassa
mogelijk kleine producenten uitsluit. Daarom is het
noodzakelijk om hieraan specifiek aandacht te besteden.
Dit kan door de duurzaamheidseisen eventueel te
vereenvoudigen, of door groepscertificering mogelijk
te maken. De projectgroep staat positief ten opzichte
414066MEZbrochure.indd
5
van de aanpak die de RSPO momenteel ontwikkelt.
De verdere uitwerking van een generieke aanpak voor
kleine producenten kan plaatsvinden op basis van
praktijkervaringen. Ook kan gebruik gemaakt worden
van de ervaringen die zijn opgedaan bij gecertificeerde
niche (food) markten, zoals de markt voor biologische
koffie. Daarnaast is het belangrijk om in rapportages op
macroniveau te monitoren welk aandeel van biomassa
wordt betrokken van kleine producenten.
5
2.4 Effecten op bedrijfs- en macroniveau
De effecten van de biomassaproductie spelen zich af op
diverse niveaus. Effecten op bedrijfsniveau betreffen de
directe effecten van een bepaalde plantage of industriële
faciliteit op de nabije omgeving. Een individueel bedrijf of
producent is direct verantwoordelijk voor deze effecten.
Daarnaast kunnen effecten op macroniveau optreden.
Dit zijn effecten buiten de directe sfeer van de
grondstofproductie die hieraan kunnen worden
toegerekend. Dit betreft vooral mogelijke indirecte
verschuivingen in landgebruik die consequenties hebben
op de thema’s broeikasgasemissies, biodiversiteit en
concurrentie met voedsel. Verder speelt het macroniveau
voor het thema welvaart, omdat ook de economische
gevolgen van biomassaproductie vaak pas te zien zijn
op meso- en macroniveau. Voor deze thema’s geldt dat
minimumeisen op bedrijfsniveau (voor de individuele
producent) onvoldoende garantie bieden dat de
biomassaproductie ook op macroniveau duurzame
ontwikkeling bevordert. Hiervoor zijn monitoring en
planning van landgebruik op regionaal en nationaal niveau
noodzakelijk.
Een voorbeeld: biomassa voor energie kan worden
betrokken van een plantage waar voorheen palmolie
voor voeding werd geproduceerd. Op deze plantage is
geen sprake van veranderingen in landgebruik, maar om
aan de vraag voor voeding te voldoen is het mogelijk
noodzaak dat ergens anders een nieuwe plantage
voor voedsel start. Zo’n verschuiving van landgebruik
zou eigenlijk in de duurzaamheidsindicatoren moeten
worden meegenomen. Het betreft soms aanzienlijke
effecten. De broeikasgasbalans kan zelfs omslaan van
positief naar negatief als voor nieuwe palmolieplantages
veengebieden worden ontgonnen. Bij verdringing
van biomassa naar nieuwe plantages vindt mogelijk
ook ontbossing in natuurgebieden plaats. Juist door
verdringing van biomassaproductie is ook concurrentie met
voedselproductie mogelijk.
Tabel 2.4.1 geeft voor verschillende biomassastromen
een indicatie van de hoeveelheid grond die nodig is voor
een bepaalde opbrengst in termen van energie. Hierbij is
gekeken naar de hoeveelheid grond die nodig is om 25%
van de huidige mondiale vraag naar transportbrandstoffen
23-04-2007
16:20:29
6
Tabel 2.4.1 Indicatie benodigde grond voor de productie van biomassa, in termen van energieopbrengst (1)
Opbrengst (bruto)
Gigajoule per hectare per jaar
Benodigde landbouwgrond
- Om een kwart van de huidige mondiale vraag naar
transportbrandstoffen te vervangen (2)
- In procenten van wat wereldwijd beschikbaar is (3)
Suikerriet
104
17
Suikerbieten
90
20
Palmolie
81
22
Mais
54
33
Tarwe
45
40
Gerst
20
91
Koolzaad
20
91
Zonnebloemen
16
111
Sojabonen
9
200
(1) uit: Biomass for food or fuel: Is there a dilemma? Louise O. Fresco. Universiteit van Amsterdam. The Duisenberg Lecture,
Singapore 19 September, 2006
(2) 45 EJ/jaar
(3) 2,5 miljard ha
De projectgroep vindt dat de monitoring van macroeffecten en landgebruikplanning een essentieel
onderdeel moet zijn van een systeem om te toetsen op
de duurzaamheid van biomassaproductie. Zonder een
dergelijk systeem bestaat onvoldoende inzicht of de
geproduceerde biomassa daadwerkelijk duurzaam is
geproduceerd en bestaat ook geen reden om in te grijpen.
Maar het ligt niet voor de hand om de individuele
biomassaproducent het landgebruik te laten monitoren als
dit het niveau van de plantage en de (directe) omgeving
overstijgt. De individuele biomassaproducent heeft
geen invloed op deze verschuivingen in landgebruik
op macroniveau en de daarbij behorende effecten. De
Nederlandse overheid is primair verantwoordelijk voor de
ontwikkeling en uitvoering van een monitoringsysteem dat
de veranderingen in landgebruik toetst op duurzaamheid.
Samenwerking met (regionale) overheden van de
producerende landen, de biomassaproducenten en
NGO’s op lokaal en nationaal niveau is noodzakelijk om de
benodigde gegevens te verzamelen en draagvlak te creëren
voor te nemen maatregelen. Een overleg tussen overheid,
producenten en NGO’s kan de monitoringsgegevens op
juiste wijze wegen en beoordelen.
met de overheid in het productieland en samen te streven
naar een verantwoorde planning van het landgebruik. Als
de plaatselijke overheid niet bereid is hierop in te gaan, kan
de Nederlandse overheid ingrijpen door het gebruik van
biomassa uit deze regio’s te ontmoedigen.
Beide niveaus (bedrijfsniveau en macroniveau) zijn
essentiële onderdelen in een systeem om duurzame
biomassaproductie te garanderen. Daarom stelt
de projectgroep twee typen rapportage voor: op
bedrijfsniveau en op macroniveau.
Voor de rapportage op bedrijfsniveau is het toetsingskader
ontwikkeld, beschreven in paragraaf 3.2. Bij de toepassing
van het toetsingskader wordt geen onderscheid
gemaakt tussen reststromen en teelt. Er wordt wel een
uitzondering gemaakt voor de categorie reststromen
met een verwaarloosbare economische waarde (< 10%)
van het hoofdproduct (bijvoorbeeld bij landbouw- of
bosbouwproducten) en die geen andere nuttige
toepassingen kennen. Hiervoor is slechts een beperkt
aantal criteria van toepassing, vermeld in paragraaf 3.3.
De monitoring en planning op macroniveau staan
beschreven in paragraaf 3.4.
Het kan gebeuren dat de door de biomassaproducenten
overlegde certificaten wel aan de randvoorwaarden
voor bedrijven voldoen, maar dat de veranderingen in
landgebruik op macroniveau leiden tot ernstige aantasting
van de biodiversiteit of concurrentie met voedselproductie.
De Nederlandse overheid speelt hierin een speciale rol,
want zij stelt in het kader van gestelde beleidsdoelen de
randvoorwaarden aan het gebruik van biomassa voor een
duurzame energievoorziening en stimuleert het gebruik
van biomassa als gevolg van vastgelegde ambities en
doelstellingen. Het is dan ook de taak van de Nederlandse
overheid om, zo mogelijk in EU verband, in gesprek te gaan
414066MEZbrochure.indd
6
23-04-2007
16:20:29
3. Toetsingskader voor
duurzaam geproduceerde biomassa
3.1 Inleiding
Het ontwikkelde toetsingskader volgt een indeling in
principes, criteria en indicatoren. Deze indeling is ook
gangbaar in verschillende andere certificeringsystemen,
bijvoorbeeld het FSC (Forest Stewardship Council) keurmerk
voor duurzaam bosbeheer. Daarnaast zijn protocollen voor
de gevraagde rapportages geformuleerd voor die aspecten
waarvoor nu nog geen indicatoren voorhanden zijn.
De volgende definities worden hier gehanteerd1:
•
•
•
•
•
Een principe is het algemene uitgangspunt als basis
voor de kwaliteitseisen. Principes zijn geformuleerd als
doelstellingen. Het is belangrijk om principes duidelijk
te formuleren, om geen ruimte te laten voor discussie of
andere interpretaties.
Een criterium is een vertaling van het principe in
concrete eisen waaraan moet worden voldaan. Een
criterium is veel specifieker dan het algemene principe,
dat in het algemeen abstract en niet-meetbaar is
geformuleerd.
Een indicator is een kwalitatieve of kwantitatieve
parameter, waarmee een criterium toetsbaar wordt.
Indicatoren moeten duidelijk en verifieerbaar zijn. De
indicatoren geven de minimumeisen waaraan moet
worden voldaan.
indicatoren voor handen zijn. Bij een rapportage
wordt gevraagd om informatie, maar worden geen
minimumeisen gesteld waaraan moet worden voldaan.
3.2 Toetsingskader op bedrijfsniveau
3.2.1 Keuze principes
Het toetsingskader op bedrijfsniveau bestaat uit
de broeikasgasbalans van de biomassaketen en
duurzaamheidindicatoren van verschillende thema’s. Bij het
toetsingskader op bedrijfsniveau wordt uitgegaan van de
volgende zes thema’s:
Broeikasgasemissies
Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen
biomassa
Biodiversiteit
Milieu
Welvaart
Welzijn
•
•
•
•
•
•
De bewijslast voor het voldoen aan het toetsingskader
op bedrijfsniveau ligt bij de aanbieder van de bio-energie
of biobrandstof in Nederland. Dat kan bijvoorbeeld de
aanvrager van een subsidie zijn of een partij die een
biobrandstofverplichting heeft.
Hieronder volgt per thema een korte toelichting.
1. Broeikasgasemissies
Daarnaast zijn normen en standaarden nodig, omdat
de waarde van een indicator gebaseerd moet zijn op
een vergelijking met een referentie of normwaarde.
In de definitie van de indicatoren is deze normstelling
opgenomen.
Een rapportage wordt verwacht als er geen toetsbare
1
Hierarchical framework for the formulation of
sustainable forest management standards. Lammerts van Bueren,
E.M., Blom, E.M. Tropenbos, Leiden, 1997.
414066MEZbrochure.indd
7
7
Een lagere uitstoot van broeikasgassen is één van
de aanleidingen om duurzame energie uit biomassa
te stimuleren. Maar bij de productie van sommige
biomassastromen vinden behoorlijke emissies plaats van
broeikasgassen, bijvoorbeeld van lachgas bij de productie
en toepassing van kunstmest en van CO2 bij energiegebruik
voor grondstofproductie of bij conversie van bos- naar
landbouwgrond. De hoeveelheid broeikasgassen die in
een biomassaketen geproduceerd wordt, is een belangrijk
principe in het oordeel over die biomassastroom.
23-04-2007
16:20:36
8
De broeikasgasbalans is vooral van belang bij het
vaststellen van beleid dat de inzet van biomassa/
biobrandstoffen stimuleert. Eén van de hoofddoelen
van de verplichting tot bijmenging van biobrandstoffen
voor wegtransport en van de subsidieregeling voor
elektriciteitsproductie is immers de reductie van de CO2uitstoot. Daarom is het ook belangrijk om de gehele keten in
rekening te brengen.
De broeikasgasbalans heeft daarmee een fundamenteel
ander karakter dan de duurzaamheidscriteria. Bij de
duurzaamheidscriteria staan een duurzame productie (teelt)
en handel voorop. Daarbij gaat het om de randvoorwaarden
voor duurzaamheid die dienen te worden gesteld
aan de productie en transport van biomassa. Maar de
broeikasgasprestatie wordt over de gehele keten gemeten
en is daarmee afhankelijk van de nationale referentie.
Daardoor is de broeikasgasbalans geen absolute maat voor
de duurzaamheid van een specifieke biomassastroom, maar
een relatief begrip. De broeikasgasbalans is afhankelijk
van de keten waarin de biomassastroom geproduceerd en
toegepast wordt en van de nationale omstandigheden.
2. Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa
Dit thema betreft voornamelijk de concurrentie om land
en de verdringing van landgebruik voor andere teelten en
toepassingen.
Grondstoffen voor de huidige biobrandstoffen (de
zogenaamde eerste generatie brandstoffen) worden
meestal geteeld op goede kwaliteit landbouwgronden.
Veel gebruikte grondstoffen voor biobrandstoffen zoals
koolzaad, suikerbiet, maïs, graan en suikerriet zijn ook
voedselgewassen. Extra vraag naar deze grondstoffen
verhoogt de concurrentie om land, wat hogere land- en
voedselprijzen tot gevolg kan hebben. Daar staat tegenover
dat uitbreiding van de afzetmogelijkheden bijdraagt aan
een lager afzetrisico voor de producent, en daarmee aan de
continuïteit van het systeem.
De verwachting is dat op de wat langere termijn vooral
houtachtige gewassen (ligno-cellulose) als grondstof
voor biobrandstoffen en elektriciteit zullen worden
geproduceerd. Ligno-cellulose kan worden geproduceerd
door bomen en grassen, maar het kan ook afkomstig zijn
van residuen van de landbouw, bosbouw en organische
afvalstromen. De teelt van ligno-cellulose producten drukt
minder op goede landbouwgronden.
Het is ook mogelijk om biomassa te produceren op
gedegradeerde en marginale gronden. Concurrentie met
andere landgebruikfuncties is voor dergelijke gronden van
minder belang. Regeneratie door beplanting (bijvoorbeeld
herbebossing) kan zelfs positieve effecten hebben. Toch
worden ook deze gronden, zij het vaak extensief, benut
voor voedselproductie (bijvoorbeeld extensieve veeteelt).
Concurrentie met dergelijk gebruik is dus ook hier een risico.
Studies geven aan dat landbouw en veeteelt wereldwijd
nog veel efficiënter kunnen. In de 21e eeuw kunnen betere
veeteelt- en landbouwmethoden, in termen van netto
landgebruik, de groeiende vraag naar voedsel in principe
meer dan compenseren. Zulke efficiëntieverhogingen zullen
op de huidige landbouwgronden ruimte kunnen scheppen
voor nieuwe biomassaproductie.
Soms vinden deze efficiëntieverhogingen relatief autonoom
plaats. Anderzijds is het geen gegeven dat er gronden
vrij gaan komen. Om extra biomassaproductie te kunnen
realiseren zijn doelgerichte investeringen in de bestaande
landbouw en veeteelt nodig.
Cruciaal daarbij is hoe snel extra biomassaproductie tot
stand komt en in welke mate efficiëntieverhogingen in
landbouw en veeteelt de additionele vraag naar grond
kunnen compenseren.
Effecten
Concurrentie om land en verdringing van landgebruik
kunnen diverse effecten hebben. Onderstaande effecten
treden in elk geval op bij gelijkblijvend areaal voor
landbouwproductie en gelijkblijvende efficiëntie van
landbouw en veeteelt. Maar deze effecten kunnen ook
optreden als er sprake is van een vergroting van het areaal,
of bij toenemende efficiëntie. Afhankelijk van de specifieke
regionale situatie kunnen de volgende (combinaties van)
effecten optreden:
Box 3.2.1: Effecten van biomassaproductie op landgebruik
Economische effecten:
- Verhoging van grondprijzen;
- Verhoging van voedselprijzen;
- Effecten op (markt)prijzen en beschikbaarheid van andere producten zoals veevoer, constructiemateriaal en
medicijnen.
Veranderingen in patronen van landgebruik:
- Verplaatsing of verandering van voedselproductie en veeteelt;
- Veranderingen in het type vegetatie en het aandeel van vegetatie en gewassen. Dit kan een meer éénzijdig of juist
een veelzijdiger landgebruik tot gevolg hebben. In beide gevallen kan het landgebruik daarnaast ook intensiever
worden door andere, efficiëntere productiemethoden;
- Veranderingen in eigendomsverhoudingen (zie onder thema ‘welzijn’);
- Ontbossing;
- Verlies natuurgebieden (zie onder thema ‘biodiversiteit’).
Deze effecten overschrijden het bedrijfsniveau. Monitoring van landgebruik is vooral onderwerp van de rapportage
op macroniveau. Op bedrijfsniveau kan dit thema slechts beperkt getoetst worden.
414066MEZbrochure.indd
8
23-04-2007
16:20:43
3. Biodiversiteit
Biodiversiteit wordt gedefinieerd als de variabiliteit
van levende organismen in ecologische systemen. De
bescherming van biodiversiteit is wereldwijd een van de
hoekstenen van duurzame ontwikkeling. In dit kader heeft
de Verenigde Naties de volgende kerndoelen geformuleerd:
Het behouden van biologische diversiteit;
Het duurzaam gebruiken van componenten van deze
biologische diversiteit;
Het eerlijk en gelijk verdelen van opbrengsten uit het
gebruik van genetische bronnen.
Voor bio-energie zijn vooral land- en zoetwaterecosystemen van belang. Hierbij gaat het vooral om de
bescherming van bedreigde diersoorten, oerbossen
en tropische wouden. De teelt van biomassa kan zowel
negatief als positief bijdragen aan biodiversiteit.
•
•
•
De effecten van biomassaproductie op de biodiversiteit
kunnen zowel direct als indirect zijn (zie box 3.2.2.). De
indirecte aantasting van de biodiversiteit overstijgt het
bedrijfsniveau; dit valt onder de toetsing op macroniveau
(zie paragraaf 3.4).
4. Milieu
De productie van biomassa kan grote negatieve effecten
op het milieu hebben. Het gebruik van pesticiden
en kunstmest kan de bodem en grondwaterkwaliteit
aantasten. Andere mogelijke negatieve effecten zijn erosie
en uitputting van de bodem. De productie van biomassa
moet deze effecten zo veel mogelijk vermijden. Het gaat
hierbij zowel om de effecten binnen de productie-eenheid
als daarbuiten.
9
Het thema milieu is onderverdeeld in drie principes gericht
op de aspecten bodem, water en lucht. De principes
hebben vooral betrekking op:
1. Afvalmanagement;
2. Gebruik van agrochemicaliën (incl. kunstmest);
3. Voorkomen erosie en uitputting van de bodem;
4. Actieve verbetering van kwaliteit en kwantiteit van
oppervlakte- en grondwater;
5. Emissies naar lucht.
De belangrijkste directe en indirecte milieueffecten die
kunnen optreden, staan samengevat in box 3.2.3.
5. Welvaart
Uitgangspunt bij dit thema is dat de productie van
biomassa een actieve bijdrage levert aan de lokale
economie. Dit is een belangrijk aspect in de discussie
over de duurzaamheid van biomassa. Een duurzame
energievoorziening mag niet alleen voor extra welvaart
in de importerende landen zorgen, maar ook in de
producerende landen.
Box 3.2.2: Effecten van biomassaproductie op biodiversiteit
Directe effecten van biomassaproductie voor biodiversiteit:
Conversie van intacte ecosystemen, zoals primaire bossen en wetlands;
Gebruik van gebieden met hoge biodiversiteitswaarden, inclusief de fragmentatie en versnippering van dergelijke
gebieden;
Grootschalige biomassamonoculturen met lage biodiversiteitwaarden gaan ten koste van gebieden met een
hogere biodiversiteits- of cultuurwaarde (aantasting waardevolle cultuurlandschappen).
•
•
•
Indirecte effecten van biomassaproductie op biodiversiteit:
Het ontsluiten van relatief ontoegankelijke gebieden (wegaanleg, overige infrastructuur), waardoor migranten
binnen kunnen trekken en land ontginnen;
Het verdrijven of uitkopen van oorspronkelijke landgebruikers, die elders vaak grotere oppervlakten land gaan
ontginnen;
Het vervangen van voedselproductie door biomassaproductie, waardoor voedselproductie elders moet
plaatsvinden. Dit kan ook leiden tot intensivering, mogelijk ten koste van biodiversiteit en milieukwaliteit;
De verandering van de kwaliteit en kwantiteit van het watersysteem van ecosystemen.
•
•
•
•
Box 3.2.3: Effecten van biomassa productie op het milieu
Directe effecten van biomassaproductie op het milieu:
Branden voor ontginning of anderszins prepareren van land voor biomassa productie leidt tot CO2-uitstoot,
bodemdegradatie en gezondheidsrisico’s;
Gebruik van verboden pesticiden;
Overmatig gebruik van plantresten (uit landbouw of bosbouw), waardoor de koolstofcyclus wordt doorbroken en
de bodem geleidelijk organisch stof en/of voedingsstoffen verliest en degradeert;
Risico’s voor bodem en water door productiesystemen met intensief gebruik van agrochemicaliën (kunstmest en
pesticiden).
•
•
•
•
Indirecte effecten van biomassaproductie op het milieu:
Cumulatieve effecten, bijvoorbeeld van het gebruik van agrochemicaliën voor biomassateelt in een reeds intensief
bebouwde omgeving.
•
414066MEZbrochure.indd
9
23-04-2007
16:20:43
10
6. Welzijn
Net als welvaart wordt het thema welzijn gezien als een
belangrijk aspect in de discussie over de duurzaamheid van
biomassa. Het welzijn van lokale bevolking en werknemers
moet worden gewaarborgd. Het thema welzijn is
onderverdeeld in vijf subthema’s:
Arbeidsomstandigheden van werknemers;
Mensenrechten;
Eigendoms- en gebruiksrechten;
Sociale omstandigheden van lokale bevolking;
Integriteit.
•
•
•
•
•
Keuze principes
Op basis van de bovenstaande thema’s heeft de
projectgroep de volgende uitgangspunten (‘principes’)
gekozen voor het toetsingskader. In de volgende paragraaf
worden deze uitgewerkt in criteria, indicatoren en
rapportages.
414066MEZbrochure.indd
Principe 1
De broeikasgasbalans van de
productieketen en toepassing van de
biomassa is positief.
Principe 2
Biomassaproductie gaat niet ten koste
van belangrijke koolstofreservoirs in de
vegetatie en in de bodem.
Principe 3
Biomassaproductie voor energie
mag de voedselvoorziening en lokale
biomassatoepassingen (energievoorziening,
medicijnen, bouwmaterialen) niet in gevaar
brengen.
Principe 4
Biomassaproductie gaat niet ten koste van
beschermde of kwetsbare biodiversiteit en
versterkt waar mogelijk de biodiversiteit.
Principe 5
Bij de productie en verwerking van biomassa
blijven de bodem en de bodemkwaliteit
behouden of worden ze verbeterd.
Principe 6
Bij de productie en verwerking van biomassa
worden grond- en oppervlaktewater
niet uitgeput en wordt de waterkwaliteit
gehandhaafd of verbeterd.
Principe 7
Bij de productie en verwerking van biomassa
wordt de luchtkwaliteit gehandhaafd of
verbeterd.
Principe 8
Productie van biomassa draagt bij aan de
lokale welvaart.
Principe 9
Productie van biomassa draagt bij aan het
welzijn van de werknemers en de lokale
bevolking.
10
23-04-2007
16:20:44
3.2.2. Criteria, indicatoren en rapportages op bedrijfsniveau
11
Deze paragraaf geeft per thema een overzicht van de principes, criteria, indicatoren en rapportages voor duurzaam
geproduceerde biomassa op bedrijfsniveau.
Bij het verzamelen van gegevens voor elk thema wordt een dialoog met lokale betrokkenen in de producerende landen
vereist. Zie Bijlage E.
Thema 1: Broeikasgasemissies
Principe 1: De broeikasgasbalans van de productieketen en toepassing van de biomassa is positief
Criterium 1.1.
Bij de toepassing van biomassa dient er over
de gehele keten een netto emissiereductie
van broeikasgassen op te treden. De reductie
wordt berekend ten opzichte van een
referentiesituatie met fossiele brandstoffen.
Indicator 1.1.1 (minimumeis)
De emissiereductie van broeikasgassen bedraagt minstens 50-70%2 voor
elektriciteitsproductie en ten minste 30% voor biobrandstoffen, berekend
met de methodiek beschreven in hoofdstuk 4.
Dit zijn minimumeisen. Daarbij dient het uitgangspunt te zijn dat
beleidsinstrumenten een hoger percentage bevorderen boven de
minimumeis door sterk te differentiëren naar de emissiereductie van
broeikasgassen.
Principe 2: Biomassaproductie gaat niet ten koste van belangrijke koolstofreservoirs in de vegetatie en in de bodem.
Criterium 2.1:
Behoud van bovengrondse (vegetatie)
koolstofreservoirs bij aanleg van biomassaeenheden.
Indicator 2.1.1 (minimumeis)
De aanleg van nieuwe biomassa productie-eenheden vindt niet plaats
in gebieden waarbij het verlies aan bovengrondse koolstof opslag niet
terugverdiend kan worden in een periode van tien jaar biomassaproductie.
De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die
biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in
ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen.
Criterium 2.2:
Behoud van ondergrondse (bodem)
koolstofreservoirs bij aanleg van biomassaeenheden.
Indicator 2.2.1 (minimumeis)
De aanleg van nieuwe biomassa productie-eenheden vindt niet plaats in
gebieden met een groot risico van aanzienlijke koolstofverliezen uit de
ondergrond, zoals bepaalde graslanden, veengebieden, mangroves en
natte gebieden. De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van
die biomassastromen waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in
ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen.
Toelichting
Criterium 1.1 is, in tegenstelling tot de andere criteria, geen
absolute maat voor de duurzaamheid van een specifieke
biomassastroom. De broeikasgasprestatie wordt over de
gehele keten gemeten, en is daarmee afhankelijk van de
brandstof die door biomassa wordt vervangen.
2
Indicator 1.1.1. stelt als minimumeis een emissiereductie
van broeikasgassen van minimaal 30% voor
biotransportbrandstoffen en van minimaal 50-70% voor
elektriciteit, berekend ten opzichte van de referentiesituatie
met fossiele brandstoffen. Deze minimumeisen komen
overeen met wat redelijkerwijs verwacht kan worden van
de huidige biomassastromen en -technologieën (op basis
van recente literatuur). 3 Momenteel wordt een rekenmodel
voor de broeikasgasbalans ontwikkeld. Evaluatie van
genoemde percentages kan gebeuren in september 2007,
als het rekeninstrument gereed is.
Bij biotransportbrandstoffen is de emissiereductie lager
dan bij elektriciteitsproductie, onder andere door de
2
Een rekenmodel voor de broeikasgasbalans wordt
momenteel ontwikkeld. Hiermee zal de haalbaarheid van de
genoemde minimumeisen worden geëvalueerd. De percentages
worden eventueel naar boven bijgesteld en ook zal een percentage
voor elektriciteitsproductie worden vastgesteld.
3
Deze minimumeisen hebben geen betrekking op
aquatische biomassa. De projectgroep heeft deze toekomstige
technologie buiten beschouwing gelaten.
414066MEZbrochure.indd
11
extra conversiestappen die voor de productie van deze
brandstoffen noodzakelijk zijn. De projectgroep vindt
het niet realistisch om op dit moment biomassastromen
of technologieën uit te sluiten. Het is van groot
belang dat bij de vertaling in beleidsinstrumenten
een prikkel wordt ingebouwd voor een versnelde
technologische verschuiving naar technologieën
met een betere broeikasgasbalans in de loop van de
komende acht tot tien jaar. Dit geldt vooral voor de
biotransportbrandstoffen. Beleidsinstrumenten kunnen
bijvoorbeeld een betere broeikasgasbalans bevorderen
door sterk te differentiëren naar prestatie. Hierbij krijgen
betere prestaties meer financiële steun of worden
biobrandstoffen in de verplichting meegeteld naar rato
van hun broeikasgasbalans. Bij deze positieve stimulering
van betere prestaties, zou naar de gemiddelde prestatie
kunnen worden gekeken. Hierdoor kan een mix aan
biomassastromen worden ingezet.
De projectgroep vindt dat er naar moet worden gestreefd
om over tien jaar ten minste 80 tot 90% emissiereductie te
realiseren ten opzichte van de huidige fossiele referenties.
Dit betekent dat in 2010 moet worden beoordeeld in welke
mate de minimumeis moet worden aangescherpt in 2011
om het doel van 80 tot 90% over tien jaar te bereiken. Dit
doel kan worden bereikt bij toepassing van innovatieve
biobrandstoffen en een veel efficiëntere energieteelt. De
projectgroep vindt het prestatieniveau van de huidige
biobrandstoffen op langere termijn niet meer toelaatbaar.
Momenteel wordt op basis van de rekenmethodiek
23-04-2007
16:20:44
12
(zie hoofdstuk 4) een instrument ontwikkeld waarmee
biomassastromen kunnen worden doorgerekend. In
september 2007 is het rekeninstrument klaar voor gebruik
en wordt bekeken of de genoemde minimumeisen
realistisch zijn .
Criteria 2.1 en 2.2: De ontginning van gebieden met grote
bovengrondse (vegetatie) of ondergrondse (bodem)
koolstofreservoirs voor de productie van biomassa leidt
tot de uitstoot van grote hoeveelheden broeikasgassen.
Reductie van de broeikasgasemissies wordt daarmee in
veel gevallen volledig teniet gedaan. Bij veengebieden
bijvoorbeeld kunnen CO2-emissies tien maal zo groot
zijn als de CO2-opbrengst door fossiele brandstoffen te
vervangen door palmolie. Daarom worden deze gebieden
uitgesloten voor de aanleg van nieuwe productieeenheden voor biomassa.
De volgende gebieden zijn uitgesloten:
Gebieden waarbij het verlies aan bovengrondse
koolstofopslag niet terugverdiend kan worden in een
periode van tien jaar biomassaproductie;
Gebieden met een groot risico van aanzienlijke
koolstofverliezen uit de ondergrond, zoals bepaalde
graslanden, veengebieden, mangroves en natte
gebieden.
•
•
De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering
van die biomassastromen waarvoor al een
referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde)
certificeringsystemen.
Voor veengebieden geldt dat, zolang ontwatering van het
gebied doorgaat, er hoge CO2-emissies optreden. Deze
emissies worden meegenomen in de berekening van de
broeikasgasbalans, die daardoor negatief uitvalt. Daarmee
zijn veengebieden in feite uitgesloten, ongeacht de datum
waarop een plantage is aangelegd.
De criteria 2.1 en 2.2. vullen criterium 1.1 (positieve
broeikasgasbalans) aan. Criteria 2.1 en 2.2 sluiten gebieden
uit waarvan bekend is dat het verlies aan koolstof in
het gebied nooit kan worden goed gemaakt door de
CO2 emissiereductie bij toepassing van de biomassa als
brandstof. Deze gebieden worden op grond van criteria
2.1 en 2.2 op voorhand uitgesloten. Daardoor is het ook
niet nodig om de broeikasgasbalans te berekenen voor
biomassa uit deze gebieden. Deze criteria sluiten aan bij de
methodiek die momenteel in het Verenigd Koninkrijk wordt
ontwikkeld.
414066MEZbrochure.indd
12
23-04-2007
16:20:45
Thema 2: Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa
13
Principe 3: Biomassaproductie voor energie mag de voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen
(energievoorziening, medicijnen, bouwmaterialen) niet in gevaar brengen.
Criterium 3.1 Inzicht in verandering van landgebruik in de
regio van de biomassa productie eenheid
Rapportage 3.1.1 (alleen als Nederlandse overheid hierom
vraagt)
Informatie over veranderd landgebruik in de regio, inclusief
toekomstige ontwikkelingen (als informatie beschikbaar is)
Criterium 3.2 Inzicht in verandering van prijzen van voedsel
en grond in de regio van de biomassa productie eenheid
Rapportage 3.2.1 (alleen als Nederlandse overheid hierom
vraagt)
Informatie over veranderingen in prijzen van grond en
voedsel in de regio, inclusief toekomstige ontwikkelingen (als
informatie beschikbaar is)
Toelichting:
De toetsing op macroniveau moet uitsluitsel geven over
de vraag of mogelijk concurrentie met voedsel of andere
toepassingen van biomassa optreedt (zie ook paragraaf
2.4 en 3.4). Het betreft hier effecten op landgebruik die
het niveau van een individueel bedrijf overstijgen. Vooral
de grote bedrijven beschikken al vaak over informatie die
de monitoring op macroniveau kunnen ondersteunen.
Informatie van bedrijven over de lokale en regionale
situatie kan een genuanceerder beeld geven voor het
regionale of lokale niveau.
De criteria onder principe 3 verschillen van de andere
criteria in het toetsingskader op bedrijfsniveau, omdat het
hier om een rapportage gaat die alleen op verzoek van de
Nederlandse overheid hoeft te worden geleverd, mits de
gegevens beschikbaar zijn.
In Bijlage F.1 wordt een nadere beschouwing gegeven over
dit thema.
414066MEZbrochure.indd
13
23-04-2007
16:20:45
14
Thema 3: Biodiversiteit
Principe 4: Biomassaproductie gaat niet ten koste van beschermde of kwetsbare biodiversiteit en versterkt waar
mogelijk de biodiversiteit.
Criterium 4.1:
Geen overtreding van nationale regels
en wetten die op biomassaproductie
en het productiegebied van toepassing
zijn.
Indicator 4.1.1 (minimumeis)
Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels, wat betreft:
• Landeigendom- en landgebruikrechten;
• Bos- en plantagebeheer en –exploitatie;
• Beschermde gebieden;
• Wildbeheer;
• Jacht;
• Ruimtelijke ordening
• Nationale regels voortkomend uit ondertekening van internationale conventies
CBD (Convention on Biological Diversity) en CITES (Convention on International
Trade in Endangered Species).
Criterium 4.2:
Bij nieuwe of recente aanleg, geen
aantasting van biodiversiteit door
biomassaproductie in beschermde
gebieden.
Indicator 4.2.1 (minimumeis)
Biomassaproductie vindt niet plaats in recent ontgonnen gebieden die door de
overheid zijn aangemerkt als ‘gazetted protected areas’, of in een zone van 5 km rond
deze gebieden.
De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die biomassastromen
waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde)
certificeringsystemen.
Indien biomassaproductie wel plaats vindt in bovengenoemde gebieden, dan alleen
als dit onderdeel is van het beheer om de biodiversiteitswaarden te beschermen.
Criterium 4.3:
Bij nieuwe of recente aanleg,
geen aantasting van biodiversiteit
in overige gebieden met hoge
biodiversiteitwaarde, kwetsbaarheid
of hoge agrarische natuur- en/of
cultuurwaarden.
Indicator 4.3.1 (minimumeis)
Biomassaproductie vindt niet plaats in recent ontgonnen gebieden die door
betrokken partijen zijn geclassificeerd als ‘High Conservation Value’ (HCV) gebieden,
of in een zone van 5 km rond deze gebieden.
De referentiedatum is 1 januari 2007, met uitzondering van die biomassastromen
waarvoor al een referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde)
certificeringsystemen.
De volgende gebieden worden beschouwd als HCV gebieden:
• Gebieden met bedreigde of beschermde soorten of ecosystemen, op basis van de
criteria van HCV categorieën 1, 2 en 3;
• Gebieden met hoge kwetsbaarheid (bijv. hellingen en natte gebieden), op basis
van de criteria van HCV categorie 4;
• Gebieden met hoge natuur- en cultuurwaarden, op basis van de criteria van HCV
categorieën 5 en 6 en criteria voor ‘high nature value farmlands’.
Door middel van een dialoog met lokale betrokkenen dient vastgesteld te worden
waar de HCV-gebieden zich bevinden.
Als biomassaproductie wel plaats vindt in bovengenoemde gebieden, dan alleen als
dit onderdeel is van het beheer om de biodiversiteitswaarden te beschermen.
Criterium 4.4:
Bij nieuwe of recente aanleg, behoud
of herstel van biodiversiteit binnen
biomassaproductie-eenheden .
Indicator 4.4.1 (minimumeis)
Als biomassaproductie in recent ontgonnen gebieden (ná 1 januari 2007) plaatsvindt,
wordt ruimte gegeven aan set-aside gebieden (minimaal 10%).
Criterium 4.5:
Versterking van biodiversiteit waar dat
mogelijk is, bij aanleg en door beheer
van bestaande productie eenheden.
Rapportage 4.5.1
Good practices worden toegepast op en rond de biomassa productie-eenheid ter
versterking van de biodiversiteit, om rekening te houden met ecologische corridors
en versnippering zo veel mogelijk tegen te gaan.
Rapportage 4.4.2
Als biomassaproductie in recent ontgonnen gebieden (ná 1 januari 2007) plaatsvindt,
moet worden aangegeven:
- In welke landgebruikzones de biomassaproductie eenheid zich bevindt;
- Hoe versnippering wordt tegengegaan;
- Of ecologische corridors worden toegepast;
- Of het hier gaat om herstel van gedegradeerde gebieden.
Toelichting
Voor dit thema geldt de eis dat plantages niet in of in de
directe nabijheid van ‘gazetted protected areas’ (door
de overheid beschermde gebieden) of gebieden van
‘High Conservation Value’ mogen worden aangelegd.
De referentiedatum hiervoor is 1 januari 2007, met
414066MEZbrochure.indd
14
uitzondering van die biomassastromen waarvoor al een
referentiedatum geldt uit andere (in ontwikkeling zijnde)
certificeringsystemen. Gebieden die voor dit tijdstip
zijn ontgonnen, mogen wel gebruikt worden. Hierdoor
wordt voorkomen dat deze gebieden (met nu een lage
biodiversiteitswaarde) onbenut blijven, en dat uitbreiding
23-04-2007
16:20:45
tot extra ontginning buiten deze gebieden leidt. Verder
worden eisen gesteld aan het behoud van biodiversiteit
binnen de productie-eenheid.
15
Bij de aanleg van nieuwe productie-eenheden moet 10%
van de totale oppervlakte in de oorspronkelijk staat blijven
om de vorming van grote monoculturen tegen te gaan.
Ook moeten bedrijven rapporteren over de strategie die
wordt toegepast om de biodiversiteit binnen de productieeenheid te verbeteren.
In Bijlage F.2 staat een nadere toelichting op de
verschillende criteria, inclusief bronnen voor informatie.
414066MEZbrochure.indd
15
23-04-2007
16:20:45
16
Thema 4: Milieu
Principe 5: Bij de productie en verwerking van biomassa blijven de bodem en de bodemkwaliteit behouden of worden
ze verbeterd.
Criterium 5.1:
Geen overtreding van nationale regels
en wetten die op bodembeheer van
toepassing zijn.
Indicator 5.1.1 (minimumeis)
Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels en wetten, wat betreft:
• Afvalbeheer;
• Gebruik van agrochemicaliën (kunstmest en pesticiden);
• Mineralenhuishouding;
• Voorkomen bodemerosie;
• Milieueffect rapportage;
• Bedrijfsaudits.
Minimaal moet worden voldaan aan de Stockholm conventie (12 schadelijkste
pesticiden), ook waar nationale wetgeving ontbreekt.
Criterium 5.2:
Bij de productie en verwerking van
biomassa worden best practices
toegepast om de bodem en
bodemkwaliteit te behouden of te
verbeteren.
Rapportage 5.2.1
Formulering en toepassing van een strategie gericht op duurzaam bodembeheer
voor het:
• Voorkomen en bestrijden van erosie;
• Behoud van voedingsstoffenbalans;
• Behoud van organisch stof in de bodem;
• Voorkomen van bodemverzilting.
Criterium 5.3:
Het gebruik van restproducten is niet in
strijd met andere lokale functies voor het
behoud van de bodem.
Rapportage 5.3.1
Gebruik van agrarische restproducten gaat niet ten koste van andere essentiële
functies voor het behoud van de bodem en de bodemkwaliteit (zoals organisch stof,
‘mulch’, stro voor behuizing).
Restproducten van het biomassaproductie- en verwerkingsproces worden optimaal
gebruikt (dus bijvoorbeeld niet onnodig branden of afvoeren).
Principe 6: Bij de productie en verwerking van biomassa worden grond- en oppervlaktewater niet uitgeput en wordt de
waterkwaliteit gehandhaafd of verbeterd.
414066MEZbrochure.indd
Criterium 6.1:
Geen overtreding van nationale regels
en wetten die op waterbeheer van
toepassing zijn.
Indicator 6.1.1 (minimumeis)
Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels en wetten, wat betreft:
• Gebruik van water voor irrigatie;
• Gebruik van bodemwater;
• Gebruik van water voor agrarische doelen in stroomgebieden;
• Waterzuivering;
• Milieueffectrapportages;
• Bedrijfsaudits.
Criterium 6.2:
Bij de productie en verwerking van
biomassa worden best practices
toegepast om watergebruik te beperken
en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
te behouden of verbeteren.
Rapportage 6.2.1
Formulering en toepassing van een strategie gericht op duurzaam waterbeheer met
betrekking tot:
• Efficiënt watergebruik;
• Verantwoord gebruik van agrochemicaliën.
Criterium 6.3:
Bij de productie en verwerking van
biomassa wordt geen gebruik gemaakt
van water uit niet-hernieuwbare
bronnen.
Indicator 6.3.1 (minimumeis)
Irrigatie of water voor de verwerkingindustrie is niet afkomstig van niet
hernieuwbare bronnen.
16
23-04-2007
16:20:45
Principe 7: Bij de productie en verwerking van biomassa wordt de luchtkwaliteit gehandhaafd of verbeterd.
Criterium 7.1:
Geen overtreding van nationale regels en
wetten die op emissies en luchtkwaliteit
van toepassing zijn.
Indicator 7.1.1 (minimumeis)
Er wordt voldaan aan relevante nationale en lokale regels en wetten wat betreft:
•
Luchtemissies;
•
Afvalbeheer;
•
Milieueffectrapportages;
•
Bedrijfsaudits.
Criterium 7.2:
Bij de productie en verwerking van
biomassa worden best practices
toegepast om emissies en luchtvervuiling
te beperken.
Rapportage 7.2.1
Formulering en toepassing van een strategie gericht op minimale luchtemissies,
met betrekking tot:
• Productie en verwerking;
• Afvalbeheer.
Criterium 7.3:
Geen branden als onderdeel van
aanleggen of beheer van biomassa
productie-eenheden.
Indicator 7.3.1 (minimumeis)
Branden wordt niet toegepast bij de aanleg of het beheer van biomassaproductieeenheden, tenzij in specifieke situaties zoals beschreven in ASEAN richtlijnen of
andere regionale good practices.
17
Toelichting
In de meeste landen is de bescherming van het milieu,
direct of indirect, opgenomen in de nationale wetten en
regels. Veel schadelijke effecten op het milieu worden
al tegengegaan door de eis dat geen overtreding mag
plaatsvinden van nationale wetten en regels die op
biomassaproductie en het productiegebied van toepassing
zijn.
Maar nationale regels en wetten zijn niet altijd voldoende
om milieuschade tegen te gaan. Om op een duurzame
wijze biomassa te produceren moeten ook ‘best
practices’ productiemethoden worden toegepast. Deze
productiemethoden zijn afhankelijk van het gewas en
de locatie van de biomassaproductie. Het is daarom niet
mogelijk om een indicator als minimumeis te stellen.
Vandaar dat hiervoor een rapportage gevraagd.
Bijlage F.3 geeft een nadere toelichting op de verschillende
criteria, inclusief bronnen voor informatie.
414066MEZbrochure.indd
17
23-04-2007
16:20:46
18
Thema 5: Welvaart
Principe 8: Productie van biomassa draagt bij aan de lokale welvaart
Criterium 8.1:
Positieve bijdrage van eigen
bedrijfsactiviteiten aan de lokale
economie en bedrijvigheid.
Rapportage 8.1.1
Beschrijving van:
• De directe economische waarde die wordt gecreëerd;
• Beleid, praktijk en besteed budget aan lokale toeleveranciers;
• De procedures voor aanstelling van lokaal personeel en het aandeel van lokaal
senior management.
Gebaseerd op de Economic Performance Indicators EC 1, 6 & 7 van GRI (Global
Reporting Initiative).
Toelichting
De vertaling van dit principe in criteria en indicatoren
is een nieuw gebied en wordt tot nu toe in geen van de
bestaande certificeringsystemen meegenomen. Daardoor
was het niet mogelijk dit thema verder uit te werken in
toetsbare criteria en indicatoren, en wordt een rapportage
gevraagd. Voorlopig wordt bij de rapportage nauw
aangesloten bij de Economic Performance Indicators van
het Global Reporting Initiative (GRI, 2000-2006), vooral de
indicatoren EC 1, 6 en 7. Bijlage F.4 gaat hier verder op in.
Afhankelijk van de ervaringen met informatieverstrekking
over genoemde drie economische indicatoren, wordt
voor 2011 een (aangepaste) rapportage vereist, of worden
prestatie-indicatoren ontwikkeld.
414066MEZbrochure.indd
18
23-04-2007
16:20:46
19
Thema 6: Welzijn
Principe 9: Productie van biomassa draagt bij aan het welzijn van de werknemers en de lokale bevolking
Criterium 9.1
Geen negatieve effecten op
arbeidsomstandigheden van werknemers
Indicator 9.1.1 (minimumeis)
Voldoen aan de Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational
Enterprises and Social Policy (opgesteld door de International Labour
Organisation).
Criterium 9.2
Geen negatieve effecten op
mensenrechten
Indicator 9.2.1 (minimumeis)
Voldoen aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van
de Verenigde Naties. Hierbij gaat het om: non-discriminatie; vrijheid van
vakvereniging, kinderarbeid; gedwongen en verplichte arbeid; disciplinaire
praktijken, veiligheidspraktijken en rechten van inheemse volkeren.
Criterium 9.3
Het gebruik van land leidt niet tot
schending van officieel eigendom en
gebruik, en gewoonterecht zonder
vrije en voorafgaande instemming
van voldoende geïnformeerde lokale
bevolking
Indicator 9.3.1 (minimumeis)
Voldoen aan de volgende eisen:
• Geen landgebruik zonder instemming van voldoende geïnformeerde
oorspronkelijke gebruikers;
• Landgebruik is nauwkeurig omschreven en officieel vastgelegd;
• Officieel eigendom en gebruik, en gewoonterecht van inheemse bevolking
worden erkend en gerespecteerd.
Criterium 9.4
Positieve bijdrage aan het welzijn van
lokale bevolking
Rapportage 9.4.1
• Beschrijving van programma’s en praktijken om de effecten van
bedrijfsactiviteiten op lokale bevolking te bepalen en beheren;
Gebaseerd op de Social Performance Indicator SO1 van het GRI (Global Reporting
Initiative).
Criterium 9.5
Inzicht in mogelijke schendingen van de
integriteit van het bedrijf
Rapportage 9.5.1
Beschrijving van:
• Mate van training en risico analyse om corruptie te voorkomen;
• Ondernomen acties in antwoord op gevallen van corruptie.
Gebaseerd op de Social Performance Indicator SO2, SO3 en SO4 van het GRI (Global
Reporting Initiative).
Toelichting
-
Bij de uitwerking van de principes, indicatoren en
rapportages is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van
internationale conventies. Bijlage F.5 geeft een nadere
toelichting op bovengenoemde criteria en indicatoren:
-
-
Als uitgangspunt voor arbeidsomstandigheden is gekozen
voor de “International Labour Organization Tripartite
Declaration of Principles concerning Multinational
Enterprises and Social Policy”. Hierin staan de volgende
aspecten centraal: werkgelegenheid, arbeidsverhoudingen,
veiligheid en gezondheid, training en opleiding en
diversiteit en gelijke kansen.
De toetsing of er geen mensenrechten worden geschonden
gebeurt op basis van de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. Hierbij gaat
het om non-discriminatie, vrijheid van arbeidsorganisatie
en collectief onderhandelen, kinderarbeid, gedwongen en
verplichte arbeid, disciplinaire praktijken en training van
beveiligingspersoneel.
414066MEZbrochure.indd
19
-
Het gewoonterecht van inheemse bevolking, al dan
niet officieel vastgelegd, moet worden gerespecteerd.
Het gebruik van bos of land is niet mogelijk zonder
toestemming van de oorspronkelijke gebruikers, die
daarvoor een geïnformeerde afweging kunnen maken.
Hiervoor is aangesloten bij RSPO en FSC.
Om de actieve bijdrage van biomassaproductie aan het
welzijn van de lokale bevolking te kunnen beoordelen
geldt in eerste instantie een rapportage. Ditzelfde geldt
voor het inzicht in de integriteit van een bedrijf. Voorlopig
wordt voor deze rapportages nauw aangesloten bij de
Social Performance Indicators van het Global Reporting
Initiative (GRI, 200-2006), vooral de indicatoren SO1, SO2 en
SO3. Bijlage F.5 gaat hier verder op in.
Vooruitlopend op een verdere uitwerking van het
toetsingskader voor kleine producenten, lijkt het realistisch
om de duurzaamheidindicatoren voor welzijn niet verplicht
te stellen voor kleine ondernemingen (met bijvoorbeeld
minder dan vijf werknemers).
23-04-2007
16:20:46
20
3.3 Toetsingskader voor reststromen
Het raamwerk van duurzaamheidseisen maakt geen
onderscheid tussen reststromen en teelt. Maar het maakt
wel een uitzondering voor de categorie reststromen
die een verwaarloosbare economische waarde (< 10%)
vertegenwoordigen van het hoofdproduct (bijvoorbeeld
landbouw- of bosbouwproducten) en geen andere nuttige
toepassingen kennen. Voor deze categorie reststromen
geldt een beperkt aantal criteria en indicatoren. Vereist
worden een positieve broeikasgasbalans, en het
voorkomen van nadelige effecten op de bodemkwaliteit.
Deze laatste voorwaarde geldt omdat agrarische
reststromen soms op het land moeten worden
teruggebracht om uitputting van de bodem te voorkomen.
Een voorwaarde is dat de leverancier of producent duidelijk
kan aantonen dat de biomassa binnen deze categorie
reststromen valt. Tabel 3.3.1 geeft een samenvatting van
de duurzaamheidscriteria die gelden voor deze categorie
reststromen.
Tabel 3.3.1: Toetsingskader voor reststromen, met een verwaarloosbare economische waarde en geen andere nuttige
toepassing.
414066MEZbrochure.indd
Thema
Eisen
Opmerkingen
Broeikasgasemissies
Voldoen aan criteria
Mogelijk worden methaanemissies
gereduceerd; dit kan positief
doorwerken in broeikasgasbalans
Concurrentie met voedsel
Geen eisen
Biodiversiteit
Geen eisen
Milieu
- principe 5 Bodem
- principe 6 Water
- principe 7 Lucht
Voldoen aan criteria
Geen eisen
Geen eisen
Welvaart
Geen eisen
Welzijn
Geen eisen
20
Effecten op welvaart zijn in principe
positief bij het gebruik van reststromen
die geen andere nuttige toepassing
kennen.
23-04-2007
16:20:46
3.4 Toetsingskader op macroniveau
Sommige effecten van biomassaproductie zijn moeilijk
vast te stellen op individueel bedrijfsniveau en worden
pas zichtbaar op regionaal, nationaal en soms zelfs op
supranationaal niveau. Dit geldt vooral voor de effecten
die veroorzaakt worden door indirecte veranderingen
in landgebruik. Dit speelt in het bijzonder bij de thema’s
broeikasgasemissies, biodiversiteit en concurrentie met
voedsel en andere biomassatoepassingen. Verder is een
rapportage op macroniveau van belang voor het thema
welvaart, omdat ook de economische gevolgen van
biomassaproductie een hoger schaalniveau kennen.
Bij het vaststellen van de duurzaamheid van biomassa
is het cruciaal om deze macro-effecten mee te nemen.
Tabel 3.4.1 geeft een overzicht van de gegevens die via
monitoring op macroniveau beschikbaar moeten zijn om
de effecten van indirect landgebruik in kaart te kunnen
brengen, en zo nodig maatregelen te nemen. Aan de hand
van dit overzicht kan de toetsing op macroniveau verder
vorm krijgen. De toetsing voor welvaart dient nog verder
uitgewerkt te worden. Belangrijke gegevens hiervoor zijn
bijvoorbeeld de migratiestromen in een bepaalde regio.
21
De Nederlandse overheid is primair verantwoordelijk voor
de ontwikkeling en uitvoering van een monitoringsysteem
op macroniveau. Hierbij kan de overheid samenwerken met
internationale instanties.
Tabel 3.4.1: Benodigde monitoringsgegevens over (indirecte) veranderingen in landgebruik op macroniveau
Effect
Gegevens
Te rapporteren informatie
Beoordeling
Grondprijzen
Prijsinformatie over grond op
nationaal en regionaal niveau.
Prijzen voor basisjaar (voor
aanplant biomassa) en na
aanleg. Gebruik van openbare
statistieken (nationaal).
Explosieve prijsstijgingen
(nog te definiëren) die
kunnen leiden tot evaluatie
van verdere aanplant.
Oorzaken voor prijsstijgingen
kunnen ook los staan van
biomassaproductie.
Voedselprijzen
Prijsinformatie over
voedsel, met onderscheid
tussen autonome trends
(bijvoorbeeld op de
wereldmarkt) en meer lokale
effecten die afwijken van
die trend. Prijseffecten door
biomassaproductie dienen
te worden beschouwd
in relatie tot (autonome)
valutaontwikkelingen en
grondstofprijzen.
Prijzen voor
voedselproducten voor
producenten (boeren) en
voor consumenten. Gebruik
van openbare statistieken
(nationaal, FAO).
Prijsveranderingen binnen
bepaalde bandbreedtes (nog
te definiëren) zijn acceptabel,
daarbuiten is evaluatie nodig
van de uitbreiding van de
aanplant.
Eigendomland
Gegevens over
eigendomsverhoudingen van
land en landgebruiksrechten.
Bijvoorbeeld gegevens uit
kadasters, monitoring van
eigendomsverhoudingen in
de relevante regio.
Grote verschuivingen
in verhoudingen door
biomassaproductie en
uitsluiting van kleine
producenten van
landeigendom kan basis zijn
voor evaluatie.
Door nationale overheid en
onafhankelijke instantie voor
hogere schaalniveaus
(bijvoorbeeld provincie of
deelstaat).
Beschikbaarheid voedsel
414066MEZbrochure.indd
21
In kaart brengen van
voedselzekerheid, dus de
beschikbaarheid van voedsel
voor de lokale bevolking
versus prijzen. Veranderingen
(vooral afname) van
voedselproducten uit de
regio. Onderscheid maken
tussen autonome trends en
effecten van de aanplant van
energieteelt.
Import/export en lokale
balans voor belangrijkste
voedselproducten voor
consumenten in relevante
regio.
Daling van regionale
voedsellevering met (nader
vast te stellen) percentage
kan leiden tot evaluatie.
Door regionale autoriteiten
en nationale overheid.
23-04-2007
16:20:47
22
Verplaatsing van
voedselproductie en veeteelt.
Landgebruikspatronen
op nationaal en eventueel
supranationaal niveau.
Satellietdata voor
het monitoren van
(verschuivingen in)
landgebruik en vegetatie.
Data mede ter beschikking
gesteld door onafhankelijke
instellingen.
414066MEZbrochure.indd
Ontbossing en verlies van
natuurgebieden in relatie
tot levering van voedsel,
constructiemateriaal,
meststoffen, medicijnen,
etcetera. (tevens
koppeling met het thema
‘biodiversiteit’).
Monitoren bosareaal en
natuurgebieden en effecten
op beschikbaarheid van
voedsel, constructiemateriaal,
meststoffen, medicijnen, etc.
Veranderingen in het type
vegetatie en aandeel van
vegetatie en gewassen.
Basiskaart van referentiejaar
voor biomassaproductie
met kwalificatie van
landgebruiktypen
(bijvoorbeeld
gebruik makend van
biodiversiteitindices).
Onderscheid maken tussen
biomassa-productie en
autonome trends.
22
Satellietdata voor
het monitoren van
(verschuivingen in)
landgebruik en vegetatie.
Door nationale overheid
en onafhankelijke instantie
voor hogere schaalniveaus
en relevante regionale
organisaties.
Statistieken over landgebruik
(veelal nationaal en eventueel
op niveau van (deel)staat of
provincie).
Door nationale overheid en
onafhankelijke instantie voor
hogere schaalniveaus.
Beoordeling dient plaats
te vinden op verschillende
schaalniveaus. Verschillende
partijen (producent, regionale
of nationale overheid en
eventueel aanvullende
onafhankelijke monitoring)
zijn relevant.
Beoordeling van de mate van
concurrentie met alternatieve
markten. Onderscheid
maken tussen autonome
ontwikkelingen en effecten
door aanplant biomassa voor
energiedoeleinden.
Veranderingen kunnen
zowel een meer eenzijdig
als juist een veelzijdiger
landgebruik tot gevolg
hebben. In beide gevallen kan
het landgebruik daarnaast
ook intensiever worden
door andere, efficiëntere
productiemethoden.
23-04-2007
16:20:47
4. Rekenmethodologie broeikasgasbalans
4.1 Inleiding
4.2 Beschrijving methodologie
Het toetsingskader voor duurzame biomassa op
bedrijfsniveau vereist dat de broeikasgasbalans van de
productieketen en toepassing van de biomassa positief is
(zie Principe 1 en Criterium 1.1). Om eisen te kunnen stellen
aan de broeikasgasbalans is het nodig om ondubbelzinnig
de broeikasgasprestatie te kunnen berekenen. Daarom
heeft de projectgroep, in nauwe samenwerking met een
aantal belangrijke betrokken partijen, een methodologie
ontwikkeld om de broeikasgasbalans te kunnen
berekenen. Dit hoofdstuk geeft een algemene toelichting
op deze methodologie. Een volledige beschrijving van
de methodologie is te vinden in de publicatie “The
greenhouse gas calculation methodology for biomassbased electricity, heat and fuels”, maart 20074.
Bij de berekening van de broeikasgasbalans wordt
een vergelijking gemaakt met een referentiesituatie
waarin fossiele brandstoffen worden gebruikt. Om
deze vergelijking met een fossiele referentie te kunnen
maken, is het belangrijk om de hele keten van teelt tot
en met eindgebruik mee te nemen. Dit betekent dat de
emissiereductie van broeikasgassen pas berekend kan
worden wanneer de toepassing van de biomassa bekend is.
De broeikasgasemissies door de teelt en het transport van
de biomassa kunnen wel afzonderlijk worden berekend,
maar zeggen onvoldoende over de duurzaamheid van die
biomassa. Broeikasgasemissies zijn sterk afhankelijk van
de voorbewerkingen die de biomassa in de keten al heeft
ondergaan. Het duurzaamheidcriterium broeikasgasbalans
is daarmee, in tegenstelling tot de andere criteria, geen
absolute maat voor de duurzaamheid van een specifieke
biomassastroom. Omdat de broeikasgasprestatie over de
gehele keten wordt gemeten, is deze daarmee afhankelijk
van de brandstof die door biomassa wordt vervangen. In
Figuur 4.1.1 wordt een schematisch overzicht gegeven van
de rekenmethodologie.
De methodologie geeft een duidelijke afbakening van
het systeem en maakt een keuze in de belangrijkste
rekenstappen. Het is belangrijk om op basis van deze
methodologie een instrument te ontwikkelen om
met behulp van standaardwaarden eenvoudig de
broeikasgasbalans van biomassaproductie en -toepassing
te berekenen. De ontwikkeling van dit instrument valt
buiten de opdracht van de projectgroep, maar is begin
2007 in gang gezet door de verantwoordelijke ministeries
van EZ en VROM. In overleg met marktpartijen worden
voor de verschillende biomassastromen standaardwaarden
voor alle processtappen vastgesteld. Hierbij vindt ook
internationale afstemming plaats.
In de eerste maanden van 2007 zullen deze defaultwaarden
worden vastgesteld. Naar verwachting is rond de zomer
van 2007 een werkbaar rekeninstrument beschikbaar.
Vervolgens zal in een pilot het instrument worden getoetst.
De definitieve versie is naar verwachting in oktober 2007
gereed. Hiervan zal een gebruiksvriendelijke versie worden
gemaakt.
4
The greenhouse gas calculation methodology
for biomass-based electricity, heat and fuels. Projectgroup
Sustainable Biomass, the Netherlands. March, 2007
414066MEZbrochure.indd
23
23
Internationale afstemming
De ontwikkeling van de methodiek voor de berekening
van de broeikasgasbalans sluit aan bij de internationale
methodologieën, maar met de voorwaarde dat de
methodiek uitvoerbaar moet zijn en niet tot te grote
kostenverhogingen moet leiden. Op basis van een
vergelijking van internationale methodieken is een aantal
discussiepunten geformuleerd voor overleg met een
internationale voorhoede op het gebied van biomassa en
duurzaamheid. Tijdens internationale bijeenkomsten met
de buurlanden Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België,
en met deelnemers van de IEA Bioenergy task 38 zijn de
diverse rekenmethodologieën doorgesproken.
Op basis van dit internationale overleg zijn de volgende
afspraken gemaakt:
a) Verandering in landgebruik is onderdeel van de
rekenmethodiek als er sprake is van direct aantoonbare
wijzigingen in landgebruik (bijvoorbeeld een gekapt
bos om energiegewassen op te planten). Indirecte
23-04-2007
16:20:54
biomass production chain
24
energy inputs,
farm machinery,
etc.
emissions
fertilizer
production
N2O
energy inputs
machinery and
transports
emissions from
fertilizer
biomass production
land-use change
(carbon stocks and soil
carbon)
pre-treatment
and transport
of target crop
residues
(allocation)
references
usage
conversion
coproducts
(allocation)
pretreatment
processes fossil
energy
crop production / land cover prior to
biomass production for fuel/energy
displacement of prior
crop production
energy inputs
machinery and
conversion efficiency
functional unit
for comparison
displacement of fossil energy
coproducts of fossil
energy (allocation)
displacement of prior
use of residues
Figuur 4.1.1: Vergelijking van de fossiele en de biomassaketens in de rekenmethodologie voor de broeikasgasbalans.
wijzigingen in landgebruik worden niet meegenomen
in de berekening. Deze indirecte wijzigingen in
landgebruik zijn onderdeel van de toetsing op
macroniveau.
b) Als er sprake is van meer producten, moeten de
vermeden broeikasgasemissies ook per product worden
toegewezen. Die allocatie zal in principe geschieden op
basis van de zogenoemde ‘systeemextensie’, waarbij
bijproducten binnen het systeem vallen. De praktische
toepasbaarheid hiervan zal na een jaar worden
geëvalueerd.
c) Referenties voor de productie en het gebruik voor
residuen worden alleen voor elektriciteit in de
rekenmethodiek meegenomen. Deze aanpak is zeer
complex. Voor Clean Development Mechanism (CDM) en
Joint Implementation (JI) is deze aanpak wel mogelijk,
omdat het hier om concrete projecten gaat.
d) De standaardwaardes worden conservatief vastgesteld.
Dit moedigt de markt aan om tot procesverbeteringen
te komen.
Implementatie
Bij de berekening van de emissiereductie van
broeikasgassen wordt ook het nuttig gebruik
van restwarmte gewaardeerd. Bij de waardering
hiervan kan aangesloten worden bij de bestaande
broeikasgasbalansindex voor warmtekrachtkoppeling.
Om te voorkomen dat voor iedere (kleine) biomassastroom
deze berekening uitgevoerd moet worden, kan voor een
set standaardketens (grondstof-productcombinaties) op
voorhand een standaardwaarde worden berekend en
gepubliceerd. Als een eigenaar van biomassa meent dat
hij beter presteert dan de standaardwaarde van een hele
keten of van een onderdeel, dan kan hij dit aantonen
414066MEZbrochure.indd
24
met de vastgestelde methodiek. De procedure voor het
aanvechten van generieke parameters moet uiteraard ook
ondubbelzinnig zijn vastgelegd.
