vooronderzoek-tbv-het-opstellen-van-richtlijnen-voor-de

1
lv
Klasse
Spoorbrug (0,4)
Wildervanekkaiiaal
18
Alniense Brug (7,5)
'rwentekanaal
81
1
1
Winschoterdiep
Eemskanaal
sluis (7,2)
(20,3)
Zwolse brug/Roggebot-
Brug (kmr)
13
I
Vossemeer
Vaarweg
Borgbrug (2,8)
Zuidbroeksterbrtig
I
97
Nr.
.
4-7
Door uitstekende lading wordt bruggelioofd beschadigd.
bij brug.
gevaren.
Door zuiging en onvoldoende afstand aanvaring
Door stroming uit koers en tegen brtig gevaren.
Door uitwijken voor tegenligger tegen de wal
1 ielit
Na openen deuren is jacht uitgevaren zonder reke~
iiing te houden met brug. Met mast tegen hoogte-
Omschrijving ongeval
BIJLAGE 5
VOORKOMENDE NAUTISCHE PROBLEMEN BIJ DIVERSE BRUGGEN
1.
Johan Frisokanaal (CEMT-klasse III).
Warnserbrug
Brug Galamadamen
knr. 3,3
kmr. 7,8
Situering
De vaarweg t.p.v. de bruggen is ca. 60 m breed. Bij beide bruggen
is er op ca. 200 m afstand een bocht in de vaarweg aanwezig. De situatie
is echter zodanig dat deze bochten geen probleem vormen voor de scheepvaart.
eschrijviaS_van dl r255en
De bruggen hebben 4 zij-overspanningen die te laag zijn voor de
beroepsvaart en gin doorvaartopening, in het midden van het vaarwater,
met een wijdte van 9 m. Aan weerszijden van de doorvaartopening is een
fuik aangebracht; deze bestaar- uit een palenrij verbonden door twee gordingen waarvan de bovenste ca. 1 m boven water is aangebracht. De fuikpoten staan onder een helling van ca. op 6 t.o.v. de as van de doorvaartopening. Tussen de brugpijler en de fuikpoten is een ruimte van ca.
anderhalve meter aanwezig. In de doorvaartopening zelf zijn eveneens twee
gordingen aangebracht waarvan de hoogte overeenkomt met die op de fuik1
poten.
De scheeDvaart
De toegestane scheepsbreedte bedraagt 8,50 m (in de praktijk meestal
8,20 m). De intensiteit van de binnenscheepvaart is vrij gering, door de
Johan Frisosluis passeren per jaar gemiddeld 800 beroepsvaartuigen.
Voorkomende nautische problemen
Bij inspektie bleek dat de meeste schades optreden t.p.v. de hoeken
van de betonnen pijlers en het hierop aanwezige hekwerk. De schades komen voor tot een hoogte van ca. 3,25 m boven water. Bij een van de bruggen is het een paar maal voorgekomen dat een van de gordingen die in de
doorvaartopening zijn aangebracht er voor een gedeelte werd uitgevaren.
- 2 -
Met name de grote onbeladen schepen hebben zeer veel moeite om zónder
schade de brug te passeren. Vooral bij sterke zijwind is het noodzakelijk
m.b.v. krabbend anker af te meren op het geleidewerk voordat door de brug
gevaren kan worden. Uit veiligheidsoverwegingen wordt de brug reeds bij
het begin van deze manoeuvre geopend, waardoor de totale brugopening extra lang duurt. De brug is in zo'n geval gemiddeld genomen ca.
10 minuten
gestremd voor het wegverkeer.
Konklusie:
-
Gezien de geringe door-vaartbreedte is de geleiding duidelijk onvol-
doende om onder ongunstige omstandigheden een veilige en vloote doorvaart mogelijk te maken.
-
De vrij lange openingstijd bij ongunstige windkondities is in dit geval wellicht toelaatbaar omdat de intensiteit van het wegverkeer betrekkelijk laag is.
-
Het aanwezige remmingwerk is meer gedimensioneerd op de rekreatievaart dan op de beroepsvaart.
-
Verhoging van het geleidewerk en uitbreiding hiervan tot aan de brugpijlers zal het aantal schadevaringen aanzienlijk doen afnemen en zal
in so=ige gevallen de doorvaart van de beroepsvaart kinnen bespoedigen. Ook een verlenging van het remmingwerk draagt hiertoe bij.