Bij voorkeur worden de kengetallen en standaardwaarden
jaarlijks vastgesteld. De standaardwaarde dient uit te
gaan van de ‘onderkant’ van de onzekerheidsmarge per
standaardketen, omdat anders de broeikasgasprestatie
ten onrechte te hoog kan worden geschat. Dit zou bij
subsidieregelingen kunnen leiden tot het toekennen
van te veel subsidie. Er bestaat geen gevaar dat de
standaardwaarden te laag worden vastgesteld, omdat
de eigenaar van biomassa zelf kan aantonen dat hij
beter presteert. Wel is het van belang hierbij te letten
op de verhouding tussen de administratieve last
van de rapportage en de eventuele kosten door te
hoge standaardwaarden, namelijk de ten onrechte
uitgekeerde subsidies. Bedrijven moeten ook in geval
van het ‘slechts’ volgen van de standaardwaarden in
ieder geval rapporteren over het product en de keten
(systeemgrenzen), om te kunnen vaststellen binnen welke
standaardketen het product valt.
In de rekenmethode wordt de broeikasgasemissie over
de biomassaketen vergeleken met een relevante fossiele
referentieketen. De vergelijking vindt plaats op basis van
gelijk eindgebruik, bijvoorbeeld:
Ethanol vergelijken met benzine;
Biodiesel vergelijken met diesel;
Hout voor elektriciteitsproductie, met een referentie
die aansluit bij het protocol ’Monitoring Duurzame
Energie’’ dat wordt gebruikt voor de vaststelling van de
Nederlandse doelstelling.
•
•
•
23-04-2007
16:21:00
25
5. Certificering
5.1 Inleiding
5.2 Drie systemen voor certificeren
Het toetsingskader moet controleerbaar en
handhaafbaar zijn om het te kunnen implementeren
in het beleidsinstrumentarium. Dat kan alleen als
biomassastromen ook worden gecertificeerd. Bedrijven
kunnen dan aantonen met behulp van certificering dat zij
voldoen aan het toetsingskader.
Dit hoofdstuk gaat in op verschillende systemen voor
certificering. De voor- en nadelen van de verschillende
systemen worden besproken, met het oog op
implementatie en controleerbaarheid. Daarna wordt
een voorlopige vergelijking gepresenteerd van het
toetsingskader met andere vergelijkbare systemen. De
laatste paragraaf gaat kort in op de voorwaarden voor het
invoeren van een nieuw certificeringsysteem.
Momenteel zijn drie verschillende systemen het meest
gangbaar: het volg- en traceersysteem, het massa balans
systeem en verhandelbare certificaten.
Het volg- en traceersysteem (track and trace)
In figuur 5.1.1. staat een schematisch overzicht van het
volg- en traceersysteem. De karakteristieken van dit
certificeringsysteem zijn:
- De biomassa is volledig herleidbaar naar de bron.
- De gecertificeerde biomassa is gedurende het gehele
productieproces volledig gescheiden van nietgecertificeerde biomassa.
- Alle bedrijven in de ‘duurzame biomassaketen’ zijn
gecertificeerd.
Het volg- en traceersysteem wordt bijvoorbeeld toegepast
bij Fairtrade producten en biologische producten. In het
algemeen betreft dit niche markten.
Bron
Verwerking
Transport & Opslag
Importeur
Eindgebruiker
Transactiecertificaten
Figuur 5.1.1 Het volg en traceersysteem (track and trace)
414066MEZbrochure.indd
25
23-04-2007
16:21:08
26
Het massa balans systeem (mass balance)
Verhandelbare certificaten (book and claim)
In figuur 5.1.2 staat een schematisch overzicht van het
massa balans systeem. Dit systeem heeft de volgende
karakteristieken:
- De biomassa is gedeeltelijk herleidbaar naar de bron;
- Gedurende het productieproces mag de gecertificeerde
biomassa worden vermengd met niet-gecertificeerde
biomassa;
- Alle bedrijven in de ‘duurzame biomassa keten’ zijn
gecertificeerd.
In figuur 5.1.3 staat een schematisch overzicht van
verhandelbare certificaten. De karakteristieken van dit
certificeringsysteem zijn:
- De biomassa is niet herleidbaar naar de bron (zie
onderstaand figuur);
- De eindgebruiker overlegt certificaten die garant staan
voor het produceren van een bepaalde hoeveelheid
duurzame biomassa;
- Alleen de landbouwer/bosbouwer (primaire producent)
is gecertificeerd.
Het massa balans systeem wordt bijvoorbeeld toegepast bij
FSC in de papierindustrie.
Verhandelbare certificaten worden bijvoorbeeld toegepast
bij Groene Stroom in Nederland.
Bron
Bron
Bron
Verwerking
Transport & Opslag
Percentage duurzaam
Importeur
Eindgebruiker
Chain of Custody documents
Product certificaat
Figuur 5.1.2: Het massa balans systeem (mass balance)
Bron
Bron
Bron
Verwerking
Transport & Opslag
Importeur
Eindgebruiker
Certificatenhandel
Figuur 5.1.3: Schematisch overzicht verhandelbare certificaten
414066MEZbrochure.indd
26
23-04-2007
16:21:15
5.3 Implementatie
Is het mogelijk om een van de genoemde systemen
volledig te implementeren? Hieronder volgt een overzicht
van de specifieke kenmerken en de toepasbaarheid van de
verschillende systemen.
-
verkocht kan worden.
Aangezien een gecertificeerde partij niet
fysiek gescheiden hoeft te worden bewerkt en
getransporteerd, blijven de extra kosten beperkt tot
een aantal extra administratieve handelingen en de
certificering zelf.
27
Het volg en traceersysteem
Dit systeem is zeer goed toepasbaar voor biomassa
afkomstig uit korte ketens en bij kleine volumes.
Bij grote volumes, afkomstig uit lange en complexe ketens,
is de verwachting dat de implementatie van een volledig
traceerbaar certificeringsysteem vele moeilijkheden met
zich zal gaan meebrengen. De belangrijkste redenen
hiervoor zijn:
- De verplichting om gecertificeerde producten fysiek
gescheiden te houden van niet- gecertificeerde
producten brengt operationele kosten met zich
mee voor alle bedrijven die fysiek het product be- of
verwerken en transporteren.
- Handelaren in grondstoffen zullen in hun huidige
handelspraktijk beperkt worden met wie ze al dan niet
zaken kunnen doen, aangezien een gecertificeerde
partij biomassa nooit een gecertificeerde keten kan
verlaten, wil het de status ‘duurzaam’ behouden.
- De bereidheid van de betrokken primaire producenten
om hun bedrijfsvoering aan te passen zal geringer zijn,
naarmate de keten langer is.
Het massa balans systeem
Dit systeem is zeer goed toepasbaar voor biomassa
afkomstig uit korte ketens en voor zowel kleine als grote
volumes.
Maar de implementatie van een gedeeltelijk traceerbaar
certificeringsysteem zal bij biomassa afkomstig uit lange en
complexe ketens moeilijkheden met zich meebrengen:
- Een handelshuis zal, meer dan in de huidige dagelijkse
praktijk, beperkt zijn in het verhandelen van een
scheepslading, omdat als een gecertificeerde partij
biomassa eenmaal het traceringsysteem heeft verlaten,
deze partij nooit meer als gecertificeerde biomassa
Verhandelbare certificaten
Dit systeem is toepasbaar voor zowel kleine als
grote hoeveelheden biomassa, afkomstig uit kleine
overzichtelijke ketens en ook de lange en zeer complexe
ketens.
Als belangrijkste redenen kunnen worden genoemd:
- De betrokken partijen blijven beperkt tot de
eindgebruikers en primaire producenten. Handelshuizen
zijn in geen enkel opzicht direct betrokken bij de
certificering.
- De bereidheid van primaire producenten om te voldoen
aan de wensen en eisen van de eindgebruiker zal
groot zijn, aangezien hier tegenover een financiële
vergoeding staat. In de andere systemen, waar vele
schakels tussenzitten, is het maar zeer de vraag of de
betaalde meerprijs voor een gecertificeerde partij
biomassa ook daadwerkelijk terecht komt bij de primaire
producent.
5.4 Controleerbaarheid
Ieder certificeringsysteem heeft verschillende momenten
waarop door een onafhankelijk certificeringsbureau een
bedrijf (of een product) wordt beoordeeld. Met het aantal
controles neemt de kans op misbruik af. Daarnaast brengt
ieder certificeringsysteem een specifiek risico met zich
mee ten aanzien van de controle op de daadwerkelijke
levering van de gecertificeerde biomassa. Dit risico kan
niet, of alleen met zeer veel moeite, worden ondervangen
(bijvoorbeeld door het instellen van één internationaal
register voor alle afgegeven certificaten). In onderstaande
tabel wordt de controleerbaarheid voor de verschillende
certificeringsystemen toegelicht.
Certificeringsysteem
Controle
Risico t.a.v. controle op
daadwerkelijke levering
Volg en traceer
Veel controle momenten (kans op misbruik is relatief klein) te weten:
• Verificatie of toeleverancier is gecertificeerd door iedere afnemer
in de keten;
• Periodieke (fysieke en administratieve) verificatie van de
producent door een onafhankelijke partij;
• Verificatie van iedere transactie tussen twee partijen in de keten
door een onafhankelijke partij.
Landbouwer/bosbouwer
levert meer gecertificeerd
product dan hij daadwerkelijk
heeft kunnen produceren.
Massa balans
Idem als bij Volg en traceer.
Idem als bij Volg en traceer.
Verhandelbare
certificaten (Book and
Claim)
Gering aantal controle momenten (kans op misbruik is relatief groot),
te weten:
• Periodieke (fysieke en administratieve) verificatie van de
producent door een onafhankelijke partij;
• Essentieel is het opzetten van een goed registratie- en
redemptionsysteem is. Bij conversiestappen na productie, dient
ook certificering plaats te vinden.
Dubbele afgifte van
certificaten door producenten
en dubbele claims bij gebruik
van certificaten.
Tabel 5.3.1: Controleerbaarheid van verschillende certificeringsystemen
414066MEZbrochure.indd
27
23-04-2007
16:21:15
28
5.5 Keuze van certificering
5.6 Equivalentieverklaring van het toetsingskader
met andere certificeringsystemen
De keuze voor een van de drie beschreven systemen is
sterk afhankelijk van het doel van certificering, waarbij een
aantal strategische dilemma’s een rol speelt. Hieronder
staat per doel welk type certificeringsysteem het beste
daaraan tegemoet komt.
Bij het opstellen van het hier ontwikkelde toetsingskader
is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij diverse, reeds
bestaande of in ontwikkeling zijnde internationale
certificeringsystemen. Het gevolg hiervan is dat het hier
ontwikkelde toetsingskader voor duurzaam geproduceerde
biomassa overeenkomsten vertoont met sommige andere
standaarden. Voor productiebedrijven brengt dit een
complicatie met zich mee. Als een bedrijf zich al heeft
laten certificeren voor een andere standaard (bijvoorbeeld
een standaard specifiek gericht op zijn type teelt), zou
die procedure opnieuw moeten worden doorlopen voor
certificering voor het toetsingskader. Dat zou dubbele
kosten voor het betreffende bedrijf betekenen. Zeker als
de overlap tussen het toetsingskader en een vergelijkbare
standaard zeer groot is, rijst de vraag of een nieuwe
certificering wel nodig is.
Doel a: Gebruik van duurzame biomassa
Om niet duurzaam geproduceerde biomassa daadwerkelijk
te weren, is de beste keuze het volg- en traceersysteem.
Dit systeem maakt het mogelijk om te oordelen over de
gebruikte hoeveelheid biomassa. Dat kan ook met het
massa balans systeem. Maar hierbij is alleen het percentage
duurzaam geproduceerde biomassa verzekerd, aangezien
duurzaam gecertificeerde biomassa gemengd is met nietduurzame biomassa.
Doel b: Productie van duurzame biomassa
Om de productie van biomassa duurzamer te maken, kan
worden volstaan met het systeem van verhandelbare
certificaten. Het voordeel van dit systeem is dat de
producent van duurzame producten direct wordt beloond
voor zijn inspanningen. Als kanttekening hierbij geldt
wel dat een internationaal systeem voor de registratie
en inname (‘redemption’) van afgegeven certificaten
voorwaarde is om dubbele verkoop van certificaten te
voorkomen.
Om na te gaan in hoeverre een dergelijke overlap nu al
optreedt, is een vergelijking gemaakt5. De meest gebruikte
standaarden die raakvlakken vertonen met het hier
ontwikkelde toetsingskader voor duurzaam geproduceerde
biomassa zijn vergeleken met dit toetsingskader.
Het betreft hier de volgende standaarden:
SAN/RA: Sustainable Agriculture Network / Rainforest
Alliance;
RSPO: Roundtable on Sustainable Palm Oil (in
ontwikkeling, criteria zijn gedefinieerd);
RTRS: Round Table on Responsible Soy (in ontwikkeling,
criteria zijn gedefinieerd);
EurepGAP: Integrated Farm Assurance for Combinable
Crops;
FSC: Forest Stewardship Council;
IFOAM: International Federation of Organic Agriculture
Movements;
SA 8000: Social Accountability International.
•
•
•
•
•
•
•
Het te kiezen certificeringsysteem is afhankelijk van de
route die gevolgd wordt bij verdere implementatie van
bio-energie. Bij commodities, grote bulkhoeveelheden,
verdient wellicht het zogenaamde book and claim systeem
van verhandelbare certificaten de voorkeur:
- Snel en gemakkelijk in te voeren (het Nederlandse
systeem voor Groene Stroom werd binnen een jaar
ingevoerd);
- Primaire producenten (landbouwers/bosbouwers)
hebben direct voordeel van hun deelname aan het
programma;
- Handelshuizen worden niet belemmerd in hun
dagelijkse activiteiten;
- Eindgebruikers en bedrijfsverenigingen hebben nog
altijd de mogelijkheid om aanvullend een mass balance
of track en trace systeem in te voeren.
Bijlage G geeft een overzicht van de resultaten van deze
benchmark. Hier volgen de belangrijkste conclusies.
Uit de vergelijking volgt dat dat sommige standaarden
(bijvoorbeeld SAN/RA, RSPO. RTRS Basel en FSC) meer
overlap vertonen met het toetsingskader dan andere.
De meeste overeenkomsten tussen de criteria van het
toetsingskader met vergelijkbare standaarden bestaan op
het gebied van:
Biodiversiteit;
Milieu;
Welzijn (behalve integriteit).
Bij kleinere nichemarkten, zoals Fair Trade stromen, is track
and trace aan te bevelen vanwege de herleidbaarheid van
de biomassa.
•
•
•
Bij het opzetten van een certificeringsysteem kan gebruik
gemaakt worden van de ervaring die elders is opgedaan,
zoals het Forest Stewardship Council (FSC) of het Marine
Stewardship Council (MSC).
5
Uitgevoerd door B. Dehue, Ecofys (december 2006).
Tabel 5.4.1: Samenvatting van voor- en nadelen van de drie certificeringsystemen
Herleidbaar heid biomassa
Track and trace
Mass Balance
Book and Claim
414066MEZbrochure.indd
28
Implementatie
Controleerbaarheid
+
-
+
+/-
+/-
+
-
+
+/-
23-04-2007
16:21:15
Op de volgende principes van de werkgroep bestaat
geen of weinig overeenkomst met de vergeleken
standaarden:
Broeikasgasemissies;
Concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening,
medicijnen en bouwmaterialen;
Welvaart.
•
•
•
Wie dient nu de knoop door te hakken of certificering
van bedrijfsactiviteiten door een vergelijkbaar systeem
equivalent verklaard kan worden met het hier ontwikkelde
toetsingskader? Of over welke onderdelen aanvullend nog
gerapporteerd dient te worden?
Dat is geen taak van de certificerende instantie, want die
heeft andere belangen. Ook het bedrijf zelf kan hierover
niet beslissen. Daarom stelt de projectgroep voor om
deze taak neer te leggen bij de in te stellen commissie
of projectgroep die het proces van invoering van het
toetsingskader coördineert (zie paragraaf 6.2).
Een van de taken van deze commissie is om te beoordelen
of de equivalentieverklaring van het toetsingskader
met een vergelijkbaar systeem valide is. Dit betekent
bijvoorbeeld dat een RSPO-certificaat equivalent wordt
verklaard aan het toetsingskader: dit certificaat wordt
geaccepteerd en hiermee wordt voldaan aan (een deel)
van het hier ontwikkelde toetsingskader. Het criterium
‘broeikasgasbalans’ is in geen van de andere systemen
opgenomen. Hiervoor zal in ieder geval aanvullende
informatie moeten worden gegeven.
Deze benadering komt overeen met de aanpak voor
biotransportbrandstoffen in het Verenigd Koninkrijk. In
Nederland is er al ervaring met deze benadering in de
Beoordelingsrichtlijn Hout.
Zo lang er verschillende standaarden worden ontwikkeld
zal de overheid dergelijk equivalentieonderzoek moeten
faciliteren. Samenwerking met onder andere het Verenigd
Koninkrijk ligt hierbij voor de hand.
5.7 Uitvoering verificatie en certificering
29
Verificatie en certificering
Of biomassastromen voldoen aan de gestelde
duurzaamheidscriteria wordt gecontroleerd door
onafhankelijke auditors, die aan de hand van de criteria
een checklist samenstellen. De duurzaamheid van de
biomassa is pas geverifieerd met een verklaring van deze
onafhankelijke auditor.
Bij een bestaand certificeringsysteem kan de auditor
geaccrediteerd worden door de certificerende instelling.
Dat wil zeggen dat de auditor toetst op voorgeschreven
criteria en dat hij voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. In
dit geval kan een formeel certificaat worden afgegeven.
Invoering certificering
Verschillende internationale organisaties hebben richtlijnen
opgesteld voor de invoering van een certificeringsysteem,
zoals de WTO (World Trade Organisation), de ISO
(International Organization for Standardization) en de ISEAL
(International Social and Environmental Accreditation and
Labelling Alliance). Deze organisaties hebben in een Code
of good practice een aantal voorwaarden gesteld aan de
invoering van een certificeringssysteem. In deze code staan
procedures voor de certificering. Ook zijn voorwaarden
opgenomen voor de internationale afstemming met
soortgelijke certificaten en de participatie van betrokken
partijen. Samengevat zijn de volgende voorwaarden van
belang:
- Publicatie van het programma om een
certificeringsysteem op te zetten (met doel en
procedures);
- Mogelijkheden voor betrokken partijen om te reageren.
Hierbij geldt ten minste één periode van 60 dagen;
- Duplicatie met andere (bestaande) certificaten moet
worden vermeden;
- Consultaties met betrokken partijen, ook in de
productielanden.
Het equivalent verklaren van vergelijkbare
certificeringsystemen heeft twee belangrijke voordelen:
1. Er zijn standaarden die al een groot draagvlak hebben
bij diverse belangengroeperingen.
2. De certificeringskosten en de administratieve druk zijn
voor de betrokken bedrijven aanzienlijk lager.
414066MEZbrochure.indd
29
23-04-2007
16:21:16
30
414066MEZbrochure.indd
30
23-04-2007
16:21:16
6. Conclusies en aanbevelingen
6.1 Conclusies
Toetsingskader op bedrijfsniveau
Naar verwachting zal in de komende twintig jaar het
gebruik van biomassa voor duurzame energieproductie
enorm toenemen. Dat schept kansen voor allerlei
partijen. Maar grootschalige biomassaproductie kan ook
negatieve effecten hebben op natuur en milieu, of op de
sociale omstandigheden van de lokale bevolking. Voor
de duurzame productie van biomassa is het noodzakelijk
om een toetsingskader te ontwikkelen. Mits duurzaam
geproduceerd, biedt het gebruik van biomassa ook kansen
voor de producerende landen. Dit betreft onder andere
bodemherstel, rurale ontwikkeling en hogere efficiëntie in
de landbouw.
Het toetsingskader op bedrijfsniveau bestaat uit
de broeikasgasbalans van de biomassaketen en de
duurzaamheidsindicatoren voor verschillende thema’s.
Zes thema’s bepalen de duurzaamheid van biomassa. De
eerste drie thema’s zijn specifieke, voor biomassa relevante
thema’s. De laatste drie hebben betrekking op de ‘Triple
P’ benadering (People, Planet, Profit), die als uitgangspunt
geldt voor maatschappelijk verantwoord ondernemen
in het algemeen. Het gaat om de volgende thema’s:
broeikasgasemissies, concurrentie met voedsel en lokale
toepassingen biomassa, biodiversiteit, milieu, welvaart en
welzijn.
In dit rapport heeft de projectgroep ’Duurzame productie
van biomassa’ een toetsingskader geformuleerd voor
duurzame biomassa.
Het ontwikkelde toetsingskader volgt een indeling in
principes, criteria en indicatoren. Box 6.1.1 geeft de negen
principes die zijn ontleend aan de verschillende thema’s.
De indicatoren zijn de kwalitatieve of kwantitatieve
minimumeisen waaraan de biomassa ten minste moet
voldoen. Gebleken is dat een aantal criteria voorlopig nog
niet kan worden uitgewerkt in toetsbare indicatoren. In
deze gevallen is ervoor gekozen om een rapportage te
vragen. Hiervoor zijn protocollen geformuleerd.
Toepassing en uitvoerbaarheid
Het toetsingskader maakt geen verschil tussen
biomassa van Nederlandse, EU of niet-EU oorsprong. Dit
toetsingskader geldt voor de productie en bewerking van
biomassa in energie, brandstoffen en chemie. De nadruk
ligt op transportbrandstoffen en elektriciteitsproductie.
Bij het opstellen van het toetsingskader is zoveel mogelijk
aangesloten bij internationale initiatieven, conventies
en keurmerken. Daarbij is rekening gehouden dat het
toetsingskader praktisch bruikbaar en controleerbaar moet
zijn.
Sommige effecten van biomassaproductie zijn
moeilijk vast te stellen op individueel bedrijfsniveau
en worden pas zichtbaar op regionaal, nationaal en
soms zelfs op supranationaal niveau. Dit betreft vooral
indirecte verschuivingen in landgebruik. Om duurzame
biomassaproductie te garanderen is dus rapportage nodig
op twee niveaus: bedrijfsniveau en macroniveau.
414066MEZbrochure.indd
31
31
Het is belangrijk om de minimumeisen periodiek te
evalueren en zo nodig aan te scherpen. Dat zal de
duurzaamheid van biomassa in de toekomst vergroten. De
projectgroep adviseert om de minimumeisen in 2010 te
evalueren, zodat in 2011 eventuele aanpassingen kunnen
worden aangenomen. Ook is het nodig in de komende
jaren verder te werken aan het formuleren van toetsbare
indicatoren waar deze nog ontbreken. Hiervoor dienen
de rapportages als basis. Deze indicatoren kunnen in 2011
worden opgenomen in het toetsingskader.
23-04-2007
16:21:20
32
Box 6.1.1: Toetsingskader op bedrijfsniveau
Principe 1
De broeikasgasbalans van de productieketen en toepassing van de biomassa is positief.
Principe 2
Biomassaproductie gaat niet ten koste van belangrijke koolstofreservoirs in de vegetatie en in de bodem.
Principe 3
Biomassaproductie voor energie mag de voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen
(energievoorziening, medicijnen, bouwmaterialen) niet in gevaar brengen.
Principe 4
Biomassaproductie gaat niet ten koste van beschermde of kwetsbare biodiversiteit en versterkt waar mogelijk de
biodiversiteit.
Principe 5
Bij de productie en verwerking van biomassa blijven de bodem en de bodemkwaliteit behouden of worden ze
verbeterd.
Principe 6
Bij de productie en verwerking van biomassa worden grond- en oppervlaktewater niet uitgeput en wordt de
waterkwaliteit gehandhaafd of verbeterd.
Principe 7
Bij de productie en verwerking van biomassa wordt de luchtkwaliteit gehandhaafd of verbeterd.
Principe 8
Productie van biomassa draagt bij aan de lokale welvaart.
Principe 9
Productie van biomassa draagt bij aan het welzijn van de werknemers en de lokale bevolking.
Voor het berekenen van de broeikasgasbalans is een
rekenmethodiek opgesteld die internationaal is afgestemd.
In deze methodiek worden broeikasgasemissies die
samenhangen met indirecte verschuivingen in landgebruik
niet meegenomen. De rekenmethodiek wordt in de
komende periode verder uitgewerkt in een operationeel
rekeninstrument.
De broeikasgasbalans is, in tegenstelling tot de
duurzaamheidscriteria, geen absolute maat voor de
duurzaamheid van een specifieke biomassastroom. De
broeikasgasprestatie wordt over de gehele keten gemeten
en vergeleken met conventionele fossiele brandstoffen.
Hiermee is de broeikasgasbalans afhankelijk van de
nationale referentie.
Bij het verzamelen van gegevens voor elk principe is een
dialoog met betrokken partijen in de producerende landen
vereist. Dit eindrapport presenteert ook een wegwijzer hoe
deze dialoog kan plaatsvinden.
Toetsingskader op macroniveau
Vooral effecten die veroorzaakt worden door indirecte
veranderingen in landgebruik zijn pas zichtbaar op
regionaal of nationaal niveau. Indirecte effecten van
landgebruik spelen in het bijzonder bij de thema’s
broeikasgasemissies, biodiversiteit en concurrentie met
voedsel en lokale toepassingen van biomassa. Deze
indirecte effecten worden niet meegenomen in het
toetsingskader op bedrijfsniveau. Maar voor het vaststellen
van de duurzaamheid van biomassa is het wel cruciaal om
deze macro-effecten mee te nemen.
Daarom is een monitoringsysteem op macroniveau
noodzakelijk, op basis waarvan gestreefd kan worden naar
een verantwoorde planning van landgebruik.
De primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling
en uitvoering van een dergelijk monitoringsysteem ten
aanzien van veranderingen in landgebruik ligt bij de
Nederlandse overheid. Maar zonder de samenwerking
met (regionale) overheden van de producerende landen,
de biomassaproducenten en NGO’s op lokaal en nationaal
niveau is het niet mogelijk om de benodigde gegevens
te verzamelen en draagvlak te verkrijgen voor te nemen
414066MEZbrochure.indd
32
maatregelen. Een tripartiete overleg tussen overheid, lokale
partijen en NGO’s is in staat om de monitoringsgegevens
op juiste wijze te wegen en beoordelen.
Bij mogelijk negatieve effecten op macroniveau is het
de taak van de Nederlandse overheid om, zo mogelijk in
EU verband, in overleg te treden met de overheid in het
productieland en samen te streven naar een verantwoorde
planning van landgebruik. Als de plaatselijke overheid niet
bereid is hierop in te gaan, staat de Nederlandse overheid
voor een politieke afweging om het gebruik van biomassa
uit deze regio’s te ontmoedigen, al of niet in EU-verband.
Toetsingskader voor reststromen
Het toetsingskader maakt op bedrijfsniveau geen
onderscheid tussen reststromen en teelt. Een
uitzondering geldt voor de categorie reststromen, die
een verwaarloosbare economische waarde (< 10%)
vertegenwoordigen van het hoofdproduct (bijvoorbeeld
landbouw- of bosbouwproducten) en geen andere nuttige
toepassingen kennen. Voor deze categorie reststromen
geldt slechts een beperkt aantal principes, namelijk een
positieve broeikasgasbalans en geen nadelige effecten op
de bodemkwaliteit.
Kleine producenten
De projectgroep onderkent dat het geformuleerde
toetsingskader voor duurzame productie van biomassa
mogelijk kleine producenten uitsluit. Daarom is het
noodzakelijk om hieraan specifiek aandacht te besteden.
Dit kan door de duurzaamheidseisen eventueel te
vereenvoudigen, of door groepscertificering mogelijk te
maken.
Certificering
Drie certificeringssystemen zijn momenteel gangbaar: het
volg en traceer (track and trace) systeem, het massa balans
(mass balance) systeem en verhandelbare certificaten (book
and claim) systeem. Het te kiezen certificeringsysteem is
afhankelijk van de route die gevolgd wordt bij verdere
implementatie van bio-energie. Bij commodities, (grote
bulkhoeveelheden) verdient het zogenoemde book and
claim certificeringsysteem de voorkeur:
Snel en gemakkelijk in te voeren (het systeem voor
Nederlandse Groene Stroom werd binnen een jaar
•
23-04-2007
16:21:28
ingevoerd);
Primaire producenten (landbouwers/bosbouwers)
hebben direct voordeel van hun deelname aan het
programma;
Handelshuizen worden niet belemmerd in hun
dagelijkse activiteiten;
Eindgebruikers/bedrijfsverenigingen hebben altijd nog
de mogelijkheid om aanvullend een mass balance dan
wel track en trace systeem in te voeren.
Bij kleinere nichemarkten, zoals bijvoorbeeld Fair Trade
stromen, is track and trace aan te bevelen vanwege de
herleidbaarheid van de biomassa. Bij het opzetten van een
certificeringsysteem kan gebruik gemaakt worden van
ervaringen elders, zoals met het Forest Stewardship Council
(FSC) of het Marine Stewardship Council (MSC).
•
•
•
Het toetsingskader vertoont met sommige bestaande
systemen zo’n overlap dat ze mogelijk equivalent verklaard
kunnen worden. Het criterium ‘broeikasgasbalans’ is niet
opgenomen in andere certificeringsystemen. Hiervoor is in
ieder geval aanvullende informatie nodig.
Draagvlak
Bij het opstellen van het toetsingskader voor
duurzame biomassa is gebruik gemaakt van een breed
consultatieproces. De projectgroep is zorgvuldig
samengesteld om de belangrijkste betrokken partijen
te vertegenwoordigen: bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties, financiële instellingen en overheden. Er is
gebruik gemaakt van een zestal werkgroepen waarin
een groot aantal betrokken partijen participeerde.
Verder is een enquête gehouden en is een aantal
consultatiebijeenkomsten georganiseerd. Bij het
formuleren van het toetsingskader is zo veel mogelijk
rekening gehouden met de (verschillende) visies die tijdens
deze stakeholdersbijeenkomsten naar voren zijn gebracht.
Partijen in producerende landen zijn vanwege tijdsgebrek
niet in dit proces betrokken.
draagvlak voor bio-energie.
De projectgroep realiseert zich dat de implementatie in
beleidsinstrumenten de nodige doorlooptijd zal vergen,
en dat hierbij de wet- en regelgeving binnen Nederland
en de EU, en ook handelsverplichtingen op EU en
mondiaal niveau (WTO), een belangrijke factor zijn. Ook
zal het enige tijd kosten om dit beleid handhaafbaar
en controleerbaar te maken (denk aan bijvoorbeeld
certificering).
2. In verband met investeringen en handelscontracten is
het belangrijk dat marktpartijen zo spoedig mogelijk
inzicht hebben in de tijdstrajecten die verbonden zijn
aan de implementatie van het toetsingskader in het
beleid. Bestaande subsidiecontracten mogen niet
worden opengebroken.
3. De Nederlandse overheid dient zo spoedig mogelijk
vorm te geven aan het toetsingskader op macroniveau.
Een monitoringsprogramma moet worden opgezet
om de effecten op macroniveau te kunnen volgen. Dit
betreft vooral veranderingen in landgebruik. Indirecte
verschuivingen van landgebruik hebben mogelijk
effecten op de biodiversiteit, de broeikasgasbalans
en concurrentie met voedsel. In het toetsingskader
op bedrijfsniveau is het niet mogelijk dit aspect mee
te nemen. De Nederlandse overheid doet er goed aan
bij het opzetten van dit monitoringsprogramma nauw
samen te werken met overheden van de producerende
landen, biomassaproducenten en NGO’s. Indien dit
monitoringsprogramma negatieve effecten aantoont,
wordt de Nederlandse overheid opgeroepen hieraan
consequenties te verbinden en acties te ondernemen
om ook op macroniveau duurzame productie van
biomassa na te streven. De mogelijkheden om op
macroniveau te kunnen sturen moeten worden
onderzocht.
Internationale aansluiting
Gedurende de ontwikkeling van het toetsingskader is nauw
samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk. Het resultaat
is dat de ontwikkelde toetsingskaders in Nederland en het
Verenigd Koninkrijk grotendeels overeenkomen. 6
6.2 Aanbevelingen
Op grond van bovenstaande conclusies komt de
projectgroep tot de volgende aanbevelingen:
•
Implementatie in beleid
•
1. Het gebruik van duurzame biomassa is essentieel voor
de productie van duurzame energie in Nederland.
De projectgroep beveelt aan het ontwikkelde
toetsingskader op bedrijfsniveau zo spoedig mogelijk
op te nemen in relevante beleidsinstrumenten,
bijvoorbeeld in de elektriciteitsproductie en bij de
verplichting voor biobrandstoffen. De toepassing van
het toetsingskader draagt bij aan transparantie over de
productie en bewerking van biomassa, en kan hierdoor
de duurzaamheid van biomassa waarborgen. Hierdoor
kan het zorgen voor een breder maatschappelijk
6
Sustainability reporting within the RTFO: Framework
report. Ecofys, 2007. Commissioned by the UK Government.
414066MEZbrochure.indd
33
•
•
33
In overleg met betrokken partijen kwamen de macroeffecten van grootschalige productie van biomassa op
biodiversiteit en voedselproductie als een belangrijk
zorgpunt naar voren. De projectgroep heeft zich niet
bezig gehouden met het beleidsinstrumentarium
dat het meest geschikt is om de duurzaamheid van
biomassa te garanderen. Verschillende partijen hebben
wel richtingen aangegeven om deze problematiek te
voorkomen. Zonder dat de projectgroep deze richtingen
verder heeft doordacht, zijn genoemd.:
Samenwerking tussen Nederland en enkele
producerende landen via partnerships of convenanten
om een zorgvuldige biomassaproductie te waarborgen;
Op korte termijn alleen biomassa uit Europa inzetten,
om tijd te winnen voor een structurele oplossing
op langere termijn voor de duurzame productie van
biomassa in het Zuiden. Op deze wijze zetten hoge
volumedoelstellingen in Nederland en de EU de
duurzame productie van biomassa in het Zuiden niet
onnodig onder druk;
Positieve stimulering van cascadering, waardoor
wordt gestreefd naar de inzet van alleen laagwaardige
componenten van biomassa voor energie;
Positieve stimulering van biomassaproductie op
braakliggende gronden (gronden die niet geschikt
zijn voor voedselproductie en zonder hoge
biodiversiteitswaarde).
23-04-2007
16:21:29
34
Certificering
4. Het is belangrijk dat de Nederlandse overheid de
ontwikkeling van een certificeringsysteem ondersteunt
en zo nodig stimuleert. Bij deze vormgeving van
dit systeem is het nodig rekening te houden met
internationale ontwikkelingen. Een internationaal
geharmoniseerd systeem heeft de voorkeur.
5. Het toetsingskader vertoont overlap met andere
certificeringsystemen. Om duplicering van certificering
te voorkomen, is een zorgvuldig beoordelingsproces
nodig om systemen mogelijk equivalent te verklaren.
Het is wenselijk dat de overheid beleid ontwikkelt om
dergelijk equivalentieonderzoek te faciliteren.
Ontwikkeling van het toetsingskader
6. De projectgroep beveelt aan om de afstemming van
het in Nederland ontwikkelde toetsingskader met
die van andere Europese landen voort te zetten in de
richting van een uniform toetsingskader op EU-niveau.
Biomassastromen zijn immers een internationale
markt. De toepassing van duurzaamheidscriteria moet
onder de aandacht worden gebracht van de Europese
Commissie, zodat ook de EU duurzaamheidscriteria
opneemt in haar beleid. De Nederlandse aanpak kan
hierbij als voorbeeld dienen.
7. Het toetsingskader is tot stand gekomen via een
breed consultatieproces. Gezien het tijdsbestek heeft
een dialoog met stakeholders (zowel overheid als
maatschappelijke organisaties) in de producerende
landen nog niet plaatsgevonden. Maar de effecten van
biomassaproductie in deze landen (zowel risico’s als
kansen) maakt deze dialoog wel noodzakelijk. De kleine
producenten verdienen hierbij specifieke aandacht. De
dialoog met stakeholders in producerende landen zou
zo spoedig mogelijk moeten starten.
8. Het hier ontwikkelde toetsingskader dient in de praktijk
te worden getest en verder te worden verfijnd. De
projectgroep acht hiervoor de volgende planning
realistisch:
In de periode maart 2007 – juli 2007 moet het
toetsingskader door ten minste acht bedrijven met
verschillende grondstofstromen worden getest op
bruikbaarheid in de praktijk.
In de periode september 2007 tot september 2010
dienen ten minste vijf langlopende pilotstudies
te worden uitgevoerd. Doel hiervan is om tot
een verfijning te komen van het ontwikkelde
toetsingskader, de rapportages (waar mogelijk)
te kunnen omzetten in indicatoren en tevens
op EU-niveau afstemming over de inhoud van
het toetsingskader te realiseren. Een coherent
onderzoeksprogramma verdient aanbeveling.
Eind 2010 dient tevens een evaluatie van het
toetsingskader plaats te vinden, op basis waarvan
verbeteringen in de systematiek in 2011 effectief
kunnen worden doorgevoerd.
9. Om te zorgen voor continuering van bovenstaande
activiteiten is het wenselijk om een tripartiet
samengestelde projectgroep (overheid, bedrijfsleven
en NGO’s) in te stellen als vervolg op projectgroep
“Duurzame productie van biomassa”. Het is
belangrijk dat in deze projectgroep de verschillende
•
•
•
414066MEZbrochure.indd
34
departementen samenwerken. Deze projectgroep heeft
als taak om:
Het testen van het toetsingskader te begeleiden;
De langetermijnpilots uit te zetten en nauwkeurig te
volgen;
Het onderbouwende onderzoek in gang te zetten en
op resultaat te volgen;
Aanbevelingen te doen aan de overheid over
internationale afstemming, de vertaling van het
toetsingskader in beleid, en (indien nodig) het
stimuleren van een certificeringsysteem.
•
•
•
•
Broeikasgasbalans
10. Voor de berekening van de broeikasgasbalans is een
methodologie ontwikkeld. Bij de vertaling van het
toetsingskader in beleidsinstrumenten beveelt de
projectgroep het gebruik van deze methodologie
aan. Op basis van de rekenmethodiek wordt nu een
instrument wordt ontwikkeld, die het met behulp
van standaardwaarden eenvoudig maakt om
biomassastromen en technologieën te berekenen. De
projectgroep vindt het noodzakelijk dat dit instrument
in september 2007 gereed is voor toepassing in de
praktijk.
11. De minimumeisen aan de broeikasgasbalans van
biomassastromen dienen in stappen verhoogd te
worden, zodat een versnelde ontwikkeling van de
technologie gestimuleerd wordt. Hiermee kan de
toepassing van biotransportbrandstoffen met een
hogere emissiereductie van broeikasgassen (de
tweedegeneratiebiobrandstoffen) op een termijn
van acht tot tien jaar de standaard worden. De
projectgroep vindt het prestatieniveau van de huidige
biotransportbrandstoffen op termijn niet toelaatbaar.
De overheid kan hiervoor haar beleid verder
aanscherpen met behulp van maatregelen die betere
prestaties stimuleren. Hierbij zou naar de gemiddelde
prestatie van de ingezette biomassastromen kunnen
worden gekeken, zodat een mix aan biomassastromen
worden ingezet.
12. De projectgroep vindt het realistisch om nu
uit te gaan van 30% emissiereductie voor
biotransportbrandstoffen, en van 50-70% voor
elektriciteitsproductie7. Deze cijfers dienen in
september 2007 te worden geëvalueerd met behulp
van het rekeninstrument (zie ook aanbeveling 10). De
projectgroep vindt dat er naar moet worden gestreefd
om over tien jaar ten minste 80 tot 90% emissiereductie
te realiseren ten opzichte van de huidige fossiele
referenties. Dit betekent dat in 2010 moet worden
beoordeeld in welke mate de minimumeis moet
worden aangescherpt in 2011 om het doel van 80 tot
90% over tien jaar te bereiken. Dit doel kan worden
bereikt bij toepassing van innovatieve biobrandstoffen
en een veel efficiëntere energieteelt.
7
Een rekenmodel voor de broeikasgasbalans wordt
momenteel ontwikkeld. Hiermee zal de haalbaarheid van de
genoemde minimumeisen worden geëvalueerd. De percentages
worden eventueel naar boven bijgesteld en ook zal een percentage
voor elektriciteitsproductie worden vastgesteld.
23-04-2007
16:21:29
Bijlage A Projectopdracht en aanpak
A.1 Doelstelling
De doelstelling van de projectgroep “Duurzame productie
van biomassa” is:
Het opstellen van toetsbare criteria voor duurzaam
geproduceerde biomassa;
Het aanbieden van een set toetsbare criteria
aan de rijksoverheid, die in regelgeving rond
elektriciteitsproductie en biotransportbrandstoffen kan
worden toegepast;
Het starten van een denkproces om op termijn tot
gewenste certificering te komen. Een certificaat
ontwikkelen is een kwestie van lange adem, en zal
dus ook na beëindiging van deze projectopdracht
doorlopen.
•
•
•
Afgeleide doelstellingen zijn:
Het opzetten van een structuur waarin kennis wordt
gedeeld, overleg plaatsvindt en aanbevelingen
worden geformuleerd om de overgang naar duurzaam
geproduceerde biomassa mogelijk te maken;
Het creëren van draagvlak bij overheid, marktpartijen
en NGO’s voor proces, toetsingscriteria,
certificeringmethodiek en toepassingen in beleid. Breed
draagvlak is nodig, aangezien de overheid zelf maar een
beperkt deel van het speelveld kan beïnvloeden. Mocht
het niet lukken om tot overeenstemming te komen, dan
zal de rijksoverheid desondanks duurzaamheidscriteria
verwerken in de relevante wetgeving
(elektriciteitsproductie, biotransportbrandstoffen).
•
•
De opdracht voor de projectgroep betreft de periode 1
januari – 1 maart 2007 en omvat de volgende elementen:
1. Organiseer een stabiele structuur van overleg en
samenwerking met de betreffende stakeholders, indien
dit niet voldoende wordt afgedekt door bestaande
initiatieven;
2. Bewerkstellig dat toetsbare en breed gedragen criteria
worden overeengekomen voor de productie en handel
van duurzame biomassa. Betrek stakeholders hierbij in
voldoende mate en besteed voldoende aandacht aan
de internationale context;
3. Ontwerp een universeel raamwerk, dat vervolgens
op de verschillende biomassastromen kan worden
toegepast;
4. Ontwerp werkbare protocollen voor de rapportages;
5. Ontwikkel een rekenmethodiek voor het bepalen
van de broeikasgasbalans; deze methodiek moet
in hoofdlijnen de systeemafbakening geven en de
verschillende rekenstappen.
6. Bied de rijksoverheid een bruikbare set
duurzaamheidscriteria, die zich leent voor toepassing
in wetgeving. Daarbij moet vooral worden gedacht aan
elektriciteitsproductie en de biotransportbrandstoffen;
7. Stel een handvat op voor een dialoog met lokale en
regionale stakeholders;
8. Start de gedachtevorming over certificering;
9. Selecteer tenminste drie voorbeeldprojecten waarin
vanaf 1 juli 2006 de criteria kunnen worden toegepast
en getest;
10. Zorg dat de overheid in dit proces als een eenheid en
414066MEZbrochure.indd
35
35
rijksbreed opereert;
11. Rapporteer in juli 2006 en februari 2007 over de
resultaten die in het project zijn bereikt en formuleer
aanbevelingen voor de wijze waarop de stakeholders
de structuur van overleg en samenwerking kunnen
voortzetten.
Hierbij is de volgende afbakening gehanteerd. Het project
richt zich op:
Biomassastromen
Non-food toepassingen, dat wil zeggen energie,
transport en chemie. De projectgroep erkent dat
idealiter voor non-food toepassingen dezelfde
duurzaamheideisen zouden moeten gelden.
De gehele keten van productie tot toepassing. Het
project richt zich dus op de productie en het transport
van biomassastromen. Een uitzondering hierop is
het thema ‘broeikasgasemissies’. Hierbij wordt de
toepassing wel meegenomen omdat een vergelijking
plaatsvindt met een referentiesituatie. Bij het thema
milieu worden eventuele bewerkingsprocessen van de
biomassa meegenomen.
People, planet en profit aspecten.
•
•
•
•
Het project richt zich niet op:
Beschikbaarheid van duurzaam geproduceerde
biomassa.
•
A.2 Aanpak
De projectgroep is met zorg samengesteld om een
goede vertegenwoordiging te zijn van bedrijven,
maatschappelijke organisaties, financiële instellingen en
overheid. De projectgroep is bewust klein gehouden, om
ook daadwerkelijk als werkgroep te kunnen functioneren.
De leden van de projectgroep hebben deelgenomen
op persoonlijke titel, maar hebben wel de taak op zich
genomen om gedurende het proces zorg te dragen voor
communicatie met hun achterban. Als onafhankelijk
voorzitter heeft Jacqueline Cramer, hoogleraar duurzaam
ondernemen aan de Universiteit Utrecht, het proces geleid
en gezorgd voor inhoudelijke afstemming.
Het project is uitgevoerd in twee fasen. De projectgroep is
gestart met het formuleren van de uitgangspunten voor
de uitwerking van duurzaamheidscriteria en - indicatoren.
Vervolgens zijn de duurzaamheidscriteria en –indicatoren
geformuleerd. In het vervolgtraject heeft een verdere
uitwerking van criteria en indicatoren plaatsgevonden;
indien prestatie-indicatoren nog niet beschikbaar zijn, zijn
protocollen opgesteld voor de gevraagde rapportages.
Hiervoor zijn zes werkgroepen ingesteld:
- Werkgroep Stakeholdersdialoog
- Werkgroep Methodiek Broeikasgasbalans
- Werkgroep Concurrentie met voedsel, lokale
energievoorziening, medicijnen en bouwmaterialen
- Werkgroep Biodiversiteit en Milieu
- Werkgroep Certificering
- Werkgroep Welvaart en Welzijn
De projectgroep en de werkgroepen zijn, waar nodig,
ondersteund door inhoudelijke experts.
23-04-2007
16:21:30
36
Tijdens het proces zijn stakeholders op een aantal
momenten geraadpleegd. De uitkomsten van deze
contacten met stakeholders zijn zo goed mogelijk verwerkt
in dit rapport.
In de eerste fase zijn twee bijeenkomsten georganiseerd
met partijen die aangaven zich betrokken te voelen
bij het proces, maar geen deel uitmaakten van de
projectgroep. Eén bijeenkomst is georganiseerd voor
met name bedrijven, de andere bijeenkomst voor
NGO’s. In beide bijeenkomsten zijn de uitgangspunten
van de duurzaamheidscriteria onderwerp van discussie
geweest.
In de eerste fase is een webenquête onder ca. 250
stakeholders uitgezet, waarin deze stakeholders
uitgebreid zijn gevraagd om zich uit te spreken over
de systematiek voor duurzaamheidscriteria en de
kwaliteitsniveaus die de criteria dienen te waarborgen.
De eerste fase is afgesloten met een werkconferentie
op 15 juni 2006. Voorafgaand aan deze conferentie
zijn de duurzaamheidscriteria aan de deelnemers
toegezonden en tijdens de conferentie zijn de criteria in
zes thematische workshops besproken.
In de tweede fase zijn een groot aantal presentaties
gehouden op conferenties en bijeenkomsten
De tweede fase is afgesloten met een viertal
consultatiebijeenkomsten. Deze waren gericht op
overheid, NGO’s, de energiesector en industrie uit
de hoek van veevoeder, levensmiddelen en oliën- en
vettenproductie.
Gedurende het hele proces is contact onderhouden met
een groot aantal stakeholders die zich geïnteresseerd
toonden in het proces.
Er is gedurende het hele proces ruim aandacht
geschonken aan internationale afstemming. Nederland
loopt met enkele andere EU landen voorop in de
ontwikkeling van duurzaamheidscriteria voor de
productie van biomassa. Er is intensief contact
onderhouden met het projectteam in het Verenigd
Koninkrijk. In oktober 2006 en januari 2007 hebben
workshops plaatsgevonden waarbij Nederland, het
Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België aanwezig
waren.
Er is gesproken met de Europese Commissie om inzicht
te krijgen in de gedachtevorming van de Commissie
met betrekking tot het onderwerp ‘duurzaamheid van
biomassa’. De Nederlandse overheid heeft de Europese
Commissie gevraagd zich actief op te stellen ten aanzien
van de ontwikkeling van duurzaamheidindicatoren.
Nederland heeft aangeboden de kennis opgedaan met
dit project ter beschikking te stellen.
•
•
•
•
•
•
•
•
414066MEZbrochure.indd
36
23-04-2007
16:21:30
Bijlage B Deelnemers consultaties
Onderstaande lijst geeft een overzicht van organisaties die
aan één of meerdere consultatiebijeenkomsten hebben
deelgenomen.
ABN AMRO
ADM Europoort
Argos Groep B.V.
ASN Bank
Algemene Vereniging Inlands Hout
Bio-ethanol Rotterdam BV
Biopetrol Group
Biovalue
Biox
Brabantse Milieufederatie
Bond van Nederlandse Margarine Fabrikanten
Bothends
BTG Biomass Technology Group B.V.
Carboncapital Solutions
Cargill
Cefetra Groep
Cehave Landbouwbelang
CEO
CertiQ
CE-Transform
COGEN Projects (projectgroep Biomassa & WKK)
Copernicus Instituut Universiteit Utrecht
Cordaid
COS Noord Holland
DHV Mobiliteit en Verkeer
dutCH4
Ecofys
Electrabel
Eneco Energie
EON-Benelux
Essent
EuropaBio
Exxon Mobil/Esso Nederland B.V.
Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie
Gelderse Milieufederatie
GiPP Energy
Global Forest Coalition
Greenpeace
Grontmij Nederland B.V.
ICCO
IOI
IUCN
Iveco
K.O.G. Edible Oils B.V.
Kema Nederland B.V.
Kuwait Petroleum
KV Papier en kartonfabrieken
LLTB/LTO Duurzame energie
Loders Croklaan
Lyondell
Milieu Federatie Limburg
Milieu Federatie Zuid Holland
Milieu Federatie Drenthe
Milieudefensie
Milieufederatie Noord-Holland
Ministerie van Buitenlandse Zaken
414066MEZbrochure.indd
37
37
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Financiën
Ministerie van LNV
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van VROM
Nederlandse Akkerbouw Vakbond
Nedalco
Nevedi
Netherlands Development Finance Company (FMO)
Nuon
Nutreco
OxfamNovib
Platform Bio energie
Platform Groene Grondstoffen
Platform Hout
Productschap Margarine, Vetten en Oliën
Rabo Groen Bank B.V.
Rabobank
Rendac Son/Sonac/Ecoson
Sabic Europe
Shell Nederland
Smilde
Stichting Milieukeur
Solarix
Sonac
Sovion N.V.
Stichting Natuur en Milieu
Ten Kate Vetten
Triodos Bank
TU Delft
Unilever
Universiteit Utrecht
Vereniging Afvalbedrijven
VNPI
Wageningen UR
Wereld Natuur Fonds
Wetlands International
23-04-2007
16:21:30
38
414066MEZbrochure.indd
38
23-04-2007
16:21:31
Bijlage C Leden werkgroepen
Werkgroep Stakeholdersdialoog
Werkgroep Certificering
Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V.,
voorzitter
Ella Lammers, SenterNovem, secretaris
Omer van Renthergem, ministerie BuZa
Sander van Bennekom, OxfamNovib
Paul Wolvekamp, BothEnds
Jelle Hettinga, Nuon
Bert Fokkema, Shell
Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V.,
voorzitter
Mariska de Bruijne, Ministerie van EZ, secretaris
Kees Kwant, Senter Novem
Helma Kip, Essent
Ineke Vlot, Milieukeur
Nico Leek, Probos
Edwin Koster, Solidaridad
Ronald Zwart, productschap MVO
Johan Maris, Control Union
Mark Prosé, Control Union
Werkgroep Methodiek Broeikasgasbalans
Kees Kwant, SenterNovem, voorzitter
John Neeft, SenterNovem, secretaris
Elke van Thuijl, SenterNovem, secretaris
Eric Swartberg, Cargill
Yves Ryckmans, Laborelec (Electrabel)
Bart Rosendaal, Rosendaal Energy
Veronika Dornburg, Universiteit Utrecht
Hans Jager, Stichting Natuur en Milieu
Rob Remmers, Essent
Ronald Zwart, Productschap MVO
Steven Wonink, Ministerie van VROM
Daan Dijk, Rabobank
Mark Woldberg, Nedalco
Geert Bergsma, CE
39
Werkgroep Concurrentie met voedsel
Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V.,
voorzitter
Ella Lammers, SenterNovem, secretaris
John Veerkamp, ministerie BuZa
Mohamed Sharif, ministerie LNV
Bert Groeneveld, Biox
Peter Zuurbier, Universiteit Wageningen
André Faaij, Universiteit Utrecht
Willem-Jan Laan, Unilever
Pieter Jansen, Both Ends
Werkgroep Biodiversiteit en Milieu
Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V.,
voorzitter
Steven Wonink, ministerie VROM, secretaris
Carl Konigel, IUCN
Danielle de Nie,IUCN
Steven de Bie, Shell
Barbera van der Hoek, WWF
Rob Busink, ministerie LNV
Caroline van Leenders, ministerie BuZa
Jan Joost Kessler, AIDEnvironment
Sven Sielhorst, AIDEnvironment
Werkgroep Welvaart en Welzijn
Jacqueline Cramer, Sustainable Entrepreneurship B.V.,
voorzitter
Mariska de Bruijne, Ministerie van EZ, secretaris
Ewald Breunesse, Shell
Jan-Kees Vis, Unilever
Sander van Bennekom, Oxfamnovib
Marieke Meeuwsen, LEI
Mark Prosé, Control Union
414066MEZbrochure.indd
39
23-04-2007
16:21:31
40
414066MEZbrochure.indd
40
23-04-2007
16:21:31
Bijlage D Referenties naar conventies en keurmerken
41
GRI: Global Reporting Initiative:
www.globalreporting.org
ILO: International Labour Organisation:
www.ilo.org
RSPO: Roundtable Sustainable Palm Oil:
www.sustainable-palmoil.org
RTRS: Roundtable on Responsible Soy:
www.responsiblesoy.org
EUREPGAP: Euro-Retailer Produce Working Group (EUREP)
Good Agricultural Practices (GAP):
www.eurepgap.org
FSC: Forest Stewardship Council:
www.fsc.org
SAN: Sustainable Agricultural Network:
www.rainforest-alliance.org/programs/agriculture/san
414066MEZbrochure.indd
41
23-04-2007
16:21:31
42
414066MEZbrochure.indd
42
23-04-2007
16:21:31
Bijlage E Dialoog met lokale betrokkenen;
een wegwijzer
E.1 Doel van deze wegwijzer
De Nederlandse overheid heeft het voornemen
uitgesproken duurzaamheidscriteria voor
biomassa productie op te nemen in de relevante
beleidsinstrumenten. Hiervoor is een toetsingskader
voor duurzame biomassa productie ontwikkeld (zie
hoofdstuk 3 van dit rapport). Daarbij is een vereiste dat
een dialoog wordt gevoerd met lokale en regionale
stakeholders in de producentenlanden. Deze wegwijzer
is bedoeld om bedrijven een handvat te bieden om deze
stakeholdersdialoog vorm te geven. Allereerst wordt
kort het doel van een stakeholdersdialoog toegelicht
en vervolgens de te volgen procedure. Tenslotte wordt
beschreven hoe en waarover gerapporteerd moet worden.
Deze wegwijzer richt zich op bedrijven die duurzame
biomassa willen toepassen voor elektriciteitsproductie,
biobrandstoffen of chemie en over de duurzaamheid
daarvan moeten rapporteren. In figuur E.1 wordt
aangegeven waar in dit proces de stakeholdersdialoog
plaatsvindt.
De verplichting om te rapporteren over de duurzaamheid
van biomassa ligt bij het bedrijf dat in Nederland moet
voldoen aan duurzaamheidscriteria en indicatoren in het
kader van de relevante beleidsinstrumenten. Vaak is een
bedrijf niet zelf de producent van biomassa, maar koopt
biomassa in bij een leverancier of producent. Er is hier
43
sprake van een ketenverantwoordelijkheid: de verplichting
om te voldoen aan duurzaamheid wordt doorgegeven
aan leveranciers en uiteindelijk aan de producenten in de
landen van herkomst. Het bedrijf in Nederland, de inkoper,
zal de producent van biomassa vragen te rapporteren
over de duurzaamheid van de biomassa. Dit kan in het
contract worden vastgelegd. Hierbij is een dialoog met
stakeholders een vereiste. Dit wordt vormgegeven door
de concept rapportage over duurzaamheid voor te leggen
aan de lokale en regionale stakeholders. De reacties van
stakeholders worden verwerkt in de definitieve rapportage,
die vervolgens wordt opgeleverd aan de inkoper. De
inkoper gebruikt deze rapportages over de duurzaamheid
van de verschillende partijen gecontracteerde biomassa
om aan te tonen dat voldaan wordt aan de gestelde
duurzaamheideisen.
De kwaliteit van de rapportages wordt gewaarborgd
door de certificeerder. Bij certificering wordt de
betrouwbaarheid van de verstrekte informatie getoetst,
zowel inhoudelijk als procedureel. De stakeholdersdialoog
is hiervan onderdeel. Bij certificering zal getoetst worden
of een stakeholdersdialoog heeft plaatsgevonden, en
of reacties op een adequate manier zijn verwerkt in de
rapportage. Als onderdeel van het certificeringproces
kunnen mogelijk audits worden uitgevoerd, waarbij ter
plaatse informatie wordt gecontroleerd.
In een dialoog met stakeholders kan een onderscheid
Inkoper
Definitieve
rapportage
Certificering door
onafhankelijke instantie
Contract
Stakeholders
Dialoog
Producent
Conceptrapportage a/d
hand van toetsingskader
Figuur E.1: De stakeholders dialoog in relatie tot de rapportage over het toetsingskader
414066MEZbrochure.indd
43
23-04-2007
16:21:31
44
worden gemaakt tussen verschillende niveaus:
- Microniveau: Hoe beoordelen stakeholders op
lokaal/regionaal niveau de uitkomsten van de
duurzaamheidtoets. Zijn zij het eens met de verstrekte
informatie en welke informatie kunnen zij eventueel
additioneel aanleveren?
- Macroniveau: Hoe schatten nationale stakeholders
(bijv. federale overheid, nationale NGO’s) de
macro-economische effecten in ten gevolge van
(grootschalige) productie van biomassa in hun regio/
land?
Deze wegwijzer gaat in op de dialoog op microniveau,
omdat dit binnen de reikwijdte valt van een individueel
bedrijf dat biomassa produceert.
Voor kleine producenten/leveranciers is een
stakeholdersdialoog zoals beschreven in deze
wegwijzer niet uitvoerbaar. Aparte richtlijnen zijn nodig
voor deze smallholders, waarbij aanpassingen en/of
vereenvoudigingen nodig zijn voor zowel de inhoudelijke
eisen als de procedurele uitvoering.
E.2 Waarom een stakeholdersdialoog?
Het doel van een dialoog met stakeholders is het vergroten
van de betrouwbaarheid van de rapportage over de
duurzaamheid van biomassa, en het verkrijgen van
draagvlak voor deze rapportage bij de lokale en regionale
stakeholders. Hiervoor is een open en transparante
rapportagestructuur noodzakelijk. Eveneens kan een
stakeholdersdialoog nuttig zijn om additionele kennis en
informatie te verkrijgen, waardoor voldaan kan worden aan
de rapportage.
Daarnaast is ook voor de lokale en regionale stakeholders
een dialoog van belang. Zij kunnen hun zorgpunten
inbrengen, en zo invloed uitoefenen om negatieve effecten
(bijvoorbeeld op de natuur of het milieu) te verkleinen en
mogelijke positieve bijdragen (bijvoorbeeld ten aanzien
van werkgelegenheid) te vergroten.
E.3 Procedure voor een stakeholdersdialoog
Omdat een stakeholdersdialoog een verplicht
onderdeel is van de rapportage over de duurzaamheid
van biomassa, dient in principe bij iedere partij/
contract biomassa gerapporteerd te worden over de
stakeholdersdialoog. Wanneer een partij betrokken wordt
van dezelfde producent(en) als de vorige keer (of bij
langlopende contracten), kan volstaan worden met een
stakeholdersdialoog één maal per jaar.
Een goede stakeholdersdialoog is gebaseerd op een
iteratief proces. Hierbij kunnen drie fasen worden
onderscheiden:
- voorbereiding
- consultatie
- verwerking
Bij iedere cyclus ontstaat een beter begrip voor de
lokale thema’s en een betere verstandhouding met de
lokale stakeholders. Bij langlopende contracten kan
vanzelfsprekend beter rekening gehouden worden met dit
iteratieve proces.
414066MEZbrochure.indd
44
Fase 1: Voorbereiding
1. Selectie stakeholders.
In de voorbereidende fase is het van belang een goede
selectie te maken van de lokale stakeholders in het
producentenland die een rol gaan spelen in de dialoog.
Als eerste stap wordt een overzicht gemaakt van de
verschillende categorieën stakeholders die van belang
zijn om te betrekken in de dialoog; dit zijn bijvoorbeeld
omwonenden, werknemers, lokale NGO’s. Vervolgens
kan per categorie worden bekeken welke stakeholders
representatief zijn en kan een selectie worden gemaakt.
Op deze manier wordt een groslijst samengesteld
van de representatieve stakeholders die actief zullen
worden benaderd voor deelname aan de consultatie.
Het is belangrijk dat deze lijst is samengesteld in overleg
met stakeholders om zo een eventuele blinde vlek te
vermijden.
Bij de uiteindelijke prioritering van stakeholders
waarmee de dialoog het beste kan plaats vinden,
dienen de volgende punten in acht genomen te worden:
- welke stakeholders zijn de echte belanghebbenden,
m.a.w. welke stakeholders zullen eventueel
negatieve effecten ondervinden of hebben een
positief belang bij de biomassaproductie/handel.
Het is belangrijk goed te beargumenteren welke
stakeholders belanghebbend zijn.
- welke stakeholders zijn goed geïnformeerd?
Deze stakeholders kunnen ondersteunen bij het
verzamelen van de benodigde gegevens voor de
rapportage.
Daarnaast is het belangrijk om relevante stakeholders
die zelf aangeven gehoord te willen worden, eveneens
te betrekken in de dialoog. De lijst met stakeholders
die worden betrokken in de dialoog kan overigens
verschillen per duurzaamheidthema.
2. Ontwikkel een strategie voor de stakeholdersdialoog.
Voor iedere stakeholder kan in kaart worden gebracht
op welke wijze zij zullen participeren in de dialoog.
Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden.
Denk bijvoorbeeld aan bilaterale bijeenkomsten of
thematische workshops.
Het resultaat van de voorbereidende fase is een overzicht
van stakeholders en inzicht in de mogelijke negatieve
en/of positieve effecten die zij zullen ondervinden van de
biomassaproductie of handel.
Fase 2: Consultatie
In de tweede fase vindt de implementatie plaats van de
ontwikkelde strategie. In een consultatie zijn tenminste
twee bijeenkomsten essentieel:
- Een bijeenkomst waarbij een inventarisatie centraal
staat van reacties, meningen en opmerkingen;
- Een afrondende bijeenkomst waarbij duidelijk wordt
aangegeven op welke manier de geïnventariseerde
reacties worden verwerkt, en waarom.
Het is belangrijk dat een consultatieproces toegankelijk is
voor de betrokken stakeholders. Eventueel kan consultatie
ook digitaal plaatsvinden, om een grotere groep
23-04-2007
16:21:31
stakeholders te benaderen. Aangeraden wordt dit wel altijd
te koppelen aan een fysieke bijeenkomst.