-
Gezien de geringe breedte in de doorvaartopening voor het in de praktijk maatgevende schip zal, onder ongunstige windkondities,
een onge-
stoorde doorvaart (zonder afmeren) slechts dan mogelijk zijn indien
de geleidewerken een optimale geleiding geven. Hierbij wordt gedacht
aan een gedeeltelijk cirkelvormig verlopende geleiding zoals deze
wordt uitgevoerd bij duwvaartsluizen.
-
De kans op het uitvaren van de gordingen in de doorvaartopening wordt
verkleind door het verbeteren van de overgang van fuikpoot naar brugpijler.
Bijvoorbeeld: afstand tussen fuikpoot en brugpijler zo klein mogelijk
maken of het eerste gedeelte van de fuikpoot onder een kleinere hoek
t.o.v. de as van de doorvaartopening aanbrengen of het aanbrengen
van vulklossen op de hoeken van de brugpijler.
- 3 -
Opmerking: De situering van het brugwachtershuisje is zodanig dat de brugwachter bij geopende brug geen zicht heeft op de scheepvaart
die zich op de vaarweg aan de andere zijde van het brugdeel bevindt.
2.
Van Harinxmakanaal (=-klasse IV)
Brug te Dronrijp
kmr. 15,9
Van Harinxmabrug
kmr. 27,2
kmr. 28,5
kmr. 22,9
Drachtsterbrug
Rits=azijl
ituerin£
Ter plaatse van de bruggen zijn geen bochten in de vaarweg waardoor
het uitzicht op de tegenligger of het kunstwerk zelf wordt belpTnmerd.
Ke=erken van de bru"en
Elke brug heeft cwee (hoofd)overspanningen waarvan de noordelijke
overspanning beweegbaar is (basculebrug). De doorvaartwijdte t.p.v. het
beweegbare brugdeel bedraagt 12 m. Voor de vaste doorvaartopening geldt
een doorvaartwijdte van eveneens 12 m, met uitzondering van de Harinxmabrug en de Drachtsterbrug waar deze afmetingen resp. 13,5 m en 18,5 m
zijn.
De doorvaartopeningen zijn voorzien van fuikvormige geleidewerken,
opgesteld onder een hoek van ca. op 8 t.o.v. de as van de doorvaartopening. De lengte van de fuikpoten varieert van 6 m tot 12 m. Op de
fuikpoten zijn drie gordingen aangebracht waarvan de onderste 0,2 m tot
0,6 m boven water zit. De bovenkant van de bovenste gording zit ca.
2,40 m boven water. In somige gevallen zijn onder de onderste gordingen
vulklossen aangebracht. De hor. afstand tussen de fuikpoot en de pijler
bedraagt ongeveer 0,5 m. Bij twee van de vier bruggen zijn er eveneens
gordingen aangebracht t.p.v. de doorvaartopening.
1
Voorkomende nautische probl2len
In die gevallen waarbij de geleidegordingen in de doorvaartopening
ontbreken, treedt er wat schade op aan de wanden van de pijlers. Bij de
- 4 -
meeste bruggen zijn de hoekpunten van de pijlers beschadigd, ook in het
geval dat er geleidegordingen op de pijlers zijn aangebracht. Bij enkele
bruggen stond, t.p.v. de overgang, de fuikpoot een weinig terug (ca.
10
cm) t.o.v. de binnenwand van de betonnen pijler. In deze gevallen werd
duidelijk meer schade gekonstateerd aan de hoekpunt van de betonnen
pijler dan in de andere gevallen.
Bij de Drachtsterbrug is-de doorvaartopening van het beweegbare
deel aanzienlijk dichter bij de oever gesitueerd dan bij de andere drie
br-uggen. De binnenkant van de brugpijler bevindt zich hier ca. 3,5 m
uit de oever. Met name onder ongunstige windkondities ondervinden lege
schepen bij het passeren van deze doorvaartopening problemen. Als gevolg
van de noodzakelijke opstuurhoek komen deze schepen met het achterschip
te dicht bij de oever. De beschoeiing vertoont op verscheidene plaatsen
schade die hier het gevolg van is.
Brug te Kusterzijl
kmr.
Spoorwegbrug
kmr. 24,4
kmr. 25,7
Spoorwegbrug
6,0
!1crijvin£ van de brI!£Sen
Deze bruggen zijn uitgevoerd als draaibrug waarvan het beweegbare
deel draait om een pijler die in het midden van het vaarwater is geplaatst. In geopende stand hebben deze bruggen twee doorvaartopeningen.
Bij Kiesterzijl bedraagt de doorvaartwijdte 14 m, bij de spoorbruggen bedraagt deze wijdte 12 m.
Ter bescherming van de bruggen in geopende stand zijn er lange en
relatief brede remmingwerkkonstrukties aangebracht. De breedte van deze
konstruktie bedraagt bij Kiesterzijl ca. 6 m'en bij de spoorbruggen ca.
10 m.
Omdat het kunstwerk bij Kiesterzijl tevens dienst doet als schotbalkkering zijn de pijlers nabij de oever uitgevoerd als landhoofd.
Hierdoor is het onderwaterprofiel t.p.v. deze brug aanzienlijk verkleind.
Bij de spoorbruggen is dit laatste waarschijnlijk eveneens het geval, omdat de pijlers van deze bruggen relatief breed zijn en onder water waarschijnlijk geheel gesloten zijn.
- 5 -
De pijlers t.p.v. de oever worden bij deze bruggen beschermd door
fuikpoten die niet symmetrisch zijn opgesteld t.o.v. het remmingwerk
t.p.v. de middenpijler. Op deze fuikpoten zijn drie gordingen aangebracht, waarvan de onderste ca. 0,5 m boven water zit en de bovenkant
van de bovenste gording ca. 2,40 m.
Voorkomende nautische problemen
Ten gevolge van de aanwezigheid van het lange rpmmingwerk t.p.v.
de middenpijler moeten de passerende schepen over een relatief grote
afstand door een vernauwing varen, waardoor het aantal ongevallen t.g.v.
hinderlijke zuiging groter is dan bij bruggen met een bascule- of ophaalbrug. Ook voor lege schepen is bij ongunstige windkondities de passage bij deze bruggen moeilijker. Bij de brug te Kiesterzijl varen de
lege schepen regelmatig door de "bovenwindse" doorvaartopening om
schadevaringen te voorkomen. De indruk bestaat dat bij deze brug het
geleidewerk van de middenpijler meer wordt aangevaren dan de fuikpoten
die zijn geplaatst voor de pijlers nabij de oeverg.
Bij de brug te Kiesterzijl gaan de fuikpoten nabij de oever niet
over in een geleidende konstruktie t.p.v. de doorvaartopening zelf.
Hierdoor werd de fuikpoot aan de zuid-oost zijde van de brug zo frekwent door schepen in de vaarrichting oost aangevaren dat deze fuik-
poot tenslotte is weggehaald. De oorzaak van deze aanvaringen is waarschijnlijk de optredende hinderlijke zuiging ter plaatse van de oeverpijler.
Bij de beide spoorbruggen komt het regelmatig voor dat de (onderste) gordingen die op de oeverpijlers zijn aangebracht er worden uitgevaren. Dit treedt voornamelijk op bij de zuidelijke doorvaartopening
die merendeels bevaren wordt door geladen schepen en hangt waarschijnlijk eveneens samen met de hinderlijke zuiging die optreedt t.g.v. het
verkleinde onderwaterprofiel en de asymmetrische ligging van de doorvaartopeningen.
Bij de spoorbrug die bij kmr. 24,4 over de vaarweg ligt staat de
fuikpoot t.p.v. de zuidelijke oever onder een hoek van
de meeste andere gevallen is deze hoek ca.
1
:
1
:
3 á 4 (in
6 á 8) met de as van
de door-vaartopening. De indruk bestaat dat in dit geval relatief vaak
schade optreedt aan de hoek van de pijler en de geleiding die op deze
pijler is aangebracht.
a
- 6 -
3.
Prinses Margrietkanaal (CEMT-klasse IV)
brug bij Blauwverlaat
kmr. 30,4
brug bij Bergum
kmr. 44, 1
brug bij Fonejacht
kmr. 49, 0
brug bij Oude Schouw
brug bij Spannenburg
kmr. 63,3
kmr. 84, 1
2ituering van de brugge
De bruggen bij Bergum, Fonejacht en Spannenburg zijn gesitueerd nabij
een kroming in de vaarweg. Omdat de beroepsvaart er de voorkeur aan geeft
om door de vaste overspanning te passeren is de situering wat betreft uitzicht niet optimaal. Op 150 m á 200 m ten noord-westen van de brug bij
Oude Schouw kruist het riviertje de Boorne het Prinses Margrietkanaal.