Een aantal andere aandachtspunten zijn:
- Zorg ervoor dat stakeholders goed geïnformeerd zijn.
Dat betekent goede vertalingen van de betreffende
documenten in de lokale taal;
- Het overleg moet goed aangekondigd zijn, en de status
van het overleg moet bekend zijn bij de stakeholders.
- Lokaal kunnen veel verschillende en tegenstrijdige
standpunten bestaan. Daarom is een heldere
terugkoppeling belangrijk.
E.4 Protocol voor rapportage over de stakeholdersdialoog
45
In de rapportage over de stakeholdersdialoog moeten de
volgende elementen aan de orde komen:
- verslaglegging van de dialoog: met wie is gesproken,
waarom, waarover is gesproken en in welke vorm;
- rapportage over op welke wijze de geïnventariseerde
reacties zijn verwerkt. Het is belangrijk om hierbij
tegenstrijdige of kritische standpunten te vermelden en
aan te geven hoe hiermee is omgegaan
- rapportage over mogelijke follow-up activiteiten.
Deze rapportage is onderdeel van de rapportage over de
duurzaamheid van biomassa.
Het resultaat van deze fase is een overzicht van de respons
van de verschillende stakeholders, en duidelijkheid over of
en hoe deze respons is verwerkt, en waarom.
Fase 3: Verwerking
In de laatste fase worden de resultaten van de
stakeholdersdialoog verwerkt in de definitieve rapportage
over de duurzaamheid van de biomassa. Bij de verwerking
van de resultaten is het belangrijk goed contact te
blijven houden met stakeholders, zeker indien sprake
is van langdurige contracten. Bij lokale oppositie of
conflicterende inzichten is een meer intensieve dialoog
noodzakelijk.
In onderstaand overzicht zijn enkele do’s and don’ts in het
consultatieproces samengevat.
Do’s and don’ts in een stakeholdersdialoog
Do
- Erken dat percepties van stakeholders belangrijk zijn en
dat hierop moet worden gereageerd.
- Luisteren is net zo belangrijk als praten.
- De stakeholdersdialoog moet toegankelijk zijn voor alle
stakeholders.
- Ontwikkel een proces voor de dialoog waarvoor
draagvlak bestaat bij de stakeholders.
- Maak tijd voor persoonlijk contact tijdens de dialoog.
- Erken en waardeer dat stakeholders tijd nemen voor de
dialoog naast hun andere, drukke activiteiten.
- Wees zelf actief in de follow-up van de dialoog.
- Archiveer de uitkomsten van de dialoog, zeker bij lange
termijn contracten.
- Wek geen valse verwachtingen tijdens de dialoog.
414066MEZbrochure.indd
45
Don’t
- Ga geen dialoog aan zonder intentie om te luisteren.
- Probeer geen antwoorden te ontwikkelen voordat de
dialoog heeft plaatsgevonden.
- Baseer een stakeholders dialoog niet op bestaande
contacten in plaats van een systematische benadering
waarbij alle belangrijke stakeholders worden betrokken.
- Ga er niet vanuit dat stilte instemming betekent.
- Ga er niet vanuit dat intermediaire partijen op gaan
treden als boodschapper van het bedrijf.
- Ga er niet vanuit dat één strategie werkt voor alle
stakeholders.
- Ga er niet vanuit dat de stakeholders hetzelfde tijdpad
volgen als uw bedrijf.
- Certrouw niet op technologie in plaats van persoonlijke
contacten.
- Gebruik bij voorkeur geen externe consultants voor het
management van de stakeholdersdialoog.
- Betrek niet alleen ‘vriendelijke’ stakeholders in de
dialoog.
23-04-2007
16:21:32
46
414066MEZbrochure.indd
46
23-04-2007
16:21:32
Bijlage F Nadere informatie en toelichting
toetsingskader
F.1 Concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa
Het thema “concurrentie met voedsel en lokale toepassingen
biomassa” betreft voornamelijk concurrentie om land
en verdringing van landgebruik voor andere teelten en
toepassingen. Deze effecten op landgebruik overstijgen
het niveau van een individueel bedrijf. Daarom moet
het toetsingskader op macroniveau vooral uitsluiting
geven op de vraag of mogelijk concurrentie met voedsel
of andere toepassingen van biomassa optreedt (zie ook
paragraaf 2.4 en 3.4). Bedrijven (vooral de grote bedrijven)
beschikken echter vaak over informatie die de monitoring op
macroniveau kunnen ondersteunen. De bedrijven zijn mede
verantwoordelijk om voldoende informatie te genereren,
zodat monitoring van dit thema op nationaal en mondiaal
niveau mogelijk wordt. Voor dit thema wordt een rapportage
gevraagd die alleen op verzoek van de Nederlandse overheid
hoeft te worden geleverd, en alleen indien gegevens
beschikbaar zijn.
Hieronder volgt een nadere beschouwing op de parameters
die van belang zijn om veranderingen in landgebruik in
kaart te kunnen brengen.
Belangrijke informatie en parameters voor landgebruik
Veranderingen in landgebruik kunnen op diverse
schaalniveaus worden beschouwd op:
- het niveau van de plantage/het productiebedrijf
- macroniveau (hieronder vallen in eerste instantie
regionaal, provinciaal of (deel)staat en nationaal niveau,
maar zo nodig ook supranationaal/continentaal en
mondiaal niveau)
Hierbij is het mogelijk dat er op nationaal niveau
geen negatieve effecten optreden ten gevolge van
verschuivingen in landgebruik, maar op lokaal niveau wel.
De volgende gegevens zijn met name van belang zijn om
veranderingen in landgebruik in kaart te brengen:
- Een duidelijke omschrijving van het soort biomassa
dat wordt gebruikt, en het mogelijke alternatieve
gebruik in andere markten (bijvoorbeeld als voedsel,
constructiemateriaal, meststof, veevoer of medicijnen).
Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen
reststromen, voedselgewassen en niet voedselgewassen.
- Informatie over de toepassing van grondstoffen voor de
verschillende doeleinden en verschuivingen daartussen
in de tijd (dit is met name van belang voor commodities
met meerdere toepassingen, zoals plantaardige oliën).
- Satellietdata voor het monitoren van (verschuivingen in)
landgebruik en vegetatie.
- Statistieken over landgebruik (veelal nationaal en
eventueel op niveau van (deel)staat of provincie.
- Statistische gegevens t.a.v. (gemiddelde) opbrengsten
van gewassen in de tijd (bijvoorbeeld op basis van
nationale en FAO statistieken).
- Velddata, met name voor het verifiëren van de diversiteit
(of afname daarvan) in landgebruik.
- Prijsinformatie over land en voedsel.
- Gegevens over eigendomsverhoudingen van land en
414066MEZbrochure.indd
47
47
landgebruiksrechten.
Beoordeling
Het is niet op voorhand duidelijk of de mate waarin effecten
optreden al dan niet acceptabel is. Enkele voorbeelden
hiervan ter illustratie:
1. Verhoging van voedsel- en landprijzen is nadelig
voor consumenten, maar in vele gevallen positief
voor boeren. Hogere inkomens kunnen leiden tot
investeringen in landbouwproductie met een hogere
productie tot gevolg. Ook kan intensievere landbouw
(en veeteelt) productie lagere relatieve milieukosten
met zich meebrengen. De mate en snelheid waarin
prijzen veranderen zal dus een rol moeten spelen in
de beoordeling van de effecten. De weging daarvan
zal op haar beurt weer afhangen van regionale
omstandigheden (zoals de koopkracht), binnenlandse
regulering en de prijsontwikkelingen binnen de
commodity markten.
2. Er treden verschillende effecten op bij de introductie
van biomassagewassen (bijvoorbeeld grassen of bomen)
en de gelijktijdige intensivering van landbouw en/of
veeteelt. Intensivering kan afname van biodiversiteit
tot gevolg hebben; maar ook een diverser patroon van
landgebruik door de aanplant van bomen. Daardoor
wordt juist de biodiversiteit verhoogd.
3. Het (deels) verdringen van voedselproductie door
biomassagewassen kan op het niveau van een provincie
als onwenselijk worden gezien. Op nationaal niveau kan
de conventionele landbouw zich echter verplaatsen
naar gebieden waar dat efficiënter en mogelijk ook
ecologisch beter is (bijvoorbeeld door beter geschikte
bodems). Regionaal onwenselijke effecten hoeven dus
op nationaal niveau geen probleem te zijn.
Voor dit thema blijkt dus geen beproefde systematiek
beschikbaar te zijn om effecten in kaart te brengen en
vervolgens te beoordelen op duurzaamheid. Daarom is het
nog niet mogelijk gebleken dit thema verder uit te werken
in toetsbare criteria en indicatoren. Bovendien is voor het
monitoren van veranderingen in landgebruik informatie
nodig op verschillende schaalniveaus. Een individuele
biomassaproducent is niet in staat verschuivingen in
landgebruik te monitoren, wanneer die verschuivingen
het niveau van de plantage en de (directe) omgeving
overstijgen.
De meeste aspecten van dit thema moeten op hogere
schaalniveaus (macroniveau) gemonitord worden.
Deze aspecten worden beschreven in paragraaf 3.4.
Daarnaast is het van belang om bedrijven te vragen om
een verplichte rapportage waarin de beschikbaarheid op
lokaal en regionaal niveau van biomassa voor voedsel,
energievoorziening, bouwmaterialen of medicijnen, en de
eventuele relatie met energieteelt wordt beschreven (zie
paragraaf 3.2.2). Deze gegevens dienen ter verificatie van
informatie uit nationale databases, en om in te kunnen
schatten of lokaal/regionaal ongewenste effecten optreden
die niet gesignaleerd kunnen worden met behulp van
macro data.
23-04-2007
16:21:32
48
F.2 Biodiversiteit
Biodiversiteit wordt gedefinieerd als de variabiliteit van
levende organismen in ecologische systemen. Voor dit
thema zijn 5 criteria geformuleerd, die ieder zijn uitgewerkt
in toetsbare indicatoren (minimum eisen) of rapportages.
Hieronder wordt per criterium nadere informatie gegeven.
Criterium 4.1:
In de meeste landen is de bescherming van biodiversiteit,
direct dan wel indirect, opgenomen in de nationale
wetten en regels. Als deze regels worden nageleefd dan
worden al veel schadelijke effecten voor de biodiversiteit
tegengegaan. Daarom mag er geen overtreding van
nationale wetten en regels plaatsvinden die op biomassa
productie en het productiegebied van toepassing zijn.
Indien overtredingen hebben plaats gevonden dan dienen
deze juridisch te zijn afgehandeld.
Aangetoond dient te worden dat (i) de nationale
regelgeving (genoemd in criterium 4.1) bekend is, (ii) hieraan
wordt voldaan, en dat (iii) veranderingen in wetgeving en
handhaving worden bijgehouden en toegepast. Verder
moet aangetoond worden dat er geen rechtszaken van
toepassing zijn op de productie-eenheid als gevolg van
overtredingen van deze regels en wetten.
•
WWF-position_Protected_Areas_03.pdf), volgens de
lijst beschikbaar van 2003 (http://www.unep-wcmc.org/
wdpa/unlist/2003_UN_LIST.pdf) of meer geactualiseerde
overzichten of nationale gegevens;
RAMSAR gebieden (wetlands vallend onder de
Convention on Wetlands; http://www.ramsar.org/),
volgens de beschikbare lijst (http://www.ramsar.org/
index_list.htm) of meer geactualiseerde overzichten of
nationale gegevens.
In de toekomst komen mogelijk nieuwe en betere bronnen
beschikbaar. Deze data zal bovenstaande publicaties dan
(deels) kunnen vervangen.
Criterium 4.3:
Door stakeholders aangewezen gebieden met een
hoge natuurbeschermingswaarde (‘High Conservation
Value’ (HCV)) zijn uitgesloten voor de productie van
biomassa om te voorkomen dat gebieden met een hoge
biodiversiteitwaarde verloren gaan. Ook is een zone van
5 km rond deze gebieden uitgesloten voor de productie
van biomassa. Deze bufferzone is noodzakelijk om
invloeden van buiten het gebied tegen te gaan. Hierbij
gaat het o.a. om verstoring door betreding, gebruik van
agro-chemicaliën, geluid en invasie van exoten vanuit het
productiegebied.
Criterium 4.2:
Door de overheid beschermde gebieden (‘gazetted
protected areas’) zijn uitgesloten voor de productie van
biomassa om te voorkomen dat ‘erkende’ gebieden met een
hoge biodiversiteitwaarde verloren gaan. Ook is een zone
van 5 km rond de beschermde gebieden uitgesloten voor
de productie van biomassa. Deze bufferzone is noodzakelijk
om invloeden van buiten het gebied tegen te gaan. Hierbij
gaat het o.a. om verstoring door betreding, gebruik van
agro-chemicaliën, geluid en invasie van exoten vanuit het
productiegebied.
Er zijn twee uitzonderingen op deze regel waardoor de
productie van biomassa wel mag plaatsvinden in door de
overheid beschermde gebieden.
1) Indien de ontginning (van natuurlijke vegetatie) van de
productie-eenheid heeft plaats gevonden voor 1 januari
2007 (of de referentiedatum die geldt vanuit andere
(in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen). Deze
uitzondering wordt gemaakt om te voorkomen dat deze
ontgonnen gebieden onbenut blijven terwijl ze geen
grote biodiversiteitswaarde meer hebben.
2) Indien biomassaproductie onderdeel is van beheer
om de biodiversiteitwaarden te beschermen. Hiermee
worden gebieden bedoeld die een grote ‘historische’
biodiversiteitswaarde te danken hebben aan menselijk
ingrijpen, zoals rietlanden en heidegebieden.
Er bestaan goede definities, gedocumenteerde registers
en kaarten van door de overheid beschermde gebieden,
waardoor verificatie mogelijk is. De volgende bronnen
dienen geraadpleegd te worden om vast te stellen waar
deze gebieden zich bevinden:
UNESCO World heritage sites (http://whc.unesco.org/en/
list/)
IUCN List of Protected Area’s categorieën I, II, III and IV
(http://www.wwf.de/fileadmin/fm-wwf/pdf-alt/waelder/
•
•
414066MEZbrochure.indd
48
Er zijn twee uitzonderingen op deze regel waardoor de
productie van biomassa wel plaats mag vinden in HCV
gebieden.
1) Indien de ontginning (van natuurlijke vegetatie) van de
productie-eenheid heeft plaats gevonden voor 1 januari
2007 (of de referentiedatum die geldt vanuit andere
(in ontwikkeling zijnde) certificeringsystemen. Deze
uitzondering wordt gemaakt om te voorkomen dat deze
ontgonnen gebieden onbenut blijven terwijl ze geen
grote biodiversiteitswaarde meer hebben.
2) Indien biomassaproductie onderdeel is van beheer
om de biodiversiteitwaarden te beschermen. Hiermee
worden gebieden bedoeld die een grote ‘historische’
biodiversiteitswaarde te danken hebben aan menselijk
ingrijpen, zoals rietlanden en heidegebieden.
De ligging van deze gebieden is in veel gevallen niet
bekend, behalve als ze reeds zijn aangewezen door
stakeholders. Daarom dient lokale stakeholder consultatie
plaats te vinden om vast te stellen of de productie-eenheid
zich in een HCV gebied bevindt. Indien in dit kader reeds
consultatie van lokale stakeholders heeft plaats gevonden,
dient dit te worden aangetoond.
High Conservation Values (HCV) gebieden voldoen aan de
volgende definities:
HCV1. Areas containing globally, regionally or nationally
significant concentrations of biodiversity values (e.g.
endemism, endangered species, refugia).
For example, the presence of several globally threatened bird
species within a Kenyan montane forest.
HCV2. Globally, regionally or nationally significant large
landscape-level areas where viable populations of most if
not all naturally occurring species exist in natural patterns of
distribution and abundance.
23-04-2007
16:21:32
For example, a large tract of Mesoamerican flooded grasslands
and gallery forests with healthy populations of Hyacinth
Macaw, Jaguar, Maned Wolf, and Giant Otter, as well as most
smaller species.
HCV3. Areas that are in or contain rare, threatened or
endangered ecosystems.
For example, patches of a regionally rare type of freshwater
swamp in an Australian coastal district.
HCV4. Areas that provide basic ecosystem services in critical
situations (e.g. watershed protection, erosion control).
For example, forest on steep slopes with avalanche risk above a
town in the European Alps.
HCV5. Areas fundamental to meeting basic needs of local
communities (e.g. subsistence, health).
For example, key hunting or foraging areas for communities
living at subsistence level in a Cambodian lowland forest
mosaic.
HCV6. Areas critical to local communities’ traditional cultural
identity (areas of cultural, ecological, economic or religious
significance identified in cooperation with such local
communities).
For example, sacred burial grounds within a forest
management area in Canada.
Voor geactualiseerde overzichten van HCV gebieden per
land zie http://hcvnetwork.org/practical-support.
HCV gebieden komen in het algemeen ook overeen met de
volgende categorieën van gebieden:
Conservation International - Biodiversity Hotspots
(http://www.biodiversityhotspots.org/xp/Hotspots/)
Birdlife international - Important Bird Areas (http://www.
birdlife.org/action/science/sites/index.html)
WWF G200 Ecoregions, en daarbinnen de vulnerable
en critical/endangered regio’s. (http://www.panda.org/
about_wwf/where_we_work/ecoregions/ecoregion_list/
index.cfm)
High nature value farmland. (http://reports.eea.europa.
eu/report_2004_1/en/EEA_UNEP_Agriculture_web.pdf)
•
•
•
•
hiervan zijn o.a. ecologische corridors en het tegengaan
van versnippering. Over de toegepast ‘practices’ dient
gerapporteerd te worden.
49
F.3 Milieu
Het thema milieu is onderverdeeld in drie principes gericht
op de aspecten bodem, water en lucht. Ieder principe
is uitgewerkt in een aantal criteria en indicatoren of
rapportages. Hieronder volgt, waar nodig, nadere informatie
per criterium.
Criterium 5.1, 6.1 en 7.1:
In de meeste landen is de bescherming van milieu, direct
dan wel indirect, opgenomen in de nationale wetten en
regels. Als deze regels worden nageleefd, dan worden
al veel schadelijke effecten op het milieu tegengegaan.
Daarom mag er geen overtreding van nationale wetten
en regels plaatvinden die op biomassa productie en het
productie gebied van toepassing zijn.
Indien overtredingen hebben plaatsgevonden, dan dienen
deze juridisch te zijn afgehandeld.
Aangetoond dient te worden dat (i) de nationale
regelgeving bekend is, (ii) hieraan wordt voldaan, en dat
(iii) veranderingen in wetgeving en handhaving worden
bijgehouden en toegepast. Verder moet aangetoond
worden dat er geen rechtszaken van toepassing zijn op de
productie-eenheid als gevolg van overtredingen van deze
regels en wetten.
Criterium 5.1:
Additioneel dient minimaal te worden voldaan aan de
Stockholm conventie (12 schadelijkste pesticiden), ook waar
nationale wetgeving ontbreekt.
Het gaat om de volgende stoffen:
1. PCBs, 2. Dioxins, 3. Furans, 4. Aldrin, 5. Dieldrin, 6. DDT,
7. Endrin, 8. Chlordane, 9. Hexa Chlorobenzene (HCB), 10.
Mirex, 11. Toxaphene, 12. Heptachlor. (Voor meer informatie
zie: http://www.unido.org/doc/29428#pcb.)
Criterium 5.2:
Criterium 4.4:
Grootschalige monoculturen moeten zoveel mogelijk
voorkomen worden, gezien de lage biodiversiteitswaarde
die deze vorm van productie heeft. Een minimum aan
biodiversiteit dient daarom beschermd te worden binnen de
biomassa productie-eenheid. Indien de biomassa productieeenheid recentelijk ontgonnen is (van natuurlijke vegetatie),
dient op 10% van het areaal van de productie-eenheid de
oorspronkelijke vegetatie gehandhaafd te blijven.
Daarnaast dient gerapporteerd te worden in wat voor
landgebruikzone de biomassa productie-eenheid
zich bevindt en of er sprake is van een herstel van
gedegradeerde gebieden.
Criterium 4.5:
Biodiversiteit is ook een onderdeel van de productieeenheid zelf. Kleine aanpassingen in de beheersmethode
kunnen de biodiversiteit op de productie-eenheid sterk
verbeteren. Hiervoor zijn geen exacte richtlijnen te
geven omdat het erg afhankelijk is van de locatie waar
de productie plaatsvindt. Op de productie-eenheid
dienen daarom good practices toegepast te worden
voor de versterking van de biodiversiteit. Voorbeelden
414066MEZbrochure.indd
49
De productie en verwerking van biomassa mag niet ten
koste gaan van de bodem en de bodemkwaliteit. Hierbij
gaat het om erosie, nutriëntenbalans, bodemvervuiling en
verzilting. Waar mogelijk dient dit verbeterd te worden.
De normen voor erosie en bodemkwaliteit zijn
locatiegebonden. Er is daarom geen richtlijn waar aan
voldaan moet worden. Wel dient een beheers-/bedrijfsplan
met een strategie gericht op duurzaam bodembeheer
ontwikkeld en toegepast te worden. Hierover dient
gerapporteerd te worden met betrekking tot de volgende
aspecten:
Jaarlijkse documentatie van toegepaste practices met
betrekking tot:
voorkomen en bestrijding erosie;
behoud nutriëntenbalans;
behoud bodem organisch stof (SOM);
voorkomen van bodemverzilting.
•
•
•
•
Jaarlijkse verslaglegging van metingen met betrekking tot:
bodemverlies in ton aarde/hectare/jaar;
N, P en K nutriëntenbalans;
SOM en pH in toplaag bodem.
•
•
•
23-04-2007
16:21:33
50
Criterium 5.3:
De ecologische koolstof en nutriënten kringloop dient in
stand te worden gehouden voor het behoud van de bodem
en de bodemkwaliteit. Daarom mag het gebruik van
restproducten, die geproduceerd worden bij de productie
en verwerking van biomassa, niet in strijd zijn met andere
lokale functies die noodzakelijk zijn voor het behoud van
de bodem en de bodemkwaliteit (organisch stof, mulch,
stro voor behuizing, etc.).
Additioneel wordt gesteld dat restproducten van het
biomassa productie en verwerkingsproces optimaal
gebruik dienen te worden, om onnodige verliezen tegen te
gaan (bijvoorbeeld niet onnodig branden of afvoeren).
De normen voor het gebruik van restproducten zijn
locatiegebonden. Er is daarom geen richtlijn waar aan
voldaan moet worden. Wel dient gerapporteerd te worden
voor welke functies de restproducten worden aangewend.
Criterium 6.2:
De productie en verwerking van biomassa mag niet ten
koste gaan van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.
Hierbij gaat het om gebruik van water voor irrigatiedoeleinden en watervervuiling door gebruik van
chemicaliën. Waar mogelijk dient dit verbeterd te worden.
De normen voor waterkwantiteit en kwaliteit zijn
locatiegebonden. Er is daarom geen richtlijn waar aan
voldaan moet worden. Wel dient een beheers-/bedrijfsplan
met een strategie gericht op duurzaam waterbeheer
ontwikkeld en toegepast te worden. Hierover dient
gerapporteerd te worden, over de volgende aspecten:
Jaarlijkse documentatie van toegepaste practices met
betrekking tot:
efficiënt watergebruik;
verantwoord gebruik van agro-chemicaliën.
•
•
Jaarlijkse documentatie van toegepaste practices met
betrekking tot:
afvalbeheer;
emissie reductie;
Jaarlijkse verslaglegging van metingen met betrekking tot:
luchtemissies.
•
•
•
Criterium 7.3:
Branden bij de aanleggen of het beheren van biomassa
productie-eenheden is niet toegestaan omdat het de
luchtkwaliteit ernstig kan aantasten en tot een grote CO2
uitstoot leidt.
Branden mag alleen als dit aantoonbaar het meest effectief
en minst schadelijk is om het risico van schade door ziekten
en plagen te minimaliseren, zoals beschreven in ASEAN
richtlijnen of andere regionale good practices. In deze
gevallen dient wel te worden aangetoond dat het branden
wordt gecontroleerd. Het toepassen van branden dient
gerapporteerd te worden.
F.4 Welvaart
Bij het thema welvaart geldt het uitgangspunt dat de
productie van biomassa een actieve bijdrage levert aan de
lokale economie. Het thema is uitgewerkt in één criterium
waarbij gevraagd wordt te rapporteren volgens enkele
van de Economic Performance Indicators van het Global
Reporting Initiatieve (GRI). In totaal onderscheidt GRI negen
indicatoren (zie tabel F.1). Met name de indicatoren EC1, EC6
en EC 7 zijn relevant in het kader van verplichte rapportage
over de economische effecten op de lokale economie (zie
toelichting hieronder). De andere indicatoren zijn of niet
van toepassing, of minder relevant of worden onder het
thema welzijn behandeld. Deze indicatoren zijn dus geen
onderdeel van de rapportage.
Jaarlijkse verslaglegging van metingen met betrekking tot:
gebruik van irrigatiewater (in liter/hectare/jaar);
oorsprong van irrigatiewater;
BOD (Biological Oxygen Demand) niveau van
oppervlakte water op en nabij land gebruikt voor
biomassaproductie en verwerking.
•
•
•
Criterium 6.3:
De productie en verwerking van biomassa dient niet ten
koste te gaan van water uit niet-hernieuwbare bronnen.
Niet-hernieuwbare waterbronnen zijn bijvoorbeeld
aquifers.
Rapportage over de oorspong van irrigatiewater of water
voor de verwerkingindustrie dient plaats te vinden.
Criterium 7.2:
De productie en verwerking van biomassa mag niet
ten koste gaan van de luchtkwaliteit. De normen voor
luchtkwaliteit zijn locatiegebonden. Er is daarom geen
richtlijn waar aan voldaan moet worden. Wel dient een
beheers-/bedrijfsplan met een strategie om emissies en
luchtvervuiling te beperken ontwikkeld en toegepast te
worden. Hierover dient gerapporteerd te worden, over de
volgende aspecten:
414066MEZbrochure.indd
50
23-04-2007
16:21:33
Tabel F.1: Economic Performance Indicators van het Global Reporting Initiative. EC1, EC6 en EC7 zijn onderdeel van de
rapportage voor het thema welvaart.
51
Aspect: Economische prestaties
EC 1
Directe economische waarden die zijn gegenereerd en gedistribueerd, waaronder inkomsten, operationele kosten,
personeelsvergoedingen, donaties en overige maatschappelijke investeringen, ingehouden winst en betalingen aan
kapitaalverstrekkers en overheden.
EC 2
Financiële implicaties en andere risico’s en mogelijkheden voor de activiteiten van de organisatie als gevolg van
klimaatverandering.
EC 3
Dekking van de verplichtingen in verband met het vastgestelde uitkeringenplan van de organisatie.
EC 4
Significante financiële steun van een overheid.
Aspect: Markt aanwezigheid
EC 5
Spreiding in de verhouding tussen het standaard aanvangssalaris en het lokale minimumloon op belangrijke
bedrijfslocaties.
EC 6
Beleid, methoden en deel van uitgaven betreffende lokaal gevestigde leveranciers op belangrijke bedrijfslocaties.
EC 7
Procedures voor lokale personeelswerving en aandeel van het topkader dat afkomstig is uit de lokale gemeenschap op
belangrijke bedrijfslocaties.
Aspect: Indirecte economische effecten
EC 8
Ontwikkeling en gevolgen van investeringen in infrastructuur en diensten die voornamelijk ten behoeve van het
algemeen nut worden geboden door middel van verplichtingen van commerciële aard, dan wel in natura of pro bono.
EC 9
Inzicht in en beschrijving van significante indirecte economische gevolgen, waaronder de omvang ervan.
In onderstaande tabellen wordt een nadere toelichting gegeven op de economische prestatie-indicatoren van het GRI die
onderdeel zijn van de rapportage: EC1, EC6 en EC7.
Tabel F.2: Toelichting Economic Performance Indicator EC1, EC6 en EC7.
EC1 Direct economic value generated and distributed, including revenues, operating costs, employee compensation,
donations and other community investments, retained earnings, and payments to capital providers and governments
Component
Comment
Direct economic value generated
a) Revenues
Net sales plus revenues from financial investments and sales of assets
Economic value distributed
b) Operating costs
Payments to suppliers, non-strategic investments, royalties, and facilitation payments
c) Employee wages and benefits
Total monetary outflows for employees (current payments, not future commitments)
d) Payments to providers of capital
All financial payments made to the providers of the organization’s capital.
e) Payments to government (by
country – see note below)
Gross taxes
f) Community investments
Voluntary contributions and investment of funds in the broader community (includes
donations)
Economic value retained
(calculated as Economic value
generated less Economic value
distributed)
Investments, equity release, etc.
414066MEZbrochure.indd
51
23-04-2007
16:21:34
52
EC6 Policy, practices, and proportion of spending on locally-based suppliers at significant locations of operation.
1
Report the organization’s geographic definition of ‘local’.
2
For the following calculations, note that percentages should be based on invoices or commitments made during the
reporting period (i.e., accruals accounting).
3
Report whether the organization has a policy or common practices for preferring locally based suppliers either
organization-wide or for specific locations.
4
If so, state the percentage of the procurement budget used for significant locations of operation that is spent on
suppliers local to that operation (e.g., % of goods and supplies purchased locally). Local purchases can be made
either from a budget managed at the location of operation or at the organization’s headquarters.
5
Indicate the factors that influence supplier selection (e.g., costs, environmental and social performance) in addition
to their geographic
Definition Locally-based suppliers
Providers of materials, products, and services that are based in the same geographic market as the reporting
organization (i.e., no trans-national payments to the supplier are made). The geographic definition of ‘local’ may vary
because, in some circumstances, cities, regions within a country, and even small countries could be reasonably viewed as
‘local’.
EC7 Procedures for local hiring and proportion of senior management hired from the local community at locations of
significant operation
1
Report whether the organization has a global policy or common practices for granting preference to local residents
when hiring in significant locations of operation.
2
If so, report the proportion of senior management in significant locations of operation from the local community.
Use data on full-time employees to calculate this percentage.
3
Report the definition of ‘senior management’ used.
Definition: Local
Local refers to individuals either born in or who have the legal right to reside indefinitely (e.g., naturalized citizens or
permanent visa holders) in the same geographic market as the operation. Reporting organizations can choose their own
definition of ‘local’ because, in some cases, cities, regions, and even small countries could be reasonably viewed as local.
However, the definition should be clearly disclosed.
F.5 Welzijn
Criterium 9.2
Het uitgangspunt bij het thema welzijn is dat het welzijn
van de lokale bevolking en werknemers moet worden
gewaarborgd. Dit thema is uitgewerkt in 5 criteria waarvoor
indicatoren of rapportages zijn geformuleerd. Hieronder
wordt een nadere toelichting gegeven.
Toetsing of geen schending van mensenrechten
plaatsvindt gebeurt op basis van de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens. Dit is het raamwerk voor
mensenrechten van de Verenigde Naties, voor meer
informatie zie www.udhr.org.
Criterium 9.1:
Criterium 9.3
Uitgangspunt voor dit criterium is de “International Labour
Organization Tripartite Declaration of Principles concerning
Multinational Enterprises and Social Policy”, voor meer
informatie zie www.ilo.org. Dit document is een integratie
van de belangrijkste ILO-conventies en aanbevelingen op
het gebied van arbeidsomstandigheden.
Dit criterium waarborgt dat de rechten van de inheemse
bevolking worden gerespecteerd. Hierbij wordt
aangesloten bij FSC en RSPO: FSC 2 en 3; RSPO 2.3. Voor
meer informatie over RSPO, zie www.sustainable-palmoil.
org, en over FSC, zie www.fsc.org.
Tabel F.3: Social Performance Indicators van het Global Reporting Initiative
Rapportage
414066MEZbrochure.indd
Social Performance Indicators GRI
9.4.1
SO1
Nature, scope, and effectiveness of any programs and practices that assess and manage the impacts
of operations on communities, including entering, operating, and exiting.
9.5.1
SO2
Percentage and total number of business units analyzed for risks related to corruption.
9.5.1
SO3
Percentage of employees trained in organization’s anti-corruption policies and procedures.
9.5.1
SO4
Actions taken in response to incidents of corruption.
52
23-04-2007
16:21:34
Rapportage 9.4.1 en rapportage 9.5.1
Om de actieve bijdrage van biomassa productie aan het
welzijn van de lokale bevolking te kunnen beoordelen
geldt in eerste instantie een rapportage. Ditzelfde geldt
voor het criterium Inzicht in de integriteit van een bedrijf.
Voor beide rapportages wordt aangesloten bij de Social
Performance Indicators van het Global Reporting Initiative
(GRI). Zie tabel F.3.
Hieronder worden de Social Performance Indicators verder
toegelicht.
SO1 Nature, scope, and effectiveness of any programs and
practices that assess and manage the impacts of operations on communities, including entering, operating, and
exiting.
1 Report whether there are programs in place for
assessing the impacts of operations on local
communities:
Prior to entering the community;
While operating in the community; and
While making decisions to exit the community.
2 Report whether programs or policies define:
How data is collected for such programs, including
by whom; and
How to select community members (individual or
group) from whom information will be gathered.
3 Report the number and percentage of operations to
which the programs apply.
4 Report whether the organization’s programs for
managing community impacts have been effective in
mitigating negative impacts and maximizing positive
impacts, including the scale of persons affected.
5 Report examples of how feedback and analysis of data
on community impacts have informed steps toward
further community engagement on the part of the
reporting organization.
Definitions
Impacts of operations: This refers primarily to social
impacts, such as:
Community health and safety regarding infrastructure,
hazardous materials, emissions and discharges, and
health and disease;
Involuntary resettlement, physical and economic
displacement and livelihood restoration; and
Local culture, gender, indigenous peoples, and cultural
heritage.
This definition excludes impacts covered by other
Indicators, such as EN10 (water sources/habitats affected
by water use), EN12 (areas with high biodiversity value),
and LA8 (serious diseases). It also excludes voluntary
contributions (in-kind and cash) to communities.
•
•
•
•
•
SO3 Percentage of employees trained in organization’s
anti-corruption policies and procedures.
53
1. Identify the total number of employees, distinguishing
between management and non-management
employees, using the data from LA1.
2 Report separately the percentage of total number of
management and non-management employees who
have received anti-corruption training during the
reporting period.
SO4 Actions taken in response to incidents of corruption..
1 Report actions taken in response to incidents of
corruption, including:
The total number of incidents in which employees
were dismissed or disciplined for corruption; and
The total number of incidents when contracts
with business partners were not renewed due to
violations related to corruption.
2 Report any concluded legal cases regarding corrupt
practices brought against the reporting organization
or its employees during the reporting period and the
outcomes of such cases.
•
•
•
•
•
SO2 Percentage and total number of business units analyzed for risks related to corruption.
1 Identify business units analyzed for organizational risks
related to corruption during the reporting period. This
refers to either a formal risk assessment focused on
corruption or the inclusion of corruption as a risk factor
in overall risk assessments.
2 Report the total number and percentage of business
units analyzed for risks related to corruption
414066MEZbrochure.indd
53
23-04-2007
16:21:34
54
414066MEZbrochure.indd
54
23-04-2007
16:21:35
Bijlage G Benchmark:
Vergelijking certificeringsystemen
Om na te gaan in hoeverre het toetsingskader overlap
vertoont met bestaande certificeringsystemen, is een
benchmark uitgevoerd8. De meest gebruikte standaarden
die raakvlakken vertonen met het hier ontwikkelde
toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa
zijn vergeleken met dit toetsingskader.
Het betreft hier de volgende standaarden:
SAN/RA: Sustainable Agriculture Network / Rainforest
Alliance
RSPO: Roundtable on Sustainable Palm Oil (in
ontwikkeling, criteria zijn gedefinieerd)
RTRS: Round Table on Responsible Soy (in ontwikkeling,
criteria zijn gedefinieerd)
EurepGAP: Integrated Farm Assurance for Combinable
Crops
FSC: Forest Stewardship Council
IFOAM: International Federation of Organic Agriculture
Movements
SA 8000: Social Accountability International
•
•
•
•
•
•
•
De belangrijkste resultaten zijn opgenomen in
onderstaande tabel 6.5.1. In de resultaten is onderscheid
gemaakt naar drie scores:
•
Y: (groen gekleurd) betekent dat het betreffende
criterium voor duurzame biomassa productie volledig
wordt gedekt in de betreffende standaard.
8
414066MEZbrochure.indd
•
•
55
P: (geel gekleurd) betekent dat het betreffende criterium
gedeeltelijk wordt gedekt in de betreffende standaard.
Dit kan verschillende oorzaken hebben zoals:
О Van de verschillende indicatoren wordt een deel wel
gedekt en een deel niet.
О Het onderwerp dat de indicator voor biomassa
adresseert komt wel terug in de betreffende
standaard, maar in een minder strenge vorm. Zo
wordt in het toetsingskader een bufferzone van 5 km
voorgeschreven terwijl SAN een bufferzone van 1 km
hanteert.
О Het onderwerp dat de indicator voor biomassa
adresseert komt terug in de betreffende standaard,
maar is niet verplicht. Daarmee vormt de betreffende
standaard geen garantie dat aan de indicator wordt
voldaan.
N: (rood gekleurd) betekent dat het betreffende
criterium in zijn geheel niet geadresseerd wordt
of dat de formulering in de betreffende standaard
onvoldoende is om van een partiele (P) score te kunnen
spreken.
De benchmark is in eerste instantie verricht op indicator
niveau en daarna geaggregeerd naar criterium niveau.
Bij het vergelijken van indicatoren is afgewogen of een
specifieke formulering voldoende gedekt werd om
voor een score P of Y in aanmerking te komen. Tabel
G.1 geeft een eerste indicatie van de mate waarin
bestaande standaarden de verschillende criteria van het
toetsingskader voor duurzaam geproduceerde biomassa
dekken.
Uitgevoerd door B. Dehue, Ecofys (december 2006).
55
23-04-2007
16:21:35
56
Tabel G.1 Resultaten benchmark (Ecofys, december 2006)
CRAMER CRITERIA
SAN/RA
RSPO
RTRS
Basel
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
N
3.1 Biodiversiteit Het aanleggen van biomassa productie-eenheden zal niet ten koste gaan van beschermde of kwetsbare biodiversiteit
3a Geen aantasting door biomassa productie van biodiversiteit in beschermde gebieden.
Y
Y
Y
N
1 Broeikasgasbalans
1a Netto emissiereductie ten opzichte van fossiele referentie, inclusief toepassing, is minstens
30%. Hierbij wordt uitgegaan van sterke differentiatie bij beleidsinstrumenten, waarbij betere
prestaties bijvoorbeeld meer financiële ondersteuning verkrijgen.
2. Concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening, medicijnen en bouwmaterialen
2a Inzicht in de beschikbaarheid van biomassa voor voedsel, lokale energievoorziening,
bouwmaterialen of medicijnen.
3b Geen aantasting door biomassa productie van biodiversiteit in overige gebieden met hoge
biodiversiteitwaarde of kwetsbaarheid.
3c Geen aanleg van biomassa productie-eenheden in gebieden waar biodiversiteit recentelijk is
verminderd door conversie.
3.2 Biodiversiteit:Het beheer van biomassa productie-eenheden zal bijdragen aan behoud of versterking
3.2a Concrete bijdrage aan behoud of herstel van biodiversiteit op of rond biomassa productieeenheden in natuurlijke of cultuur landschappen.
EUREPGAP
FSC
Y
N
Y
Y
Y
Y
N
Y
N
N
N
Y
Y
N
Y
N
P
van biodiversiteit
P
N
P
P
Y
N
P
N
N
Y
Y
N
P
N
P
P
P
N
N
N
Y
N
P
N
P
N
Y
Y
N
Y
P
4. Welvaart
4a Inzicht in mogelijke negatieve effecten op de regionale en nationale economie
P
P
P
N
P
5 Welzijn Geen negatieve effecten op het welzijn van de werknemers en lokale bevolking, daarbij rekening houdend met:
5a Arbeidsomstandigheden van werknemers
Y
P
Y
P
P
5b Mensenrechten
Y
P
P
N
P
5c Eigendoms- en gebruiksrechten
P
Y
Y
N
Y
5d Inzicht in de sociale omstandigheden van lokale bevolking
Y
Y
Y
N
Y
5e Integriteit
N
N
N
N
N
6.1 Milieu: Bij de productie van biomassa blijven de bodem en de kwaliteit van de bodem behouden of worden verbeterd
6.1 a Bij de productie van biomassa worden best practices toegepast om de bodem en
Y
Y
Y
P
P
bodemkwaliteit te behouden of te verbeteren.
6.1 b Bij de productie van biomassa worden oogstresten gebruikt voor meervoudige functies
P
P
N
N
N
6.2 Milieu: Bij de productie van biomassa worden grond- en oppervlaktewater niet uitgeput en wordt de waterkwaliteit gehandhaafd of verbeterd.
6.2 a Bij de productie van biomassa worden best practices toegepast om watergebruik te beperken
Y
Y
Y
P
P
en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit te behouden of verbeteren
6.2.b Bij de productie van biomassa wordt geen gebruik gemaakt van water uit niet-hernieuwbare
Y
Y
Y
P
N
bronnen.
7. Wetgeving: Biomassa productie zal plaats vinden in overeenstemming met relevante nationale regels en wetten en internationale verdragen.
7a Geen overtreding van relevante nationale regels en wetten die op biomassa productie en het
Y
Y
Y
Y
Y
productiegebied van toepassing zijn
7b Geen overtreding van relevante internationale verdragen
SA 8000 IFOAM
Y
Y
P
N
Y
Uit bovenstaande benchmark kan geconcludeerd worden
dat sommige standaarden (bijvoorbeeld SAN/RA, RSPO.
RTRS Basel en FSC) meer overlap vertonen met het
toetsingskader dan andere. De meeste overeenkomsten
tussen de criteria van het toetsingskader met vergelijkbare
standaarden bestaan op het gebied van:
Biodiversiteit
Milieu
Welzijn (behalve integriteit)
Op de volgende principes van de werkgroep bestaat
geen of weinig overeenkomst met de gebenchmarkte
standaarden:
Broeikasgasemissies
Concurrentie met voedsel, lokale energievoorziening,
medicijnen en bouwmaterialen
Welvaart
•
•
•
•
•
•
414066MEZbrochure.indd
56
23-04-2007
16:21:35
57
414066MEZbrochure.indd
57
23-04-2007
16:21:36
58
414066MEZbrochure.indd
58
23-04-2007
16:21:36
59
414066MEZbrochure.indd
59
23-04-2007
16:21:43
60
414066MEZbrochure.indd
60
23-04-2007
16:21:50
61
Advies van de projectgroep “Duurzame productie van biomassa”
In opdracht van het de Interdepartementale Programma Directie Energietransitie
maart 2007
414066MEZbrochure.indd
61
23-04-2007
16:21:58
Duurzame Mobiliteit
Gebouwde omgeving
Nieuw gas
Aan Energietransitie werken overheid, bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijke organisaties samen.
De betrokken ministeries zijn de ministeries van Economische Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Financiën, Buitenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat.
414066MEZbrochure.indd
62
23-04-2007
16:22:05
Bijlage 2A Warenwet
Op de volgende pagina’s is een extract weergegeven van Hoofdstuk II Papier
en Karton uit de ‘Regeling Verpakkingen en gebruiksartikelen – bijlage deel A’
van de Warenwet:
Warenwet (2009), Verpakkingen- en gebruiksartikelenbesluit, SDU uitgeverij
VGB/Aanv. 30, 12-2009 (bewerkt en toegelicht door dr. J.R. Veraart)
In dit hoofdstuk II wordt regelmatig verwezen naar andere hoofdstukken van
de Warenwet. Deze hoofdstukken zijn op aanvraag bij het Kenniscentrum
Papier en Karton beschikbaar: [email protected]
Bijlage 2B
Industry Guideline for the Compliance of Paper &
Board Materials and Articles for Food Contact
Developed by the European paper and board food packaging chain:
CEFIC (suppliers of chemicals)
CEPI (paper and board manufacturers)
CITPA (paper and board converters)
FPE (paper and board multilayer manufacturers)
Issue 1 March 2010
FoodContact
Industry Guideline
for the Compliance of
Paper & Board Materials and
Articles for Food Contact
Industry Guideline
for the Compliance of
Paper & Board Materials and
Articles for Food Contact
Issue 1 March 2010
Developed by the European paper and board food packaging chain:
CEFIC (suppliers of chemicals)
CEPI (paper and board manufacturers)
CITPA (paper and board converters)
FPE (paper and board multilayer manufacturers)
TABLE OF CONTENTS
Foreword
1. Introduction
2. Core requirements
3. Methodology
4. Chemical testing
5. Good manufacturing practice
6. Best practice for treatments applied during converting operations
7. Requirements for use within multilayers
8. Requirements for use as secondary and tertiary packaging
9. Traceability guidelines
10. References
Annexes
Annex 1: List of substances Annex 2: Requirements for recovered paper Annex 3: Testing methods Annex 4: Declaration of compliance Annex 5: Future developments Figures
Figure 1: Compliance Assessment Scheme for Papermaking Operations
Figure 2: Compliance Assessment Scheme for Converting Operations
Figure 3: Elements of the Determination of Compliance
1
3
4
6
7
9
10
11
14
15
16
17
18
19
23
24
25
27
28
29
30
Foreword
Paper and board has a long and successful history of safe use in the food industry in a wide
range of applications. These include applications where intimate contact is involved, such as
tea bags, baking papers, and filters, and direct contact packaging such as butter wrapping,
sugar bags, and cartons for dry and frozen foods. In addition it has a very wide range of
uses in transport and distribution packaging.
Although there is a wide range of applications, the proportion of packaging made from
uncoated and untreated paper and board and coming into direct contact with food bought
by the end-consumer was estimated to be less than 3.5% (3.39% is the actual value quoted)
of all direct contact food packaging in the EU-15 in 2000 (Ref. 1). Compared to other direct
contact food packaging materials, for example plastics (estimated proportion around 70%),
this estimate of 3.5%, less than 0.9 kg paper per person per year, is relatively low and thus
consumer exposure is similarly low. In addition direct contact is primarily with dry food
(approximately 50%) and with food that is to be peeled or washed (approximately 30%) so
only the remaining 20% is for contact with moist and/or fatty food.
Uncoated and untreated paper and board is not suitable to pack food with very high
moisture content (for example liquid food or wet chilled products), since exposure to high
moisture will cause disintegration of the material. For these food types coated paper and
board is commonly used, and in the great majority of applications direct food contact is
with a plastic layer. The proportion of packaging made from coated paper and board was
estimated to be 17% (equivalent to 4.4 kg per person per year) of all direct contact food
packaging in the EU-15 in 2003 (Ref. 2). Between 70-80% of all coated paper and board that
is in direct contact with food is liquid packaging board (used for instance in cartons for milk
and beverages) and 75% of this has aluminium foil as a barrier layer in the laminate structure
that will prevent migration from the paper and board. If liquid packaging board containing an
aluminium layer is excluded, the proportion of coated paper and board packaging used for
food contact is 7.6% (equivalent to 1.93 kg per person per year).
The paper and board sector has a long-standing commitment to the protection of human
health and the interests of consumers through the provision of safe and functionally
effective materials. The sector has cooperated over a long period of time with government,
both at national and supra-national level, and with other regulators to ensure necessary
measures for consumer protection. Over the past thirty years the basis for this measure at
the European level has been Directives and most recently a Regulation concerning materials
and articles intended to come into contact with food (Directives 76/893/EEC, 89/109/EEC
and Regulation No (EC) 1935/2004).
These Directives and the Regulation have all made provision for the adoption of specific
directives or measures relating to particular groups of materials or articles. However so
far no specific measure at the level of the European Union has been introduced for paper
and board and, although national and other provisions exist, the European paper and board
sector considers that it is now appropriate to publish this Guideline. As well as providing a
methodology for establishing the suitability of paper and board for particular food contact
applications, it is envisaged that this Guideline could form the basis of a specific legislative
measure in the future, a development that the paper-based packaging industry would welcome.
1
This Guideline considers the specific nature of food contact paper and board with regard to
the following aspects:
1.Paper and board consists predominantly (around 99%) of cellulose fibres, naturally
occurring minerals such as calcium carbonate, and natural polymers such as starch.
Cellulose itself is a natural polymer based mainly on glucose units. The properties
required of specific paper grades are obtained by adding chemicals that are in most
cases used in amounts significantly less than 1% by weight of the paper and board. There
are two categories of chemicals added:
• Functional additives that are intended to stay in the paper and board in order to
achieve a technical effect.
• Process chemicals or processing aids that are used to improve the efficiency of the
papermaking process. These chemicals are not intended to stay in the paper and
board and are usually washed out during the papermaking process.
2.Paper and board for food contact is different from plastics where most legislative
provisions have so far been concentrated. For instance:
• It has low consumer exposure due to the low proportion of all direct contact food
packaging, where the main application is contact with dry food.
• It has a completely different manufacturing process compared to plastics.
• Its predominant base polymer is cellulose whose monomer, ß-glucose, has no known
adverse health issues.
• Standard migration test methods used for plastics are not easily applicable or not
appropriate for control.
For these reasons regulation and control of paper and board for food contact using the
“plastics” approach with control of numerous specific migration limits does not appear
to be the most suitable. The already existing and widely used Recommendation XXXVI
(plus parts I, 2 and 3) of the German BfR (Bundesinstitut für Risikobewertung, see Annex
1) sets compositional limits and seems to be a more appropriate basis for regulation and
control. This Recommendation is also referred to in other national requirements, e.g. the
French “Guide de Bonnes Pratiques”. The methodology in this Guideline is based on this BfR
Recommendation, although substances which are the subject of other approvals may also
be permitted (see Annex 1). Also introduced is a larger element of final product testing and
specific requirements for the control of recovered paper.
This Guideline has been the subject of an independent peer review,
carried out by Pira International.
The entire peer review can be downloaded at
http://www.cepi.org >Publications >Food Contact
2
1Introduction
1.1 Objective
This document is aimed at manufacturers of paper and board materials and articles intended for
food contact and is designed to provide guidance for establishing compliance with Regulation
(EC) No 1935/2004. Whilst it provides a methodology for the demonstration of the suitability of
materials and articles for a variety of food contact applications, in itself it has no legal force. Its
use is voluntary and it should be noted that other compliance mechanisms exist which may be
used separately or in conjunction with this Guideline.
It is the intention that the contents of this document are not fixed and will be updated in
accordance with evolving best practice and knowledge of food safety. See Annex 5 for details of
two developments currently in progress within the paper and board industry.
1.2 Field of Application
Paper and board materials and articles are manufactured from cellulose-based natural fibres both
bleached and unbleached, from primary and recycled sources. In addition paper and board may
contain functional additives and synthetic fibres and also other treatment agents and polymeric
binders for organic and inorganic pigments.
This Guideline applies to materials and articles constituted of paper and board (excluding nonwovens as defined by ISO 9092) which may comprise one or more layers of fibre and which in
their finished state:
• are intended to be brought into contact with food, or
• are already in contact with food and were intended for that purpose, or
• can reasonably be expected to be brought into contact with food or to transfer their
constituents to food under normal or foreseeable conditions of use.
The two principal operations in the manufacture of paper and board materials and articles for
food contact are normally papermaking and conversion. Most of the specific requirements given
in this Guideline will apply at the papermaking stage and will be applicable to paper and board at
the completion of that operation. Some requirements are relevant to the converting operation.
Paper and board includes mineral coated papers, and the components including polymeric
binders in the coating formula are covered by the requirements of this Guideline.
This Guideline may also be applied to paper and board as it is used in other coated and laminated
materials, including combinations with plastics, aluminium, and waxes. Specific sections of this
Guideline deal with multi-material multilayer materials involving combinations of paper and board
and plastics, filtering and baking applications, and secondary packaging applications.
Tissue paper, kitchen towels and napkins are covered by specific guidelines (Ref. 3) and
are excluded from the scope of this Guideline.
In providing requirements and a methodology to establish compliance with Regulation
1935/2004, it is expected that this Guideline would become widely used by companies operating
in markets potentially covering all member states of the European Union. Certain European
countries have specific national legislation covering food contact applications which will take
precedence over this Guideline and compliance with that legislation may be required.
3
2
Core requirements
2.1 Regulation (EC) No 1935/2004
In accordance with Article 3 of Regulation 1935/2004:
“Materials and articles, made of paper and board, shall be manufactured in compliance
with good manufacturing practice so that, under normal or foreseeable conditions of use,
they do not transfer their constituents to food in quantities which could:
•
endanger human health, or
•
bring about an unacceptable change in the composition of the food, or
•
bring about a deterioration in the organoleptic characteristics of the food.”
This is the core EU legislative requirement for all materials and articles intended for food contact
and which has been essentially unchanged since 1976. Further sections of this Guideline deal
with specific test and performance requirements and the methodology for their application, that
provide the practical demonstration of conformance with this legislative requirement.
In particular:
• Clause 5 of this Guideline gives the requirements which shall be followed to provide
the assurance of good manufacturing practice. Paper and board shall be of a suitable
microbiological quality taking into consideration the potential end-use applications and
control of this aspect is a part of the GMP requirements in Clause 5.
• Annex 1 of this Guideline lists the substances permitted for use in the manufacture of paper
and board intended for food contact and conditions for their use. The restrictions provided
in Annex 1 shall apply.
• Recovered paper is used in the manufacture of many grades of food contact paper and
board. This Guideline has in place a number of requirements and ensures that there is a
structured and controlled framework for operations involving the use of recovered paper.
Annex 2 lists the details of these controls and gives the requirements which shall apply.
4
2.2 Demonstration of Compliance
In order to provide evidence of compliance with this Guideline and Regulation 1935/2004, two
mechanisms shall be in place. Firstly, a formal declaration of compliance shall be prepared
for each grade or type of food contact material or article. This shall be issued and available
for immediate inspection both by enforcement authorities and customers. Annex 4 gives the
requirements for the content of the declaration of compliance.
Second, business operators shall maintain appropriate documentation and records which serve
as evidence of the statements made in the declaration of compliance. It is expected that these
latter records will consist largely of a continuously updated database of internal information
and, as such, cannot be made available in a single dossier for immediate inspection. Business
operators shall however produce on demand and within a reasonable timeframe for the
competent authorities adequate summaries of this information to demonstrate such compliance.
This documentation shall include the conditions and results of testing, calculations, other
analysis, and evidence of the safety or reasoning demonstrating compliance.
The documentation shall be made available to the competent authorities on demand. The
operator may indicate which information is to be treated as confidential on the ground that its
disclosure might significantly harm its competitive position.
Substances which are subject to a restriction in food, and which are present in paper and board
shall not transfer to food in quantities which might cause the level in the food to exceed the
required limits, even though the level in the paper and board is within the limits required by this
Guideline. This might happen, for instance, if a particular substance occurred in the food through
the presence of an approved food additive or by migration from another part of a multilayer.
When relevant, the presence of any “dual use” additives which have been used in the manufacture
of and are present in the paper and board shall be included in the Declaration of Compliance
(Annex 4)1.
The requirements of Article 15 of Regulation 1935/2004 with regard to labelling shall be applied.
It should be noted that paragraph 2 of Article 15 states that labelling shall not be obligatory for
articles which, because of their characteristics, are clearly intended to come into contact with food.
5
1. A list of potential “dual use” substances can be found at http://www.cepi.org/content/default.asp?pageid=617
3
Methodology
3.1 Assessing Compliance
Figure 1 provides a schematic representation of the method for assessing compliance for
papermaking operations, working through the processes in a logical sequence.
It covers:
1. control of raw materials as required by Annexes 1 & 2
2. control of the process as required by Clause 5 (GMP)
3. product requirements covered by:
• chemical testing required by Clause 4
• traceability as required by Clause 9
In fulfilling the sequence described in Figure 1, the assessments for the papermaking operations
are complete. The subsequent stage covers conversion operations and the controls required for
these operations are summarised in Figure 2.
3.2 General Principles relating to Frequency of Testing
The purpose of the restrictions and the relevant chemical tests, detailed in this Guideline,
is to ensure that the material or article is fit for its intended purpose. Testing shall therefore
be performed at a frequency which relates to the likelihood of a particular restriction being
exceeded2. In the special case where conclusive evidence demonstrates that a substance could
never exceed its restriction in the material or article then testing is not required3.
3.3 Risk Assessment Frequency
A documented risk assessment shall be performed when significant changes have taken place in
the equipment or process used to manufacture the material or article or in the supply of its raw
materials. The purpose of this would be to establish if product characteristics were likely to be
altered sufficiently to necessitate short or long-term changes in the testing regime.
6
2. Guidance on this matter is given in the CEPI Good Manufacturing Practice for papermaking due to be published in 2010.
3. This exception does not replace the responsibility of the operator to ensure compliance, at all times, with Regulation 1935/2004,
particularly Article 3.
4
Chemical Testing
The restriction limits given in Table 1 shall apply to all paper and board covered by this Guideline.
As described in the following paragraphs and Note 3 to Table 1, testing requirements will depend
on the paper and board used and the type of contact.
The substances identified in the “Remark” column of Table 1 with * are generally found only in
recovered paper and board and will not need, in normal circumstances, to be subject to tests
for paper and board manufactured solely from virgin fibre. See General Principles relating to
Frequency of Testing in Clause 3 for further guidance in cases where testing is not required.
The substances identified in the “Remark” column of Table 1 with # will need to be subject to
tests only if, in normal circumstances, the end use of the paper and board is known to be for
contact with moist and/or fatty food4.
Table 1 – Purity Requirements
Limit in food
Tested in
paper & board
sml (mg/kg food)
Limit
Cadmium
Lead
Mercury
Pentachlorophenol
-
#
#
#
Antimicrobial
Substances
-
0.5 mg/kg
3.0 mg/kg
0.3 mg/kg
0.15 mg/kg
No release of substances
in quantities which have
an antimicrobial effect.
0.0016 mg/dm2
*
Substance
Michler’s ketone
4,4-bis (diethylamine)
benzophenone (DEAB)
0.01 mg/kg
(non-detectable)
0.01 mg/kg
(non-detectable)
remark
0.0016 mg/dm2
#
*
#
*
Azo colourants
-
Dyes and colourants
Fluorescent Whitening Agents
(FWAs)
Polycyclic Aromatic
Hydrocarbons (PAHs)
-
0.1 mg/kg
as aromatic amine5
(non-detectable)
no bleeding
-
no bleeding
#
0.01 mg/kg
(non-detectable)
0.0016 mg/dm2 6
Dibutylphthalate (DBP)
0.3 mg/kg
0.05 mg/dm2
Di(2-ethylhexyl)phthalate (DEHP)
1.5 mg/kg
0.25 mg/dm2
Diisobutylphthalate (DiBP)
0.5 mg/kg
(baby food)
1.0 mg/kg
(other food)
*
*
*
*
*
0.08 mg/dm2
0.17 mg/dm2
#
4. This is from the BfR Recommendation (see Annex 1) and this exception does not replace the responsibility of the operator to ensure
compliance, at all times, with Regulation 1935/2004, particularly Article 3.
5. Sum of listed amines
6. Sum of listed PAH’s
7
Substance
SUM DBP + DiBP
Limit in food
sml (mg/kg food)
0.5 mg/kg
(baby food)
1.0 mg/kg
(other food)
Tested in
paper & board
Limit
0.08 mg/dm2
0.17 mg/dm2
Benzylbutylphthalate (BBP)
30 mg/kg
5 mg/dm2
Diisononylphthalate (DINP)
9 mg/kg
1.5 mg/dm2
Diisodecylphthalate (DIDP)
9 mg/kg
1.5 mg/dm2
Benzophenone
0.6 mg/kg
0.1 mg/dm2
SUM benzophenone+
hydroxy-benzophenone+
4-methylbenzophenone
0.6 mg/kg
0.1 mg/dm2
-
As low as technically
possible
0.6 mg/kg
0.1 mg/dm2
Diisopropylnapthalenes (DIPN)
Bisphenol A
remark
*
*
*
*
*
*
*
#
*
Note 1: Testing for compliance with the limits in Table 1 should be carried out according to the testing
methods and principles set out in Annex 3. Figure 3 provides a schematic representation of some elements
of the determination of compliance.
Note 2: The limits quoted in Table 1 are from published sources, principally the BfR Recommendation
XXXVI and the Council of Europe Resolution ResAP (2002)1 and its Technical Document No. 3. The limits for
phthalates are taken from Directive 2007/19/EC from March 30, 2007 (DBP, DEHP, BBP, DINP, DIDP) and
for DiBP from BfR Recommendation XXXVI. (see Annex 1)
Note 3: There is a wide range of end use applications for paper and board food packaging which vary greatly
in their potential for substances to migrate to food. Thus testing for compliance with the limits in Table 1
need not be performed if it can be shown that the requirements of Regulation 1935/2004 are met. This
requires that, under normal and foreseeable conditions of use, materials and articles do not transfer their
constituents to food in quantities which could
a) endanger human health; or
b) bring about an unacceptable change in the composition of food: or
c) bring about a deterioration in the organoleptic characteristics thereof.
Where testing is needed to demonstrate compliance with the requirements of Table 1 and
Annex 1, the general principles in Clause 3 and the CEPI GMP document shall apply.
Note 4: The reason for some limits being quoted in units of weight/weight and some in weight/area is the
different sources for the limits. The limits expressed as mg/dm2 are derived from specific migration limits
(SMLs) and are expressed as maximum permitted residual amount (QMA) of a substance in paper and board
assuming total transfer.
In practice, an analytical measurement will give a weight/weight result and a conversion to weight/
area considering the actual grammage of the paper and board will be required for comparison with limits
expressed as weight/area. (See Note, Figure 3)
Note 5: If it is assumed that complete migration of a substance occurs from the paper and board to the
food it is possible convert limits in food (SMLs) to a total quantity of the substance in paper and board. The
“standard” packaging /food ratio in EU risk assessments of migration is 6 dm2 packaging material in direct
contact with 1 kg food. Using this “standard” ratio the SML should be multiplied by 0.167 (or divided by 6) to
obtain a maximum permitted content in 1 dm2 of paper and board (QMA).
8
If the packaging to food ratio differs from the standard ratio of 0.167 and the value of the ratio is known, it is
permitted to use this value to obtain the QMA.
5
Good Manufacturing Practice
Good Manufacturing Practice (GMP), in relation to food contact materials is defined as: “those
aspects of quality assurance which ensure that materials and articles are consistently produced
and controlled to ensure conformity with the rules applicable to them and with the quality
standards appropriate to their intended use by not endangering human health or causing an
unacceptable change in the composition of the food or causing a deterioration in the organoleptic
characteristics thereof”
GMP shall apply to all aspects of the processes involved, starting from the selection and usage
of chemicals, wood-pulp and recovered paper, through the operation of paper machines and
finishing with converting operations and transport. It is recommended that GMP is implemented
through formal management systems. Where this is not the case it shall be demonstrated that
the arrangements provide the same level of assurance as a formal management system.
Note: A Commission Regulation on GMP (EC) No 2023/2006 became applicable in August 2008 and
contains a requirement for a formal quality assurance system.
Conformance with the requirements of the ISO 9000 series will cover much of what is required to
fulfil GMP requirements which will include conformance to specification and use of appropriate
substances and preparations. The balance could be provided by conformance with formal
hygiene management systems (which include aspects such as control of contamination). The
following are examples of schemes which include some or all of the above aspects.
Aspects of the special safety controls required for the use of recovered paper in paper and board
for food contact will be included in the management systems set up under the GMP requirements.
These controls relating to GMP are included in Annex 2.