!IchriLvin£_vanle bjli"en
De doorvaarthoogte van de bruggen bedraagt 7,45 á 7,50 m, zodat deze
bruggen nauwelijks geopend behoeven te worden voor de binnenschepen. Alle
bruggen zijn voorzien van een vaste doorvaartopening met een breedte van
22 m. De doorvaartwijdte t.p.v. het beweegbare deel (bascule) bedraagt
12 m behalve bij de brug bij Schuilenburg, waarvan de doorvaartwijdte
9 m is. Bij deze brug is het beweegbare deel aan de zuidzijde gesitueerd,
bij de overige bruggen bevindt het beweegbare deel zich aan de andere zijde
van het kanaal.
Bij Blauwverlaat wordt het vaste deel van de brug voor beide vaarrichtingen als onderdoorvaartopening aanbevolen (geel ondervaartlicht
aan stuurboordzijde van de vaste overspanning). Op het beweegbare deel is
een (waarschuwings)bord geplaatst waarop de doorvaartbreedte wordt aangegeven. Bij de andere bruggen wordt de stuurboordopening voor onderdoorvaart aanbevolen. De onderdoorvarende schepen mogen echter van beide
openingen gebruik maken.
De pijlers van alle bruggen bestaan onder het wateroppervlak uit
een open konstruktie waardoor de verkleining van het dwarsprofiel ter
plaatse veel geringer is dan bij een gesloten konstruktie het geval zou
zijn.
- 7 -
Alle door-vaartopeningen zijn voorzien van fuikvormige geleidewerken
met een lengte van 6 m bij de oudere bruggen tot 13 m bij de nieuwste
brug (Fonejacht). De fuikpoten staan onder een hoek van ca. op 8 met
de as van de door-vaartopening en zijn voorzien van drie gordingen waarvan de bovenste zich op ca. 2,40 m boven water bevindt. De onderste gording zit 0,3 m 0,5 m boven water, er zijn geen vulklossen onder deze
gording aangebracht.
1
Voorkomende nautische_2roblemen
Zowel voor lege als voor grotere geladen schepen is een doorvaartopening met een breedte van 12 m nog niet gemakkelijk te passeren. Bij
voorkeur vaart men, ook al moet men verkeerde wal houden, door de veel
bredere vaste opening. Bij Bergum en bij Fonejacht zijn in de nabijheid
van de bruggen aanvaringen, tussen elkaar ontmoetende schepen, voorgekomen die samenhangen met de voorkeur voor passage door de brede vaste
overspanning. Het is niet bekend in hoeverre de aanwezigheid van de
bocht nabij deze bruggen eveneens van invloed is geweest.
De optredende schade aan pijlers en remmingwerken is bij de brede
vaste overspanning aanzienlijk minder dan t.p.v. het beweegbare deel.
Schade aan de oeverpijler van het vaste gedeelte komt echter voor.
Hieruit valt op te maken dat ook bij een 22 m brede doorvaartopening
een bescherming van de pijlers noodzakelijk is.
Ter plaatse van het beweegbare deel is op de hoekpunten van de
pijlers veelal schade waar te nemen. De schade op de oeverpijler is
veelal uitgebreider dan op de middenpijler; dit is waarschijnlijk te
wijten aan de optredende oeverzuiging.
Bij de brug bij Oude Schouw treden relatief veel klachten op inzake hinderlijke zuiging. In dit geval is waarschijnlijk de kruising
van de Boorne met het Prinses Margrietkanaal er de oorzaak van dat er
verstoringen optreden van de hydraulische invloeden. Hierdoor wordt
het slaags voor de doorvaartopening komen wat bemoeilijkt.
In de meeste gevallen staat de voorkant van de fuikpoot t.p.v.
de overgang naar de pijler niet gelijk met de voorkant van de geleiding die in de brug aanwezig is. In die gevallen waarin de fuikpoot
- 8 -
wat te veel naar voren staat, treedt minder schade op dan in die gevallen
waarin het tegengestelde het geval is. Het verdient dan ook de voorkeur
om de voorkant van de fuikpoot, t.p.v. de overgang zodanig te plaatsen
dat deze ca. 5 cm binnen de eigenlijke doorvaartopening valt.
Spoorbrug en wegverkeersbrug bij Grouw, kmr. 61.2
litueripj_Lanle_nu_Uen
De bruggen zijn, naast elkaar, in een recht stuk kanaal gesitueerd
en hebben een doorvaarthoogte van ca. 5,40 m. Deze bruggen liggen tussen
een reeks bruggen met een doorvaarthoogte van 7,40 m á 7,50 m.
!schrI,.Lvi2£ van de br.Sgen
Het beweegbare gedeelte bevindt zich aan de noordzijde van de vaarweg en heeft een doorvaartwijdte van 16 m. Het vaste deel heeft een doorvaartwijdte van 17,25 m. De middenpijler is ongeveer in de as van de vaarweg gesitueerd. Alle pijlers zijn onder water volkomen gesloten waardoor
een aanzienlijke reduktie van het onderwaterprofiel ontstaat. De doorvaartopeningen zijn voorzien van fuikvormige geleidewerken die staan onder een
hoek van ca.
: 8 met de as van de vaarweg. De fuikpoten zijn ca.
13 m
lang en ca. 2,40 m hoog en zijn voorzien van drie gordingen. De uiteinden
van de fuikpoten t.p.v. de middenpijler zijn m.b.v. een cirkelvormige
konstruktie aan elkaar verbonden. In de doorvaartopeningen zelf zijn, op
de pijlers eveneens twee tot drie gordingen aangebracht.
1
Voorkomende nautische probl2gen
De onderkant van de bruggen wordt regelmatig aangevaren. Deze aanvaringen moeten voor een groot deel toegeschreven worden aan de aanzien-
lijk kleinere doorvaarthoogte (t.o.v. de andere bruggen). Ook het feit
dat de door-vaarthoogte-aanduiding (wit bord) anders is dan bij de andere
bruggen (blauw bord) en het ontbreken van een voorhoogte-aanduiding zul-
len mede van invloed zijn.
In de afgelopen zes jaar is het westelijk remmingwerk van de middenpijler tweemaal voor een groot gedeelte vernield t.g.v. een schadevaring door een geladen schip. Ook het oostelijke remmingwerk van de
middenpijler wordt regelmatig aangevaren. In dit geval betreft het scha-
- 9 -
devaringen door lege schepen waarbij de schade over het algemeen vrij
beperkt is.
De indruk bestaat dat het aantal aanvaringen van de remmingwerken
t.p.v. de middenpijler groter is dan bij de andere bruggen. Dit kan veroorzaakt worden door de smallere doorvaart t.p.v. de vaste overspanning,
de grotere doorvaartlengte, maar ook door de gekoncentreerde verkeersaf-
wikkeling t.g.v. het openen op drie vaste tijdstippen per uur (de andere
bruggen worden op verzoek geopend).
Het is een keer voorgekomen dat een geladen schip met het gangboord
onder de onderste gording is vastgeraakt. Dit kon gebeuren omdat onder
de onderste gording, die 0,4 m boven water zit, geen vulklossen zijn
geplaatst.
Op alle hoekpunten van de pijlers komt schade voor (ook tussen de
op deze pijlers aangebrachte gordingen). Deze schades zijn het gevolg
van onvoldoende mechanische geleiding t.p.v. de overgang tussen fuikpoot en pijler.
Brug bij Schuilenburg, kmr. 38,4
Situering
De brug is in een recht stuk kanaal gesitueerd, de oevers zijn vrij
hoog en voorzien van bebossing.
Kenmerken van de brua
Dit kunstwerk bestaat een lage draaibrug (doorvaarthoogte 1,20 m)
en heeft in geopende stand twee doorvaartopeningen met een doorvaartwijdte van 16 m. De afstand tussen de pijlers bedraagt ca.
18 m. Het
brugdeel heeft een breedte van ca. 8 m. Ter plaatse van de middenpijler
is, ter bescherming van de brug in geopende stand, een lang remmingwerk
aangebracht met een hoogte van ca. 0,80 m (bovenkant gording), op de
uiteinden is het rpmmingwerk ca.
1,50 m hoog. Ditzelfde geldt voor de
fuikpoten nabij de oever, die zonder onderbreking overgaan op de geleiding in de doorvaartopening. Deze fuikpoten zijn
onder een hoek van
1
:
ca.
8 m lang en staan
6 met de vaarwegas.