Papermaking operations
• Industry GMP Standard (under development)
Note 1: This GMP will include requirements covered by the CEPI Guidelines for Responsible Sourcing and
Supply of Recovered Paper (Ref. 4)
Note 2: This GMP is a development of the CEPI GMP (Ref. 5)
Note 3: The relevant standards listed for converting operations may be applied to papermaking operations.
This may be on the initiative of the manufacturer or as a result of a customer request. Such
standards will normally be applied in mills manufacturing grades of paper and board for the most
critical food contact applications.
Converting operations
• CEN Standard EN 15593:2008
• other appropriate standards include the FEFCO/ESBO GMP, the FPE/CITPA GMP and the
BRC/IOP Standard. (Ref. 6, 7, 8).
9
6
Best practice for treatments applied
during converting operations
Best practices for converting operations should result from a hazard analysis and a risk
assessment. For packaging, the risk analysis shall be extended to the whole packaging system.
Inks, varnishes and adhesives used for printing and converting should be selected to ensure the
lowest possible levels of migration into food by following the requirements of the Regulation
2023/2006. This process should be facilitated by consultation with the suppliers of those
materials and the use of their guidance on the use of low migration and low odour products.
A special case is the use of UV cured inks. In view of the history of the use of these products and
the photoinitiators that they contain, it is recommended that they are not used in any packaging
application. However, it is known that certain manufacturers have begun to produce new and
safer photoinitiators and operators could use such products following assurances from those
manufacturers about their suitability for food contact in the application envisaged.
See also Section 3.1 of Annex 2.
10
7
Requirements for use within multilayers
7.1 General
This clause provides the requirements for materials and articles intended for direct food contact
and which are composed of two or more layers of different types of materials which are intentionally
bound together. Such materials can be termed multi-material multilayers. The commonly used
materials for such multilayer constructions in combination with paper and board are various types of
plastic film and aluminium foil as well as coatings and printing inks.
In general, multilayers in which paper or board is present, can be subdivided into three categories:
1. multilayers in which the paper or board layer is in direct contact with the food
2. multilayers in which there is at least one plastic film between the paper or board and the food,
but no aluminium foil;
3. multilayers in which there is aluminium foil and optionally plastic film between the paper or
board and the food.
A plastic layer extrusion-coated on to the paper web, is considered a plastic film in the context of the
three classes of multilayers defined above. It has to be noted that such products are often referred
to as “coated paper” within the industry although strictly a distinction should be made between
the plastic coated papers covered by this Clause and papers coated with minerals such as calcium
carbonate.
The following diagram provides guidance on the use of this Clause
PAPER & BOARD MULTILAYER
(defined as paper and board deliberately
attached to another layer of plastic,
aluminium or other substrate)
Is the food contact layer paper and board ?
NO
YES
Which material separates
the paper and board from
the food ?
Use clause 7.2.1
plastics but
no aluminium
other materials
including
aluminium
Use clause 7.2.2
Use clause 7.2.3
11
7.2 Requirements
7.2.1 Category 1- Multilayers in which the paper or board layer is in direct contact
with the food
Requirements for materials other than paper and board
Materials other than paper and board used in multilayer constructions shall conform to the
relevant European or national legislation and requirements applicable to them. In the case of
plastics the relevant European legislation is Directive 2002/72/EC, as amended.
Requirements for paper and board as direct food contact layer
Paper and board in multilayers, where there is no plastic film or aluminium foil between the paper
or board and the food, shall comply with this Guideline as if it was used by itself.
7.2.2 Category 2 – Multilayers with at least one plastic layer between paper or
board and the food
Requirements for materials other than paper and board
Materials other than paper and board used in multilayer constructions shall conform to the
relevant European or national legislation and requirements applicable to them. In the case of
plastics the relevant European legislation is Directive 2002/72/EC, as amended.
Requirements for paper and board behind a plastic layer
Paper and board in multilayers, where there is a plastic layer (but no aluminium foil) between the
paper or board and the food, shall comply with this Guideline. Testing required by this Guideline,
may be carried out either on the paper and board, or, when appropriate for the specific test, on
the finished multilayer.
Assessment of the multilayer
In addition, the multilayer has to be assessed for compliance with overall and specific migration
limits and other restrictions (abbreviated as OML and SML respectively) defined by Directive
2002/72/EC, as amended, for substances used in plastics. The SML of any restricted substance
present in the multilayer shall apply to the entire multilayer. Only substances intentionally added
to the paper and board or to the plastic shall be considered.
The identity of substances with SML, and adequate information for their compliance assessment,
shall be obtained from the suppliers of additives to paper and board manufacturers and from the
plastic raw materials suppliers, respectively.
In case the substance is used in the paper or board but not in the plastic, the migration can be
determined by testing or calculation at the plastic food contact layer or at the paper and board
layer. The correction factors PBCF and EXCF (see below) apply to the migration determined at the
paper and board layer. The correction factors PLRF and EXCF (see below) apply to the migration
determined at the plastic layer.
12
In case the substance is used in both the paper or board and in the plastic food contact layer, the
migration can be determined by testing at the food contact layer, or by calculation i.e. addition of
the migration from the plastic and from the paper and board determined separately. The correction
factor PBCF applies to the migration determined at the paper and board layer. The correction factor
PLRF applies to the migration determined at the plastic layer.
Similarly, the total multilayer material shall comply with the OML, adjusted by the Correction Factor
PLRF, and compliance shall be determined at its intended food contact surface.
The following correction factors may apply to the compliance assessment with SML:
• PBCF = the correction factor applicable to paper and board is 17;
• PLRF = the reduction factors defined for plastics by Directives 85/572/EEC and 2002/72/EC;
• EXCF = a correction factor defined as 6 dm² divided by X dm² where X is the area of paper/
plastic multilayers to which the consumer is daily exposed. 6 dm² is the area conventionally
considered for exposure to plastics. Based on current information (unpublished Exposure
Matrix data) X equals 0.8 dm² so that EXCF = 7.8.
For migration testing at the plastic food contact surface, simulants shall be selected according
to Directive 85/572/EEC, as amended, and test conditions shall follow Directive 82/711/EEC,
as amended. Due consideration shall be given to the fact that certain test simulants and/or test
conditions applicable to plastics, may give rise to physical changes (e.g. swelling) in the multilayer
which do not happen in contact with the food. In such cases a less severe simulant or test condition,
more appropriately representing the actual conditions of use may be selected.
7.2.3 Category 3 – Multilayers with aluminium foil between paper or board and
the food
Requirements for materials other than paper and board
Materials other than paper and board used in multilayer constructions shall conform to the relevant
European or national legislation and requirements applicable to them. In the case of plastics the
relevant European legislation is Directive 2002/72/EC, as amended.
Requirements for paper and board behind aluminium foil
The paper or board shall comply with this Guideline.
13
7. See Annex 5 for further information relating to correction factors for paper and board.
8
Requirements for use as secondary and
tertiary packaging
Note: the term “secondary and tertiary packaging” is used in this Guideline to cover all packaging not in direct
contact with the product (normally with the exception of multi-material multilayers). The term is thus used in a
rather wider context than as it is defined in the Packaging and Packaging Waste Directive (94/62/EC).
Regulation No 1935/2004 requires a judgement to be made on whether packaging not in direct
contact still falls within the scope of the Regulation because of a transfer of constituents. With
regard to transport and distribution packaging used for food already contained in a primary
packaging, a decision has to be made on whether or not such packaging, “can reasonably be
expected to be brought into contact with food or to transfer their constituents to food under
normal or foreseeable conditions of use” (Article 1 (c)). In many applications the primary
packaging very obviously provides a complete barrier (examples of such primary packaging
include glass bottles and metal cans) and the paper and board packaging does not fall within the
scope of this Regulation.
In other applications, for instance when the primary packaging is a thin film which may allow
transfer or the food being packed is particularly susceptible to organoleptic changes, the
Regulation may apply. The packaging manufacturer is not normally in a position to assess
the interactions which may occur given the diversity of food packed in similar containers and
the complexity of the interactions particularly relating to taint and odour. Thus, while the
manufacturer will be in a position to give assurances on the constituents of the final packaging,
the user of the packaging, (commonly the packer/filler) should conduct a hazard analysis and risk
assessment of the ultimate suitability of the entire packaging system for the food being packed,
if necessary in conjunction with the primary packaging manufacturer. If it is decided that the
packaging is within the scope of the Regulation then this Guideline shall apply.
14
9
Traceability Guidelines
Business operators shall use systems designed to meet the requirements of Regulation
1935/2004: “the traceability of materials and articles shall be ensured at all stages in order to
facilitate control, the recall of defective products, consumer information and the attribution of
responsibility”.
Industry has at the request of the European Commission produced guidelines intended to assist
business operators in implementing traceability. These can be found on the website of the EU’s
Joint Research Centre8.
The following points, which add clarification, should be noted when designing and operating
traceability systems9:
1. there is no single set of rules. The systems will differ from operation to operation and will
consist of those elements within the traceability guidelines (or possibly additional ones)
which are necessary to achieve the requirement in the Regulation;
2. business operators are free to use whichever tools they feel are appropriate to facilitate
the operation of traceability; these could include, for instance, supplier invoices with batch
numbers, storage vessel and machine logs (manual or computer generated), weight lists,
paper and board samples, quality control records and bar code systems ;
3. the guidelines cover the traceability of the food contact material or article itself (see
4, below) and not its raw materials or additives. However, it is recommended that all
operators should have systems in place to establish the origin and, thus, the liability for
defective incoming materials; otherwise, they will have to accept that liability themselves;
4. the traceability chain for paper and board packaging for food is taken to start from
the paper reel at the dry end of the paper machine and the key element of information
transferred to the food packer/filler is the job or batch number of the converted packaging;
5. retention of batch samples at the papermaking stage is recommended wherever possible.
In cases of suspected chemical or physical contamination, testing of such samples can
rapidly locate the exact time and source of an event and help to reduce the amount of
material liable to recall. The need for retention of samples in conversion operations will be
determined by the nature of the operation;
6. traceability systems should be included in the relevant procedures forming part of a business
operator’s quality management system, based on the ISO 9000 series or an equivalent;
7. rules should be made to cover the retention time for documents and samples within the
traceability framework. These should be in line with the shelf-life of the product. In the
absence of reliable data, a minimum period of five10 years for documents is recommended.
The correct functioning of the traceability system should be demonstrated for instance by testing
periodically using a simulated alert. A product, previously supplied to a customer, should be
identified by its reel/job/batch number and assigned as being defective. Then, the business
operator should test the ability to successfully and rapidly track its progress during production,
identify its source from another business operator (if appropriate) and identify any other material
likely to share the same characteristics, so as to facilitate a total recall.
The details required under Clauses 2.1 and 2.2 of the declaration of compliance (see Annex 4)
form essential elements of the traceability system.
8. http://crl-fcm.jrc.it/index.php?option=com_docman&task=cat_view&gid=41&Itemid=57
9. Two common systems already in use in the paper industry are the CEPI Unit Identifier and the FEFCO Bar Code Standard for
Corrugating Materials.
10. DG SANCO – Standing Committee on the food chain law and animal health – Guidance on the implementation of articles 11, 12, 16,
17, 18, 19 and 20 of regulation (EC) N° 178/2002 on general food law.
15
10
References
1. Consumer Exposure Project Final Report. Prepared for CEFIC FCA Additives in paper &
board Industry Group (APBIG) and Confederation of European Paper Industries (CEPI). Pira
International November 2002.
2 Consumption of Coated Paper & Board in Contact with Food in the EU. Final Report for CEFIC
FCA Additives in Paper and Board Industry Group (APBIG). Pira International, April 2005.
3 Council Of Europe; Policy statement concerning tissue paper kitchen towels and napkins.
Version 1 – 22.09.2004 .
4 CEPI: “Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of Recovered Paper”. January 2006.
5 CEPI GMP: Council of Europe Resolution ResAP (2002) 1, Technical Document No. 4
6 FEFCO/ESBO: “International Good Manufacturing Practice Standard for Corrugated and Solid
Board”. October 2003.
7 Code for Good Manufacturing Practices for Flexible and Fibre-Based Packaging for Food.
A Flexible Packaging Europe Initiative, realised in close co-operation with CITPA. February
2006.
8 BRC/IoP: “Global Standard for Packaging and Packaging Materials”. January 2008.
16
Annexes
Annex 1: List of substances Annex 2: Requirements for recovered paper Annex 3: Testing methods Annex 4: Declaration of compliance Annex 5: Future developments 20
21
25
26
28
17
Annex 1
List of Substances (including lists for filtration, baking and other specific applications)
The substances permitted for use in paper and board conforming to this Guideline are given in
BfR Recommendation XXXVI. Paper and board for food contact *.
The web link for this document is: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/360-english.pdf
The limits prescribed for the use of permitted substances in these Recommendations shall be applied.
Substances listed in the national legislation of the Netherlands (commonly known as the
“Warenwet”)** are also permitted for use.
Substances which have been the subject of approvals other than BfR shall be permitted for use if
evidence is provided which demonstrates compliance with Article 3 of Regulation 1935/2004. In
particular FDA*** approvals made under 176.170(a)5 and 176.180 will provide such evidence of
compliance.
If there is a conflict between the limits given for a specific substance in the above lists, then the
limit for that substance given in BfR Recommendation XXXVI shall apply.
The substances permitted for use in paper and board for specific applications defined in the
following list are given in the BfR Recommendations listed below:
Cooking Papers, Hot Filter Papers and Filter Layers: Recommendation XXXVI/1
Web link: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/361-english.pdf
Paper and Paperboard for Baking Purposes: Recommendation XXXVI/2
Web link: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/362-english.pdf
Absorber pads based on cellulosic fibres for food packaging: Recommendation XXXVI/3
Web link: http://bfr.zadi.de/kse/faces/resources/pdf/363-english.pdf
Alternatives to Compliance Testing for Substances in this Annex
If it can be shown, by documented calculation from a knowledge of the contents of the paper and
board or other sources, that a limit or restriction given in the lists referred to in this Annex cannot
be exceeded, then testing for that particular substance is not required.
Testing with real food is permitted and migration test results obtained with the type of food or
foods envisaged for the intended end-use prevail.
* Bundesinstitut für Risikobewertung (Federal Institute for Risk Assessment)
** Packaging and Food Utensils Regulation (Commodity Act) of The Netherlands of 20 Nov. 1979
and its amendments up to and including VGB/P&2535892 of 22 Nov. 2004.
*** Food and Drug Administration (USA)
18
Annex 2
Requirements for Recovered Paper
1. General
In the absence of fully recognised tools to assess non-intentionally added substances (e.g.
biological tests, exposure assessment tools, threshold of toxicological concern) and to further
ensure the safety of paper and board manufactured from recovered paper, the following aspects
shall be considered when assessing the suitability of recovered paper as a raw material for food
packaging paper and board:
• the intended use of the material (food type, contact time and temperature etc.) and the
likelihood of transfer of constituents during that use;
• the quality and source of the recovered paper;
• the processing technologies applied within the paper mill to remove unwanted substances
and materials.
Requirements and guidelines related to these three aspects are given in the following sections.
2. The Intended Use of the Material
The type of food to be packed and the conditions of storage, contact time and temperature
determine whether or not recovered paper is suitable for a particular application. If recovered
paper is judged to be suitable, then the grades which are appropriate need to be determined and
the following sections include the requirement for a risk assessment11.
The current best practice would be through the following steps:
a) identify the source of any contaminants;
b) establish a methodology for reducing those contaminants to a safe level in the final
product;
c) state any restrictions on food type which might result from a risk analysis of the above
steps.
To ensure that these steps are followed in the case of recovered paper, the requirements of
sections 3 to 5 of this Annex shall be applied and shall be incorporated into the management
system used to ensure compliance with the GMP.
19
11. Normally, this risk assessment should apply only on a “once-only” basis in order to approve continuing bulk supplies of a particular
grade of recovered paper. It is not the intention that it should be applied on a regular basis, for instance on each delivery of that grade.
3. Quality of Recovered Paper
3.1. High Quality of Original Paper and Board
The paper industry, both manufacturers and converters, have control over the contents of the
paper and board which is later recovered. The industry maintains a dialogue with its suppliers
to make them aware that most grades of paper and board can eventually become part of the
recycling stream and thus find their way into food contact grades. These suppliers are expected
to maintain vigilance about the safety of their raw materials and communicate any concerns
to the paper industry. In particular, converting operators are responsible for applying a range
of substances to paper and board, e.g. inks and adhesives. These substances shall have well
documented safety properties, known to the operator, as the converted product may either be
used as a food packaging material or article or eventually returned to paper mills for recycling into
food contact grades. Knowledge about the safety of substances is changing continuously and,
in cases where new toxicological evidence is confirmed about substances previously considered
safe, joint action will be taken rapidly to ensure that food contact grades remain in compliance with
all legislation. Currently, this action is formalised within the Eco-design project being run by the
Technical Committee which is part of the European Recovered Paper Council which represents all
industrial stakeholders with an interest in the paper and board value chain and has the European
Commission as an official observer.
3.2. Exclusion of Certain Sources
Certain grades of recovered paper are unsuitable for use in food contact material as the normal
high standards of purity cannot be guaranteed. This is because of the way they have been treated
during use or subsequent collection and sorting. The following sections give details of such grades.
It is essential that paper mills have in place appropriate arrangements to secure and demonstrate
their exclusion.
3.3. Use of European Standard EN643
The basis for commercial trading in recovered paper is European Standard EN64312 and the
standard is intended to facilitate the necessary collection and sorting operations, within a
structured framework. However, the grading system used in the standard is not based on
toxicological criteria. Such criteria are related mainly to the hygienic standards employed during
handling of the material and not to the types of paper described. There are exceptions to this rule
where certain grades may be known to contain substances as a result of treatment operations e.g.
coating or printing.
However, the standard contains two general requirements which are relevant to food contact
applications. These are given below.
a) It is stated that collected paper from refuse sorting stations is not suitable for use in the
paper industry.
b) It is a requirement that recovered paper originating from multi-material collection systems
cannot be mixed with other grades and shall be specially marked. (See also section 3.4.)
20
12. CEN Standard EN643:2001, Paper and board - European list of standard grades of recovered paper
3.4. Unusable Fractions
The following fractions of recovered paper are considered unsuitable for inclusion in food contact
paper and board13:
• Contaminated waste paper and board from hospitals;
• Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted out;
• Used stained sacks which have contained for example chemicals and foodstuffs;
• Covering materials, such as paper used for covering furniture during repair and painting work;
• Batches mainly consisting of carbonless copy paper;
• Waste paper from households containing used hygienic paper, such as used kitchen towels,
handkerchiefs and facial tissue;
• Old archives from libraries, offices etc., if they contain PCBs.
In addition, it is considered in BfR Recommendation XXXVI and the Responsible Sourcing
Guidelines that recovered paper originating from multi-material collection systems is unsuitable
for use in food contact materials.
3.5. Identification of Recovered Paper
The recovered paper and manufacturing sectors of the paper industry have agreed a system for
identifying supplies of recovered paper sent to paper mills. The system uses data combining
information about the recovered paper supplier and the EN643 grade reference. Thus, a
paper mill using the system can organise stocks of recovered paper in an ordered fashion and
knows, at all times, the identity of the supplier of any given batch of material. Thus, a two-way
communications channel is available to ensure the rapid tracing and removal from the system of
any supplies of non-standard material at paper mills and their suppliers.
4. Sourcing of Recovered Paper
4.1. Responsible Sourcing
Recovered paper for use in food contact grades shall be collected and used in accordance with CEPI
guidelines on responsible sourcing. (See Ref. 4) This document lays out a number of requirements
to ensure consistent and clean supplies of recovered paper. These requirements cover:
•the need for quality management systems by recovered paper suppliers;
•necessary information for those involved in the business;
•best practice for collection;
•standards of hygiene for sorting stations and transportation;
•mutual notification of food contact requirements.
21
13. The list of grades is extracted from: Council of Europe Resolution ResAP (2002) 1, Technical Document No. 3.
4.2. Incoming Quality Control
It is essential that all incoming recovered paper is inspected by paper mills to ensure only clean
and correctly identified material is used. To do this, paper mills shall operate in accordance
with industry standards on quality control and the elimination of unsuitable materials14. These
standards specify requirements for items such as:
•visual inspection of bales of recovered paper;
•internal inspection using extracted “cores”;
•information relevant to personnel involved in supply and inspection;
•the need for agreed quality specifications.
5. Processing Technologies applied within the Paper Mill
The processes used for the treatment of recovered paper are possibly the most important single
element in ensuring that the appropriate level of quality and hygiene is achieved. The Council
of Europe Resolution provided some requirements for processing although even these were to
be applied at the discretion of the manufacturer. This Guideline does not provide any specific
requirements for processing technologies which is considered to be in line with current thinking,
but the following requirement in relation to the application of the GMP shall apply:
As part of the management system set up to ensure compliance with the GMP, a risk assessment
shall be made to demonstrate that the processing technologies used can provide the required
level of quality and hygienic appropriate to the intended use of the materials.
22
14. CEPI Recovered Paper Quality Control Guidelines and CEPI Guidelines on the control of the content of unusable materials in
recovered paper.
Annex 3
Testing Methods
As a general principle internationally recognised and validated methods should be used (e.g. EN,
ISO or equivalent) if such methods are available.
If such standardised methods are not available, analytical methods with appropriate accuracy and
precision may be used.
For testing to ensure compliance with limits given in Table 1 the test methods listed below are
recommended. If other methods are used it shall be ensured that they give comparable results
to those specified below. For substances where standardised methods do not currently exist,
literature references are given as guidance on methodology that can be applied until validated
standards have been developed.
EN 645
Preparation of a cold water extract
EN 647
Preparation of a hot water extract
prEN 15519
Preparation of an organic solvent extract
EN 14338
EN 12498
Conditions for determination of migration from paper and board using
modified polyphenylene oxide (MPPO) as simulant
Determination of cadmium, lead and chromium in an aqueous extract
EN 12497
Determination of mercury in an aqueous extract
EN ISO 15320
Determination of pentachlorophenol in an aqueous extract
EN 1104
Determination of transfer of antimicrobic constituents
Primary Aromatic
Amines
prEN
- Amtliche sammlung von untersuchungsverfahren nach §35 LFBG,
Methode L 00-00-6; Bestimmung von primären aromatische aminen in
wässrigen lebensmittelsimulanzien or prEN Determination of primary
aromatic amines in an aqueous extract
Determination of colour fastness of fluorescent whitened paper and
board
Determination of the migration of PAH-TEQ into food simulants
prEN
Determination of phthalates in extract from paper and board
Michler’s ketone
&
DEAB
Castle, L. et.al
Food Additives and Contaminants, 1997, Vol.14, No.1, 45-52
Migration studies from paper and board packaging materials.
Part 2; Survey for residues of dialkylamino benzophenone U-cure ink
photoinitiators.
Benzophenone
Castle, L. et.al
Deutsche Lebensmittel.Rundschau, 91 Jahrg., Heft 3, 1995
Studies on functional barriers to migration. 1. Transfer of benzophenone
from printed paperboard to microwaved food.
prCEN/TS
13130-13
Materials and articles in contact with foodstuffs – Plastics substances
subject to limitation - Part 13: Determination of 2,2-bis (4-hydroxyphenyl)
propane (Bisphenol A) in food simulants.
EN 648
23
Annex 4
Declaration of Compliance
The declaration of compliance shall contain the information listed below. The declaration shall
be renewed when substantial changes in the production occur, when new scientific data are
available or when there is a change in applicable regulations.
1. Date of Declaration of Compliance
2. Manufacturer
2.1. Identity and address of the organization which manufactures the materials or articles.
2.2. Where appropriate and if different from 2.1, the address of the manufacturing site.
3. Identity of the materials and articles
3.1. Generic product description.
3.2. Trade name or grade description, including other relevant identifying information.
3.3. If appropriate, special instructions to be observed for safe and appropriate use.
4. Confirmation of Compliance with this Guideline and Regulation
1935/2004
4.1. Statement that the product complies with Article 3 of Regulation (EC) No 1935/2004.
4.2. Statement that all raw materials are in compliance with Annex 1, and, if appropriate,
Annex 2 of this Guideline.
4.3. Statement that the product has been manufactured in accordance with Commission
Regulation (EC) No 2023/2006 on Good Manufacturing Practice.
4.4. Statement, if appropriate, that the product has been manufactured in accordance with
a specific GMP, hygiene standard or management system described in Section 5 of this
Guideline.
4.5. Statement of the conditions of use for the product including type or types of food envisaged
for the intended end-use and any special package storage conditions.
4.6. When the product is required for lamination to food contact plastics where the paper and
board is not in contact with food, a quantitative statement is required of all intentionally
added substances having quantitative restrictions in Directive 2002/72/EC and subsequent
amendments. This may be covered by a confidentiality agreement between user and
supplier when appropriate.
4.7. When relevant, include a statement on the presence of any “dual use” additives which have
been used in the manufacture of and are present in the paper and board
Note: “dual use additives are substances which are approved for food use and hence may be
in the food being packed, and also used in paper and board manufacture”
24
Annex 5
Future developments
Clause 1.1 “Objective” of this document makes clear that future developments would be included
in the requirements of the Guideline as knowledge evolves. In the paper and board industry, there
are two areas where knowledge is currently being developed and which may eventually form
part of this Guideline. At the moment, neither are sufficiently refined to use as risk management
measures and details are given purely for information. They are biological tests and correction
factors.
1. Biological Tests
Draft methodology for biological testing of food contact paper and board is in existence. This
methodology is the outcome of the joint European Commission/Industry project known as
Biosafepaper which concluded in 200515. The concept of biological testing in this context is
new and, consequently, development work is still in progress in order to convert the results
into a scheme suitable for industrial use. Developments include standardization of the test
methods and validation of testing institutes. Also, it is planned to add endocrine-disruption
and neurotoxicity end-points to those of human genotoxicity and cytotoxicity which are already
included. Ultimately the application of the methodology will need the approval of the appropriate
authorities.
It is believed that biological tests will be particularly suitable for the safety assessment of
additives not having current EFSA approvals and for the validation of paper and board recycling
processes. The ultimate intention is to move towards an integrated testing regime where
validated biological tests replace most, but not all, chemical tests.
2. Correction Factors
Another development is the use of Correction Factors which extends the “Fat Reduction Factor”
concept, recently introduced into EU legislation, to make a link between quantitative limits for
potential migrants and the nature of the food being packed, for instance if it is dry, moist, fatty or
frozen.
A central feature of current EU legislation on food contact materials and articles is the restriction
of the migration of chemical substances from the material or article into food.
The restrictions are based on experiments and calculations involving, firstly, toxicological data of
the substances and, second, the amounts of these substances which are likely to transfer to food.
The second of these two factors is derived from an EU benchmark which states that 1 kg of food
is wrapped in 6 dm2 of packaging.
This benchmark was set during the early days of the writing of food contact legislation and was
determined as a result of experience with plastic packaging. Whilst this benchmark might be
appropriate for a minority of uses of paper and board where direct and intimate contact with food
occurs, it would be inaccurate and misleading to apply it to the remainder of its uses.
15. Biosafepaper Final Report available at http://www.cepi.org/content/default.asp?pageid=617
25
In these latter cases paper and board is used for much less aggressive applications than plastic,
for instance to pack dry food, for applications where the contact is brief or with the surface of
food which is subsequently removed or washed before consumption. In these cases migration of
substances will be much below those expected using the benchmark.
Therefore, there is a need to apply Correction Factors to the results arising from quantitative
substance tests for the material or article before comparing them with restrictions and
composition limits so that they accurately reflect the actual contact conditions. In many cases,
the use of correction factors would remove the need for testing for a particular substance as
calculation would show that transfer from paper and board to food could not occur at levels which
would exceed permitted levels in food in a particular application.
A further advantage of the Correction Factor concept is that it may no longer be necessary for a
manufacturer of a paper or board material or article to know the intended end use of the product.
Using the results of the test methodology, a reverse calculation could be made giving the paper
or board a Correction Factor threshold value. Thus, the paper or board could be sold for a range
of food contact applications having an equivalent or larger Correction Factor. This will also be of
value to converters in selecting the appropriate grade of paper or board for a specific application.
This mechanism would allow compliance with the requirement in Regulation 1935/2004 for a
declaration of special conditions of use.
26
Figures
Figure 1: Compliance Assessment Scheme for Papermaking Operations
Figure 2: Compliance Assessment Scheme for Converting Operations
Figure 3: Elements of the Determination of Compliance
30
31
32
27
Figure 1
Compliance Assessment Scheme for papermaking operations
Raw Materials
Process
Compliance
testing for
substances
• Responsible Sourcing system for woodpulp and recovered paper
• Restriction for recovered paper (see Annex 2)
• Chemicals & Additives – only those in Annex 1
• GMP / Hygiene system
• ISO 9001
• Traceability
Refer to substances in Table 1
&
those in Annex 1 (normally BfR Recommendation XXXVI list)
with restrictions
Substances in Annex 1
Substances in Table 1
Does Table 1 and its notes require
the substance to be chemically
tested in this type of paper or board
for its intended end-use?
No
Yes
Yes
Can evidence be produced that the
restriction in Annex 1 cannot be
exceeded (See “Alternatives to
Compliance Testing” in Annex 1)
No
Can evidence be produces that this
substance cannot occur in this grade or
that migration of this substance to food
could not occur in the envisaged end-use?
Perform quantitative test
(using Figure 3 if appropriate)
Yes
No
Perform test as required in Table 1
(and Figure 3 if appropriate)
Result exceeds
the limit
Failure - the grade is
unsuitable for this end-use
28
Result is within
the restriction
Result is
within the limit
Requirements for
substance satisfied
Result exceeds
the restriction
Failure - the grade is
unsuitable for this end-use
Figure 2
Compliance Assessment Scheme for converting operations
Incoming Materials
Process
Paper & Board
• Declaration of Compliance
Ancillary Materials
(these are principally inks and adhesives)
• Compliance monitoring
• Use of International, European or National
standards recommended when available
(plus BfR and FDA where relevant)
• For Printing Inks application of the EuPIA
Guideline is required
• GMP Usually based on ISO 9001 and supported
as appropriate by hygiene management sytems
• Traceability Guidelines
Finished Product
• As relevant, “design-type” assessment of suitability
(See Clause 8)
•Purity criteria of the final product according to the
ancillary materials added.
Review of compliance
29
Figure 3
ELEMENTS OF THE DETERMINATION OF COMPLIANCE
Obtain Restriction Limit
for substance in question (RL)
if units are by area,
(e.g. mg/dm²)
Convert limit to mg/kg using
formula given in Note 1, below
if units are by weight,
(e.g. mg/g)
Convert limit to mg/kg
Compare Limit to Total Extract (TE)
to determine compliance as shown in Figure 1
Perform extraction test on paper sample for chemical
in question and quote result in mg/kg
(= “Total Extract” TE)
Note
Qm =
Qa x 100000
G
Qm = concentration of substance in paper as mg/kg
Qa = concentration of substance in paper as mg/dm²
G = grammage of paper as g/m²
30
DOCUMENT HISTORY
Issue 1 First published March 2010
Developed by the European paper and board food packaging chain:
CEFIC (suppliers of chemicals)
CEPI (paper and board manufacturers)
CITPA (paper and board converters)
FPE (paper and board multilayer manufacturers)
CEPI aisbl
Confederation of European Paper Industries
250 Avenue Louise, Box 80
B-1050 Brussels
Tel: +32 2 627 49 11 Fax: +32 2 646 81 37
[email protected] - www.cepi.org
CITPA
International Confederation of Paper
and Board Converters in Europe
250 Avenue Louise, Box 108
B-1050 Brussels
Tel: +32 2 646 40 70 Fax: +32 2 646 64 60
www.citpa-europe.org
Design by Ben Timmers (CEPI)
Published by:
Bijlage 2C
CEPI Guidelines for Responsible Sourcing
and Supply of Recovered Paper
januari 2006
JANUARY 2006
Guidelines for Responsible Sourcing
and Supply of Recovered Paper
Introduction
Paper recycling has a rich history and has been a respected industrial activity for more than a century. Under new
environmental, health, safety and trans-frontier shipment regulations, this economic activity has acquired a civic
and legal dimension, which when coupled with the developments in further regulations, demands an increase in
responsibility from all parties involved in the recovery and recycling of paper.
Different recovered paper grades are used for manufacturing different paper and board products. In Europe,
recovered paper purchasing is based on the European standard EN 643, European List of Standard Grades of
Recovered Paper and Board, and these guidelines assume the use of that Standard. The “Recovered Paper Quality
Control Guidelines” (CEPI and ERPA, 2004) also apply.
Successful paper and board recycling depends largely on
Recovered paper collection systems vary according to
the quality of recovered paper. As recovery rates increase,
country and source. Each source constitutes a different
there is a tendency for the quality of the collected material to
channel of collection, yielding different grades and qualities
deteriorate. For this reason, a good working relationship
of recovered paper with different characteristics, which after
between mills, merchants, and other involved parties is
separation (segregation at source) or sorting, are classified
essential to ensure the responsible sourcing and supply of
according to EN 643. As it would be impossible to give a
recovered paper.
description of all used paper collection systems in operation,
the following guidelines for responsible sourcing of
Responsible collection of paper and board using efficient
recovered paper list the steps that normally occur along the
management and quality control systems, demands that all
paper recovery chain. These guidelines also lay down
players involved recognise that they are handling a valuable
additional steps paper mills should follow when producing
secondary raw material. Separate collection (from other dry
paper and board for food contact.
recyclables) should be strongly encouraged to maintain the
quality of recovered paper.
These guidelines apply to any source and for any application.
It may be that national legislation or practices require
Rapid technological development in the paper and board
modifications to these guidelines.
manufacturing and converting industries, increasing
demands from final users of paper and board products,
as well as existing and emerging legal requirements,
require a more stringent approach towards the collection
and handling of recovered paper.
Printed on 100% Cyclus Recycled Paper
1)
Making used paper available for collection
•
separately from refuse (see EN 643). Collected paper
The whole paper chain has a responsibility to make
segregated from refuse sorting stations is not suitable
information available in order to facilitate responsible
for use in the paper and board industry (see EN 643).
sourcing and recycling of recovered paper. This
information can be different for the various types of
•
•
materials for the production of paper and board
households, (local) authorities) and shall at least cover
intended to come into contact with foodstuffs by the
the following:
Council of Europe Resolution1:
The importance of paper recycling and quality
1. Contaminated waste paper and board from hospitals;
2. Recovered paper and board which has been mixed
with garbage and subsequently sorted out;
Which types of paper are suitable for recycling and
which are not;
•
3. Used stained sacks which have contained for
example chemicals and foodstuffs;
The need to keep paper separate from unusable
materials for paper recycling (as described in EN 643);
•
Best practices for collection schemes;
•
Adherence
to
all
national
and
4. Covering materials, such as paper used for covering
furniture during repair and painting work;
5. Batches mainly consisting of carbonless copy paper;
international
environmental legislation with respect to storage and
6. Waste paper from households containing used
transportation.
hygienic paper, such as used kitchen towels,
handkerchiefs and facial tissue;
2) Collection
•
7. Old archives from libraries, offices etc., if they
Bins and containers must be suitable for retaining paper
contain PCBs.
and board for recycling in order to maintain quality
requirements.
•
The following paper streams are prohibited as raw
consumer groups (e.g. business and industry outlets,
requirements of recovered paper;
•
Recovered paper for recycling has to be collected
Separate collection of paper should be strongly
encouraged to maintain the quality of recovered paper.
Recovered paper originating from multi-material
•
Recovered paper and board from households collected
separately from other materials, if it is to be used in the
production of food contact grades, must be inspected
and if necessary sorted.
collection systems, containing only material of a
valuable recyclable nature, has to be specifically marked
(see EN 643). It is not permissible to mix unmarked
collections with other recovered paper and board.
1
Council of Europe Resolution AP (2002) on paper and board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs, Technical Annex 3.
The Council of Europe Resolution is a recommendation to its member countries and is not legally binding. Various European and national regulations
are applied in paper production.
3) Sorting-stations
5) Recovered paper management systems
•
•
Equipment and facilities are either used exclusively for
Suppliers of recovered paper should have a quality
sorting paper and board or, when used for sorting other
management system or nationally accredited system
materials, must be appropriately cleaned before sorting
in place, which details how the above mentioned
paper and board.
(items 2-4) are managed.
•
Health, environment and safety procedures must apply.
•
Adequate pest-control measures are taken.
•
Sorted paper is properly classified according to the
and paper mills should take place according to the
recovered paper grades established in EN643 or other
“Recovered Paper Quality Control Guidelines”.
agreed specifications.
•
6) Purchasing of recovered paper
•
•
All paper mills, which produce paper and board that
comes in direct contact with foodstuffs should be
Any paper mill producing paper, which comes into
contact with food, shall advise its suppliers of this fact.
•
identified to the supplier.
•
The relationship between suppliers of recovered paper
If recovered paper from households is to be used for the
production of food contact grades of paper and board it
“Best Practice Recovered Paper Baling Conditions” are
is strongly recommended that it is collected separately
applied.
from other dry recyclables. For such applications the
industry’s intention is to phase out the use of material
4) Transportation
•
All transportation should conform to national and
collected with other dry recyclables as soon as possible.
•
Suppliers to mills have to be assessed.
•
Purchaser
international transport and customs legislation.
•
•
can
check
suppliers’
management-
Transport conditions should be suitable to maintain
system certificates and keep a record of suppliers’
quality requirements.
performance. The mill will make information available
Recovered paper for a mill producing paper and board,
to assist the supplier.
which comes into contact with foodstuffs, is to be
clearly identified on the transport documents.
Printed on 100% Cyclus Recycled Paper
7) Mill gate
•
•
9) Quality management at paper mills
The delivery is checked against agreed conditions or
Mills would be expected to include procedures covering
according to the “Recovered Paper Quality Control
paper within their quality management systems,
Guidelines”.
including:
Control upon reception of raw materials must be carried
• Purchasing;
out.
•
• Receipt;
Claims have to be made on receipt of the delivery;
• Quality control;
the supplier must have the chance to inspect the
•
material together with the mill-staff and to take it back,
• Storage of recovered paper and;
if necessary.
• Assessment of new recovered paper suppliers.
If there is a reason to believe that the lot includes paper
Mill sites producing paper and board intended to come
from prohibited sources as defined under the Council
into contact with foodstuffs must be operating the Good
of Europe resolution on food contact, the whole load will
Manufacturing Practice (GMP) for paper and board for
be taken back.
food contact.
8) Storage at paper mills
•
Appropriate cleanliness and hygiene are to be
maintained in raw material storage areas.
•
Adequate pest control measures are taken.
•
Where a mill produces both food and non food contact
grades, appropriate measures must be in place to
ensure that only the appropriate grades of recovered
paper are used to produce food contact material.
www.cepi.org
Printed on 100% Cyclus Recycled Paper
Bijlage 2D
Testing methods for the Compliance of Paper & Board
Materials and Articles for Food Contact
Annex 3 uit ‘Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board
Materials for and Articles for Food Contact’- March 2010
!..%8
4%34).'-%4(/$3
!SAGENERALPRINCIPLEINTERNATIONALLYRECOGNISEDANDVALIDATEDMETHODSSHOULDBEUSEDEG%.
)3/OREQUIVALENTIFSUCHMETHODSAREAVAILABLE
)FSUCHSTANDARDISEDMETHODSARENOTAVAILABLEANALYTICALMETHODSWITHAPPROPRIATEACCURACYAND
PRECISIONMAYBEUSED
&ORTESTINGTOENSURECOMPLIANCEWITHLIMITSGIVENIN4ABLETHETESTMETHODSLISTEDBELOWARE
RECOMMENDED)FOTHERMETHODSAREUSEDITSHALLBEENSUREDTHATTHEYGIVECOMPARABLERESULTS
TOTHOSESPECIÙEDBELOW&ORSUBSTANCESWHERESTANDARDISEDMETHODSDONOTCURRENTLYEXIST
LITERATUREREFERENCESAREGIVENASGUIDANCEONMETHODOLOGYTHATCANBEAPPLIEDUNTILVALIDATED
STANDARDSHAVEBEENDEVELOPED
%.
0REPARATIONOFACOLDWATEREXTRACT
%.
0REPARATIONOFAHOTWATEREXTRACT
PR%.
0REPARATIONOFANORGANICSOLVENTEXTRACT
%.
%.
#ONDITIONSFORDETERMINATIONOFMIGRATIONFROMPAPERANDBOARDUSING
MODIÙEDPOLYPHENYLENEOXIDE-00/ASSIMULANT
$ETERMINATIONOFCADMIUMLEADANDCHROMIUMINANAQUEOUSEXTRACT
%.
$ETERMINATIONOFMERCURYINANAQUEOUSEXTRACT
%.)3/
$ETERMINATIONOFPENTACHLOROPHENOLINANAQUEOUSEXTRACT
%.
$ETERMINATIONOFTRANSFEROFANTIMICROBICCONSTITUENTS
0RIMARY!ROMATIC
!MINES
PR%.
!MTLICHESAMMLUNGVONUNTERSUCHUNGSVERFAHRENNACH,&"'
-ETHODE,"ESTIMMUNGVONPRIM¼RENAROMATISCHEAMINENIN
W¼SSRIGENLEBENSMITTELSIMULANZIENORPR%.$ETERMINATIONOFPRIMARY
AROMATICAMINESINANAQUEOUSEXTRACT
$ETERMINATIONOFCOLOURFASTNESSOFÚUORESCENTWHITENEDPAPERAND
BOARD
$ETERMINATIONOFTHEMIGRATIONOF0!(4%1INTOFOODSIMULANTS
PR%.
$ETERMINATIONOFPHTHALATESINEXTRACTFROMPAPERANDBOARD
-ICHLERlSKETONE
$%!"
#ASTLE,ETAL
&OOD!DDITIVESAND#ONTAMINANTS6OL.O
-IGRATIONSTUDIESFROMPAPERANDBOARDPACKAGINGMATERIALS
0ART3URVEYFORRESIDUESOFDIALKYLAMINOBENZOPHENONE5CUREINK
PHOTOINITIATORS
"ENZOPHENONE
#ASTLE,ETAL
$EUTSCHE,EBENSMITTEL2UNDSCHAU*AHRG(EFT
3TUDIESONFUNCTIONALBARRIERSTOMIGRATION4RANSFEROFBENZOPHENONE
FROMPRINTEDPAPERBOARDTOMICROWAVEDFOOD
PR#%.43
-ATERIALSANDARTICLESINCONTACTWITHFOODSTUFFSp0LASTICSSUBSTANCES
SUBJECTTOLIMITATION0ART$ETERMINATIONOFBISHYDROXYPHENYL
PROPANE"ISPHENOL!INFOODSIMULANTS
%.
Bijlage 2E
BfR XXXVI Paper and Board for Food contact
(unofficial translation)
Includes list of allowed components
1 september 2009
Federal Institute for Risk Assessment
This is an unofficial translation. Only the German version is binding.
XXXVI. Paper and board for food contact
As of 01.06.2009
Preamble
1. This Recommendation is valid for single and multi-layered commodities (articles, materials)
made of paper or paperboard which are intended to come into contact with or affect foodstuffs.
2. This Recommendation does not appy to paper and board for use in microwave ovens.
3. In a composite, multi-layered or coated material, if the layer which comes into contact with
the foodstuff is made of paper or paperboard it must comply with this Recommendation.
Also, except for traces that are harmless to health and have no effect on taste or smell of
the foodstuff, there must be no migration of substances from other layers into foodstuffs or
on their surface.
4. If plastics or other polymers are used to coat paper or paperboard on the side that will come
into contact with the foodstuff, only substances in compliance with the corresponding BfR
Recommendations and the conditions stipulated therein may be used.
5. Paper or filter layers that will be subject, for example, to hot extraction (tea bags, boil-in-bag
packages, hot filter papers), and paper that will come into contact with and affect food in
baking, must comply with the special requirements laid down in Recommendation XXXVI/1
"Cooking paper, hot filter papers and filter layers" and Recommendation XXXVI/2 "Paper
and paperboard for baking purposes".
6. Methods for testing commodities (materials and articles) made of paper or paperboard are
published under the title "Untersuchung von Papieren, Kartons und Pappen für den Lebensmittelkontakt" and can be obtained from the German Pulp and Paper Association (Verband Deutscher Papierfabriken e. V. - VDP), Bonn.
7. To the extent that this and the Recommendations mentioned above under 4. restrict the use
of certain production aids and refining agents, the maximum quantities given, if not applied
to surface area or otherwise stated, refer to the dry finished product.
8. If in the production of a certain paper or paperboard a particular production aid, on account
of its wide spectrum of use, is listed more than once in the Recommendation, the largest
maximum amount given is to be taken as the “in total” maximum. Adding the different
maximum amounts together is not permissible.
9. The finished paper must not contain more than 0.15 mg/kg pentachlorophenol.
10. It is assumed that under normal conditions of use there is no transfer of metal ions to foodstuffs when their concentration (determined in cold water extract) does not exceed A µg per
gram paper, whereby “A“ has the following values: cadmium, 0.5, lead, 3 and mercury, 0.3
µg per gram paper. Testing is not necessary for paper or paperboard intended for
contact with dry, non-fatty foodstuffs.
Seite 1 von 14
Federal Institute for Risk Assessment
11. Azo dyes after Annex 1, No. 7 (§ 3) of the Commodities Regulation (Bedarfsgegenständeverordnung), must not be used in the manufacture of food-contact paper or paper board1.
12. The finished paper or paperboard must have no preserving effect on the foodstuffs with
which they come into contact2.
There are no objections to the use of paper or paperboard in the manufacture of commodities
in the sense of § 2, Para. 6, No. 1 of the Food and Feed Code (Lebensmittel- und Futtermittelgesetzbuch (LFGB)), provided they are suitable for their intended purpose and comply also with
the following conditions:
A. Raw materials
The following raw materials may be used:
I. Fibrous materials:
1. Natural and synthetic cellulose fibres, bleached or unbleached.
2. Fibres of synthetic high polymers, provided they comply with the corresponding BfR
Recommendations.
3. Wood pulp, bleached or unbleached.
4. Recycled fibres made from paper or paperboard provided that the finished articles comply
with the requirements in the annex of this Recommendation.
II. Additives to raw materials
1. Anthraquinone as an accelerator for separating lignin and cellulose from wood pulp,
max. 0.15 %, based on the finished paper. 1 kg of dry paper must not contain more
than 30 mg anthraquinone5.
2. Xylanase6.
3. Diethylene triamine pentamethylene phosphonic acid, max. 0.22 %, based on dry
fibres weight.
4. Potassium sulfite, max. 0.01 %.
5. Tetrasodium iminodisuccinate, max. 0.17 %, based on dry fibres weight.
III. Fillers:
Natural and synthetically produced, insoluble minerals that are harmless to health, such as
carbonates of calcium and magnesium, silicon dioxide, silicates, or mixed silicates of sodium,
potassium, magnesium, calcium, aluminium and iron, calcium sulfate, calcium sulfoaluminate
(satin white), barium sulfate (free of soluble barium compounds), titanium oxide.
B. Production aids
1
2
5
6
Detecting the use of prohibited azo dyes according to "Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach
§ 64 LFGB", method B 82.02-2.
DIN EN 1104: “Determination of the transfer of antimicrobial constituents”
Most of the anthraquinone is washed out during manufacture.
There must be no detectable residual activity of this enzyme in the finished product.
Seite 2 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
The following production aids may be used:
I. Sizing agents:
1. Colophony, addition products of maleic and fumaric acid and/or of formaldehyde with colophony. No more than 1.0 mg formaldehyde/ dm2 must be detectable in the extract of
the finished product.
2. Casein and glue of animal origin
3. Starch7
3.1
Native8 starch, physically modified starch, enzymatically modified starch and
acid-treated starch, as well as the chemically modified starches listed in
Annex 2, List B, Part I of the Regulation on Food Additives (ZusatzstoffVerkehrsverordnung)
3.2
Other modified starches
3.2.1
Bleached starch, also treated with sodium, potassium or ammonium peroxydisulfate, as well as with peroxyacetic acid and/or hydrogen peroxide
3.2.2
Oxidatively degraded starch, also treated with hydrogen peroxide, sodium,
potassium or ammonium peroxydisulfate, including dialdehyde starch produced
from oxidised starch with an aldehyde content of at least 90 %9
3.2.3
Starch esters
3.2.3.1
Monostarch phosphate, also treated with ammonium phosphate or orthophosphoric acid in the presence of urea
3.2.3.2
Starch acetate, also treated with vinyl acetate (specification of starch:
max. 2.5 % acetyl groups)
3.2.3.3
Starch succinate
3.2.4.
Starch ethers
3.2.4.1
Treated with propylene oxide to produce neutral starch ethers (specification
of starch: propylene chlorohydrin, max. 1 mg/kg; degree of substitution (DS),
max. 0.2).
3.2.4.2
Treated with monochloroacetate to produce anionic starch ethers (specification
of starch: sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08).
3.2.4.3
Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride or glycidyl
trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max.
1 mg/kg; nitrogen, max. 4.0 %).
3.2.4.4
Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride and succinic
anhydride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen,
max. 1.6 %).
3.2.5
Starch, crosslinked with epichlorohydrine and treated with 3-chloro-2hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1mg/kg; nitrogen, max. 0.5 %).
3.2.6
Monostarch phosphate, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen,
max. 0.5 %).
4. Cellulose ether
5. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10
6. Alginates7, xanthan gum7, mannogalactanes7
7
The general and specific purity requirements after Annex 2, List A, Part II of the Regulation on Food Additives
(Zusatzstoff-Verkehrsverordnung) apply.
8
Native food starch is a carbohydrate polymer consisting almost entirely of alpha-D-glucose units. It occurs in
granular form in the organs of certain plants, from which it is extracted.
9
See method for analysing tobacco additives, "Bestimmung der Dialdehydeinheiten in Oxi- bzw. Dialdehydstärke"
in Bundesgesundheitsbl. 8 (1965) 110.
10
The Sodium glycolate content may not exceed 12 %.
Seite 3 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
7. Galactomannane ethers
7.1
Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate
max. 0.5 %
7.2
Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium
chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine
max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %)
8. Water-glass and alumina gel
9. Dispersions of wax and paraffin, provided the waxes and paraffins comply with amended
Recommendation XXV, Part I11, in total max. 2.0 %.
10. Plastics dispersions, provided they comply with amended Recommendation XIV. In addition, may also be used as a monomer:
2-(Dimethylamino)ethyl acrylate. with a residual content of max. 0.01 mg/dm2
N-[3-(dimethylamino) propyl] methacrylic amide
2-(N,N,N-trimethyl-ammonium)ethylmethacrylat chloride
11. Reemulsifiable polyvinyl chloride, provided it complies with amended Recommendation II12.
12. Di-alkyl(C10-C22)diketenes, which can contain up to 65 % isoalkyl groups, max. 1.0 %
13. Condensation products of melamine, formaldehyde and ω-aminocaproic acid, max. 1.0 %.
No more than1.0 mg formaldehyde/dm2 must be detectable in the extract of the finished
product.
14. Sodium and ammonium salts of copolymers of maleic acid monoisopropyl hemiester
(approx. 29 %), acrylic acid (approx. 16 %) and styrene (approx. 59 %), in total, max. 0.5 %,
based on weight of the dry paper.
15. A mixture consisting of the ammonium salt of a copolymer of styrene and maleic acid
anhydride (50 : 50) with a copolymer of acrylic acid n-butyl ester and acrylonitrile (70 : 30)
in the ratio of 1 : 2, max. 0.6 %, based on weight of the dry paper.
16. Ammonium salt of a copolymer of maleic acid anhydride, maleic acid monoisopropyl ester
and diisobutylene, max. 0.5 %, based on weight of the dry paper.
17. Ammonium salt of a copolymer of styrene (approx. 60 %), acrylic acid (approx. 23 %) and
maleic acid (approx. 17 %), max. 0.5 %, based on weight of the dry paper.
18. Di-sodium salt of a copolymer of styrene (approx. 50 %) and maleic acid (approx. 50 %),
max. 0.7 %, based on weight of the dry paper.
19. Cationic, water-soluble polyurethane, cross-linked with epichlorohydrin13, made from
glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean
mol. wt. 100 000), max. 0.6 %, based on the dry fibres weight
or
Cationic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000), max. 0.15 %, based on the fibres weight
or
Anionic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate, dimethylol propionic acid and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000),
max. 0.15 %, based on the dry fibres weight.
In producing the aforementioned polyurethanes, in each case a maximum of 0.03 % dibutyl
tin diacetate, based on the sizing agent, may be used; 1 dm2 of sized paper must not con-
11
Recommendation XXV. " Hard paraffins, microcrystalline waxes and mixtures of these with waxes, resins and
plastics "
12
Recommendation II. "Plasticizer-free polyvinyl chloride ..."
13
No ethyleneimine must be detectable in the resin (detection limit 0.1 mg/kg). 1,3-Dichloro-2-propanol must not be
detectable in water extract of the finished product (detection limit 2 µg/l). The transfer of 3-monochloro-1,2propanediol into the water extract of the finished products must be as low as technically achievable, a limit of
12 µg/l must not be exceeded in any case. For compliance with the requirement in respect to chloropropanols,
a transitional period has been granted until the 31.03.2002.
Seite 4 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
tain more than 0.3 µg dibutyl tin diacetate. Primary aromatic amines must not be detectable
in extract of the finished product.14
As preservative for the aforementioned polyurethanes, max. 0.5 % formaldehyde, based on
the sizing agent, may be used.
20. Copolymer of maleic acid and dicyclopentadiene (ammonium salt), max. 2.0 mg/dm2.
21. 3-Alkenyl(C15-C21)-dihydrofuran-2,5-dione, max. 1.0 %.
22. Cereal flour
1. treated with acids
2. treated with monochloroacetic acid to produce anionic cereal flour ethers (specification:
sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08)
3. treated with glycidyl trimethyl ammonium chloride (specification: epichlorohydrin,
max. 1 mg/kg).
23. Copolymer of acrylamide and acrylic acid, cross-linked with N-methylene-bis(acrylamide),
max. 1.0 %
24. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride,
N,N'-methylene bisacrylamide and itaconic acid, max. 1.0 %, based on the dry fibres
weight.
25. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride,
N,N'-methylene bisacrylamide, itaconic acid and glyoxal, max. 1.0 %, based on the
dry fibres weight.
26. Addition product of fumaric acid with colophony, cross-linked with triethanol amine,
max. 4.0 %, based on the dry fibres weight.
27. Hydroxyethyl starch
28. Anhydrides of natural fatty acids, max. 0.2 %, based on the dry fibres weight
As emulsifier for the sizing agents, max. 0.02 % sodium-2-stearoyllactylate may be used.
II. Precipitating, fixing and parchmentisation agents:
1. Aluminium salts such as aluminium sulfate, aluminium chloride hydroxide, aluminium
formate and sodium aluminate.
2. Sulfuric acid
3. Ammonia
4. Sodium carbonate, sodium hydrogen carbonate, sodium phosphate
5. Tannin
6. Condensation products of urea, dicyandiamide, melamine with formaldehyde. Extract
of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2
(compare C I 2 and 3)
7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde, max. 1.0 %.
Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2
(compare B V 7)
8. Sodium salts of ethylenediamine tetraacetic acid and diethylenetriamine pentaacetic acid
and N-(2-Hydroxyethyl)ethylenediamine-triacetic acid
9. Gluconic acid
10. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 0.4 %
11. Polycondensate of dicyandiamide and diethylenetriamine, max. 0.45 %
12. Polyethyleneimine, modified with polyethyleneglycol and epichlorohydrin, max. 0.2 %
13. Choline and its salts
14. Copolymer of vinylformamide, vinylamine and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight
14
On the determination of primary aromatic amines in aqueous extracts see: Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach § 64 LFGB, Method L. No. 00.00-6, "Untersuchung von Lebensmitteln - Bestimmung von
primären aromatischen Aminen in wäßrigen Prüflebensmitteln".
Seite 5 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
III. Retention agents:
1. Homopolymers and copolymers of
a) Acrylamide
b) Acrylic acid
c) 3-(N,N,N-Trimethylammonium)propylacrylamide, chloride
d) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylacrylate, chloride
e) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylmethacrylate, chloride
f) 2-(N,N-Dimethyl-N-benzylammonium)ethylacrylate, chloride
max. 0.1 %, provided that the polymers contain no more than 0.1 % monomeric acrylamide
and 0.5 % of the monomers listed under b) - f).
2. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. IV. l and B. V. 10).
3. Cross-linked, cationic polyalkylene amines14 (compare C. I. 4) i.e.:
in total max. 4.0 %:
a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropylmethylamine13
b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, capro- lactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine13
c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia13
d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid
dimethyl ester and diethylenetriamine13
e) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from dichloroethane and an
amide of adipic acid, caprolactam and diethylenetriamine
f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine,
adipic acid and ethyleneimine13, max. 0.5 %
g) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a
mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 %
h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from polyepichlorohydrin, diethylenetriamine
and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 %
i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine,
adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol13, max. 0.2 %
j) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid
dimethyl ester, glutaric acid dimethyl ester and diethylenetriamine13, max. 2.0 %
k) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine
and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 %
l) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine,
and a mixture of ethylenediamine, diethylenetriamine, triethylenetetramine, tetraethylenepentamine, pentaethylenehexamine, aminomethylpiperazine and 1,2-dichloroethane,
max. 0.2 %
m Polyamine-dichloroethane resin, produced from bis-(3-aminopropyl)-methylamine and
1,2-dichloroethane, max. 0.2 %
n) Polyamideamine-polyetheramine-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, caprolactam, adipic acid, polyethyleneglycol and epichlorohydrin13, max. 0.2 %
o) Polyamidoamine-ethyleneimine resin, produced from adipic acid, a mixture of ethylenediamine and N-(2-aminoethyl)-1,3-propylenediamine, N,N’-[bis-(3-aminopropyl)]-1,2ethylenediamine, ethyleneimine, epichlorohydrin and polyethyleneglycol13, max. 0.2 %
15
This production aid becomes firmly attached to the cellulose fibre. However, if under certain conditions of use,
significant amounts of it, or its conversion products, may migrate out of the paper, appropriate testing instructions
will be published at a future date.
Seite 6 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
4. High-molecular, cationic polyamide amine, produced from triethylenetetramine and adipic
acid with a content of 15 % diethyleneglycol monomethyl ether (as diluting agent) or a mixture of 70 parts of this polyamide amine solution with 30 parts of sulfatised sperm oil, in
each case no more than 0.2 % (calculated as polyamide amine in dry the fibre).
5. a) Mixture of
Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %,
linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and
a condensation product of xylene sulfonic acid, dihydroxydiphenylsulfone and form
aldehyde (sodium and ammonium salt), max. 0.1 %
b) Mixture of
Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %,
linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and
a condensation product of β-naphtholsulfonic acid, phenol and formaldehyde as sodium
salt, max. 0.06 %
The limits given above under a) and b) for individual components are based on dry fibres
weight of the particular paper.
6. Reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine16, max. 0.06 %,
based on weight of the dry paper. Extract of the finished products must not contain more
than 1.0 mg formaldehyde per dm2.
7. Copolymer of dimethylamine and epichlorohydrin13, max. 0.25 %
8. Copolymer of dimethylamine ethylenediamine and epichlorohydrin13, max. 3 %
9. Homopolymers and copolymers of vinylformamide and vinylamine, max. 0.2 %
10. Copolymer of acrylamide and diallyldimethyl ammonium chloride, max. 0.02 %, based on
the dry fibres weight.
11. Polydimethyldiallyl ammonium chloride, max. 0.15 %
12. Vinylamine-diallyldimethylammoniumchlorid-copolymer, made by Hofmann degradation of
the amide groups of a acrylamid-diallyldimethylammoniumchloride copolymer, max. 0.5 %
based on the dry fibres weight
IV. Dewatering accelerators:
1. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. V. 10).
2. Alkyl-aryl sulfonates, max. 1.0 %17.
3. Silicone-containing paraffin dispersions, provided that the silicones and paraffins comply
with amended Recommendations XV18 and XXV, Part I11, max. 0.5 % (based on dispersion
dry substance)
4. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts, in total,
max. 1.0 %
5. Cellulase6
6. Water-glass, stabilised with 0.42 % sodium tetraborate, based on the formulation.
V. Dispersion and flotation agents:
1. Polyvinylpyrrolidone (mol. wt. min. 11 000)
2. Alkyl (C10-C20) sulfonates
3. Alkyl-aryl sulfonates (compare B. IV. 2)
16
2
Dimethylamine must not be detectable in the aqueous extract (detection limit: 0.002 mg/dm ). Residual
monomeric acrylamide, based on the reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine,
must not exceed 0.1 %.
17
This production aid is washed out to the paper during manufacture.
18
Recommendation XV. "Silicones"
Seite 7 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
4. Alkali salts of mainly linear-condensed polyphosphates. The content of cyclic-condensed
metaphosphates must not exceed 8.0 %
5. Alkyl polyglycol ether and/or alkylphenol polyglycol ether with 6-12 ethylene oxide groups
6. Sulfonated castor oil
7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde. Extract of the finished
products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare B. II. 7)
8. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts
9. Sodium lauryl sulfate
Of the production aids listed under 1. - 9. up to 1 % of each may be used, but in total no more
than 3.0 %.
10. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. IV. l)
11. Polymer of acrylic acid, sodium salt, max. 0.5 %
12. Alkyl (C13) polyglycol ether with 5-7 ethylene oxide groups and 1-2 terminal propylene oxide
groups, max. 0.014 %
13. Citric acid
14. 1,2-Dihydroxy-C12-C14-alkyloxethylates , max. 1.0 %, based on the dry fibres weight
15. 2-Amino-2-methyl-1-propanol; no more than 0.25 mg/dm² must be detectable in extract of
the finished product.
16. 2-Phosphonobutane-1,2,4-tricarboxylic acid, max. 0.01 %, based on the dry fibres weight.
17. Polyaspartic acid, max. 0.5 %
VI. Defoamers:
1. Organopolysiloxanes with methyl and/or phenyl groups (silicone oil) according to Section I of
Recommendation XV18. Kinematic viscosity of the silicone oils, determined according to
DIN 51 562 at 20 °C, min. 100 mm2 s-1.
2. Triisobutylphosphate
3. Higher aliphatic alcohols (C8-C26), also in emulsified form19
4. Fatty acid esters of mono and polyhydric aliphatic alcohols (C1-C18), and esters of fatty acids
with polyethyleneglycol and polypropyleneglycol
5. Alkylsulfonamides (C10-C20)
6. Liquid paraffins, max. 0.1 % (for purity requirements see 155th Communication).
7. Gelatine
Of each of the production aids listed under 1. to 7. no more than 0.1 % may be used.
8. Copolymer of glycerol with ethylene oxide and propylene oxide, esterified with coconut fatty
acid or oleic acid, of each max. 0.075 %.
9. N,N’-Ethylene-bis-stearamide.
10. Sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan
monooleate with 20 ethylene oxide end groups, each max. 0.01 %
11. Sorbitan monooleate, max. 0.1 %
12. Edible oil.
VII. Slimicides:
a) Enzymatic agents
1. Fructose polysaccharide (levan)-hydrolase, 12.5 mg dry substance per kg paper. No
more than one unit of levanase activity must be detectable.
b) Anti-microbial agents
19
Max. 2 % liquid paraffin, sodium monoalkyl-dialkylphenoxybenzene-disulfonate, max. 2 %, and a total of max. 2 %
alkyl and alkyaryloxethylates and their esters with sulfuric acid (as emulsifiers) may be added to 20-25 % aqueous
solutions of this antifoam agent. The liquid paraffins must comply with the "Purity requirements for liquid paraffins"
in the 155th Communication of Bundesgesundheitsbl. 25 (1982) 192).