Voorkomende nautische ploblemen
In 1978 heeft een schip het geleidewerk t.p.v. de middenpijler ge-
ramd, dit ongeval is volgens de brugwachter veroorzaakt door zuiging
90"1 0
t.g.v. een ondiepte in het kanaal nabij de brug. Deze ondiepte is later
weggehaald. Afgezien van het bovenomschreven ongeval komen er, volgens
de brugwachter, nauwelijks schadevaringen t.p.v. de brug voor.
Konklusie: Ten opzichte van andere (draai)bruggen komen zeer weinig
schadevaringen voor. Dit zal waarschijnlijk samenhangen met
de aanwezigheid van twee relatief brede doorvaartopeningen,
waardoor in geopende stand zonder problemen veel scheepvaartverkeer tegelijkertijd in twee richtingen kan worden afgewikkeld. Vanuit nautisch oogpunt bezien kan een draaibrug
kennelijk een alleszins aanvaardbare oplossing vormen.
4.
Wilhelminakanaal (CEMT-klasse 2)
Ophaalbrug bi TraDDistenklooster
kmr. 28,3
vaste brug in rijksweg Breda-'s-Hertogenbosch
kar. 28,4
21chrijvi £_van de situatie_(zie-fig.
1)
Ter plaatse van de ophaalbrug is het kanaal 25 m breed. De doorvaartopening van de ophaalbrug is 8,55 m breed en midden in het kanaal gesitueerd. Direkt ten noorden van de brug is een vrij nieuwe vaste brug aanwezig. Bij het maken van deze brug heeft men het kanaal aan de oostzijde
plaatselijk verbreed i.v.m. toekomstige kanaalverruiming. De doorvaartwijdte van de nieuwe brug is vanzelfsprekend eveneens afgestemd op de
toekomstige verruiming nl. 30 m. Hierdoor is in de huidige situatie een
asymmetrische doorvaartopening ontstaan ter plaatse van de vaste brug.
Voorkomende nautische_prolegen
De Trappistenbrug wordt zeer regelmatig aangevaren door geladen
schepen die hier in zuidelijke richting passeren. Het betreft haast altijd schepen met afmetingen van 6,60 m x 50 m en schippers die niet bekend zijn met de plaatselijke situatie. Omdat de doorvaartopening van de
Trappistenbrug relatief smal is en direkt ten zuiden van de vaste brug
is gesitueerd en de westelijke pijlers van de twee bruggen in elkaars
verlengde liggen, varen de schepen in kwestie dicht langs de westelijke
pijler van de vaste brug. Hierdoor ondervindt men last van hinderlijke
-
11 -
zuiging en probeert men dit m.b.v. tegenroer te kompenseren. WarLneer het
voorschip de pijler gepasseerd is, wordt het hydraulisch evenwicht verder verstoord waarna in sommige gevallen het schip uit het roer loopt.
Omdat vroeger de kans bestond dat de oostelijke aanbrug werd geramd,
heeft men de twee meerpalen die vroeger de brug moesten beschermen vervangen door een fuikvormig opgesteld doorgaand geleidewerk, dat een hoek
maakt van
2 á 3 met de as van de doorvaartopening. Na de voltooiing
van dit geleidewerk is het aantal aanvaringen van de brug toegenomen.
Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de sterk verende werking van
dit geleidewerk. Hierdoor worden de schepen die tegen dit geleidwerk aan1
:
varen overgezet naar de andere zijde waarna ze tegen de westelijke pijler
aanvaren (zie fig. l).
De schippers die bekend zijn met de plaatselijke situatie naderen
wat langzamer de brug, proberen zover mogelijk van de westelijke pijler
vandaan te blijven en brengen het schip pas op het laatste ogenblik
slaags voor de opening van de Trappistenbrug.
Konklusie: De westelijke pijler van de vaste brug staat in feite te dicht
langs de vaarstrook die de schepen normaal volgen bij het varen naar de doorvaartopening van de Trapistenbrug. Hierdoor
is het onderwaterprofiel aan stuurboordzijde van het schip
te klein en ontstaan hinderlijke zuiging. Deze zuiging zou
aanzienlijk kleiner zijn geweest, indien de pijler onder water als open konstruktie zou zijn uitgevoerd.
Ophaalbrug in de Hollenakkerseweg
0Dhaalbrug in de Biestsestraat
kmr. 33,5
kmr. 32,3
22.Shrijyin?,_2an_de situaties
Ter plaatse van de bruggen loopt het kanaal ongeveer in zuid-oostelijke richting, de kanaalbreedte bedraagt ca. 25 m. Langs de zuid-westelijke oever staat bij de Hollenakkersebrug een boomsingel die vanuit
het zuid-oosten vandaan doorloopt tot aan de brug. Bij de brug in de
Biestsestraat staan langs deze oever alleen ter plaatse van de brug een
paar bomen. De doorvaartopening van de beide bruggen bevindt zich mid-
- 12 -
den in het kanaal, de doorvaartwijdte van de brug in de Holenakkersweg
bedraagt 8,55 m en van de andere brug 8,40 m. De onderkant van de klep
staat in geopende stand nagenoeg gelijk met de binnenzijde van de pijler. Desondanks ontbreekt een geleiding in de doorvaartopeningen. De
pijlers worden bescherind door vier meerpalen die op 6 m uit de brug
staan en een hoogte hebben van 1,50 m a 1,70 m boven water. De doorvaartwijdte tussen de meerpalen bedraagt in beide gevallen 9 m.
Voorkomende nautische_plobleme2
De brug in de Holenakkerseweg wordt bij zuid-westen wind regelmatig aangevaren door lege schepen in de vaarrichting noord-west. Omstreeks 1978 heeft een leeg binnenschip ter plaatse van de achterbol-
ders de klap uit de oplegstoel gelicht, waarna de klap op het achterschip is gevallen. Kort nadat de brug gerepareerd was deed zich eenzelfde ongeval voor waarbij de klap is blijven hangen. Ook komt het
voor dat lege s'chepen met de boeg tegen een van de meerpalen varen
en ver-volgens tegen de pijler of de*meerpaal missen en direkt met de
boeg tegen de pijler varen.
Bij de brug in de Biestsestraat komen nagenoeg geen ongevallen
voor ondanks dat deze brug wat betreft uitvoering en uitrusting nagenoeg gelijk is aan de brug in de Hollenakkerseweg. Ook de oriäntering
van de doorvaartopeningen is nagenoeg gelijk.
Het verschil in ongevalsgevoeligheid heeft waarschijnlijk te maken met de beindiging van de boomsingel ter plaatse van de brug in
de Hollenakkerseweg.
Konklusie: - De ongevallen die bij de brug in de Hollenakkersweg gebeuren kunnen, in principe, ook bij de brug
in de Biestsestraat gebeuren.
- Daarom is in beide gevallen onvoldoende mechanische
geleiding aanwezig. Tevens is de ruimte tussen de
openstaande klap en de binnenkant van de pijler te
klein; hierdoor is het mogelijk dat over de waterlijn heenstekende delen van het schip de brug beschadigen.
BIJLAGE 6
AFSTAND TUSSEN BEWEEGBARE BRUGGEN OVER GROOTSCHEEPSVAARWATEREN
(november 1972 bijgewerkt oktober 1974, ten behoeve van de
werkgroep vaarwegen, ingesteld door de Vergadering van hoofden
van natte waterstaatsdiensten)
Deze notitie is opgesteld t.b.v. de ontwerpers van wegenplannen,
om antwoord te geven op twee vragen:
wat is de minimum-afstand tussen twee onafhankelijk van elkaar
te bedienen beweegbare bruggen over grootscheepsvaarwaters?
wat is de maximum-afstand van twee "bij elkaar horende" beweegbare bruggen over het grootscheepsvaarwater?
1.
De minimum-afstand tussen twee onafhankelijke beweegbare bruggen
is de afstand die het grootste te verwachten schip, ongeladen en
bij dwarswind, nodig heeft om door.de eerste brug te varen, van
baan te wisselen naar de wachtgelegenheid en van mAnoeuvreersnelheid te stoppen plus de afstand om van de wachtgelegenheid
op gang komend van baan te wisselen en recht voor de brugopening
van de tweede brug te komen (fig.
a
1
). Hiervoor bestaan twee
vuistregels, waarin 1 de lengte van het grootste schip is
De eerste vuistregel is: van baan wisselen en stoppen 4 1 + van
baan wisselen en op gang komen 11 1.