Seite 8 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
1. Sodium chlorite, hydrogen peroxide, sodium peroxide, sodium hydrogen sulfite, as
well as peroxyacetic acid, max. 0.1 %, based on dry fibres weight.
2. 1,4-Bis(bromoacetoxy)butene. Extract of the finished products must contain no
more than 0.01 mg bromine per dm2.
3. Tetramethyl thiuram disulfide. This substance must not be detectable in extract
of the finished products.
4. 3,5-Dimethyl-tetrahydro-1,3,5-thiadiazine-2-thione. This substance must not be
detec- table in extract of the finished products.
5. Bromohydroxyacetophenone. This substance must not be detectable in extract
of the finished products.
6. Di-sodium-cyano-dithioimidocarbonate and/or Potassium-N-methyldithiocarbamate.
Neither substance must not be detectable in extract of the finished products.
7. N-(2-p-chlorobenzoylethyl)-hexaminium chloride. Extract of the finished products
must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. The breakdown product, 2-(p-chlorobenzoyl)-ethylamine must not be detectable in methanol extract.
8. Methylene-bis-thiocyanate. This substance must not be detectable in extract of
the finished products.
9. Potassium-N-hydroxymethyl-N'-methyl-dithiocarbamate and sodiummercaptobenzo-thiazole. Neither substance, nor their conversion products (mainly methylthiourea, N,N'-dimethylthiourea and dithiocarbamates) must be detectable in extract of the finished product.
10. 2-Oxo-2(4-hydroxy-phenyl)-acethydroxamic acid chloride. This substance must
not be detectable in extract of the finished product.
11. 2-Bromo-2-nitro-1,3-propanediol, max. 0.003 %, based on dry fibres weight. This
substance must not be detectable in extract of the finished product.
12. 2,2-Dibromo-3-nitrilopropionamide, max. 0.0045 %, based on dry fibres weight.
This substance must not be detectable in the extract of the finished products.
13. Mixture of
Phenyl-(2-chloro-2-cyan-vinyl)sulfone (approx. 80 %), phenyl-(1,2-dichloro-2cyan-vinyl)sulfone (approx. 10 %) and 2-phenyl-sulfonylpropionitrile (approx. 10
%), in total, max. 0.001 %, based on dry fibres weight.
These substances and the degradation product, phenylsulfonyl acetonitrile, must
not be detectable in the extract of the finished product.
14. 1,2-Dibromo-2,4-dicyanobutane, max. 0.005 %, based on dry fibres weight. This
substance must not be detectable in extract of the finished product (detection
limit of method of analysis: 0.6 µg/dm2).
15. 4,5-Dichloro-(3 H)-1,2-dithiol-3-one, max. 0.004 %, based on dry fibres weight.
Extract of finished products must not contain more than 2.0 mg of this substance
per kg dry fibres.
16. beta-Bromo-beta-nitrostyrene, max. 0.045 %, based on dry fibres weight20. This
substance must not be detectable in the extract of the finished product (detection limit: 0.06 mg/kg paper).
17. Glutaraldehyde, max. 2.5 %, based on dry fibres weight. No more than 2 mg glutaraldehyde must be detectable in 1 kg of finished product.
18. 1-Bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin, max. 0.04 %, based on dry fibres
weight. No hypochlorite and hypobromite must be detectable in the extract of the
finished product.
20
Experiments have shown that following cold extraction with n-heptane, the conversion products, benzaldehyde
and bromonitromethane are not detectable in the finished product (detection limits for benzaldehyde and bromonitromethane = 0.04 and 2.0 mg/kg, respectively).
Seite 9 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
19. Didecyl dimethyl ammonium chloride, max. 0.05 %, based on the dry fibres
weight.
20. 2-(Thiocyanatomethylthio)-benzothiazole, max. 0.00045 %, based on dry fibres
weight.
21. Tetrakis(hydroxymethyl)phosponium sulfate.
The extract of the finished products must contain no more than 0.15 ppm of this
substance.
22. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin, 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin and 1-bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin in the ratio of
1:3:6, max. 0.04 %, based on the dry fibres weigth. No hypochlorite or hypobromite must be detectable in the extract of the finished product.
23. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin and 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin in the ratio of 1:5, max. 0.04 %, based on the dry fibres
weight.
24. Ammonium bromide/sodium hypochlorite adduct, max. 0.02 % (active substance
determined as chlorine), based on the dry fibres weight
25. Dodecylguanidine hydrochloride, max. 0.02 %, based on the dry fibres weight.
26. Alkali-stabilised solution of hypobromite, max. 0.07 %, based on the dry fibres
weight. The sodium hypobromite content of the solution is max. 10 % and the
sodium sulfamate content is max. 12 %.
27. 1,3-Dimethylol-5,5-dimethylhydantoine, max. 0,04 %, based on the dry fibres
weight.
28. Chlorine dioxide.
29. Tetrahydro-1,3,4,6-tetrakis-(hydroxymethyl)-imidazo(4,5-d)imidazole2,5(1H,3H)-dione as formaldehyde donator system with an average ratio of formaldehyde: acetylene diurea of 3.1:1 to 3.5:1. In the extract of the finished products not more than 0.3 mg/dm², corresponding to 0.1 mg formaldehyde/dm²,
must be detectable.21
30. Sodium hypochlorite, max. 0.028 %, based on the dry fibres weight22.
31. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the
mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product.
32. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be
detectable in the extract of the finished product.
33. 4,5-Dichloro-2-n-octyl-2H-isothiazol-3one. No more than 5 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product.
34. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must
be detectable in the extract of the finished product.
35. N,N'-dihydroxymethylene urea, max. 0.0125 %. No more than 1.0 mg/dm2 of
Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product.
36. 1,6-dihydroxy-2,5-dioxahexane, max. 0.029 %. No more than 1.0 mg/dm2 of
Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product.
VIII. Preservatives:
21
brief description: Tetramethylolacetylenediurea (tetramethylolglycoluril) in chemical equilibrium with trimethylolacetylenediurea, dimethylolacetylenediurea, monomethylolacetylenediurea and formaldehyde.
22
For the stabilization of sodium hypochlorite 0.05 % (based on the dry fibres weight) 5,5-Dimethyl hydantoin may
be used.
25
A 0.15 % aqueous solution of p-hydroxybenzoic acid ester (methyl, ethyl and n-propyl ester of p-hydroxybenzoic
Seite 10 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
1.
2.
3.
4.
5.
Sorbic acid
p-Hydroxybenzoic acid ethyl and/or propyl ester25
Formic acid
Benzoic acid
Adduct of 70 % benzyl alcohol and 30 % formaldehyde
Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde/dm2.
6. Formaldehyde, max. 0.022 %, based on the weight of the dry fibres.
Extract of finished product must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2
7. Sodium hydroxide.
8. Methylene-bis(thiocyanate); this substance must not be detectable in extract of the finished
product.
9. o-Phenyl phenol and its sodium and potassium salts, max. 0.01 %
10. Sodium tetraborate, max. 0.005 %, based on the dry fibres weight.
11. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2-methyl-4isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product.
12. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be detectable
in the extract of the finished product.
13. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product.
The preservatives listed above must only be used in the amounts necessary to protect the raw
materials (Section A), processing aids (Section B), and paper refining agents (Section C) from
deterioration and decay.
C. Special Paper refining agents
The following paper refining agents may be used:
I. Wet-strength agents:
1. Glyoxal. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg glyoxal
per dm2.
2. Urea-formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than
1.0 mg formaldehyde per dm2.
3. Melamine- formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than
1.0 mg formaldehyde per dm2.
4. Cross-linked, cationic polyalkylene amines13, 15 (compare B. III. 3.), in total max. 4.0 %:
a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropyl methylamine (compare B. III. 3. a)
b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, caprolactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine (compare B. III. 3. b)
c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia
(compare B. III. 3. c)
d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid
dimethyl ester and diethylenetriamine (compare B. III. 3. d)
e) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin produced from epichlorohydrin, an adipic
acid amide and diaminopropylmethylamine
f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine,
adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol, max. 0.2 %
Seite 11 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
g)
Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine, adipic
acid and epichlorohydrin, max. 1.0 %
h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine,
epichlorohydrin, urea and oxalic acid, max. 1.0 %
i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, adipic acid, glutaric
acid, succinic acid and epichlorohydrin
j) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, triethylenetetramine, adipic acid and epichlorohydrin.
5. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 1.0 %.
6. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether,
max. 1.2 %.
7. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether
and N,N-dimethylaminoethanol, max. 1.2 %.
8. Terpolymer of acrylamide, diallyldimethyl ammonium chloride and glyoxal, max. 2 %, based
on the dry fibres weight. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg
glyoxal per dm².
9. Copolymer of hexamethylenediamine and epichlorohydrine, max. 0.2 %
10. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, 2-aminoethanol and epichlorohydrin13,
max. 0.1 %, based on the dry fibres weight
11. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, acetic acid and epichlorohydrin13, max. 2 %,
based on the dry fibres weight
This copolymer must only be used in the manufacture of kitchen rolls.
12. Copolymer of vinylformamide and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight
II. Humectants:
1. Glycerol
2. Polyethyleneglycols which contain no more than 0.2 % monoethyleneglycol.
3. Urea.
4. Sorbitol.
5. Saccharose, glucose, glucose syrup.
6. Sodium chloride, calcium chloride.
7. Sodium nitrate, but only together with urea.
In total max 7.0 % of the substances listed above may be used.
III. Colorants and optical brighteners
1. There must be no migration of colorants to the foodstuff. Testing is conducted according to
DIN EN 64626, whereby grade 5 on the so-called grey scale must be reached.
2. Sulfonated stilbene derivates, max. 0.3 %. Optical brighteners must not migrate to the foodstuff. Testing is conducted according to DIN EN 64826, whereby a value of 5 on the evaluation scale must be reached.
IV. Surface refining and coating agents:
26
Testing is not necessary for paper and paperboard intended for contact with dry, non-fatty foodstuffs.
Seite 12 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
1. Plastics (films, melts, solutions, laquers, dispersions), provided they comply with the corresponding BfR Recommendations. Plastic coated paper or paperboard, in which from normal
use only the layer of plastic comes into contact with the foodstuff and in which there can be
no migration of substances from the paper or paperboard to the foodstuff, should not be
evaluated after this Recommendation, but after the BfR Recommendation for the corresponding plastic.
2. Paraffins, microcrystalline waxes, low-molecular polyolefins and polyterpenes, provided
they comply with amended Recommendation XXV11. The second sentence of No. 1 above
applies here likewise.
3. Polyvinyl alcohol (viscosity of 4 % aqueous solution at 20 °C, min. 5 cP).
4. Silicone oils with special additives after Section I, No. 3 of Recommendation XV and/or
silicone resins or silicone elastomers (silicone rubber) in compliance with Sections II and III
of Recommendation XV18.
5. Chromium(III)chloride complexes with saturated straight-chain fatty acids of chain length
C14 and longer, max. 0.4 mg/dm2, based on chromium. Cold water extract of the finished
product must contain no more than 0.004 mg chromium(III)/dm2, while chromium (VI) must
not be detectable.
6. Aluminium, calcium, sodium, potassium and ammonium salts of straight-chain aliphatic carboxylic acids of chain length C12-C20. These must comply with the general purity requirements (Annex l, No. 2) of the Regulation on Food Additives (Zusatzstoffverkehrsverordnung).
7. Casein7 (compare B I No. 2) and vegetable proteins
8. The product list under B I No. 3
9. Mannogalactanes7
10. Galactomannane ethers
10.1 Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate max. 0.5 %
10.2 Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium
chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine
max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %)
11. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10
12. Methyl cellulose7
13. Hydroxyethyl cellulose7
14. Natural and synthetically produced, insoluble mineral compounds that are harmless to
health (compare A III).
15. Alginates7
16. Xanthane7
17. Ammonium zirconium carbonate, max. 1.0 mg/dm2 (based on zirconium dioxide, ZrO2)
18. Ammonium salts of perfluoroalkyl-substituted phosphoric acid esters, formed as reaction
products of 2,2-bis(α,ω-perfluoro-C4-C20-alkylthio)methyl]-1,3-propanediol, polyphosphoric
acid and ammonium hydroxide, max. 0.44 %. Paper and paperboard treated with this coating agent must not come into contact with foodstuffs that contain alcohol.
19. Copolymer of vinyl alcohol and isopropenyl alcohol. Viscosity of 4 % aqueous solution at
20 °C, min. 5 mPa·s.
20. Copolymer of perfluoroalkylethyl acrylate, vinylacetate and N,N-dimethylamino-ethyl methacrylate, max. 0.6 %.
21. Basic potassium zirconium carbonate, max. 1.25 mg/dm2, expressed as ZrO2.
22. Mixture of bis-(diethanol ammonium)-mono-1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkylortho-phosphate
and diethanol ammonium-bis-(1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkyl)orthophosphate,
max. 5 mg/dm². Paper and paperboard treated with this coating agent must not come
into contact with foodstuffs that contain alcohol.
23. Di(hydrogenated tallow fatty acids-2-hydroxyethyl ester)dimethyl ammonium chloride,
max. 0.06 %.
Seite 13 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
24. Imidazolium compounds, 2-(C17- and C17-unsaturated alkyl)-1-[2-(C18- and C18- unsaturated
amido)ethyl]-4,5-dihydro-1-methyl-, methylsulfates, max. 0.5 %, based on the dry fibres
weight
25. Phosphoric acid ester of ethoxylated perfluoropolyetherdiol, max. 1.5 %, based on the dry
fibres weight.
26. Modified polyethylene terephthalates, manufactured from polyethylene terephthalate
and one or more of the following substances or substance classes: Ethylene glycol, trimethylolpropane, pentaerythritol, C16-C22 fatty acids and triglycerides thereof, isophthalic
acid and trimellitic acid anhydride, max. 0.1 g/dm²
27. Copolymer of Acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethyl ester and gamma, omegaperfluoro-(C8-C14)alkyl-acrylate, N-oxide, acetate, max. 5 mg/dm².
28. Copolymer of acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethylester and γ,ω-perfluoro-(C8C14)alkyl-acrylate, N-oxide, max. 3.8 mg/dm2.
29. Copolymer of Perfluoralkyl(C4-C18)-ethylacrylate, 2-(Diethylamino)ethyl methacrylate and
2,3-Epoxypropyl methacrylate with a fluorine content of 54 %, max. 0.48 %, based on the
dry fibres weight.
30. Perfluoropolyetherdicarbonic acid, ammonium salt, max. 0.5 %, based on the dry fibres
weight. The correspondingly treated papers may not come into contact with aqueous and
alcoholic foodstuff.
31. Copolymer with 2-diethylaminoethylmethacrylate, 2,2'-ethylendioxydiethyldimethacrylate, 2hydroxyethylmethacrylate and 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctylmethacrylate, acetate, max. 1.2 %, based on the dry fibres weight.
32. 2-Propen-1-ol, reaction products with 1,1,1,2,2,3,3,4,4,5,5,6,6- tridecafluoro-6-iodohexane,
de-hydroiodinated, reaction products with epichlorohydrin and triethylenetetramine with a
fluorine content of 54 %, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight
33. Copolymer of acrylic acid, methacrylic acid and polyethylene glycol methylethermonomethacrylate, sodium salt, max. 2.6 mg/dm2
34. Copolymer of 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctyl acrylate, 2-hydroxyethyl acrylate,
polyethylene glycol monoacrylate and polyethylene glycol diacrylate with a fluorine content
of 35.4 %, max. 0.4 %, based on the dry fibres weight.
Seite 14 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
Annex to recommendation XXXVI
Preconditions for the use of recycled fibres as raw materials for the production of paper
Generally products made from recycled fibres have to comply with all other requirements of
recom-mendation XXXVI.
Substances, such as ingredients of printing inks or adhesives, which can be in the recovered
paper used as raw material have to comply with additional requirements. Regarding conformity
with the rules of the Good Manufacturing Practice the possible presence of these substances,
depending on the use of the papers and boards manufactured from recycled fibers, has to be
considered by a careful selection of the grade of recycled paper27 and the use of suitable cleaning methods.
Moreover, with regards to the compliance with the requirements laid down in Article 3 of regulation 1935/2004/EC, particular care has to be taken with the analytics of products with respect to
the possible migration of substances of health-concern into foodstuffs. According to the current
state of knowledge, known substances which may be introduced by paper recycling and require
specific inspections are listed below. Content and migration of these substances into foodstuffs
respectively have to comply with the specified limits.
Substance
Primary aromatic
amines*
4,4'-Bis(dimethylamino)benzophenone*
Phthalates
Diethylhexyl phthalate
Di-n-butyl phthalate
Diisobutyl phthalate
Benzophenone
Bisphenol A*
Diisopropylnaphthalene
Content in finished
paper
Migration into foodstuff or simulant,
ND (in the extract of the finished material, the detection limit for paper yet has
to be defined)
ND (DL 0.01 mg/kg)
Max. 1.5 mg/kg
Max. 0.3 mg/kg
Max. 1 mg/kg, for infant formula max.
0.5 mg/kg**
The sum of Di-n-butyl phthalate und
Diisobutyl phthalate must not exceed 1
bzw. 0.5 mg/kg**
Max. 0.6 mg/kg
Max.0.6 mg/kg
As low as technically
feasible
*
Verification of the specifications is only required if the finished products are intended for
use with moist and fatty foodstuffs.
**
Temporary guidance value. Compare with “Kurzprotokoll der außerordentlichen Sitzung
der Arbeitsgruppe Papier, Karton und Pappe vom 5. Juli 2007 im BfR. „Diisobutylphthalat in Papieren und Kartons für den Kontakt mit Lebensmitteln“
(http://www.bfr.bund.de/cm/216/di_isobutylphthalat_in_papieren_und_kartons_fuer_den
_kontakt_mit_lebensmitteln.pdf )
For dry, non-fatty foodstuffs having a large surface area (e.g. flour, semolina, rice, breakfast
cereals, breadcrumbs, sugar and salt), migration of volatile and hydrophobic substances via the
gas phase has to be considered particularly. This could be compensated by the use of an appropriate additional packaging.
27
Exempt are however sort 5.01 (Mixed recovered paper and board; compare: European list of standard grades of
recovered paper and board, DIN EN 643) and paper and paperboard from sorting plants for general or mixed component waste.
Seite 15 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
This is an unofficial translation. Only the German version is binding.
XXXVI. Paper and board for food contact
As of 01.06.2009
Preamble
1. This Recommendation is valid for single and multi-layered commodities (articles, materials)
made of paper or paperboard which are intended to come into contact with or affect foodstuffs.
2. This Recommendation does not appy to paper and board for use in microwave ovens.
3. In a composite, multi-layered or coated material, if the layer which comes into contact with
the foodstuff is made of paper or paperboard it must comply with this Recommendation.
Also, except for traces that are harmless to health and have no effect on taste or smell of
the foodstuff, there must be no migration of substances from other layers into foodstuffs or
on their surface.
4. If plastics or other polymers are used to coat paper or paperboard on the side that will come
into contact with the foodstuff, only substances in compliance with the corresponding BfR
Recommendations and the conditions stipulated therein may be used.
5. Paper or filter layers that will be subject, for example, to hot extraction (tea bags, boil-in-bag
packages, hot filter papers), and paper that will come into contact with and affect food in
baking, must comply with the special requirements laid down in Recommendation XXXVI/1
"Cooking paper, hot filter papers and filter layers" and Recommendation XXXVI/2 "Paper
and paperboard for baking purposes".
6. Methods for testing commodities (materials and articles) made of paper or paperboard are
published under the title "Untersuchung von Papieren, Kartons und Pappen für den Lebensmittelkontakt" and can be obtained from the German Pulp and Paper Association (Verband Deutscher Papierfabriken e. V. - VDP), Bonn.
7. To the extent that this and the Recommendations mentioned above under 4. restrict the use
of certain production aids and refining agents, the maximum quantities given, if not applied
to surface area or otherwise stated, refer to the dry finished product.
8. If in the production of a certain paper or paperboard a particular production aid, on account
of its wide spectrum of use, is listed more than once in the Recommendation, the largest
maximum amount given is to be taken as the “in total” maximum. Adding the different
maximum amounts together is not permissible.
9. The finished paper must not contain more than 0.15 mg/kg pentachlorophenol.
10. It is assumed that under normal conditions of use there is no transfer of metal ions to foodstuffs when their concentration (determined in cold water extract) does not exceed A µg per
gram paper, whereby “A“ has the following values: cadmium, 0.5, lead, 3 and mercury, 0.3
µg per gram paper. Testing is not necessary for paper or paperboard intended for
contact with dry, non-fatty foodstuffs.
Seite 1 von 14
Federal Institute for Risk Assessment
11. Azo dyes after Annex 1, No. 7 (§ 3) of the Commodities Regulation (Bedarfsgegenständeverordnung), must not be used in the manufacture of food-contact paper or paper board1.
12. The finished paper or paperboard must have no preserving effect on the foodstuffs with
which they come into contact2.
There are no objections to the use of paper or paperboard in the manufacture of commodities
in the sense of § 2, Para. 6, No. 1 of the Food and Feed Code (Lebensmittel- und Futtermittelgesetzbuch (LFGB)), provided they are suitable for their intended purpose and comply also with
the following conditions:
A. Raw materials
The following raw materials may be used:
I. Fibrous materials:
1. Natural and synthetic cellulose fibres, bleached or unbleached.
2. Fibres of synthetic high polymers, provided they comply with the corresponding BfR
Recommendations.
3. Wood pulp, bleached or unbleached.
4. Recycled fibres made from paper or paperboard provided that the finished articles comply
with the requirements in the annex of this Recommendation.
II. Additives to raw materials
1. Anthraquinone as an accelerator for separating lignin and cellulose from wood pulp,
max. 0.15 %, based on the finished paper. 1 kg of dry paper must not contain more
than 30 mg anthraquinone5.
2. Xylanase6.
3. Diethylene triamine pentamethylene phosphonic acid, max. 0.22 %, based on dry
fibres weight.
4. Potassium sulfite, max. 0.01 %.
5. Tetrasodium iminodisuccinate, max. 0.17 %, based on dry fibres weight.
III. Fillers:
Natural and synthetically produced, insoluble minerals that are harmless to health, such as
carbonates of calcium and magnesium, silicon dioxide, silicates, or mixed silicates of sodium,
potassium, magnesium, calcium, aluminium and iron, calcium sulfate, calcium sulfoaluminate
(satin white), barium sulfate (free of soluble barium compounds), titanium oxide.
B. Production aids
1
2
5
6
Detecting the use of prohibited azo dyes according to "Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach
§ 64 LFGB", method B 82.02-2.
DIN EN 1104: “Determination of the transfer of antimicrobial constituents”
Most of the anthraquinone is washed out during manufacture.
There must be no detectable residual activity of this enzyme in the finished product.
Seite 2 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
The following production aids may be used:
I. Sizing agents:
1. Colophony, addition products of maleic and fumaric acid and/or of formaldehyde with colophony. No more than 1.0 mg formaldehyde/ dm2 must be detectable in the extract of
the finished product.
2. Casein and glue of animal origin
3. Starch7
3.1
Native8 starch, physically modified starch, enzymatically modified starch and
acid-treated starch, as well as the chemically modified starches listed in
Annex 2, List B, Part I of the Regulation on Food Additives (ZusatzstoffVerkehrsverordnung)
3.2
Other modified starches
3.2.1
Bleached starch, also treated with sodium, potassium or ammonium peroxydisulfate, as well as with peroxyacetic acid and/or hydrogen peroxide
3.2.2
Oxidatively degraded starch, also treated with hydrogen peroxide, sodium,
potassium or ammonium peroxydisulfate, including dialdehyde starch produced
from oxidised starch with an aldehyde content of at least 90 %9
3.2.3
Starch esters
3.2.3.1
Monostarch phosphate, also treated with ammonium phosphate or orthophosphoric acid in the presence of urea
3.2.3.2
Starch acetate, also treated with vinyl acetate (specification of starch:
max. 2.5 % acetyl groups)
3.2.3.3
Starch succinate
3.2.4.
Starch ethers
3.2.4.1
Treated with propylene oxide to produce neutral starch ethers (specification
of starch: propylene chlorohydrin, max. 1 mg/kg; degree of substitution (DS),
max. 0.2).
3.2.4.2
Treated with monochloroacetate to produce anionic starch ethers (specification
of starch: sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08).
3.2.4.3
Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride or glycidyl
trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max.
1 mg/kg; nitrogen, max. 4.0 %).
3.2.4.4
Treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride and succinic
anhydride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen,
max. 1.6 %).
3.2.5
Starch, crosslinked with epichlorohydrine and treated with 3-chloro-2hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1mg/kg; nitrogen, max. 0.5 %).
3.2.6
Monostarch phosphate, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl trimethyl ammonium chloride (specification of starch: epichlorohydrin, max. 1 mg/kg; nitrogen,
max. 0.5 %).
4. Cellulose ether
5. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10
6. Alginates7, xanthan gum7, mannogalactanes7
7
The general and specific purity requirements after Annex 2, List A, Part II of the Regulation on Food Additives
(Zusatzstoff-Verkehrsverordnung) apply.
8
Native food starch is a carbohydrate polymer consisting almost entirely of alpha-D-glucose units. It occurs in
granular form in the organs of certain plants, from which it is extracted.
9
See method for analysing tobacco additives, "Bestimmung der Dialdehydeinheiten in Oxi- bzw. Dialdehydstärke"
in Bundesgesundheitsbl. 8 (1965) 110.
10
The Sodium glycolate content may not exceed 12 %.
Seite 3 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
7. Galactomannane ethers
7.1
Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate
max. 0.5 %
7.2
Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium
chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine
max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %)
8. Water-glass and alumina gel
9. Dispersions of wax and paraffin, provided the waxes and paraffins comply with amended
Recommendation XXV, Part I11, in total max. 2.0 %.
10. Plastics dispersions, provided they comply with amended Recommendation XIV. In addition, may also be used as a monomer:
2-(Dimethylamino)ethyl acrylate. with a residual content of max. 0.01 mg/dm2
N-[3-(dimethylamino) propyl] methacrylic amide
2-(N,N,N-trimethyl-ammonium)ethylmethacrylat chloride
11. Reemulsifiable polyvinyl chloride, provided it complies with amended Recommendation II12.
12. Di-alkyl(C10-C22)diketenes, which can contain up to 65 % isoalkyl groups, max. 1.0 %
13. Condensation products of melamine, formaldehyde and ω-aminocaproic acid, max. 1.0 %.
No more than1.0 mg formaldehyde/dm2 must be detectable in the extract of the finished
product.
14. Sodium and ammonium salts of copolymers of maleic acid monoisopropyl hemiester
(approx. 29 %), acrylic acid (approx. 16 %) and styrene (approx. 59 %), in total, max. 0.5 %,
based on weight of the dry paper.
15. A mixture consisting of the ammonium salt of a copolymer of styrene and maleic acid
anhydride (50 : 50) with a copolymer of acrylic acid n-butyl ester and acrylonitrile (70 : 30)
in the ratio of 1 : 2, max. 0.6 %, based on weight of the dry paper.
16. Ammonium salt of a copolymer of maleic acid anhydride, maleic acid monoisopropyl ester
and diisobutylene, max. 0.5 %, based on weight of the dry paper.
17. Ammonium salt of a copolymer of styrene (approx. 60 %), acrylic acid (approx. 23 %) and
maleic acid (approx. 17 %), max. 0.5 %, based on weight of the dry paper.
18. Di-sodium salt of a copolymer of styrene (approx. 50 %) and maleic acid (approx. 50 %),
max. 0.7 %, based on weight of the dry paper.
19. Cationic, water-soluble polyurethane, cross-linked with epichlorohydrin13, made from
glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean
mol. wt. 100 000), max. 0.6 %, based on the dry fibres weight
or
Cationic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000), max. 0.15 %, based on the fibres weight
or
Anionic, water-soluble polyurethanes, made from glycerol monostearate, toluylene diisocyanate, dimethylol propionic acid and N-methyl diethanol amine (mean mol. wt. 10 000),
max. 0.15 %, based on the dry fibres weight.
In producing the aforementioned polyurethanes, in each case a maximum of 0.03 % dibutyl
tin diacetate, based on the sizing agent, may be used; 1 dm2 of sized paper must not con-
11
Recommendation XXV. " Hard paraffins, microcrystalline waxes and mixtures of these with waxes, resins and
plastics "
12
Recommendation II. "Plasticizer-free polyvinyl chloride ..."
13
No ethyleneimine must be detectable in the resin (detection limit 0.1 mg/kg). 1,3-Dichloro-2-propanol must not be
detectable in water extract of the finished product (detection limit 2 µg/l). The transfer of 3-monochloro-1,2propanediol into the water extract of the finished products must be as low as technically achievable, a limit of
12 µg/l must not be exceeded in any case. For compliance with the requirement in respect to chloropropanols,
a transitional period has been granted until the 31.03.2002.
Seite 4 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
tain more than 0.3 µg dibutyl tin diacetate. Primary aromatic amines must not be detectable
in extract of the finished product.14
As preservative for the aforementioned polyurethanes, max. 0.5 % formaldehyde, based on
the sizing agent, may be used.
20. Copolymer of maleic acid and dicyclopentadiene (ammonium salt), max. 2.0 mg/dm2.
21. 3-Alkenyl(C15-C21)-dihydrofuran-2,5-dione, max. 1.0 %.
22. Cereal flour
1. treated with acids
2. treated with monochloroacetic acid to produce anionic cereal flour ethers (specification:
sodium glycolate, max. 0.4 %; degree of substitution, max. 0.08)
3. treated with glycidyl trimethyl ammonium chloride (specification: epichlorohydrin,
max. 1 mg/kg).
23. Copolymer of acrylamide and acrylic acid, cross-linked with N-methylene-bis(acrylamide),
max. 1.0 %
24. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride,
N,N'-methylene bisacrylamide and itaconic acid, max. 1.0 %, based on the dry fibres
weight.
25. Copolymer of acrylamide, 2-[(methacryloyloxy)ethyl]trimethyl ammonium chloride,
N,N'-methylene bisacrylamide, itaconic acid and glyoxal, max. 1.0 %, based on the
dry fibres weight.
26. Addition product of fumaric acid with colophony, cross-linked with triethanol amine,
max. 4.0 %, based on the dry fibres weight.
27. Hydroxyethyl starch
28. Anhydrides of natural fatty acids, max. 0.2 %, based on the dry fibres weight
As emulsifier for the sizing agents, max. 0.02 % sodium-2-stearoyllactylate may be used.
II. Precipitating, fixing and parchmentisation agents:
1. Aluminium salts such as aluminium sulfate, aluminium chloride hydroxide, aluminium
formate and sodium aluminate.
2. Sulfuric acid
3. Ammonia
4. Sodium carbonate, sodium hydrogen carbonate, sodium phosphate
5. Tannin
6. Condensation products of urea, dicyandiamide, melamine with formaldehyde. Extract
of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2
(compare C I 2 and 3)
7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde, max. 1.0 %.
Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2
(compare B V 7)
8. Sodium salts of ethylenediamine tetraacetic acid and diethylenetriamine pentaacetic acid
and N-(2-Hydroxyethyl)ethylenediamine-triacetic acid
9. Gluconic acid
10. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 0.4 %
11. Polycondensate of dicyandiamide and diethylenetriamine, max. 0.45 %
12. Polyethyleneimine, modified with polyethyleneglycol and epichlorohydrin, max. 0.2 %
13. Choline and its salts
14. Copolymer of vinylformamide, vinylamine and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight
14
On the determination of primary aromatic amines in aqueous extracts see: Amtliche Sammlung von Untersuchungsverfahren nach § 64 LFGB, Method L. No. 00.00-6, "Untersuchung von Lebensmitteln - Bestimmung von
primären aromatischen Aminen in wäßrigen Prüflebensmitteln".
Seite 5 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
III. Retention agents:
1. Homopolymers and copolymers of
a) Acrylamide
b) Acrylic acid
c) 3-(N,N,N-Trimethylammonium)propylacrylamide, chloride
d) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylacrylate, chloride
e) 2-(N,N,N-Trimethylammonium)ethylmethacrylate, chloride
f) 2-(N,N-Dimethyl-N-benzylammonium)ethylacrylate, chloride
max. 0.1 %, provided that the polymers contain no more than 0.1 % monomeric acrylamide
and 0.5 % of the monomers listed under b) - f).
2. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. IV. l and B. V. 10).
3. Cross-linked, cationic polyalkylene amines14 (compare C. I. 4) i.e.:
in total max. 4.0 %:
a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropylmethylamine13
b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, capro- lactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine13
c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia13
d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid
dimethyl ester and diethylenetriamine13
e) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from dichloroethane and an
amide of adipic acid, caprolactam and diethylenetriamine
f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine,
adipic acid and ethyleneimine13, max. 0.5 %
g) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and a
mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 %
h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from polyepichlorohydrin, diethylenetriamine
and a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.2 %
i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine,
adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol13, max. 0.2 %
j) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid
dimethyl ester, glutaric acid dimethyl ester and diethylenetriamine13, max. 2.0 %
k) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine
and 1,2-dichloroethane, max. 0.2 %
l) Polyamide-polyamine-dichloroethane resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine,
and a mixture of ethylenediamine, diethylenetriamine, triethylenetetramine, tetraethylenepentamine, pentaethylenehexamine, aminomethylpiperazine and 1,2-dichloroethane,
max. 0.2 %
m Polyamine-dichloroethane resin, produced from bis-(3-aminopropyl)-methylamine and
1,2-dichloroethane, max. 0.2 %
n) Polyamideamine-polyetheramine-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, caprolactam, adipic acid, polyethyleneglycol and epichlorohydrin13, max. 0.2 %
o) Polyamidoamine-ethyleneimine resin, produced from adipic acid, a mixture of ethylenediamine and N-(2-aminoethyl)-1,3-propylenediamine, N,N’-[bis-(3-aminopropyl)]-1,2ethylenediamine, ethyleneimine, epichlorohydrin and polyethyleneglycol13, max. 0.2 %
15
This production aid becomes firmly attached to the cellulose fibre. However, if under certain conditions of use,
significant amounts of it, or its conversion products, may migrate out of the paper, appropriate testing instructions
will be published at a future date.
Seite 6 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
4. High-molecular, cationic polyamide amine, produced from triethylenetetramine and adipic
acid with a content of 15 % diethyleneglycol monomethyl ether (as diluting agent) or a mixture of 70 parts of this polyamide amine solution with 30 parts of sulfatised sperm oil, in
each case no more than 0.2 % (calculated as polyamide amine in dry the fibre).
5. a) Mixture of
Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %,
linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and
a condensation product of xylene sulfonic acid, dihydroxydiphenylsulfone and form
aldehyde (sodium and ammonium salt), max. 0.1 %
b) Mixture of
Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
a mixture of epichlorohydrin and dimethylamine13, max. 0.05 %,
linear, high-molecular polyethylene oxide, max. 0.015 % and
a condensation product of β-naphtholsulfonic acid, phenol and formaldehyde as sodium
salt, max. 0.06 %
The limits given above under a) and b) for individual components are based on dry fibres
weight of the particular paper.
6. Reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine16, max. 0.06 %,
based on weight of the dry paper. Extract of the finished products must not contain more
than 1.0 mg formaldehyde per dm2.
7. Copolymer of dimethylamine and epichlorohydrin13, max. 0.25 %
8. Copolymer of dimethylamine ethylenediamine and epichlorohydrin13, max. 3 %
9. Homopolymers and copolymers of vinylformamide and vinylamine, max. 0.2 %
10. Copolymer of acrylamide and diallyldimethyl ammonium chloride, max. 0.02 %, based on
the dry fibres weight.
11. Polydimethyldiallyl ammonium chloride, max. 0.15 %
12. Vinylamine-diallyldimethylammoniumchlorid-copolymer, made by Hofmann degradation of
the amide groups of a acrylamid-diallyldimethylammoniumchloride copolymer, max. 0.5 %
based on the dry fibres weight
IV. Dewatering accelerators:
1. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. V. 10).
2. Alkyl-aryl sulfonates, max. 1.0 %17.
3. Silicone-containing paraffin dispersions, provided that the silicones and paraffins comply
with amended Recommendations XV18 and XXV, Part I11, max. 0.5 % (based on dispersion
dry substance)
4. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts, in total,
max. 1.0 %
5. Cellulase6
6. Water-glass, stabilised with 0.42 % sodium tetraborate, based on the formulation.
V. Dispersion and flotation agents:
1. Polyvinylpyrrolidone (mol. wt. min. 11 000)
2. Alkyl (C10-C20) sulfonates
3. Alkyl-aryl sulfonates (compare B. IV. 2)
16
2
Dimethylamine must not be detectable in the aqueous extract (detection limit: 0.002 mg/dm ). Residual
monomeric acrylamide, based on the reaction product of polyacrylamide with formaldehyde and dimethylamine,
must not exceed 0.1 %.
17
This production aid is washed out to the paper during manufacture.
18
Recommendation XV. "Silicones"
Seite 7 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
4. Alkali salts of mainly linear-condensed polyphosphates. The content of cyclic-condensed
metaphosphates must not exceed 8.0 %
5. Alkyl polyglycol ether and/or alkylphenol polyglycol ether with 6-12 ethylene oxide groups
6. Sulfonated castor oil
7. Condensation products of aromatic sulfonic acids with formaldehyde. Extract of the finished
products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2 (compare B. II. 7)
8. Lignosulfonic acid, as well as its calcium, magnesium, sodium and ammonium salts
9. Sodium lauryl sulfate
Of the production aids listed under 1. - 9. up to 1 % of each may be used, but in total no more
than 3.0 %.
10. Polyethyleneimine, max. 0.5 %15 (compare B. III. 2 and B. IV. l)
11. Polymer of acrylic acid, sodium salt, max. 0.5 %
12. Alkyl (C13) polyglycol ether with 5-7 ethylene oxide groups and 1-2 terminal propylene oxide
groups, max. 0.014 %
13. Citric acid
14. 1,2-Dihydroxy-C12-C14-alkyloxethylates , max. 1.0 %, based on the dry fibres weight
15. 2-Amino-2-methyl-1-propanol; no more than 0.25 mg/dm² must be detectable in extract of
the finished product.
16. 2-Phosphonobutane-1,2,4-tricarboxylic acid, max. 0.01 %, based on the dry fibres weight.
17. Polyaspartic acid, max. 0.5 %
VI. Defoamers:
1. Organopolysiloxanes with methyl and/or phenyl groups (silicone oil) according to Section I of
Recommendation XV18. Kinematic viscosity of the silicone oils, determined according to
DIN 51 562 at 20 °C, min. 100 mm2 s-1.
2. Triisobutylphosphate
3. Higher aliphatic alcohols (C8-C26), also in emulsified form19
4. Fatty acid esters of mono and polyhydric aliphatic alcohols (C1-C18), and esters of fatty acids
with polyethyleneglycol and polypropyleneglycol
5. Alkylsulfonamides (C10-C20)
6. Liquid paraffins, max. 0.1 % (for purity requirements see 155th Communication).
7. Gelatine
Of each of the production aids listed under 1. to 7. no more than 0.1 % may be used.
8. Copolymer of glycerol with ethylene oxide and propylene oxide, esterified with coconut fatty
acid or oleic acid, of each max. 0.075 %.
9. N,N’-Ethylene-bis-stearamide.
10. Sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan monostearate, polyoxyethylene sorbitan
monooleate with 20 ethylene oxide end groups, each max. 0.01 %
11. Sorbitan monooleate, max. 0.1 %
12. Edible oil.
VII. Slimicides:
a) Enzymatic agents
1. Fructose polysaccharide (levan)-hydrolase, 12.5 mg dry substance per kg paper. No
more than one unit of levanase activity must be detectable.
b) Anti-microbial agents
19
Max. 2 % liquid paraffin, sodium monoalkyl-dialkylphenoxybenzene-disulfonate, max. 2 %, and a total of max. 2 %
alkyl and alkyaryloxethylates and their esters with sulfuric acid (as emulsifiers) may be added to 20-25 % aqueous
solutions of this antifoam agent. The liquid paraffins must comply with the "Purity requirements for liquid paraffins"
in the 155th Communication of Bundesgesundheitsbl. 25 (1982) 192).
Seite 8 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
1. Sodium chlorite, hydrogen peroxide, sodium peroxide, sodium hydrogen sulfite, as
well as peroxyacetic acid, max. 0.1 %, based on dry fibres weight.
2. 1,4-Bis(bromoacetoxy)butene. Extract of the finished products must contain no
more than 0.01 mg bromine per dm2.
3. Tetramethyl thiuram disulfide. This substance must not be detectable in extract
of the finished products.
4. 3,5-Dimethyl-tetrahydro-1,3,5-thiadiazine-2-thione. This substance must not be
detec- table in extract of the finished products.
5. Bromohydroxyacetophenone. This substance must not be detectable in extract
of the finished products.
6. Di-sodium-cyano-dithioimidocarbonate and/or Potassium-N-methyldithiocarbamate.
Neither substance must not be detectable in extract of the finished products.
7. N-(2-p-chlorobenzoylethyl)-hexaminium chloride. Extract of the finished products
must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2. The breakdown product, 2-(p-chlorobenzoyl)-ethylamine must not be detectable in methanol extract.
8. Methylene-bis-thiocyanate. This substance must not be detectable in extract of
the finished products.
9. Potassium-N-hydroxymethyl-N'-methyl-dithiocarbamate and sodiummercaptobenzo-thiazole. Neither substance, nor their conversion products (mainly methylthiourea, N,N'-dimethylthiourea and dithiocarbamates) must be detectable in extract of the finished product.
10. 2-Oxo-2(4-hydroxy-phenyl)-acethydroxamic acid chloride. This substance must
not be detectable in extract of the finished product.
11. 2-Bromo-2-nitro-1,3-propanediol, max. 0.003 %, based on dry fibres weight. This
substance must not be detectable in extract of the finished product.
12. 2,2-Dibromo-3-nitrilopropionamide, max. 0.0045 %, based on dry fibres weight.
This substance must not be detectable in the extract of the finished products.
13. Mixture of
Phenyl-(2-chloro-2-cyan-vinyl)sulfone (approx. 80 %), phenyl-(1,2-dichloro-2cyan-vinyl)sulfone (approx. 10 %) and 2-phenyl-sulfonylpropionitrile (approx. 10
%), in total, max. 0.001 %, based on dry fibres weight.
These substances and the degradation product, phenylsulfonyl acetonitrile, must
not be detectable in the extract of the finished product.
14. 1,2-Dibromo-2,4-dicyanobutane, max. 0.005 %, based on dry fibres weight. This
substance must not be detectable in extract of the finished product (detection
limit of method of analysis: 0.6 µg/dm2).
15. 4,5-Dichloro-(3 H)-1,2-dithiol-3-one, max. 0.004 %, based on dry fibres weight.
Extract of finished products must not contain more than 2.0 mg of this substance
per kg dry fibres.
16. beta-Bromo-beta-nitrostyrene, max. 0.045 %, based on dry fibres weight20. This
substance must not be detectable in the extract of the finished product (detection limit: 0.06 mg/kg paper).
17. Glutaraldehyde, max. 2.5 %, based on dry fibres weight. No more than 2 mg glutaraldehyde must be detectable in 1 kg of finished product.
18. 1-Bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin, max. 0.04 %, based on dry fibres
weight. No hypochlorite and hypobromite must be detectable in the extract of the
finished product.
20
Experiments have shown that following cold extraction with n-heptane, the conversion products, benzaldehyde
and bromonitromethane are not detectable in the finished product (detection limits for benzaldehyde and bromonitromethane = 0.04 and 2.0 mg/kg, respectively).
Seite 9 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
19. Didecyl dimethyl ammonium chloride, max. 0.05 %, based on the dry fibres
weight.
20. 2-(Thiocyanatomethylthio)-benzothiazole, max. 0.00045 %, based on dry fibres
weight.
21. Tetrakis(hydroxymethyl)phosponium sulfate.
The extract of the finished products must contain no more than 0.15 ppm of this
substance.
22. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin, 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin and 1-bromo-3-chloro-5,5-dimethylhydantoin in the ratio of
1:3:6, max. 0.04 %, based on the dry fibres weigth. No hypochlorite or hypobromite must be detectable in the extract of the finished product.
23. Mixture of 1,3-dichloro-5-ethyl-5-methylhydantoin and 1,3-dichloro-5,5dimethylhydantoin in the ratio of 1:5, max. 0.04 %, based on the dry fibres
weight.
24. Ammonium bromide/sodium hypochlorite adduct, max. 0.02 % (active substance
determined as chlorine), based on the dry fibres weight
25. Dodecylguanidine hydrochloride, max. 0.02 %, based on the dry fibres weight.
26. Alkali-stabilised solution of hypobromite, max. 0.07 %, based on the dry fibres
weight. The sodium hypobromite content of the solution is max. 10 % and the
sodium sulfamate content is max. 12 %.
27. 1,3-Dimethylol-5,5-dimethylhydantoine, max. 0,04 %, based on the dry fibres
weight.
28. Chlorine dioxide.
29. Tetrahydro-1,3,4,6-tetrakis-(hydroxymethyl)-imidazo(4,5-d)imidazole2,5(1H,3H)-dione as formaldehyde donator system with an average ratio of formaldehyde: acetylene diurea of 3.1:1 to 3.5:1. In the extract of the finished products not more than 0.3 mg/dm², corresponding to 0.1 mg formaldehyde/dm²,
must be detectable.21
30. Sodium hypochlorite, max. 0.028 %, based on the dry fibres weight22.
31. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the
mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product.
32. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be
detectable in the extract of the finished product.
33. 4,5-Dichloro-2-n-octyl-2H-isothiazol-3one. No more than 5 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product.
34. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must
be detectable in the extract of the finished product.
35. N,N'-dihydroxymethylene urea, max. 0.0125 %. No more than 1.0 mg/dm2 of
Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product.
36. 1,6-dihydroxy-2,5-dioxahexane, max. 0.029 %. No more than 1.0 mg/dm2 of
Formaldehyde must be detectable in the extract of the finished product.
VIII. Preservatives:
21
brief description: Tetramethylolacetylenediurea (tetramethylolglycoluril) in chemical equilibrium with trimethylolacetylenediurea, dimethylolacetylenediurea, monomethylolacetylenediurea and formaldehyde.
22
For the stabilization of sodium hypochlorite 0.05 % (based on the dry fibres weight) 5,5-Dimethyl hydantoin may
be used.
25
A 0.15 % aqueous solution of p-hydroxybenzoic acid ester (methyl, ethyl and n-propyl ester of p-hydroxybenzoic
Seite 10 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
1.
2.
3.
4.
5.
Sorbic acid
p-Hydroxybenzoic acid ethyl and/or propyl ester25
Formic acid
Benzoic acid
Adduct of 70 % benzyl alcohol and 30 % formaldehyde
Extract of the finished products must contain no more than 1.0 mg formaldehyde/dm2.
6. Formaldehyde, max. 0.022 %, based on the weight of the dry fibres.
Extract of finished product must contain no more than 1.0 mg formaldehyde per dm2
7. Sodium hydroxide.
8. Methylene-bis(thiocyanate); this substance must not be detectable in extract of the finished
product.
9. o-Phenyl phenol and its sodium and potassium salts, max. 0.01 %
10. Sodium tetraborate, max. 0.005 %, based on the dry fibres weight.
11. Mixture of 5-chloro-2-methyl-4-isothiazoline-3-one (approx. 3 parts) and 2-methyl-4isothiazoline-3-one (approx. 1 part). No more than 0.5 µg/dm2 of the mentioned isothiazolinones in total must be detectable in the extract of the finished product.
12. 1,2-Benzisothiazoline-3-one. No more than 10 µg/dm2 of this substance must be detectable
in the extract of the finished product.
13. 2-methyl-4-isothiazoline-3-one. No more than 1 µg/dm2 of this substance must be detectable in the extract of the finished product.
The preservatives listed above must only be used in the amounts necessary to protect the raw
materials (Section A), processing aids (Section B), and paper refining agents (Section C) from
deterioration and decay.
C. Special Paper refining agents
The following paper refining agents may be used:
I. Wet-strength agents:
1. Glyoxal. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg glyoxal
per dm2.
2. Urea-formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than
1.0 mg formaldehyde per dm2.
3. Melamine- formaldehyde resins. Extract of the finished product must not contain more than
1.0 mg formaldehyde per dm2.
4. Cross-linked, cationic polyalkylene amines13, 15 (compare B. III. 3.), in total max. 4.0 %:
a) Polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin and diaminopropyl methylamine (compare B. III. 3. a)
b) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid, caprolactam, diethylenetriamine and/or ethylenediamine (compare B. III. 3. b)
c) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from adipic acid, diethylenetriamine and
epichlorohydrin or a mixture of epichlorohydrin with ammonia
(compare B. III. 3. c)
d) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, adipic acid
dimethyl ester and diethylenetriamine (compare B. III. 3. d)
e) Polyamide-polyamine-epichlorohydrin resin produced from epichlorohydrin, an adipic
acid amide and diaminopropylmethylamine
f) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from epichlorohydrin, diethylenetriamine,
adipic acid, ethyleneimine and polyethyleneglycol, max. 0.2 %
Seite 11 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
g)
Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine, adipic
acid and epichlorohydrin, max. 1.0 %
h) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from bis-(3-aminopropyl)methylamine,
epichlorohydrin, urea and oxalic acid, max. 1.0 %
i) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, adipic acid, glutaric
acid, succinic acid and epichlorohydrin
j) Polyamide-epichlorohydrin resin, produced from diethylenetriamine, triethylenetetramine, adipic acid and epichlorohydrin.
5. Vinylformamide-vinylamine copolymer, max. 1.0 %.
6. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether,
max. 1.2 %.
7. Polyhexamethylene-1,6-diisocyanate, modified with polyethyleneglycol monomethyl ether
and N,N-dimethylaminoethanol, max. 1.2 %.
8. Terpolymer of acrylamide, diallyldimethyl ammonium chloride and glyoxal, max. 2 %, based
on the dry fibres weight. Extract of the finished product must not contain more than 1.5 mg
glyoxal per dm².
9. Copolymer of hexamethylenediamine and epichlorohydrine, max. 0.2 %
10. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, 2-aminoethanol and epichlorohydrin13,
max. 0.1 %, based on the dry fibres weight
11. Copolymer of diethylenetriamine, adipic acid, acetic acid and epichlorohydrin13, max. 2 %,
based on the dry fibres weight
This copolymer must only be used in the manufacture of kitchen rolls.
12. Copolymer of vinylformamide and acrylic acid, max. 1 %, based on the dry fibres weight
II. Humectants:
1. Glycerol
2. Polyethyleneglycols which contain no more than 0.2 % monoethyleneglycol.
3. Urea.
4. Sorbitol.
5. Saccharose, glucose, glucose syrup.
6. Sodium chloride, calcium chloride.
7. Sodium nitrate, but only together with urea.
In total max 7.0 % of the substances listed above may be used.
III. Colorants and optical brighteners
1. There must be no migration of colorants to the foodstuff. Testing is conducted according to
DIN EN 64626, whereby grade 5 on the so-called grey scale must be reached.
2. Sulfonated stilbene derivates, max. 0.3 %. Optical brighteners must not migrate to the foodstuff. Testing is conducted according to DIN EN 64826, whereby a value of 5 on the evaluation scale must be reached.
IV. Surface refining and coating agents:
26
Testing is not necessary for paper and paperboard intended for contact with dry, non-fatty foodstuffs.
Seite 12 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
1. Plastics (films, melts, solutions, laquers, dispersions), provided they comply with the corresponding BfR Recommendations. Plastic coated paper or paperboard, in which from normal
use only the layer of plastic comes into contact with the foodstuff and in which there can be
no migration of substances from the paper or paperboard to the foodstuff, should not be
evaluated after this Recommendation, but after the BfR Recommendation for the corresponding plastic.
2. Paraffins, microcrystalline waxes, low-molecular polyolefins and polyterpenes, provided
they comply with amended Recommendation XXV11. The second sentence of No. 1 above
applies here likewise.
3. Polyvinyl alcohol (viscosity of 4 % aqueous solution at 20 °C, min. 5 cP).
4. Silicone oils with special additives after Section I, No. 3 of Recommendation XV and/or
silicone resins or silicone elastomers (silicone rubber) in compliance with Sections II and III
of Recommendation XV18.
5. Chromium(III)chloride complexes with saturated straight-chain fatty acids of chain length
C14 and longer, max. 0.4 mg/dm2, based on chromium. Cold water extract of the finished
product must contain no more than 0.004 mg chromium(III)/dm2, while chromium (VI) must
not be detectable.
6. Aluminium, calcium, sodium, potassium and ammonium salts of straight-chain aliphatic carboxylic acids of chain length C12-C20. These must comply with the general purity requirements (Annex l, No. 2) of the Regulation on Food Additives (Zusatzstoffverkehrsverordnung).
7. Casein7 (compare B I No. 2) and vegetable proteins
8. The product list under B I No. 3
9. Mannogalactanes7
10. Galactomannane ethers
10.1 Carboxymethylgalactomannane, residual content in sodium glycolate max. 0.5 %
10.2 Galactomannane, treated with 3-chloro-2-hydroxypropyl-trimethylammonium
chloride or glycidyl-trimethylammonium chloride (specification: epichlorohydrine
max.1 mg/kg, nitrogen max. 4.0 %)
11. Sodium salt of carboxymethyl cellulose, technically pure10
12. Methyl cellulose7
13. Hydroxyethyl cellulose7
14. Natural and synthetically produced, insoluble mineral compounds that are harmless to
health (compare A III).
15. Alginates7
16. Xanthane7
17. Ammonium zirconium carbonate, max. 1.0 mg/dm2 (based on zirconium dioxide, ZrO2)
18. Ammonium salts of perfluoroalkyl-substituted phosphoric acid esters, formed as reaction
products of 2,2-bis(α,ω-perfluoro-C4-C20-alkylthio)methyl]-1,3-propanediol, polyphosphoric
acid and ammonium hydroxide, max. 0.44 %. Paper and paperboard treated with this coating agent must not come into contact with foodstuffs that contain alcohol.
19. Copolymer of vinyl alcohol and isopropenyl alcohol. Viscosity of 4 % aqueous solution at
20 °C, min. 5 mPa·s.
20. Copolymer of perfluoroalkylethyl acrylate, vinylacetate and N,N-dimethylamino-ethyl methacrylate, max. 0.6 %.
21. Basic potassium zirconium carbonate, max. 1.25 mg/dm2, expressed as ZrO2.
22. Mixture of bis-(diethanol ammonium)-mono-1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkylortho-phosphate
and diethanol ammonium-bis-(1H-1H, 2H-2H-perfluoroalkyl)orthophosphate,
max. 5 mg/dm². Paper and paperboard treated with this coating agent must not come
into contact with foodstuffs that contain alcohol.
23. Di(hydrogenated tallow fatty acids-2-hydroxyethyl ester)dimethyl ammonium chloride,
max. 0.06 %.
Seite 13 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
24. Imidazolium compounds, 2-(C17- and C17-unsaturated alkyl)-1-[2-(C18- and C18- unsaturated
amido)ethyl]-4,5-dihydro-1-methyl-, methylsulfates, max. 0.5 %, based on the dry fibres
weight
25. Phosphoric acid ester of ethoxylated perfluoropolyetherdiol, max. 1.5 %, based on the dry
fibres weight.
26. Modified polyethylene terephthalates, manufactured from polyethylene terephthalate
and one or more of the following substances or substance classes: Ethylene glycol, trimethylolpropane, pentaerythritol, C16-C22 fatty acids and triglycerides thereof, isophthalic
acid and trimellitic acid anhydride, max. 0.1 g/dm²
27. Copolymer of Acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethyl ester and gamma, omegaperfluoro-(C8-C14)alkyl-acrylate, N-oxide, acetate, max. 5 mg/dm².
28. Copolymer of acrylic acid-2-methyl-2-(dimethylamino)ethylester and γ,ω-perfluoro-(C8C14)alkyl-acrylate, N-oxide, max. 3.8 mg/dm2.
29. Copolymer of Perfluoralkyl(C4-C18)-ethylacrylate, 2-(Diethylamino)ethyl methacrylate and
2,3-Epoxypropyl methacrylate with a fluorine content of 54 %, max. 0.48 %, based on the
dry fibres weight.
30. Perfluoropolyetherdicarbonic acid, ammonium salt, max. 0.5 %, based on the dry fibres
weight. The correspondingly treated papers may not come into contact with aqueous and
alcoholic foodstuff.
31. Copolymer with 2-diethylaminoethylmethacrylate, 2,2'-ethylendioxydiethyldimethacrylate, 2hydroxyethylmethacrylate and 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctylmethacrylate, acetate, max. 1.2 %, based on the dry fibres weight.
32. 2-Propen-1-ol, reaction products with 1,1,1,2,2,3,3,4,4,5,5,6,6- tridecafluoro-6-iodohexane,
de-hydroiodinated, reaction products with epichlorohydrin and triethylenetetramine with a
fluorine content of 54 %, max. 0.5 %, based on the dry fibres weight
33. Copolymer of acrylic acid, methacrylic acid and polyethylene glycol methylethermonomethacrylate, sodium salt, max. 2.6 mg/dm2
34. Copolymer of 3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluorooctyl acrylate, 2-hydroxyethyl acrylate,
polyethylene glycol monoacrylate and polyethylene glycol diacrylate with a fluorine content
of 35.4 %, max. 0.4 %, based on the dry fibres weight.
Seite 14 von 15
Federal Institute for Risk Assessment
Annex to recommendation XXXVI
Preconditions for the use of recycled fibres as raw materials for the production of paper
Generally products made from recycled fibres have to comply with all other requirements of
recom-mendation XXXVI.
Substances, such as ingredients of printing inks or adhesives, which can be in the recovered
paper used as raw material have to comply with additional requirements. Regarding conformity
with the rules of the Good Manufacturing Practice the possible presence of these substances,
depending on the use of the papers and boards manufactured from recycled fibers, has to be
considered by a careful selection of the grade of recycled paper27 and the use of suitable cleaning methods.
Moreover, with regards to the compliance with the requirements laid down in Article 3 of regulation 1935/2004/EC, particular care has to be taken with the analytics of products with respect to
the possible migration of substances of health-concern into foodstuffs. According to the current
state of knowledge, known substances which may be introduced by paper recycling and require
specific inspections are listed below. Content and migration of these substances into foodstuffs
respectively have to comply with the specified limits.
Substance
Primary aromatic
amines*
4,4'-Bis(dimethylamino)benzophenone*
Phthalates
Diethylhexyl phthalate
Di-n-butyl phthalate
Diisobutyl phthalate
Benzophenone
Bisphenol A*
Diisopropylnaphthalene
Content in finished
paper
Migration into foodstuff or simulant,
ND (in the extract of the finished material, the detection limit for paper yet has
to be defined)
ND (DL 0.01 mg/kg)
Max. 1.5 mg/kg
Max. 0.3 mg/kg
Max. 1 mg/kg, for infant formula max.
0.5 mg/kg**
The sum of Di-n-butyl phthalate und
Diisobutyl phthalate must not exceed 1
bzw. 0.5 mg/kg**
Max. 0.6 mg/kg
Max.0.6 mg/kg
As low as technically
feasible
*
Verification of the specifications is only required if the finished products are intended for
use with moist and fatty foodstuffs.
**
Temporary guidance value. Compare with “Kurzprotokoll der außerordentlichen Sitzung
der Arbeitsgruppe Papier, Karton und Pappe vom 5. Juli 2007 im BfR. „Diisobutylphthalat in Papieren und Kartons für den Kontakt mit Lebensmitteln“
(http://www.bfr.bund.de/cm/216/di_isobutylphthalat_in_papieren_und_kartons_fuer_den
_kontakt_mit_lebensmitteln.pdf )
For dry, non-fatty foodstuffs having a large surface area (e.g. flour, semolina, rice, breakfast
cereals, breadcrumbs, sugar and salt), migration of volatile and hydrophobic substances via the
gas phase has to be considered particularly. This could be compensated by the use of an appropriate additional packaging.
27
Exempt are however sort 5.01 (Mixed recovered paper and board; compare: European list of standard grades of
recovered paper and board, DIN EN 643) and paper and paperboard from sorting plants for general or mixed component waste.
Seite 15 von 15
Bijlage 2F Final Report BioSafePaper
Het 134 pagina’s tellende rapport BioSafePaper is niet opgenomen in dit
Toetsingskader-document, maar apart beschikbaar via [email protected] of het
ledennet van de VNP.
Bijlage 2G
CEPI Good Manufacturing Practice for the
Manufacture of Paper and Board for Food Contact
DRAFT 5 30 april 2010
CONFEDERATION OF EUROPEAN PAPER INDUSTRIES
GOOD MANUFACTURING PRACTICE FOR THE
MANUFACTURE OF PAPER AND BOARD FOR FOOD CONTACT
DRAFT 5, 30/4/2010
1
INTRODUCTION
It is a requirement of the Regulation (EC) No 1935/2004, on materials and articles intended to come
into contact with food (the Framework Regulation), that all materials and articles intended for food
contact shall be manufactured in accordance with Good Manufacturing Practice (GMP). The
components and principles of such a GMP are described in Commission Regulation (EC) No
2023/2006 on good manufacturing practice for materials and articles intended to come into contact
with food (the GMP Regulation). Because the GMP Regulation applies to all types of food contact
materials and articles, there is a need for specific advice on its implementation in each
manufacturing sector. This paper and board GMP gives that implementation advice for the paper
and board manufacturing industry. In accordance with the definition of GMP given in Section 3, it
does not contain details of manufacturing limits and quality standards which are normally contained
in national legislation, customer specifications and other quasi-legislative measures.
2
SCOPE
This GMP reference document is intended to provide guidance on how to fulfil the requirements of
the GMP Regulation in the manufacturing of paper and board intended to come into contact with
foodstuffs. It does not cover the operations of converters.
The contents of this document assume that operators have in place the ISO 9001 quality
management system or equivalent.
The document applies to the manufacturing of paper and board suitable for all types of foodstuff
and conditions for its use.
The document covers the entire production process as outlined in Annex 1. Preventive measures
are based on the intended use of the end product.
This document contains two main, operational parts. Firstly, Sections 4 - 8 describe the basic
requirements of the GMP Regulation. and how they are to be interpreted and applied during paper
production. Secondly, Section 9 contains a list of detailed actions which interpret these
requirements for adoption within the paper and board manufacturing area in order to achieve
compliance with the GMP Regulation. As the situation may be different in paper mills depending on
the raw material, the paper produced, the size of the company, etc., their various needs to fulfil the
GMP Regulation may be different and not all the measures described in Section 8 may be needed.
Consequently, advice on the need for the different measures is given.
3
DEFINITIONS (AS APPLY IN THE CONTEXT OF THIS GMP)
Good Manufacturing Practice
Good Manufacturing Practice means those aspects of
quality assurance which ensure that materials and
articles are consistently produced and controlled to
ensure conformity with the rules applicable to them and
with the quality standards appropriate to their intended
use.
Quality Assurance System
The total sum of the organised and documented
arrangements made with the purpose of ensuring that
materials and articles are of the quality required to
ensure conformity with the rules applicable to them and
the quality standards necessary for their intended use.
Quality Control System
The systematic application of measures established
within the quality assurance system that ensure
compliance of starting materials and intermediate and
finished materials and articles with the specification
determined in the quality assurance system.
Hazard
A biological, chemical or physical agent in, or condition
of, food contact materials with the potential to cause an
adverse health effect.
Risk
A function of the probability of an adverse health effect
and the severity of that effect, consequential to a
hazard(s) in a food contact material.