De tweede vuistregel is: van baan wisselen 11 1 + afstoppen
15 x tonnage + van baan wisselen op gang komend 11
100
1
Bij het als voorbeeld gehanteerde Van Harinxmakanaal (maxiim=
toegestane afmetingen 80 x 10 m (=1350 ton), CEMT-indeling klasse rV)
wordt dit:
eerste vuistregel 4 1 + 11 1 - 320 + 120 440 m;
tweede vuistregel 1 1 +15 1350
+ 11 1
120 + 202.5 + 120 - 442.3 m.
100
Konklusie
Inklusief de lengte van de wachtgelegenheid is dus de minimumafstand tussen twee bruggen over dit kanaal, circa 500 m. Bij een dergelijke afstand dienen de brugwachters overigens wel over elkaars seingeving geinformeerd te worden op hun bedieningstableau.
- 2 -
Terzijde 1. Er dient nog opgemerkt te worden, dat afhankelijk van de
scheepvaartdrukte de lengte van de wachtgelegenheid bepaald
moet worden, tenzij de bedieningsregel zo is dat nooit
schepen tussen de twee bruggen "gevangen" worden.
Terzijde 2. In het geval van het Van Harinxmakanaal hebben de bruggen
naast de beweegbare opening een bredere vaste overspanning.
Bij de minimuina stand tussen de bruggen dient de wachtgelegenheid, voor de schepen die de beweegbare opening aan
bakboordswal hebben, tussen de banen tussen deze openingen
te liggen en dient er dus een kanaalverbreding aan de zijde
van de vaste opening te zijn van een punt 11 1 voor de eerste
tot 1 1 voorbij de tweede brug (fig. b )Bij een grotere afstand tussen de bruggen kan de wachtge1
legenheid aan de stuurboordswal gesitueerd worden.
2. De maximum afstand tussen twee als gin geheel bediende beweegbare
bruggen dient minimaal te zijn.
Afstandsbediening voor land- en waterverkeer een hachelijke zaak
bij slecht zicht (regen, mist), ook al is zowel de weg als het
aangrenzende kanaalvak verlicht. Bij een donker kanaal is het
niet mogelijk met visuele hulpmiddelen de scheepvaart goed te
zien;
afstandbediening maakt ruimere veiligheidsmqrges noodzakelijk,
die dus extra schadelijke tijd kosten;
hoe breder de als gin geheel te beschouwen bruggen worden, des
te meer extra schadelijke doorvaarttijd het kost. Hoe dichter
de rijbanen bij elkaar, hoe beter;
hoe breder de als éin geheel te beschouwen bruggen, hoe rieer
e-xtra schadelijke tijd bij vaart uit beide richtingen. Telkens
doorlaten uit slechts gin richting veroorzaakt veel oponthoud
voor de scheepvaart en is bij iets drukkere scheepvaart niet
toelaatbaar. De situatie zou dan wel verbeterd kunnen worden
door een dubbele brug te maken met een beweegbare opening voor
elke vaarrichting. Het onder c. genoemde bezwaar blijft echter
bestaan. Een apart probleem wordt dan nog de situering van
het bedieningshuis, met voldoende uitzicht op land- en water-
I
I
-
3 -
verkeer zonder blinde hoeken;
hoe breder de als gin geheel te beschouwen bruggen worden, des
te meer "e-xtra" doorvaartwijdte is nodig i.v.m. koerskorrekties,
terwijl extra konstrukties nodig zullen kunnen blijken om gekoncentreerde windinvloeden tussen beide bruggen te verminderen;
hoe breder de als gin geheel te bedienen bruggen, hoe moeilijker
de passage voor de pleziervaart wordt, zodat extra voorzieningen
nodig zullen zijn.
Konklusie
Als twee bruggen (rijbanen) minder dan de minimum afstand (onder 1)
van elkaar moeten komen, dienen ze tegen elkaar aan te liggen. Daarbij
dient gedacht te worden aan "echt" tegen elkaar, met een zo gunstig
mogelijke plaats.
3. Enige algemene opmerkingen
Ook al ziet een kanaal er niet druk uit, het gepasseerde laadvermogen kan zoch aanzienlijk zijn, zeker als het uitgedrukt
wordt in een aantal vrachtauto's;
hoe groter doorvaarthoogte, hoe minder brugopeningen noodzakelijk zullen zijn;
het is wenselijk het aantal kruispunten van landverkeer met
de grootscheepsvaarwateren en de belangrijkere rekreatievaarwateren zoveel mogelijk te beperken en de noodzakelijke kruisingen te koncentreren tot "zware" punten.
11