Control Point
The identified risk at that point should be controlled by a
specific measure (for example a specific temperature, a
specific process time, a specific dosage etc.).
Point of Concern
The risk at that point should be controlled by a general
measure, applied to the whole process as a preventive
measure.
Risk analysis
The process of defining the various threats to product
safety, determining the extent of vulnerabilities and
devising appropriate countermeasures.
Jumbo reel
A reel of paper produced directly at the end of a paper
machine before any slitting or sheeting operations have
been performed.
External contractors
Companies which are commercially separate from the
one operating the paper mill and which perform tasks
within that paper mills.
Additives
Substances, other than fibre and minerals, which are
added to the papermaking process to achieve either an
improvement in that process or the modification of the
properties of the product.
Recovered paper
Paper or board, other that internal broke or scrap, which
is recovered from an operation within the paper supply
chain and returned to a paper mill for conversion back
into new paper.
Dosing equipment
Equipment which automatically controls the addition of
liquids or solids to the papermaking process.
Labelling
The affixing of identification to reels and packets of
paper or board.
Framework Regulation
Commission Regulation (EC) No 1935/2004 on materials
and articles intended to come into contact with food
GMP Regulation
Commission Regulation (EC) No 2023/2006 on good
manufacturing practice for materials and articles
intended to come into contact with food
EN 643
European list of standard grades of recovered paper and
board
Organoleptic
Relating to smell, texture, appearance or taste of food
and detectable by human senses.
Stock preparation
The addition of water to wood pulp and recovered paper
and subsequent homogenisation and cleaning
operations prior to processing on the paper machine
wire.
BfR Recommendation 36
A document produced by the German Federal Institute
for Risk Assessment for the control of manufacture of
food contact paper and board.
Hygiene
Elements of the condition of humans and premises
which could influence the safety of food contact paper
and board. These could include, for instance, disease,
bacteria, dirt, pests, insects, etc.
4
4.1
QUALITY ASSURANCE
General
A documented quality management system, such as ISO 9001 or equivalent, forms the underlying
basis for the procedures and instructions related to the GMP Regulation and the specific
requirements for food packaging materials. The mill management system should be revised and
amended to ensure that quality aspects related to food packaging applications are included in an
appropriate way.
The requirements on paper and board for food contact packaging are governed by the demands on
the final packaging and aim to ensure suitable quality for the intended use. This implies that the
paper and board must be manufactured to an agreed quality standard, including the requirements in
the Framework Regulation and other quasi-legislation for food contact.
The existing procedures in the quality management system should be used for the areas which are
not covered by this document.
The starting point for implementing GMP, in a paper and board mill, is to perform a risk analysis.
Control of the raw material input, process and process surroundings leads to control of the final
product. See Figure 1.
Input
Process
Output
Surroundings of the process
Control of the
raw material
+
Control of the
process
+
Control of the
surroundings
Control of the
products
Figure 1.
The outcome of the risk analysis will determine the measures which need to be implemented and
the way to integrate them into the management system. The risk analysis should consider the local
conditions and the intended end use application for the product.
4.2 Management responsibility and organisation
Mill management has the ultimate responsibility for the GMP system and must take steps to ensure
that it is fully integrated into the quality management system. They must also ensure that correct
systems are set up, maintained, reviewed and documented and that appropriate personnel are
trained and given responsibilities under the system.
4.3 Risk analysis
Risk analysis is a tool to ensure that all risks related to the use of paper and board as food
packaging material are identified and that appropriate control measures and monitoring are
established.
The risk analysis should cover the entire production process, which is under the commercial
responsibility of the operator, from raw material procurement to shipping of finished products and it
should be adapted to each site, the products manufactured at the site and the intended use of the
products
A risk analysis consists of two main elements. Firstly, an inventory must be made of all possible
hazards along the production chain which might, if they occurred, affect the safety of the final
product (the hazard inventory). Secondly, each of those hazards is subjected to a risk assessment
which is aimed at quantifying the risk of an adverse occurrence and any measures necessary for
reduction or prevention of such occurrences.
The methodology to perform a risk analysis is found in Annex 2.
4.4
Specifications
Operators must produce and maintain specifications, according to relevant food contact legislation
and the requirements for the finished product, for the all raw materials and additives (functional and
process) used in the production of the food contact material. Documented procedures must be in
place to ensure that those raw materials are used in a way which is consistent with the
requirements of the end use of the paper and board. Specifications should also be prepared for
warehouses and transport facilities which are not under the direct control of the paper mill but which
handle the food contact product.
See Annex 5 for an example of a specification for chemical additives and Annex 6 for an example of
a specification for purchasing and inspecting recovered paper raw material.
4.5 Testing Frequency
In addition, consideration must be given to the testing scheme intended to analyse the end product
for compliance with regulatory and customer specifications. Testing must therefore be performed at
a frequency which relates to the likelihood of a particular restriction being exceeded. This
frequency must have a demonstrable, statistical basis and will depend upon a number of factors
e.g. raw material variability, process variability and testing accuracy. In certain cases, there may
also be a need to align frequency with external factors such as customer requirements and
Declarations of Compliance. Once the initial frequency has been determined, a risk assessment
must be performed at least every twelve months to review and confirm the testing frequency in
operation. In any case, testing must be carried out with a maximum interval of two years.
However, if for instance it can be shown from calculations, from a knowledge of the constituents, or
from other information giving conclusive evidence, that a particular substance could never exceed
its restriction in the material or article, then the facts must be documented and testing would not be
required. Conversely, if the level of a restricted substance was found to be consistently close to its
upper limit, then frequent and regular tests would be essential (possibly as often as every time the
material was produced).
4.6 Suppliers
The written procedures for the approval and monitoring of suppliers, described in ISO 9001
management system, should be extended, if necessary, to cover the demands in the Framework
Regulation and the GMP Regulation. The mill should ensure that the relevant suppliers work
according to these regulations.
The mill should demand that the suppliers immediately inform the mill, and update the food contact
documentation (e.g. certificates), whenever a modification of the raw material and/or additives is
done or when changes have occurred in the regulations which are referred to in the certificates.
4.7 Personal hygiene
The mill should establish appropriate rules for personal hygiene based on the outcome of the risk
analysis. In view of the large scale of the production facilities in paper mills where many
departments are not directly involved in making the food contact product, the requirements for
personal hygiene will vary greatly. In many cases, the risk assessment will show that no special
rules are needed whilst in others, where contact with the product is intimate, full application of the
rules will be necessary.
4.8 Premises and Equipment
The mill should establish appropriate rules for housekeeping and cleaning of production areas and
equipment based on the outcome of the risk analysis. The rules should be proportionate and
should be aimed principally at those areas directly involved in production of the food contact
material. Control of other areas e.g. offices and engineering facilities, which are remote from the
production facility is not normally needed.
5
QUALITY CONTROL SYSTEM
Existing procedures in an ISO 9001 (or equivalent) system should be amended, if necessary, to
integrate the monitoring and documentation of the implementation and achievement of GMP and
identify measures to correct any failure to achieve GMP.
6
TRACEABILITY
Traceability is a requirement of the Framework Regulation and requires the existence of supply
chain information in order to facilitate the recall of defective products and the attribution of
responsibility for the cause of the defect.
The European Commission has compiled a guide to traceability of food contact materials. An
extract of the paper and board section of that guide is reproduced in Annex 4.
For Product Recall the existing procedure in the ISO 9000 system shall be used.
7
DOCUMENTATION
There is a need for the maintenance of efficient documentation. Whilst it is not necessary to
continuously produce and maintain a complete dossier of all information, operators must be able to
compile the relevant information, on demand and within a reasonable time-frame, for the competent
authorities. This might involve, for instance, making hard-copy extracts of production data stored
within a computer.
Paper and board manufacturers will decide on the period for which documentation should be
retained according to local requirements. Factors such as the period during which the paper and
board is stored within the packaging chain and the expected life of the foodstuffs which are packed
should be considered when making a decision. However, it is considered that a recommendation
on minimum period should be made and this period is two years.
8
RELATED STANDARDS
Elements contained in the following standards have been used by some paper manufacturers to
assist in complying with GMP requirements:
ISO 22000 - Food safety management systems – Requirements for any organization in the food
chain.
EN 15593 - Packaging - Management of Hygiene In the Production of Packaging for Foodstuffs
BRC/IoP Global Standard For Packaging And Packaging Materials
9
DETAILED REQUIREMENTS FOR COMPLIANCE WITH THE GMP REGULATION
The following table contains the elements of a GMP system which apply to the manufacture of
paper and board for food contact. However, there is large diversity, within the industry, of
manufacturing plant and production techniques. Also, the food uses of the final products cover a
large range from direct contact with moist foods to indirect packaging which may be separated from
the food by several layers of other material. Consequently, not all mills will need to implement all
items in the table as some may be inappropriate and unnecessary in their particular business. The
risk assessment will show whether or not they are needed. However, the table contains a certain
number of items which are fundamental parts of the system and must be implemented in all cases.
These items are indicated. So, the table can be regarded as a check-list which operators must
consider when implementing a GMP system. If a decision is made that a particular item in the table
is not to be used in the GMP system then the reasons must be documented.
Key to “Need” Column:
1 = fundamental part of GMP, must be implemented in all cases
2 = strongly advised
3 = needed only if called for by the risk assessment
Component of the GMP System
Need
Comments
General
ISO 9001 or equivalent must be
implemented
1
Align quality policy to include aspects
specific to food contact including aspects
of internal audit.
1
Management backing for GMP systems
1
Appoint a person to be responsible for
GMP implementation and maintenance
2
Applies generally to larger operations
although it is always advisable to have
a named individual with nominal
responsibility
New and existing personnel and
contractors should be trained on GMP
requirements and hygiene aspects specific
to the food contact product
1
Needs apply only to personnel working
in areas where the food contact product
could be affected. Informal briefings
may suffice in circumstances where the
risk is low.
Training records should be maintained for
all personnel that have been trained
1
Could be a full training course record or
a tick in a box depending upon the
circumstances.
Perform a risk analysis (see Annex 2) and
review once per year.
1
Revise risk analysis
3
Only needed when any major product or
process change takes place
Component of the GMP System
Need
Comments
Specifications
Review and implement changes in
regulations, customer demands and other
rules and procedures related to food
contact materials. Communicate changes
within the organisation.
1
The final product should be tested
according to BfR Recommendation 36, the
Industry Guideline2, CoE and/or other
relevant regulatory measures. The mill
should have a documented procedure
which defines which tests to carry out and
the testing protocols to be used.
1
The quality assurance system must
contain guidelines for the determination of
testing frequency for requirements
contained in the regulatory measures.
2
In cases where a decision has been taken
to perform no tests on a particular
requirement specified in the measure(s),
then documented reasoning must be
prepared.
1
Procedures for ensuring the accuracy of
substance input using dosing equipment
should be in place to ensure correct
addition of chemicals with a compositional
limit.
3
It is not necessary to perform the review
of regulations within the organisation.
The knowledge could be acquired from
elsewhere.1
Quality Control
There must be a system in place to
monitor and record the implementation and
achievement of GMP. The system must
also identify measures to correct any
failure to achieve GMP and monitor the
effectiveness of those measures. The
system should cover also cases of non
conformity with regulatory, internal and
customer specifications.
1
2
1
For example from a specialist corporate department, a consultant or a trade association
Document in preparation by the paper industry. Publication due Q2, 2010.
Component of the GMP System
Document the food applications for which
the end product can be used based on
customer information or, in its absence,
product knowledge. Document the effect
which those application might have on the
selection of raw materials
Raw Materials
All raw materials and additives used in the
production of the food contact material
should be assessed to ensure accordance
with current regulatory requirements3.
Need
Comments
3
Ideally, the customer will provide details
of end use but, if the customer is unable
or unwilling to provide such information,
then the customer must be told that he
has responsibility for safe use of the
product
1
Suppliers must provide documentation
showing conformity with current
regulations. In cases where suppliers
introduce new raw materials or
additives to their products, where new
suppliers are used or the regulations
change, a fresh declaration of
conformity must be sought.
Keep records of all raw material deliveries
so that conformity with regulatory
requirements can be checked
1
Recipes of the end product, showing raw
materials and additives used all along the
process, must be compiled and retained.
2
Suppliers of recovered paper must supply
documented evidence of conformity with
the Responsible Sourcing Guidelines (see
Annex 3) and the requirement for that
conformity should be included in the
contractual arrangements with those
recovered paper suppliers.
1
The operation of paper mills using
recovered paper must be adapted, if
necessary, to conform to the Responsible
Sourcing Guidelines. (See Annex 3.)
1
Without this check, the operation will be
unable to allocate responsibility to a
supplier in the case of defective raw
material
Personal Hygiene
Personnel must wash their hands after
using the toilet and any other activity that
has caused dirty hands.
3
3
One method of achieving this is the use of established food contact lists such as those contained in BfR
Recommendation 36, Council of Europe Resolution Ap (2002)1 or the American FDA. However, if an operator is situated
in a country where national regulations or recommendations exists, that operator shall use only the list contained in the
text of the country concerned.
Component of the GMP System
Need
Clean working clothes and working shoes
should be worn in the production and
storage areas
3
It is not permitted to wear any loose items
such as jewellery, watches, etc.
3
Open wounds shall be covered plasters
having a deep, distinctive colour. If any
subsequent processing equipment has a
metal detection system, then the plasters
should be metal detectable.
3
Personal belongings (like coats, mobile
phones, back packs and so on) must not
be taken into the production and storage
areas.
Working clothes should be selected with
the safety of both the employee and the
product in mind. There should be rules in
place for effecting the upkeep and repair of
these clothes
3
Employees suffering from injuries and/or
diseases likely to be transmitted to the
food contact material must be excluded
from the workplace.
3
Eating, drinking, sweets, chewing gum and
smoking is allowed only in designated
areas.
3
Rules shall be in place to ensure that
visitors to the workplace wear appropriate
clothing and remove jewellery and other
loose items. Personnel accompanying
visitors must have sufficient knowledge to
pass on to them the special requirements
needed when working close to a food
contact product.
3
Premises and Equipment
All premises, such as personal working
spaces and lockers, toilet areas and other
amenity areas used by personnel working
on food contact material, must be kept
clean and tidy in accordance with a predetermined schedule.
Comments
3
1
Unlikely to apply to non-production
areas of a paper mill
Component of the GMP System
Need
Comments
Buildings, machinery, conveyors, transport
devices, etc. must be cleaned regularly
using a pre-determined schedule.
Cleaning equipment and materials should
be selected, used and stored in such a
way that the food contact product is not
adversely affected.
1
Unlikely to apply to non-production
areas of a paper mill
Regular maintenance and inspection of
facilities for hygiene purposes should form
part of the quality management system.
2
Unlikely to apply to non-production
areas of a paper mill
Engineering, maintenance and technical
equipment together with any necessary
temporary construction arrangements used
for specific, short-term tasks close to the
production facilities should be removed
when the task is complete. Delays to this
procedure must be referred to the person
having responsibility for the GMP system.
1
Unlikely to apply to non-production
areas of a paper mill
Lighting equipment, glass and plastic
materials must be shatterproof.
1
Applies only in areas where the risk
analysis has shown that debris from
breakages could enter the food contact
product.
All unnecessary glass and clear hard
plastic should be removed from production
and storage areas.
1
Applies only in areas where the risk
analysis has shown that debris from
breakages could enter the food contact
product.
Hand knives used in production areas
must be of an authorised type. Snap-off
blades are specifically prohibited.
1
Applies only in areas where the risk
analysis has shown that debris from
blades could enter the food contact
product.
In the event of the breakage of glass,
plastic, knives, etc. in the area of the food
contact product, a procedure must be
implemented to ensure that the food
contact product being produced at the time
of the incident is made free of debris.
1
This will require liaison between
affected departments in the paper mill
and may require the affected product to
be destroyed.
A documented pest control system must
be in place. Execution of the system must
be by specialist contractors or personnel
trained in the necessary techniques.
There should be recognised system for
taking action where evidence of pests is
noted.
1
The system must ensure that no pests
can come into contact with the food
contact product or its raw materials.
Component of the GMP System
Wherever possible, doors and windows
should be screened or closed to prevent
pest ingress.
Need
Comments
1
Does not apply to areas not used for
production or product storage.
1
Continuous production of
documentation is not needed and
reports could, for example, be produced
in retrospect from computer records.
Examples of the required information
are:
Documentation
Arrangements must be implemented to
produce documentation for external
inspection.
Miscellaneous
All vehicles used for transporting finished
paper should be suitable for the purpose,
well maintained and in a state of good
hygiene. Ongoing contractual
arrangements with transport companies
shall include requirements for hygiene and
cleaning. There should be a procedure in
place for checking transport of finished
products for cleanliness and water
tightness.
2
All external warehouses should be suitable
for the purpose, have appropriate
atmospheric conditions, be well maintained
and in a clean state. Contractual
arrangements with the supplier of
warehousing facilities shall include
requirements for hygiene and cleaning.
2
•
results of risk analysis;
•
changes in supply and suppliers;
•
raw material usage;
•
manufacturing and traceability
documentation (mainly machine
logs);
•
occurrences of deviation from
specification and corrective
measures (including changes;
required by new requirements from
legislators);
•
results of testing within quality
control systems and all ISO 9001 (or
equivalent) documentation.
Annex 1
Area Covered by this GMP
(Editor’s note, the only change suggested to this diagram was the addition of “and drying” to the
Surface Treatments box. This will be done at the formatting stage.)
water
wood pulp
slushing, screening &
cleaning operations
recovered
paper
special
treatments
auxiliary
chemicals,
additives,
fillers
storage chests
stock
preparation
water
area
cleaning & refining
water
head box
paper
sheet formation
machine
Figure 2
THE
PAPERMAKING
PROCESS
drying
surface treatments
= optional process
winding, sheeting
testing &
verification
of final
product
coating, finishing,
calendering, cutting
labelling, storage,
despatch & transport
finishing, despatch
and storage area
Annex 2 – Hazard inventory and Risk analysis
1. Introduction
Article 3 of Regulation (EC) No 1935/2004 states:
“The packaging and/or the packaging material shall not transfer their constituents to foodstuffs in
quantities which could endanger human health or bring about an unacceptable change in the
composition of the foodstuffs or a deterioration of the organoleptic characteristics thereof.”
The adverse elements in packaging which might cause organoleptic changes could be chemical,
physical and/or microbiological.
To fulfil the regulation it is essential to know how the composition of the paper or board is controlled
and how process variables affect that composition. It is also necessary to know about the
possibility that contaminants might be introduced, how and where they might occur, what risk they
pose and how that risk can be controlled.
When implementing GMP, a risk analysis i.e. a hazard inventory followed by a risk assessment,
through the whole process, should be carried out in order to control product safety aspects in paper
and board mills. The diagram below illustrates, in general terms, how severity of risk varies
according to production location and product application.
Premises
Increasing
risk
Storage areas for raw
materials and pulp
preparation
Final use configuration
Final use – foodstuff
type
Indirect food contact
Foods likely to be
washed or peeled
before consumption
Paper machine and
any on-line coating
process
Areas used for slitting,
winding and storing
customer reels
Dry, non fatty food
Direct food contact
Fatty and moist food
2. General Considerations of the Risk Analysis
In a risk analysis, every step of the process, from procurement of raw materials to delivery of
products, is categorised for production and contamination hazards which could affect the safety of
the end product and thus pose a potential risk. All identified potential hazards must be described
and then undergo a risk assessment. This risk assessment is based on the likelihood of the
occurrence of the hazard and the effect the hazard might have on consumer health if it occurred.
The combination of these two underlined factors gives the risk.
It is accepted that the risk posed by contaminants may change over time and this may require rapid
response by mills.4 All defined measures and procedures shall be documented through the
management system.
The decisions taken in the risk analysis, and the reasons, including when the effect/occurrence is
seen as negligible or will be eliminated in a next process step, have to be documented in the hazard
inventory overview.
The hazard inventory and risk analysis have to be carried out by qualified persons.
The validity of the risk analysis shall be reviewed regularly, at least once per year and always when
a major process change takes place. Depending upon the result of the review (which should be
documented), a repeated risk analysis may be required either in part, in full or it may not be needed
at all.
4
Traces of non intentionally added substances (NIASs) will occur in all packaging materials and their complete identification and total
elimination is not possible. The mill should select its raw materials to ensure NIASs in its products are present at extremely low levels. In
cases where new toxicological evidence is confirmed for NIASs, the mill will take action, if necessary, to rapidly restore its products to
compliance.
3.
Performing the Risk Analysis
Follow the steps shown in the following scheme:
3.1
Describe the Manufacturing Scheme
Make a flowchart of the entire paper production process from procurement of raw materials to
shipping. Use the main steps of the manufacturing process (shown schematically in Figure 1) as the
basis:
Raw material
purchasing,
receipt and
storage
Stock
preparation
Paper /
Board
machine
Slitting and
winding
(incl. core
storage)
Storage of end
product and
transportation
Figure 1
3.2
Construct a Hazard Inventory
Details must be recorded of all points in all the above manufacturing steps where a hazard could
occur which might affect the safety of the product. Examples are shown in columns 1 and 2 of
Table 3 at the end of this annex.
3.3 Calculate the Risk
Using Figure 2, calculate the risk associated with each hazard by multiplying the likelihood of the
occurrence of that hazard by the effect that hazard would have if it occurred. (Other methods of
calculating risk are available and may be used if they are documented and result in effective
preventive measures.)
It is important to note that the three risk areas shown in Figure 2 may overlap and should be used
for guidance only, Experience may indicate that the level of remedial action may differ from that
which is given by the numbers.
Notes to Figure 2
Effect means the effect of the process or contamination hazard on the consumer via the packed
food.
The key to the Effects rating is given in Table 1, below.
Rating Effects
1
Minor / small discomfort, but no negative effect on
health such as injury or symptom of disease
2
Less serious/ health problem; consumer is not feeling
too well, possible stomach disorder, mild pain or
slight allergic reaction.
3
Illness, (possibly consulting a doctor) or injury (such
as damaged teeth, mouth or throat) limited number of
consumers get ill.
4
Very serious illness (but not life-threatening) and/or
hospitalisation, medical treatment, temporary injuries,
large number of consumers become ill.
5
Status of major disaster. Serious illness, permanent
and/or badly physical injury, fatal illness or injury.
Table 1
Occurrence means the probability of the hazard occurring.
The key to the Likelihood of Occurrence rating is given in Table 2, below.
Rating
Likelihood of Occurrence
1
Extremely unlikely
2
Unlikely, perhaps every 6 months
3
Possible, once per month
4
Probable, maybe once per week or more
5
Frequent, up to several times per hour
Table 2
Effects will be identical for all mills whereas the likelihood of occurrence can vary from mill to mill,
depending on local conditions.
The green area of the figure indicates low risk and where remedial action is not normally required.
The yellow area of the figure indicates that a medium risk exists and remedial action is necessary.
In general, a result in this area will be indicative of a Point of Concern which can be overcome by a
general remedial measure, applied to the whole process. This might consist, for instance, of
changes to manufacturing specifications or storage arrangements for raw materials.
The red area of the figure indicates that a high risk exists and remedial action is necessary. In
general, a result in this area will be indicative of a Control Point which can be overcome by the
application of a remedial measure which is specific to the hazard in question. This might consist,
for instance, of removing a lighting installation or changing an additive dosing rate. In general, the
existence of high risk Control Points in a paper manufacturing process would be an indication of
poor manufacturing control and unlikely to be found in correctly-run operations, even those not
making food contact grades. If Control Points were found, remedial measures would have to be
completed and documented as a matter of urgency.
3.4 - Decide on Preventive Measure to be adopted
Examples of the documentation of hazards and associated preventive measures are given in Table
3, shown below. The effectiveness of the measures shall be controlled by internal audits.
Table 3
Examples of Documentation of hazards and their associated remedial actions
Process
step
Raw
material
(fibrous)
Hazard
and
cause
Effect Likelihood
(give
arguments)
Selection
prior to
purchasing
Prohibited
grades (C)
4
Selection
prior to
purchasing
Prohibited
grades (M)
4
Reception,
storage and
handling
Ageing
due to
long
storage
(M)
3
Stock
Preparations Addition of
preparation and
wrong
introduction additive
of additives
(C)
Risk CP
2
PoC
yes/no yes/no
8
No
Yes
Supplier
agreement
8
No
Yes
Supplier
agreement
6
No
Yes
Storage
specifications
Washing +
high dilution
2
High
temperature
in drying
section kills
microorganisms
2
High
temperature
in drying
section kills
microorganisms
4
2
High
dilution
Retention to
paper not
100%
Preventive
measures
First in-first
out procedure
10
No
Yes
Manufacturing
specifications
Storage of
chemicals
organised to
avoid mix-up
Process
step
Hazard
and
cause
Wrong
dosage of
(approved)
additive
(C)
Effect Likelihood
Risk CP
(give
arguments)
3
2
PoC
yes/no yes/no
Preventive
measures
6
No
Yes
Manufacturing
specifications
5
No
Yes
General rules.
Snap-off
blade knives
not allowed in
production
area
Pumps
have a
limited
working
range
High
dilution
Winder
area
Use of snap- Blades
off blade
breaking
knives
or get
loose (P)
5
1
blades
prohibited
Unlikely to
be retained
to final
product
stage
Key:
C = Chemical contamination
P = Physical contamination
M = Microbiological contamination
Annex 3
Guidelines for Responsible Sourcing
and Supply of Recovered Paper
Introduction
Paper recycling has a rich history and has been a respected industrial activity for more than a century. Under
new environmental, health, safety and trans-frontier shipment regulations, this economic activity has acquired a
civic and legal dimension, which when coupled with the developments in further regulations, demands an
increase in responsibility from all parties involved in the recovery and recycling of paper.
Different recovered paper grades are used for manufacturing different paper and board products. In Europe,
recovered paper purchasing is based on the European standard EN 643, European List of Standard Grades of
Recovered Paper and Board, and these guidelines assume the use of that Standard. The “ Recovered Paper
Quality Control Guidelines” (CEPI and ERPA, 2004) also apply.
Successful paper and board recycling depends largely on the quality of recovered paper. As recovery rates increase,
there is a tendency for the quality of the collected material to deteriorate. For this reason, a good working relationship
between mills, merchants, and other involved parties is essential to ensure the responsible sourcing and supply of
recovered paper.
Responsible collection of paper and board using efficient management and quality control systems, demands that all
players involved recognise that they are handling a valuable secondary raw material. Separate collection (from other dry
recyclables) should be strongly encouraged to maintain the quality of recovered paper.
Rapid technological development in the paper and board manufacturing and converting industries, increasing demands
from final users of paper and board products, as well as existing and emerging legal requirements, require a more
stringent approach towards the collection and handling of recovered paper.
Recovered paper collection systems vary according to country and source. Each source constitutes a different channel
of collection, yielding different grades and qualities of recovered paper with different characteristics, which after separation
(segregation at source) or sorting, are classified according to EN 643. As it would be impossible to give a description of
all used paper collection systems in operation, the following guidelines for responsible sourcing of recovered paper list
the steps that normally occur along the paper recovery chain. These guidelines also lay down additional steps paper
mills should follow when producing paper and board for food contact.
These guidelines apply to any source and for any application. It may be that national legislation or practices require
modifications to these guidelines.
1)
Making used paper available for collection
The whole paper chain has a responsibility to make information available in order to facilitate responsible sourcing
and recycling of recovered paper. This information can be different for the various types of consumer groups (e.g.
business and industry outlets, households, (local) authorities) and shall at least cover the following:
•
The importance of paper recycling and quality requirements of recovered paper;
•
Which types of paper are suitable for recycling and which are not;
•
The need to keep paper separate from unusable materials for paper recycling (as described in EN 643);
•
Best practices for collection schemes;
•
Adherence to all national and international environmental legislation with respect to storage and transportation.
2)
Collection
•
Bins and containers must be suitable for retaining paper and board for recycling in order to maintain quality
requirements.
•
Separate collection of paper should be strongly encouraged to maintain the quality of recovered paper. Recovered
paper originating from multi-material collection systems, containing only material of a valuable recyclable nature,
has to be specifically marked (see EN 643). It is not permissible to mix unmarked collections with other recovered
paper and board.
•
Recovered paper for recycling has to be collected separately from refuse (see EN 643). Collected paper segregated
from refuse sorting stations is not suitable for use in the paper and board industry (see EN 643).
•
The following paper streams are prohibited as raw materials for the production of paper and board intended to
1
come into contact with foodstuffs by the Council of Europe Resolution :
1.Contaminated waste paper and board from hospitals;
2.Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted out;
3.Used stained sacks which have contained for example chemicals and foodstuffs;
4.Covering materials, such as paper used for covering furniture during repair and painting work;
5.Batches mainly consisting of carbonless copy paper;
6.Waste paper from households containing used hygienic paper, such as used kitchen towels, handkerchiefs
and facial tissue;
7.Old archives from libraries, offices etc., if they contain PCBs.
•
Recovered paper and board from households collected separately from other materials, if it is to be used in the
production of food contact grades, must be inspected and if necessary sorted.
3)
Sorting-stations
•
Equipment and facilities are either used exclusively for sorting paper and board or, when used for sorting other
materials, must be appropriately cleaned before sorting paper and board.
•
Health, environment and safety procedures must apply.
•
Adequate pest-control measures are taken.
•
Sorted paper is properly classified according to the recovered paper grades established in EN643 or other agreed
specifications.
•
All paper mills, which produce paper and board that comes in direct contact with foodstuffs should be identified to the
supplier.
•
“ Best Practice Recovered Paper Baling Conditions” are applied.
4)
Transportation
•
All transportation should conform to national and international transport and customs legislation.
•
Transport conditions should be suitable to maintain quality requirements.
•
Recovered paper for a mill producing paper and board, which comes into contact with foodstuffs, is to be clearly
identified on the transport documents.
5)
Recovered paper management systems
•
Suppliers of recovered paper should have a quality management system or nationally accredited system in place,
which details how the above mentioned (items 2-4) are managed.
6)
Purchasing of recovered paper
•
The relationship between suppliers of recovered paper and paper mills should take place according to the
“ Recovered Paper Quality Control Guidelines” .
•
Any paper mill producing paper, which comes into contact with food, shall advise its suppliers of this fact.
•
If recovered paper from households is to be used for the production of food contact grades of paper and board it is
strongly recommended that it is collected separately from other dry recyclables. For such applications the industry’s
intention is to phase out the use of material collected with other dry recyclables as soon as possible.
•
Suppliers to mills have to be assessed.
•
Purchaser can check suppliers’ management- system certificates and keep a record of suppliers’ performance. The
mill will make information available to assist the supplier.
7)
Mill gate
•
The delivery is checked against agreed conditions or according to the “ Recovered Paper Quality Control Guidelines” .
•
Control upon reception of raw materials must be carried out.
•
Claims have to be made on receipt of the delivery; the supplier must have the chance to inspect the material together
with the mill-staff and to take it back, if necessary.
•
If there is a reason to believe that the lot includes paper from prohibited sources as defined under the Council of
Europe resolution on food contact, the whole load will be taken back.
8)
Storage at paper mills
•
Appropriate cleanliness and hygiene are to be maintained in raw material storage areas.
•
Adequate pest control measures are taken.
•
Where a mill produces both food and non food contact grades, appropriate measures must be in place to ensure that
only the appropriate grades of recovered paper are used to produce food contact material.
9)
Quality management at paper mills
Mills would be expected to include procedures covering paper within their quality management systems, including:
• Purchasing;
• Receipt;
• Quality control;
• Storage of recovered paper and;
• Assessment of new recovered paper suppliers.
Mill sites producing paper and board intended to come into contact with foodstuffs must be operating the Good
Manufacturing Practice (GMP) for paper and board for food contact.
Annex 4
TRACEABILITY IN THE PAPER AND BOARD FOOD PACKAGING CHAIN
(This is an extract only from EU Guidelines. The introductory text is shown in full below but
the diagrams referring to conversion processes are not shown as this GMP covers paper
manufacture only.)
1 PURPOSE
This document gives guidelines for product traceability within the paper and board food packaging
chain5.
2 SCOPE
The guidelines cover paper and board and its converted products from the paper mill forward to the
packer-filler stage. In accordance with EU Regulation 1935/2004, traceability and product recall
cover .....the materials or articles and, where appropriate, substances or products covered by this
Regulation and its implementing measures used in their manufacture........ Thus, these guidelines
are principally to demonstrate full traceability and recall along the supply chain of the paper and
board itself. Papermaking raw materials and certain additives used in subsequent processes are
not materials and articles within the meaning of this Regulation. However, it may be necessary for
the authorities or the manufacturer concerned to establish links to such materials to determine
commercial or legal liability and details are included to facilitate how this might work in practice.
These guidelines do not cover tissue products.
3 FOOD USES OF PAPER AND BOARD AND ITS CONVERTED PRODUCTS
Although sold as “intended to come into contact with food” the physical properties of paper and
board, as it leaves the paper mill, prevent any applications as a food packaging material until its
dimensions have been reduced and it has been converted in some way. Examples of the food
applications for the converted product include bags for confectionery, pizza boxes, bread wrap,
chocolate interleaving, frozen food containers, vegetable boxes, sugar bags, beverage cartons and
food service boards.
4 OVERVIEW OF THE FLOW LINE
The processing chain for paper and board food packaging is extremely complex. There are literally
thousands of different ways in which paper may be processed before use. Examples of these
processes include: slitting reels to smaller reels, cutting to sheets, calendering, laminating to metal
and plastic, corrugating operations, die cutting, printing, varnishing, gluing, box and carton making,
packaging and labelling. As well as the processes themselves, there is a considerable overlap of
the operations performed in different types of converting plants. For instance, both paper mills and
separate companies will perform coating operations and some corrugating plants will produce only
unprinted flat blanks whilst others will produce complete boxes and trays.
It is, thus, impossible to produce guidelines covering all aspects of the production and converting
process. These guidelines can only explain best practice and the main principles are shown in
Diagram 1 (not shown here). These principles will apply to any specific process, irrespective of the
particular material flow and the type of plant in which it is performed.
5 EXAMPLES OF PACKAGING PROCESSES AND PRODUCTS
To illustrate the details of traceability, four typical packaging products have been selected (cartons
for liquid food, corrugated boxes, paper for hot filtration and folding box board cartons) and the
5
Information provided, on behalf of their respective members, by the Confederation of European Paper Industries (CEPI) and The
International Confederation of Paper and Board Converters in Europe (CITPA).
operation of traceability during their manufacture is shown in Diagrams 3 to 6 (not shown here). In
addition, equivalent information for the papermaking process (which precedes all of the above
operations) is shown in Diagram 2. A Glossary of Terms is given in Table 1.
6 SPECIAL CONSIDERATION OF BULK RAW MATERIALS
A feature of many operations, in the paper and board packaging chain, is the use of bulk additives
such as sizing agents during paper and board manufacture, starch during corrugated board
production and clay for coating operations. The principles of traceability for these materials will
differ from those applicable during batch operations. In both cases, the manufacturer and batch
number will be known from identifications and accompanying documentation. Batches of bulk
materials will be used, on a continuous basis, from silos or other storage devices and the link from
these to the treated or finished product may be less precise. However, because all batch process
additions are recoded in a timed log, it is possible to relate the times at which the batch of additive
concerned was introduced to the process and was thus at a significant concentration. From the
timed log of the process concerned, these data can be related to the identification of the paper and
board products. The achievement of higher precision is not technologically feasible in a continuous,
industrial process.
7 Product Recall
One of the main purposes of the traceability requirements within Regulation 1935/2004 is to enable
recall of defective product. Throughout all the stages of all the processes described in these
guidelines, it can be seen that extensive documentation is in place both within the operations
themselves and between organisations in the packaging chain. In particular, there is a clause in the
Regulation which states:
…….business operators shall have in place systems and procedures to allow identification of the
businesses from which and to which materials or articles and, where appropriate, substances or
products covered by this Regulation and its implementing measures used in their manufacture are
supplied.
This requirement is fulfilled from the paper mill through to the final packaging product either in the
form of identification on the product itself or contained in the accompanying documentation.
It can be seen, in the diagrams, that large reels produced in a paper mill are subdivided many times
to produce the final paper and board packaging products. Because of the extensive record keeping
within all the processes of the paper packaging chain, both backward and forward product
traceability and the identification of the source of any problem will be assured. The batch numbers
and suppliers of all starting materials are recorded and internal records relate these to the
packaging product itself. Thus, using forward traceability, the identification of affected product or
starting materials sent to other locations and customers is possible. This will define rapidly the full
extent of any affected material in the market place or still in production thus enabling full recall of
any defective product.
Brussels 1/3/05
Table 1
Glossary of Terms
blank
a shaped, flat piece of paper or board for use in a subsequent process e.g.
folding/gluing into a frozen food box or milk carton
calendering
passing a web of paper between metal or fibre rollers in order to produce a
more smooth or glossy appearance
coating
a process of applying to the surface of paper or board one or more layers of a
liquid suspension of pigment or other material in a fluid form. The purpose is
to improve printability or other properties such as grease or water resistance
converting
any operation, applied after the normal paper or board manufacturing process,
which changes the physical shape or appearance of paper and board e.g.
slitting, cutting into sheets, bag and box manufacture, printing, etc.
creasing
the process of making an indentation in board materials in order to produce a
line along which it may be folded. This enables the folding of a blank to
produce a shaped package
die cutting
cutting or stamping a sheet or web of paper or board with a shaped knife to
produce a special shape or blank
extruder
equipment used to produce a layer of plastic prior to laminating
laminating
the fixing of a ready-formed layer of plastic, paper, metal, etc. to paper or
board normally using an adhesive
palletising
placing paper and board packaging products on to a pallet and then wrapping
and labelling the whole unit
sizing agent
a liquid material applied to paper or board and used to improve its resistance
to the penetration and spread of aqueous liquids, for example printing inks
slitting
the passing of a moving web of paper or board from a reel though knives
resulting in the production of a number of reels of smaller width and/or
diameter
web
a continuous length of paper or board travelling along a paper machine or
through converting equipment
(Editor’s Note – This table is part of the Traceability Guidelines and will be deleted and the relevant
terms transferred to the definitions in Section 3.)
Annex 5
SPECIFICATIONS FOR CHEMICALS
(example for illustration – local requirements may differ)
All chemicals used in the mill should be accompanied by a Safety Data Sheet according to
EU regulation 1907/2006.
In order to ensure the suitability of the produced paper and board for the use in food
contact applications, the following information for chemical products that are intentionally
added to the paper and board, and other chemical products that might come into contact
with the paper and board supplied to the mill, is needed from the supplier.
1 Confirmation of compliance with German BfR Recommendation XXXVI
•
•
•
•
•
Is the supplied chemical product/products approved according to BfR Recommendation
XXXVI (and/or other applicable BfR recommendations)?
If yes, the relevant paragraph/section shall be specified.
Are there any restrictions for the use of the chemical product in food contact materials?
If yes, these should be specified.
Are there any purity requirements for the actual chemical product? (compliance with these
requirements must be stated by the supplier).
2 Confirmation of compliance with other relevant regulations
•
•
Are there any other restrictions for the use of the actual chemical product or any of its
contained substances under current community legislation?
If needed, the supplier should also state compliance with any national regulations.
3 If possible, confirmation of compliance with U.S. FDA Code (CFR 21)
•
•
Does the supplied product/products comply with the US FDA regulation 176.170 and/or
176.180?
If yes, the relevant section/paragraph must be specified.
The information should consist of a written declaration/certificate and/or should be clearly
indicated in the Safety Data Sheet for the purchased chemical product.
The information shall be reviewed and stored in an organised manner.
The information shall be kept up to date i.e. new declarations should be requested on a
regular basis.
The requirements should be included in the contractual arrangements with the supplier.
Annex 6
Specifications for Purchasing and Inspecting Recovered Paper
(example for illustration – local requirements may differ)
Recovered paper is sourced using defined qualities from approved suppliers according to EN643.
The sourcing is regulated through agreements between those suppliers and the paper mill.
The content of all supplies of recovered paper shall meet the definitions and the descriptions given
in EN 643; European list of standard grades of recovered paper and board. Every supplier is
required to sign the document “suppliers confirmation” to confirm that these definitions are complied
with and that the following prohibited grades are not included in the supply.
Contaminated waste paper form hospitals
Recovered paper and board which has been mixed with garbage and subsequently sorted
out.
Used stained sacks which have contained for examples chemicals and foodstuffs.
Covering materials, such as paper used for covering furniture during repair and painting
work.
Batches mainly consisting of carbonless copy paper
Recovered paper from household containing used hygiene papers, such as kitchen towels,
handkerchiefs and facial tissue.
Old archives from libraries, offices etc., if they contain PCBs
A quality inspection is performed upon receipt where aspects such as quality, moisture, foreign
material etc. are checked. The control consists of a visual inspection and samples may be taken for
subsequent laboratory testing. The control is performed by the unloading staff and if any deviation
is detected it is reported to the sourcing department via the production department. Upon unloading,
the bales are weighed.
Details of each supplied batch (quantity, quality, wagon number, storage location, etc.) is sent to the
production department where it is entered into the IT system. The information from the entrance
control is stored in a database and is compiled on a monthly basis.
Defective parts of a delivery or the whole load on the wagon should be stored separately for further
action according to the delivery agreements which also include procedures for complaints handling
and claims. The defective lot can be returned or diverted for appropriate use after agreement with
the supplier
Aspects related to quality of recovered paper must follow current best practice between supplier
and purchaser as detailed in the CEPI Guidelines for Responsible Sourcing and Supply of
Recovered Paper and EN 643. Extra care must be taken by the supplier to ensure that storage and
transport conditions are organised in such a way that they protect the delivered materials against
cross contamination i.e. by hazardous substances or bad odour or other aspects that can have a
negative influence on the final paper and board when used in food contact applications.
The supplier of recovered paper shall assist the paper mill on quality aspects in general and food
contact compliance of the produced paper and board in particular.
Bijlage 2H
Traceability Guidelines for Paper & Board Materials
and Articles for Food Contact
Chapter 9 uit ‘Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board
Materials for and Articles for Food Contact’- March 2010
42!#%!"),)49'5)$%,).%3
"USINESSOPERATORSSHALLUSESYSTEMSDESIGNEDTOMEETTHEREQUIREMENTSOF2EGULATION
mTHETRACEABILITYOFMATERIALSANDARTICLESSHALLBEENSUREDATALLSTAGESINORDERTO
FACILITATECONTROLTHERECALLOFDEFECTIVEPRODUCTSCONSUMERINFORMATIONANDTHEATTRIBUTIONOF
RESPONSIBILITYn
)NDUSTRYHASATTHEREQUESTOFTHE%UROPEAN#OMMISSIONPRODUCEDGUIDELINESINTENDEDTOASSIST
BUSINESSOPERATORSINIMPLEMENTINGTRACEABILITY4HESECANBEFOUNDONTHEWEBSITEOFTHE%5lS
*OINT2ESEARCH#ENTRE
4HEFOLLOWINGPOINTSWHICHADDCLARIÙCATIONSHOULDBENOTEDWHENDESIGNINGANDOPERATING
TRACEABILITYSYSTEMS
THEREISNOSINGLESETOFRULES4HESYSTEMSWILLDIFFERFROMOPERATIONTOOPERATIONANDWILL
CONSISTOFTHOSEELEMENTSWITHINTHETRACEABILITYGUIDELINESORPOSSIBLYADDITIONALONES
WHICHARENECESSARYTOACHIEVETHEREQUIREMENTINTHE2EGULATION
BUSINESSOPERATORSAREFREETOUSEWHICHEVERTOOLSTHEYFEELAREAPPROPRIATETOFACILITATE
THEOPERATIONOFTRACEABILITYTHESECOULDINCLUDEFORINSTANCESUPPLIERINVOICESWITHBATCH
NUMBERSSTORAGEVESSELANDMACHINELOGSMANUALORCOMPUTERGENERATEDWEIGHTLISTS
PAPERANDBOARDSAMPLESQUALITYCONTROLRECORDSANDBARCODESYSTEMS
THEGUIDELINESCOVERTHETRACEABILITYOFTHEFOODCONTACTMATERIALORARTICLEITSELFSEE
BELOWANDNOTITSRAWMATERIALSORADDITIVES(OWEVERITISRECOMMENDEDTHATALL
OPERATORSSHOULDHAVESYSTEMSINPLACETOESTABLISHTHEORIGINANDTHUSTHELIABILITYFOR
DEFECTIVEINCOMINGMATERIALSOTHERWISETHEYWILLHAVETOACCEPTTHATLIABILITYTHEMSELVES
THETRACEABILITYCHAINFORPAPERANDBOARDPACKAGINGFORFOODISTAKENTOSTARTFROM
THEPAPERREELATTHEDRYENDOFTHEPAPERMACHINEANDTHEKEYELEMENTOFINFORMATION
TRANSFERREDTOTHEFOODPACKERÙLLERISTHEJOBORBATCHNUMBEROFTHECONVERTEDPACKAGING
RETENTIONOFBATCHSAMPLESATTHEPAPERMAKINGSTAGEISRECOMMENDEDWHEREVERPOSSIBLE
)NCASESOFSUSPECTEDCHEMICALORPHYSICALCONTAMINATIONTESTINGOFSUCHSAMPLESCAN
RAPIDLYLOCATETHEEXACTTIMEANDSOURCEOFANEVENTANDHELPTOREDUCETHEAMOUNTOF
MATERIALLIABLETORECALL4HENEEDFORRETENTIONOFSAMPLESINCONVERSIONOPERATIONSWILLBE
DETERMINEDBYTHENATUREOFTHEOPERATION
TRACEABILITYSYSTEMSSHOULDBEINCLUDEDINTHERELEVANTPROCEDURESFORMINGPARTOFABUSINESS
OPERATORlSQUALITYMANAGEMENTSYSTEMBASEDONTHE)3/SERIESORANEQUIVALENT
RULESSHOULDBEMADETOCOVERTHERETENTIONTIMEFORDOCUMENTSANDSAMPLESWITHINTHE
TRACEABILITYFRAMEWORK4HESESHOULDBEINLINEWITHTHESHELFLIFEOFTHEPRODUCT)NTHE
ABSENCEOFRELIABLEDATAAMINIMUMPERIODOFÙVEYEARSFORDOCUMENTSISRECOMMENDED
4HECORRECTFUNCTIONINGOFTHETRACEABILITYSYSTEMSHOULDBEDEMONSTRATEDFORINSTANCEBYTESTING
PERIODICALLYUSINGASIMULATEDALERT!PRODUCTPREVIOUSLYSUPPLIEDTOACUSTOMERSHOULDBE
IDENTIÙEDBYITSREELJOBBATCHNUMBERANDASSIGNEDASBEINGDEFECTIVE4HENTHEBUSINESS
OPERATORSHOULDTESTTHEABILITYTOSUCCESSFULLYANDRAPIDLYTRACKITSPROGRESSDURINGPRODUCTION
IDENTIFYITSSOURCEFROMANOTHERBUSINESSOPERATORIFAPPROPRIATEANDIDENTIFYANYOTHERMATERIAL
LIKELYTOSHARETHESAMECHARACTERISTICSSOASTOFACILITATEATOTALRECALL
4HEDETAILSREQUIREDUNDER#LAUSESANDOFTHEDECLARATIONOFCOMPLIANCESEE!NNEX
FORMESSENTIALELEMENTSOFTHETRACEABILITYSYSTEM
HTTPCRLFCMJRCITINDEXPHPOPTIONCOM?DOCMANTASKCAT?VIEWGID)TEMID
4WOCOMMONSYSTEMSALREADYINUSEINTHEPAPERINDUSTRYARETHE#%0)5NIT)DENTIÙERANDTHE&%&#/"AR#ODE3TANDARDFOR
#ORRUGATING-ATERIALS
$'3!.#/p3TANDING#OMMITTEEONTHEFOODCHAINLAWANDANIMALHEALTHp'UIDANCEONTHEIMPLEMENTATIONOFARTICLES
ANDOFREGULATION%#.ˆONGENERALFOODLAW
Bijlage 2I 1
Declaration of Compliance
Paper & Board for Food Contact
Annex 4 uit ‘Industry Guideline for the Compliance of Paper & Board
Materials for and Articles for Food Contact’- March 2010
!..%8
$%#,!2!4)/./&#/-0,)!.#%
4HEDECLARATIONOFCOMPLIANCESHALLCONTAINTHEINFORMATIONLISTEDBELOW4HEDECLARATIONSHALL
BERENEWEDWHENSUBSTANTIALCHANGESINTHEPRODUCTIONOCCURWHENNEWSCIENTIÙCDATAARE
AVAILABLEORWHENTHEREISACHANGEINAPPLICABLEREGULATIONS
$ATEOF$ECLARATIONOF#OMPLIANCE
-ANUFACTURER
)DENTITYANDADDRESSOFTHEORGANIZATIONWHICHMANUFACTURESTHEMATERIALSORARTICLES
7HEREAPPROPRIATEANDIFDIFFERENTFROMTHEADDRESSOFTHEMANUFACTURINGSITE
)DENTITYOFTHEMATERIALSANDARTICLES
'ENERICPRODUCTDESCRIPTION
4RADENAMEORGRADEDESCRIPTIONINCLUDINGOTHERRELEVANTIDENTIFYINGINFORMATION
)FAPPROPRIATESPECIALINSTRUCTIONSTOBEOBSERVEDFORSAFEANDAPPROPRIATEUSE
#ONÙRMATIONOF#OMPLIANCEWITHTHIS'UIDELINEAND2EGULATION
3TATEMENTTHATTHEPRODUCTCOMPLIESWITH!RTICLEOF2EGULATION%#.O
3TATEMENTTHATALLRAWMATERIALSAREINCOMPLIANCEWITH!NNEXANDIFAPPROPRIATE
!NNEXOFTHIS'UIDELINE
3TATEMENTTHATTHEPRODUCTHASBEENMANUFACTUREDINACCORDANCEWITH#OMMISSION
2EGULATION%#.OON'OOD-ANUFACTURING0RACTICE
3TATEMENTIFAPPROPRIATETHATTHEPRODUCTHASBEENMANUFACTUREDINACCORDANCEWITH
ASPECIÙC'-0HYGIENESTANDARDORMANAGEMENTSYSTEMDESCRIBEDIN3ECTIONOFTHIS
'UIDELINE
3TATEMENTOFTHECONDITIONSOFUSEFORTHEPRODUCTINCLUDINGTYPEORTYPESOFFOODENVISAGED
FORTHEINTENDEDENDUSEANDANYSPECIALPACKAGESTORAGECONDITIONS
7HENTHEPRODUCTISREQUIREDFORLAMINATIONTOFOODCONTACTPLASTICSWHERETHEPAPERAND
BOARDISNOTINCONTACTWITHFOODAQUANTITATIVESTATEMENTISREQUIREDOFALLINTENTIONALLY
ADDEDSUBSTANCESHAVINGQUANTITATIVERESTRICTIONSIN$IRECTIVE%#ANDSUBSEQUENT
AMENDMENTS4HISMAYBECOVEREDBYACONÙDENTIALITYAGREEMENTBETWEENUSERAND
SUPPLIERWHENAPPROPRIATE
7HENRELEVANTINCLUDEASTATEMENTONTHEPRESENCEOFANYmDUALUSEnADDITIVESWHICHHAVE
BEENUSEDINTHEMANUFACTUREOFANDAREPRESENTINTHEPAPERANDBOARD
./4%mDUALUSEADDITIVESARESUBSTANCESWHICHAREAPPROVEDFORFOODUSEANDHENCEMAYBE
INTHEFOODBEINGPACKEDANDALSOUSEDINPAPERANDBOARDMANUFACTUREn
Bijlage 2I 2
BEST PRACTICE
Paper & Board for Food Contact
Compliance Documentation
CEPI April 2010
FoodContact
BEST PRACTICE
Paper & Board for Food Contact
Compliance Documentation
TABLE OF CONTENTS
Background
2
Documentation
2
Best practice
4
Annex 1: Example of regulatory declaration of compliance
5
Annex 2: Provision of compliance documentation by independent institutes
6
1BACKGROUND
All materials and articles intended for food contact manufactured within the EU must comply
with the requirements of Regulation 1935/20041, the so-called “Framework Regulation”. In
Article 16, “Declaration of Compliance”, it is stated that specific measures for individual
packaging materials (as foreseen elsewhere within the framework regulation) shall require that
materials and articles be accompanied by a written declaration stating that they comply with the
rules applicable to them and that appropriate documentation shall be available to demonstrate
such compliance. The documentation to prove compliance shall be made available to competent
authorities on demand. So far, no such specific measure for paper and board materials and
articles has been developed so the legal requirement to produce documentation does not yet
exist.
However, many customers in the food supply chain as well as authorities believe it is good
business practice to provide compliance declaration voluntarily. So, even in the absence of a
specific paper and board measure, requests for a declaration of compliance (DoC) are becoming
more frequent and the supply of DoCs is becoming a routine procedure for paper and board
suppliers.
This document aims to provide advice to manufacturers of paper and board materials and
articles about the best practice to be used when providing DoCs and supporting information. It
is designed to be informative only and its use is voluntary.
2
DOCUMENTATION
2.1 Types of Documents
There are two main types of documentation involved when claiming compliance. These are as
follows.
• Declaration of Compliance (DoC)
The DoC is the core document which the manufacturer passes to the downstream user
when the material or article is placed on the market. Although, as stated above, a DoC
is not currently a legal requirement for paper and board, an example of the information
which is required is given in Annex 12. The manufacturer uses it to declare that all
relevant rules have been met. In principle, the DoC is the only compliance document
which needs to be passed to the downstream user.
• Supporting Documentation
This can consist of a number of documents which could include, for instance, analysis
reports, calculations, certificates from suppliers of raw materials and chemical additives,
testing certificates from third party laboratories and institutes and/or other evidence
of safety which demonstrates the correctness of the declaration of compliance. It is
not necessary to pass this material to the downstream user but must be retained for
inspection by the “competent authorities”.
1. Regulation (EC) No 1935/2004 of the European Parliament and of the Council of 27 October 2004 on materials and articles intended to
come into contact with food
2. Extract from the Industry Guideline for the compliance of paper and board for food contact
http://www.cepi.org/content/default.asp?PageID=558&DocID=52810
2
2.2 Function of the Documents
It is most important that the specific uses of these two types of documents are fully understood.
If compliance is being requested or claimed, then it will be in accordance with one or more of
the paper and board measures currently in existence e.g. the Industry Guideline, the Council of
Europe Resolution ResAP (2002) 1, BfR Recommendation 36, national legislation, etc. These
measures all contain a number of safety requirements although each one differs in the detail
and the number of those requirements. These latter include, for instance, lists of approved
chemicals, end product specifications, contaminant limits, testing protocols, guidelines for the
use of recycled fibres, Good Manufacturing Practice guidelines, etc.
In order to claim compliance with one of these measures, it is essential that all the elements
contained within that particular measure are fulfilled. Thus, a DoC must cover all the stated
requirements of the measure. In addition, internal, supporting information must be compiled
which demonstrates such compliance.
2.3 Avoidance of Misuse
From the above, it is clear that supporting information must be complete and able to
demonstrate the fulfilment of all elements within the measure which is being used. A particular
area where attention is needed is the use of independent institutes to provide third-party
certificates of compliance. In general, such certificates should be used as part of the collection
of internal supporting documentation as they may contain incomplete data. A difficulty will
arise where such certificates are used as the sole means of demonstrating compliance because,
often, not all requirements in the particular measure will have been examined. Typically, a
third party certificate will examine and approve some aspects of the final product but will do so
without giving the necessary, related details of the manufacturer’s internal processes. Such a
certificate has very doubtful regulatory status and is not a substitute for a full DoC. It can give
the dangerous and incorrect impression that all regulatory requirements have been satisfied.
It is acceptable for a manufacturer to use an independent institute to provide a DoC on its
behalf but, if it is intended as the only means of demonstrating compliance, it must cover all the
requirements within the relevant measure. This is the only circumstance in which a third party
certificate can replace a DoC.
3
3
BEST PRACTICE
Downstream users will not always have the skill and experience of paper and board manufacture
which is necessary for correctly evaluating compliance documentation. Therefore, the
procedure required for supplying the documentation must be clear, unambiguous and
transparent.
3.1 Primary Method
In general, the best overall practice is for a manufacturer to provide the downstream user with
a DoC covering all elements in the regulatory measure being used (e.g. Industry Guideline,
BfR Recommendation 36, etc.). It will be necessary for the manufacturer to collect and retain
supporting data for all elements mentioned in the DoC. The format of the DoC should reflect
the example shown in Appendix 1 although the precise content will depend upon the measure
against which compliance is being claimed. Optionally, a manufacturer can provide voluntarily, in
addition to the full DoC (not as a substitute), a third-part certificate to illustrate compliance with
a certain element within the relevant measure.
3.2 Alternative Method
As an alternative, the responsibility for providing the full DoC, and any supporting data, can be
delegated to an independent institute provided that it can truly claim to have verified, on behalf
of the manufacturer, compliance with all elements within the relevant measure. In order to
assist those wishing to follow this route, guidance is provided in Annex 2.
Brussels
May 2010
4
ANNEX 1
EXAMPLE OF REGULATORY DECLARATION OF COMPLIANCE 3
The declaration of compliance shall contain the information listed below. The declaration shall
be renewed when substantial changes in the production occur, when new scientific data are
available or when there is a change in applicable regulations.
1
Date of Declaration of Compliance
2
Manufacturer
3
4
5
2.1
Identity and address of the organization which manufactures the materials or
articles.
2.2
Where appropriate and if different from 2.1, the address of the manufacturing
site.
Identity of the materials and articles
3.1
Generic product description.
3.2
Trade name or grade description, including other relevant identifying information.
3.3
If appropriate, special instructions to be observed for safe and appropriate use.
Confirmation of Compliance with this Guideline and Regulation 1935/2004
4.1
Statement that the product complies with Article 3 of Regulation 1935/2004.
4.2
Statement that all raw materials are in compliance with Annex 1 and, if
appropriate, Annex 2 of this Guideline.
4.3
Statement that the product has been manufactured in accordance with
Regulation 2023/2006 on Good Manufacturing Practice.
4.4
Statement, if appropriate, that the product has been manufactured in accordance
with a specific GMP, hygiene standard or management system described in
Section 5 of this Guideline.
4.5
Statement of the conditions of use for the product including type or types of food
envisaged for the intended end-use and any special package storage conditions.
4.6
When the product is required for lamination to food contact plastics where
the Paper and Board is not in contact with food, a quantitative statement is
required of all intentionally added substances having quantitative restrictions in
Directive 2002/72/EC and subsequent amendments. This may be covered by a
confidentiality agreement between user and supplier when appropriate.
4.7
When relevant, include a statement on the presence of any “dual use” 4 additives
which have been used in the manufacture of and are present in the Paper and
Board
3. The content will vary according to the measure being used.
4. Dual use additives are substances which are approved for food use and hence may be in the food being packed, and also used in paper
and board manufacture.
ANNEX 2
PROVISION OF COMPLIANCE DOCUMENTATION 5 BY INDEPENDENT
INSTITUTES
GUIDANCE ON CONTENT
Product name
 Trade name(s) of the product(s) and other details necessary to clearly identify for which
product(s) the certificate is issued (i.e. a specific grammage or all grammages)
Identity of the manufacturer
 Name and address of the manufacturer
Date of issue
Identity of the certificate
 A certificate No/Ref. to ensure traceability to underlying documentation and to be able
to clearly distinguish between different certificates for the same product
Legal reference
 The measures (regulations, recommendations, standards, etc.) used for the assessment
must be clearly identified and the latest available texts should be used.
Scope of the assessment
 It must be clearly stated which type of assessment has been made i.e. does it cover all
the elements in the relevant measure including formulation of the product and testing
end-product requirements or only an incomplete assessment.
 If the certificate is only based on testing it should be clearly written that other elements
are needed (approval of raw materials and chemical additives) to ensure full compliance
with the actual regulation/guideline. It should be indicated in the certificate that the
responsibility lies with the manufacturer to assess and provide information on these
additional elements. It should also be stated how the results of the limited testing affect
the suitability of the actual product for various food contact applications.
 It is recommended to clearly state that the testing is performed on a sample(s) of the
actual product(s) e.g. “a sample of the above product has been tested according to …
(the measure in use) and has been found to comply with the end product requirements
specified in that measure.”
 It is not appropriate to state legal compliance for various end use applications only based
on testing as full compliance depends upon a complete assessment.
5. Sometimes known as a third-party certificate of compliance
6
Specification of Intended use or limitations for use (only possible for complete assessments)
 The suitability for different end uses should be clearly indicated taking into account the
different requirements for different food types.
Validity date
 If a validity date is given, it must be clearly indicated that this is only valid for the actual
product as it was manufactured at the date of issue and the actual regulations in force at
that time.
 It should be indicated that it is the responsibility of the manufacturer to update the
certificate if there have been significant changes in the manufacturing that can affect the
validity of the certificate and the suitability for its end use as well as any changes in the
legislation that will affect the correctness of the certificate.
7
8
April 2010
CEPI aisbl
Confederation of European Paper Industries
250 Avenue Louise, Box 80
B-1050 Brussels
Tel: +32 2 627 49 11 Fax: +32 2 646 81 37
[email protected] - www.cepi.org
Design by Ben Timmers (CEPI)
Published by:
Bijlage 3
Toetsingskader voor Keukenpapier en Servetten
Inleiding
De wetgeving op EU niveau voor productie van papier en karton bestemd voor contact met voedsel
valt onder het raamwerk: Regulation 1935/2004. De individuele lidstaten worden vervolgens zelf
geacht wetgeving en controle op te stellen/uit te voeren om te zorgen dat de regulation 1935/2004
wordt nagevolgd.
De regulation 1935/2004 verving de directive 89/109/EEC in 2004. De regulation stelt dat
voedselverpakkingen geen migratie van stoffen richting het voedsel mogen veroorzaken waardoor
stoffen in dermate hoge concentraties in het voedsel terecht komen dat dit de menselijke
gezondheid zou brengen of een onacceptabele verandering in de compositie van het voedsel of een
afbraak van de smaak of reuk van het voedsel veroorzaakt:
Regulation (EC) No 1935/2004
Materials and articles, made of paper and board, shall be manufactured in compliance with
good manufacturing practice so that, under normal or forseeable conditions of use, they do
not transfer their constituents to food in quantities which could:
- endanger human health
- bring about an unacceptable change in the composition of the food, or
- bring about a deterioration in the organoleptic characteristics of the food
Regulation 1935/2004 is een raamwerk met betrekking tot alle materialen en artikelen die met
voedsel in contact komen. Per definitie kan 1935/2004 hierom geen regels omvatten die materiaal
specifiek zijn. Voor dergelijke regels zijn additionele directives nodig. Specifieke regels omtrent
bijvoorbeeld welke grondstoffen gebruikt mogen worden voor voedselverpakking per materiaal type
(papier, plastic, glas etc.) staan hierom niet aangegeven in 1935/2004, maar kunnen wel in eventuele
dochter-directives staan.
Keukenpapier en servetten
Keukenpapier en servetten zijn niet specifiek geproduceerd voor voedselcontact en hun primaire
toepassing is om schoon te maken en te absorberen. Contact met voedsel is doorgaans kort.
Bovendien is aangetoond dat er geen significante migratie plaatsvindt vanuit keukenpapier en
servetten naar voedsel. Om deze reden zijn ze buiten de regelgeving voor papier- en karton bestemd
voor contact met voedsel gehouden.
Europese richtlijnen zijn weergegeven in het ‘Policy Statement Concerning Tissue Paper Kitchen
Towels and Napkins’. Deze richtlijnen zijn weergegeven in Bijlage 3A
Warenwet
Keukenpapier en Servetten vallen wel onder de nationale Warenwet (wettelijk verplicht).
Alternatieve grondstoffen
Bestaande wet- en regelgeving voor keukenpapier en servetten is opgesteld voor de reguliere
grondstoffen en additieven van de papier- en kartonindustrie.
De Policy Statement zegt expliciet:
‘Kitchen towels and napkins can be made from virgin fibres, from recycled fibres, or from a mixture
of both. *…+ Kitchen towels and napkins may also contain synthetic fibres accepted for use as
ingredients in food contact materials under European Community legislation, under national rules of
states following the SCF evaluation guidelines, or under US legislation (FDA lists).’
Bij het opstellen van de richtlijnen is geen rekening gehouden met de recente ontwikkelingen richting
alternatieve grondstoffen.
Bronnen die papier of papiervezels bevatten
De diverse mogelijke bronnen van gerecycled papier en papiervezels zijn wel opgenomen in de Policy
Statement, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in soorten groepen, benodigde
bewerkingsstappen , mogelijke combinaties met type voedsel en vereiste testen aan het eindproduct
(Hoofdstuk 7, Bijlage 3A)
Overige alternatieve vezelbronnen
Vezels die van oorsprong niet afkomstig zijn van hout, zijn alleen dan in de richtlijnen meegenomen,
wanneer deze via reguliere pulp- en maalprocessen zijn verwerkt tot cellulosevezels voor papier- en
karton.
De Warenwet (bijlage 2A) geeft expliciet aan dat uitsluitend onderstaande grondstoffen zijn
toegestaan:
- Plantaardig vezelmateriaal, zoals celstof, houtstof, strostof, halfcelstof, benevens oud papier
en karton;
- Vezels van kunststoffen;
- Vezels van geregenereerde cellulose;
- Vezels van textielproducten.
Dit betekent impliciet dat vezels van dierlijke (of menselijke) oorsprong, zoals haren en hoeven,
niet zijn toegestaan voor de vervaardiging van papier en karton.
Overige grondstoffen van plantaardige oorsprong zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan alle
overige gestelde voorwaarden:
- Grondstoffen mogen niet afkomstig zijn van afvalsorteerstations of
multimateriaalcollectiesystemen
- Het product wordt vervaardigd in combinatie met vul- en hulpstoffen zoals deze op de
‘toegestane lijsten’ staan in sectie 1.2 van de Policy Statement en de Warenwet.
- Het product wordt vervaardigd volgens GMP-richtlijnen
- Uit het product migreren geen stoffen richting het voedsel in dermate hoeveelheden dat dit
de menselijke gezondheid schade zou toebrengen of een onacceptabele verandering in de
compositie van het voedsel of een afbraak van de smaak of reuk van het voedsel (art. 3
Regulation 1935/2004). Hiertoe zijn enkele stoffen geselecteerd waarvan de concentratie /
het migratiegedrag dient te worden bepaald.
1
2
3
4
5
6
7
8
TOETSINGSKADER
JA
Betreffen de nieuwe grondstoffen ‘plantaardig vezelmateriaal’, ‘vezels van
kunststoffen’, ‘vezels van geregenereerde cellulose’ OF ‘vezels van textielproducten’
Vraag 2
(volgens de Hoofdstukken I, X (par. 3), VIII en VII van de Warenwet)?
Betreft de grondstof een stroom die papier of papiervezels bevat?
Vraag 3
Voldoet het product aan de’ Policy Statement concerning Tissue Paper Kitchen
Voldoet
towels and napkins’?
Komen er componenten vrij in hoeveelheden die een antimicrobieel effect hebben?
Afgekeurd
Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,002 mg / dm2 Cadmium?
Vraag 6
Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,003 mg / dm3 Lood?
Vraag 7
Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,002 mg/ dm2 Kwik?
Vraag 8
Bevat het papier / karton met de nieuwe grondstof < 0,15 mg/ kg
Voldoet
pentachlorophenol?
NEE
Afgekeurd
Meer informatie
Bijlage 2A Warenwet
Vraag 4
Afgekeurd
Bijlage 3A Policy Statement
Vraag 5
Afgekeurd
Afgekeurd
Afgekeurd
EN 1104
prENV 12498 - Aqueous extract
prENV 12498 - Aqueous extract
prENV 12497 - Aqueous extract
Afgekeurd
EN ISO 15320
Aanvullende richtlijnen
-
Good Manufacturing Practice
Naast bovenstaande richtlijnen met betrekking tot de toegepaste grondstoffen zal uw proces en product te allen tijde moeten voldoen aan de richtlijnen
voor GMP (Hoofdstuk 8 van Bijlage 3A Policy Statement)
-
Vul- en Hulpstoffen
Bij de productie van papier en karton met de alternatieve grondstoffen mogen alleen vul- en hulpstoffen worden gebruikt die weergegeven zijn op de lijsten
van de Warenwet (verplichte nationale wetgeving: bijlage 2A) en de Policy Statement (sectie 1.2.2 bijlage 3A).
-
Declaration of Compliance
Voor elk tissue paper product moet een Declaration of Compliance worden opgesteld.
Bijlage 3A
Policy Statement concerning Tissue Paper Kitchen
Towels and Napkins
Version 1 –22.09.2004
PUBLIC HEALTH COMMITTEE
COMMITTEE OF EXPERTS ON MATERIALS COMING INTO CONTACT
WITH FOOD
POLICY STATEMENT
CONCERNING
TISSUE PAPER KITCHEN TOWELS AND NAPKINS
Version 1 –22.09.2004
NOTE TO THE READER
The Guidelines for tissue paper kitchen towels and napkins are part of the Council of
Europe’s Policy statements on food contact materials.
Guidelines are technical documents and have no legal binding character.
They have to be considered as requirements to be taken into account as models for the
implementation of national policies.
They lay down technical and scientific specifications for the manufacture of food contact
materials and articles.
If necessary they are amended in the light of technical or scientific developments of
manufacturing processes and techniques of food contact materials and articles.
The Guidelines were elaborated by a Group of national experts after consultation with the
European Tissue Symposium (ETS) and adopted by the Committee of experts on materials
coming into contact with food.
The document may be consulted on the Internet website of the Partial Agreement
Department in the Social and Public Health Field:
www.coe.int/soc-sp
2
TABLE OF CONTENTS
Page
1.
1.1.
1.2.
EXPLANATORY NOTE
Introduction
General principles
5
5
6
2.
FIELD OF APPLICATION
8
3.
DEFINITION OF TISSUE PAPER KITCHEN TOWELS AND NAPKINS
9
4.
SPECIFICATIONS
9
5.
5.1.
5.2.
5.3.
RAW MATERIALS
Fibrous ingredients
Non-fibrous ingredients
Printing inks
10
10
10
10
6.
6.1.
6.2.
6.3.
6.4.
6.5.
6.6.
TEST CONDITIONS AND METHODS OF ANALYSIS
Introduction
Testing for purity restrictions
Migration test for tissue paper
Antimicrobial effect test for tissue paper
Tests on PCP, heavy metals, and formaldehyde
Tests on colourants and fluorescent whitening agents
11
11
11
11
11
11
12
7.
7.1.
7.2.
7.3.
7.4.
7.5.
RECYCLED FIBRES
Introduction
Classification of recovered paper
Recycling treatments
End product testing
Consolidated matrix
12
12
12
14
15
16
8.
8.1.
8.2.
8.3.
8.4.
GOOD MANUFACTURING PRACTICES
Introduction
General aspects and principles
Aspects in particular
Inventory of hazards and suggested means of prevention
17
17
18
18
21
APPENDIX 1
Non-fibrous constituents for use in the manufacture of kitchen towels and napkins
Introduction
1.
Functional additives
2.
Processing aids
3.
Exclusion list
27
27
27
31
35
APPENDIX 2
Description of substances typically used in printing inks for kitchen towels and napkins
1.
Binders
2.
Colourants
3.
Additives
4.
Substances not to be used for kitchen towels and napkins
36
36
36
37
38
APPENDIX 3
Specific migration testing method for tissue paper
1.
Principle
2.
Reagents
3.
Apparatus
4.
Samples
39
39
39
39
39
3
5.
6.
Migration tests
Calculation of results
39
40
APPENDIX 4
Method to determine 1,3-dichloro-2-propanol and 3-chloro-1,2- propanediol in
an aqueous extract of paper
1.
Principle
2.
Chemicals
3.
Apparatus
4.
Preparing samples
5.
Carrying out the experiment
6.
Calibration curves
7.
Gas chromatographic conditions
8.
Evaluation
9.
Detection limit of the procedure
4
41
41
41
42
42
42
42
43
43
43
1.
EXPLANATORY NOTE
1.1.
Introduction
There is a wide range of products that are made from tissue paper, including toilet paper,
wipes, kitchen towels, handkerchiefs, facial tissues, household towels, napkins, products for
industrial use, etc. Some tissue paper products, in particular kitchen towels and napkins, are
sometimes put in contact with food by end users. These products exhibit the typical
characteristics of tissue paper, such as softness, high absorption capacity and limited
structural strength.
Tissue paper kitchen towels and napkins (hereafter, kitchen towels and napkins) are
multifunctional products. Their main use is for hygiene and cleaning purposes, and they are
not specifically intended for contact with foodstuffs. Food contact use remains limited and
occasional.
The function of kitchen towels and napkins is primarily to clean and to absorb. Their use in
contact with food is typically for a short period of time. In addition, it has been demonstrated
that there is no significant migration from kitchen towels and napkins into food1, and
consumer exposure is very low.
In light of the products’ multi-purpose use, the fact that they are not specifically intended for
contact with foodstuffs, the absence of significant migration, and the low exposure of the
consumers, they are excluded from the field of application of the Council of Europe
Resolution AP (2002) 1 on paper and board materials and articles intended to come into
contact with foodstuffs, and they are covered by these specific Guidelines. Consequently the
Technical documents implementing Resolution AP (2002) 1 do not apply either.
The Guidelines for tissue paper kitchen towels and napkins (hereafter called ‘the Guidelines’)
recommend specifications that tissue paper kitchen towels and napkins should comply with
in order to achieve safety of use for the consumer, in light of the general principles of the
General Product Safety Directive 2001/95/EC. Kitchen towels and napkins covered by the
Guidelines should be manufactured in compliance with good manufacturing practice so that,
under normal or foreseeable conditions of use, they do not endanger human health, or bring
about a deterioration of the organoleptic characteristics, or an unacceptable change in the
composition of the food they may come into contact with.
In order to ensure the safety of tissue paper kitchen towels and napkins, the following
aspects should be considered:
•
•
•
•
Raw materials;
Processing technologies;
Intended use of the end product; and
Level of exposure.
These aspects are basic elements of product safety, and appropriate tests should be carried
out to verify the safety of kitchen towels and napkins.
The Guidelines do not contain an inventory list of chemicals used in paper manufacturing
and converting of kitchen towels and napkins. They list instead chemical substances which
are typically used, as well as substances not to be used. The specific characteristics of
tissue paper and, in particular, the low migration profile and the low consumer exposure
1
“Migration studies on tissues in contact with food”, Committee of experts on materials coming into
contact with food, RD 6.3D/1-39#1; and “Test report on presence of fluorescent whitening agents in
two samples”, Committee of experts on materials coming into contact with food, RD 6.3D/2-39#1.
5
which have been demonstrated, warrant that the proposed control of chemicals, in
combination with the other recommendations contained in the Guidelines, are appropriate to
protect consumers’ health.
1.2.
General principles
1.2.1. Introduction
The Guidelines are based on the specifications of Resolution AP (2002) 1 on paper and
board materials and articles intended to come into contact with foodstuffs. They have been
adapted in light of the specific characteristics and usage of tissue paper kitchen towels and
napkins.
1.2.2. Raw materials
Manufacturers of kitchen towels and napkins should use raw materials in accordance with
the principles contained in the Guidelines. Restrictions on the use of printing inks are also
covered by the Guidelines.
In restricting the materials that may be used to manufacture kitchen towels and napkins,
account has been taken of the very low amounts of chemicals used in the manufacturing
process. The Guidelines do not contain an inventory list of chemicals. Instead, they list
chemical substances that are typically used, as well as substances that may not be used in
the manufacturing of kitchen towels and napkins. In addition, specific tests are required for
the chemicals that could potentially constitute a risk for consumers.
The specific restrictions for the main chemical families used in tissue paper manufacturing
contained in the Guidelines are based on the solubility, cross-linking, binding to the fibres,
and other technical considerations. They apply unless the amount of the relevant chemical
present in the final product is such that, even assuming 100% migration, presence in the
food is below 0.5 µg/ kg.
1.2.2.1. Dry strengths
Specific restrictions are imposed for some families of dry strengths, such as glyoxylated
polyacrylamide, copolymer of acrylic acid and acrylamide, and polyacrylamide modified with
DADMAC and other cationising agents or non modified. No specific restrictions are foreseen
for other families. This is in accordance with current legislation, such as BfR
Recommendation XXXVI, and Directive 2002/72/EC on plastic materials and articles
intended to come into contact with foodstuffs.
1.2.2.2. Fixating agents
Specific restrictions are recommended for families of fixating agents that reflect the
restrictions contained in BfR Recommendation XXXVI.
1.2.2.3. Laminating glues
A number of families of laminating glue agents may be used without restrictions, in line with
current legislation, such as BfR Recommendation XXXVI. Use of copolymer of ethylene and
acrylic acid, polyurethane, and copolymer of styrene and acrylic acid is subject to specific
restrictions. These restrictions mirror the FDA 176-170. The restrictions of use on
polyethylene glycol (PEG) are in line with BfR Recommendation XXXVI.
6
1.2.2.4. Dyes
Use of anionic direct dyes and cationic direct dyes is subject to the restrictions contained in
Directive 2001/405/EC.
1.2.2.5. Pick-up and tail seal glues
In line with the provisions of BfR Recommendation XXXVI, use of polyethylene glycol (PEG)
is only authorised if the amount of monoethylene glycol represents less than 0.2% of the
PEG, and if the amount of PEG represents less than 7% of the paper. Other families of pickup glue may be used without restrictions, as foreseen in current legislation such as BfR
Recommendation XXXVI.
1.2.2.6. Wet strengths
The Guidelines contain restrictions in line with current legislation on food contact materials,
such as BfR Recommendation XXXVI.
In the case of glyoxylated polyacrylamide, restrictions similar to those foreseen in Directive
2002/72/EC on plastic materials and articles intended to come into contact with foodstuffs
are recommended.
1.2.2.7. Fluorescent whitening agents
Manufacturers of kitchen towels and napkins should only add amounts of fluorescent
whitening agent up to a maximum of 0.3%. In addition, the products should be tested in
accordance with EN 648, with a minimum score of 4. This restriction is in line with current
legislation on food contact materials, such as BfR Recommendation XXXVI.
1.2.2.8. Softeners, debonders, absorbency aids
In accordance with current legislation on food contact materials, such as BfR
Recommendation XXXVI, use of diester of quaternary ammonium salts is permitted if the
amount of chemical represents less than 0.1% of the total product.
Manufacturers of kitchen towels and napkins should only use white mineral oil of food or
medical grade.
Manufacturers of kitchen towels and napkins should carry out a general toxicity test (when
available) when using quaternary amides, fatty acid amides, and non-ionic surfactants. A test
is not required if migration is below 0.5 µg/kg food.
Use of butanedioic acid, sulfo, 1,4-bis(2-ethylhexyl)ester, sodium salt is only permitted in
amounts that represent less than 0.8 mg/dm² of the total product. This restriction is in line
with current food contact legislation, such as BfR Recommendation XXXVI.
1.2.3. Test conditions and methods of analysis
Manufacturers of kitchen towels and napkins should carry out appropriate tests to verify
compliance with the restrictions contained in the Guidelines. The Guidelines generally
recommend the use of standardised testing methods, such as EN ISO 15320, ENV 12498 Aqueous extract, ENV 12497 - Aqueous extract, and EN 1541-Aqueous extract. The specific
characteristics of tissue warrant, however, some modifications to standard testing conditions.
7
Thus, a specific migration test has been developed.2 The specific migration test contained in
Appendix 3 should be used, where appropriate, to measure migration from tissue paper.
Tissue paper kitchen towels and napkins may be made of recycled fibres. Manufacturers
using recycled fibres should comply with additional restrictions.
The restrictions contained in the Guidelines generally follow the specifications of Resolution
AP (2002) 1 on paper and board materials and articles intended to come into contact with
foodstuffs. However, a larger use of recycled papers is permitted because of the low
migration profile of the products and the low consumer exposure of these products.
It should be noted that, contrary to food packaging materials, kitchen towels and napkins are
not specifically intended to come into contact with specific types of foodstuff.
1.2.4. Good manufacturing practices
Good manufacturing practices (GMP) are a fundamental part of quality control and product
safety assurance. The GMP contained in the Guidelines generally follow the GMP of the
Council of Europe Policy statement concerning paper and board materials and articles
intended to come into contact with foodstuffs (Technical document N° 4 - CEPI Guide for
good manufacturing practice for paper and board for food contact).
The GMP of the Guidelines are however adapted to the production processes used in tissue
mills and reflect the specific characteristics of kitchen towels and napkins. In addition, in
contrast with the GMP contained in Technical document N° 4, the GMP of the Guidelines
also cover converting activities.
The GMP of the Guidelines include specific rules on traceability, and a requirement for
validation of the final product purity with every new (or substantial change in a current) tissue
product. In the hazard analysis, process water treatment is included in the analysis for
potential hazards.
The GMP of Technical document N° 4 contain a section with explanatory notes on the papermaking process and a glossary of terms that may also be used for reference with regard to
the Guidelines.
2.
FIELD OF APPLICATION
The Guidelines apply to all kitchen towels3 and napkins made of tissue paper, which may
comprise one or more layers of fibres, and which may also come into contact with food
(hereafter called ‘kitchen towels and napkins’).
The Guidelines also apply to air-laid kitchen towels and napkins, unless they are non-wovens
according to ISO 9092.4
2
Committee of experts on materials coming into contact with food, Ad hoc Group on tissue papers, 1st
meeting, Record 21.05.2001, p. 4.
3
For the purposes of the Guidelines, professional towels/wipes used in a food environment are also
considered kitchen towels.
4
Supplementary Guidelines shall include specific requirements for air-laid kitchen towels and napkins.
Until such requirements are approved by the Council of Europe, air-laid kitchen towels and napkins
shall not be covered by the Guidelines.
8
3.
DEFINITION OF TISSUE PAPER KITCHEN TOWELS AND NAPKINS
Tissue paper products are made from light weight, dry creped and some non-creped paper.
Typical products are toilet paper, kitchen towels, handkerchiefs, facials, napkins, hand
towels, and wipes. These products can be made of one or several plies, each ply of one or
several layers, prepared as sheets or rolls, folded or unfolded, embossed or unembossed,
with or without lamination, printed or unprinted and possibly finished by post treatment, e.g.
lotion application.5
Kitchen towels and napkins are manufactured from cellulose-based natural fibres from
bleached and unbleached fibre material, including recycled fibre materials. In addition, they
may contain functional additives and synthetic fibres. Kitchen towels and napkins may be
printed, and also printed surfaces may come into contact with foodstuffs.
There may be further technical developments in the manufacturing of tissue paper products.
The Guidelines are based on the current state of technology and may have to be
appropriately interpreted or amended in light of future developments.
4.
SPECIFICATIONS
Kitchen towels and napkins covered by the Guidelines should meet the following conditions:
They should not transfer their constituents to foodstuffs in quantities which could endanger
human health or bring about an unacceptable change in the composition of the foodstuffs
with which they may come into contact, or a deterioration in the organoleptic characteristics
thereof.
They should be manufactured in accordance with the good manufacturing practices set out in
Section 8 - Good manufacturing practices.
Manufacturers of kitchen towels and napkins should use substances in conformity with the
needs of the end product and in accordance with Section 5 - Raw materials. Specific
requirements for recycled fibres are contained in Section 8 - Recycled fibres.
They should not release substances which have an anti-microbial effect on foodstuffs.
Kitchen towels and napkins should be of suitable microbiological quality, taking into account
their intended use, as described in the Guidelines. This is ensured by following the principles
of good manufacturing practices.
Kitchen towels and napkins should comply with the restrictions laid down in Tables 1 and 2,
and with either the QM or the SML restrictions laid down in Appendix 1.
Verification of compliance should be carried out in accordance with the principles set forth in
Section 6 - Test conditions and methods of analysis.
5
As defined in prEN 12625.
9
Table 1
Substance
Restriction
QM limit (mg/dm2 paper)
Cadmium
Lead
Mercury
0.002
0.003
0.002
Table 2
Substance
Purity requirement
(ppm = mg/kg paper)
Pentachlorophenol
0.15
Manufacturers of kitchen towels and napkins should make sure that they use raw materials
produced by processes which reduce dioxins (polychlorinated dibenzodioxins and
dibenzofurans) to levels as low as reasonably achievable.
5.
RAW MATERIALS
5.1.
Fibrous ingredients
Kitchen towels and napkins can be made from virgin fibres, from recycled fibres, or from a
mixture of both. Selection of fibrous ingredients should be carried out in accordance with the
principles set out in Section 7 - Recycled fibres, and Section 8 - Good manufacturing
practices.
Kitchen towels and napkins may also contain synthetic fibres accepted for use as ingredients
in food contact materials under European Community legislation, under national rules of
states following the SCF evaluation guidelines, or under US legislation (FDA lists).
5.2.
Non-fibrous ingredients
(other than printing inks, which are covered by paragraph 5.3)
Non-fibrous ingredients (other than printing inks) should be used in accordance with
Appendix 1, which lays down specific requirements for functional additives and processing
aids. The exclusion list specifies materials which should not be used.
5.3.
Printing inks
Printing inks should be formulated using raw materials in accordance with the conditions set
forth in Appendix 2.
A description of substances typically used in printing inks for kitchen towels and
napkins is contained in Appendix 2.
10
6.
TEST CONDITIONS AND METHODS OF ANALYSIS
6.1.
Introduction
Manufacturers of kitchen towels and napkins should carry out appropriate tests to verify
compliance with the provisions contained in the Guidelines. This Section is intended to lay
down specific testing methods for kitchen towels and napkins, and provides practical
assistance to manufacturers. The principles laid down in Section 8 - Good manufacturing
practices also apply.
However, if it can be shown by calculation, taking into account the conditions of manufacture,
that the restrictions laid down in Appendix 1 cannot be exceeded, no testing for compliance
with these restrictions is necessary.
It has been demonstrated that standard test conditions for paper and board are not suitable
for tissue paper.6 The test methods described in the Guidelines take into account the unique
properties of tissue paper, such as light weight, and strong absorption profile.
If kitchen towels and napkins are printed, tests should be carried out on the printed area. In
migration tests the printed surface should be in contact with the food or food simulant.
6.2.
Testing for purity restrictions
Testing for compliance with the QM restrictions laid down in the Guidelines should measure
the total concentration of a substance in the paper. For the heavy metals water extraction
should be used.
6.3.
Migration test for tissue paper
Where migration tests are needed to verify compliance with the Guidelines, the method
presented in Appendix 3 should be used. However, extraction tests can be used according to
the relevant principles of Directive 97/48/EC if on the basis of scientific evidence, the results
obtained using these tests are at least equal to those obtained by migration testing.
6.4.
Antimicrobial effect test for tissue paper
Kitchen towels and napkins should not release substances which have an antimicrobial effect
on foodstuffs. They should be tested according to test EN 1104.
6.5.
Tests on PCP, heavy metals, and formaldehyde
Substance
Testing method
Pentachlorophenol
(PCP)
Lead
Cadmium
Mercury
Formaldehyde
EN ISO 15320
prENV 12498 - Aqueous extract
prENV 12498 - Aqueous extract
prENV 12497 - Aqueous extract
EN 1541 - Aqueous extract
6
“Migration studies on tissues in contact with food”, Committee of experts on materials coming into
contact with food, RD 6.3D/1-39#1.
11
6.6.
Tests on colourants and fluorescent whitening agents
Migration tests of colourants and fluorescent whitening agents should be carried out
according to standards EN 6467 and EN 6488 respectively, with a minimum score of 4.
7.
RECYCLED FIBRES
In addition, kitchen towels and napkins produced with recycled fibres should be subject to the
guidelines laid down in this section.
7.1.
Introduction
This section gives guidance for manufacturers of kitchen towels and napkins made from
recycled fibres. It offers practical advice on the factors relevant to the safety of the end
product.
The section is intended to assist manufacturers of kitchen towels and napkins in reviewing
their own quality systems, and it represents minimum standards which manufacturers of
kitchen towels and napkins should observe and adapt to their own particular circumstances
and requirements.
The scope is general and should be amended, as necessary, to take account of
developments in collecting, selecting and processing of recovered paper, improvements in
analytical techniques, and increased knowledge of the toxicology of chemical substances.
7.2.
Classification of recovered paper
The section defines the characteristics of recovered papers and boards that can be used as
raw materials in the manufacture of kitchen towels and napkins, as well as the characteristics
of recovered papers and boards that cannot be used as raw materials. The characteristics
are defined in relation to the potential impurities which could be present, so as to assist the
selection and treatment of raw materials as part of GMP. The selection of raw materials is
necessary to determine the appropriateness of recycling treatments, and it is therefore
included in the matrix in Table 5.
The groups of recovered paper below are defined in generic terms for the purpose of this
section. Where industry uses other definitions such as their own specifications or, for
example, the nomenclature in EN 643 (some of which are listed below for illustrative
purposes), they should ensure correspondence with the groups below.
7.2.1 Recovered paper permitted for use as raw materials
The intended descriptions within each group are given as examples. Where applicable,
some grades listed in EN 643 are indicated.
7
EN 646, version December 2000.
8
prEN 648:2002.
12
Group 1
Paper and board manufactured with substances of the Policy statement
concerning paper and board materials and articles intended to come into
contact with foodstuffs, Technical document N° 1 - List of substances to be
used in the manufacture of paper and board materials and articles intended to
come into contact with foodstuffs
-
Unprinted cuttings, shavings, sheets and rolls from food contact paper and
board based on virgin fibres.
Group 2
Paper and board which may be manufactured with substances not referred to
in Technical document N° 1, unprinted or lightly printed or lightly coloured.
-
Unprinted cuttings, shavings, sheets and rolls of printing and writing papers
(EN 643: 3.14, 3.15, 3.16, 3.17, 3.18, 3.19).
-
Lightly printed or coloured cuttings, shavings, sheets and rolls of printing and
writing papers (EN 643: 2.03, 3.01, 3.02, 3.03, 3.04, 3.09).
-
White writing and printing paper originating from offices (EN 643: 3.05).
-
White continuous stationery paper (computer paper) (EN 643: 3.07).
-
Unprinted or lightly printed, unused kraft paper (EN 643: 4.07, 4.08).
-
Unprinted or lightly printed, unused packages (EN 643: 3.12, 3.13, 4.05).
-
Unused kraft sacks and wrappings.
Group 3
Printed paper and board, corrugated board from supermarkets, paper and
board from households and industry.
-
Printed or coloured material from printing shops, over-issues, etc. (EN 643:
1.06, 2.02, 2.04, 2.07, 3.08, 3.11).
-
Unsorted white and coloured writing and printing paper originating from
offices.
-
Boxes and sheets of corrugated board collected from supermarkets (EN 643:
1.04, 1.05).
-
Unused boxes and sheets of corrugated board (EN 643:4.01).
-
Printed paper from households, such as newspapers, pamphlets, magazines,
catalogues, etc. (EN 643: 1.11).
-
Mixed paper and board from households (EN 643: 1.02, 5.01).
-
Sheets, boxes and cases of solid, and corrugated board, and folding boxboard
from households.
7.2.2. Recovered paper and board not for use as raw materials
-
Contaminated waste paper and board from hospitals.
-
Recovered paper and board which has been mixed with garbage and
subsequently sorted out.
13
-
Used stained sacks which have contained for example chemicals and
foodstuffs.
-
Covering materials such as paper used for covering furniture during repair and
painting work.
-
Batches mainly consisting of carbonless copy paper, except if migration of
DIPN from the finished product is not detectable. If carbonless copy paper is
used, a test on DIPN should be carried out on the finished product.
-
Waste paper from households containing used hygienic paper, such as used
kitchen towels, handkerchiefs and facial tissue.
-
Old archives from libraries, offices, etc., containing PCB, unless content of
PCB in the finished product is below 2 mg/kg. Where these raw materials are
used, a test on PCB should be carried out on the finished product.
7.2.3. Precise specifications should be laid down between the tissue paper producer and
the suppliers of papers and boards recovered for recycling, which should:
(a)
(b)
(c)
7.3.
Designate the grades of the papers and boards recovered for recycling which
are used;
Indicate precisely the conditions and means of transport used to ensure an
appropriate level of hygiene and cleanliness; and
Indicate precisely the conditions of compliance with the specifications to
guarantee the delivery of the grade designated in the order form.
Recycling treatments
The section defines appropriate levels of recycling treatments for raw materials, taking into
account that kitchen towels and napkins are not primarily intended to come into contact with
foodstuffs. The information is based on current technical knowledge and should be reviewed
in the light of technological developments.
Producers of kitchen towels and napkins should describe, for each stage or sequence
(pulping, cleaning, deinking), the following parameters:
(a)
(b)
(c)
(d)
Equipment used;
Nature and concentration of additives when used;
Nature of treatment, duration and, in relevant cases, applied temperature; and
Consistency of recycled pulp.
It is recognised that the groups of recovered paper defined in Section 7.2 differ in their
potential for chemical hazards. Recycling treatments should be adequate to counter these
hazards without imposing unnecessary restrictions. The use of chemical reagents, the effects
of dilution together with process water treatments, and temperature controls provide some of
the means for achieving chemical decontamination of raw materials.
The treatments summarised in Table 3 should be seen as guidelines in the context of the
matrix in Table 5.
14
Table 3 - Recovered paper treatments
Unit
operation
Dilution
(%)
Equipment / Use of chemicals
Purpose / Efficiency
Repulping
5 - 15
Pulper.
Use of alkali and/or peroxide (in
deinking lines)
Pre-cleaning
5 - 15
High density cleaner
Rotating drum
Prescreening
4-5
Pressurized screens with holes or
slots
Deinking
1 - 1.5
Hot
dispersion
20 - 30
Washer
Flotation cells
Use of surfactants (soaps)
Disperser (high speed)
Kneader (low speed)
Use of direct steam and possibly
peroxide
Temperature 60-130°C
Microflotation cells.
Use of biocides, coagulants,
flocculants
Reactors, bleaching towers
Oxidising or reducing agents
Separation of fibres from each
other, from fillers and other nonfibre compounds
Ink detachment
Removal of coarse high density
contaminants (density > 1): sand,
glass, pebble, metal particles
Removal of coarse, usually
lightweight contaminants: plastic
films, textiles, etc., according to
their size and shape
Removal of ink particles, specks,
low size stickies, etc. (submillimetric size)
Dispersion of visible impurities: ink
particles, specks, hot melt
adhesives, waxes, etc.
Residual ink detachment
Microbiological decontamination
Microbiological control in process
water, removal of dissolved and
colloidal material, odour control
Increase of brightness.
Removal of dyestuffs and in some
cases optical brighteners
Microbiological decontamination
Process
water
treatment
Bleaching
15-30
Producers of kitchen towels and napkins should ensure that (i) for recovered paper of Group
2, repulping, pre-cleaning, pre-screening, hot dispersion and chemicals, or any other process
that allows the required purity standards to be reached, are applied, and that (ii) for
recovered paper of Group 3, repulping, pre-cleaning, pre-screening, hot dispersion and
deinking, or any other process that allows the required purity standards to be reached, are
applied.
7.4.
End product testing
The aim of this section is to list tests to be carried out on the end product under defined
conditions. Manufacturers of kitchen towels and napkins made of recycled fibres should carry
out these tests in addition to the tests contained in Section 6.
The migration potential from kitchen towels and napkins has been demonstrated to be very
low9, and the tests listed in Table 4 are appropriate to safeguard public health.
9
“Migration studies on tissues in contact with food”, Committee of experts on materials coming into
contact with food, RD 6.3D/1-39#1.
15
Table 4 - Specific requirements
Substance
Restriction limit (QM)
Testing method
Formaldehyde
1 mg/dm²
EN 1541-Aqueous extract
DIPN
Levels of DIPN in the finished
product should be kept as low as
reasonably achievable.
pr EN 14719
PCB10
2 mg/kg
EN 15318
Toxicity analysis may be recommended in the future, based on new developments and
results in this field. Where feasible, tests may be carried out for other toxic substances,
whenever there are clear reasons to suspect their presence in the finished product.
Tests on end products are necessary where there are actual or potential risks to health.
These risks depend on the nature of the recovered paper, the effectiveness and purpose of
recycling treatments and the nature of the contact with foodstuffs for the end product, which
for kitchen towels and napkins is usually of a very short duration.
7.5.
Consolidated matrix
The matrix in Table 5 consolidates all the guidelines addressed to producers of kitchen
towels and napkins, who use the recovered paper substances of Group 2 and Group 3,
following the classification of Section 7.2.
The guidelines contained in the matrix assure consumers’ safety without imposing
unnecessary restrictions on manufacturers of kitchen towels and napkins.
The guidelines regarding standard treatments in the matrix recognise the importance of
providing for flexibility to take account of mill-specific circumstances. The purpose of these
treatments is to reduce or eliminate the presence of contaminants in the finished product.
Where treatments other than the standard treatments defined in this section are used,
industry should ensure, through good manufacturing practices, that these other treatments
have an effect which is comparable with regard to the presence of contaminants in the
finished product.
10
Testing the levels of PCB is only required when old archives have been used as raw material.
16
Table 5 - Consolidated matrix
Food type
Any type of
food
including
aqueous
and/or fatty
foodstuffs
(including
defrosted)
8.
Recovered
paper
group
Examples of treatments
Group 2
Repulping, pre-cleaning,
pre-screening, hot
dispersion and chemicals,
or processes that allow
the required purity level to
be reached.
•
•
Repulping, pre-cleaning,
pre-screening, hot
dispersion and deinking,
or processes that allow
the required purity level to
be reached.
•
•
Group 3
Additional process validation
•
•
•
•
Chemical analysis for formaldehyde
Migration test of colourants and
fluorescent whitening agents
Test on DIPN
Test on PCB, where old archives
containing PCBs have been used as raw
material
Chemical analysis for formaldehyde
Migration test of colourants and
fluorescent whitening agents
Test on DIPN
Test on PCB, where old archives
containing PCBs have been used as raw
material
GOOD MANUFACTURING PRACTICES
GMP is a fundamental part of quality control and product safety assurance. The section gives
guidance for manufacturers and converters of kitchen towels and napkins.
8.1.
Introduction
The guidelines of the section aim to enhance the quality of kitchen towels and napkins, and
to protect the health of end users. They take into account the specific characteristics of these
products, such as light weight, a high degree of porosity, a strong absorption profile, intended
softness, a limited structural resistance, manufacturing processes that enhance the quality of
the product, and a low migration potential. Another factor that has been taken into
consideration in making these guidelines is the low consumer exposure.
The guidelines in the section apply to the entire paper production process, including
converting, and cover all fibrous compositions. They thus apply to all converting activities,
which normally take place at the tissue mill — including calendering, slitting, embossing,
printing and other tissue mill and converting based finishing operations — and to operations
such as winding, doubling, and cutting.
Existing product liability legislation should be considered in order to make sure that due
responsibility is taken by manufacturers of kitchen towels and napkins for all manufacturing
factors as they apply to the product’s end use.
The guidelines offer organisational and practical advice on the management of key factors
affecting product quality and fitness for purpose, especially safety with respect to food
contact. They cover all the production stages from the raw materials order (procurement) and
supply, to the point where the product is dispatched from the manufacturer of kitchen towels
and napkins.
Kitchen towels and napkins are thus manufactured according to a quality standard which
includes all requirements existing in relevant directives, regulations or legislation that are
applicable to such tissue products.
17
8.2.
General aspects and principles
GMP is based on the principles of relevant quality management systems, such as the ISO
9000 series. It is also based on the relevant principles of a risk management system, such as
HACCP.
The management systems will cover every stage of production, including the procurement of
raw materials, the different steps of processing, manufacturing and testing, finishing, and
shipping of the product, for example:
-
Manuals;
Production instruction document;
Specifications for testing;
Handling, storage, packaging, preservation, product identification and delivery;
Personnel training, internal auditing; and
Production and quality records.
An appropriate level of cleanliness, in terms of “good housekeeping”, has to be maintained
throughout the whole process.
8.3.
Aspects in particular
8.3.1. Management responsibility
The management has to make a strong commitment to the quality policy and assure that
appropriate responsibility and authority is given, understood, and applied at each level of the
organisation.
8.3.2. Personnel training
All personnel should be made aware of their duties and responsibilities under the current
applicable legislation, and of the principles contained in this section. Their training should be
performed and assessed in a suitable manner. New employees should be made aware of
food contact manufacturing requirements as part of their introduction process. Records of
assessments and training received should be maintained.
8.3.3. Quality system
A quality system should be implemented in order to assure product conformity to the
specified requirements. Procedures have to be implemented to avoid misunderstanding
when producing tissues of several grades at the same plant, i.e. kitchen towels and napkins
and other tissue grades.
8.3.4. Raw materials (fibrous and non-fibrous ingredients)
A system has to be implemented in order to assure that only raw materials in conformity with
the requirements of the end products are purchased. The provisions of Section 5 - Raw
Materials and Section 7 - Recycled fibres are applicable.
Only “qualified suppliers” should be traded with. Qualification may be either (i) by certification
to ISO 9000, or (ii) by the confidence, consistency and reliability established with a supplier
due to the existence of a long-term relationship backed up by continuing quality assurance
tests of the raw material.
All materials from a new supplier or of a new grade should be assessed for suitability for
conversion to the final product. If the results are satisfactory, the material is accepted and
can be ordered in the future against an agreed specification.
18
For recycled fibres, the order forms should specify the grades supplied. Upon receipt,
supplies of recycled fibres should be subject to documentary, visual, and olfactory controls,
and a control visa of receipt should be issued.
All incoming raw materials should be clearly identified and stored in such a way (if
necessary, in separate areas) as to avoid any accidental use of raw materials that are not
appropriate for kitchen towels and napkins. Appropriate cleanliness and hygiene are to be
maintained in the raw materials storage areas to minimise the risk of raw material
contamination.
8.3.5. Process control
The process has to be clearly defined and planned; it has to be demonstrated that the
process is run continuously under controlled conditions. Great importance should be given to
the control of the process parameters due to the complexity of tissue technology, in particular
to avoid and remove possible contamination.
Each mill/producer has to identify and keep under control in its own process the critical
control points as a result of a risk analysis.
8.3.6. Handling, storage, packaging, integrity, and delivery of the products
Handling, storage, packaging, integrity, and delivery of the products have to be maintained
under control.
It is particularly important that items in stock are well identified and can only be dispatched
for intended end use.
Appropriate cleanliness and hygiene should be maintained in the storage areas.
A procedure needs to be in place to ensure dispatch of only those products that meet the
agreed quality standards.
8.3.7. Traceability
All finished products should be labelled so that relevant data of the production history can be
traced.
Traceability of finished products and raw materials enables an efficient recall procedure
within a tissue mill where kitchen towels and napkins are produced and along the supply
chain, and it is therefore a fundamental tool to ensure consumer’s safety. The information on
traceability can also be made available to competent authorities if required.
In determining relevant traceability principles, account has to be taken of the consumer’s
exposure, which in the case of kitchen towels and napkins is very low.
In light of the principles of the EC directive on general product safety and the EC directive on
materials and articles intended to come into contact with food, these Guidelines recommend
that manufacturers of kitchen towels and napkins put in place the following procedures:
(a) For each delivery of raw materials, the date of delivery and the name of the supplier
should be recorded. In addition, each delivery should be inspected on receipt to verify
that it complies with relevant requirements. This information shall be kept for at least
three years.
19
(b) Relevant documentation within the quality management system on the manufacturing
site should be kept to enable identification of the finished products and raw materials that
are considered to be involved in any recall of defective finished products.
(c) Manufacturers of kitchen towels and napkins should be able to identify the packaged
kitchen towels and napkins, for instance by a code. Such identification should allow that
a link between the product and the manufacturing site and date of production is made.
The link between the identification of the product and the customer should be recorded
and communicated to the customer where appropriate.
8.3.8. Testing
Testing and inspection procedures have to be defined to verify the compliance of the final
product with the agreed quality and safety standards. The testing methods laid down in
Section 6 - Test conditions and methods of analysis should apply, and for other tests,
standardised testing methods, when available, are preferred (e.g. CEN, ISO, etc.).
When a new product (or any substantial change in the composition of the product and/or in
the process used to make it) is to be launched, the product and/or process should be
validated according to the testing methods laid down in Section 6 - Test conditions and
methods of analysis.
The analyses for the purpose of process validation should be performed upon three identical
but independently processed products. In addition, process deviation should be kept under
control.
8.3.9. Quality record
The results of quality testing have to be recorded and filed. Procedures for quality recording
have to be defined in order to guarantee the correct identification, collection, filing and
distribution of the quality reports (to be kept for a minimum of one year).
8.3.10. Calibration procedures
Inspection, measuring, and test equipment should be regularly maintained and calibrated.
Records of the calibration procedures should be kept for a minimum of one year.
8.3.11. Auditing
Procedures should be defined to verify the correct performance of the quality system.
These will vary according to the chosen quality scheme.
20
8.4.
Inventory of hazards and suggested means of prevention
8.4.1. General aspects
The manufacturing stages of kitchen towels and napkins are listed from raw materials to
shipping.
The hazards related to each manufacturing stage are described below. For the purpose of
this section, “hazard” means a biological, chemical or physical agent in, or condition of, the
product with the potential to cause an adverse health effect.
For each manufacturing stage Tables 6 to 10 indicate what hazards may be encountered,
and the means of prevention. The tables illustrate the good practices to be implemented
within the general context of these Guidelines. They indicate typical elements that need to be
part of any risk management system. It is up to producers to include additional items based
on their own risk analysis.
8.4.2. Manufacturing stages generally applied for kitchen towels and napkins
(The production of kitchen towels and napkins does not necessarily include each of the steps)
Raw materials
− Selection prior to purchase
− Transport (delivery to factory)
− Reception
− Storage
− Handling
Wet end processing
− Pulping
− Deinking
− Preparation and introduction of additives
− Refining, cleaning, diluting, sheet formation
− Process water treatment
Tissue sheet processing
− Drying
− Creping
− Calendering
− Winding, doubling, cutting
− Treatment with chemical additives
Mother reel handling
− Quality control of semi-finished products
− Storage of semi-finished products
− Transport to converting area
Converting
− Unwinding, doubling
− Printing
− Embossing
− Perforation
− Rewinding
− Log cutting / sheet cutting and folding
− Packaging
− Bundling
21
Finished product handling
− Quality control of finished products
− Conveying
− Palletising
− Storage of finished products
− Loading
− Transport to customer
Table 6
STAGES
POSSIBLE HAZARDS
SUGGESTED MEANS OF
PREVENTION
a) Selection prior to purchase
Contamination from a chemical
and/or microbiological source,
due to the use of raw materials
whose safety has not been
determined.
Reference to Section 5.1. of
these Guidelines.
b) Transport
(delivery to factory)
Contamination from a chemical
and/or microbiological source,
linked with absence of
cleanliness (truck, etc.).
Reference to the specifications of
both transporter and supplier.
c) Reception, storage, handling
Contamination from a chemical
and/or microbiological source at
the moment of storage, as a
consequence of mixing up
grades suitable for food-contact
with unsuitable ones.
Separate areas (where relevant),
compliance with procedures
(quality assurance).
POSSIBLE HAZARDS
SUGGESTED MEANS OF
PREVENTION
a) Selection prior to purchase
Contamination from a chemical
source, due to the use of raw
materials whose safety has not
been determined.
Reference to Section 5.2. of
these Guidelines.
b) Transport
(delivery to factory)
Contamination from a chemical
and/or microbiological source,
linked with absence of
cleanliness (truck, tank, etc.).
Reference to the specifications of
both transporter and supplier.
FIBROUS RAW MATERIALS
Table 7
STAGES
NON FIBROUS ADDITIVES
22
Table 7 (continued)
Labelling error leading to the
introduction of incorrect material.
Indication upon order form about
the product’s technical reference.
Definition of requirements upon
ordering.
Contamination from a chemical
and/or microbiological source,
linked with absence of
cleanliness.
Appropriate premises.
Maintenance of cleanliness of
premises (appropriate cleaning,
pest control, etc.).
Usage error and contamination
from a chemical and/or
microbiological source, linked
with cross contamination in case
of bulk storage.
Separate areas (where relevant),
compliance with procedures
(quality assurance), storage
duration and conditions
(observance of expiry dates for
use).
STAGES
POSSIBLE HAZARDS
SUGGESTED MEANS OF
PREVENTION
PULPING
Error about raw materials which
may lead to the introduction of
inadequate raw materials into the
pulper.
Manufacturing specifications.
Contamination of the pulp from
micro-organisms brought by
pests.
Maintenance of cleanliness of
premises (pest control, etc.).
Contamination from a chemical
source, linked with production
shift (from non-food to food
products).
Manufacturing specifications,
grade shift procedure.
Inadequacy of physical
characteristics and/or possible
contamination from a chemical
source, linked with concentration
error or overdose of hazardous
products.
Compliance with procedures.
Contamination from microorganisms as a consequence of
microbiological growth of a
preparation.
Compliance with procedures.
Cleaning of preparation chests.
Storage conditions (e.g.
temperature). Preventive
treatment with biocides.
c) Reception, storage, handling
Table 8
DEINKING, PREPARATION
AND INTRODUCTION OF
ADDITIVES
23
Records.
Table 9
STAGES
POSSIBLE HAZARDS
SUGGESTED MEANS OF
PREVENTION
REFINING, CLEANING,
DILUTING, SHEET FORMATION
Contamination from a microbiological source, linked with
absence of cleanliness (chests,
circuits).
Appropriate cleaning and/or antimicrobial treatment.
Contamination from a chemical
source, from cleaning agents of
clothing.
If a chemical is not suitable for
food contact, segregation of
cleaning water from other parts of
machine is needed.
Proliferation of micro-organisms
in process water.
Appropriate anti-slime treatment.
Accumulation of dissolved and/or
colloidal material.
Process water clarification, e.g.
by flotation.
DRYING, CREPING,
CALENDERING, WINDING,
DOUBLING, CUTTING
Soiling due to condensation or to
premises dust fallout onto the
reel.
Appropriate maintenance and
cleanliness of premises.
TREATMENT WITH CHEMICAL
ADDITIVES
Inadequacy of physical
characteristics and/or possible
contamination from chemical
components as a consequence
of a quantity of deposit, possibly
out of regulatory tolerance, or out
of specification.
Compliance with procedures.
Contamination from microorganisms, linked with microbiological growth of a
preparation.
Compliance with procedures.
Cleaning of preparation chests.
Storage conditions (e.g.
temperature). Preventive
treatment with biocides.
Soiling due to condensation or to
premises dust fallout onto the
reel.
Appropriate maintenance and
cleanliness of premises.
PROCESS WATER
TREATMENT
MOTHER REEL HANDLING
Contamination from a chemical
and/or microbiological source
due to the lack of cleanliness of
pallets or inappropriate treatment
of the wood.
24
Table 9 (continued)
PRODUCTION AREAS
CONVERTING AREAS
Contamination from a chemical
source, linked with leakage or
residues from cleaning agents.
Restricted stored amount of
hazardous cleaning products, or
of their residues in production
areas.
Compliance with procedures.
Possible contamination from a
microbiological source linked with
humidity, temperature, and
absence of cleanliness of
premises.
Cleaning and sanitation.
Contamination from a chemical
source, linked with leakage or
residues from cleaning agents.
Restricted stored amount of
hazardous cleaning products, or
of their residues, in production
areas.
Compliance with procedures.
Possible contamination from a
microbiological source linked with
humidity, temperature, and
absence of cleanliness of
premises (animals and
undesirable insects).
Cleaning and sanitation (UV
insect control lamps and rodent
control).
25
Table 10
STAGES
POSSIBLE HAZARDS
SUGGESTED MEANS OF
PREVENTION
IN-PROCESS CONTROL AND
QUALITY CONTROL OF
FINISHED PRODUCTS
Inadequacy of physical
characteristics and/or chemical
characteristics possibly out of the
regulatory tolerance.
Compliance with procedures,
process control, down-grading
and identification of products
which are out of specification,
records.
Clear and precise identification of
samples for laboratory analysis.
LABELLING
Error of identification of paper or
batch mix-up leading to the use
of a paper unsuitable for the
required utilisation.
Compliance with procedures.
STORAGE OF FINISHED
PRODUCTS
Degradation of the physical or
chemical characteristics of paper
due to bad storage conditions
(humidity, temperature) or to
excessive storage duration.
Implementation of appropriate
conditioning.
Compliance with procedures.
Preventive maintenance
programme.
Maintenance of cleanliness of
premises (appropriate cleaning,
pest control).
Contamination from microbiological source, linked with
absence of cleanliness within
storage areas.
Compliance with procedures.
Maintenance of cleanliness of
premises (appropriate cleaning,
pest control).
Paper identification error, batch
mix-up, bad condition of loading
and of means of transport,
leading to using a paper
unsuitable for the required
utilisation.
Implementation of specifications
regarding transport.
Contamination from a microbiological source, linked with bad
conditions and absence of
cleanliness of means of
transport.
Compliance with procedures.
Contamination from a chemical
source through polluting products
from previous transport.
Implementation of specifications
regarding transport.
Requirement for nontransportation of chemicals and
odorous products in the vehicles
used.
Compliance with procedures.
SHIPPING
26
APPENDIX 1
Non-fibrous constituents for use in the manufacture of
kitchen towels and napkins
The Appendix does not cover printing inks, which are covered by Appendix 2.
Introduction
The Appendix lists families of chemicals and processing aids typically used in the paper
making and converting of kitchen towels and napkins and the restrictions applicable thereto.
It also contains a list of substances which may not be used in the paper making and
converting of kitchen towels and napkins (“Exclusion list”). Only additives with a molecular
weight of <1000 Dt need to be taken into consideration.
1.
Functional additives
The main families of functional additives used in the manufacture of tissue paper kitchen
towels and napkins are, based on their function, listed in the following table, with typical
ranges, general migration potential, and relevant restrictions.
27
Table 11: Functional additives
Function /
use
Dry strength
Chemical family
Typical
range of
dosage
mg/dm²
Potential for migration
In wet
foodstuffs
In fatty
foodstuffs
Restrictions
Starch with primary,
secondary or tertiary
ammonium chloride
functionality
0 to 7.5
High
Low
Epichlorohydrin < 1 ppm.
Nitrogen
content < 4%(w/w)
Carboxymethylcellulose
0.03 to 5
High
Low
No restriction
Oxidised starches
0 to 80
High
Low
No restriction
Starch, phosphate esters
0.4 to 5
High
Low
No restriction
Native Starch, enzymatically
hydrolyzed
0 to 5
High
Low
No restriction
Starch, acetyl esters
0 to 5
High
Low
No restriction
0.075-1.5
High
Low
No restriction
Starch, carboxymethyl ether
Glyoxylated polyacrylamide
0.075-1.8
Low
Low
Copolymer of acrylic acid and
acrylamide
0.075-0.90
Low
Low
Polyacrylamide, modified
with DADMAC and other
cationising agents, or non
modified
0.075-0.90
Low
Low
28
Glyoxal in extract from
product < 1.5 mg/dm²
Acrylamide < 10 ppb in
foodstuffs
Monomer acrylamide
< 0.1 % in active material
of commercial product
Acrylamide < 10 ppb in
foodstuffs
Monomer acrylamide
< 0.1 % in active material
of commercial product
Acrylamide < 10 ppb in
foodstuffs
Table 11 (continued)
Fixating
agents
Solution of an amine, amide
and formaldehyde
condensation product
0 to 500
Low
Low
Formaldehyde
< 1 mg/dm² of finished
paper
Methylolamide, cationic
0 to 0.2
Low
Low
Formaldehyde
< 1 mg/dm² of finished
paper
Aliphatic polyamine, cationic
0 to 300
Low
Low
< 0.4 g/dm²
Carboxymethylcellulose
High
Low
No restriction
Dextrin
High
Low
Copolymer of ethylene and
acrylic acid
High
Moderate
No restriction
The finished copolymer
shall contain no more than
25 weight percent of
polymer units derived from
acrylic acid and no more
than 0.35 weight percent
of residual monomeric
acrylic acid, and have a
melt index not to exceed
350 as determined by
ASTM method D1238–82,
‘‘Standard Test Method for
Flow Rates of
Thermoplastics by
Extrusion Plastometer’’
Copolymer of ethylene and
vinyl acetate
High
Moderate
No restriction
Polyamide resins
Low
Low
No restriction
Polyvinyl alcohol
High
Low
No restriction
High
Moderate
Low
Low
Low
Moderate
Low
Low
0 to 0.5
Laminating
glue
Polyethylene glycol
0 to 1
Polyurethane
Copolymer of styrene and
acrylic acid
Anionic Direct Dyes
0 to 0.5
0-100
Dye
Cationic Direct Dyes
0-100
Low
29
Low
< 7% in the paper
monoethylene glycol in
PEG < 0.2 %
< 0.1 % by weight in
finished product
Authorized if a minimum
of 20% of acrylic acid is
used in copolymer
Restriction given by
Directive 2001/405/EC
and in accordance with
EN646 (score 4)
Restriction given by
Directive 2001/405/EC
and in accordance with
EN646 (score 4)
Table 11 (continued)
Carboxymethylcellulose
Pick-up glue
High
Low
No restriction
High
Low
No restriction
Moderate
Low
No restriction
Polyethylene glycol (PEG)
High
Moderate
Polyvinyl alcohol
High
Low
PEG < 7% in the paper
with monoethylene glycol
in PEG < 0.2 %
No restriction
Carboxymethylcellulose
High
Low
No restriction
High
Low
No restriction
Polyethylene glycol (PEG)
High
Moderate
Polyvinyl alcohol
High
Low
No restriction
0 to 7.5
Low
Low
3-MCPD < 12 µg/l
DCP < 2 µg/l
in water extract11
5
Low
Low
No restriction
Methyl-cellulose
0 - 4*
Polyacrylic acid, sodium salt
Tail seal
glue
Methyl-cellulose
Polyamide-epichlorohydrin
resins
Wet strength
Fluorescent
Whitening
Agents
Oxidized starch
0 to 0.03*
< 7% in the paper
with monoethylene glycol
in PEG < 0.2 %
Glyoxylated polyacrylamide
0.075-3.0
Low
Low
Monomer acrylamide
< 0.1 % in active material
of commercial product
Acrylamide < 10 ppb in
foodstuffs
Diamino stilbene derivatives,
disulphonated
Diamino stilbene derivatives,
tetrasulphonated
Diamino stilbene derivatives,
hexasulphonated
Distyryl diphenyl derivatives
0 to 1.5
Low
Low
<0.3% when added, and
in accordance with EN648
(Score 4)
*Typical ranges of dosage were calculated for both “tail seal glue” and “pick-up glue”, from on-machine
glue consumption versus kitchen roll production. Although “pick-up glue” is present only on the core
and “tail seal glue” only at the end of the roll, it is calculated as an average for the total surface of the
paper contained in the roll.
11
Method is attached at Appendix 4.
30
Table 11 (continued)
Diester of quaternary
ammonium salt
Softeners,
debonders,
absorbency
aids
0.5 mg/dm²
High
Low
< 0.1 %
White mineral oil
0 to 0.5
Low
High
Quaternary amides
0 to 0.75
Moderate
Moderate
Food or medical grade
General toxicity test, or
specific migration below
0.5 µg/kg food
Fatty acid amides
Butanedioic acid, sulfo, 1,4bis(2-ethylhexyl)ester,
sodium salt.
Non ionic surfactants
0.075 - 3.0
Moderate
Moderate
0 to 0.8
High
Low
0 to 5
Moderate
Low
General toxicity test, or
specific migration below
0.5 µg/kg food
< 0.8 mg/dm²
General toxicity test, or
specific migration below
0.5 µg/kg food
This table may be updated as appropriate. Additives belonging to new chemical families
should be reviewed by manufacturers on the basis of a general toxicity test (when available),
or in accordance with the principles contained in the EU “Note for Guidance of petitioner
when presenting an application for assessment of a substance to be used in food contact
materials prior to the authorisation”12, and can be used by manufacturers based on a
favourable outcome of such a test.
The above restrictions do not apply if the amount of the relevant chemical present in the final
product is such that, even assuming 100% migration, presence in the food is below 0.5 µg/
kg.
2.
Processing aids
Some types of processing aids are used during the manufacturing of tissue paper. Their
presence in the finished product is very limited, and does not serve a function therein.
The main families of processing aids used in tissue paper kitchen towels and napkins
production are, based on their main function, listed in the following table.
Manufacturers of kitchen towels and napkins may use substances accepted for use in food
contact materials under Council of Europe Policy statements on materials coming into
contact with food, European Community legislation, national rules of Council of Europe
member states, or under US legislation, provided the specific migration limit or other
restriction is complied with. In addition, manufacturers of kitchen towels and napkins may use
other processing aids if it can be shown by calculation that, taking into account processing
conditions (such as dilution and retention factors), they do not exceed 10 µg/kg food.
Processing aids above this limit may still be used, provided the restrictions contained in
Table 11 are respected, or that it can be shown that migration into the food does not exceed
10 µg /kg food.
12
“Note for Guidance of Petitioner when presenting an application for safety assessment of a
substance to be used in food contact materials prior to its authorisation”, SANCO DG /LR D (2002).
31
Table 12: Processing aids
List of processing aids in tissue papers
Function / use
Antipitch
Chemical family
Magnesium silicate
Talcum
Cationic polymer
Benzotriazole
Formaldehyde
Polyglycol and Dimethylene glycol
Combination of dimethylamides of long chain unsaturated fatty
acids and a copper corrosion inhibitor
Cyanodithioimidocarbonate & dithiocarbamate in solution
Protection agent used during
production process or storage
of products
Dimethylamides of long chain unsaturated fatty acids and
surfactants
Dithiocarbamate + dithiocarbonate
Enzymes stabilized in aqueous system
k, n-methyldithiocarbamate (PNMDC)
Lipase
Bromine based chemicals
Glutaraldehyde
Isothiasolin
Propane diols
Hydrogen peroxide
Sodium hypochlorite
Ozone
Polyamide-epichlorhydrin resins
Hydrocarbon oil based dispersion
Non ionic and cationic surfactants
Poly acrylates
Yankee coating component
Poly glycols
Poly saccharides
Poly vinyl alcohols
Polyamide resins
Synthetic esters
Vegetable oils
Copolymer of adipic acid, diethylenetriamine and
epichlorohydrin
32
Table 12 (continued)
List of processing aids in tissue papers
Di-coco-dimethyl ammonium chloride
Paraffin oil
Phosphoric acid, monoammonium salt
Formic Acid
Polyethoxylated soya-amine
Yankee coating component
Polymer of adipic acid, diethylenetriamine & epichlorohydrin
Silicone oil
Talcum
Alcohols C12-18 ethoxylated
Cetyl alcohol
Paraffin
Polyalkoxyl 10 oleyl ether
Potassium sorbate
1-Tetracosanol
Alkoxane copolymer based product
C14-18 unsaturated esters with ethylene glycol
C16-18 unsaturated esters with ethylene glycol
Esters w/ pentaerythritol
Fatty acids
Defoamer
Medical white oil + oleate
N-Docosanol
N-Eicosanol
Fatty acid esters
Fatty acid ethoxylates
Paraffin based hydrocarbons
Vegetable and mineral oils
Waxes
Isopropyl alcohol
Dispersion agents and
surfactants
Fatty acids
Polyethylene imine
33
Table 12 (continued)
List of processing aids in tissue papers
2-Propenoic acid, ammonium salt, polymer with 2-propenamide
Boric acid
dimethyldioctadecylammonium
Distillates (petroleum), hydrotreated light (aliphatic hydrocarbons)
pH and charge control
Sodium bicarbonate
Carbon dioxide
Sulphuric acid
Sodium hydroxide
Magnesium sulphate
Aluminium sulphate
Bentonite
Poly acrylamide
Retention aids
Dimethyl epichlorhydrine
Dimethyl amine
Poly amido amines
Polyethylene imine
Ethanaminium
Ethoxylated alcohols
Hexanedioic acid
Surfactant component
Mono-octadecenoate
N,N,N-Trimethyl-2-[(1-oxo-2-propenyl)xy]-chloride w/ 2propenamide
Refined heavy paraffinic petroleum distillates
Urea
Sodium- and potassium mono- & di-persulphate
Ammonium persulphate
Broke treatment
Sodium hypochlorite
Chlorine dioxide
Peracetic acid
Drainage and retention aid
Colloidal silica
This table may be updated in light of new innovative substances, processes, or techniques.
34
3.
Exclusion list
The following materials should not be used in the manufacture of kitchen towels and napkins:
(a)
Substances and preparations that, as supplied to the manufacturers of kitchen towels
and napkins, are carcinogenic, mutagenic, or toxic for reproduction, and are classified
and labelled as toxic (T) with risk phrases R45, R46, R49, R60, R61, R62, R63, R64.13
(b)
Substances and preparations that, as supplied to the manufacturers of kitchen towels
and napkins, are classified and labelled as very toxic (T+) or toxic (T) with risk phrases
R23, R24, R25, R26, R27, R28, R39, R48.15
(c)
Colourants based on, and compounds of, antimony, arsenic, cadmium, chromium (VI),
lead, mercury, and selenium.
(d)
Soluble azo dyes which can decompose in the body to bioavailable carcinogenic
aromatic amines of category 1 and 2 according to Directive 67/548.
13
Council Directive 67/548/EEC of 27 June 1967 on the approximation of laws, regulations and
administrative provisions relating to the classification, packaging and labelling of dangerous
substances.
35
APPENDIX 2
Description of substances typically used in printing inks
for kitchen towels and napkins
This Appendix contains information about the printing inks which are typically used by
kitchen towels and napkins manufacturers. Typical printing inks for tissue paper are waterbased systems.
1.
Binders
Binders are the film-forming components of inks in which the colouring material may be finely
dispersed or dissolved. Binders are important for the transfer of the ink from the press to the
substrate. After the drying of the print, binders serve to adhere the ink film to the printed
surface.
Typical binders used by the tissue paper industry are acrylic and methacrylic resins,
including styrenation, and polyurethane resins. The typical monomers and starting
substances of the polymeric acrylic or polyurethane binders have been evaluated by the
Scientific Committee for Food and classified into SCF lists 0 to 4.
2.
Colourants
Colouring materials (colourants) is a generic term including pigments, which are insoluble in
the medium (the vehicle or the binder), or dyes, which are soluble in the medium. The
colouring effect is due to the content of "chromophore groups" in these substances.
Chromophore groups are unsaturated molecular groups which have the capability to absorb
the visible light within certain wave length areas.
The colourants used in printing inks for tissue paper should meet the selection criteria of the
Exclusion List contained in Appendix 1. Additionally, they should be chosen with regard to
bleeding resistance against various chemicals, including food simulants according to agreed
specifications. In particular, colourants should be tested following the EN 646 bleeding test
with a minimum score of 4. Moreover, the colourants used in printing inks should also meet
the following quality specifications.14
(a)
Metals and metalloids
The content of metals and metalloids soluble in 0.1M HCl and expressed as a
percentage in relation to the colourant should not exceed:
antimony
arsenic
cadmium
chromium (VI)
lead
mercury
selenium
0.050 %
0.010 %
0.010 %
0.100 %
0.010 %
0.005 %
0.010 %
With regard to barium, only pigments which allow the finished article to meet
the specific migration limit (SML) of 1 mg barium/kg food should be used.
14
These specifications reflect those of the Council of Europe Resolution AP (89)1 on the use of
colourants in plastic materials coming into contact with food.
36
(b)
Aromatic amines
The content of primary unsulphonated aromatic amines soluble in 1M HCl and
expressed as aniline should not exceed 0.05 %. The total content of primary
aromatic amines recognised to be human carcinogens (benzidine, 2naphthylamine, 4-aminobiphenyl and 4-chloro-2-methylaniline) should not
exceed 0.001 % of the colourant.
(c)
Polychlorinated biphenyls (PCB's)
The content of PCB's should not exceed 25 mg/kg of the colourant, expressed
as decachlorobiphenyl.
(d)
Carbon black
The toluene-extractable fraction of carbon black should not exceed 0.15 % of
the colourant.
3.
Additives
An ink additive is a substance used normally in small quantities, which essentially determines
the technical properties of the printing ink in their manufacture or in the printing process as
well as in the printed product.
Typical additives used by manufacturers and converters of kitchen towels and napkins have
been approved by the SCF. They include:
- Slip control agents, such as polyethylene wax and silicium dioxide. The polymers
have a molecular weight >1000 Dt.
- Amine solubilisers, such as dimethylaminoethanol (DMEA) and ammonia. They
are removed in the drying process.
- Defoamers, such as polydimethylsiloxane. Typical antifoam additives involve
substances with a molecular weight >1000 Dt.
- Biocides, such as isothiazolinone derivatives are used in water borne systems. A
worse case calculation for the typical biocide used will result in typical
concentration in food below the detection limit set in the Synoptic document.
- Co-solvents, such as propylene glycol.
- Thickeners, such as polyurethane and polymer of acrylic acid, salt.
37
Overview table
Ink component
Example
Binder (resin)
Styrene-acrylate copolymer
Acrylate copolymer
Urethane copolymer
SCF
REF No.
Typical
Range
[%]
31560
10 - 20
5 - 30
Pigment
Amine solubiliser
Ammonia
Aminoalcohols
Defoamer
Polydimethylsiloxane
Wax
Polyethylene wax
80000 / 76951
0-2
Polyurethane
Polymer of acrylic acid, salt
Isothiazolinone derivatives
(active agent: typically 1.5%)
81230
80380
0-1
37520 / 43760 / 66755
0.5
Propylene glycol
23740 / 82065
0-2
26360 / 95855
55 - 75
Thickener
Biocide
Co-solvent
12789 / 35320
16150 / 49235 / 12775
23547 / 49525 / 76720/
76721
Water
4.
1.5
0.1 - 0.5
Substances not to be used for kitchen towels and napkins
Substances or preparations contained in the CEPE exclusion list15 should not be used for the
manufacture of printing inks for kitchen towels and napkins.
15
Committee of experts on materials coming into contact with food, RD 8/8-35.1, as subsequently
amended.
38
APPENDIX 3
Specific migration testing method for tissue paper
If required by the Guidelines, manufacturers of kitchen towels and napkins should use the
following test to measure migration from tissue paper.
This test may be reviewed in light of new technical developments.
1.
Principle
Three layers of paper are exposed to a semi-solid simulant in a sealed glass jar for 2 h at
40°C. Migrants are then extracted from the simulant using a solvent for analysis.
2.
Reagents
Acetonitrile
Semi-solid simulant
• 40% diatomaceous earth (Celite 454)
• 5% olive oil
• 35% water (HPLC grade)
Internal standard, e.g. DBP-d4 for phtalates
The semi-solid simulant is prepared by weighing out the above substances in the correct
proportions and mixing in a food mixer or similar device until a homogenous mixture is
achieved. The homogeneity of the mixture is determined by measuring the moisture contents
of triplicate portions taken randomly of the simulant. Once prepared, the semi-solid simulant
must be kept in an airtight container at 5°C.
3.
Apparatus
It is assumed that usual laboratory equipment is available.
• Ultrasonic bath.
• 250 ml wide-mouth glass screw-cap jars with caps.
• 40 ml screw-cap vials. Caps with PTFE-lined silicone septa.
4.
Samples
Once received, the samples must be hermetically sealed and kept in a cool environment in
order to prevent loss of volatiles.
5.
Migration tests
Place four 250 ml jars with lids in an incubator at 40oC to prewarm. An hour is sufficient.
Using the neck of the jar as a template, cut out 18 circular test pieces from the sample.
Alternatively cut out circular test pieces with 7 cm diameters. The test pieces should be taken
randomly, avoiding the outside sheets and sheets close to the cardboard tube if sample is in
a roll. If the migration test is not to be carried out immediately the test pieces should be
wrapped or placed in an airtight container.
39
Prewarm the semi-solid simulant and weigh out four portions of 10.0 g.
Remove warmed jars from the incubator and place 3 test pieces of cut paper in the bottom of
3 of the jars. Add the weighed portions of semi-solid simulant, ensuring even coverage.
Place 3 further test pieces of paper on top of the semi-solid simulant and gently press down
to ensure even contact. Seal the jars and place in the incubator at 40oC.
The fourth jar is the blank and should contain the last portion of semi-solid simulant and no
paper.
Commence timing when the incubator door is shut and the indicated temperature returns to
40°C.
After 2 hours, remove the jars from the incubator. Open and discard the test pieces, ensuring
that all adhering simulant is removed. Transfer the simulant to a 40 ml screw-cap vial via a
funnel. Pipette 25 ml acetonitrile into the (now empty) test vessel, add a suitable internal
standard (e.g.100µl of DBP-d4 for phthalates) using a microsyringe. Swirl to ensure thorough
rinsing of the test vessel and transfer through the funnel into the 40 ml vial.
Extract the simulant by ultrasonic agitation for 1 hour. Allow to stand for at least half an hour.
Remove an aliquot and filter through a 0.2µm syringe filter into an autosampler vial. Inject for
analysis by GC-MS or HPLC. Select analytical conditions according to the chemical
substances studied.
The following GC-MS conditions have been successfully used for DIPNs and phthalates.
Injection
Column
Oven
programme
Carrier gas
Detector
6.
splitless, 280oC
5% phenylmethyl siloxane
30m x 0.25mm id, 0.25µm film thickness
70oC hold for 2 min
ramp to 310oC at 15oC/min
hold for 4 min
He, 1 ml/min, constant flow
MSD, SIM
Ions m/z, 149 (phthalates), 153 (DBP-d4), 197 (DIPN)
Calculation of results
Determine the concentration of the migrants studied, in µg/g of semi-solid simulant by
comparison against calibration standards using the internal standard procedure in the normal
fashion. Multiply this by the mass of semi-solid simulant used (10g) and divide by the
paper/food contact surface area (0.77 dm2 if 7 cm diameter) to calculate the migration result
in units of µg/dm2.
40
APPENDIX 4
Method to determine 1,3-dichloro-2-propanol and 3-chloro-1,2-propanediol in
an aqueous extract of paper
The following method serves to determine 1,3-dichloro-2-propanol and 3-monochloro-1,2propanediol in an aqueous extract of paper. This method is based on the BfR method, and it
should be used to measure compliance with the restrictions laid down for polyamideepichlorohydrin resins in Appendix 1.
1.
Principle
The analytes are separated from the aqueous extract via a solid phase extraction column.
DCP and MCPD are derivatized using heptafluorobutyrylimidazole (HFBI) and
measurements carried out using GC-ECD.
2.
Chemicals
Unless otherwise stated, analytical grade chemicals are to be used. The water must be
distilled or of a suitable purity.
2.1
1,3-dichloro-2-propanol (DCP), e.g. Fluka
2.1.1 DCP parent solution
50 mg of DCP is weighed into a 50 ml volumetric flask. The flask is filled up to the
mark with acetonitrile.
The solution will keep in the refrigerator for one month.
2.2.
3-chloro-1,2-propanediol (MCPD), e.g. Merck
2.2.1 MCPD parent solution
50 mg of MCPD is weighed into a 50 ml volumetric flask. The flask is filled up to the
mark with acetonitrile.
The solution will keep in the refrigerator for one month.
2.3
DCP-MCDP calibration solution
0.5 ml of each of the two solutions as given in 2.1.1 and 2.2.1 is pipetted into a 20 ml
volumetric flask. The flask is filled up to the mark with diethyl ether. In a 100 ml
volumetric flask 2.5 ml of this solution is filled up to the mark with diethyl ether.
The solution will keep in the refrigerator for one month.
2.4
3-methoxy-1,2-propanediol (internal standard, IS), e.g. Sigma
2.4.1 IS solution
50 mg of 3-methoxy-1,2-propanediol is weighed into a 100 ml volumetric flask. The
flask is filled up to the mark with acetonitrile. 0.25 ml of this solution is pipetted into a
100 ml volumetric flask and filled up to the mark with diethyl ether.
The solution will keep in the refrigerator for one month.
2.5
Sodium chloride
2.6
Acetonitrile
41
2.7
Diethyl ether*, e.g. Merck
2.8
Isooctane for residue analysis
2.9
Elution solution: 95 ml diethyl ether / 5 ml isooctane
2.10
Heptafluorobutyrylimidazole (HFBI), e.g. Pierce
2.11
Solid phase extraction column, e.g. Extrelut 20, Merck
3.
Apparatus
3.1
Rotary vacuum evaporator
3.2
GC apparatus with ECD
3.3
Capillary column, e.g. DB-5MS, 60m, I.D. 0.25 mm, film thickness 0.25µm.
4.
Preparing samples
An aqueous extract is made with 1 g of tissue in 250 ml of water according to the principles
of EN 645. This should be added to 29.25g of NaCl in a 250 ml volumetric flask.
5.
Carrying out the experiment
20 ml of the extract 4 is placed on the extraction column. After a reaction time of 20 min.
DCP and MCPD are slowly eluted into a 500 ml round-bottomed flask with 250 ml of elution
solution (2.9). The ether is removed on the rotary vacuum evaporator (35–40°C, 800mbar). 1
ml of IS solution as given in 2.4.1 is added to the remaining isooctane.
Derivatisation is carried out in the 500 ml round-bottomed flask. After adding 200 µl of HFBI
the flask is sealed and left to stand at room temperature for 15 minutes, with the flask being
agitated occasionally. The contents are washed into a 25 ml volumetric flask and filled up
with isooctane. 1.5 ml of water is added and the flask is vigorously agitated for one minute.
When the phases have separated ca. 20ml of the organic phase is placed in a sealable glass
jar containing 2 ml of water and again vigorously agitated for one minute. The organic phase
is used in gas chromatographic analysis.
6.
Calibration curves
0.1, 0.2, 0.5, 1.0 and 2.0 ml of the DCP-MCPD calibration solution as given in 2.3 (equivalent
to 0.005, 0.010, 0.025, 0.050 and 0.100 ng/2µl of the solution used for measurement
purposes) are made up to 6 ml with diethyl ether in a 25 ml volumetric flask containing 1 ml
IS solution as given in 2.4.1. 15ml of isooctane is added. After addition of 200 µl of HFBI the
flask is sealed and left to stand at room temperature for 15 minutes, with the flask being
agitated occasionally. The volumetric flask is filled up with isooctane and the experiment
continued further as described in 7.
A regression analysis is made of the ratios of the DCP and MCPD peak areas to that of the
IS and of the content of DCP and MCPD in the volume of solution to be measured [ng/2µl].
*
It is imperative that analytical quality diethyl ether is used here. The ether should neither be dried nor
stabilized with ethanol.
42
7.
Gas chromatographic conditions
Capillary column:
Carrier gas:
Column pressure:
Injection:
Temperature programme:
Injector temperature:
Detector temperature:
8.
see 3.3
helium
180kPa
2 µl, splitless
2 min at 50°C
1.5°C/min to 100°C
5 min at 100°C
25°C/min to 300°C
10 min at 300°C (total: 58.33 min)
250°C
320°C
Evaluation
Using the regression equation resulting from 7, the content of analytes in the volume of
solution to be measured x[ng] is calculated.
C DCP.MCPD [ µg / l ] =
x−a
⋅ 50 ⋅ 10 −3
b
CDCP.MCPD
x
a
b
Content of DCP or MCPD in the aqueous extract [µg/l]
Content of DCP or MCPD in the volume of solution to be measured as
given in the regression equation [ng]
Measurement solution volume [ml]
Volume of solution to be measured [ml]
For the ratios given in the test method the content of DCP or MCPD in cold aqueous extract
(CDCP.MCPD [µg/l]) is as follows:
C DCP.MCPD [ µg / l ] =
9.
x ⋅ 25
⋅ 50 ⋅ 10 −3 = x ⋅ 625
0.002
Detection limit of the procedure
The detection limit of the procedure was determined in an inter-lab test with 8 participants as
a 95 percentile of the lab-intern detection limits set according to DIN 32645 (calibration curve
procedure):
DCP
MCPD
2.3µg/l
2.0µg/l
43
Bijlage 4. Cradle-to-Cradle voorwaarden
Het cradle-to-cradle concept is gepatenteerde door McDonough Braungart Design Chemistry
(MBDC) en betreft de mogelijkheid om een product te laten certificeren als “cradle-to-cradle”
waardig. De cradle-to-cradle visie is ontwikkeld door McDonough en Braungart. De visie betreft
een maatschappij waarin in essentie geen afval bestaat, doordat alle producten uiteindelijk
kunnen dienen als input voor nieuwe technologische of biologische cyclussen.
Voorwaarden
Voor daadwerkelijke certificering moet contact worden opgenomen met een consultant van
MBDC. Bij beoordeling of een product Cradle-to-Cradle waardig is, wordt gelet op:
Transparantie van welke materialen zijn gebruikt.- Materialen moeten worden
geïdentificeerd tot op 100 ppm niveau. Sommige materialen moeten bij elke concentratie
worden gemeld.
Bepaling of componenten biologisch of technologische nutriënten zijn.- Biologische nutriënt
betekent dat het eindproduct veilig kan worden gecomposteerd. Technologische nutriënt
betekent dat het eindproduct oneindig opnieuw kan worden toegepast in een nieuwe
industriële cyclus.
Bepaling of componenten voldoen aan milieu en gezondheidseisen.- Zie bijlage 4A voor een
overzicht van de criteria
Percentage hergebruikt materiaal- Percentage van het input materiaal dat uit gerecycled
materiaal bestaat
Percentage van componenten dat of biologisch afbreekbaar is of opnieuw gebruikt kan
worden - Percentage van het eindproduct dat als biologische of technologische nutriënt
geclassificeerd kan worden
Hoeveelheid gebruikte hernieuwbare energie in productie - Hoeveelheid energie gebruikt in
productie dat wordt opgewekt door gebruik van duurzame energiebronnen. (er wordt
onderscheid gemaakt tussen “productie-energie” en energie gebruikt voor de totale keten)
Watergebruik - Strategieën die worden toegepast om impact van watergebruik op milieu
zoveel mogelijk te beperken
Bedrijfsethiek (kinderarbeid, discriminatie, hoeveelheid werkuren, veiligheid etc..) - Zie
bijlage 4A voor overzicht van criteria
Certificeringsklassen
Cradle-to-Cradle certificatenklassen zijn: basis, zilver, goud en platinum. De hoogst haalbare
klasse is platinum. Voor het verkrijgen van deze certificaten moet worden voldaan aan bepaalde
eisen. Hoe hoger de rang van het certificaat des te zwaarder de eisen (zie Hoofdstuk 9 op pagina
29 van bijlage 4A).
Bijlage 4A
Cradle to Cradle® Certification Program
Version 2.1.1
Prepared by MBDC
September 2008
Updated Jan 2010
Cradle to Cradle® Certification Program
Version 2.1.1
prepared
by MBDC
September 2008
Updated Jan 2010
McDonough Braungart
Design Chemistry
1001 E. Market Street
Suite 200
Charlottesville, VA 22902
www.mbdc.com
www.C2Ccertified.com
434-295-1111
[email protected]
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 2 of 30
Table of Contents
Table of Contents ...........................................................................................................................2
Forward............................................................................................................................................4
Cradle to Cradle® Design ...............................................................................................................4
1
Scope ......................................................................................................................................7
2
Terminology and Referenced Documents...........................................................................8
2.1 Acronyms and Abbreviations ...........................................................................................8
2.2 Definitions.........................................................................................................................8
2.3 Referenced Documents..................................................................................................13
3
Documentation .....................................................................................................................14
3.1 Requirements for Certification Consideration ................................................................14
3.2 Requirements for Annual Recertification........................................................................14
4
Material Health......................................................................................................................15
4.1 Material Transparency....................................................................................................15
4.2 Defined as a Biological or Technical Nutrient ................................................................15
4.3 Ingredient Characterization. ...........................................................................................16
4.3.1
4.3.2
4.3.3
Human Health Criteria
Environmental Health Criteria
Material Class Criteria
16
17
18
4.4 Material Avoidance.........................................................................................................18
4.5 Optimization Strategy .....................................................................................................19
4.6 Product Formulation Optimized......................................................................................19
4.7 Cradle to Cradle® Emission Standards ..........................................................................19
4.8 Percentage of “Green” Components ..............................................................................20
5
Material Reutilization/Design for Environment .................................................................21
5.1 Defined Appropriate Cycle .............................................................................................21
5.2 Well Defined Recovery Plan ..........................................................................................21
5.3 Actively Closing the Loop ...............................................................................................21
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 3 of 30
5.4 Nutrient Reutilization Score >= 50 .................................................................................21
5.5 Nutrient Reutilization Score >= 65 .................................................................................22
5.6 Nutrient Reutilization Score >= 80 .................................................................................22
6
Energy ...................................................................................................................................23
6.1 Characterization of Energy.............................................................................................23
6.2 Strategy Developed to Use Renewable Energy.............................................................23
6.3 Use of Renewable Energy for Manufacture ...................................................................23
6.4 Use of Renewable Energy for Entire Product ................................................................23
7
Water .....................................................................................................................................25
7.1 Water Stewardship Guidelines.......................................................................................25
7.2 Water Audit.....................................................................................................................25
7.3 Innovative Conservation Measures................................................................................26
7.4 Innovative Discharge Measures.....................................................................................26
8
Social Responsibility...........................................................................................................27
8.1 Corporate Ethics/Fair Labor Statement..........................................................................27
8.2 Begin Social Accreditation Process ...............................................................................27
8.3 Third Party Accreditation ................................................................................................28
9
Certification Criteria Summary Matrix ...............................................................................29
Certification Disclaimer ...............................................................................................................30
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 4 of 30
Forward
Cradle to Cradle® Design is a revolutionary approach to the redesign of human industry based on
the conviction that rigorous science and design can move human industry beyond simple
concerns for “sustainability” (often seen as a form of maintenance of current levels of
performance while limiting destruction) toward a new positive paradigm where growth is good –
science provides the physical laws and the data and design serves as the signal of human
intention - Cradle to Cradle® Design mirrors the healthy, regenerative productivity of nature, and
thereby creates industry that is continuously improving and sustaining life and growth.
Since 1995, McDonough Braungart Design Chemistry (MBDC) has been engaging with large and
small companies with the challenge of industry to scientifically evaluate and design materials and
products according to these principles. In response to industry demand, MBDC is now offering
companies the chance to have their materials and products not only evaluated, but also certified
according to the Cradle to Cradle® Principles.
Companies receiving certification will have the opportunity to use the Cradle to Cradle® branded
certification mark. This mark will signify to customers that the company has chosen the
chemicals, materials, and processes for health and perpetual recyclability, allowing them to
purchase products that move us to a positive world of safe, healthy and fair economic enjoyment
- worry and guilt-free - while meeting, and sometimes leading, the highest international regulatory
and industry standards. Companies with Cradle to Cradle® certified products would enjoy
increased brand value by achieving product differentiation, building customer retention, facilitating
transparency, reducing liability, and fostering innovation. In the US, these companies will also be
able to offer their certified products as “environmentally-preferable,” a current requirement for
government purchases.1 In the EU, products will meet the most rigorous upcoming standards for
products yet produced on a global basis.
Cradle to Cradle® Design
Cradle to Cradle® Design draws on knowledge from the fields of environmental chemistry and
material flows management (broadly termed Industrial Ecology), and the fields of industrial and
architectural design. Cradle to Cradle® Design is based on the Intelligent Product System (IPS)
pioneered by chemist Dr. Michael Braungart in 1986. In the early 1990’s, Dr. Braungart and
architect Mr. William McDonough expanded IPS by identifying the principles of Cradle to Cradle®
Design.
Cradle to Cradle® Design is a positive agenda, one that seeks a renewably powered world, full of
safe and healthy materials that are economically, equitably, ecologically and elegantly deployed.
It is an innovative approach to sustainability that models human industry on the integrated
processes of nature’s biological metabolism – its productive ecosystems – integrated with an
equally effective technical metabolism, in which the materials of human industry safely and
productively flow within the two metabolisms in a fully characterized and fully assessed way.
1
On September 14, 1998 President Clinton signed Executive Order 13101 which outlined the
Environmentally Preferable Purchasing (EPP) program for all Executive agencies. Under this program all
Executive agencies are directed to purchase “Environmentally Preferable” products. “Environmentally
Preferable” is defined in section 201 of EO 13101 as “products or services that have a lesser or reduced
effect on human health and the environment when compared with competing products or services that serve
the same purpose.” Based on this definition, it is clear that a Cradle to Cradle certified product would qualify
as “Environmentally Preferable” due to the fact that the Cradle to Cradle certification focuses in large part on
optimizing the human and environmental health characteristics of the product requesting certification.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 5 of 30
Products are developed for closed-loop systems in which every ingredient is safe and beneficial –
either to biodegrade naturally and restore the soil, or to be fully recycled into high-quality
materials for subsequent product generations, again and again. Utilizing biological nutrient and
technical nutrient definition allows a company to virtually eliminate the concept of waste and
recover value, rather than creating a future of solid waste liability and relinquishing material
assets by simply delivering a physical product to a customer without a coherent relationship to the
potential inherent in the product itself as a potential long term asset for the customer, nature,
industry or the company itself. Cradle to Cradle® Design turns contingent liabilities into assets.
Cradle to Cradle® Design was founded on a recognition that a sustainable world cannot evolve
from the minimizing approach of efficiency (less negative results - now “eco-efficiency”) alone.
Through intentional, effective decision making (more positive results - now “eco-effective” – a
term characterized by MBDC) that focuses on the development of materials and products that are
safe and suitable for recovery through technical or biological systems, many of the toxic legacies
of the past designs can be transformed into healthful products and systems. Even rare and
valuable, but toxic, materials such as cadmium, can be put into coherent technical flows in
products that are infinitely characterized, designed to be safe and treated as a service that is in a
defined chain of custody (eg. a solar collector vs. a small battery).
Cradle to Cradle® Design is based on the living model for sustainability – nature. The flow and
cycling of matter in nature does not lead to waste and pollution, but to a dynamic balance of
growth and change within ecological systems. The fundamental elements of Cradle to Cradle®
Design are based on the principles that drive these systems in nature:
Waste equals food
•
Design materials and products that are food for other systems. This means designing
materials and products to be used over and over in either technical or biological systems.
•
Design materials and products that are safe. Design materials and products whose life
cycle leaves a beneficial legacy for human or ecological health.
•
Create and participate in systems to collect and recover the value of these materials and
products.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 6 of 30
Use current solar income
•
The quality of energy matters. Use renewable energy.
Celebrate diversity
•
Water is vital for humans and all other organisms. Manage water use to maximize quality
and promote healthy ecosystems while remaining respectful of the local impacts of water
use.
•
Use social responsibility to guide a company's operations and stakeholder relationships.
Unlike many other eco-efficiency oriented certification systems, Cradle to Cradle® certification
focuses on the characteristics of sustainable materials, products and systems. As a result, this
process places a major emphasis on the human and ecological health impacts of a product’s
ingredients, as well as on the ability of that product to be truly recycled or safely composted. The
quality of energy used to create a product, water quantity and quality, and social responsibility
also are essential sustainability characteristics and focus areas in this certification process.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 7 of 30
1 Scope
This document sets out the requirements for obtaining Cradle to Cradle® certification. This
certification program includes requirements for:
•
•
•
•
•
Product/Material transparency and human/environmental health characteristics of
materials
Product/Material reutilization
Production energy
Water use at manufacturing facility
Social fairness/corporate ethics
Cradle to Cradle® certification is a four-tiered approach consisting of Basic, Silver, Gold, and
Platinum levels to reflect continuing improvement along the cradle-to-cradle trajectory.
This certification program applies to materials, sub-assemblies and finished products. Special
considerations will be given to certain classes of products (e.g., VOC emission standards will be
applicable to indoor products only, reutilization criteria will be applied to the substrate, rather than
the material, for paint and other coating products, etc.). In the case of technical nutrient based
products where a take back system is in effect and there is a well-defined chain of custody,
certain rare, high value, but potentially toxic substances (e.g., cadmium, silver, etc.) may be
appropriate and effective substances as defined in use.
This program does not address performance concerns associated with any and all products that
qualify for Cradle to Cradle® certification.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 8 of 30
2 Terminology and Referenced Documents
2.1
Acronyms and Abbreviations
ASTM – American Society for Testing and Materials
BoM – Bill of Materials
EPA – U.S. Environmental Protection Agency
IARC – International Agency for Research on Cancer
HAP – Hazardous Air Pollutant
IVOC – Individual volatile organic compound
LCA – Life cycle assessment
MAK – Maximum allowable concentration at the workplace
TLV – Threshold limit value
TVOC – Total volatile organic compounds
VOC – Volatile organic compound
2.2
Definitions
ALGAE TOXICITY
Several Genera and Species of Green Algae found in lakes, ponds, and streams that are
responsible for aquatic oxygen balance and food sources for fish are tested for their reaction to
chemical exposure. Chemicals that kill algae are considered dangerous to aquatic eco-systems
due to the possible food chain effects and food source depletion. Algae Toxicity is a measure of
a substance's toxicity when consumed by these various types of Algae. A common measuring
tool is EC50 ("effective concentration"), which is the concentration of a substance in the water
required to stop photosynthesis of fifty (50) percent of the algae test population. If EC50 < 10
mg/L, the substance is considered algae toxic.
BIOACCUMULATION
The process by which substances are stored and accumulated in the tissue or organs of humans
or animals.
BIOCONCENTRATION FACTOR (BCF)
A measure of the tendency for a chemical to accumulate. The ratio of the concentration of a
substance in a living organism (mg/kg) to the concentration of that substance in the surrounding
environment (mg/L for aquatic systems).
BIODEGRADATION
The process by which a substance or material is broken down (or decomposed) by
microorganisms and reduced to organic or inorganic molecules which can be further utilized by
living systems. Biodegradation can be aerobic, if oxygen is present, or anaerobic, if no oxygen is
present.
BIOLOGICAL NUTRIENT
A material used by living organisms or cells to carry on life processes such as growth, cell
division, synthesis of carbohydrates and other complex functions. Biological Nutrients are usually
carbon-based compounds that can be safely composted and return to soil.
CARCINOGEN - POSSIBLE, OR SUSPECTED
A known animal carcinogen, but evidence of carcinogenicity in humans is non-existent, or there is
limited evidence of carcinogenicity in humans and insufficient evidence of carcinogenicity in
animals
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 9 of 30
CARCINOGEN - PROBABLE
A known animal carcinogen, but carcinogenicity in humans has not been definitely proven (MAK 2
or TLV A2 or IARC Group 2A).
CARCINOGEN - KNOWN
A causal relationship has been established between exposure to the agent and human cancer
(MAK 1 or TLV A1 or IARC Group 1).
CAS NUMBER
Chemical Abstract Service number. This number uniquely identifies each pure chemical
compound.
CHEMICAL PROFILE
The “score” or “ranking” given to a pure chemical based on its hazard characteristics for human
and environmental health.
CLEARANCE TIME (CT)
The CT indicates the time needed to eliminate or biodegrade a substance to a certain percentage
in an organism. For example, the CT50 indicates the time needed to eliminate 50% of a certain
substance, analogous to the half-life time measure t1/2.
CLIMATIC RELEVANCE
This is a measure of the climate-influencing characteristics of the substance. All compounds that
contribute to global warming are listed here. Examples include carbon dioxide, methane, CFCs,
and sulfur hexafluoride.
COMPOSTABLE
According to ASTM, a compostable material is one that is capable of undergoing biological
decomposition in a compost site as part of an available program, such that the material is not
visually distinguishable and breaks down into carbon dioxide, water, inorganic compounds, and
biomass at a rate consistent with known compostable materials.
CONTENT OF HALOGENATED ORGANIC COMPOUNDS
The column in the periodic chart of the elements that begins with Fluorine contains the halogens.
These elements, when combined with organic compounds, form halogenated organic
compounds. Most of these compounds are toxic, persistent, ozone depleting or bioaccumulative,
or form hazardous substances during production and disposal (e.g., PVC).
DAPHNIA TOXICITY
Water fleas of the genus Daphnia can be found in most ponds and streams. They feed upon
microscopic particles of organic matter and are in turn food for fish and other aquatic organisms.
Daphnia Toxicity is a measure of a substance's toxicity when consumed by these water fleas.
A common measuring tool for daphnia toxicity is EC50 ("effective concentration"), which is the
concentration of a substance in the water required to immobilize fifty (50) percent of the test
animals. If EC50<10 mg/L, the substance is considered daphnia toxic.
DOWNCYCLING
The name for the practice of recycling a material in such a way that much of its inherent value is
degraded (e.g. recycling plastic into park benches) revealing poor design of a life cycle and the
related material flows.
EASILY SEPARABLE
In order to be considered “easily separable,” dissimilar materials must be able to be separated
using nothing more complex than common hand tools, and the separation must be completed in a
reasonable amount of time.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 10 of 30
EFFECT CONCENTRATION 50 (EC50)
The median exposure concentration (EC50) is the median concentration of a substance that
causes some effect in 50 percent of the test animals.
EMBODIED ENERGY
The energy consumed by all the processes required to produce a product. This includes the
manufacturing energy for all the materials, sub components, and components as well as the
energy to assemble all components into the finished product. Transportation energy is not
included here.
ENDANGERED FOREST
Endangered Forests are the most valuable forests on the globe, forests that would be irreparably
harmed by industrial resource extraction. In practical terms this means these forests are “NO GO”
and “NO BUY” forests. These forests comprise a large proportion of the world’s remaining oldgrowth, primary and ancient forests in tropical, temperate and boreal zones.
ENDOCRINE DISRUPTOR
A substance that mimics, blocks, or interferes with hormones and their production, metabolism,
and excretion causing malfunction of the endocrine system which can lead to malfunction of the
reproductive, nervous, and immune systems.
FINAL MANUFACTURE/ASSEMBLY
The assembly of homogeneous materials or assemblies into a finished product. This occurs at
the client’s facility, or at a contract facility, and is typically the last step before the product is sold
to the customer. While the exact definition of “final manufacture/assembly” may vary from
industry to industry, the idea is to have a consistent definition across each specific industry to
“level the playing field” for those manufacturers that have different levels of vertical integration.
FISH TOXICITY
Several Genera and Species of fish found in lakes, ponds, and streams that are part of the food
chain are tested for their reaction to chemical exposure. Chemicals that kill fish are considered
dangerous to aquatic eco-systems due to the possible food chain effects and food source
depletion. Fish Toxicity is a measure of a substance's toxicity when consumed by these various
types of fish. A common measuring tool is LC50 ("lethal concentration"), which is the
concentration of a substance in the water required to kill fifty (50) percent of the fish test
population. If LC50 < 10 mg/L, the substance is considered fish toxic.
HALF-LIFE (T1/2)
The amount of time it takes for half of an initial concentration of substance to degrade in the
environment.
HEAVY METAL
The term "Heavy Metals" is generally interpreted to include those metals with a specific gravity
that is at least 5 times the specific gravity of water. The metals of immediate concern from a
toxicity standpoint include antimony, arsenic, bismuth, cadmium, cerium, chromium, cobalt,
gallium, gold, iron, lead, manganese, mercury, nickel, platinum, silver, tellurium, thallium, tin,
uranium, and vanadium.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 11 of 30
IRRITATION OF SKIN/MUCOUS MEMBRANES
For the testing of skin irritation with the standard Draize test, rabbits are used. The chemical is
applied to the rabbit skin and usually kept in contact for four hours. The degree of skin irritation is
scored for erythema, eschar, edema formation, and corrosive action. These dermal irritation
observations are repeated at various intervals after the chemical has been removed. Mucous
membrane irritation is measured in a similar manner. Site-specific mechanical responses within
the respiratory tract and eyes are measured, and a chemical is classified as an irritant based on
the conclusions of these tests.
GLOBAL WARMING POTENTIAL
A scale used to relate a compound to the CO2 equivalents to measure the potential heating
effects on the atmosphere.
LETHAL CONCENTRATION 50 (LC50)
The median lethal concentration (LC50) is the median concentration of a substance that causes
death in fifty (50) percent of the test animals.
LETHAL DOSE 50 (LD50)
The median lethal dose (LD50) is the statistically derived median dose of a substance that can be
expected to cause death in fifty (50) percent of the test animals.
MATERIAL
A group of one or more chemicals that together comprise a component or input to a finished
product.
MATERIAL ASSESSMENT
The evaluation of a material based on the toxicity of the components and their routes of exposure
from the material in question.
MUTAGEN
This is a substance that may cause hereditary disorders in the offspring due to mutations in the
chromosomes of the male or female reproductive cells. These mutations can be alterations in the
structure or number of chromosomes, or nucleotide substitutions known as point mutations.
OCTANOL-WATER PARTITIONING COEFFICIENT (Pow)
A measure of the tendency of a chemical to partition between an aliphatic hydrocarbon system
and an aqueous system. Often used as a predictor for bioaccumulation potential.
OZONE DEPLETION POTENTIAL
This is the measure of the ozone depleting characteristics of the substance. Ozone depletion in
the upper atmosphere leads to an increase of UV-radiation on the earth and as a result, an
increase in skin cancer. CFCs are included here.
PERSISTENCE
This is a measure of a substance's ability to remain as a discrete chemical entity in the
environment for a prolonged period of time. A common measuring tool for persistence is "halflife" (t1/2), which is the amount of time required for half of the substance to breakdown. If half-life
is greater than 30 days in the air, or if half-life is greater than 50 days in soil, water, or any other
media the substance is considered to be persistent.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 12 of 30
RAPIDLY RENEWABLE
Similar to the LEED definition, this is a material considered to be an agricultural product, both
fiber and animal, that takes 10 years or less to grow or raise, and to harvest in an ongoing and
sustainable fashion.
RECYCLABLE
Able to be reused at a similar level of quality. For the sake of this program, materials are
considered “recyclable” if it is technically possible to recycle them and at least one commercial
recycling facility exists.
SKIN PENETRATION POTENTIAL
A measure of the ability of a compound to assist in the absorption of chemicals into the skin.
SENSITIZATION
The ability of a substance to induce an immunologically-mediated (allergic) response.
TECHNICAL NUTRIENT
A material of human artifice designed to circulate within technical metabolism (industrial cycles)—
forever.
TERATOGEN
A substance shown to cause damage to the embryo or fetus through exposure by the mother
(MAK-list: Pregnancy risk group, category A).
TERATOGEN - SUSPECTED
Currently available information indicates that a risk of damage to the embryo or fetus can be
considered probable when the mother is exposed to this substance (MAK-list: Pregnancy risk
group, category B).
TOXICITY - ACUTE
A measure of how poisonous or "deadly" a substance is during initial exposure. A common
measuring tool for acute toxicity is LD50 ("lethal dose"), which is the dose required to kill 50
percent of the test animals. If LD50<200 mg/kg, the substance is considered acutely toxic.
TOXICITY - CHRONIC
This is a measure of how poisonous a substance can become over time with repeated exposure.
A substance may have low acute toxicity (i.e. little harmful effects from the initial exposure) but
may become poisonous over time with repeated exposure. This may be due to accumulation of
the substance or due to repeated minor damaging of target organs.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 13 of 30
2.3
Referenced Documents
The foundation of Cradle to Cradle® Design was initially outlined in Dr. Braungart’s publication of
the “Intelligent Product System” and in McDonough’s and Braungart’s The Hannover Principles:
Design for Sustainability, both published in 1992. In 1993 Dr. Braungart’s Intelligent Product
System (IPS) won Germany's prestigious Océ van der Grinten award for science in the service of
environmental protection. The Hannover Principles were adopted by the World Congress of the
International Union of Architects (UIA) in 1993, and are frequently cited as a seminal expression
of sustainability.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 14 of 30
3 Documentation
3.1
Requirements for Certification Consideration
A complete Bill of Materials (BoM) is required before a proposal for certification can be generated.
Once the proposal has been accepted the following information is required for consideration as a
Cradle to Cradle® Basic or Silver certified product:
• Complete ingredient formulations for all materials used in the product.
• Recycled content and weight of all materials used in the product
• Annual energy required for manufacture of product and source(s) of that energy
• Water stewardship guidelines document
• Fair labor/corporate ethics guideline document
The following additional information is required for consideration as a Cradle to Cradle® Gold
certified product:
• IAQ emissions data
• Data demonstrating that final assembly/manufacture is at least 50% renewably powered
• A complete water audit
• Documentation that a 3rd party social accreditation exercise is underway, or
documentation that an internal social audit has been done
The following additional information is required for consideration as a Cradle to Cradle® Platinum
certified product:
• Data demonstrating that final assembly/manufacture is 100% renewably powered and
that the entire embodied energy of the product is at least 50% renewably powered
• Documentation describing innovative strategies employed to greatly improve water
discharge quality or greatly reduce water use
• Documentation that a 3rd party social accreditation has been completed
3.2
Requirements for Annual Recertification
The following is required for annual recertification:
• Current BoM highlighting any changes to materials or suppliers
• Progress on phase out of problematic substances (if required)
• Current energy numbers (if different from initial submission)
• All additional documents required if applicant is seeking a higher certification level
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 15 of 30
4 Material Health
4.1
Material Transparency
Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels.
Applicant shall identify all homogeneous materials present in the finished product. This is
typically done by breaking the product down into assemblies, then sub-assemblies, then
components, and finally into pure homogeneous materials. Any homogeneous material present
at 100 ppm or higher in the finished product must be reported. PVC present at ANY level in the
finished product must be reported.
For wood based products, or for products that use wood as a component, the source of that wood
must be identified and it should be noted as to whether that source is an endangered forest.
Example – Office chair is first broken down into back assembly, seat assembly, tilt mechanism,
pneumatic cylinder, base, and casters. Each assembly must then be further broken down into
sub-assemblies or materials. Casters would be broken down into nylon wheel, steel axle, steel
pintle, etc. Painted 5 star base would be broken down into cast aluminum and powdercoat.
Finally, each material must be broken down into its constituent ingredients.
Since material formulations are often proprietary to the supplier, the certifying body will enter into
a Non-Disclosure agreement and will allow the supplier to submit the ingredient information
directly to the certifying body. Material formulations must be reported down to the 100 ppm level,
however the following substances must be reported at any level:
•
•
•
•
Toxic heavy metals such as lead, mercury, hexavalent chrome, and cadmium
Pigments, dyes, or other colorants
Phthalates
Halogenated organics
For products that contain recycled content as an input it is often difficult, if not impossible, to
completely characterize the chemical content of the recyclate. In the case of metals, this is easier
as a basic elemental analysis will show what contaminants, if any, are present. In the case of
recycled plastics, the base resin must be identified and analytical testing must be done to
determine the presence of any heavy metals or organohalogens. For paper products, recyclate
must be tested (on a quarterly basis at a minimum) for the presence of heavy metals,
organohalogens, and chlorine/chloride. The results of these tests will be used in lieu of actual
chemical composition.
4.2
Defined as a Biological or Technical Nutrient
Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels.
Applicant shall define the product with respect to the appropriate cycle (i.e., technical or
biological) and all components shall be defined as either biological or technical nutrients. If the
product combines both technical and biological nutrients, they should be clearly marked and
easily separable. This is more of a strategic criterion and therefore there is no calculation or
metric associated with it.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 16 of 30
4.3
Ingredient Characterization.
Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels.
All materials shall be characterized based on their impact on Human and Environmental Health.
The certifying body will perform this evaluation once all ingredients in all materials have been
identified. The criteria listed on the next page are used in the evaluation of these two impact
categories.
Based on the interpretation of the data for all criteria, chemicals and materials are “scored” for
their impact upon human and environmental health. A key factor in this evaluation is the risk
presented by the component/chemical, which is a combined measure of identified hazards and
routes of exposure for specific chemicals and materials, and their intended use in the finished
product. The “score” is illustrated by the following color scheme:
GREEN (A-B)
Little to no risk associated with this substance. Preferred for use in its
intended application.
YELLOW (C)
Low to moderate risk associated with this substance. Acceptable for
continued use unless a GREEN alternative is available.
RED (X)
High hazard and risk associated with the use of this substance.
Develop strategy for phase out.
GREY
Incomplete data. Cannot be characterized.
For both the human and environmental health criteria, there are firmly established cutoff values
for determining hazards. For example, in the case of Acute Toxicity (human health) any
substance with an oral LD50 value less than 200 mg/kg (rat, mouse, guinea pig, etc) will be
considered acutely toxic.
At the Basic and Silver levels, 5% by weight of Grey assessed materials are allowed. However,
those Grey materials must be fully assessed within six (6) months of certificate issuance or they
will be considered Red.
4.3.1
Human Health Criteria
The following is a list of the human health criteria used for substance evaluation
by the MBDC Cradle to Cradle® Design Protocol. The criteria are subdivided into
Priority Criteria (most important from a toxicological and public perception
perspective) and other Additional Criteria. Substances that do not pass the
Priority criteria are automatically scored RED and recommended for phaseout/replacement.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 17 of 30
Criteria
Description
PRIORITY
Carcinogenicity
Endocrine Disruption
Mutagenicity
Teratogenicity
Reproductive Toxicity
ADDITIONAL
Acute Toxicity
Chronic Toxicity
Irritation of Skin and
Mucous Membranes
Sensitization
Other
4.3.2
Potential to cause cancer
Potential to negatively effect hormone function and
impact development
Potential to damage DNA
Potential to harm fetus
Potential to negatively impact reproductive system
Potential to cause harm upon initial, short term
exposure
Potential to cause harm upon repeated, long-term
exposures
Potential to irritate eyes, skin, and respiratory system
Potential to cause allergic reaction upon exposure to
skin or airways
Any additional characteristic (e.g., flammability, skin
penetration potential, etc.) relevant to the overall
evaluation but not included in the previous criteria
Environmental Health Criteria
The following is a list of the environmental health criteria used for substance
evaluation by the MBDC Cradle to Cradle® Design Protocol.
Criteria
Description
Fish Toxicity
Measure of the acute toxicity to fish (both saltwater
and freshwater)
Measure of the acute toxicity to Daphnia (invertebrate
aquatic organisms)
Measure of the acute toxicity to aquatic plants
Rate of degradation for a substance in the
environment (air, soil, or water)
Potential for a substance to accumulate in fatty tissue
and magnify up the food chain
Measure of the impact a substance has on the climate
(e.g., ozone depletion, global warming, etc.)
Any additional characteristic (e.g., soil organism
toxicity, WGK water classification, etc.) relevant to the
overall evaluation but not included in the previous
criteria
Daphnia Toxicity
Algae Toxicity
Persistence/
Biodegradation
Bioaccumulation
Climatic Relevance
Other
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 18 of 30
4.3.3
Material Class Criteria
The following material classes are scored RED due to the concern that at some
point in their life cycle they may have negative impacts on human and
environmental health. In the case of organohalogens, they tend to be persistent,
bioaccumulative, and toxic, or can form toxic by-products if incinerated.
4.4
Criteria
Description
Organohalogen
Content
Heavy Metal Content
Presence of a carbon – halogen (i.e., chlorine,
bromine, or fluorine) bond
Presence of a toxic heavy metal (e.g., Antimony,
Arsenic, Beryllium, Cadmium, Chromium, Cobalt,
Lead, Mercury, Nickel, etc.)
Material Avoidance
The following tables list substances that will impact a product’s ability to receive certification:
Substance
Name
Silver
Level
Basic
Level
Prohibited for
Certification
Halogenated
hydrocarbons
Halogenated
hydrocarbon content
less than 1000 ppm, or
presence of non-PBDE
based brominated flame
retardants that are
required to meet current
flammability standards
and for which there are
NO available
alternatives.
Halogenated hydrocarbons
present at 1000 ppm or
higher
PVC or other substances
from the PVC family tree at
any concentration.
Lead, Mercury,
Cadmium,
Chrome VI
Unintentional or
“background
contamination” allowed
as long as total
concentration of these 4
substances does not
exceed 100 ppm. No
single substance can
exceed 50 ppm. (For
metals, this limit is 100
ppm)
Total background
contamination of all 4 can
exceed 100 ppm as long as
no single substance
exceeds 100 ppm. (For
metal alloys, this limit is
1000 ppm).
Total background
contamination of any single
substance in excess of 100
ppm. (or 1000 ppm for
metals).
Intentionally added
substances are allowed
where needed for
technical performance
and for which there is a
system in place to keep
the material in a closed
loop.
Intentionally added
substances are allowed
where needed for technical
performance and for which
there is no readily apparent
route of exposure.
Any intentionally added
amount that is not needed
for technical performance.
NOTE – Testing for heavy metals will be required for all materials coming from regions of the
world shown to have heavy metal contamination issues or concerns.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 19 of 30
4.5
Optimization Strategy
Required for Basic and Silver.
Once all problematic components have been identified (i.e. those substances assessed RED
based on the criteria listed previously), the applicant must commit to the eventual phaseout/replacement of these substances. Applicant will have six (6) weeks to develop a strategy (in
conjunction with the certifying body or independently), complete with budget and timeline, for the
phase out/optimization of these inputs. The implementation of this plan will be subject to an
annual review to judge whether or not sufficient progress has been made to merit continued
Cradle to Cradle® certification.
For products containing wood, if that wood is sourced from an endangered forest there must be a
strategy developed for sourcing that wood from a non-endangered forest.
4.6
Product Formulation Optimized
Required for Gold and Platinum.
Applicant must demonstrate that all Red assessed materials/chemicals have been phased out of
the formulation.
For products containing wood this means that none of the wood can be sourced from an
endangered forest.
4.7
Cradle to Cradle® Emission Standards
Required for Gold and Platinum.
Applicant shall demonstrate compliance with the Cradle to Cradle® emission standards, which are
defined as the following:
•
TVOC < 0.5 mg/m3
•
Individual VOCs < 0.01 TLV or MAK values (whichever is lower)
•
No detectable VOCs that are considered known or suspected carcinogens, endocrine
disruptors, mutagens, reproductive toxins, or teratogens. Based on the lab chosen to
do the work what is considered “non-detect” may vary. For the purposes of this
certification, anything below 2μg/m3. However, in the case of formaldehyde, it is
virtually impossible to achieve this level as ambient air tends to have concentrations
higher than this. Therefore we have adopted the California 01350 standard of onehalf the REL of 33μg/m3 or 16.5μg/m3 as the threshold limit.
•
Time Points – 7 days for TVOCs and IVOCs
•
Loading Scenarios – BIFMA M 7.1 for office furniture and California Department of
Health Services (section 01350) for everything else.
Labs approved for testing include Berkeley Analytical Associates, MAS, AQS, Forintek, and
Syracuse University. All testing is done according to ASTM D5116 for small chamber, ASTM
D6670 for large chamber, and BIFMA M 7.1 for office furniture.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 20 of 30
4.8
Percentage of “Green” Components
Required for Platinum certification only
Applicant shall demonstrate that material/product seeking certification is comprised of at least
50% “Green” assessed components.
All wood must be FSC certified.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 21 of 30
5 Material Reutilization
5.1
Defined Appropriate Cycle
Required for Basic certification level
Applicant shall demonstrate the intention to optimize the product as a Technical or Biological
Nutrient product (or both if the materials are easily separable) when requirements for Silver or
higher are not yet fulfilled.
Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels.
Applicant shall demonstrate that the product has successfully been designed as either a
Technical or Biological Nutrient (or both if materials are easily separable); hence, the appropriate
materials and chemical inputs have been intentionally selected to support the metabolism for
which the product was designed. In addition, the manufacturer is in the process of developing a
plan for end of life product recovery.
5.2
Well Defined Recovery Plan
Required for Gold and Platinum certification levels.
Applicant shall demonstrate that there is a well-defined logistics and recovery system plan for this
class of product. The elements of the plan include:
• Scope: how extensive the recovery effort will be
• Timeline: when the actual recovery will begin
• Budget: commitment of resources (e.g., dollars, labor, equipment, etc.)
The plan can include partners outside the traditional supply chain (e.g., recycling partners,
recovery/transportation partners, etc.). This does not necessarily mean a product take-back
program. That is one potential strategy for closing the loop on the materials/product but there are
several other legitimate strategies as well. For example, utilizing design for disassembly (DfD)
strategies along with third party regional recyclers may be more effective in recovering and
reutilizing materials than a product take back program that requires potentially very disperse
products to be sent back to the manufacturer.
5.3
Actively Closing the Loop
Required for Platinum certification only.
Applicant shall demonstrate that the plan developed in 5.2 above has been implemented. As
each manufacturing system varies, the certifying body will judge the validity and efficacy of each
applicant’s program on a case-by-case basis.
5.4
Nutrient Reutilization Score >= 50
There is no Nutrient Reutilization Score requirement for Basic certification.
For Silver certification, the applicant shall demonstrate a Nutrient Reutilization Score of 50 or
higher. The certifying body will calculate this score as follows:
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 22 of 30
The Nutrient Reutilization Score is a combination of the recyclability/compostability and
recycled/renewable content of the product and is calculated as follows:
(% of the product considered
Recyclable or Compostable)
*2
+
(% Recycled or Rapidly
Renewable Content)
* 100
3
Example – Product X is made up of components that are 80% recyclable and it
contains 40% recycled content
[(0.80) * 2] + [(0.40) * 1]
* 100
Nutrient Reutilization Score =
= 67
3
Note: For the purposes of this certification, recycled content is only counted if it positively defined
(e.g., recycled content of Red assessed materials will not count). In addition, a material must be
easily separable to be considered recyclable. For example, if two different materials, each easily
recyclable by itself, are irreversibly joined together neither one will be considered recyclable.
The term “recyclable” is also a somewhat subjective term. The certifying body judges the
inherent qualities in a material to determine recyclability even if an infrastructure for the recovery
of this material has not yet been created.
Waste to energy is considered a viable strategy for “closing the loop” only at the Silver level. In
addition, the product must not contain any substances that would lead to toxic air emissions to
qualify.
5.5
Nutrient Reutilization Score >= 65
Required for Gold certification levels.
Applicant shall demonstrate a Nutrient Reutilization Score (as calculated above) of 65 or higher.
5.6
Nutrient Reutilization Score >= 80
Required for Platinum certification only.
Applicant shall demonstrate a Nutrient Reutilization Score (as calculated above) of 80 or higher.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 23 of 30
6 Renewable Energy Use
6.1
Characterization of Energy
Required for Basic, Silver, Gold, and Platinum certification levels.
Applicant shall supply data describing the amount of energy (both quantity and quality) for
product manufacture/assembly.
6.2
Strategy Developed to Use Renewable Energy
Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels.
The ultimate goal of Cradle to Cradle® Design is to have all energy inputs come from what we
term “current solar income”. Forms of current solar income include geothermal, wind, biomass,
hydro (in certain circumstances – to be determined on a case-by- case basis) and, of course,
photovoltaic. Once the manufacturing/assembly energy has been quantified in 6.1 above,
applicant shall present a strategy to supply that energy via current solar income. The strategy
should contain a timeline as well as measurable goals and milestones.
6.3
Use of Renewable Energy for Manufacture
Required for Gold and Platinum certification levels.
Applicant shall demonstrate the strategy developed in 6.2 has been implemented. Fifty (50)
percent of the energy required for manufacture/final assembly of the product must come from
current solar income.
For the purposes of this certification program, final manufacture/assembly is defined as the
assembly of homogeneous materials or assemblies into the finished product. This occurs at the
client’s facility or at a contract facility and is typically the last step before the product is sold to the
customer. While the exact definition of “final manufacture/assembly” may vary from industry to
industry, the idea is to have a consistent definition across each specific industry to “level the
playing field” for those manufacturers that have different levels of vertical integration.
This may be accomplished through the active use of energy sources derived from current solar
income (as listed above) or through the purchase of Green-e certified renewable energy
certificates to offset the energy used to manufacture/assemble the product. Examples of
organizations offering Green-e certified renewable energy certificates include: Native Energy,
Sterling Planet, Wind Current, Bonneville Environmental Foundation, 3 Phases Energy Services,
Community Energy, Renewable Choice Energy, and EAD Environmental.
Note: Only Green-e certified (or equivalent in other countries) renewable energy certificates will
be accepted.
6.4
Use of Renewable Energy for Entire Product
Required for Platinum certification level only.
Applicant shall demonstrate that at least fifty (50) percent of the energy required to manufacture
the entire product (i.e. total energy footprint of the product, not including transportation) comes
from current solar income. This includes not only the energy used to manufacture/assemble the
final product, but the energy used to manufacture the components as well. In addition, the
energy required for final manufacture/assembly must come entirely from current solar income.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 24 of 30
Once again this is accomplished through the supply chain’s active use of renewable energy, the
supply chain’s purchase of renewable energy credits, or through the purchase of renewable
energy credits by the final manufacturer/assembler equal to fifty (50) percent of the total energy
used to produce the components.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 25 of 30
7 Water Stewardship
7.1
Water Stewardship Guidelines
Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels.
Applicant shall create or adopt a set of principles or guidelines that illustrate the facility’s
strategies for protecting and preserving the quality and supply of water resources. Examples
include:
• World Business Council for Sustainable Development – Water Principles
(http://www.wbcsd.ch/web/publications/sinkorswim.pdf) pg. 11
7.2
•
Hannover Principles: Design for Sustainability – Water
(http://www.gemi.org/water/resources/hannover.htm)
•
Water Management Principles of the Ministry of Water, Land and Air Protection from
the Government of British Columbia
(http://www.env.gov.bc.ca/wsd/plan_protect_sustain/water_conservation/wtr_cons_st
rategy/basics.html)
Water Audit
Required Gold and Platinum certification levels.
Applicant shall perform a water audit for the manufacturing facility. This means that all water
flows associated with product manufacture/assembly are fully characterized. This includes
characterizing water source(s), water usage, and quality of water discharges according to the
following:
Water Source(s):
•
Describe the types of water sources the facility(ies) relies upon.
•
Determine whether or not the facility is located within or adjacent to a RAMSAR listed
wetland (http://www.ramsar.org/index_list.htm).
•
Define the watershed. Locate and report the watershed within which the facility
operates (http://cfpub.epa.gov/surf/locate/index.cfm). Document the following
information:
− See “Assessment of Watershed Health.” Does the facility withdraw or
discharge effluent to a water source that is listed as impaired by the EPA,
state or local authorities? What are the water concerns for the area and how
does the facility impact these concerns? For more information on Source
Water, see the EPA website:
http://www.epa.gov/safewater/protect/sitemap.html.
− Ask the local or regional water authority whether the facility is considered a
major or minor user of water relative to other users in the watershed region.
•
In view of the global nature of this certification program, specific methodological
adaptations in other countries might be applicable.
Water Usage:
•
How much water is used per unit of product produced?
•
What measures have been taken to conserve water resources?
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 26 of 30
Water Discharges:
7.3
•
Meets or exceeds EPA and state water quality regulations as required under EPA’s
National Pollution Discharge Elimination System (NPDES).
− Major facilities: Cannot be listed as being in Significant Noncompliance
(SNC).
− Minor facility(ies): Cannot be listed by states as being in violation of NPDES
permits using the same definition as that of SNC violators. (each state will
use its own term for “non-major’ violators).
− Any facility(ies) documents that they have not been designated as SNC or as
a non-major chronic violator by its state for a period of two years prior to
application date.
•
List permit # and name of designated water coordinator for the facility(ies).
•
In view of the global nature of this certification program, specific methodological
adaptations in other countries might be applicable.
Innovative Conservation Measures
Required Platinum certification level only.
Applicant shall demonstrate that the facility responsible for final assembly/manufacture has
implemented and provided documentation of conservation measures taken in last five years to
reduce consumption of domestic and sanitary water (express as units liters/kg or gal/lb of all
finished product).
7.4
Innovative Discharge Measures
Required Platinum certification level only.
Applicant shall demonstrate that the facility responsible for final assembly/manufacture has
implemented innovative projects for reclaiming, recycling or preserving the quality of water
resources. Document any novel methods or processes employed for improving the quality of
water resources (e.g., constructed wetlands, green roofs, and composting toilets).
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 27 of 30
8 Social Responsibility
8.1
Corporate Ethics/Fair Labor Statement
Required for Silver, Gold, and Platinum certification levels.
Applicant shall demonstrate that the organization has adopted and made publicly available one or
more statements regarding their social and ethical performance goals, which have the following
characteristics:
8.2
•
Addresses fair labor practices, corporate and personal ethics (e.g., supplier
relationships, competitive behavior, integrity), customer service, and local community.
•
Signed by the Chairman/CEO, either formally or in effect.
•
Internally developed within the company or adopted as a set of principles from
another organization, such as the UN Global Compact (www.unglobalcompact.org) or
Global Sullivan Principles (www.thegsp.org).
Begin Social Accreditation Process
Required Gold and Platinum certification levels.
Applicant shall demonstrate that the organization has begun the process of obtaining a third party
social accreditation or is beginning a self-assessment by internally collecting data for workplace
certification criteria adopted from a third party assessment, certification, or accreditation system
with the following attributes:
•
Internationally accepted.
•
Intra-industry or inter-industry framework.
•
At a minimum, the following components of labor practices are evaluated using
explicit criteria:
− Child labor
− Forced labor
− Health and safety
− Freedom of association and collective bargaining
− Discrimination
− Discipline/harassment
− Working hours
− Compensation
Suggested certification systems include, but are not limited to, the following:
•
SA8000 (Social Accountability International) (www.cepaa.org)
•
WRAP (Worldwide Responsible Apparel Production) (www.wrapapparel.org)
Applicant shall report existing data to the certifying body. Note that data is tracked for all facilities
in which the finished product seeking MBDC Cradle to Cradle® certification is manufactured or
assembled.
Finally, applicant shall demonstrate that the organization trains all company employees and
workers in any contract assembly plants on the company’s standards for corporate and personal
ethics.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 28 of 30
8.3
Third Party Accreditation
Required Platinum certification level only.
Applicant shall demonstrate that the organization satisfies certification requirements for the
program identified in the previous step at all facilities where the finished product seeking MBDC
Cradle to Cradle® certification is manufactured or assembled. In addition, applicant shall provide
proof that company suppliers have adopted statements regarding their social and ethical
performance goals, as well as implement any necessary workplace improvements. This is the
equivalent of all members of the supply chain meeting the Basic criteria for social responsibility.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 29 of 30
9 Certification Criteria Summary Matrix
CM
CRADLE TO CRADLE CERTIFICATION
CRITERIA
Basic
Silver
Gold
Platinum
•
•
•
•
•
•
•
•
All materials assessed based on their intended use and impact on Human/Environmental Health
according to the following criteria:
Environmental Health:
Human Health:
Carcinogenicity
Fish Toxicity
Endocrine Disruption
Algae Toxicity
Mutagenicity
Daphnia Toxicity
Reproductive Toxicity
Persistence/Biodegradation
Teratogenicity
Bioaccumulation
Acute Toxicity
Ozone Depletion/Climatic Relevance
Material Class Criteria:
Chronic Toxicity
Irritation
Content of Organohalogens
Sensitization
Content of Heavy Metals
•
•
•
•
Strategy developed to optimize all remaining problematic ingredients/materials
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
1.0 Materials
All material ingredients identified (down to the 100 ppm level)
Defined as biological or technical nutrient
Product formulation optimized (i.e., all problematic inputs replaced/phased out)
No wood sourced from endangered forests
Meets Cradle to Cradle emission standards
All wood is FSC certified
Contains at least 25% GREEN assessed components
2.0 Material Reutilization/Design for Environment
Defined the appropriate cycle (i.e., Technical or Biological) for the product and developing a plan
for product recovery and reutilization
Well defined plan (including scope and budget) for developing the logistics and recovery systems
for this class of product
Recovering, remanufacturing or recycling the product into new product of equal or higher value
•
Product has been designed/manufactured for the technical or biological cycle and has a
nutrient (re)utilization score >= 50
Product has been designed/manufactured for the technical or biological cycle and has a
nutrient (re)utilization score >= 65
Product has been designed/manufactured for the technical or biological cycle and has a
nutrient (re)utilization score >= 80
•
3.0 Energy
Characterized energy use and source(s) for product manufacture/assembly
Developed strategy for using current solar income for product manufacture/assembly
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Using 50% current solar income for product final manufacture/assembly
Using 50% current solar income for entire product
4.0 Water
Created or adopted water stewardship principles/guidelines
Characterized water flows associated with product manufacture
Implemented water conservation measures
Implemented innovative measures to improve quality of water discharges
5.0 Social Responsibility
Publicly available corporate ethics and fair labor statement(s), adopted across entire company
Identified third party assessment system and begun to collect data for that system
Acceptable third party social responsibility assessment, accreditation, or certification
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved
®
Cradle to Cradle Certification
Page 30 of 30
Certification Disclaimer
MBDC WARRANTS ONLY THAT ANY PRODUCT WHICH HAS BEEN CERTIFIED AS
BASIC, SILVER, GOLD OR PLATINUM MEETS MBDC CRADLE TO CRADLE®
CERTIFICATION PROGRAM CRITERIA FOR SUCH CERTIFICATION AND EXCEPT AS
EXPRESSLY SET FORTH HEREIN:
(A) MBDC MAKES NO WARRANTY, EXPRESS OR IMPLIED AS TO ANY PRODUCT
WHICH HAS BEEN CERTIFIED UNDER THE MBDC CRADLE TO CRADLE® CERTIFICATION
PROGRAM, INCLUDING ANY WARRANTY AS TO MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND MBDC HEREBY EXPRESSLY DISCLAIMS ALL OTHER
WARRANTIES;
(B) MBDC SHALL NOT BE LIABLE FOR ANY LOSS, INJURY, CLAIM, LIABILITY, OR
DAMAGE OF ANY KIND RESULTING IN ANY WAY FROM ANY ERRORS, OMISSIONS,
CONTENT, INFORMATION, OPINIONS OR ASSESSMENTS CONTAINED IN THE MBDC
CRADLE TO CRADLE® CERTIFICATION PROGRAM; AND,
(C) MBDC SHALL NOT BE LIABLE, IN ANY EVENT, FOR ANY INCIDENTAL,
CONSEQUENTIAL, SPECIAL, EXEMPLARY OR PUNITIVE DAMAGES (INCLUDING WITHOUT
LIMITATION FOR LOST DATA, LOST PROFITS OR LOSS OF GOODWILL) OF ANY KIND OR
NATURE ARISING OUT OF THE CERTIFICATION OF ANY PRODUCT UNDER THE MBDC
CRADLE TO CRADLE® CERTIFICATION PROGRAM, WHETHER SUCH LIABILITY IS
ASSERTED ON THE BASIS OF CONTRACT, TORT, OR OTHERWISE, EVEN IF MBDC HAS
BEEN MADE AWARE OF THE POSSIBILITY OF SUCH LOSS OR DAMAGE IN ADVANCE.
Cradle to Cradle® is a trademark of MBDC. Cradle to Cradle CertifiedCM is a certification mark of MBDC.
Copyright © 2008 by MCDONOUGH BRAUNGART DESIGN CHEMISTRY, LLC. All rights reserved